Het bericht 'De tentamenzaal in ná de sneltest' |
|
Jan Paternotte (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoeveel mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten hebben interesse getoond om mee te werken aan een pilot met sneltesten om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken?1
In totaal hebben zich onderwijsinstellingen uit acht regio’s gemeld die wilden werken aan een pilot met sneltesten. In deze regio’s zijn samenwerkingsverbanden opgesteld tussen lokale mbo-, hbo- en wo-instellingen. Deze vormen onder leiding van een enkele onderwijsinstelling, die dient als penvoerder, een pilot.
Met welke mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn er reeds concrete afspraken voor een pilot met sneltesten?
Zie bijlage2.
Hoeveel pilots op mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn reeds van start gegaan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief stand van zaken COVID-19 van 23 februari jl3 zullen alle acht pilots binnen nu en enkele weken operationeel zijn.
Hoeveel studenten hebben tot nu toe een sneltest ondergaan om een tentamen of practicum fysiek bij te kunnen wonen? Hoeveel studenten konden vanwege de testuitslag niet het tentamen of practicum doen?
De acht pilots zijn sinds kort van start gegaan en zullen binnen enkele weken volledig operationeel zijn. De totale testaantallen zijn te vinden in de bijlage. Testen wordt gedaan op basis van vrijwilligheid. Op dit moment zitten er geen gevolgen aan een testuitslag voor het kunnen volgen van onderwijs of het doen van een examen of tentamen. Bij een positieve testuitslag worden deelnemers verzocht zich te laten testen bij de GGD.
Worden in de pilot ook andere instrumenten om op een veilige manier meer fysiek onderwijs mogelijk te maken in een gecontroleerde proefomgeving onderzocht, zoals het gebruik van spatschermen of het aanpassen van looproutes?
In iedere pilot worden ook aanvullende instrumenten ingezet om op veilige wijze fysiek onderwijs te verzorgen. Deze maken deel uit van de proefomgevingen. De effectiviteit van deze instrumenten – bijvoorbeeld van spatschermen of mondkapjes – zijn voor zover al wetenschappelijk bekend. In de pilots wordt daarom vooral gekeken naar de praktische inzet van diverse instrumenten die kunnen leiden tot meer veilig fysiek onderwijs.
Is er een directe aansluiting van de ICT-systemen van de sneltestlocatie met die van de GGD, en zo niet, op welke wijze worden er dan gegevens uitgewisseld?
Er is geen directe aansluiting van de ICT-systemen van de opererende pilotsneltestlocatie en de systemen van de GGD. Enkel positieve testuitslagen worden, zoals de wet voorschrijft, gedeeld met de GGD. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een met een door de GGD opgestelde procedure. Voorts is iedere sneltestlocatie zelf verantwoordelijk voor de juiste verwerking van gegevens en goede borging van de privacy.
Wanneer verwacht u alle pilots met sneltesten op onderwijsinstellingen afgerond te hebben?
De pilotregio’s is gevraagd om uiterlijk 1 mei 2021 resultaten op te leveren.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat meer mogelijkheden voor fysiek onderwijs een enorm verschil kunnen maken in de levens van ruim een miljoen studenten in Nederland?
Deze stelling deel ik zeer. Ik onderschrijf het belang van fysiek onderwijs zeer en heb veel bewondering voor alle studenten en medewerkers die veel fysiek onderwijs hebben moeten missen. Met de kennis uit de pilots hoop ik daarom meer inzicht te krijgen hoe onderwijs ook op grotere schaal veilig en fysiek doorgang kan vinden.
Wanneer en op welke wijze wordt besloten hoe de inzichten uit de pilots gebruikt kunnen worden om veilig meer fysiek onderwijs mogelijk te maken?
Kennis uit de pilots wordt in mei 2021 gebundeld. Het contante gesprek over meer fysiek onderwijs vindt plaats in een breder perspectief, waar de kennis uit de pilots onderdeel van uitmaakt. Het kabinet neemt uiteindelijk een besluit over de vraag of, wanneer en op welke wijze meer fysiek onderwijs mogelijk is in het mbo, hbo en wo. Dit besluit zal uiteraard ook afhankelijk blijven van de epidemiologische ontwikkeling van het virus.
Wanneer kan elke mbo-instelling, hogeschool en universiteit die dat wil met sneltesten werken om veilig meer fysiek onderwijs mogelijk maken? Worden de voorbereidingen daartoe reeds getroffen?
Het is nog niet bekend op welke wijze sneltests het beste kunnen worden ingezet om op grotere schaal veilig meer fysiek onderwijs mogelijk te maken. Dit is een doelstelling die expliciet in de pilots aan bod komt. Het vraagstuk omtrent opschaling van onderwijs loopt parallel aan de pilots. De kennis die nu wordt opgedaan over de inzet van sneltests wordt in dit bredere vraagstuk meegenomen.
Het bericht 'Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking»?1
Ik onderschrijf het belang van nieuwe behandelmogelijkheden voor volwassenen met een therapieresistente depressie.
Esketamine is als geregistreerd geneesmiddel beschikbaar als een injectievloeistof met als goedgekeurde indicatie «inductie van anesthesie». Esketamine is niet eerder goedgekeurd voor de indicatie «depressie». Er is in deze casus geen sprake van wijd verbreid gebruik (well established use) van esketamine in de nieuwe indicatie. De firma heeft zich voor het verkrijgen van de handelsvergunning niet kunnen baseren op literatuurstudies. De firma heeft een volledig klinisch onderzoeksprogramma doorlopen om de benodigde data te verzamelen om de werkzaamheid en veiligheid van esketamine in deze indicatie te onderbouwen2.
Esketamine neusspray is het enige geneesmiddel met als werkzame stof
esketamine dat geregistreerd is voor die indicatie. Het Zorginstituut Nederland adviseert mij tevens om esketamine alleen te vergoeden indien er een financieel arrangement is afgesloten, en het vervolgens alleen tot het pakket toe te laten voor de vierde stap van het behandelalgoritme van depressie3. Ik volg het advies van het Zorginstituut op om in gesprek te gaan met de fabrikant over een financieel arrangement. Tot nader order blijft het middel in de geneesmiddelensluis en maakt het dus geen onderdeel uit van de verzekerde aanspraak.
Esketamine drank is niet geregistreerd voor behandeling van patiënten met therapieresistente depressie. Wel wordt sinds 2020 onderzoek gedaan naar de effectiviteit van esketamine drank bij de behandeling van patiënten met ernstige, niet psychotische, behandelingsresistente depressie. Dit wordt gefinancierd via de subsidieregeling veelbelovende zorg4. Zolang het onderzoek loopt, voldoet orale esketamine nog niet aan de «stand van de wetenschap en praktijk» en wordt daarmee niet vergoed via het basispakket. Na het afronden van het onderzoek start het Zorginstituut met de beoordeling of de betreffende zorg tot het basispakket behoort.
Wat vindt u ervan dat de oplossing esketamine op jaarbasis 208 euro kost, en behandeling met de neusspray van farmaceut Janssen 10.175 euro, bijna vijftig keer zo duur, terwijl het op precies hetzelfde neerkomt? Dit verschil is toch niet uit te leggen?
Het Zorginstituut heeft gekeken naar de prijs van esketamine neusspray ten opzichte van de huidige standaardbehandeling voor depressie. Op basis daarvan (en toetsing aan de pakketcriteria) heeft het Zorginstituut dan ook geadviseerd om te onderhandelen over de prijs en conform dit advies ben ik met de fabrikant in gesprek over een financieel arrangement.
Waarom laat u het toe dat farmaceuten de samenleving op zulke hoge kosten jaagt?
Het beschikbaar komen van nieuwe innovatieve geneesmiddelen is op zichzelf een goede ontwikkeling en geeft patiënten een kans op een betere kwaliteit van leven of zelfs genezing. Ik vind daarom dat bedrijven naar redelijkheid beloond mogen worden voor hun inspanningen, maar farmaceutische zorg moet ook op langere termijn betaalbaar blijven. De prijzen die we betalen voor geneesmiddelen moeten wel een verband blijven houden tussen de kosten voor ontwikkeling en productie enerzijds en de maatschappelijke waarde anderzijds. Daarom nemen we maatregelen om de prijzen van geneesmiddelen beter te beheersen, zodat we ook op langere termijn ruimte blijven houden voor nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»5 heb ik uiteengezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen.
Bedrijven hebben echter ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid om aanvaardbare prijzen voor hun producten te rekenen. Daar waar ik van mening ben dat fabrikanten onverantwoord hoge prijzen voor hun geneesmiddelen rekenen, zal ik dat niet accepteren, onderhandelen en hen dan ook blijven aanspreken op hun gedrag.
Hoe hoog zijn de kosten die de firma Janssen kwijt geweest is voor het ontwikkelen van de spray?
De investeringen die de fabrikant heeft gedaan voor het ontwikkelen van de spray zijn mij niet bekend. De firma Janssen heeft geen onderbouwing gegeven voor de prijs van esketamine neusspray. Uiteraard zal ik hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant wel naar vragen.
Hoe is het mogelijk dat de firma Janssen een patent hierop heeft gekregen? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben niet bekend met een specifiek octrooi, maar als aan de eisen van octrooieerbaarheid is voldaan is het mogelijk dat de uitvinding inderdaad is beschermd door het octrooirecht. In het Notaoverleg over een initiatiefnota met de naam Big Farma: niet gezond!is door de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd uw Kamer nader te informeren over de voorwaarden voor octrooibescherming van geneesmiddelen, meer in het bijzonder voor nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling.6 De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer hierover, mede namens mij, een brief gestuurd op 25 februari 20217. Onder punt 3 van de brief wordt toegelicht dat de strenge eisen voor octrooiverlening ook gelden voor octrooi op nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling. Futiele of andere voor de hand liggende aanpassingen, aan bijvoorbeeld de indicatie of toedieningsvorm, kunnen dus niet tot een geldig octrooirecht leiden.
Deelt u de mening dat chemisch identieke middelen van patenten moeten worden uitgesloten en deelt u de mening dat het verlengen van patenten door het simpelweg anders te verpakken tevens moet worden uitgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zeggen dergelijke acties volgens u over betreffende farmaceut in bredere zin, aangezien zij ook een coronavaccin aan het ontwikkelen zijn die Nederland heeft ingekocht? Welke afspraken zijn er met deze farmaceut gemaakt over eventuele winsten?
Dankzij Janssen kunnen we dit jaar nog naar alle waarschijnlijkheid beschikken over een breder arsenaal aan covid-19 vaccins. Zonder uit het oog te verliezen dat ook de ontwikkeling van een vaccin voor covid-19 een bedrijfsmatige afweging is, is de maatschappelijke waarde van het te verwachten resultaat groot. Ik waardeer de inspanningen van Janssen en haar medewerkers en betrokken onderzoekers om het vaccin bij burgers te krijgen.
Over de afspraken die de overeenkomst bevat die de EU heeft over het covid-19 vaccin van Janssen, kan ik geen uitlatingen doen.
De beperkte capaciteiten voor vrachtwagenchauffeurs tijdens de avondklok |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Laat tankstation tijdens de avondklok open voor chauffeurs die onderweg zijn»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u het ermee eens dat de transportsector in deze coronatijd een nog belangrijker rol heeft, doordat veel producten nu niet alleen naar winkels toe moeten, maar ook naar mensen zelf?
De transportsector vervult een uitermate belangrijke rol in onze samenleving door onder meer onze winkels te bevoorraden en goederen te bezorgen. Goederentransport en de bevoorrading moeten doorgang blijven vinden. Het is daarvoor nodig dat chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren. Daarbij moet in de basisbehoeften worden voorzien: toegang tot sanitair, voldoende rust en de mogelijkheid een (warme) maaltijd te nuttigen.
Bent u het ermee eens dat veel (vrachtwagen)chauffeurs lange dagen draaien en daarmee helpen om deze uitdaging in het transport voor elkaar te krijgen?
Zeker in deze tijd verzetten chauffeurs veel werk. Ik roep dan ook iedereen op om hen met respect te blijven behandelen. De noodzakelijke maatregelen van het kabinet om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kunnen invloed hebben op de werkomstandigheden van chauffeurs. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van de veiligheid voor chauffeurs en de situatie op de weg. Met het oog op de verkeersveiligheid en de veiligheid van de chauffeurs is het van belang dat chauffeurs voldoende rust nemen. De rij- en rusttijden wetgeving schrijft dit nauwgezet voor en daarin is door de COVID-maatregelen van het kabinet geen verandering aangebracht.
Bent u het ermee eens dat bij de kou van de komende periode het extra belangrijk is dat chauffeurs even wat warms kunnen drinken of eten en even naar het toilet moeten kunnen gaan, zodat ze weer fit de weg op kunnen?
Ja. Ook tijdens de winterse omstandigheden van dit moment vind ik het belangrijk dat chauffeurs kunnen beschikken over voldoende voorzieningen om veilig en verantwoord hun werk te kunnen doen. Hiervoor verwijs ik tevens naar mijn antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het regelmatig nemen van pauzes bij lange ritten belangrijk is voor de verkeersveiligheid en dat bij een avondshift de vermoeidheid eerder kan toeslaan dan een dagshift waardoor pauzes extra belangrijk zijn?
Het nemen van pauzes en voldoende rust is belangrijk. Kortheidshalve verwijs ik verder naar mijn beantwoording van vraag 3.
Bent u het ermee eens dat een ongeluk met een vrachtwagen vaak ernstige schade kan veroorzaken?
Verkeersongevallen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarbij gaat het onder andere om de veiligheid van alle verkeersdeelnemers, de doorstroming en de beperking van materiële schade. Dat geldt voor vrachtwagens evenzeer als voor personenvoertuigen. Door de grootte en het gewicht kan de schade van een ongeval met een vrachtwagen groter zijn dan bij andere voertuigen. Juist daarom kennen we strikte regelgeving rondom de rij- en rusttijden.
Bent u het ermee eens dat voor vrachtwagenchauffeurs faciliteiten langs de snelweg belangrijk zijn om te kunnen eten, drinken, douchen of naar het toilet te kunnen gaan?
Ja, Kortheidshalve verwijs daarvoor naar mijn beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het openhouden van (enkele) van deze voorzieningen tijdens de avondklok voor vrachtwagenchauffeurs en andere cruciale beroepsgroepen? Indien u hier geen voorstander van bent, welke alternatieve oplossingen ziet u voor zich?
Ook tijdens de avondklok is het noodzakelijk dat vervoer op een veilige en verantwoorde manier kan plaatsvinden. Daarom mogen tijdens de avondklok tankstations en sanitaire voorzieningen gewoon open blijven, zodat basisvoorzieningen voor het wegvervoer in beginsel niet in gevaar komen. De verkoop van levensmiddelen is echter tijdens de avondklok niet toegestaan.
Om het voorzieningenniveau voor chauffeurs zoveel mogelijk op peil te houden, heeft het kabinet besloten om de openingstijden van levensmiddelenwinkels van 06.00 naar 04.30 uur te vervroegen en in lijn te brengen met de eindtijd van de avondklok. Zo kunnen ook chauffeurs in de vroege ochtend een broodje en een kop koffie halen. Het kabinet ziet onder de huidige omstandigheden geen ruimte om tijdens de avondklok generiek de verkoop van levensmiddelen in tankstations toe te staan. Wel is het sinds 12 februari jl. toegestaan dat daar tijdens de avondklok warme dranken worden verstrekt, met het oog op de huidige winterse omstandigheden en de werkomstandigheden voor personen die om een geldige reden tijdens de avondklok onderweg zijn, zoals chauffeurs of vitale dienstverlening (politie en hulpdiensten). Voorts doe ik momenteel, naar aanleiding van de motie Van Dijk – Lacin2, onderzoek naar de effecten van de coronamaatregelen op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid op truckparkings. Daarbij bekijk ik ook de noodzaak om maatregelen te nemen. Zodra het onderzoek gereed is, zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten en de conclusies die ik eraan verbind.
Hoe kijkt u aan tegen de redernering van verschillende brancheverenigingen dat het openhouden van tankstations en toiletten niet tot extra drukte leiden, omdat niet-noodzakelijk verkeer tijdens de avondklok verboden is?
Tijdens de avondklok mogen personen alleen om een geldige reden onderweg zijn. De openstelling van faciliteiten langs de weg heeft daarop in beginsel geen effect. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid deze vragen binnen één week te beantwoorden?
Ja.
Gestopte grenscontroles in Noord-Ierland en het EU-only gehalte van het akkoord met het Verenigd Koninkrijk. |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat Noord-Ierland zelf heeft besloten personeel terug te trekken na aanhoudende intimidaties aan de grens met het Verenigd Koninkrijk?1
De situatie in Noord-Ierland heeft de volle aandacht van het kabinet, de Europese Commissie en de Ierse en Britse regeringen. Het bewaken en bewaren van de vrede en stabiliteit op het Ierse eiland en verzekeren van eenieders veiligheid staat voorop. Juist daarom zijn de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland in het Terugtrekkingsakkoord zo belangrijk: de daarin gemaakte afspraken voorkomen een grens op het Ierse eiland, borgen de Goede Vrijdagakkoorden en beschermen de integriteit van de interne markt van de Europese Unie. De Commissie staat in nauw contact met het VK, ook via het Gespecialiseerd Comité Ierland-Noord-Ierland en het Gemengd Comité onder het Terugtrekkingsakkoord, om zo snel mogelijk oplossingen te vinden voor de ontstane situatie. Het uitgangspunt daarbij is dat die oplossingen worden gevonden binnen de afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland. Het kabinet volgt dit proces nauwgezet. Het personeel dat controles uitvoert in de havens in Noord-Ierland heeft inmiddels het werk weer hervat.
Laat dit niet per definitie zien dat er bevoegdheden zijn die door de lidstaten zelf kunnen worden uitgevoerd, en dus niet EU-only zijn?
De afspraken in het Protocol Ierland/Noord-Ierland vormen onderdeel van het Terugtrekkingsakkoord, niet van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK.
Een keuze om personeel terug te trekken in Noord-Ierland betreft een interne situatie van het Verenigd Koninkrijk, waar Noord-Ierland onderdeel van uitmaakt. Een dergelijke keuze van het VK raakt uiteraard aan de afspraken uit het Protocol Ierland/Noord-Ierland, dat deel is van het Terugtrekkingsakkoord EU-VK dat als EU-only is gesloten, maar zegt niets over de juridische aard van het Terugtrekkingsakkoord of de onderliggende interne bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidstaten.
