Het bericht ‘Klein experiment met poststemmen in Den Haag’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klein experiment met poststemmen in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u, ondanks dat het een klein experiment betreft, de zorgen over de uitkomsten van dit experiment? Zo nee, waarom niet?
De genoemde proef toont aan hoe belangrijk het is dat kiezers van 70 jaar en ouder die per brief willen stemmen heldere uitleg krijgen die zij stapsgewijs kunnen volgen. Deze stapsgewijze uitleg wordt meegestuurd met de briefstembescheiden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat bij de Tweede Kamerverkiezingen op grote schaal poststemmen ongeldig moeten worden verklaard omdat de formulieren niet goed zijn ingevuld en/of de verkeerde envelop wordt gebruikt?
Essentieel is dat de kiezers hun stempluspas en het briefstembiljet in de retour- envelop doen als ze per brief stemmen. Zonder een stempluspas telt de briefstem niet mee. De kiezer wordt gevraagd het briefstembiljet in de aparte briefstembiljetenvelop te stoppen. Zo is het stemgeheim gewaarborgd. Want na het openen van de retourenvelop wordt meteen de stempluspas eruit gehaald en gecontroleerd. De enveloppe met het briefstembiljet wordt ongeopend in de stembus gedaan. Bij het tellen van de stembiljetten is zo niet meer te achterhalen van wie de stem is.
Kunt u de instructie, die als begeleidend schrijven bij het stemformulier wordt gevoegd, met de Kamer delen? Is het bijvoorbeeld nog mogelijk om deze toelichting, over hoe het formulier geldig moet worden ingevuld en geretourneerd, aan te passen naar aanleiding van de ervaringen met proefstemmingen?
De briefstembescheiden, waaronder de uitleg, die de kiezers van 70 jaar en ouder ontvangen zijn te zien in de factsheet Briefstembescheiden
(zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2020/12/28/factsheet-briefstembescheiden).
Zijn er eerder proefstemmingen gehouden? Zo ja, wat waren de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet? Zijn uw ministerie en/of de Kiesraad betrokken bij dit soort experimenten?
Het is mij niet bekend of er eerder door organisaties proefstemmingen zijn gehouden.
Worden er nog andere experimenten georganiseerd de komende weken? Zo ja, hoeveel en waar?
Dergelijke initiatieven zijn mij niet bekend. Ik verschaf het uitlegmateriaal aan alle partijen die daar om verzoeken. Dit is ook te vinden op www.elkestemtelt.nl en op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/11/08/verkiezingentoolkit
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De precaire situatie in Noord-Irak |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van Turkse militaire activiteiten in Noord-Irak vanaf juni 2020?
Turkije heeft in de afgelopen decennia meermaals luchtaanvallen uitgevoerd op PKK-posities in Noord-Irak. De intensiteit daarvan is sinds de zomer van vorig jaar toegenomen. In juni 2020 lanceerde Turkije het luchtoffensief Operation Claw Eagle en complementair daaraan het grondoffensief Operation Claw-Tiger in de Koerdische Autonome Regio (KAR) in Noord-Irak. Dit was het grootste offensief van Turkije tegen de PKK sinds 2015. Daaropvolgend is in februari kortstondig de Operation Claw-Eagle 2 uitgevoerd. Deze operaties zijn inmiddels formeel beëindigd. Wel houden de acties van het Turkse leger, dat inmiddels een dertigtal militaire bases in de KAR telt, aan.
Bent u op de hoogte van een op handen zijnde aanval van Turkije in Noord-Irak, waaronder de Sinjar regio en de Nineve vlakte?1
Het kabinet is bekend met berichten over spanningen rond de regio Sinjar en de Ninewa vlakte. Er zijn echter op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuwe militaire operatie van Turkije in dit gebied. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. Het kabinet wil niet speculeren over een eventuele toekomstige Turkse operatie.
Deelt u de vrees dat de Assyriërs, Jezidi’s en andere religieuze en etnische minderheidsgroepen in deze regio het voornaamste slachtoffer zullen worden van deze Turkse militaire operatie, gezien het feit dat de Koerdische terreurorganisatie PKK zich hier voornamelijk schuilhoudt onder de lokale bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat een Turks offensief tegen de PKK in Noord-Irak de wederopbouwprojecten van Nederland en partners in deze regio van de afgelopen jaren teniet zal doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunt u het bericht bevestigen dat zowel de Iraakse regering als de Koerdische Regionale regering (KRG) de Turkse regering toestemming hebben gegeven voor een Turkse militaire operatie tegen de PKK in Noord-Irak?2 En wat betekent dit voor de legaliteit van deze militaire missie?
Ik kan dit bericht niet bevestigen. Het is bekend dat Irak en Turkije hebben afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK, zoals door beide landen bevestigd bij o.a. een bezoek van de Iraakse premier Kadhimi aan Ankara in december 2020.
Een woordvoerder van de KRG-regeringspartij KDP heeft op 12 februari jl. ontkend dat er toestemming is gegeven aan Turkije voor militaire operaties tegen de PKK. Er is geen officiële reactie gekomen van de Iraakse regering op de aankondiging van operatie Eagle Claw 2 van Turkije in het noorden van Irak, dit in tegenstelling tot de eerste fase van Eagle Claw, toen Irak het optreden op haar grondgebied veroordeelde.
In algemene zin geldt dat wanneer een staat toestemming geeft aan een andere staat voor geweldgebruik op het eigen grondgebied er geen sprake is van schending van het geweldverbod, mits optreden past binnen de kaders van het internationaal recht. Turkije beroept zich met betrekking tot de operatie op het recht op zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het veiligstellen van de grens en het tegengaan van aanvallen door de PKK op Turks grondgebied.
Is in NAVO-verband gesproken over deze militaire operatie? Zo ja, wat had uw Turkse collega hierover te melden? En zo nee, kunt u deze kwestie bij de eerstvolgende vergadering ter tafel brengen?
In NAVO-verband is hierover niet gesproken.
Bent u bereid Turkije te vragen af te zien van deze militaire operatie vanwege de grote kans op burgerslachtoffers en disproportionele schade? En zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen voor een nieuw Turks militair offensief. De operatie Claw Eagle 2 is beëindigd. In algemene zin kan worden gesteld dat in het kader van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Turkije de Turkse rol in de regio zo nodig aan de orde komt en dat Nederland in het geval van acties het belang van optreden binnen de kaders van het internationaal recht en proportionaliteit benadrukt.
Bent u bekend met het rapport «Caught in the Crossfire: Assyrians and the Turkey-PKK Conflict in Iraq»?3 Deelt u de conclusie dat voornamelijk de religieuze en etnische minderheidsgroepen in Noord-Irak schade ondervinden van de aanhoudende strijd tussen de PKK en Turkije?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Turkije voert regelmatig bombardementen uit in de Koerdische Autonome Regio in het noorden van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Er wonen verschillend etnische groepen in dit gebied, voornamelijk Koerden. Nederland vindt het van groot belang dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht respecteren.
Waarom lukt het de Iraakse autoriteiten niet om dit gebied onder controle te krijgen?
Het Iraakse veiligheidsapparaat is nog herstellende van de zware strijd die geleverd is om ISIS territoriaal te verslaan. De verschillende onderdelen van het veiligheidsapparaat hebben grote moeite om zich in het gehele land te manifesteren om de veiligheid te waarborgen. Er zijn in Irak bovendien verschillende gewapende groeperingen die zich onttrekken aan de controle van de staat. De gebieden waar deze groepen zich manifesteren zijn ook zeer onherbergzaam, wat het verkrijgen van controle verder bemoeilijkt. Zo voert het Iraakse leger nog altijd dagelijks een strijd tegen ISIS-cellen, die met name opduiken in de betwiste gebieden in het grensgebied tussen de Koerdische Autonome Regio en de rest van Irak. Naast deze veiligheidsuitdagingen staat Irak nog steeds voor een reeks aan andere grote uitdagingen, zoals de duurzame terugkeer van vluchtelingen, economische diversificatie, aanpak van corruptie en respect voor mensenrechten.
Welke mogelijkheden zijn er om de PKK uit dit gebied te verdrijven en/of onder controle te krijgen zonder dat daar Turks militair geweld bij komt kijken?
Zoals ook gesteld in antwoord op vraag 5, hebben Irak en Turkije afgesproken samen te werken in de strijd tegen de PKK. De Iraakse autoriteiten in Bagdad en Erbil hebben in oktober 2020 een overeenkomst gesloten over de veiligheidsstructuur in Sinjar. Deze overeenkomst ziet op o.a. het vertrek van gewapende actoren uit het gebied. De federale politie, met lokaal gerekruteerde agenten, zou voor de veiligheid in het gebied moeten zorgen. Volledige implementatie van dit akkoord is van belang. Daarbij is het nodig dat de belangen van de verschillende bevolkingsgroepen in het gebied hierbij mee worden genomen. Verdere afspraken over de veiligheidssituatie in andere betwiste gebieden kunnen bijdragen aan de inperking van de mogelijkheden van verschillende gewapende groeperingen om zich te onttrekken aan het geweldsmonopolie van de staat in Irak.
Heeft u kennis genomen van de beleidsaanbevelingen uit het rapport «Contested Control: The Future of Security in Iraq’s Nineveh Plain»?4
Ja.
Deelt u de conclusie dat het stimuleren en steunen van de regionale veiligheidsinstanties in het belang is voor het behouden van de wederopbouwprojecten die gedaan zijn in de Nineve vlakte?
Irak staat voor een grote uitdaging bij het opbouwen van de brede veiligheidssector. Nederland ondersteunt Irak hierbij, samen met andere internationale partners, o.a. via capaciteitsopbouwmissies van de NAVO en de EU maar ook via projecten gericht op bescherming van de burgerbevolking. De inrichting van de veiligheidssector is uiteindelijk aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving, waaronder die van de bewoners van de Ninewa vlakte.
Deelt u de conclusie dat de Iraakse regering meer moet doen om deze regio onder controle te krijgen? Zo ja, bent u bereid om bij uw Iraakse collega te pleiten voor een extra Iraakse inzet om deze lokale gemeenschappen bij te staan in hun verdediging en wederopbouw?
Irak staat voor vele uitdagingen, inclusief de complexe veiligheids- en sociaaleconomische situatie op de Ninewa vlakte. Nederland ondersteunt Irak op verschillende manieren om deze uitdagingen het hoofd te bieden, o.a. met verschillende programma’s voor wederopbouw, opvang in de regio en bescherming van burgers. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten dringt Nederland er op aan dat Irak ook zijn eigen verantwoordelijkheid neemt voor de veiligheid en ontwikkeling van alle gebieden van het land, inclusief de Ninewa vlakte.
Bent u bereid bij de Iraakse regering en de Koerdische Regionale regering (KRG) aan te dringen op een opname van lokale veiligheidstroepen in het Iraaks veiligheidsapparaat ter beveiliging van de Nineve vlakte, bestaande uit de daar gevestigde minderheden?
Zie ook antwoord 12. De inrichting van de Iraakse veiligheidssector is aan de Iraakse autoriteiten. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten, zowel in Bagdad als in Erbil, vraagt Nederland aandacht voor de veiligheidszorgen van verschillende groepen van de Iraakse samenleving en dringt Nederland aan op aandacht voor de positie van minderheden.
Bent u bereid om binnen de anti-IS coalitie, de NAVO en de EU te pleiten voor een veiligheidszone voor de Assyriërs en andere minderheden in Noord-Irak, vanwege de gigantische afname van het aantal oorspronkelijke inwoners in dit gebied?
De mandaten van de anti-ISIS coalitie-, NAVO- en EU-missies zien niet toe op het creëren van veiligheidszones. Deze verschillende missies zijn op uitnodiging en verzoek van de Iraakse autoriteiten in Irak aanwezig. Het verzoek van de Iraakse autoriteiten ziet niet op dit soort activiteiten.
Klopt het dat bij de vorige Iraakse verkiezingen een groot deel van de vaste quorumzetels voor minderheden door manipulatie in handen terechtkwam van partijen die daar geen recht op hadden? En zo ja, hoe kunnen we de iraakse regering stimuleren ervoor te zorgen dat dit bij de volgende verkiezingen niet weer gebeurd?
Het kabinet heeft geen volledig zicht op de interne organisatie van de Iraakse verkiezingen. Uit de officiële rapportages over de verkiezingen van 2018 komen geen problemen naar voren met betrekking tot de quotumzetels voor minderheden. In gesprekken met de Iraakse autoriteiten benadrukt het kabinet het belang van aandacht voor de positie van minderheden in de Iraakse samenleving.
De gewijzigde vliegroute van straaljagers boven Vliehors |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «vraag of juridische procedure succesvol is»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de juridische procedure die organisaties in Texel hebben aangespannen tegen het besluit om de vliegroute van straaljagers boven militair oefengebied Vliehors te wijzigen?
Ik ben op de hoogte van een juridische procedure van organisaties op Texel (waaronder de gemeente Texel) tegen een op 11 november 2020 genomen beschikking van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank Noord Holland de zaak behandeld. Een uitspraak wordt binnen een termijn van zes weken verwacht.
Deze beschikking betreft het verlenen van de omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting en de voorgenomen uitvoering van werkzaamheden voor de schietrange De Vliehors en de daaraan gerelateerde wijziging van het vliegcircuit.
De aanleiding voor deze wijziging is een incident met een jachtvliegtuig in 2013 waarbij de controletoren onbedoeld is geraakt tijdens schietoefeningen. Na onderzoek naar dit incident is onder meer aanbevolen om de controletoren en de locatie van de schietdoelen (strafing targets) verder uit elkaar te plaatsen om de veiligheid voor het personeel in de controletoren te verbeteren.
De volgende zaken gaan als gevolg daarvan veranderen:
Op welke wijze is de gemeente Texel door het Ministerie van Defensie betrokken bij het besluit om de vliegroute van straaljagers boven Vliehors te wijzigen?
Omdat de schietrange De Vliehors zich op het grondgebied van de gemeente Vlieland bevindt is de gemeente Texel niet betrokken bij de aanvraag van de omgevingsvergunning. Wel is de aanvraag op de gebruikelijke manier ter inzage gelegd. De gemeente Texel heeft geen zienswijze ingediend op het ontwerpbesluit. Inmiddels heeft Defensie contact gezocht met de gemeente Texel om uitleg te geven over de aanpassingen.
Is bij het besluit om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen, rekening gehouden met de geluidsoverlast in de noordkop van Texel? Zo nee, waarom is hier geen rekening mee gehouden? Zo ja, hoe heeft deze afweging plaatsgevonden?
Uit berekeningen van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) blijkt dat het omkeren van de vliegrichting binnen het reguliere vliegcircuit van de schietrange De Vliehors zal leiden tot een lichte geluidstoename op de drie referentiepunten op de noordkop van Texel. Het geluid blijft echter ook op die punten ruim binnen de vergunning.
Klopt het dat een juridische procedure tegen dit besluit van Defensie over de vliegroute afhankelijk is van de Crisis- en Herstelwet? Zo ja waarom?
Nee, de Crisis- en herstelwet kent enkele bepalingen waarmee voor specifieke categorieën van projecten de bestuursrechtelijke procedures worden versneld in de beroepsfase. Voor dit project zijn deze bepalingen niet van toepassing. Dat betekent dat de juridische procedure op de reguliere wijze plaatsvindt.
Klopt het dat de gemeente Texel geen beroep in kan stellen bij de bestuursrechter tegen het besluit van Defensie om de vliegroute boven Vliehors te wijzigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het staat de gemeente Texel vrij om beroep in te stellen. De gemeente heeft echter tijdens de terinzagelegging geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Het niet indienen van een zienswijze heeft in beginsel tot gevolg dat de gemeente niet-ontvankelijk is in het beroep, maar het is aan de rechter om daarover te oordelen.
Klopt het dat de wijziging van de vliegroute boven Vliehors voortkomt uit een plan om het Waddengebied aan te wijzen als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, de wijziging vindt plaats vanuit veiligheidsoverwegingen naar aanleiding van een incident uit 2013. Zie hierover ook het antwoord op vraag 2.
Zijn er vanuit het Ministerie van Defensie gesprekken gevoerd over het aanwijzen van het Waddengebied als militair oefengebied voor de NAVO?
Nee, het hogere luchtruim boven het Waddengebied maakt reeds deel uit van een militair oefengebied, ook voor bondgenootschappelijk gebruik.
Deelt u de mening dat er gekozen moet worden voor een alternatieve vliegroute om geluidsoverlast te voorkomen?
Om de veiligheid van het personeel in de controletoren te verbeteren is gekozen voor deze aanpassing van het vliegcircuit en de daarbij behorende verplaatsing van de oefendoelen. Bij de afweging is zorgvuldig gekeken naar de gevolgen van de wijziging op de geluidssituatie. De geluidsbelasting van de nieuwe situatie valt ruim binnen de vergunde norm.
Bent u bereid om te kiezen voor de alternatieve vliegroute via de kustlijn van de Noordzee, die door Texel is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee, achter de oefendoelen bevindt zich een onveilige zone, doordat munitie verder kan reiken dan het doel zelf.
Bij de door Texel voorgestelde vliegroute komt deze onveilige zone buiten het vergunde gebied van de schietrange De Vliehors in het voor publiek toegankelijk deel van het eiland te liggen.
Daarnaast wordt met dit voorstel de afstand tussen de controletoren en de locatie van de oefendoelen niet vergroot en daarmee de veiligheid niet verbeterd.
De bevindingen van het Panel of Experts on Yemen dat Nederlandse wapenexportvergunningen zijn misbruikt. |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuws dat onderdelen van Iraanse luchtafweerraketten die werden gesmokkeld naar Jemen en onlangs zijn onderschept, onderdelen bevatten die door de Nederlandse firma’s AMT Netherlands en Xsens Technologies geleverd zijn?1
Ja.
Wat heeft u gedeeld met en beloofd aan het Panel of Experts in de drie keer dat u contact had met het Panel?2
Op 25 november 2019 en op 9 februari 2020 onderschepte de VS in de Golf van Aden wapenzendingen die van Iran op weg waren naar Jemen. De zendingen bevatten onder andere luchtdoelraketten met onderdelen (miniatuurstraalmotoren en sensoren) van Nederlandse makelij. Zowel het VN Panel of Experts on Yemen als experts van het Comité 2231 (dat toeziet op naleving van het nucleaire akkoord met Iran) hebben de aangetroffen raketten onderzocht en stelden vervolgens vragen aan Nederland over de exporten van de onderdelen om zo de chain of custody in kaart te brengen. De Douane heeft direct een onderzoek ingesteld bij de twee betrokken Nederlandse bedrijven. Gebleken is dat de bedrijven te goeder trouw handelden. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van dekmantelconstructies. Bevindingen over de oorsprong van de goederen, de vergunningverlening, het daadwerkelijke transport alsmede ondersteunende documentatie zijn met de expertpanels gedeeld.
Is het juist dat u voor exporten in 2017 en in 2019 een of meer vergunningen heeft verleend aan AMT Netherlands om een of meer raketmotoren uit te voeren naar Hong Kong? Zo ja, hoe was de eindbestemming in de aanvraag of aanvragen geformuleerd? Om hoeveel stuks ging het in de verleende vergunning(en)?
Het kabinet benadrukt dat de onderhavige goederen geen kant-en-klare raketmotoren zijn. Voor de aangetroffen miniatuurstraalmotoren zijn na uitgebreid onderzoek en een gedegen risicoafweging in 2016 en 2019 exportvergunningen verleend, onder voorwaarde dat de goederen niet mochten worden doorgevoerd of verkocht aan derden. De motoren (twee zendingen van elk 30 stuks) zouden via een ontvanger in Taiwan geleverd worden en bestemd zijn voor eindgebruik op het vasteland van China. Gebleken is dat de ontvanger in Taiwan de motoren aan twee entiteiten in Hongkong leverde in plaats van aan de opgegeven eindgebruiker. De motoren zijn vervolgens in Iran terechtgekomen en gebruikt voor de productie van luchtdoelraketten.
Is het tevens juist dat voor de sensoren van het Nederlandse bedrijf Xsens Technologies een of meer exportvergunningen zijn verleend voor een bedrijf in China in de jaren 2015 en «16? Welke bedrijf was dat? Hoe vaak is dat gebeurd voor hoeveel stuks?
Nee, dat is onjuist. De sensoren van Xsens Technologies die zijn aangetroffen mogen zonder vergunning uitgevoerd worden. Vergelijkbare sensoren zijn wereldwijd vrij verkrijgbaar en worden op grote schaal verhandeld, ook door Xsens Technologies. Er zijn dan ook geen vergunningen verleend.