In algemene zin zijn lidstaten van de Unie gebonden om het Unierecht toe te passen. Dat geldt ook voor internationale overeenkomsten van de Unie, die onderdeel zijn van de Unierechtsorde en op grond van artikel 216, lid 2, VWEU verbindend zijn voor de lidstaten. Met andere woorden, lidstaten zijn verplicht om internationale overeenkomsten van de Unie toe te passen, ongeacht of de overeenkomst EU-only of gemengd is. Dat lidstaten gebonden zijn om het EU-only Terugtrekkingsakkoord toe te passen en ook de EU-only Handels- en Samenwerkingsovereenkomst (HSO) tussen de EU en het VK, zegt op zichzelf niets over de aard van die overeenkomsten. Dat in het geval van de HSO sprake is van een EU-only akkoord volgt uit de tekst van de overeenkomst en is het gevolg van een keuze van de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten.
Hoe ziet de inzet er volgens Nederland uit als het Verenigd Koninkrijk inderdaad ertoe besluit om terug naar de tekentafel te gaan met de EU betreffende deze spanningen aan de grens?
Het Terugtrekkingsakkoord, en het Protocol Ierland/Noord-Ierland als onderdeel daarvan, is geratificeerd door zowel de EU als het VK en vormt daarmee onderdeel van bindend internationaal recht. Wat Nederland en de EU betreft is er geen reden om de gemaakte afspraken te veranderen. Eventuele kwesties met betrekking tot de implementatie of toepassing van het terugtrekkingsakkoord worden in het daartoe bestemde Gespecialiseerd Comité en het Gemengd Comité besproken.
Hoe oordeelt u de tactische blunder die de Europese Unie heeft gemaakt door te oordelen dat de strengere vaccincontroles tussen de grenzen van de EU en de buitengrenzen ook zouden gelden voor Noord-Ierland en het Verenigd Koninkrijk?
De Europese Commissie heeft bij monde van Voorzitter Ursula von der Leyen op 10 februari jl. aangegeven dat er fouten zijn gemaakt in aanloop naar de totstandkoming van het export-autorisatiesysteem. Het kabinet had liever gezien dat dit proces anders was verlopen, maar benadrukt dat de Europese Commissie uiteindelijk de in Artikel 16 van het Protocol Ierland/Noord-Ierland genoemde passende vrijwaringsmaatregelen niet heeft genomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat Duitsland en Frankrijk naar aanleiding van het bereikte akkoord met het VK hoorzittingen in het parlement hebben gehad?
Ja.
Kunt u overzichtelijk maken over welke zaken er in deze hoorzittingen concreet gesproken is en welke zaken hierin werden bestempeld als niet EU-only?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Het betreft een overeenkomst tussen de EU (en dus niet ook de afzonderlijke lidstaten) enerzijds en het VK anderzijds. Het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing2 van de overeenkomst is op 29 december jl. door de Raad met eenparigheid van stemmen van de 27 EU-lidstaten aangenomen. In overweging 6 van dit Raadsbesluit is neergelegd dat, gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de HSO, de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten aanzien van het VK uitoefent. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijke steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord.
Het kabinet gaat niet over de procedurele dan wel inhoudelijke behandeling van het akkoord in de parlementen van de overige 26 EU-lidstaten. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten net als uw Kamer besluiten het akkoord, dat reeds voorlopig wordt toegepast, alsnog te behandelen. Dit laat echter onverlet dat de HSO een EU-only akkoord is en dat met het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening alle 27 EU-lidstaten deze status uitdrukkelijk hebben onderschreven, zoals hierboven uiteengezet.
Waarom denkt u dat deze landen ertoe hebben besloten om tot een meer uitgebreide wijze het handelsakkoord te behandelen dan in Nederland?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Zo ontving uw Kamer een procesbrief voor de goedkeuring van het bereikte akkoord op dezelfde dag dat het akkoord werd gepubliceerd3 en twee dagen later een kabinetsappreciatie van de HSO4. Daarnaast heeft een technische briefing en een Notaoverleg ter bespreking van de HSO plaatsgevonden op 28 december jl. Deze planning was erop gericht om uw Kamer voorafgaand aan de besluitvorming over het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing te informeren. Sinds 1 januari wordt de HSO voorlopig toegepast. Voor zover bekend bij het kabinet zijn de parlementen van overige lidstaten in het kerstreces (dus voorafgaand aan voorlopige toepassing) niet bijeengekomen om de HSO te bespreken zoals dat in Nederland is gedaan. Uiteraard kunnen parlementen in de overige 26 EU-lidstaten, net als uw Kamer, besluiten het akkoord dat reeds voorlopig wordt toegepast alsnog te behandelen.
Kunt u uitleggen wat momenteel de beleidsmatige of juridische fundering geeft om de niet EU-only elementen in Nederland goed te keuren?
Uit de tekst van de HSO volgt dat dit een EU-only akkoord is. Door het vaststellen van het Raadsbesluit tot ondertekening heeft de Raad met uitdrukkelijk steun van alle EU-lidstaten de keuze gemaakt voor een EU-only akkoord. De Raad kan, na goedkeuring door het Europees Parlement, het besluit tot sluiting van het akkoord vaststellen. Dit besluit zal, net als het Raadsbesluit tot ondertekening, artikel 217 VWEU als materiële rechtsgrondslag hebben, en als gevolg daarvan met eenparigheid moeten worden vastgesteld. In de brieven van 27 december jl., 4 januari jl. en 26 januari jl. en 12 februari jl.5 wordt de juridische aard van het akkoord nader toegelicht.
Is het aannemen van Artikel X een reden geweest voor u om de procedures omtrent het Handelsakkoord te laten lopen zoals ze nu zijn ingepland?
Nee. Artikel X bevat een wettelijke grondslag om gedurende 6 maanden bij amvb of ministeriële regeling voorzieningen te treffen in situaties waarin de bestaande wettelijke kaders niet voorzien. Dit artikel staat geheel los van de juridische aard van de HSO tussen de EU en het VK en de besluitvormingsprocedures die daar het gevolg van zijn en heeft daar ook geen enkele rol in gespeeld.
Bent u alsnog bereid om meer uitgebreide procedures omtrent de impact van het Handelsakkoord voor te stellen?
Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Wat bent u van plan concreet te doen om de Kamer op een duidelijke manier mee te nemen in de gevolgen van het handelsakkoord en de invloed die de Kamer heeft op het akkoord?
Gedurende de onderhandelingen over de terugtrekking van het VK uit de EU heeft het kabinet zich er steeds voor ingespannen om het Nederlandse parlement zo snel en volledig mogelijk te informeren over de stand van zaken. Ook nu het akkoord van toepassing is, zal het kabinet deze inspanning voortzetten. Uw Kamer heeft op 15 februari jl. een brief ontvangen met daarin een uiteenzetting van de ervaringen van de eerste periode na het aflopen van de overgangsperiode. Naar verwachting zullen de EU-VK-betrekkingen en de implementatie van de HSO regelmatig geagendeerd worden op Raadsbijeenkomsten, hetgeen ook de gelegenheid biedt hierover met uw Kamer te spreken. Voorts gaat uw Kamer over zijn eigen agenda.
Het niet betrekken van de medewerkers bij het transitieplan van failliete jeugdzorginstelling Intervence |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ondernemingsraad Intervence: «Stem medewerker niet meegenomen in plan»»?1
Ja.
Is het naar uw mening verstandig dat de stem van de ondernemingsraad niet wordt meegenomen in het transitieplan van de failliete jeugdzorginstelling?
Ik vind het, mede gezien het belang van het behoud van personeel voor de Zeeuwse Jeugdbescherming, van belang om medewerkers te betrekken bij het opstellen van het plan. Dit is van belang voor het draagvlak maar ook om de kennis en ervaring van medewerkers te betrekken bij de uitwerking van het plan. De ondernemingsraad heeft op 10 februari 2021 gereageerd op het door de gemeenten opgestelde transitieplan. Ook hebben wethouders op 10 februari gesproken met de medewerkers van Intervence over hun plannen.
De bestuurder van Intervence is primair verantwoordelijk voor het tijdig informeren en betrekken van medewerkers bij het overnamescenario. Dit is ook de insteek van de gemeenten. Wel heb ik met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij bij de uitwerking van het nu voorliggende overnamescenario afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het betrekken van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Bent u nog altijd van mening dat het van belang is dat de jeugdzorgmedewerkers zo goed mogelijk worden meegenomen in dit ongewenste proces, onder meer vanwege het grote tekort in de sector?
Ja, dat vind ik van groot belang (zie tevens mijn antwoord op vraag 2). Professionals in deze sector zijn hard nodig. Zoals ik u in mijn brief van 17 februari 2021 bericht heb, wordt er momenteel aan een overnamescenario gewerkt. Dit overnamescenario houdt in dat de werkzaamheden van Intervence worden overgenomen door Jeugdbescherming west. Betrokken partijen vinden dit een kansrijk scenario om zorg te dragen voor een duurzame inrichting van de jeugdbescherming en -reclassering in Zeeland. Dit scenario zal wederom door de Inspecties en Jeugdautoriteit worden getoetst. Het perspectief voor medewerkers zal onderdeel uitmaken van deze toets.
Vindt u het begrijpelijk dat gezinsmanagers al vertrekken, gezien het rommelige proces dat kan worden geïnterpreteerd als minachting voor deze medewerkers?
Uit de contacten die ik met alle betrokken partijen heb gehad, blijkt dat zij het belangrijk vinden dat het personeel behouden blijft. Dat neemt niet weg dat er sprake is van een onzekere tijd, ook voor het personeel. Dit leidt er helaas toe dat sommigen van hen kiezen voor een andere baan. Net als andere betrokken partijen vind ik het belangrijk dat medewerkers van Intervence behouden blijven voor de jeugdbescherming en -reclassering. Om medewerkers te behouden hebben gemeenten en Intervence afgesproken dat Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. om mag zetten naar een vast contract. Daarnaast is afgesproken dat Intervence nieuwe gezinsmanagers mag werven. Intervence wordt hiertoe binnen de al bestaande financiële afspraken gefaciliteerd door gemeenten.
Is het nog steeds van belang dat de jeugdbeschermers en – reclasseerders die nu het werk uitvoeren dat ook moeten kunnen blijven doen, zoals u stelde op 11 december jl.?2 Zo ja, past deze gang van zaken bij deze uitspraak? Zo nee, kan men er dan op rekenen dat geen akkoord zal worden gegeven door de Jeugdautoriteit zo lang de medewerkers niet worden gehoord in, en betrokken bij dit proces?
In mijn brief van 17 februari 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het oordeel c.q. advies van de Inspecties en de Jeugdautoriteit. Zij hebben geoordeeld dat het uitgewerkte scenario onvoldoende garanties biedt voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en -reclassering en dat het transitieplan onvoldoende perspectief voor de medewerkers biedt en daarmee leidt tot een mogelijk toenemend risico voor de zorgcontinuïteit. Het is in ieders belang, ook voor de huidige jeugdbeschermers en -reclasseerders, dat het overnamescenario zo snel mogelijk uitgewerkt wordt en dat het perspectief van de medewerkers daarin is opgenomen. De Inspecties en Jeugdautoriteit zullen hier wederom op toetsen. Ik heb met de Zeeuwse bestuurders afgesproken dat zij afspraken maken met de bestuurder van Intervence over het informeren van medewerkers en dat zij zorgen dat de bestuurder een goede informatiepositie heeft om medewerkers adequaat te betrekken.
Het is belangrijk dat ook bij een overname van Intervence door Jeugdbescherming west de relatie tussen de gezinsmanager en de cliënt zoveel als mogelijk in stand blijft. Dat was ook bij de uitwerking van het eerdere scenario het uitgangspunt. Gemeenten hebben gedurende het hele proces aangegeven dat Zeeland de gezinsmanagers van Intervence hard nodig heeft en dat voor iedere gezinsmanager in de nieuwe situatie een baan beschikbaar is. Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten bovendien verplicht erop toe te zien dat de overnemende instelling zich zoveel als mogelijk inspant om de bestaande hulpverleningsrelatie tussen kind en hulpverlener in stand te houden. De Inspecties zullen het plan hier ook op toetsen. Het overnamescenario heeft als voordeel dat de continuïteit van de hulpverleningsrelatie beter geregeld kan worden, omdat de cliënten en gezinsmanagers van Intervence niet meer bij verschillende GI’s ondergebracht hoeven te worden.
Kunt u aangeven in hoeverre al duidelijk is of de overnemende gecertificeerde instellingen zich daadwerkelijk zullen committeren aan het overnemen van personeel? Zo nee, kunt u aangeven wanneer hier wel duidelijkheid over komt?
Met de gemeenten heb ik, zoals beschreven in de brief van 17 februari 2021, afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario (overdracht van cliënten van Intervence naar drie andere GI’s) en dat zij nu het terugvalscenario gaan onderzoeken en uitwerken. Dit terugvalscenario, waarvan de contouren door gemeenten zijn geschetst in het transitieplan, voorziet in een overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west. De exacte wijze van overname van het personeel van Intervence wordt op dit moment door betrokken partijen nader uitgewerkt. De gemeenten en Jeugdbescherming west hebben aangegeven dat het uitgangspunt is om de bestaande hulpverleningsrelaties zoveel als mogelijk te behouden. Op dit moment wordt het terugvalscenario uitgewerkt. Hiervoor is Jeugdbescherming west bezig met het opstellen van een business case. Naar verwachting wordt de business case de tweede helft van april 2021 opgeleverd. Daarna volgt besluitvorming door de bestuurscommissie en de gemeenteraden. Vervolgens zal wederom een transitieplan moeten worden opgesteld. Ook het nieuwe transitieplan wordt beoordeeld door Inspecties en Jeugdautoriteit. In juni 2021 zal naar verwachting duidelijk zijn of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden of niet.
Bent u bereid zo snel mogelijk contact op te nemen met de relevante partijen om te verduidelijken op welke manier medewerkers erbij betrokken dienen te worden?
Zie het antwoord op vraag 3. Gemeenten en de GI-bestuurder maken afspraken om medewerkers tijdig te betrekken bij de uitwerking van het overnamescenario.
Bent u tevens bereid deze vragen een voor een te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Chroom-6 in PC-7 lestoestellen in Woensdrecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is het waar dat in 13 PC-7 lestoestellen van het 131e squadron op Woensdrecht chroom-6 is vastgesteld?1 Heeft het onderzoek daarover inmiddels uitsluitsel gegeven? Zo nee, wanneer verwacht u dat?
Ja, dat klopt. Bij onderhoudswerkzaamheden in de PC-7 is in de cockpit en in de avionics bay, een compartiment aan de binnenzijde van het toestel waarin elektronische apparatuur is gemonteerd, van één van de PC-7 toestellen stof aangetroffen. Uit voorzorg is gecontroleerd of het aangetroffen stof chroom-6 bevatte. Daarbij is geconstateerd dat dit het geval was. Hierop is het vliegen met de PC-7 tijdelijk stil gelegd en is aan het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) advies gevraagd.
In 2017 heeft een vergelijkbare situatie plaatsgevonden met chroom-6 houdend stof in de cockpit van de PC-7. Toen hebben luchtmetingen van het CEAG aangetoond dat de grenswaarden niet werden overschreden. Omdat de huidige situatie zeer vergelijkbaar is, heeft het CEAG beoordeeld dat ook in deze situatie een eventuele blootstelling via de lucht (tijdens onderhoud en tijdens vliegen) laag zal zijn en de grenswaarden niet zal overschrijden. Blootstelling via de huid bij onderhoudswerkzaamheden wordt voorkomen door het toepassen van maatregelen zoals het dragen van speciale handschoenen. Het CEAG heeft geadviseerd de toestellen voor ze in gebruik worden genomen schoon te maken.
De veiligheid van de werknemers staat voor mij voorop. Dat is de reden dat het vliegprogramma uit voorzorg is stopgezet. Nadat de PC-7 toestellen zijn schoongemaakt en zijn gecontroleerd, is het vliegen hervat. De toestellen zijn weer inzetbaar en hebben daadwerkelijk gevlogen.
Kunt u aangeven op welke wijze de constatering is gedaan en om welke reden het onderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot uw brief van 4 december 2018 waarin u meldt dat voor de PC-7 wel degelijk voor één van de drie lagen chroom-6-houdende verf is gebruikt?2
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) en mijn brief van 17 november 2020 over de stand van zaken van chroom-6 bij Defensie (Kamerstuk 35 570 X, nr. 66) is aangegeven dat voor de PC-7 een chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor de buitenzijde van de romp en voor de cockpit van het toestel. Dit chroomvrije verfsysteem wordt aangebracht wanneer een toestel van een nieuwe verflaag moet worden voorzien, zodat werknemers geen onnodig risico op blootstelling lopen. In 2018 heeft er een upgrade van de cockpit van de PC-7 plaatsgevonden waarbij in de cockpit een chroomvrij verfsysteem is toegepast. Dit staat los van de situatie in de avionics bay, waarin chroom-6 in een compartiment aan de binnenzijde van het toestel is aangetroffen. In de binnenzijde bevindt zich het airframe (het skelet) van het vliegtuig dat chroom-6 houdende verf bevat, zoals bij nagenoeg alle vliegtuigen. Het verfsysteem aan de binnenzijde wordt niet vervangen, omdat er geen chroomvrij verfsysteem is gecertificeerd voor afgesloten delen.
In mijn brief van 4 december 2018 over de stand van zaken met betrekking tot de terugdringing van het gebruik van chroom-6 houdende verf op luchtvaartuigen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 70) schreef ik hierover dat een luchtvaartuig licht en sterk moet zijn. Dit geldt in het bijzonder voor militaire vliegtuigen die aan grote krachten onderhevig zijn. Corrosie op onderdelen van het airframe kan een desastreus effect hebben op de sterkte en daarmee de luchtwaardigheid. Mede om die reden is een chroom-6 houdend verfsysteem dat corrosie actief tegengaat van groot belang voor de vliegveiligheid. Defensie past de arbeidshygiënische strategie toe, zoals beschreven in mijn brief van 4 juli 2019 over toezeggingen over chroom-6 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147), in volgorde van substitutie, technische maatregelen, organisatorische maatregelen en persoonlijke beschermingsmaatregelen. Bij werkzaamheden aan de PC-7 worden de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen voor het werken met chroom-6 getroffen.