Kunt u aangeven waarom u destijds vergunningen heeft verleend voor de politiek gevoelige strategische goederen naar Hong Kong en China? Stonden de opgenomen eindbestemmingen bekend als bonafide? Zijn er niet eerder problemen geweest met exporten van de genoemde Nederlandse bedrijven?
AMT produceert verschillende soorten miniatuurstraalmotoren voor civiel eindgebruik, bijvoorbeeld modelvliegtuigen of commerciële onbemande vliegtuigen (Unmanned Aerial Vehicles – UAV’s). Sommige van deze miniatuurstraalmotoren zijn ook militair toepasbaar, bijvoorbeeld in kruisraketten of UAV’s die als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapen kunnen dienen.
Voor de uitvoer van miniatuurstraalmotoren van het aangetroffen type is in beginsel geen exportvergunning vereist omdat het vermogen (stuwkracht) onder de internationaal afgesproken drempelwaarde voor een vergunningplicht ligt. Naar mening van het kabinet zijn deze motoren wel degelijk militair toepasbaar. Nederland voert daarom een zeer restrictief exportcontrolebeleid en heeft voor deze miniatuurstraalmotoren in 2012 een zogeheten ad-hoc vergunningplicht («catch-all») ingesteld.
Gezien de toepasbaarheid van de goederen, de bijzondere vergunningplicht en de bestemming geldt voor vergunningaanvragen van AMT de hoogste waakzaamheid. Bij de toetsing van de aanvragen is onder andere kritisch gekeken naar eventuele omleidingsrisico’s. Op geen enkele manier bleek destijds uit de beschikbare informatie dat de miniatuurstraalmotoren een bestemming buiten China zouden krijgen.
Deelt u de conclusie dat de Chinese exportcontrole in gebreke is gebleven of wat is uw visie op de gebeurtenissen? Bent u bereid daarover met de Chinese autoriteiten in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Exportcontrole en de implementatie van sancties dragen bij aan de bevordering van veiligheid en vrede. Internationale samenwerking en gelijkgezinde uitvoering zijn daarbij cruciaal. Schendingen van VN-sanctieregimes waaronder wapenembargo’s zijn ernstig en moeten worden geadresseerd. De Nederlandse medewerking aan het onderzoek van het expertpanel voor Jemen illustreert het belang dat het kabinet hecht aan dergelijk onafhankelijk onderzoek. Zonder medewerking van VN-lidstaten aan de naleving van VN-wapenembargo’s, zal de oorlogseconomie en daarmee ook het conflict in Jemen, moeilijk tot een einde gebracht kunnen worden. Bij de eerst geschikte gelegenheid zal deze kwestie onder de aandacht gebracht worden bij de Chinese autoriteiten.
Deelt u de conclusie dat de gebleken omleiding een verontrustende ontwikkeling is en bent u bereid nader onderzoek te doen naar de handelsroute die zowel de raketmotoren als de sensoren hebben afgelegd?
Wij delen uw mening dat deze omleidingskwestie verontrustend is. Er is dan ook reeds uitgebreid onderzoek naar gedaan. Deze casus onderstreept nogmaals hoe belangrijk het is dat bedrijven en andere organisaties zich ervan bewust zijn dat derde landen interesse kunnen hebben in hun producten, diensten en kennis die voor de vervaardiging van wapens kunnen worden gebruikt. Dat derde landen heimelijk technologie, goederen en onderdelen proberen te verwerven is algemeen bekend en Nederland is met zijn hoogwaardige industrie en kennisinstituten ook een doelwit voor die landen. In internationaal kader neemt Nederland hier overigens geen uitzonderingspositie in. In de brief aan uw Kamer van januari 20183 wordt een uitgebreide toelichting op het Nederlandse exportcontrolebeleid gegeven.
Op welke wijze voorkomt u een herhaling van dergelijk misbruik van een exportvergunning?
Voor export van strategische goederen, rechtstreeks of indirect, naar bestemmingen zoals China, Iran of Jemen is reeds de hoogste waakzaamheid van kracht. Naar aanleiding van deze kwestie zijn sinds begin 2020 verschillende maatregelen genomen. Met de betrokken Nederlandse bedrijven zijn gesprekken gevoerd die hebben geleid tot aanscherping van de interne bedrijfsvoering. Informatie over het verwervingsnetwerk wordt actief gedeeld in EU-verband en in de exportcontroleregimes zodat ook landen buiten de EU deze kennis kunnen benutten. AMT heeft laten weten geen zaken meer te doen met de betreffende partij in Taiwan.
Nederland heeft een voorstel in voorbereiding om het type miniatuurstraalmotoren dat is aangetroffen in de onderschepte luchtdoelraketten onder internationale exportcontrole te brengen.
Bent u bereid een gerechtelijk vooronderzoek te doen instellen naar mogelijke overtredingen van beide Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om al dan niet te besluiten of het strafrecht ingezet moet worden. Uit het onderzoek van de Douane, waaraan de betrokken bedrijven alle medewerking verleenden, is overigens gebleken dat de Nederlandse bedrijven te goeder trouw handelden en geen weet hadden van de uiteindelijke bestemming van hun goederen. Op basis van alle beschikbare informatie concluderen wij dat de bedrijven doelwit zijn geworden van doelgerichte verwerving waarbij gebruik gemaakt is van verschillende dekmantelconstructies.
Is er bij u nog meer informatie bekend over Nederlandse firma’s wier producten een exportvergunning is verleend, maar waarvan de eindbestemming uiteindelijk een van de oorlogvoerende partijen in de oorlog in Jemen is geweest? Kunt u daarvan een overzicht geven?
Wij kunnen hierover in de openbaarheid geen uitspraken doen.
De situatie in Tigray, Ethiopië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat kunt u vertellen over de huidige situatie in de Tigray regio in Ethiopië?1
In de Kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari beschreef ik de ontwikkelingen in het conflict in Tigray tot op dat moment. Sindsdien blijven zorgen bestaan over het conflict, omdat gevechtshandelingen niet zijn beëindigd en er aanhoudende problemen zijn met toegang tot Tigray voor humanitaire hulpverleners. Tevens zijn er sindsdien nieuwe berichten verschenen over mensenrechtenschendingen in de regio, onder meer over het op grote schaal verplaatsen, naar verluidt tegen hun zin, van etnische Tigrayans vanuit West-Tigray naar Centraal Tigray.
De Ethiopische regering blijft bij haar standpunt dat een politieke oplossing voor het conflict niet aan de orde is, omdat het gaat om een militaire operatie gericht op het handhaven van de orde en het arresteren van de leiders van het Tigray Peoples’ Liberation Front (TPLF). Deze worden beschuldigd van een poging tot het omverwerpen van de constitutionele orde. Om deze reden blijft Ethiopië iedere vorm van dialoog met TPLF, gefaciliteerd door interne of externe partijen, van de hand wijzen. TPLF is naar verluidt wel bereid tot dialoog.
Bent u bekend met de berichtgeving dat er massamoorden, grootschalige martelingen en verkrachtingen van vrouwen en meisjes plaatsvinden in de regio?
Ik ben bekend met berichten van verschillende organisaties uit het maatschappelijk middenveld en internationale media over massamoorden, verkrachtingen en marteling in Tigray, inclusief de recente rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch over grootschalige mensenrechtenschendingen in Axum. Deze laatste rapporten zijn inmiddels bevestigd in een voorlopig rapport van de Ethiopische Mensenrechtencommissie (EHRC) van 23 maart, waarin Eritrese troepen verantwoordelijk worden gehouden voor de gebeurtenissen in Axum. Premier Abiy heeft op 23 maart in het Ethiopische parlement tevens erkend dat Eritrese troepen in Tigray aanwezig zijn.
Nederland heeft recent het initiatief genomen, in nauwe samenspraak met Duitsland, om een verklaring in de VN-Mensenrechtenraad uit te brengen. De verklaring roept de Ethiopische autoriteiten op om toegang te verlenen aan humanitaire organisaties en aan medewerkers van het kantoor van de VN Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR) om onafhankelijk onderzoek te doen naar mogelijke mensenrechtenschendingen in Tigray. Ook dringt de verklaring er bij de Ethiopische overheid op aan om daders van mensenrechtenschendingen ter verantwoording te roepen.
De Nederlandse inzet, zowel bilateraal als in EU en VN-verband is, buiten een snelle beëindiging van het geweld, gericht op de twee bovengenoemde thema’s: toegang voor humanitaire hulp in Tigray en onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Deze inspanningen zijn bedoeld om de situatie van de burgerbevolking niet verder te doen verslechteren en straffeloosheid tegen te gaan.
De Ethiopische regering heeft op 3 maart middels een verklaring van het kantoor van de Premier toegezegd dat de EHRC onafhankelijk onderzoek kan doen, met technische steun van OHCHR. Op 17 maart hebben de Ethiopische Mensenrechtencommissie en OHCHR bekend gemaakt dat zij inderdaad gezamenlijk onderzoek gaan doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray, in navolging van de eigen rapportage door EHRC.
Klopt het dat de situatie dusdanig ernstig is dat een groot deel van Tigray zich in de laatste fase vóór een hongersnood bevindt?
Op dit moment is in Tigray, op grond van de zogenaamde Integrated Food Security Phase Classification, nog geen inschatting gemaakt van de ernst van de voedselcrisis. Ik kan derhalve niet stellen dat een groot deel van Tigray zich in de laatste fase voor een hongersnood bevindt.
Het voortdurende conflict kent echter ernstige gevolgen. Het leidt tot het verlies van werk en inkomen, lokale markten en banken zijn in veel gebieden niet meer operationeel, oogsten gaan verloren, voedsel is schaars en voedselprijzen stijgen sterk. Tevens heeft de bevolking grote moeite om aan geld en brandstof te komen. Volgens het VN Voedselcluster, dat mede geleid wordt door het VN Wereldvoedselprogramma (WFP), hebben 3 miljoen mensen een acuut tekort aan voedsel. WFP geeft aan USD 107 miljoen nodig te hebben om in de behoeften voor voedsel in Tigray te kunnen voorzien. Met de benodigde middelen kan WFP voedsel voor één miljoen mensen kopen en distribueren. Ook kan er gespecialiseerde voedingsondersteuning geboden worden aan 875.000 kinderen en vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven.
De crisis heeft waarschijnlijk serieuze gevolgen voor de voedselzekerheid in Tigray op zowel korte als middellange termijn. Nederland heeft hier op 12 maart aandacht op gevestigd middels een schriftelijke verklaring in de VN Veiligheidsraad in het kader van een debat over het thema «Conflict en Honger».
Klopt het dat er 20.000 door de Verenigde Naties erkende Eritrese vluchtelingen van de aardbodem zijn verdwenen? Is al enigszins duidelijk wat er met hen is gebeurd?
Ik ben bekend met de zorgwekkende berichtgeving over de situatie van vluchtelingen uit Eritrea in Ethiopië, en over de vernietiging van de vluchtelingenkampen Shemelba en Hitsats, waar om en nabij 20.000 vluchtelingen stonden geregistreerd. Deze kampen worden nu door UNHCR als vernietigd beschouwd. Gezien de beperkte toegang voor humanitaire organisaties en journalisten, en de voortdurende strijd in de regio is het niet mogelijk een exact beeld te geven van het lot van deze vluchtelingen. UNHCR, bij monde van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi, heeft aangegeven dat de VN over sterke aanwijzingen beschikt dat een onbekend aantal Eritrese vluchtelingen uit Shemelba en Hitsats is meegevoerd naar Eritrea. Dit gaat in tegen het beginsel van non-refoulement. Dit is een fundamenteel principe in het 1951 VN Vluchtelingenverdrag, waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij het opvangende land. Het overtreden van dit principe is een grove schending van de verplichting tot bescherming van vluchtelingen.
UNCHR geeft voorts aan dat een aantal Eritrese vluchtelingen is gevlucht naar Soedan en dat een ander deel zich schuil houdt op het platteland, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. De Ethiopische autoriteiten pogen Eritrese vluchtelingen die als gevolg van het conflict in Tigray geen onderdak meer hebben, over te brengen naar de twee reeds bestaande vluchtelingenkampen elders in de regio.
Bent u bereid om samen met de internationale gemeenschap druk uit te oefenen op de Ethiopische en Eritrese regering om te pleiten voor een volledige en onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp evenals de onmiddellijke en onvoorwaardelijke terugtrekking van Eritrese en alle andere buitenlandse troepen uit Tigray? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich, in samenspraak met partners binnen de internationale gemeenschap, bilateraal, in EU-verband en in de VN-Mensenrechtenraad, actief ingezet voor volledige en onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp. Daarnaast roept Nederland op tot de terugtrekking van Eritrese troepen uit Tigray. Dit komt ook terug in de gezamenlijke verklaring die Nederland samen met Duitsland geïnitieerd heeft in de VN-Mensenrechtenraad, evenals in de Raadsconclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart.
De druk van de internationale gemeenschap op de Ethiopische regering op het gebied van humanitaire hulp en respect voor de mensenrechten heeft recent geleid tot specifieke toezeggingen over verbeterde toegang voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onderzoekers naar mensenrechtenschendingen. Met name de toezegging dat humanitaire actoren nu geen toestemming meer hoeven te vragen maar slechts een meldingsplicht hebben bij het Ministry of Peace om zich in Tigray te kunnen verplaatsen is een stap in de goede richting. Nederland zal zich er in internationaal verband, alsmede in bilaterale contacten met de Ethiopische regering, sterk voor maken dat deze toezeggingen daadwerkelijk tot resultaat leiden, namelijk dat humanitaire hulp alle inwoners van Tigray bereikt en dat onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar mensenrechtenschendingen.
Is er binnen de Verenigde Naties gesproken over het stationeren van blauwhelmen in de conflictgebieden? En zo nee, is dit een voorstel waar Nederland zich hard voor kan maken?
Binnen de Verenigde Naties heeft de VN-Veiligheidsraad het mandaat om over een VN-vredesmissie, inclusief het stationeren van blauwhelmen, te beslissen. Hoewel individuele leden van de Veiligheidsraad de situatie in Ethiopië hebben aangekaart, is de huidige crisis nog niet formeel geagendeerd. Er is derhalve binnen de Verenigde Naties nog niet gesproken over een eventuele vredesmissie in Tigray.
Nederland zet zich allereerst in voor een politieke oplossing van het conflict in Tigray, waarbij het kabinet een belangrijke rol voor de Afrikaanse Unie ziet. Een eventuele discussie over het initiëren van een VN-vredesmissie zou op dit moment de mogelijkheid tot het vinden van een politieke oplossing niet bevorderen.
Wordt er binnen internationale fora gewerkt aan het opzetten van mechanismen voor bewijsvergaring, zodat bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen in de Tigray regio niet verloren gaat? En zo nee, kunt u met dit voorstel komen?
Ja, op dit moment wordt gesproken over mechanismen voor bewijsvergaring als onderdeel van onderzoeken door EHRC en door OHCHR. De eerste prioriteit voor Nederland in deze discussie is onmiddellijke toegang voor onafhankelijke onderzoekers tot de Tigray regio zodat bewijsmateriaal niet verloren gaat. Dit moet ervoor zorgen dat dat in de toekomst verantwoording afgelegd zal worden voor mensenrechtenschendingen. Nederland is hierover samen met gelijkgestemde landen in overleg met OHCHR.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek om vermeende oorlogsmisdaden van alle betrokken partijen te onderzoeken?
Ja, een onafhankelijk onderzoek om vermeende oorlogsmisdaden te onderzoeken, met actieve betrokkenheid van de OHCHR, is van groot belang. Nederland heeft daar ook voor gepleit in de VN-Mensenrechtenraad in de bovengenoemde verklaring en binnen de EU. Nu de Ethiopische regering toegang voor onderzoek, inclusief door internationale organen, heeft toegezegd zal het kabinet de uitwerking daarvan in de praktijk nauwgezet opvolgen.
De herindeling van het luchtruim en de aansluitroutes van Lelystad Airport |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in antwoord op schriftelijke vragen d.d. 30 oktober 2019 hebt toegezegd: «In het traject van de luchtruimherziening zijn bestaande routes geen uitgangspunt; dat geldt derhalve ook voor de routes van en naar Lelystad Airport»?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het debat van 18 december 2018 hebt toegezegd: «Bij de luchtruimherziening kunnen alle varianten weer bekeken worden, zoals ik al zei. Op voorhand zijn de B+-routes daarbij niet een uitgangspunt vooraf»?
Ja.
Herinnert u zich dat u in het debat van 18 december 2018 hebt toegezegd: «Bij de luchtruimherziening gaan we uiteraard verschillende varianten bekijken. Dan zal ook bekeken worden of het uitvliegen via IJsselmeerroutes in een andere situatie wel mogelijk zou zijn»?
Ja.
Klopt het dat de adjunct-directeur van het project Luchtruimherziening tegenover de provinciale staten in Gelderland op 3 februari jl. heeft gemeld dat het B+-concept voor Lelystad Airport als uitgangspunt dan wel als startpunt wordt genomen?
In het gesprek met provinciale staten van Gelderland over het programma Luchtruimherziening is de inhoud van de ontwerpvoorkeursbeslissing toegelicht. Daarin staat het volgende:
«Voor de ontwikkeling van Lelystad Airport tot 45.000 vliegtuigbewegingen binnen een herzien luchtruim geldt dat de routes anders kunnen komen te liggen. In de luchtruimherziening zijn de lokale vertrek- en naderingsroutes (B+) en de aansluitroutes namelijk geen uitgangspunt voor het ontwerp. Als wijzigingen aan de orde zijn, moet er wel sprake zijn van netto verbeterde omgevingseffecten.»
Ik wijs in de context van uw vraag op de tekst «anders kunnen komen te liggen». Bij het ontwerp zal gekeken worden naar alternatieve wijzen van afhandeling van het verkeer van en naar Lelystad Airport. Mocht echter blijken dat deze alternatieven geen verbetering opleveren, dan bestaat de mogelijkheid dat de routeset ongewijzigd blijft. Die nuance is in de genoemde bespreking gemaakt en dus in lijn met de eerdere uitspraken zoals ik die op vraag 1, 2 en 3 heb (her)bevestigd.
Dit alles is onderwerp van het werk in de Planuitwerkingsfase. De ontwerpen zullen de komende jaren worden ontwikkeld en op effecten beoordeeld. Pas daarna zal definitieve besluitvorming over aanpassingen aan routes plaatsvinden. Gedurende dit werk zullen belanghebbenden zowel informeel als formeel worden betrokken.
Bent u het ermee eens dat, met de luchtruimherziening, het aanpassen van het militaire luchtruim en het eerder toegezegde loslaten van de noninterferentie-eis, alle opties voor routes weer openliggen en dat de B+-routes niet als uitgangspunt dienen te worden genomen, zoals door u toegezegd in 2018 en 2019?
In de voorkeursbeslissing voor de luchtruimherziening wordt voor al het handelsverkeer dat van en naar Nederlandse luchthavens vliegt een hoofdstructuur en operationeel concept vastgesteld. Zoals in de beantwoording van vraag 4 gesteld liggen inderdaad alle opties voor routes weer open.
Bent u bereid om, nu het luchtruim geheel herzien wordt, ook uitvliegen over het IJsselmeer serieus als optie mee te nemen, zoals toegezegd in 2018?
Bij het herzien van de vertrek- en naderingsroutes van Lelystad Airport en de aansluitroutes wordt in de volle breedte gekeken naar de mogelijkheden. Ook routes over het IJsselmeer komen daarbij aan de orde. Eerder is aangetekend dat het IJsselmeer wel, net als de Oostvaardersplassen, Natura2000 gebied betreft. Dit kan van invloed zijn op de mogelijkheden of de effectbeoordeling.
Bent u het ermee eens dat, nu het luchtruim wordt herzien, de milieueffectrapportage (MER) voor Lelystad Airport meer en nieuwe alternatieven redelijkerwijs in beschouwing dient te nemen? Bent u bereid meer en nieuwe alternatieven te laten onderzoeken, zoals bedoeld in artikel 7.23 Wet milieubeheer?