Bent u voornemens ook deze laatste laag chroom-6-verf nu te verwijderen? Zo ja, wanneer en welke chroom-vrije verf zal dan worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De massaprotesten tegen nieuwe landbouwwetten van de Indiase premier Narendra Modi. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woedende boeren in India: protest tegen nieuwe landbouwwet»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat tienduizenden Indiase agrariërs wekenlang protesteren in de hoofdstad van India, New Delhi, om hun bezwaren kenbaar te maken tegen de recent ingevoerde landbouwwetten?2
Ja. Het verzet tegen deze landbouwhervormingen is met name afkomstig uit de noordelijke deelstaten zoals Punjab en Harjana, waar men vreest voor negatieve effecten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten het internet plaatselijk hebben afgesloten, als strategie om de protesten tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Een groot deel van de protesten, die inmiddels al enige tijd gaande zijn, verloopt vreedzaam. Helaas zijn de protesten op de nationale dag van India eind januari geëscaleerd toen boeren met tractoren en vrachtwagens New Delhi in wilden rijden. Zij werden gestopt door veiligheidstroepen, wat uitmondde op gewelddadigheden en vernielingen. het kabinet steunt dan ook de oproep van de OHCHR (Hoge Commissaris van de VN voor de mensenrechten) aan alle partijen om maximale terughoudendheid te betrachten bij de protesten.
Bent u bekend met het feit dat de Indiase autoriteiten buitensporig geweld hebben gebruikt tijdens het bestrijden van deze protesten, waaronder het inzetten van waterkanonnen en traangas?3 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de vrijemarktwerking die deze wet voorstaat, de boeren in een gevreesde positie zet, waar ze worden overgeleverd aan multinationals en de minimumprijsgarantie mogelijk zullen kwijtraken? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De helft van de bevolking in India is afhankelijk van een inkomen uit de agrarische sector. De kleinschaligheid van het merendeel van de Indiase boerenbedrijven staat het ontstijgen van armoede echter in de weg. Landbouwhervormingen staan al enkele decennia op de agenda van de Indiase overheid. De huidige wetten zijn verouderd (enkele artikelen dateren uit de jaren ’50) en er is veel bureaucratie.
De intentie van de huidige regering om met deze hervormingen een verbetering van de positie van de boeren te bereiken o.a. door stimulering van marktwerking is daarom te waarderen. Er kan op voorhand niet gesteld worden dat deze wetten niet zullen bijdragen aan eerlijke handel en prijzen voor de boeren, of dat de mensenrechten en het inkomen van de boeren in het geding zijn.
Tegelijkertijd moet echter ook worden geconstateerd dat het snelle proces waarmee deze wetten door het parlement zijn aangenomen, niet heeft bijgedragen aan draagvlak voor de hervormingen bij de boeren. De landbouwvakbonden zijn evenmin betrokken geweest bij het tot stand komen van deze hervormingen. Dat dit tot onrust leidt is begrijpelijk.
Naar aanleiding van deze onrust heeft de Indiase Hoge Raad een comité van experts en deskundigen aangesteld om met de boeren in dialoog te gaan en tot een oplossing te komen. Tevens is de invoering van deze wetten voorlopig aangehouden. Deze stappen die moeten leiden tot de-escalatie verwelkomt het kabinet.
Deelt u het standpunt dat de nieuwe landbouwwetten, die de bestaande, deels gereguleerde, landbouwhandelsmarkten ontmantelen, niet zullen bijdragen aan een eerlijke handel en een rechtvaardige wereld (de speerpunten van het Nederlandse buitenlandbeleid)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in gesprek te treden met uw Indiase ambtsgenoot om de zorgen van de Indiase boeren onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Dat deze landbouwwetten tot meer zelfdodingen leiden is speculatief. Zelfdodingen in India zijn veelal het gevolg van uiteenlopende sociaaleconomische omstandigheden. Inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling als prioriteit van het Nederlandse kabinet komt regelmatig aan de orde in de relatie met India. In gesprekken met de Indiase autoriteiten vragen wij tevens aandacht voor het belang van een sterk maatschappelijk middenveld. Verder steunt de Nederlandse ambassade in New Delhi via het financieren van projecten Indiase organisaties die zich inzetten voor kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen.
Bent u bereid om uw Indiase ambtsgenoot erop te wijzen dat de nieuwe landbouwwetten kunnen leiden tot méér zelfdoding onder de arme, Indiase boeren, een groep waar zelfmoord reeds extreem hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief in de Indiase landbouwsector c.q. markt voor landbouwproducten die grootschalig afnemen? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven actief in India die grootschalig producten van Indiase boeren afnemen of op deelstaatniveau een marktgewicht vormen.
Bent u bereid om Nederlandse bedrijven die actief zijn in de Indiase landbouwsector, aan te spreken op hun maatschappelijk verantwoordelijkheid om eerlijke prijzen af te spreken bij het kopen van landbouwproducten afkomstig van Indiase boeren? Zo nee, waarom niet?
Het is staand beleid van de Nederlandse overheid om bij bedrijven, ook in de agrarische sector, het belang te benadrukken van maatschappelijk verantwoord ondernemen en van het opereren in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is de verantwoordelijkheid van de Nederlandse bedrijven die handel drijven met India of in India opereren om conform deze richtlijnen te handelen.
Deelt u het standpunt dat de mensenrechten van de Indiase boeren in het geding zijn als gevolg van de nieuwe landbouwwetten, omdat de kans groot is dat ze niet meer in hun eigen inkomen kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen bent u bereid daaraan te verbinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de zorgen van de Indiase boeren via alle mogelijke wegen aan de orde te stellen en de Indiase regering dringend te verzoeken om de rechten van de Indiase boeren te respecteren, door middel van de intensieve diplomatieke betrekkingen die u heeft met India?
Er vindt thans een dialoog plaats tussen de Indiase overheid en de boeren, die daarbij hun zorgen kenbaar kunnen maken. Het kabinet moedigt deze dialoog aan en volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Daarbij is de parlementaire goedkeuring van de wetten een interne Indiase aangelegenheid.
Indien de Indiase regering niet bereidwillig is om tegemoet te komen aan de zorgen van de Indiase boeren, bent u dan bereid om de druk op te voeren door de zorgen over de nieuwe landbouwwetten op Europees niveau aan de orde te stellen en ervoor te pleiten om als Europese Unie de zorgen van de Indiase boeren aan te kaarten bij de Indiase regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
De Indiase overheid zal in samenspraak met lokale agrarische belangenorganisaties een oplossing moeten zien te vinden voor de situatie, en voor een hervorming van de landbouw die ook op de lange termijn de onderhandelingspositie en het inkomen van de boeren verbetert. In het kader van de lokale EU-India mensenrechtendialoog zal het belang van een sterk maatschappelijk middenveld voor inclusieve ontwikkeling worden onderstreept.
Bent u bekend met het feit dat er op 8 december 2020 een groot protest heeft plaatsgevonden voor de ambassade van de Republiek India in Nederland, georganiseerd door de Indiaas-Nederlandse gemeenschap?
Ja, na dit protest zijn vertegenwoordigers van de World Sikh Parliament Europe en de voorzitter van de Punjab Right Organisation kort ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij deze organisaties een petitie aangeboden hebben. Het staat de leden van de Indiase gemeenschap of de Sikh-gemeenschap in Nederland vrij om hun mening te geven over de landbouwhervormingen in India.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de Indiase gemeenschap in Nederland, en in het bijzonder de Sikh-gemeenschap vanwege hun directe relatie met de protesterende boeren, om hun zorgen aan te horen?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bekend met het feit dat de internationale steun voor de massaal protesterende boeren in India slecht is gevallen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van India, die onlangs opriep om zich niet met de kwestie te bemoeien? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is mij bekend dat er van buiten India steun is uitgesproken voor de boerenprotesten in India, waaronder door een aantal bekende persoonlijkheden. De verantwoordelijkheid voor de reactie hierop laat ik graag aan de Indiase autoriteiten.
De ontheffing van de avondklok voor de jacht op zwijnen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Beaamt u dat mensen de belangrijkste rol spelen bij de verspreiding van het Afrikaanse Varkenspest (AVP) virus over langere afstanden?1
Ja.
Kent u het onderzoek van de European Food Safety Authority (EFSA) waaruit blijkt dat beperking van zwijnenpopulaties niet duurzaam tot stand te brengen is via afschot, en dat jacht geen effectief middel is om insleep van AVP te beperken of te voorkomen? Zo ja, deelt u de conclusies? Zo nee, waarom niet?2
Ja, dat onderzoek is mij bekend.
Nee, die conclusie deel ik niet. In het EFSA rapport van juni 2018 staat dat reductie en stabilisatie van de dichtheid bijdraagt aan een verminderde kans op blootstelling en daarmee introductie van AVP. Ook reduceert dit de inspanningen die moeten worden gedaan mocht een infectie zich toch voordoen. De Europese Commissie adviseert lidstaten conform het EFSA rapport en heeft in haar strategie opgenomen dat reductie van wilde zwijnen een van de maatregelen is om de kans op verspreiding te verkleinen (SANTE/7113/2015). De deskundigengroep dierziekten heeft zich in woorden van gelijke strekking uitgelaten in het advies dat deze groep heeft gegeven in september 2018.
Erkent u de conclusie van de EFSA dat populaties van zwijnen zich juist verspreiden door zeer intensieve jachtdruk, waardoor de ziekte zich geografisch verspreidt?
Het is mogelijk dat door intensieve jacht op lokaal niveau migratie van wilde zwijnen wordt bewerkstelligd. Echter, in besmette gebieden wordt migratie van besmette wilde zwijnen zo veel mogelijk voorkomen door het beheer (jacht) op te schorten en daarna zodanig uit te voeren dat migratie zo min mogelijk plaats vindt. Bovendien wordt met het plaatsen van hekken migratie vertraagd. In Tsjechië en België zijn met het aangepaste beheer in de besmette gebieden goede resultaten geboekt met de bestrijding van AVP bij wilde zwijnen en is de ziekte niet verspreid buiten het gebied. Beide landen zijn nu vrij van AVP. De Europese Commissie heeft hierover in haar strategie (SANTE/7113/2015) adviezen opgesteld.
Welk onafhankelijk wetenschappelijk bewijs is er dat afschot van wilde zwijnen in Nederland de insleep van AVP vanuit het buitenland zou beperken?
Minder zwijnen leidt tot een lagere kans dat zwijnen in contact komen met achtergelaten voedselresten afkomstig van besmette varkens. Dit is ook door de deskundigengroep dierziekten, waar onafhankelijk wetenschappers deel van uitmaken, geconcludeerd. EFSA heeft geconcludeerd dat reductie van het aantal zwijnen bijdraagt aan het verkleinen van de kans dat een populatie wordt besmet (https://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/5344).
Is het mogelijk dat afschot van zwijnen in Nederland kan leiden tot een waterbedeffect, waardoor zwijnen vanuit Duitsland de leeggevallen territoria innemen? Wat zou een dergelijk migratie-effect kunnen zijn op insleep van AVP naar Nederland, dat nu geen AVP kent?
De kans dat AVP via migrerende wilde zwijnen naar Nederland wordt verspreid is nu zeer klein. Wilde zwijnen leven in leefgebieden en trekken binnen die leefgebieden rond, afschot zorgt voor een lagere dichtheid en niet voor een hogere. Ook in Duitsland worden veel wilde zwijnen geschoten, ook daar nemen dichtheden af. Op korte afstand kunnen migrerende besmette zwijnen een rol spelen bij de verspreiding. De afstand naar de besmette populaties in het oosten van Duitsland is echter groot. Er is geen verhoogd risico door afschot, wel een verlaagd risico van insleep, vanwege lagere aantallen zwijnen.
Beaamt u dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting is? Onderschrijft u dat het bij de jacht nagenoeg onmogelijk is om voldoende hygiënemaatregelen te treffen om verspreiding van het AVP-virus te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is bekend dat een besmet zwijnenkarkas of zwijnenbloed voor langere tijd een bron van besmetting kan zijn. Afhankelijk van onder andere de temperatuur kan het virus tot maanden «overleven».
Ik onderschrijf de stelling dat bij jacht onvoldoende hygiënemaatregelen genomen kunnen worden niet. Jagers nemen passende hygiënemaatregelen: die bevatten onder andere het reinigen van materialen. De jagers kennen de risico’s en worden hierover geregeld geïnformeerd.
Vlees van wilde zwijnen mag vanuit een besmet gebied niet naar Nederland worden verzonden tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het zwijn waarvan het vlees afkomstig moet negatief getest zijn voor AVP. Daarnaast moet het vlees aan verschillende aanvullende voorwaarden voldoen ten aanzien van het apart opslaan, verwerken en vervoeren van het vlees (artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2002/99/EG) en moet het een specifieke warmtebehandeling hebben ondergaan en zijn voorzien van de juiste veterinaire certificaten. Voor particulier gebruik geldt dit niet, maar jagers weten dat ze de resten in de daarvoor bestemde afvalcontainers moeten achterlaten en geen resten mogen achterlaten in de natuur.
Klopt het dat jagers die een beroepsmatige binding hebben met gehouden varkens wordt afgeraden om te jagen in besmette gebieden? Zo ja, hoe controleert u of deze jagers niet jagen in gebieden waar varkenspest voorkomt?3
Jagers komen in allerlei geledingen van de samenleving voor en hebben diverse achtergronden. Er zijn varkenshouders die jagen of jagers die varkens houden. In besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen waar personen die het gebied willen betreden zich aan dienen te houden. Die maatregelen zijn er op gericht om de verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. De lidstaten houden toezicht op naleving van de maatregelen. De Nederlandse varkenshouders kennen de risico’s en nemen passende hygiënemaatregelen. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid.
Klopt het dat Nederlandse jagers onder andere actief zijn in Duitsland en dat in Saksen, Duitsland, de AVP-besmettingen toenemen? Zo ja, bent u bereid om een verbod op jachttoerisme naar Duitsland en Polen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?4
Ja, er zijn jagers uit Nederland die ook in Duitsland komen en ja, het aantal besmette wilde zwijnen in de oostelijke deelstaten van Duitsland is de afgelopen maanden toegenomen. Er is geen verband tussen beide zaken.
Het is aan de jagers zelf om te bepalen of zij gaan jagen in andere landen. Het is aan de betreffende lidstaten om daarover regels op te stellen. In de besmette gebieden in andere lidstaten gelden strenge maatregelen, die door de Europese Commissie en de lidstaten zijn opgesteld.
Erkent u dat het beleid onduidelijk is, aangezien in de «Roadmap preventie introductie AVP» staat dat er drie aangelijnde honden meegenomen kunnen worden op zwijnenjacht, terwijl de NVWA stelt dat honden niet op jacht mogen worden meegenomen in gebieden waar AVP zich bevindt? Zo ja, hoe gaat u deze tegenstrijdigheid wegnemen?5 6
Het klopt dat bij de beperkte bewegingsjacht maximaal drie aangelijnde honden mee kunnen. De beperkte bewegingsjacht is van toepassing in Nederland en ten behoeve van het beheer van wilde zwijnenpopulaties bij afwezigheid van AVP. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de provincies.
Als er een AVP besmetting is zullen we in overleg met diverse deskundigen vaststellen wat geschikte methoden zijn om de ziekte bij de wilde zwijnen te bestrijden, waarbij we zoveel mogelijk gebruik maken van de ervaring in andere lidstaten zoals België en Tsjechië. In eerste instantie zal het beheer in besmet gebied worden opgeschort om de situatie in beeld te brengen. Op hoofdlijnen staat dit beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen.
De bewuste passage kan tot onduidelijkheid leiden. De NVWA zal de tekst in de flyer aanpassen.
Erkent u dat de jacht op zwijnen haaks staat op het tegengaan van de verspreiding van AVP? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid met betrekking tot AVP te herzien?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus door de jacht is verspreid. Het gaat meestal om onachtzaamheid van mensen. Op korte afstand kan door de jacht mogelijk wel spreiding optreden. Het advies van deskundigen is om als er een besmetting bij een wild zwijn is vastgesteld het gebied te sluiten voor onder andere de jacht. Het doel daarvan is rust te creëren in het gebied om migratie van wilde zwijnen te voorkomen en om de epidemiologische situatie in kaart te brengen. Daarna wordt een eradicatieprogramma opgesteld en voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze handelwijze staat ook beschreven in het Plan van Aanpak bestrijding AVP bij wilde zwijnen. Ik zie geen reden mijn beleid hierover te herzien.
Het nieuws dat de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije door Premier Orban is weggewerkt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het nieuws dat nu ook Klubrádió, de laatste onafhankelijke radiozender van Hongarije, dinsdag de rechtszaak heeft verloren en ook haar biezen moet pakken?1
Voor een recente analyse van de persvrijheid en het medialandschap in Hongarije verwijs ik naar het landenhoofdstuk over Hongarije in het Rechtsstaatrapport van 2020, door de Europese Commissie gepubliceerd op 30 september jl. Hierin concludeert de Commissie dat de pluriformiteit van de mediamarkt gevaar loopt in Hongarije. De laatste jaren is de overheidscontrole op publieke media vergroot. Dit heeft geleid tot verschraling van het medialandschap. Tevens melden onafhankelijke mediakanalen stelselmatige obstructie en intimidatie, terwijl een trend van economische overname van dergelijke kanalen aanleiding geeft tot extra bezorgdheid.3
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het onafhankelijk radiostation Klubrádió de uitzendlicentie verloor voor relatief kleine administratieve overtredingen. Persvrijheid en mediapluriformiteit zijn beginselen die onlosmakelijk verbonden zijn met een goed functionerende democratische rechtsstaat, en alle lidstaten dienen deze beginselen te respecteren.
Kunt u bevestigen dat het stopzetten van de radiofrequentie van Klubrádió niets meer is dan een puur politiek besluit van Orban om de oppositie de mond te snoeren?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de Europese Commissie zo stil is geweest over deze recente ontwikkeling?