Voor de wijziging van het luchthavenbesluit Lelystad Airport is een MER actualisatie uitgevoerd en is de huidige indeling van het luchtruim het uitgangspunt. Hierin zijn ook de aansluitroutes voor Lelystad Airport opgenomen. De resultaten van het programma Luchtruimherziening vóór 2025 zijn tussentijdse verbeteringen in de huidige luchtruimindeling. De prioriteit ligt daarbij op het wegnemen van belemmeringen om zoveel mogelijk ongehinderd te klimmen op de aansluitroutes van Lelystad Airport (spoor 1 van het programma). Dit betekent dat verbeteringen plaatsvinden op de huidige aansluitroutes.
In de Planuitwerkingsfase van de luchtruimherziening vindt nadere uitwerking van de keuzes in de hoofdstructuur plaats waarmee de doorgroei naar maximaal 45.000 vliegbewegingen op Lelystad Airport luchtruimtechnisch mogelijk wordt gemaakt. Wanneer daarbij blijkt dat er verbeteringen mogelijk zijn voor de routeset B+ en/of de aansluitroutes, dan zal in het kader van de te nemen beslissingen binnen de herziening een passende effectbeoordeling plaatsvinden waarop de besluitvorming over de luchtruimherziening kan plaatsvinden. Wanneer wijzigingen van invloed zijn op de vastgestelde grenswaarden in het luchthavenbesluit Lelystad Airport zullen de voorgeschreven procedures zoals de m.e.r.-beoordelingsplicht worden gevolgd. Als deze beoordeling leidt tot de start van een m.e.r.-procedure zal als onderdeel van deze procedure beschreven worden welke alternatieven hiervoor redelijkerwijs in beschouwing dienen te worden meegenomen om milieugevolgen te beperken.
Indien u daar niet toe bereid bent, in welke fase is het luchtruim zodanig herzien en op welk moment bent u van plan om meer en nieuwe alternatieven wél in beschouwing te nemen, zoals u wettelijk verplicht bent te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om in het project luchtruimherziening ook mee te nemen hoe het optimale luchtruim voor Schiphol eruitziet in het geval dat Lelystad Airport niet open zou gaan?
De opdracht zoals het kabinet die heeft meegegeven in de ontwerpVoorkeursbeslissing is helder. Doorgroei van Lelystad Airport mogelijk maken naar 45.000 vliegtuigbewegingen is daar één van de onlosmakelijk met elkaar verbonden elementen van. Er is op dit moment dus geen reden om de opdracht aan te passen.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Gelet op de vraagstelling is alleen het antwoord op vragen 7 en 8 gecombineerd.
Het signaal dat de NVWA niet overgaat tot het aanwijzen van verschillende havens als ‘dedicated landing port third countries’. |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Tjeerd de Groot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de visserijsector in aanloop naar de Brexit gevraagd heeft om de haven van Den Helder aan te wijzen als «dedicated landing port third countries»? Zo ja, kunt u nadere informatie geven over het verzoek en waarom de sector dit verzoek heeft gedaan en zo belangrijk vindt?
Op grond van de Europese verordening ter bestrijding van illegale visserij hebben vissersvaartuigen uit derde landen uitsluitend toegang tot aangewezen havens. Deze bepaling heeft ook betrekking op toegang tot havendiensten. Er zijn op dit moment in Nederland zes aangewezen havens waartoe vissersvaartuigen uit derde landen toegang krijgen (IJmuiden, Velzen, Harlingen, Scheveningen, Vlissingen en Eemshaven). De sector heeft in aanloop naar de Brexit én onafhankelijk van Brexit verschillende verzoeken gedaan om havens aan te wijzen als «dedicated landing port third countries» oftewel derde-landen-haven voor aanlanding van visserijproducten. Naast Den Helder is dit verzoek voor het aanlanden van verse vis ook gedaan voor Den Oever, Lauwersoog, Delfzijl, Oudeschild en Stellendam. En voor het aanlanden van bevroren vis is het verzoek gedaan voor het aanwijzen van de havens Amsterdam en Rotterdam.
De verzoeken die door de vissector zijn gedaan inzake Brexit zagen op het na Brexit kunnen voortzetten van het gebruik van alle Nederlandse havens waar VK-gevlagde vissersschepen voor Brexit incidenteel verse vis aanlandden. In aanloop naar Brexit is veelvuldig met verschillende economische sectoren gesproken over de gevolgen van Brexit en hoe sectoren zich daarop konden voorbereiden. Het feit dat Britse vissersvaartuigen na Brexit alleen toegang krijgen tot aangewezen derde-landen-havens, was onderdeel van die gesprekken. Daarbij is overigens niet naar voren gekomen dat Britse vissersvaartuigen onderhoud plegen bij werven in havens in Nederland die niet voor derde landen zijn aangewezen. Voor de sector is het belangrijk dat de havens en onderhoudswerven geen inkomsten verliezen als gevolg van de Brexit. Er zijn in totaal zeven verzoeken binnengekomen voor aanwijzing van havens met onderhoudswerf (Den Helder, Den Oever, Stellendam, Lauwersoog, Oudeschild, Yerseke en Urk).
Klopt het dat de sector hier al twee jaar voor pleit? Zo ja, kunt u toelichten waarom deze discussie al twee jaar loopt en nog steeds niet naar tevredenheid is opgelost? Op welke momenten heeft u de Kamer hierover geïnformeerd? Wat is de reden waarom u de sector al twee jaar aan het lijntje houdt?
Het klopt dat er in de loop van de afgelopen twee jaar verschillende verzoeken zijn ingediend voor het aanwijzen van derde-landen-havens voor het aanlanden van vis. In het kader van de voorbereidingen op (no deal) Brexit is regelmatig contact geweest met de visserijsector. In die contacten is reeds in een zeer vroeg stadium aangegeven dat Nederland 6 derde-landen-havens heeft, dat er dus ook in het geval van (no deal) Brexit het aanlanden van vis van VK-gevlagde vissersvaartuigen in Nederlandse havens mogelijk is en er daarom geen aanleiding was om ter voorbereiding op Brexit preventief aanvullende havens aan te wijzen. Ook omdat de gevolgen van Brexit voor VK-gevlagde vissersschepen sterk afhingen van deal/no deal (bij no deal zouden er ook importtarieven gelden) en de na Brexit in het VK geldende wet- en regelgeving. Het kunnen aanlanden in een derde-landen-haven hangt daarnaast ook samen met de faciliteiten in de haven en er gelden aanvullende toezichtsverplichtingen.
Afgesproken is om enige tijd na Brexit de effecten nader mee te nemen in een bredere herijking van de huidige aangewezen derde-landen-havens. Waarna integraal en in gezamenlijkheid te kunnen kijken naar de verschillende verzoeken die er liggen (ook buiten de Brexit context). En tot die tijd gebruik te maken van de bestaande aangewezen havens. Overigens blijkt uit een analyse dat er de afgelopen 5 jaar niet meer dan 11 aanlandingen per jaar van VK-gevlagde vissersvaartuigen in niet voor derde landen aangewezen havens plaatsvond.
De Kamer is middels brief van 27 maart 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 228) en brief van 4 december 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1268) geïnformeerd over de beperking van toegang van VK-gevlagde vissersvaartuigen tot uitsluitend aangewezen havens.
Bent u bekend met de wens uit de sector om meer havens – naast de in vraag 1 genoemde haven van Den Helder gaat het met name om de havens van Stellendam, Den Oever, Lauwersoog en Oudeschild op Texel – aan te wijzen als «dedicated landing port third countries»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat u, nu er geen toestemming is gegeven voor het aanwijzen de in vraag 3 genoemde havens als «dedicated landing port third countries», de in deze havens opgebouwde Nederlandse visserijwerven en machinefabrieken op het gebied van vistuigen, vislieren en vangstsorteerdersexpertise de handel ontneemt, omdat Britse viskotters deze havens niet kunnen aandoen voor het aanlanden, onderhoud en (grote) renovatiewerkzaamheden?
Ja, de beperking die volgt uit de Europese verordening om illegale visserij tegen te gaan, heeft niet alleen betrekking op het lossen van vis, maar ook op de toegang tot havendiensten. Werven en bedrijven die gevestigd zijn in niet voor derde landen aangewezen aanlandingshavens en dit probleem in aanloop naar Brexit niet kenbaar hebben gemaakt (mogelijk omdat zij deze gevolgen niet hadden voorzien), worden nu geconfronteerd met deze gevolgen van Brexit per 1 januari 2021.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven die onderhoud en (grote) renovatiewerkzaamheden (kunnen) uitvoeren in de in vraag 3 genoemde havens, welke bedrijven nadeel ondervinden van het niet aanwijzen als «dedicated landing port third countries» en welke gevolgen dat heeft voor die bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de sector vertrouwelijk een overzicht gekregen van de geschatte omzetverliezen per werf. Het overzicht bevat enkel informatie over bij de brancheorganisatie aangesloten werven, welke zich bevinden in de havens Stellendam, Den Oever, Den Helder, Oudeschild, Urk, Lauwersoog en Yerseke. Het verlies in omzet verschilt per werf en varieert van enkele tonnen tot enkele miljoenen euro per jaar.
Ik heb geen feitelijke informatie over de impact op de lokale economie en de werkgelegenheid indien het onderhoud aan VK gevlagde vissersvaartuigen niet in Nederland kan plaatsvinden, maar ik kan me voorstellen dat er sprake is van een negatieve impact. Ook strookt dit gevolg van de Brexit niet met regionale ontwikkelingsprogramma’s (Regio Deals), waar de maritieme sector in het geval van Den Helder, Den Oever en Urk onderdeel van is. Ik vind dit een onwenselijke situatie en heb daarom met de Europese Commissie besproken dat ik voornemens ben om de genoemde havens aan te wijzen als derde-landen-haven. Om het risico op illegale aanlandingen zoveel mogelijk te beperken en ook in het licht van de lopende ingebrekestelling op het toezicht bij aanlanden, beperk ik de aanwijzing tot enkel VK-gevlagde vissersvaartuigen en specifiek voor het onderhoud van de vaartuigen. Op grond van de Europese verordening om illegale visserij tegen te gaan, moeten derde-landen-vissersvaartuigen drie dagen van te voren melden dat zij een haven willen binnenvaren. De betreffende derde-landen-vaartuigen moeten dan eerst een aangewezen haven voor het lossen van vis binnen varen om alle vis te lossen en het ruim te laten controleren (ook wanneer er geen vis aan boord is). Wanneer na controle blijkt dat het vaartuig alle vis heeft gelost, mag het rechtstreeks doorvaren naar één van de aangewezen derde-landen-havens voor onderhoud.
Kunt u aangeven wat het uitblijven van een besluit over het aanwijzen van deze havens als «dedicated landing port third countries» voor de lokale economie en werkgelegenheid betekent? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven – in de wetenschap dat het Verenigd Koninkrijk na de Brexit gezien wordt als een derde land, waardoor de regels voor illegal, unreported and unregulated fishing (IUU) verbieden dat schepen uit derde landen deze havens invaren (ook al hebben zij géén vis aan boord) omdat deze havens niet door Nederland zijn aangewezen als haven voor derde landen met vissersvaartuigen – waarom u geen gebruik heeft gemaakt van de administratieve aanpassing van de regelgeving zoals bijvoorbeeld Denemarken heeft gedaan, waardoor de Britse kotters toch gebruik kunnen maken van de onder vraag 3 genoemde havens voor onderhoud en (grote) renovatie? Welke stappen moet u zetten om dit alsnog mogelijk te maken?
Het in Europese regelgeving vastgelegde toezichtsregime geldt voor alle vissersvaartuigen uit derde landen, ongeacht of het vaartuig wel of geen vis aan boord heeft. Uit navraag bij het Deense Ministerie van Voedsel, Landbouw en Visserij blijkt dat dit probleem zich niet voordoet in Denemarken. Denemarken heeft 11 aangewezen havens voor derde-landen-vaartuigen en dit zijn ook de havens waar onderhoudswerkzaamheden plaatsvinden. Denemarken heeft, naar eigen zeggen, geen administratieve wijziging gedaan als gevolg van Brexit.
Kunt u aangeven waarom u en/of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen toestemming wenst te geven voor het binnenlopen van schepen onder de Britse vlag die geen vis of lading hebben in de onder vraag 3 genoemde havens?
Het verbod voor derde-landen-vissersvaartuigen om niet-aangewezen havens binnen te varen, volgt uit de Europese verordening ter voorkoming en bestrijding van illegale, ongerapporteerde en ongereguleerde visserij. Met betrekking tot het toezicht bij aanlanding is Nederland in oktober 2020 ingebreke gesteld door de Europese Commissie. Het is van belang dat wij in deze zorgvuldig opereren en werken volgens de geldende regelgeving. De Europese regelgeving biedt in principe geen mogelijkheden om ontheffingen te verlenen van het verbod om niet aangewezen havens binnen te varen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven zal ik havens met een scheepswerf, die hebben aangegeven dat zij omzet verlies hebben als gevolg van Brexit, aanwijzen als derde-landen-haven voor vissersvaartuigen uit het VK en specifiek voor onderhoud. Hiertoe wordt voorzien in een wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij. Omdat de Europese Commissie inmiddels met bovenstaande lijn heeft ingestemd, zal ik ten behoeve van vissersvaartuigen uit het VK waarvoor onderhoud in daartoe aan te wijzen havens is gepland in de periode voordat de voorziene regelingswijziging is geëffectueerd ontheffing verlenen. De sector is hiervan op de hoogte gesteld.
Klopt het dat u met deze weigering Brits gevlagde schepen geen toestemming geeft om het onderhoud of (grote) renovatie te laten uitvoeren bij de Nederlandse maritieme industrie? Zo ja, kunt u toelichten wat hiervan de reden is?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de NVWA (en of andere inspectiediensten) hiervoor boetes hebben uitgeschreven? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal boetes per haven?
De NVWA heeft tot nu toe enkel waarschuwingen gegeven bij overtredingen.
Kunt u een precies overzicht geven van de kosten die gemoeid zijn met de administratieve aanpassing om (lege) schepen toestemming te geven om van de havens gebruik te maken voor onderhoud en/of renovatie? Welke andere kosten zijn er verbonden van het aanwijzen van de onder vraag 3 genoemde havens?
De kosten voor het aanwijzen van nieuwe derde-landen-havens hebben betrekking op meerwerk voor de NVWA. In aanvulling op bestaande taken, moeten inspecteurs de ruimen van alle VK-gevlagde vissersvaartuigen controleren in aangewezen loshavens alvorens toestemming te geven voor het doorvaren naar een (nieuw) aangewezen onderhoudshaven. Tevens dient er vormgegeven te worden aan het verplichte toezichtsregime in de nieuw aan te wijzen onderhoudshavens. De NVWA heeft een inschatting gemaakt van de meerkosten en dit komt neer op € 7.000 / haven en in totaal € 49.000 per jaar voor 7 havens.
Kunt u een precies overzicht geven van de kosten voor inzet van NVWA-inspecteurs en/of andere diensten van de NVWA als er in deze havens ook producten aangeland worden en indien er alleen schepen kunnen invaren voor onderhoud en/of (grote) renovatie? Kunt u daarbij het verschuivingseffect weergeven, aangezien het toevoegen van een aantal havens een verschuiving van aanlanding zal betekenen, wat tot lagere kosten zal leiden in andere havens?
Het bezwaar tegen het aanwijzen van extra havens voor het aanlanden van verse vis uit derde landen heeft niet zozeer te maken met de meerkosten voor de NVWA, maar met de wens om illegale visserij optimaal tegen te gaan. De EU hanteert zeer strenge regels in het kader van het terugdringen van illegale visserij (de IUU- regelgeving). Om redenen van controle en toezicht op het mogelijk illegaal wegwerken van vis in de EU is het aantal aanlandplaatsen aan de buitengrenzen van de EU bewust gelimiteerd. EU gevlagde vissersvaartuigen kunnen gebruik maken van meer havens. Legitimatie daarvan ligt in het feit dat de EU-lidstaten in het kader van het EU verdrag aangesproken worden op het respecteren van de regels van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid. De EU-lidstaten dienen elkaar in dat verband te vrijwaren. Dat mechanisme is niet van toepassing op derde landen.
De EU heeft eind vorig jaar een infractieprocedure gestart tegen Nederland vanwege ontoereikend toezicht in de aanlandhavens van vis. Deze ziet ook specifiek op toezicht op aanlandingen van derde-landen-vaartuigen. Iedere extra aanwijzing van aanlandhavens voor vis heeft gevolgen voor het uitoefenen van toezicht en zal in het licht van de ingebrekestelling vragen oproepen bij de Europese Commissie.
Om die reden ga ik restrictief om met het aanwijzen van extra havens voor derde landen. Alleen wanneer de faciliteiten voor het uitvoeren van het verplichte toezichtsregime reeds beschikbaar zijn in de betreffende haven en het economisch belang voldoende onderbouwd is, ga ik over tot het aanwijzen van extra havens waar derde-landen-vaartuigen vis kunnen aanlanden. Voor dit moment komen alleen de havens Den Helder (verse vis) en Amsterdam en Rotterdam (bevroren vis) hiervoor in aanmerking.
Klopt het dat de haven van Den Oever niet is aangewezen maar dat er een kantoor van de NVWA gehuisvest is? Hoe ligt dit in andere havens?
Steunpunten van de NVWA voor administratieve taken bevinden zich in de volgende havens: Den Oever, Harlingen, Lauwersoog, Den Helder, IJmuiden, Scheveningen, Stellendam en Vlissingen. Dit betekent overigens niet dat de benodigde handhavingscapaciteit die nodig is voor inspecties van derde-landen-vaartuigen al beschikbaar zou zijn.
Hoeveel schepen met een Britse vlag doen Nederlandse havens aan? Kunt u hiervan een overzicht geven per haven per jaar over de afgelopen vijf jaar?
Aanvoerhaven
Aantal aanlandingen 2016
Aantal aanlandingen 2017
Aantal aanlandingen 2018
Aantal aanlandingen 2019
Aantal aanlandingen 2020
Den Helder
7
3
3
2
9
Den Oever
0
0
0
0
0
Lauwersoog
0
2
1
0
0
Oudeschild
0
1
0
0
0
Stellendam
0
0
1
0
2
Delfzijl
0
0
0
0
0
Kunt u de toets op handhaving, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets) van de NVWA die ten grondslag ligt aan het besluit om niet over te gaan tot aanwijzing van de onder vraag 3 genoemde havens zo snel mogelijk met de Kamer delen?
Een HUF-toets wordt uitgevoerd om de uitvoerbaarheid van nieuwe wet- en regelgeving te beoordelen en de benodigde kosten voor uitvoering te berekenen. Bij het aanwijzen van derde-landen-havens is geen sprake van nieuwe wet- en regelgeving, maar een wijziging in de werkwijze. Voor deze nieuwe werkwijze is dan ook geen HUF-toets gevraagd. De NVWA is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van deze wijziging en heeft aangegeven dat deze voor het toezicht uitvoerbaar is.
Bent u bereid om uw besluit (of dat van de NVWA) te heroverwegen en de onder vraag 3 genoemde havens aan te wijzen als «dedicated landing port third countries»? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 5, 6 en 12.
Wachttijden bij het opvolgen van aangiftes over verkrachtingen |
|
Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Al bijna een jaar wacht Anne tot de politie tijd heeft voor haar verkrachtingszaak. En ze is niet de enige»?1 Herkent u de uitspraak van een zedenspecialist van de politie dat de werkvoorraad toeneemt en «niet meer behapbaar is»?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant van 13 februari 2021.
Ik herken de uitspraak dat de politie een hoge werkdruk heeft op zeden. Landelijk zijn er momenteel bij de politie 3.346 zedenzaken in behandeling. 798 aangiftes staan op dit moment langer dan 6 maanden open.
Zedenzaken zijn veelal complex en vragen om diepgaand onderzoek door gespecialiseerde zedenrechercheurs. In de meeste zaken is direct een verdachte in beeld, vaak in een afhankelijkheidsrelatie met het slachtoffer. Het vinden van bewijs is meestal niet eenvoudig. In de meeste gevallen zijn alleen het slachtoffer en de verdachte degenen die kunnen verklaren over wat er is gebeurd. Dit vraagt van de politie om de betrokkenen uiterst zorgvuldig en zeer gedetailleerd te verhoren. Doordat álle zedenzaken dienen te worden behandeld en dit door speciaal opgeleide zedenrechercheurs dient te gebeuren (en bij bepaalde handelingen met 2 zedenrechercheurs) loopt de werkdruk op. Ik heb mede in verband met de werkdruk van de politie – met als basis de motie Klaver c.s. – ruimte geboden om de capaciteit op het terrein van zedenpolitie uit te breiden.