In reactie op het verlies van de uitzendlicentie van Klubrádió heeft de Commissie de Hongaarse regering middels een brief gevraagd het radiostation in de lucht te houden. Tevens heeft de Commissie, net als verschillende EU lidstaten waaronder Nederland, publiekelijk zorgen geuit over het verlies van de uitzendlicentie en Hongarije opgeroepen persvrijheid en mediapluriformiteit te beschermen.
Tegelijkertijd heeft de EU niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. De EU waakt via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook een van de vier pijlers in het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin wordt gerapporteerd over de stand van de rechtsstaat in de EU lidstaten. Verder is in de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. Daarnaast werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving binnen de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA).
Op 3 december jl. lanceerde de Commissie een actieplan met betrekking tot Europese media in het digitale tijdperk. Het Actieplan zet langs verschillende sporen in op versterking van persvrijheid en mediapluralisme. Zo voorziet de Commissie nog voor dit jaar een aanbeveling waarin rekening wordt gehouden met nieuwe online bedreigingen waarmee vooral vrouwelijke journalisten te maken krijgen. Ook maakt een eveneens voor 2021 gepland initiatief om journalisten en het maatschappelijk middenveld te beschermen tegen misbruik van procesrecht onderdeel uit van het Actieplan. Daarnaast zet het in op duurzame financiering van projecten voor juridische en praktische bijstand aan journalisten binnen en buiten de EU, de ondersteuning van samenwerking, journalistieke partnerschappen en normen, en de versterking van de diversiteit en transparantie van de media (inclusief transparantie van de eigendom van de media met een nieuwe monitor voor de eigendom van de media, transparantie van overheidsreclame).
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de mediavrijheid en het medialandschap in Hongarije?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit over het handhaven van de Europese waarden en normen dat lidstaten zomaar kritische media kunnen afstoten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid vanuit Nederland ook op Europees niveau hier aandacht voor te vragen om zo de druk op Hongarije op te voeren?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Hongarije, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid voor Nederland om ongewenste ontwikkelingen op dit terrein te bespreken. Mediavrijheid is, onder het thema «vrijheid van meningsuiting», tevens één van de punten van zorg in de EP-resolutie waarmee de artikel 7-procedure in september 2018 tegen Hongarije werd ingeleid. Het Portugees Voorzitterschap heeft agendering van de artikel 7-procedures tegen zowel Hongarije als Polen tentatief voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei a.s.
Welke stappen bent u concreet van plan namens Nederland te ondernemen om deze schandalige ontwikkeling aan te kaarten?
Er wordt in Europees en bilateraal verband door Nederland regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid en mediapluriformiteit. Laatstelijk middels lopende diplomatieke contacten nadat Klubrádió de uitzendlicentie verloor. Ook heeft Nederland zich samen met de Europese Commissie en gelijkgestemde landen publiekelijk uitgesproken over het belang van pluriforme media na het verlies van de uitzendlicentie van radiostation Klubrádió.
Bevordering van persvrijheid is een sleutelonderdeel van de vrijheid van meningsuiting, een van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet spant zich hiervoor in via projecten gefinancierd uit onder meer het Mensenrechtenfonds en het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid, de Nederlandse inzet in de VN-Mensenrechtenraad en middels de organisatie van (publieke) bijeenkomsten zoals bijvoorbeeld de World Press Freedom Conferentie die plaatsvond in december jl. Ten slotte wordt kennisuitwisseling gestimuleerd via de organisatie van studiebezoeken voor journalisten. In 2020 werd een dergelijk bezoek georganiseerd voor journalisten uit de Visegrad 4-landen (Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië) met de focus op onderzoeksjournalistiek.
Het bericht dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel dat gemeente Midden-Groningen er een potje van maakt met recreatiepark De Leine»?1
Ja.
Herkent u de signalen dat gemeente Midden-Groningen jacht maakt op mensen die in een recreatiewoning wonen?
Het is mij bekend dat de gemeente Midden-Groningen wil handhaven op permanente bewoning van recreatiewoningen.
Hoe rijmt u het bovenstaande met de aangenomen motie-Van Eijs c.s.2 over het toepassen van de menselijke maat in de handhaving op de permanente bewoning van recreatiewoningen?
De gemeente Midden-Groningen geeft aan zich bewust te zijn van de menselijke maat in handhaving en hierbij oog te hebben voor kwetsbare bewoners en hun vervolghuisvesting. De bewoners krijgen de tijd om vervolghuisvesting te zoeken.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat de gemeente Midden-Groningen nog te veel kijkt naar wat er niet kan in plaats van wat er wel kan met de permanente bewoning van recreatieparken?
De gemeente heeft als lokale overheid het beste zicht op de verschillende belangen die spelen en de mogelijke toekomstperspectieven met betrekking tot dit specifieke park. Het is aan de gemeente om deze afwegingen te maken.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-Koerhuis/ Van Eijs3, de nieuwe regeling voor de permanente bewoning van recreatiewoningen en het aanjaagteam voor de herbestemming van recreatieparken4?
Zoals ik in mijn brief5 van 15 december 2020 heb aangegeven, streef ik ernaar om het ontwerpbesluit betreffende de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) in maart aan uw Kamer voor te hangen.
In dezelfde brief heb ik aangegeven dat het «aanjaag- en expertteam transformatie van recreatieparken» rond de zomer van 2021 operationeel zal zijn.
Deelt u de mening dat het herbestemmen van het zogeheten «smurfendorp» De Leine een goede oplossing is voor de leefbaarheid van het recreatiepark? Bent u bereid het aanjaagteam hiervoor in te zetten?
De lokale overheid heeft het beste zicht op de ter zake doende belangen en mogelijkheden van een specifiek park. Met het aanjaag- en expertteam zal, op verzoek van een gemeente, worden bekeken of en waar mogelijkheden liggen.
Bent u bereid de gemeente Midden-Groningen aan te spreken op uw oproep in de Kamerbrief5 d.d. 8 december 2020 om tijdens de tweede coronagolf niet mensen uit te zetten die in een recreatiewoning wonen?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact opgenomen met de gemeente Midden-Groningen en mijn oproep om de menselijke maat te hanteren in de handhaving op permanente bewoning onder de aandacht gebracht.
Bent u bereid uw oproep in de Kamerbrief d.d. 8 december 2020 te herhalen in een expliciete brief aan VNG, colleges van B&W en gemeenteraden?
In de brief van 8 december7 heb ik nogmaals de oproep gedaan om de menselijke maat te hanteren. Uit mijn gesprekken met gemeenten wordt duidelijk dat mijn oproep bekend is. Rond de zomer zal ik een kwaliteits- en afwegingskader opleveren, waarmee ik gemeenten ondersteun om tot een complete afweging te komen aangaande het vraagstuk van permanente bewoning en eventuele handhaving. In dit kader zal ook mijn oproep om de menselijke maat te hanteren bij handhaving worden verwerkt.
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Op basis van welke probleemanalyse is besloten het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) op te richten? Kunt u tevens een toelichting geven op hoe men tot deze analyse is gekomen?
In aanvulling op de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2021 over de inrichting taak en werkwijze van het MIT.
Zoals in de brief ook wordt beschreven zijn alle deelnemende organisaties in het MIT van politie tot en met Douane, ieder voor zich en in verschillende vormen van samenwerkingsverbanden, succesvol. Op onderdelen moet de aanpak van criminele ondermijning echter verder verbeterd worden. Zo is er nog onvoldoende zicht op de criminele geldstromen en de werking van het criminele verdienmodel en bedrijfsprocessen; van de productie, smokkel, transport, handel tot witgewassen criminele investeringen.
Ook is de beschikbare capaciteit binnen de bestaande aanpak schaars en opereren organisaties, soms zelfs afdelingen en diensten, nog te weinig gecoördineerd. De betrokken organisaties hebben eigen taakvelden, doelen, bevoegdheden en prestatieafspraken met hun gezagen en verantwoordelijke departementen. Daarbij staat in het ene geval het toezicht en de handhaving centraal en in het andere geval de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De internationale aanpak moet tenslotte minder incidenteel van aard worden en nog meer systemisch en probleemgericht en meer structureel integraal.
Het MIT werkt op basis van een gemeenschappelijk inzicht, kennisniveau en effectgerichte strategie. Dit sluit aan op de beweging die in 2017 op basis van de gezamenlijke analyse voor de Toekomstagenda Ondermijning door de samenwerkingspartners is ingezet. Uit die analyse bleek dat een integrale informatiepositie, coördinatie op en samenhang in gezamenlijk te ondernemen activiteiten absolute randvoorwaarden zijn voor een effectief samenwerkende overheid.2 Bij het MIT wordt op één plek op landelijk niveau de informatie, kennis en expertise én interventiekracht van de zes deelnemende organisaties samengebracht. Door aan de deelnemende organisaties geoormerkte capaciteit toe te voegen zijn de gecoördineerde interventies in MIT verband in veel mindere mate dan nu het geval is, afhankelijk van de beschikbare capaciteit binnen de deelnemende diensten. In bovengenoemde brief wordt beschreven hoe het MIT in staat moet worden gesteld hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden op nationaal en internationaal niveau te genereren. Op basis hiervan en in aansluiting daarop kan uitvoering worden gegeven aan een gecoördineerde en effectieve aanpak. Dit zal het handelingsperspectief van de overheid in strijd tegen de georganiseerde, ondermijnde criminaliteit aanzienlijk verruimen en verkleint de speelruimte van criminelen.
Welke knelpunten werden daarbij geïdentificeerd in de bestaande bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Op welke wijze is voorzien dat het MIT op deze knelpunten acteert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke alternatieven zijn overwogen naast de huidige keuze voor het MIT om operationele samenwerking van verschillende diensten in te richten om ondermijnende criminaliteit aan te pakken? Is bijvoorbeeld overwogen de extra financiële middelen in te zetten ten behoeve van bestaande teams met de taakstelling bestrijding van de ondermijnende criminaliteit, zoals de Dienst Landelijke Recherche? Wat waren de voor- en nadelen van deze alternatieven? Waarom is ervoor gekozen verder te gaan met het MIT?
In overleg met de korpschef, de voorzitter van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de leiding van de andere betrokken diensten is bewust gekozen om het MIT een aanvulling te laten zijn op bestaande diensten en aanpak door te kiezen voor een nieuwe en andere opzet. Dit is een gezamenlijk traject. Die andere en innovatieve opzet is primair gelegen in de multidisciplinaire samenwerking op het gebied van de informatiedeling, op nationaal en internationaal niveau.
Het MIT heeft als doelstelling het blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie. Het MIT richt zich specifiek op die vormen van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en de nationale veiligheid. De vólle potentie van het MIT kan worden verwezenlijkt zodra het een zelfstandige entiteit is geworden op basis van een wettelijke regeling met eigen bevoegdheden. Naast de hierboven toegelichte operationele werkzaamheden en samenwerking zal het MIT daarmee bevoegdheden krijgen op het gebied van de (zelfstandige) informatieverwerving en informatieverwerking. Hierin zit het meest vernieuwende van het MIT: dat er op basis van toegang tot en eigen verwerving van relevante gegevens proactief hoogwaardige systeemgerichte analyses en integrale informatiebeelden kunnen worden gemaakt over criminele systemen die een bedreiging (kunnen gaan) vormen voor de Nederlandse rechtsstaat. Niet alleen met gegevens verkregen door opsporingsdiensten, maar ook met gegevens die andere diensten van de overheid vanuit haar wettelijke taak verzamelt en genereert.
Wat is de concrete taakstelling voor het MIT en in hoeverre verschilt deze van de reeds bestaande diensten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de concrete, meetbare doelstellingen van het MIT en hoe worden deze gemonitord? Op welke wijze wordt hierover gerapporteerd richting de betrokken partners en de Tweede Kamer?
Het bepalen van de wijze van effect- en resultaatmeting maakt onderdeel uit van de ontwerp en de bouwfase van het MIT. Het programmateam legt over de bouw en de behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. In de stuurgroep zijn alle betrokken partijen op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Hoe verhoudt het MIT zich qua bevoegdheden en doelstelling tot andere teams zoals de Dienst Landelijke Recherche in de opsporing van ondermijnende criminaliteit? Welke afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling tussen verschillende diensten? Hoe verhouden verschillende teams zich qua hiërarchie tot elkaar bij het opsporen van ondermijnende criminaliteit? Hoe verhoudt het MIT zich tot de politie, het Openbaar Ministerie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de douane, de Belastingdienst en de Koninklijke Marechaussee qua bevoegdheden? Is daarbij de wettelijke grondslag voor informatiedeling tussen deze verschillende organisaties voor het MIT geborgd?
Het MIT is beheersmatig en organisatorisch ondergebracht bij de politie. Voorzien is dat het MIT als zelfstandige entiteit zal gaan functioneren. De wettelijke basis daarvoor is er echter nog niet. Tot die tijd zal door de Minister van Justitie en Veiligheid, in afstemming met zijn ambtgenoten van Financiën en van Defensie, een instellingsbesluit worden opgesteld en vastgesteld dat het MIT als nieuwe entiteit een eerste tijdelijke vorm geeft. Voor duiding omtrent de bevoegdheden en wettelijke grondslag voor informatiedeling van het MIT verwijs ik u naar mijn brief.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van het MIT? Hoeveel personeelsleden hebben zij tot nu toe geworven? Uit welke organisaties zijn deze afkomstig? Wat kan het MIT deze personeelsleden bieden met betrekking tot primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de cao die geldt voor de Dienst Landelijke Recherche en de salarisschalen die daar worden geboden voor dezelfde functies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is als intern oneerlijke concurrentie ontstaat als het MIT op basis van veel betere primaire arbeidsvoorwaarden personeel kan werven uit aanpalende diensten? Wordt er met de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden ook rekening gehouden met de uiteindelijke ophanging van het MIT? Is al duidelijkheid onder welk organisatieonderdeel het MIT zal gaan landen en houdt u daarbij nu al rekening met de arbeidsvoorwaarden?
De vorming van het MIT kent een meerjarige opbouw en is een structurele uitbreiding van de bestaande capaciteit van alle betrokken diensten.
Er is bewust gekozen voor een gefaseerde opbouw van het MIT.
Op dit moment is de inrichting van het MIT in volle gang; er is een vierhoofdig programmateam benoemd dat verantwoordelijk is voor de opbouw, de inrichting en de operatie van het MIT. De eerste circa 70 medewerkers zijn gestart. Ongeveer een derde daarvan is extern geworven en twee derde van de medewerkers komt uit de politieorganisatie, defensie, FIOD, Belastingdienst, Douane en OM. Voor alle diensten geldt dat zij daarbij het geld gekregen hebben om die vacatures weer in te vullen. Er zijn bij een aantal diensten ook mogelijkheden om al nieuwe medewerkers te werven voordat collega’s richting het MIT gaan. Het MIT wordt ingesteld door de drie verantwoordelijke ministers. Onder hun mandaat besluit de stuurgroep MIT over de inrichting, doorontwikkeling, bekostiging, jaarplannen en verantwoording.
In oktober 2020 is de projectmatige bouwfase begonnen met de benoeming van het programmateam. Het programmateam legt over de bouw en behaalde resultaten verantwoording af aan de stuurgroep MIT. De werving van het MIT vindt plaats op basis van de behoefte van het MIT en de kennis en kunde van de kandidaten. Het MIT heeft vooralsnog geen rechtspersoonlijkheid. Dat betekent dat – afgezien van derden die worden ingehuurd t.b.v. het MIT -medewerkers van de deelnemende diensten hun eigen arbeidsvoorwaarden, rechtspositie en aanstelling behouden. De belangrijkste aanpassing is gelegen in de functionele aansturing door het Programmateam. Omdat de politie voorziet in de beheersmatige en organisatorische ondersteuning worden medewerkers van het MIT waar nodig opgenomen in de HR-administratie van de politie i.v.m. toegang tot gebouwen, ICT systemen en dergelijken.
Het bouwen van een nieuw en innovatief multidisciplinair team van honderden specialisteren (circa 300–400 medewerkers) is een complex proces dat een gefaseerde meerjarige opbouw kent. Hierover vindt op alle niveaus zorgvuldige en onderlinge afstemming plaats.
Hoeveel vacatures moeten nog worden vervuld bij het MIT? Kan dit worden opgesplitst per organisatie en expertise? Zijn er afspraken gemaakt met andere diensten waarvan personeel wordt geworven die door het oprichten van het MIT het risico lopen op onderbezetting door het oprichten van het MIT? Wordt daarnaast ook rekening gehouden met het effect van het verlies van de expertise bij de diensten op de reeds lopende operaties? Wordt erkend dat sommige functies niet eenvoudig opnieuw te vullen zijn en een lange inwerkperiode vergen waardoor er lacunes kunnen ontstaan en we de bestrijding juist niet versterken? Welke afspraken staan hierover op papier en kunt u deze met de Kamer delen?
De inrichting van het MIT vindt plaats op basis van een budget-gestuurde werkwijze. Een belangrijk onderdeel van de bouw is de strategische personeelsplanning. De capaciteit voor het MIT wordt geworven op basis van kennis en kunde. De capaciteit voor het MIT wordt zoveel mogelijk geworven buiten de betrokken diensten maar komt voor een deel ook uit die diensten zelf. Dat gebeurt altijd in overleg met de betrokken diensten. Waar deze diensten personeel leveren ten behoeve van het MIT kunnen en mogen de vacatures die daardoor ontstaan ook weer worden opgevuld. Medewerkers van de betrokken diensten en van het MIT kunnen tussen het MIT en de moederorganisaties heen en weer gaan. Na een aantal jaar bij het MIT gewerkt te hebben, kunnen collega’s weer terug naar hun moederorganisaties keren. Op deze wijze hou je geborgd dat het MIT een onlosmakelijk onderdeel zal zijn en blijven van zes moederorganisaties.
Natuurlijk realiseer ik mij dat tot op zekere hoogte en tijdelijk sprake kan zijn van verdeling van schaarse expertise. Ook daarom moet het MIT bijdragen aan meer samenwerking, innovatie en flexibiliteit bij de deelnemende organisaties. Het tijdelijk gemis van capaciteit is vanaf het begin af aan onderkend en wordt meegenomen in flankerend beleid.
Wat is de begroting die hierbij hoort?
Het kabinet heeft voor het MIT bij najaarsnota 2019 incidenteel € 15 mln en bij voorjaarsnota 2020 structureel € 93 mln ter beschikking gesteld, hiervan is € 85 mln voor het MIT zelf en € 8 mln voor de keteneffecten van het MIT.3
Hoeveel zaken zijn er tot nu toe succesvol gestart en afgerond door het MIT? Hoeveel door het MIT opgestarte zaken lopen er nu? Vindt deze operationele inzet plaats vanuit het MIT of vanuit de staande organisaties? Indien deze inzet plaatsvindt vanuit de staande organisaties, welk effect heeft dit dan op de inzet op de zaken binnen deze organisaties? Oftewel, lopen er nu landelijk meer zaken door de komst van het MIT of wordt bestaande capaciteit ingezet onder de vlag van het MIT?
Het programmateam MIT is in oktober 2020 benoemd, in 2021 op volle sterkte begonnen en zit nu in de zogenaamde bouwfase. Deze bouwfase duurt naar verwachting tot eind 2022. Begin april 2020 is een vliegende start gemaakt door de deelnemende partijen in het MIT. Hierin wordt geëxperimenteerd met de vernieuwende multidisciplinaire aanpak. De ervaringen die hierin zijn opgedaan worden geëvalueerd en meegenomen bij de verdere bouw van MIT. Het MIT zal aanvullend op de bestaande diensten en aanpak primair gericht zijn op het genereren van een integraal informatiebeeld en het samen met partners (laten) plegen van de meest optimale interventies op (inter)nationaal niveau. Voorzien is dat eind 2021 ca 130 fte in het MIT werken, eind 2022 ca 240 fte en eind 2023 het totale aantal van 300 a 400 fte is bereikt. Waar de medewerkers nu nog voor een groot deel worden ingezet voor de opbouw en inrichting van de organisatie, zullen de werkzaamheden naarmate de organisatie staat, voor een steeds groter gedeelte bestaan uit intelligence en operationele werkzaamheden.
Concreet start het MIT in de komende maand met operationele trajecten. Voor meer informatie omtrent deze operationele trajecten verwijs ik u naar mijn kamerbrief.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als het oprichten van het MIT ten koste gaat van goed functionerende diensten zoals de Dienst Landelijke Recherche en dat dit kan betekenen dat onze aanpak van ondermijning wordt ondermijnd? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat het MIT parasiteert op andere diensten en hoe borgt u dat het MIT daadwerkelijk een toevoeging vormt op de taakstellingen van deze diensten? Zo nee, waarom niet?
Het MIT is een door de betrokken diensten gevraagde aanvulling op de bestaande diensten en niet als vervanging. Om te voorkomen dat de bouw van het MIT ten koste gaat van de capaciteit in de deelnemende organisaties is er geld structureel beschikbaar gesteld. Met dit geld worden naast het MIT ook de specialistische diensten van de deelnemende organisaties gericht versterkt juist mede vanwege de mogelijke inzet ten behoeve van het MIT. Dit betreft onder andere specialistische diensten van de landelijke eenheid van de politie en van de andere deelnemende organisaties. In het multidisciplinair sturingsmodel wordt het te bereiken effect en de inzet door het MIT op een aan te pakken fenomeen door de landelijke gezagen van de deelnemende organisaties in het MIT gezamenlijk bepaald. Hierin wordt tevens de afstemming met de lopende operaties van deelnemende organisaties meegenomen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid, gezien de door verschillende betrokkenen gesignaleerde risico’s, om geen onomkeerbare stappen te nemen met betrekking tot de uitrol van het MIT totdat de antwoorden in de Kamer zijn behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat zou een, tijdelijke, stop van de ontwikkelingen in de weg staan? Kunt u een onderbouwde toelichting geven?
De bouw en inrichting van het MIT is op dit moment in volle gang. Er is voor mij geen aanleiding om dit proces te vertragen en te stoppen. Het MIT is nieuw, noodzakelijk en gewenst door deelnemende organisaties en uw Kamer. Het vormt immers een aanvulling op de huidige aanpak. Een effectieve multidisciplinaire en datagedreven aanpak op (inter)nationaal niveau die met het MIT beoogd wordt, betekent het zoeken naar nieuwe verhoudingen en een nieuw evenwicht en kost daarom tijd. Voor meer duiding omtrent het MIT verwijs ik u naar mijn Kamerbrief aan de voorzitter van de Tweede Kamer, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen heb verstuurd. Ik zal uw Kamer op de hoogte blijven houden van de voortgang van de bouw van het MIT in mijn reguliere brieven over de aanpak ondermijning.
Het artikel 'Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Leiding Waternet probeert verantwoordelijkheid voor digitaal wanbeleid te lozen», gepubliceerd op de website van Follow the Money?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Accenture al jaren de vaste IT-consultant van Waternet was, en in die zin dus helemaal niet geschikt om een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zoals toegelicht in mijn brief van 4 november 20202, ben ik als Minister van Infrastructuur en Waterstaat op basis van de Waterwet en de Drinkwaterwet systeemverantwoordelijk voor de continuïteit van het waterbeheer en de openbare drinkwatervoorziening. Deze systeemverantwoordelijkheid geldt ook voor de cybersecurity van waterstaatswerken en de openbare drinkwatervoorziening. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid past het mij niet een oordeel te geven over het inschakelen van adviseurs door Waternet en het Stichtingsbestuur.
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni en leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Is de uiteindelijk ingeschakelde IT-architect, die in het artikel genoemd wordt, wel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering dat bij beide rapporten de schijn van onafhankelijkheid ontbreekt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de dijkgraaf en zoomt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) daar nog op in?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de constatering van deze IT-architect dat het directie en personeel aan security awareness ontbreekt?
De ILT heeft inzage in de rapporten van Accenture en de IT-architect. Beide rapporten worden meegenomen in het ILT-onderzoek. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Waaraan is precies de 28 miljoen euro, die Waternet heeft gestoken in digitalisering, besteed?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u door naar Waternet en het Stichtingsbestuur. Dit valt buiten de scope van het ILT-onderzoek.
Hoe oordeelt u over de constatering van Accenture dat de digitale bescherming en procesautomatisering rondom vitale taken van Waternet onder de maat is?
Het door de ILT geïnitieerde onderzoek – dat is gericht op het drinkwaterrelevante deel van Waternet – richt zich naast de naleving van de Wbni, leveringszekerheid van drinkwater ook op de governance van de organisatie. Hierin staat de beveiliging van procesautomatisering voor vitale taken centraal. Zolang de ILT haar onderzoek nog niet heeft afgerond, kan niet op de uitkomsten ervan vooruit worden gelopen.
Hoe oordeelt u over de stelling dat er geen handelingsprocedures rondom informatiebeveiligingsincidenten en geen serieuze bedrijfscontinuïteitsplannen zijn aangetroffen?
Zie antwoord vraag 8.
Is naar uw oordeel de organisatiestructuur enerzijds of de organisatiecultuur anderzijds primair verantwoordelijk voor de problemen bij Waternet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de digitale veiligheid van Waternet nog niet veel verbeterd is de afgelopen maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de voortgang van het huidige ILT-onderzoek?
In mijn brief van 17 december 20203 heb ik aangegeven dat naar verwachting het onderzoek van de ILT in maart 2021 gereed is. Dat is nog steeds het tijdpad.
Bent u bereid de ILT te vragen deze kwestie mee te nemen in haar onderzoek?
Zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
Bent u bereid deze vragen voor de verkiezingen te beantwoorden?
Ja.
Hulp aan Kroatië na de recente aardbevingen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de zware aardbeving in het noorden van Kroatië van 29 december 2020 waarbij zeven doden en tientallen gewonden zijn gevallen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het gebied sindsdien door meer dan vijftig naschokken met een magnitude boven de 3.0 is getroffen en ook dit veel schade heeft veroorzaakt?
Ja.
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in het getroffen gebied?
De aardbeving die op 29 december 2020 Kroatië trof had een kracht van 6.4, waarbij 7 dodelijke slachtoffers te betreuren zijn. Het kabinet leeft mee met de slachtoffers, hun families en de vele anderen die door de aardbeving en de naschokken geraakt zijn. De aardbeving veroorzaakte veel menselijk leed en materiële schade. Het gebied was bovendien al eerder getroffen door een aardbeving op 22 maart 2020. De Kroatische regio waar deze aardbeving plaatsvond, betreft een economisch achtergebleven gebied in Kroatië.
De meest recente grote naschok dateert van 13 februari 2021 met een kracht van 3.7. De aardbeving en de naschokken hebben een grote impact op de regio. Er is grote schade aan huizen en infrastructuur in de stad Petrinja en de omliggende steden. Gebieden zijn overstroomd en er zijn zinkgaten ontstaan. Enkele dijken zijn beschadigd. De Kroatische autoriteiten en diverse andere organisaties, waaronder het Kroatische Rode Kruis, zijn actief in het getroffen gebied. De prioriteiten hierbij zijn o.a. tijdelijk in onderdak voor ontheemden voorzien. Inmiddels zijn er 1262 containers gebouwd ter opvang van de ontheemde inwoners. Hier zullen er nog 300 bijkomen. Veel huishoudens zijn nog niet aangesloten op gas, water en licht. Volgens Kroatische mediaberichten ontbreekt er nu nog veilige huisvesting voor enige tientallen families.
Na de aardbeving kwam er snel internationale steun op gang. De reconstructie en herstel van de regio zal nog jaren in beslag nemen. Lidstaten of kandidaat-lidstaten van de Europese Unie die zijn getroffen door een natuurramp kunnen onder bepaalde voorwaarden financiële steun aanvragen uit het EU solidariteitsfonds. Kroatië ontving reeds 684 miljoen euro financiële steun voor wederopbouw vanuit het EU-solidariteitsfonds na de eerste grote aardbeving van 22 maart 2020. Kroatië kan n.a.v. de meest recente aardbeving eveneens steun aanvragen vanuit het EU-solidariteitsfonds, bovenop de bilaterale steun die Kroatië al ontvangen heeft. Het kabinet steunt het verlenen van financiële steun aan lidstaten bij natuurrampen en bij grote gezondheidscrises en draagt aan deze steun bij via de EU-begroting.
Klopt het dat er, een maand na de eerste zware aardbeving, nog steeds honderden gezinnen zonder dak boven hun hoofd leven in de steden Petrinja, Glina, Sisak en omliggende dorpen? Zo ja, mag daaruit geconcludeerd worden dat er nog steeds veel Kroaten hulpbehoevend zijn naar aanleiding van de aardbevingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contactmomenten zijn er geweest tussen het kabinet en de collega’s in Kroatië naar aanleiding van de aardbeving en wat hebben deze contactmomenten opgeleverd?
Na de aardbeving van 29 december heb ik aan mijn ambtgenoot, Minister van Buitenlandse Zaken Gordan Grlić-Radman, mijn medeleven betuigt met de slachtoffers en families die getroffen zijn door deze verschrikkelijke aardbeving. Minister Grlić-Radman verzocht mij op 7 januari 2021 per brief om materieel te doneren. De Kroatische hulpbehoefte kwam echter niet overeen met de voorraad. In overleg met het Ministerie van Defensie is proactief geïnventariseerd wat voor steun Nederland wel kon bieden. Hieruit kwam naar voren dat Defensie op korte termijn 80 à 120 specialisten van de Genie-eenheid kon leveren voor het bouwen van noodvoorzieningen in Petrinja en de omliggende getroffen steden. Dit voorstel is door de Nederlandse ambassade voorgelegd aan de Kroatische autoriteiten. De Kroatische autoriteiten gaven destijds echter aan geen behoefte te hebben aan deze specifieke steun die Nederland kon bieden
In een brief aan mijn ambtgenoot heb ik aangegeven dat Nederland klaarstaat om nieuwe mogelijkheden te bezien, mocht er in de toekomst nog een Kroatische hulpbehoefte ontstaan.
Herinnert u zich uw aanbod om Kroatië bij te staan bij het aanpakken van de nasleep van deze vreselijke ramp?
Ja.
Heeft Kroatië gebruik gemaakt van dit aanbod? Zo ja, welke specifieke hulp heeft Nederland Kroatië sindsdien geboden? En zo nee, staat dit aanbod nog?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid contact op te nemen met de Kroatische autoriteiten om nogmaals kenbaar te maken dat Nederland de slachtoffers van de aardbeving niet is vergeten en bereid is steun te leveren indien gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Welke fondsen en middelen zou Nederland kunnen aanspreken om een bijdrage te leveren voor steun aan Kroatië?
Zie antwoord vraag 7.
De berichten dat mensen die niet thuis werken zich onveilig voelen op de werkvloer |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «CNV-onderzoek: Nederlanders met vitaal beroep voelen zich onveilig op de werkvloer»1 en «Niet-thuiswerkers ervaren steeds meer stress en zijn bang voor besmetting»?2
Ja, beide berichten zijn bij mij bekend.
Wat vindt u ervan dat zoveel mensen bang zijn om besmet te raken en daar stress van ondervinden?
Werkenden moeten hun werk gezond en veilig kunnen uitvoeren. Angst om besmet te raken op de werkplek en daar stress van ondervinden is geen gezonde arbeidssituatie.
De werkgever heeft een verantwoordelijkheid en zorgplicht richting zijn werknemer. Zo ook wat betreft het risico op besmetting met het coronavirus. In die gevallen dat mensen bang zijn om besmet te raken en stress ondervinden, omdat de werkgever niet zorgt voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, is het van belang dat zij hierover het gesprek aangaan met hun werkgever, eventueel via de personeelsvertegenwoordiging of de ondernemingsraad. Indien dit niet tot verbetering leidt, kan een melding worden gedaan bij Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan in dat geval interventies inzetten richting de werkgever, zodat deze alsnog maatregelen neemt.
Wat vindt u ervan dat ruim 40% van de mensen die niet thuis werken, te weinig bescherming ondervindt tegen het coronavirus op de werkvloer?
Er zijn de afgelopen tijd diverse onderzoeken uitgevoerd naar de gevolgen van corona op het werk. Naast de onderzoeken van FNV en CNV, heeft ook TNO gedurende de Corona-crisis drie zogenaamde NEACOVID metingen gedaan naar de gevolgen en naleving van de maatregelen op het werk. Net als de onderzoeken van CNV en FNV geven de TNO-metingen een beeld van de naleving op de werkvloer volgens werknemers. Uw Kamer is via een brief over de stand van zaken rondom thuiswerken op 30 april j.l. over de uitkomsten van de laatste TNO-meting geïnformeerd3.
Ondanks de verschillen in de uitkomsten van verschillende onderzoeken is duidelijk dat de werkomgeving een bron van mogelijke besmetting is. Uit het epidemiologisch rapport van het RIVM van 20 april bleek dat bij gemiddeld 15,2% van alle positief geteste mensen bij wie de besmettingsbron kan worden achterhaald, er een relatie is met de werkomgeving. Het blijft van belang dat werkgevers, samen met werknemers, aandacht houden voor gezond en veilig werken en maatregelen nemen om besmetting met het coronavirus te voorkomen.
Indien werknemers toch van mening zijn dat er ongezond en onveilig moet worden gewerkt, dan kunnen ze dit melden bij Inspectie SZW. Naast de actieve inspecties kan door middel van meldingen ook reactief worden opgetreden tegen werkgevers.
Vindt u ook dat iedereen veilig moet kunnen werken en dit in deze tijden extra belangrijk is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen veilig kan werken?
Bedrijfsbelang kan en mag niet zwaarder wegen dan de veiligheid van werknemers. De Arbeidsomstandighedenwet is er om dit te garanderen. Het niet naleven van de Arbowet kan leiden tot bestuurlijke boetes of bestuursdwang.
Door het risico op besmetting met het coronavirus is het belang van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden nog duidelijker geworden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij werkgevers en werknemers. De overheid faciliteert en licht voor en vormt het sluitstuk met toezicht en handhaving. Ik ben hierover continue in gesprek met zowel vertegenwoordigers van werkgevers als werknemers.
Wat vindt u ervan dat er werkgevers zijn die bedrijfsbelang zwaarder lijken te wegen dan de veiligheid van hun werknemers? Bent u bereid werkgeverskoepels dan wel individuele werkgevers hier op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW nu voldoende mogelijkheden en capaciteit om hier flink op te controleren en te handhaven?
Op grond van de Arbowet heeft de werkgever een zorgplicht die inhoudt dat de werkgever de werknemer in staat stelt zijn werk veilig en gezond te doen. Dat houdt in dat de werkgever ook maatregelen moet nemen om het risico op besmetting met het coronavirus te voorkomen of te beperken. Als de Inspectie SZW constateert dat een werkgever onvoldoende maatregelen treft in verband met het coronavirus, heeft zij op basis van de Arbowet de bevoegdheid werkgevers aan te spreken op hun zorgplicht. Er wordt dan bijvoorbeeld een waarschuwing of eis tot naleving gegeven.
Met de Wet tijdelijke maatregelen COVID-19 heeft de Inspectie SZW meer bevoegdheden gekregen om te handhaven. De inzet van de Inspectie is primair gericht op het verbeteren van gedrag en van de feitelijke werksituatie, zodat werkgevers een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers mogelijk maken. Het opleggen van een boete vormt het sluitstuk van deze interventies.
In 2021 draagt de extra capaciteit vanuit de ICF-middelen verder bij aan het herstellen van de balans tussen enerzijds ongevalsonderzoeken, klachten en meldingen en anderzijds preventieve inspecties op het domein van gezond en veilig werk. 4 Over de ingezette capaciteit, resultaten en effecten van de inzet van de Inspectie SZW zal de Kamer nader worden geïnformeerd in het jaarverslag 2020 (mei 2021).
Kan de Inspectie SZW meer controles gaan uitvoeren? Kan de inspectiecapaciteit tijdelijk worden opgeschroefd? In hoeverre heeft de Inspectie SZW de mogelijkheid om te handhaven op de RIVM-richtlijnen? Zou het de handhaving helpen als deze worden opgenomen in de Arbowet?