Kunt u aangeven hoe lang het gemiddeld duurt voordat verdachten in een verkrachtingszaak worden gehoord door de politie? Hoe verhoudt dit zich tot uw brief van 12 november 2019 waarin u stelt dat de politie ernaar streeft uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte het dossier te sturen aan het openbaar ministerie (OM)?
De politie streeft ernaar om in zedenzaken het dossier in 80% van de zaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt. Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. Er is vooruitgang geboekt om het aantal lopende zaken terug te brengen ten opzichte van 2019.
In 2020 behaalde de politie in 52% van de zedenzaken de doorlooptijd van zes maanden. 798 aangiftes staan op dit moment langer dan een half jaar open.
Het is van groot belang om in zedenzaken ten behoeve van waarheidsvinding goed onderzoek te doen, voordat een beschuldigde als verdachte kan worden aangemerkt en verhoord. Daarom wordt in de meeste gevallen de verdachte in de laatste fase van het onderzoek verhoord, uitzonderingen daargelaten zoals een aanhouding op heterdaad. Tevens bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, hetgeen tijdrovende onderzoeken oplevert.
De politie werkt hard aan verbetering in de taakuitvoering van de zedenpolitie.
Tevens komen de beschikbaar gekomen middelen naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (structureel 15 miljoen euro) ten goede aan de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams, forensisch (medisch) onderzoek, de digitale opsporing en daarmee ook het verkorten van doorlooptijden. Deze gelden worden beschikbaar gesteld over een periode van vier jaar waarvan de eerste tranche begin 2020 beschikbaar is gesteld. Hiervan konden eind 2020 5 fte worden aangesteld. Naar verwachting worden er 13 fte in het eerste kwartaal van 2021 aangesteld. In 2021 (tweede tranche) zullen in totaal 30,5 fte worden geworven.
Daarbij werkt de politie aan kwalitatieve en kwantitatieve verbeteringen in de taakuitvoering van en de bejegening door de zedenpolitie. Dit naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport «Verschillende Perspectieven» om de bejegening en de taakuitvoering van de zedenrechercheurs te verbeteren. Deze verbeteringen komen ook ten goede aan het verkorten van de doorlooptijd va en daarmee het verminderen van de achterstand in het aantal zedenzaken
Is vooruitgang geboekt sinds oktober 2019, toen tenminste 945 zedenzaken langer dan een half jaar in behandeling waren, waarvan 90 zedenzaken langer dan twee jaar? Is de impact van de extra investering in de capaciteit van de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch medisch onderzoek al merkbaar? Zo nee, waarom niet? Wat is eventueel bovenop deze investering nodig om te zorgen dat alle verkrachtingszaken behandeld worden zoals slachtoffers mogen verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Neemt de kans op een succesvolle vervolging niet in sterke mate af als het verhoren van een verdachte en van eventuele getuigen zo lang op zich laat wachten?
Lange doorlooptijden dragen over het algemeen niet bij aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek. Daarom is het bij elke aangifte gebruikelijk dat de politie eerst al het vluchtig bewijsmateriaal veiligstelt. Ook als het geen spoedzaak is en het onderzoek pas later wordt opgepakt. Als het delict pas net gebeurd kan het slachtoffer ervoor kiezen om een sporenonderzoek te laten doen. Als er eventueel videomateriaal is of zijn er digitale gegevens die misschien verwijderd kunnen worden, dan wordt dat allemaal verzameld. Wanneer er belangrijke getuigen zijn, bijvoorbeeld de persoon met wie het slachtoffer als eerste over het misdrijf sprak, dan worden die gehoord.
Klopt het dat slachtoffers wordt geadviseerd om zo min mogelijk over de verkrachting te praten zolang het onderzoek loopt, en dus ook geen hulp van een psycholoog te zoeken? Zo ja, wat is daarvan volgens u de impact, zeker als onderzoeken zo ontzettend lang duren?
Zedenzaken zijn veelal complex en vragen om diepgaand onderzoek door gespecialiseerde zedenrechercheurs. In de meeste zaken is direct een verdachte in beeld, vaak in een afhankelijkheidsrelatie met het slachtoffer. Het vinden van bewijs is meestal niet eenvoudig. In de meeste gevallen zijn alleen het slachtoffer en de verdachte degenen die kunnen verklaren over wat er is gebeurd. Dit vraagt van de politie om de betrokkenen uiterst zorgvuldig en zeer gedetailleerd te verhoren.
Juist om die reden worden het slachtoffer en belangrijke getuigen snel gehoord. Zo kan beïnvloeding zo veel mogelijk worden voorkomen én kan een eventueel hulpverleningsproces snel worden opgestart.
Wat vindt u ervan als een slachtoffer van verkrachting stelt: «Inmiddels moest ik constateren dat het hele proces eromheen – het wachten op de politie – mij net zoveel schade had toegebracht als de verkrachting»? Bent u het eens dat het doen van aangifte om veel redenen van belang is, waaronder het zorgen dat slachtoffers weer de regie over hun leven in eigen hand krijgen? Zo ja, wat doen de wachtlijsten, het niet weten of en wanneer je teruggebeld wordt, en het feit dat je niet vrijuit over de verkrachting kan praten dan met het welzijn van slachtoffers?
Ik betreur het dat een slachtoffer ervaart dat het wachten op hoe het verloop is van de aangifte ook schade toebrengt. Ik ben het met u eens dat het doen van aangifte van belang is voor een slachtoffer om weer zo spoedig als mogelijk regie over het eigen leven te krijgen en te hebben.
Het bericht dat dak- en thuislozen in Breda gekort worden op hun uitkering omdat de “financiële prikkel” ontbrak |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van RTL Nieuws dat in Breda dak- en thuislozen worden gekort op hun bijstandsuitkering omdat zij volgens het Bredase college van burgemeester en wethouders door een «te hoge» uitkering niet werden gestimuleerd om uit de problemen te komen? 1
De Participatiewet vormt het vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid en voorziet in een recht op (aanvullende) algemene bijstand. Gemeenten hebben op grond van de Participatiewet de bevoegdheid om de toepasselijke bijstandsnorm te verlagen wegens het ontbreken van woonlasten of het hebben van lagere woonlasten, omdat de persoon als gevolg van zijn woonsituatie lagere algemene kosten van het bestaan heeft. Op grond van Artikel 27 van de Participatiewet kan het college beleidsregels formuleren over situaties waar (standaard) verlagingspercentages gelden. Het hanteren van dergelijke standaard verlagingspercentages in geval van lagere of geen woonlasten is in jurisprudentie van de CRvB geaccordeerd.
Het hanteren van standaard percentages ontslaat het college niet van de verantwoordelijkheid om bij een aanvraag na te gaan of er wellicht omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat er niet zonder meer aan de beleidsregels waarop deze standaard percentages gebaseerd zijn, moet worden vastgehouden. In die zin vergt iedere aanvraag een individuele beoordeling. Een dak- en thuisloze moet zelf aantonen dat een bepaalde korting in zijn situatie onbillijk uitpakt.
Desgevraagd heeft de gemeente Breda mij laten weten dat zij bij een aanvraag voor een bijstandsuitkering de hoogte van de daadwerkelijke woonkosten in kaart brengt en dat een verlaging van de bijstandsnorm in voorkomende gevallen alleen plaatsvindt wegens het ontbreken van of het hebben van lagere woonlasten.
Overigens kunnen gemeenten op grond van de Participatiewet aan het recht op bijstand de verplichting verbinden om mee te werken aan een hulpverleningstraject of de inspanningsplicht voor het verkrijgen van een zelfstandige woonruimte.
Wat is uw reactie op de redenatie van de geciteerde wethouder Haagh (PvdA) dat de «financiële prikkel» ontbrak? Is dit volgens u een geoorloofde wijze om dak- en thuislozen een (kostbaar) hulpverleningstraject in te pesten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de verdediging van de geciteerde burgemeester Depla (PvdA) dat deze aanpak tot nu toe «nog niet tot problemen heeft geleid»? Heeft het ook tot oplossingen geleid? Hoeveel meer dak- en thuislozen zijn met deze «Bredase aanpak» tot nu toe geholpen?
Ik vind het van essentieel belang dat het stelsel goed functioneert en dat gemeenten de Participatiewet op de juiste manier uitvoeren. De (zorg-)taken van gemeenten richting hun inwoners reiken uiteraard verder dan alleen de Participatiewet. Vanuit dat licht is het begrijpelijk dat een gemeente ingewikkelde maatschappelijke opgaves – zoals het bestrijden van dak- en thuisloosheid- integraal benadert om inwoners perspectief te bieden op een stabiele leefsituatie. Zo wordt in Breda gewerkt vanuit de visie dat niemand vrijwillig op straat leeft en er wordt samen met maatschappelijke partners voortdurend gezocht naar mogelijkheden om de stap van de straat naar wonen en zorg te verkleinen. Ook wordt samen met de daklozen gekeken naar wat hen in de weg staat om uit de situatie van de dakloosheid te geraken. Het is primair de gemeenteraad die de bevoegd- en verantwoordelijkheid heeft om het college van B&W in deze te controleren, en niet aan het Rijk om hier een oordeel over te geven. Naar aanleiding van de berichtgeving zijn er ook Raadsvragen gesteld aan het college van de gemeente Breda.
Indien er geen enkele dak- en thuisloze daadwerkelijk geholpen is met deze aanpak, deelt u dan de mening dat Breda feitelijk dak- en thuislozen naar buiten de gemeentegrenzen probeert te pesten terwijl het nota bene een centrumgemeente is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er geen race naar de bodem mag ontstaan tussen centrumgemeenten onderling met het verlagen van uitkeringen voor dak- en thuislozen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb aangegeven, hebben colleges de bevoegdheid om de toepasselijke bijstandsnorm te verlagen. Dit kan als er geen of beperkte woonlasten zijn (zie antwoord op vragen 1 en2. Van belang is dat het besluit tot verlaging in voldoende mate is gemotiveerd. De burger geniet rechtsbescherming door in bezwaar en beroep te gaan als hij het niet eens is met het besluit van het college. Zoals in antwoord 3 en 4 is gememoreerd, is het primair aan de gemeenteraad en niet aan het Rijk om de colleges in deze te controleren.