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht. Met de extra bevoegdheden in de Wet tijdelijke maatregelen COVID-19 kan de Inspectie SZW de werkzaamheden stilleggen wanneer een werkgever in ernstige mate niet de noodzakelijke maatregelen treft om de kans op besmetting met het coronavirus te voorkomen of te beperken. Aanvullend hierop is een tijdelijke aanvulling geregeld in het Arbobesluit. Deze aanvulling brengt verplichtingen met zich mee voor werkgevers die erop gericht zijn om een veilige arbeidsplaats te creëren voor werknemers. Het niet naleven van de verplichtingen in het Arbobesluit is direct beboetbaar.
Wanneer een werkgever onvoldoende maatregelen neemt om besmetting met het coronavirus te beperken of te voorkomen, kan er een melding worden gedaan bij de Inspectie SZW. De meldingen kunnen leiden tot opvolging en waar nodig tot een interventie. Recent is een tussenrapportage over de meldingen naar de Kamer gestuurd.5 Gelet op het grote maatschappelijke belang heeft de Inspectie SZW besloten tot aanpassing van de werkprocessen om de registratie, triage en follow up van meldingen met de juiste interventie in te regelen. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd.6 De afhandeling van coronameldingen heeft nog steeds prioriteit.
Ook in het Jaarplan 2021 van de Inspectie SZW is er rekening gehouden met de gevolgen van het coronavirus in de programmering.
Wat vindt u van de suggestie van FNV-bestuurder Kitty Jong om wat minder productie te draaien, zodat mensen in de distributiecentra veilig kunnen werken? Bent u bereid om hierover met de sector in gesprek te gaan, zoals eerder ook is toegezegd rondom het thema nachtwerk?
Indien er niet gezond en veilig kan worden gewerkt door een te hoge productie, is het aan de werkgever om het werk zo te organiseren dat dit wordt opgelost. Ieder distributiecentrum is echter anders waardoor per situatie zal moeten worden beoordeeld wat en of een lagere productie inderdaad bijdraagt aan gezondere en veiligere arbeidsomstandigheden. Een productiesnelheid waarop het ene distributiecentrum goed functioneert, kan bij een ander distributiecentrum tot problemen leiden. Ik verwacht dat werkgevers en werknemers hierover onderling het gesprek met elkaar zullen voeren.
Hoe ziet u de rol van personeelsvertegenwoordiging omtrent veilig werken? Worden deze gesprekken op de werkvloer voldoende gevoerd? Hebben bijvoorbeeld ondernemingsraden voldoende invloed op protocollen die worden ingesteld en maatregelen die door bedrijven worden genomen?
Het is van belang dat het gesprek over gezond en veilig werken tussen de werkgever en werknemer gevoerd wordt. Dat kan eventueel via medezeggenschapsorganen als de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.
In de brief van 6 mei 20207 is uw Kamer geïnformeerd over de status van protocollen. Protocollen zijn van de werkgevers en werknemers zelf en gaan over veilig werken binnen een bedrijf of organisatie. Protocollen zijn van en voor sectoren en worden veelal opgesteld door de brancheorganisatie horend bij de sector.
Daarbij worden zij in veel gevallen ondersteund door de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB Nederland. Werknemers in de sector moeten worden betrokken, bijvoorbeeld via de vakbond(en), maar ook medezeggenschapsorganen zouden hier mogelijk een rol in kunnen spelen. Een door sectoren vastgesteld protocol is echter geen vervanging van de geldende weten regelgeving. Dit betekent dat een protocol niet in de plaats komt van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Voor meer informatie over de protocollen verwijs ik u ook naar de website van de rijksoverheid8.
Ziet u nog andere mogelijkheden om gevoelens van onveiligheid bij werknemers weg te nemen?
Het is aan de werkgevers om hun zorgplicht op dit punt te vervullen en aan werknemers om bij gevoelens van onveiligheid hierover in gesprek te gaan met de werkgever. Indien dit het gevoel van onveiligheid bij werknemers niet wegneemt, dan kunnen zij te allen tijde een melding doen bij Inspectie SZW.
Fraude met tegemoetkoming vaste lasten-subsidie |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de signalen dat banken grote hoeveelheden aan verdachte transacties met de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten)-subsidie waarnemen, waarbij bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend met bankrekeningen die jarenlang niet gebruikt worden en de gestorte bedragen cash worden opgenomen of gebruikt voor de aanschaf van auto’s?
We staan in nauw contact met de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-Nederland), het Openbaar Ministerie, de FIOD en verschillende banken over signalen van fraude. Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.1 2
Deelt u de mening dat hoewel bij het haastig instellen van de TVL en voorganger Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) er rekening mee is gehouden dat de regeling mogelijk fraudegevoelig zou zijn, er inmiddels waarborgen zouden moeten zijn ingebouwd om fraude te voorkomen?
Beide regelingen zijn in een korte tijd opgericht om ondernemers die getroffen zijn door de gevolgen van de coronacrisis tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten. Door de grote hoeveelheid ondernemingen die aanspraak maken op steun, of dit reeds hebben gedaan, is het proces grotendeels geautomatiseerd. Zo krijgen ondernemers die daar recht op hebben in korte tijd een subsidie toegekend en uitbetaald. Hierbij verliest het kabinet het voorkomen van misbruik niet uit het oog. Zo heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) mede op basis van de ervaringen en risicobeheersing bij voorganger TOGS vanaf de oprichting van de TVL een uitgebreid systeem van risicobeheersing opgezet om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Dit systeem wordt continue op basis van interne en externe signalen «bijgesteld». Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties specifiek met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) tot nu toe ontvangen van de banken? Om welk totaalbedrag (bij benadering) aan ongebruikelijke meldingen gaat het tot nu toe?
FIU-Nederland is de instantie die de meldingen van ongebruikelijke transacties van de banken met betrekking tot TVL en TOGS ontvangt en vervolgens beoordeelt. FIU-Nederland heeft als hoofdtaak om de ongebruikelijke transacties nader te onderzoeken en te verrijken met aanvullende informatie. Op basis hiervan kunnen transacties verdacht worden verklaard en worden gedeeld met opsporings- en inlichtingendiensten voor de opsporing van eventuele strafbare feiten, waaronder fraude. FIU-Nederland heeft van de banken meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen met betrekking tot de steunmaatregelen. Het onderzoek naar de meldingen loopt nog. Verdachte transacties uit dit onderzoek zijn en worden bij de opsporingsdiensten onder de aandacht gebracht. Over het aantal meldingen van signalen van fraude is uw Kamer in de brief van 22 maart jl. geïnformeerd.
Op hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties van banken met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de FIOD tot nu toe geacteerd? Herkent u de signalen dat meldingen van banken van potentiele fraude blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen?
Het oppakken van mogelijke fraudemeldingen van banken vraagt in de handhaving om een brede inzet. Vanuit toezicht en controle kunnen passende maatregelen worden getroffen. Voor wat betreft de opsporing lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen. De van FIU-Nederland ontvangen informatie over verdachte transacties wordt door de FIOD gebruikt om te bepalen hoe hier strafzaken uit kunnen worden gehaald. Op dit moment lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen.
De signalen, dat meldingen van banken blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen, herken ik niet. Wij staan in nauw contact met de FIOD, het Openbaar Ministerie, FIU-Nederland en verschillende banken om opvolging te geven aan de signalen. Deze moeten ten eerste worden onderzocht en er moet worden nagegaan of er daadwerkelijk sprake is van fraude of misbruik. Wanneer dit het geval is, gaan wij over tot intrekken van subsidies en doen wij in overleg aangifte bij het Openbaar Ministerie. Aanvullend leggen wij in geval van fraude of misbruik snel conservatoir beslag op de bankrekening waarop het voorschot is uitgekeerd.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op dit moment om te controleren of een beroep op TVL en TOGS terecht is en aangeleverde cijfers van bijvoorbeeld omzetverlies terecht zijn? Ziet u mogelijkheden om -ten minste als het maximumbedrag aan steun wordt aangevraagd- bijvoorbeeld door een beroep te doen op gegevens bij de Belastingdienst een extra controle te laten plaatsvinden?
Om getroffen ondernemers snel tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten, werd aan het begin van de coronacrisis middels de TOGS een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van € 4.000,– uitgekeerd. In de aanvraagprocedure van de TOGS waren geautomatiseerde controles ingebouwd die het risico op misbruik beperkten. De identificatie en beheersing van risico’s zijn gedurende de openstelling van de TOGS voortdurend aangepast naar aanleiding van opgedane ervaringen of aan de hand van de resultaten van een tussentijds gehouden risicogerichte steekproef onder de aanvragen. Een risicogerichte steekproef werd tussentijds uitgevoerd op het moment dat signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik RVO bereikten en dit om een aangepaste controle vroeg. Een tussentijdse steekproef diende dan om te beoordelen of een automatische controle voldoende informatie verschafte of dat een handmatige controle beter was. Het doel was om de uitvoering van de beleidsregel tussentijds voortdurend te verbeteren. Daarnaast is er een procedure ingericht voor een steekproef achteraf. Uw Kamer is 19 maart jl. in een bredere brief over het verloop van de TOGS-regeling geïnformeerd over de uitkomsten van de steekproef.3
Bij de oprichting van de TVL heeft het kabinet ervoor gekozen om, anders dan de TOGS, rekening te houden met de daadwerkelijke hoogte van het omzetverlies van de onderneming. Deze wordt voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld op basis van btw-aangifte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar. Vanwege privacy-redenen mag RVO de btw-aangiftegegevens van een ondernemer pas opvragen zodra de ondernemer een aanvraag voor de TVL heeft gedaan. Dat betekent dat er een vertraging zit tot het moment dat RVO de referentiegegevens van de Belastingdienst heeft ontvangen. Om brede vertraging in de bevoorschotting te voorkomen, is in de regeling opgenomen de gegevens van de Belastingdienst bij TVL Q3 2020 en Q4 2020 ter controle te gebruiken bij de uitbetaling van het voorschot van enkel de hoogrisico-aanvragen. Bij de vaststelling werden wel alle aanvragen volledig gecontroleerd op basis van de bij de Belastingdienst bekende btw-gegevens.
In de brieven van 14 januari en 22 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat RVO in het vervolg bij alle nieuwe aanvragers in TVL Q4 2020, TVL Q1 2021 en TVL Q2 2021 enkele werkdagen zal wachten op gegevens vanuit de Belastingdienst. Op die manier kan RVO de TVL-aanvraag toetsen aan de gegevens van de Belastingdienst, voordat het voorschot wordt uitbetaald. Daarnaast is de handmatige en automatische controle verder verscherpt. De verwachting is dat de beschikbaarheid van belastinggegevens enkele werkdagen na de aanvraag, het risico op misbruik in de toekomst zal verminderen en dat de vertraging voor nieuwe aanvragers met een laag risico beperkt blijft tot enkele werkdagen.
Herkent u het beeld dat er sprake lijkt te zijn van het ronselen van niet-meer actieve bedrijven met een Kamer van Koophandel (KvK)-inschrijving om zo ten onrechte TVL-subsidie aan te vragen?
De TVL is een zeer grote regeling voor een zeer groot aantal ondernemingen. Dat kwaadwillenden manieren zoeken om daar misbruik van te maken, zoals het ronselen van niet-meer-actieve bedrijven, is onderdeel van de maatschappelijke realiteit rondom de steunmaatregelen. Dit signaal herken ik. Door RVO zijn diverse maatregelen genomen om dergelijke signalen te herkennen. Dit is zowel voor, tijdens als na de verlening van een voorschot. Wanneer dergelijke gevallen worden geconstateerd, wordt er in de regel ook aangifte gedaan en eventueel teruggevorderd.
Heeft u een beeld van de potentiële omvang van fraude met TVL-subsidie en is er een strategie om fraude tegen te gaan danwel ten onrechte uitgekeerde fraude terug te vorderen? Kunt u deze strategie met de Kamer delen?
RVO kan bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil, terugvordering van voorschotten en het leggen van conservatoir beslag op een bankrekening via een deurwaarder. Dat kan ook vooruitlopend op een eventuele aangifte bij het Openbaar Ministerie. Het recente rapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen indachtig, wordt hier ook zorgvuldig aandacht besteed aan de impact op de ondernemer en het – zo nodig – snel kunnen herzien van te voortvarend terugvorderen. M&O-onderzoeken hebben geresulteerd in vaststellingen op nihil, terugvorderingen, conservatoire beslagleggingen, terugbetalingen (onder meer van spijtoptanten) en aangiftes. Aangiftes hebben ook geresulteerd in strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.
De TVL-regeling kent een verhoogd risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dat is onvermijdelijk bij een regeling die als doel heeft zeer grote aantallen ondernemers snel te voorzien van financiële steun. Dit is ook aan de Kamer gemeld bij de Najaarsnota. Daarom is er veel aandacht voor het zoveel mogelijk mitigeren van dat risico. Belangrijk onderdeel daarvan is het handmatig controleren van aanvragen met een hoog risico. Het risicomodel waarmee dit wordt bepaald, wordt continu aangepast op basis van signalen. Specifiek heb ik in januari, nadat ik door de banken ben geïnformeerd, een aantal maatregelen genomen; dit staat uitgewerkt in de brieven die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 14 januari en 22 maart jl. Zo is het risicoprofiel op basis van waargenomen patronen in de verdachte aanvragen direct aangepast, de handmatige controle verscherpt en wordt bij nieuwe TVL-aanvragen enkele werkdagen gewacht op gegevens vanuit de Belastingdienst. Ook zal RVO bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek sneller overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil en terugvordering van voorschotten, en is het gesprek met de Kamer van Koophandel, het Openbaar Ministerie, de FIOD, de Belastingdienst, de banken en het UWV verder geïntensiveerd.
Het artikel ‘Waterbedrijven willen tarieven kunnen verhogen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterbedrijven willen tarieven kunnen verhogen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drinkwaterbedrijven tarieven willen verhogen om te kunnen investeren en het feit dat ze de wettelijke rem op winstvorming als een belemmering zien om dit te doen?
De tarieven van drinkwater dienen kostendekkend te zijn (artikel 11 van de Drinkwaterwet). Als de kosten toenemen mogen de drinkwaterbedrijven hun tarieven verhogen. Onderdeel van deze kostendekkendheid is ook winst. Een wettelijke rem op de winstvorming is gebruikelijk voor sectoren die een monopolie hebben; voor de drinkwaterbedrijven geldt de WACC (weighted average cost of capital; in het Nederlands de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet). De ILT doet op dit moment onderzoek naar de financiële situatie bij de drinkwaterbedrijven. Zodra dit onderzoek is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren.
Klopt het dat er bijna een miljard euro per jaar nodig zou zijn voor investeringen bij drinkwaterbedrijven? Waarom zouden de tarieven de komende jaren met minstens 20% omhoog moeten? Zijn andere keuzes denkbaar? Zo ja, welke? Kunnen drinkwaterbedrijven blijven investeren, zonder dat de lasten voor burgers en bedrijven onwenselijk stijgen?
Ik heb de ILT gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de toekomstige investeringen en de relatie met de WACC. De ILT heeft in dit onderzoek de tien drinkwaterbedrijven gevraagd hoeveel zij de komende tien jaar verwachten te investeren. Op basis hiervan zal ik u informeren en met de sector mogelijke oplossingen verkennen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat drinkwater veel duurder wordt?
Drinkwater moet niet onnodig duurder worden. Betaalbaarheid van drinkwater is erg belangrijk omdat voldoende en veilig drinkwater in belangrijke mate bijdraagt aan de volksgezondheid.
Wat is de rol van de gemiddelde vermogenskostenvoet (weighted average cost of capital, WACC) in deze? Beschermt de WACC-methode de inwoners en bedrijven tegen hogere tarieven, of wordt juist het risico van lastenstijgingen vergroot?
Zie ook het antwoord op vraag 2, het doel van de WACC is afnemers te beschermen tegen overwinsten van drinkwaterbedrijven en te hoge tarieven en drinkwaterbedrijven een redelijke winst te bieden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de WACC en recente moties hierover? Welke overleggen hebben er inmiddels plaatsgevonden met drinkwaterbedrijven om een oplossing te vinden voor de financieringsproblemen? Wat is de uitkomst van deze overleggen geweest?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 doet de ILT nu onderzoek. Verder heb ik mede naar aanleiding van de motie Dik-Faber (35 570 XII, nr. 94) overleg gevoerd met de drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven hebben gevraagd de huidige WACC te verlengen. De WACC wordt namelijk elke twee jaar herzien, en door de lage rente is de verwachting dat deze verder zal dalen. De wet vraagt om vaststelling van een nieuwe WACC voor 1 november dit jaar.
Naar aanleiding van dit verzoek heb ik besloten een verlengingsbevoegdheid in de Drinkwaterwet op te nemen om – als het nodig is – de huidige WACC te kunnen verlengen. Hiermee wordt voor de korte termijn een vangnet gecreëerd. Voor de lange termijn ga ik samen met de drinkwatersector oplossingen uitwerken.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Blootstelling van werknemers aan vervuilde en schadelijke lucht op luchthaven Schiphol |
|
Cem Laçin , Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de door 1125 luchthavenmedewerkers beantwoorde enquête «Werken op Schiphol»,1 welke ook aangehaald is in diverse mediaberichten?2
Ja.
Bent u geschrokken van de melding dat Schipholmedewerkers regelmatig werken in de jetblast (uitlaatgassen) van opstartende en taxiënde voertuigen? Zo nee, hoe beoordeelt u dit?
Het is onvermijdelijk dat mensen die op het platform van een luchthaven werken tot op zekere hoogte aan de uitlaatgassen van een vliegtuig worden blootgesteld. Er worden op Schiphol diverse maatregelen genomen om de blootstelling te beperken. Kortheidshalve verwijs ik u aanvullend naar de antwoorden op de vragen 3, 6, 11 en 12.
Deelt u de overtuiging dat blootstelling van werknemers aan vliegtuigmotoremissie net als blootstelling aan dieselmotoremissie zeer ongewenst is?
Voor iedereen geldt dat het ongewenst is dat men wordt blootgesteld aan stoffen die de gezondheid kunnen schaden. Daarom is in de arbeidsomstandighedenwetgeving opgenomen dat de werkgever de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Bent u op de hoogte van het feit dat op vliegveld Kopenhagen elektrisch slepen (push-back) van vliegtuigen de eerste keuze is?3
We zijn op de hoogte van het document waarnaar in de vraag wordt verwezen en waarin is opgenomen dat push-back een maatregel is om lokale emissies te reduceren.
Bent u op de hoogte van het feit dat op vliegveld Kopenhagen een vliegtuig alleen weg mag taxiën met één draaiende motor wanneer slepen (push-back) onmogelijk is, zodat de blootstelling van werknemers aan uitlaatgassen vermindert?4
We zijn op de hoogte van het document waarnaar in de vraag wordt verwezen en waarin sprake is van regels voor het taxiën met één draaiende motor.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld van bronaanpak ook op een vergelijkbaar vliegveld als luchthaven Schiphol de regel zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ook op Schiphol is sprake van bronaanpak. Zo wordt aan de pieren push-back toegepast. Push-back is noodzakelijk, omdat de vliegtuigen aan de pieren met de neus naar de terminal staan geparkeerd en niet zelfstandig achteruit kunnen rijden. Als een vliegtuig door een push-back-truck op de rijbaan is geduwd, wordt het vliegtuig losgekoppeld en zal het zelfstandig vooruit naar de startbaan taxiën.
De motoren van de vliegtuigen worden pas tijdens of na de push-back opgestart, dus niet op de opstelplaats. Hierdoor wordt de blootstelling van werknemers bij de opstelplaatsen aan uitlaatgassen van de vliegtuigen verminderd. De meeste vliegtuigen worden op Schiphol aan pieren afgehandeld, dus de bronaanpak met push-back-trucks wordt op Schiphol op de meeste vliegtuigen toegepast.
Slepen, dat in vraag 5 wordt genoemd, is iets anders dan push-back. Bij slepen wordt een extern voertuig aan het vliegtuig gekoppeld, waarna het vliegtuig over langere afstand vooruit wordt voortgetrokken. In april 2020 is op Schiphol een programma gestart om duurzaam taxiën mogelijk te maken. Onderdeel van dit programma is een proefproject met de zogeheten Taxibot. De Taxibot lijkt op een normale push-back-truck. De Taxibot blijft echter na het achteruit duwen aan het vliegtuig gekoppeld en sleept het vliegtuig vervolgens vooruit naar het begin van de startbaan. Op die manier hoeft het vliegtuig de eigen motoren niet te gebruiken om van de rijbaan bij de gate naar de startbaan te rijden en hoeft het de eigen motoren pas in te schakelen vlak voor de start. Een taxibot kan ook worden ingeschakeld om een vliegtuig na de landing van de landingsbaan naar de gate te slepen.
Het programma Duurzaam Taxiën5 van Schiphol voorziet in een haalbaarheidsstudie naar de inpassing van duurzaam taxiën in de dagelijkse operatie, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan veiligheid, de reductie van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, de schaal waarop taxibots kunnen worden ingezet en consequenties voor de verkeersleiding en piloten. Een reductie van de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zal naar verwachting leiden tot een vermindering van de blootstelling van werknemers aan die stoffen.
In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB, Artikel 3.2.1) is voorgeschreven dat een drie- of viermotorig vliegtuig na het landen met één uitgeschakelde motor van de landingsbaan naar de afhandelingsplaats moet taxiën. Veruit het grootste deel van de vliegtuigvloot op Schiphol zijn tweemotorige toestellen. Het is niet mogelijk om in zijn algemeenheid voor die vliegtuigen voor te schrijven dat ze één motor moeten uitschakelen als ze gaan taxiën, zoals in vraag 5 wordt genoemd, omdat niet alle tweemotorige toestellen op één motor kunnen taxiën. Daarom zijn er vliegtuigfabrikanten die nadrukkelijk aangeven dat het taxiën van hun tweemotorige toestellen op één motor niet is toegestaan. Overigens taxiën tweemotorige vliegtuigen op Schiphol, waarbij het wel mogelijk is om één motor uit te schakelen, daadwerkelijk veelvuldig op één motor van of naar de gate.
Deelt u de overtuiging dat wanneer Schiphol en daar opererende luchtvaartmaatschappijen deze genoemde regel niet toepassen, zij eerst moeten aantonen met metingen waarom deze voorzorg niet noodzakelijk is?
Zoals hiervoor aangegeven is in de arbeidsomstandighedenwetgeving opgenomen dat de werkgever de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers. Het is aan de werkgever om te besluiten welke maatregelen in dat kader worden genomen.
Op de platforms van de luchthaven zijn niet alleen werknemers van Schiphol actief, maar ook werknemers die in dienst zijn van diverse externe bedrijven die door de luchtvaartmaatschappijen worden ingeschakeld. Daarom is het in dit geval aan alle verschillende werkgevers, inclusief Schiphol, om te beoordelen welke maatregelen doeltreffend kunnen zijn.
Bent u bereid om de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid te laten inventariseren of de maatregelen op Schiphol voldoende zijn om blootstelling aan jetblast te voorkomen?
De verschillende werkgevers op de luchthaven, inclusief Schiphol zelf, zijn verantwoordelijk voor het nemen van afdoende maatregelen om blootstelling aan schadelijke stoffen te beperken. Het meetprogramma dat in opdracht van Schiphol door TNO zal worden uitgevoerd, zal inzicht geven in de niveaus van ultrafijn stof waaraan werknemers bloot kunnen staan. Op basis daarvan zullen de werkgevers moeten bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
De Inspectie SZW wacht de uitkomsten hiervan af en betrekt dit bij het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandigheden op Schiphol.
Kunt u de Kamer verder informeren over de voortgang van het meetprogramma ultrafijnstof op Schiphol?
Het meetprogramma ultrafijn stof6 op het luchthaventerrein wordt in opdracht van Schiphol Group door TNO opgesteld en uitgevoerd. Het programma stond gepland in de eerste helft van 2020, maar is toen niet uitgevoerd vanwege het sterk verminderd vliegverkeer als gevolg van de Covid-19-crisis7.
De huidige verwachting is dat het meetprogramma begint in het tweede kwartaal van 2021.
Bent u op de hoogte van het feit dat Deense onderzoekers in tegenstelling tot het voornemen van TNO5 wél persoonsgebonden metingen uitgevoerd hebben met draagbare ultrafijnstofmeters, omdat dit volgens hen nodig is voor een betrouwbaar beeld van de blootstelling op werkdagen per persoon en per functie?6
Het is bekend dat in Denemarken metingen zijn uitgevoerd met draagbare meetapparatuur.
Waarom wordt deze persoonsgebonden aanpak niet gevolgd in aanvulling op metingen met vaste installaties op Schiphol?7
Het meetprogramma van Schiphol heeft tot doel om inzicht te verkrijgen in de verspreiding en concentratieniveaus van ultrafijn stof op het terrein van Schiphol. Hierdoor wordt een beeld verkregen van de mogelijke concentraties aan ultrafijn stof waaraan medewerkers kunnen worden blootgesteld en de belangrijkste bronbijdragen van ultrafijn stof op het terrein van Schiphol.
Er wordt gemeten met grote, geavanceerde meetapparatuur, zoals ook is gebruikt bij de meeste metingen in het RIVM-onderzoekprogramma van ultrafijn stof rond Schiphol, dus buiten het luchthaventerrein. De meetapparatuur wordt in het meetprogramma van Schiphol in auto’s ingebouwd, zodat metingen op elke plaats op het luchthaventerrein kunnen worden uitgevoerd.
Kleine meetapparatuur die is geschikt voor persoonsgebonden metingen, zoals is gebruikt in de Deense studie, is nog niet uitvoerig getest voor ultrafijnstofmetingen op luchthavens. Het is daarom nog de vraag hoe deze kleine meetapparatuur presteert in het meten van specifiek ultrafijn stof van vliegtuigen.
Om daarin inzicht te verkrijgen, wordt in het meetprogramma op Schiphol de kleine meetapparatuur wel gebruikt, maar dan wel op dezelfde plaats en op hetzelfde moment als waar de grote, geavanceerde meetapparatuur wordt ingezet. Hierdoor meet de kleine meetapparatuur het ultrafijn stof op dezelfde plaats en tegelijkertijd met de grote apparatuur. Door de meetresultaten van de grote en kleine meetapparatuur te vergelijken, wordt inzicht verkregen in de meetprestatie van de kleine meetapparatuur.
De hiervoor beschreven aanpak in het meetprogramma op Schiphol borduurt op deze manier verder op de resultaten van de Deense studie. In die studie is namelijk een aantal vragen opgeworpen, zoals de vraag of de kleine meetapparatuur voor ultrafijn stof betrouwbaar genoeg is om concentraties ultrafijn stof op een luchthaven te meten en wat de bijdragen/effecten van bepaalde bronnen op de concentraties ultrafijn stof zijn.
Herinnert u zich de toezegging dat Schiphol onder andere interne en externe vertegenwoordigers van werknemers en werknemersorganisaties zal betrekken bij het opzetten van een meetprogramma voor ultrafijnstof?8
Ja. Daarom heeft Schiphol begin 2020 een klankbordgroep met vertegenwoordigers van werknemers en werknemersorganisaties geformeerd. De samenstelling van deze klankbordgroep is zodanig dat zowel de werknemers die in dienst zijn van Schiphol zijn vertegenwoordigd als de werknemers die in dienst zijn van de diverse externe bedrijven die op de platforms van de luchthaven actief zijn, bijvoorbeeld voor bagageafhandeling en tanken.
In het eerste kwartaal van 2020 stond een bespreking van deze klankbordgroep over het meetprogramma ultrafijn stof gepland, omdat het meetprogramma in het tweede kwartaal van 2020 zou worden uitgevoerd. Het meetprogramma is toen echter niet uitgevoerd vanwege het sterk verminderd vliegverkeer als gevolg van de Covid-19-crisis. De geplande vergadering van de klankbordgroep in het eerste kwartaal van 2020 is daarom niet doorgegaan.
Schiphol is van plan het meetprogramma ultrafijn stof in het tweede kwartaal van 2021 te starten. Voorafgaand daaraan zal een bespreking met de klankbordgroep worden gepland.
Bent u op de hoogte van het feit dat de arbeidsomstandighedenwet en goede praktijken voorschrijven dat belanghebbende werkenden vanaf het begin betrokken worden bij het arbeidsomstandighedenbeleid en op zijn minst gehoord moeten worden voordat er een besluit valt? Zo ja, waarom voldoet u hier niet aan?
Volgens de arbeidsomstandighedenwet voert de werkgever overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging over aangelegenheden die het arbeidsomstandighedenbeleid betreffen, alsmede over de uitvoering van dit beleid. In het geval van de luchthaven Schiphol zijn de belanghebbende werknemers vaak niet in dienst van Schiphol, maar werken voor externe bedrijven, zoals bagageafhandeling- en schoonmaakbedrijven die worden ingehuurd door luchtvaartmaatschappijen. Daarom heeft Schiphol een arboplatform georganiseerd, waarin de werknemers van Schiphol en van de externe bedrijven zijn vertegenwoordigd. In dit platform heeft onder meer de FNV zitting.
Specifiek voor het meetprogramma ultrafijn stof is, zoals aangegeven, een aparte klankbordgroep geformeerd. Het meetprogramma dat TNO in overleg met het RIVM op basis van wetenschappelijke inzichten en afwegingen heeft geformuleerd, wordt vóór de metingen uitgevoerd in deze klankbordgroep gepresenteerd en besproken. Op basis van die bespreking kunnen nog bepaalde wijzigingen in het programma worden aangebracht. Hiermee wordt voldaan aan het tijdig horen van belanghebbende werknemers.
Deelt u de mening dat de inbreng van werkenden en werknemersorganisaties noodzakelijk is om tot doeltreffende oplossingen te komen die recht doen aan de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. Schiphol geeft hier uitvoering aan door in een klankbordgroep met werknemers en werknemersorganisaties het voorgestelde meetprogramma voor ultrafijn stof te bespreken.
Waarom schrijft u in een schriftelijk overleg vervolgens dat TNO in overleg met het RIVM reeds beslist heeft over de opzet van een meetprogramma zonder inbreng van belanghebbende werknemers en hun werknemersorganisaties?9
In het schriftelijk overleg is aangegeven dat TNO in overleg met het RIVM de onderzoeksaanpak heeft bepaald. Die aanpak houdt in dat gebruik wordt gemaakt van nauwkeurige meetapparatuur die door plaatsing op een voertuig mobiel wordt gemaakt en dat geen gebruik wordt gemaakt van persoonsgebonden meetapparatuur. Deze aanpak is door de betreffende deskundigen van TNO en RIVM op basis van wetenschappelijke inzichten en afwegingen geformuleerd en staat daarom niet ter discussie. In het antwoord op vraag 11 is een toelichting gegeven op de aanpak.
Verder is in het schriftelijk overleg aangegeven dat voor medewerkers van Schiphol een klankbordgroep wordt georganiseerd. Dit is in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 14 bevestigd. Dit kan leiden tot aanpassing van het meetprogramma als het gaat om waar en wanneer wordt gemeten.
Het meetprogramma voorziet in een actieve betrokkenheid van de medewerkers op Schiphol. Zij worden ook zelf in staat gesteld om metingen op door hen gekozen locaties uit te voeren, uiteraard onder begeleiding van TNO om te waarborgen dat de metingen op de juiste manier worden uitgevoerd.
Er is dus voorzien in de in de vraag genoemde inbreng van werknemers.
Beschouwt u de eerder gepresenteerde gezamenlijke werkwijze van overheid, onderzoeksinstituten en sociale partners op vliegveld Kopenhagen10 nog steeds als een voorbeeld van een goede praktijk?
Een werkwijze waarin alle betrokkenen op een constructieve wijze met elkaar samenwerken om dingen op te pakken, is uiteraard een goede praktijk.
Daarom is het belangrijk dat Schiphol werknemers en werknemersorganisaties betrekt bij het meetprogramma, zoals in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 15 is aangegeven.
Deelt u de overtuiging dat coördinatie noodzakelijk is om blootstelling van werkenden aan schadelijke en kankerverwekkende uitlaatgassen te verminderen op de door meerdere bedrijven gedeelde werkvloer van Schiphol? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor uzelf?
Om inzicht te krijgen in de gezondheidseffecten van het ultrafijn stof in de uitlaatgassen van vliegtuigen wordt momenteel door het RIVM een uitgebreid onderzoekprogramma uitgevoerd. Daarom kan nog geen oordeel worden gegeven over de kwalificatie van de effecten die in de vraag is opgenomen.
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven, heeft Schiphol een arboplatform georganiseerd, waarin de werknemers van Schiphol en van de externe bedrijven zijn vertegenwoordigd.
Waarom volgt u dit voorbeeld van samenwerking tussen onderzoeksinstituten, overheidsinstanties en sociale partners niet, maar kiest u voor een gefragmenteerde aanpak waarbij de werknemers om wier gezondheid het gaat nauwelijks inspraak hebben?
Zoals in de antwoorden op de vragen 12 tot en met 16 is aangegeven, is er voor het meetprogramma ultrafijn stof op het luchthaventerrein Schiphol juist sprake van de samenwerking die in de vraag wordt bedoeld. De werknemers worden betrokken bij de opzet en uitvoering van het meetprogramma.
Gaat u dit voorbeeld opvolgen door als mede-eigenaar en belast met de bescherming van de arbeidsomstandigheden het initiatief te nemen tot gezamenlijk overleg tussen sociale partners om de blootstelling van werkenden aan schadelijke en kankerverwekkende uitlaatgassen op luchthaven Schiphol te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Kortheidshalve wordt verwezen naar de voorgaande beantwoording.
Verder wijzen we nog op het feit dat, in reactie op de motie Lacin14, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het RIVM heeft gevraagd om te adviseren over een gezondheidsonderzoek voor platformmedewerkers op Schiphol.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel’ |
|
Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel?»1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja wat, na de schriftelijke vragen van de leden Van Eijs en Sneller uit mei 2019 is gewijzigd in de wet-en regelgeving om grondspeculatie tegen te gaan en om beleggingen in grondposities onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te laten vallen?2
Sinds mei 2019 zijn geen wetswijzigingen geweest die erop gericht waren grondposities onder het AFM-toezicht te brengen of gericht waren op het tegengaan van grondspeculatie.
In hoeverre is momenteel sprake van toenemende grondspeculatie en versnippering van (landbouw)gronden als gevolg van grondspeculatie?
Het Financieel Dagblad (FD) heeft hiernaar onderzoek laten verrichten en recent en in 2019 hierover gepubliceerd. De artikelen geven een goede indruk waar van versnippering sprake is. In totaal gaat het om zo’n 2.300 hectare grond, oftewel 0,13% van de 1.815.160 hectare cultuurgrond3 in Nederland. Tevens blijkt uit de bij het artikel uit 2019 behorende interactieve digitale kaart, die te raadplegen is via de website van het FD, dat het over het algemeen geen percelen zijn die in gebieden liggen waar de stedelijke woningdruk hoog is, ofwel waar veel ontwikkelingspotentie is. De indruk van het kabinet is dat naar aanleiding van onder meer deze artikelen de populariteit van grondbeleggen door particulieren is afgenomen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen om versnippering van de grond tegen te gaan?
Eigendomsposities staan niet in de weg aan ruimtelijke planvorming. In de uitzonderlijke gevallen dat de versnipperde grond ook daadwerkelijk ontwikkeld kan worden, hebben gemeenten instrumenten. Wanneer vanuit de ruimtelijke ordening daadwerkelijk plannen voor ontwikkeling ontstaan, kan de gemeente een voorkeursrecht vestigen, waardoor de grond bij een voorgenomen verkoop eerst aan de gemeente moet worden aangeboden. De gemeente kan ook een onteigeningsprocedure starten om percelen samen te brengen als dat vanuit de ruimtelijke planvorming gewenst is. Met de nieuwe Omgevingswet zal de gemeente zelf hiertoe de nodige stappen kunnen zetten.
Hoe kijkt u in het licht van grondversnippering aan tegen een verplichte variant van stedelijke herverkaveling?
Over stedelijke herverkaveling heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u bij brief van 15 februari j.l. geïnformeerd.4 Stedelijke herverkaveling is gericht op het stedelijk gebied, de grondversnippering doet zich juist voor in het landelijk gebied. Met stedelijke herverkaveling kunnen de eigenaren in een gebied gedwongen worden te komen tot een uitruil van gronden zodat een ontwikkeld plan ook gerealiseerd kan worden. De onderlinge uitruil is gericht op de eigenaren in het gebied en maakt door uitruil de realisatie van het plan mogelijk. Omdat het grote aantal eigenaren, de percelen en de onderlinge verhouding in de waarden binnen het gebied in beginsel hetzelfde blijft, zal stedelijke herverkaveling weinig meerwaarde bieden.
In hoeverre herkent u de signalen in het artikel dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s die vanwege hun informatieachterstand op kunnen treden bij grondinvesteringen?
Deze signalen herkent het kabinet niet. Er is een recente tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode en waarin het hof, evenals in eerste aanleg de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2019, de maatregel van ontzetting uit het ambt heeft opgelegd. In een andere, civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam van 21 januari 2020 is evenwel geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris kan worden vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van Hof Amsterdam (GHAMS:2014:1407) van 22 april 2014 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van Hof Arnhem-Leeuwarden (GHARL:2015:9521) van 15 december 2015 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden. De omstandigheden van het geval spelen een grote rol. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken.
In hoeverre herkent u de signalen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat de onafhankelijkheid van notarissen in het geding komt wanneer zij teveel leunen op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar?
De onafhankelijkheid van een notaris kan in het geding komen wanneer hij teveel leunt op opdrachten van één en dezelfde verkoophandelaar. Notarissen dienen deze situatie daarom te voorkomen. Notarissen die worden ingeschakeld bij de overdracht van percelen grond dienen onafhankelijk te zijn, door welke partij zij ook worden ingeschakeld. In artikel 17 van de Wet op het notarisambt (Wna) is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Indien de notaris bovendien de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht van partij(en), waardoor dus de belangen van één of meer betrokken partijen kunnen worden geschaad, dient hij zijn diensten te weigeren of af te breken, vgl. artikel 6 lid 1 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg2011).
Op welke wijze voorziet de regelgeving in het voorkomen dat notarissen teveel afhankelijk worden van één verkoophandelaar?
In artikel 17 Wna is bepaald dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid moet uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid moet behartigen. De notaris mag zijn ambt niet uitoefenen in dienstbetrekking of in enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid wordt of kan worden beïnvloed. Daarnaast geldt bovendien dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging of het vermoeden heeft dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht. De notaris zal er dus op moeten toezien dat partijen vanwege een juridische of andersoortige achterstand ten opzichte van de andere partij, daardoor niet worden benadeeld.
In artikel 93 Wna is bepaald dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De notaris die zich dus niet aan voorgaande bepalingen houdt, weet dat hij hierop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.
Op welke manier worden particulieren momenteel beschermd tegen eventuele malafide praktijken van grondspeculanten?
Particuliere kopers worden wettelijk beschermd tegen de verstrekking van misleidende informatie in het kader van regels over handelspraktijken richting consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor het grootste deel van het consumentenrecht is de ACM aangewezen als bevoegde autoriteit voor de handhaving van regels. Van de ACM heb ik begrepen dat hierover nauwelijks meldingen zijn gedaan. Het gaat om één melding in 2020. In sommige gevallen kwalificeren grondtransacties als een financieel product en vallen daarmee onder het toezicht van de AFM.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De virtuele verkoop van groene stroom aan Amazon |
|
Henk van Gerven , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht in NRC over de virtuele verkoop van groene stroom aan Webwinkel Amazon?1
Ja.
Is het waar dat de verkoop van groene stroom aan Amazon de hoeveelheid energie omvat die circa een half miljoen huishoudens gebruiken?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven op welke wijze dergelijke transacties binnen de huidige wet- en regelgeving vallen en op welke wijze deze bijdragen aan de klimaatdoelen? Ondermijnt een dergelijk contract niet het draagvlak om de klimaatdoelen in ons kleine zeer dichtbevolkte land te halen?
Om de bouw van deze duurzame energiebronnen te bevorderen is er een Europees systeem van Garanties van Oorsprong (GvO’s) afgesproken. Voor elektriciteit is dit in Nederland geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.
Op het eerste gezicht kan het GvO-systeem verwarrend lijken, want het lijkt alsof de opgewekte stroom uit hernieuwbare bronnen daadwerkelijk via een elektriciteitskabel wordt geleverd aan de kopers van de GvO’s. Dat is echter niet zo. Alle elektriciteit die wordt opgewekt, komt op het elektriciteitsnet voor transport naar de afnemers. Op het elektriciteitsnet kan je de elektronen die zijn opgewekt met hernieuwbare bronnen niet onderscheiden van elektronen die zijn opgewekt met fossiele bronnen. Omdat de stroom uit windparken zich met stroom uit bijvoorbeeld kolen- en gascentrales op het elektriciteitsnet mengt, kan een afnemer nooit alleen de stroom uit hernieuwbare bronnen afnemen. GvO’s maken het mogelijk voor elektriciteitsafnemers om administratief te waarborgen dat tegenover hun betaling voor elektriciteit, daadwerkelijk stroom met hernieuwbare bronnen geproduceerd is. Deze administratieve waarborg betekent dus niet dat de door de windparken opgewekte stroom daadwerkelijk naar een datacenter in het buitenland wordt geleverd.
Voor de Klimaatakkoorddoelstellingen geldt dat de CO2-reductie of de opwek van stroom uit hernieuwbare bronnen in Nederland plaats moet vinden. We willen met de opwek van elektriciteit specifiek in Nederland minder CO2 uitstoten.
Indirect vergroot de verkoop van GvO’s juist de kansen voor de energietransitie. Het biedt de opwekker van stroom uit hernieuwbare bronnen een extra inkomstenbron naast de verkoop van de stroom zelf. Dit verbetert de business case, en daarmee de uitrol, van dergelijke duurzame-energieprojecten. Door middel van dergelijke transacties lukt het om de uitrol van wind-op-zeeprojecten in Nederland subsidievrij te krijgen en te houden. Daarmee wordt het realiseren van de klimaatdoelstelling betaalbaarder.
Ligt het niet voor de hand dat de windparken die in de Nederlandse Noordzee worden geplaatst primair bedoeld moeten zijn voor duurzame energie voor Nederlands gebruik?
Zeker, en in de werkelijkheid gebeurt dat ook. Windparken op het Nederlandse deel van de Noordzee zijn primair bedoeld voor verbruik in Nederland. Daarom wordt de stroom van deze windparken ook in Nederland aan land gebracht en op het Nederlandse elektriciteitsnet ingevoed. Via het elektriciteitsnet komt de stroom primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Betekent een dergelijke transactie niet dat de druk om op land meer windturbines te plaatsen waartegen toenemende weerstand ontstaat, toeneemt?
Nee. Zoals ik hierboven heb beschreven komt alle stroom van de windparken op zee feitelijk primair bij de Nederlandse afnemers terecht.
Hoeveel SDE subsidie is gemoeid met de realisatie van dit windpark nu en in de toekomst?
Met dit windpark is geen SDE-subsidie gemoeid. Alleen de eerste twee windparken voor de kust bij Borssele hebben SDE-subsidie ontvangen. De laatste drie windparken die getenderd zijn, ontvangen alle geen subsidie. Het kabinet streeft ernaar om alle toekomstige windparken op zee subsidievrij te laten ontwikkelen door marktpartijen, en de extra waarde die GvO’s hebben helpt daarbij.
Hoeveel publiek geld is er gemoeid met het leggen van de electriteitskabels naar het vasteland en aansluiting op het net?
De kosten voor het net op zee voor de windparken uit de routekaart 2023 bedragen gemiddeld € 200 miljoen per jaar over een afschrijvingsperiode van 20 jaar. Naar schatting zullen de jaarlijkse gemiddelde kosten voor de routekaart 2030 € 650–750 miljoen worden. Dit is echter van vele factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de rentestand en de afschrijvingstermijn.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle virtuele transacties rond groene stroom die in Nederland wordt geproduceerd?
Ja, feitelijk gebeurt dat al. Het systeem van GvO’s voor elektriciteit wordt uitgevoerd door CertiQ. Op de internetpagina van CertiQ wordt maandelijks een overzicht gepubliceerd over de gecertificeerde productie van duurzame elektriciteit in Nederland. Daarnaast wordt er gerapporteerd over import en export van GvO's. Dit overzicht biedt wel geaggregeerde volumes in verband met bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Bent u bereid een overzicht te geven van alle Nederlandse bedrijven die elders in de wereld virtuele groene stroom aankopen zonder die zelf te gebruiken?
Alle Nederlandse energieleveranciers zijn op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet verplicht om jaarlijks een stroometiket op te stellen. Bedrijven en huishoudens ontvangen dit stroometiket, passend bij hun energiecontract, jaarlijks. Op het stroometiket onderbouwen energieleveranciers op basis van hun afgeboekte certificaten van welke energiebron de geleverde elektriciteit afkomstig is. Op de internetpagina van CertiQ is geaggregeerde informatie te vinden over de import van certificaten uit het buitenland. Hieruit blijkt dat vooral GvO’s voor windenergie worden geïmporteerd uit bijvoorbeeld Italië en Spanje.
Kunt u aangeven hoeveel megawatt in Nederland geproduceerde groene stroom virtueel ons land verlaat en hoe deze in de nul-emissie-elektriciteit wordt meegenomen in de boekhouding van het bedrijf dat de energie virtueel heeft aangekocht en de Nederlandse boekhouding rond de emissie? Kunt u hiervan een overzicht geven?
GvO’s kunnen zowel in Nederland als in het buitenland worden gebruikt voor de onderbouwing van de levering van duurzame elektriciteit. Nederland importeert meer GvO’s uit het buitenland dan dat het exporteert. De netto import van GvO’s in Nederland was in 2020 42.689 GWh. De netto export van GvO’s was 2.528 GWh. Dat betekent dat GvO’s van in Nederland geproduceerde elektriciteit grotendeels worden gebruikt voor de onderbouwing van levering van elektriciteit in Nederland.
Kunt u aangeven hoe de ontstane grijze stroom wordt verkocht en hoe de controle op de juiste registratie van de emissie boekhouding is georganiseerd en op welke wijze hierop bij dubbele registratie wordt gehandhaafd?
De levering van grijze stroom wordt sinds 1 januari 2020 ook onderbouwd met certificaten (certificaten van oorsprong). Ook dit is geregeld in de Elektriciteitswet 1998 en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. De grijze stroom zelf kan verkocht worden op de elektriciteitsmarkt of via bilaterale contracten. De emissieboekhouding staat geheel los van het systeem van certificaten. Hierdoor kan er van dubbele registratie ook geen sprake zijn. De Nederlandse Emissieautoriteit borgt dat bedrijven, die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) of vallen onder de wet- en regelgeving voor hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging, voldoen aan hun verplichtingen.
Kunt u aangeven op welke wijze de virtuele handel in energie bijdraagt aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstof en de uitstoot van CO2 en NOx bij de koper van de virtuele energie?
GvO’s maken het mogelijk om een link te leggen tussen duurzame energieproductie en de levering van energie. De waarde van GvO’s zorgt voor een betere business case voor subsidieloze duurzame-energieprojecten. Een positieve business case is noodzakelijk om projecten als Hollandse Kust Noord subsidievrij te kunnen realiseren. In de SDE++ wordt bij aanvragen vanaf 2020 gecorrigeerd voor de waarde van GvO’s, waardoor er minder subsidie hoeft te worden uitgekeerd en er meer middelen beschikbaar blijven voor aanvullende projecten voor CO2-reductie.
Deelt u de mening dat een wildgroei van oncontroleerbare virtuele transacties rond energie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke regelgeving kunnen we hierover verwachten?
Nee, die mening deel ik niet, aangezien de handel in GvO’s is vastgelegd in Europese en nationale regelgeving. Er is dus geen sprake van oncontroleerbare virtuele transacties.
Kunt u aangeven op welke wijze ook particulieren kunnen profiteren van de virtuele aankoop van energie? Kan iemand zijn gas- of kolenkachel blijven stoken door elders virtueel energie aan te kopen en weer door te verkopen?
GvO’s zijn het enige instrument waardoor de herkomst kan worden aangetoond van hernieuwbare bronnen. Zij worden enkel gebruikt voor informatie over de herkomst van elektriciteit, gas en warmte bij de levering aan huishoudens. Door het gebruik van GvO’s kan er geen grijze energie verkocht worden als groene energie. De energieproductie wordt gecontroleerd door CertiQ zodat de juiste certificaten worden afgegeven.
Kunt u aangeven of ook overheden in ons land gebruik maken van de aan- en verkoop van virtuele stroom, om zo hun klimaatdoelen te halen? Zo ja, graag een overzicht van de mate waarop dit principe wordt toegepast en de gevolgen die dit heeft voor de klimaatdoelen in verhouding tot de werkelijk gerealiseerde vermindering van uitstoot?
De klimaatdoelstellingen worden niet gemeten op basis van GvO’s. Voor het behalen van de reductiedoelstellingen wordt alleen gekeken naar de energieproductie in Nederland. Hier wordt gekeken hoeveel CO2 Nederland uitstoot bij deze productie. Ook in de berekening van het aandeel hernieuwbare energie spelen GvO’s geen rol, omdat uitsluitend naar de productie van energie wordt gekeken en niet naar de handel daarin.
Het bericht ‘Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Slechte eigenrisicokeuzes maken de zorgverzekering duurder voor laagopgeleiden»?1
Het onderzoek onderstreept de bekende bevinding dat mensen met een relatief laag inkomen of laag opleidingsniveau minder geneigd zijn om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen dan mensen met een relatief hoog inkomen of hoog opleidingsniveau. Dit vind ik niet onlogisch, want een verzekerde met een lager inkomen heeft mogelijk meer behoefte aan financiële zekerheid. De mogelijkheid dat een verzekerde bij het gebruik van zorg bijvoorbeeld 885 euro (bij een vrijwillig eigen risico van 500 euro) uit eigen zak moet betalen, maakt wellicht dat hij of zij terughoudend is om voor een vrijwillig eigen risico te kiezen.
Ik vind het belangrijk dat verzekerden goed geïnformeerd worden over het vrijwillig eigen risico. Het is daarom goed dat vergelijkingssites en zorgverzekeraars het vrijwillig eigen risico toelichten aan de hand van bijvoorbeeld keuzehulpen en rekenvoorbeelden. Daarnaast zijn er initiatieven (zoals de VoorzieningenWijzer en Poliswijzer) die verzekerden helpen bij het kiezen van de juiste zorgpolis.
Wat is uw reactie op de constatering dat er een sterke samenhang bestaat tussen de sociaaleconomische status (inkomen, opleiding) van mensen en de keuzekwaliteit en dat dus het vrijwillige eigen risico een ongelijkheidsdimensie in de zorg introduceert?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering dat marktconforme voorzieningen tot een aanzienlijke ongelijkheid kunnen leiden wanneer bepaalde consumentencategorieën in dit soort omgevingen «slechtere» beslissingen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek binnen de gedragswetenschappen laat zien dat het vermogen van consumenten om informatie te wegen en rationale keuzes te maken begrensd is. Financiële keuzes worden nogal eens onbewust, snel en intuïtief gemaakt. Deze effecten worden versterkt in situaties die gepaard gaan met stress, waardoor mensen minder goed in staat zijn om weloverwogen keuzes te maken. Bekend is dat lager opgeleiden vaker te maken hebben met financiële stress, omdat zij een grotere kans hebben om te behoren tot de groep financieel kwetsbare Nederlanders.2
Daarom is het van belang dat de keuzeomgeving en de dienstverlening zo ingericht wordt dat mensen worden geholpen bij het maken van financieel gezonde keuzes. In het Actieplan Consumentenkeuzes, dat de Minister van Financiën eind 2019, in samenwerking met Wijzer in geldzaken, is gestart (zie Kamerstuk 32 013, nr. 224) werken bijvoorbeeld de financiële sector, consumentenorganisaties en kennisinstituten samen aan de ontwikkeling van vernieuwende manieren om consumentenkeuzes te faciliteren. Recent heeft de Minister van Financiën uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan.3 Bovendien zet het kabinet in op het bevorderen van de financiële geletterdheid van burgers.
Wat is uw reactie op het feit dat van de groep mensen die een kleine kans heeft op hoge zorgkosten, met name mensen met een hoog inkomen een hoog vrijwillig eigen risico kiezen?
Verzekerden maken zelf de afweging of zij een vrijwillig eigen risico willen afsluiten. Hierbij spelen factoren als verwachte zorgkosten, maar bijvoorbeeld ook de premiekorting, de eigen financiële positie en de mate van risicoaversie een rol. Cijfers4 laten zien dat circa 13 procent van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiest. Het is dus niet zo dat slechts enkele verzekerden voor een vrijwillig eigen risico kiezen.
Deelt u de mening dat dit onderzoek bevestigt dat het vrijwillig eigen risico slechts enkelen ten goede komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het vrijwillig eigen risico de solidariteit in het zorgstelsel aantast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) laat zien dat iedereen per jaar 3 euro (mee)betaalt aan de verstrekte premiekortingen voor het vrijwillig eigen risico (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1025). Dit is een zeer beperkt bedrag ten opzichte van de inkomensafhankelijke bijdrage en de jaarlijkse premie. De zorg is in Nederland namelijk in hoge mate gebaseerd op inkomens- en risicosolidariteit. Zo wordt de helft van de zorgkosten voor de curatieve zorg betaald door middel van de inkomensafhankelijk bijdrage. De andere helft bestaat uit de nominale premie en de eigen betalingen. Voor de nominale premie geldt een verbod op premiedifferentiatie. Dit betekent dat gezonde en ongezonde verzekerden dezelfde premie betalen voor hetzelfde verzekeringsproduct. De zorgtoeslag biedt verzekerden met een laag inkomen ondersteuning voor de nominale premie en het eigen risico.
Uit «Zorgkeuzes in Kaart 2020» blijkt dat door afschaffing van het vrijwillig eigen risico de zorguitgaven met afgerond 100 miljoen euro per jaar zouden stijgen, omdat verzekerden die op dit moment een vrijwillig eigen risico hebben na afschaffing meer zorg zouden gaan gebruiken.
Als het vrijwillig eigen risico niet eerlijk uitpakt, is het dan niet beter het vrijwillig eigen risico af te schaffen? Kunt u uw standpunt toelichten?
Zie antwoord vraag 6.