Bent u bereid om de uitkering voor dak- en thuislozen landelijk gelijk te stellen op bijstandsniveau zodat gemeenten de verantwoordelijkheid voor de zorg voor dak- en thuislozen niet langer op oneigenlijke wijze proberen te ontlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb aangegeven is de algemene bijstand een vangnet dat voorziet in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Tot deze kosten behoren onder meer ook de woonlasten van de belanghebbenden. Indien er in voorkomende gevallen geen of lagere woonlasten zijn, kent de Participatiewet de mogelijkheid om de bijstandsnorm daarop aan te passen. Dat geldt voor iedere bijstandsgerechtigde, niet alleen daar waar het gaat om dak- en thuislozen en dit past bij het vangnetkarakter van de bijstand.
Kwetsbaarheden in de cybersecurity van scanners in de Rotterdamse haven |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scanners in Rotterdamse haven broos voor Chinese spionage»?1
Ja.
Bent u voorts bekend met het bericht «Veiligheidsdiensten slaan alarm wegens Chinese cyberdreiging»?2
Ja.
Wat is uw appreciatie van de gezamenlijke waarschuwing van de AIVD, MIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in het FD artikel dat digitale spionage uit China een onmiddellijke dreiging vormt voor de Nederlandse economie en dat de vitale infrastructuur regelmatig doelwit is van cyberaanvallen? Deelt u deze zorgen?
Digitale spionage is een belangrijke dreiging voor de nationale veiligheid, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3. Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen4. Onderdeel van deze aanpak is dat zowel op nationaal als op EU-niveau maatregelen worden genomen om de weerbaarheid van de vitale infrastructuur te versterken. In het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de genoemde Kamerbrief komt deze dreiging, en de maatregelen die we hier tegen nemen, uitgebreid aan bod.
Klopt het dat de helft van de grote scanners in de Rotterdamse haven zijn geleverd door het Chinese bedrijf Nuctech? Zo ja, hoe verhoudt dit gegeven zich tot uw antwoord op vraag 3?
Ja, in de Rotterdamse haven zijn zeven grote ladingscanners geïnstalleerd, waaronder vier van Nuctech. Douane Nederland (hierna: de Douane) besteedt structureel – ongeacht welke leverancier scan apparatuur levert – aandacht aan de bescherming en beveiliging van gegevens. Tevens laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. De opdracht voor dit onderzoek is in september geïnitieerd nadat de Douane signalen ontving over de Nuctech scanners en het onderzoek zal in maart starten. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Verwacht wordt dat de resultaten van het onderzoek in de zomer beschikbaar zijn. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Vindt u het wenselijk om in de vitale infrastructuur gebruik te maken van Chinese leveranciers? Zo ja, welke veiligheidswaarborgen zijn er om Chinese leveranciers te screenen?
Een open economie, een open wetenschappelijk klimaat en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen en onze sterke positie. Nederland profiteert van de kansen en mogelijkheden die dit biedt; hierdoor kan Nederland gebruik maken van hoogwaardige materialen, technologie en kennis die in het buitenland – waaronder in China – wordt ontwikkeld.
Ook voor de vitale infrastructuur is het wenselijk dat gebruik wordt gemaakt van kwalitatief hoogwaardige producten en diensten. Aangezien geen land beschikt over alle kennis en productiemiddelen om technologisch onafhankelijk te opereren, is een afhankelijkheid van buitenlandse technologie dan ook een gegeven. Naast de genoemde kansen, bestaat echter ook het risico dat met technologische toeleveringen de digitale spionage- en sabotagemogelijkheden toenemen5.
Om de weerbaarheid tegen deze dreiging te vergroten werkt de Minister van Justitie en Veiligheid samen met partners binnen en buiten de overheid aan de aanpak statelijke dreigingen, waarover uw Kamer op 3 februari j.l. de laatste stand van zaken heeft ontvangen6. Bij elke casus moet worden bezien hoe risico’s voor de nationale veiligheid beheersbaar kunnen worden gemaakt. Dit vergt een gedetailleerde analyse van de te beschermen belangen, de dreiging en de (huidige) weerbaarheid.
Met betrekking tot het door uw Kamer genoemde vraagstuk is specifiek het overheidsbeleid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s verscherpt inkoop en aanbestedingsbeleid is eind 2018 geïmplementeerd voor de rijksoverheid.
Ter ondersteuning van dit beleid is instrumentarium ontwikkeld dat organisaties handvatten biedt bij het maken van een risicoanalyse en het nemen van mitigerende maatregelen. Behoeftestellende partijen zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit instrumentarium en het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s. Het instrumentarium is ter beschikking gesteld binnen de rijksoverheid en medeoverheden, alsmede aan organisaties die onderdeel zijn van de vitale processen.
Wordt er, in navolging van het beleid rond het 5G-netwerk, ook in andere sectoren, zoals die van beveiligingsapparatuur, gewerkt met lijsten van onbetrouwbare leveranciers? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Voor de telecomsector is een structureel proces ingericht waarin samen met relevante stakeholders bekeken wordt op welke manier de telecomnetwerken ook in de toekomst weerbaar kunnen blijven tegen veranderingen in het dreigingsbeeld en technologische ontwikkelingen. De focus ligt hierbij op het doen van risicoanalyses, het inzichtelijk maken van afhankelijkheden, en het in kaart brengen waar adaptieve maatregelen mogelijk zijn. De komende periode wordt in kaart gebracht wat er nodig is om deze structurele aanpak op telecom te verbreden naar andere vitale processen.
Bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van spionage, beïnvloeding of sabotage door statelijke actoren of andere partijen bij (digitale) producten hanteert het kabinet de overwegingen die zowel bij c20007 als bij de veiligheid van de telecomnetwerken8 zijn gebruikt:
Deze risico’s worden op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis bezien.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de directeur van de Nederlandse tak van Nuctech dat de Chinese overheid zich niet met Nuctech bemoeit? Vindt u dit geloofwaardig, ook gezien het feit dat het staatsbedrijf China National Nuclear Corporation (CNNC) een van de aandeelhouders is?
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel via staatsbedrijven als private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»9. Specifiek zien we dat het CNNC 21% aandeel heeft in de voornaamste aandeelhouder van Nuctech (Tongfang Co. Ltd., met een aandeel van 76%). Het CNCC heeft daarmee dus indirect 15,96% aan aandelen in Nuctech.
Wat is uw reactie op klachten van concurrenten dat Nuctech onder de kostprijs levert dankzij Chinese staatssteun? Heeft u signalen die deze klachten ondersteunen? Hoe staat het in dit kader met het voorstel voor eenlevel playing field instrument dat het Nederlandse kabinet heeft ingebracht bij de Europese Commissie? Welke mogelijkheden zijn er momenteel voor aanbestedende diensten om mogelijk ongeoorloofde staatssteun mee te nemen in de aanbestedingsprocedure?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7, is het niet uit te sluiten dat er (indirecte) invloed is vanuit de Chinese overheid op dit bedrijf. In bredere zin zijn er al langere tijd zorgen over bedrijven die op de interne markt concurreren met staatssteun uit derde landen. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken in 2019 het voorstel voor een level playing field instrument gedaan, voor het realiseren van een gelijk speelveld op de interne markt om in te kunnen grijpen bij verstorende effecten van subsidies van derde landen. Mede op basis hiervan heeft de Europese Commissie in de zomer van 2020 een witboek gepresenteerd over het gelijktrekken van het speelveld op de interne markt in relatie tot overheidssubsidies uit derde landen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het Commissievoorstel COM (2020 253 – Witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt)10. Een concreet wetgevend voorstel wordt verwacht in het tweede kwartaal van 2021.
De Europese aanbestedingsrichtlijnen bieden aanbestedende diensten mogelijkheden voor omgang met inschrijvingen met een abnormaal lage prijs. In Nederland zijn die richtlijnen omgezet in de Aanbestedingswet 2012. Aanbestedende diensten moeten op basis van artikel 2.116 van die wet bij een inschrijving die abnormaal laag lijkt, nader onderzoek doen door de betreffende onderneming te vragen om uitleg over hoe de prijs tot stand is gekomen. Wanneer een inschrijver het lage niveau van de voorgestelde prijs niet goed kan onderbouwen met bewijsmateriaal, kan de aanbestedende dienst deze inschrijving ter zijde leggen. Abnormaal lage inschrijvingen als gevolg van niet-naleving van verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal en arbeidsrecht moeten zelfs door de aanbestedende dienst ter zijde worden gelegd. Dit geldt voor alle inschrijvingen, ongeacht het land van herkomst van de inschrijver. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor ondernemers. De Europese richtlijnen bieden aanbestedende diensten momenteel geen mogelijkheden om ongeoorloofde staatssteun uit derde landen mee te nemen in de aanbestedingsprocedure. In het witboek stelt de Commissie een mogelijke toekomstig instrument voor, dat voorziet in een meldplicht voor ondernemingen die mogelijk overheidsondersteuning uit een derde land genieten wanneer zij op de interne markt inschrijven op een aanbesteding.
Deelt u de mening van de experts waar NRC mee sprak dat, ondanks de toezegging van de douane dat de scans in eigen beheer worden geëxploiteerd op een gesloten datanetwerk, de beveiliging van de Nuctech scanners toch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin valt te zeggen, dat een maatregel zoals het afsluiten van het netwerk altijd onderdeel is van een breed pakket van beheersmaatregelen die zowel preventie, detectie als (incident) response omvatten.
Zoals bij vraag 4 is aangegeven, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Het doel van het onderzoek is om inzicht te verschaffen in het niveau van de informatiebeveiliging van de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting. Ook wil de Douane geïnformeerd worden over mogelijke risico’s en advies over eventuele mitigerende maatregelen. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen.
Klopt het dat monteurs van defecte scanners in principe een mobiele dataverbinding met het hoofdkantoor kunnen opzetten om zo de problemen snel te verhelpen? Zo ja, bent u bereid om de deze mogelijkheden stop te zetten?
In geval van software storingen wordt bij scanners die hierover beschikken gebruik gemaakt van een remote verbinding. Dit betreft ongeveer een derde van de storingen op deze scans. Monteurs kunnen hierbij een storing met behulp van een beveiligde verbinding op afstand oplossen om de storing zo snel mogelijk te verhelpen.
Zoals ook vermeld bij de beantwoording van vraag 4 en 9, laat de Douane een externe audit uitvoeren op de scan- en detectiesystemen en daaraan gerelateerde IT-inrichting, om te verzekeren dat de scan- en detectieprocessen zo veilig mogelijk zijn ingericht. Daarnaast wordt in samenspraak met andere relevante overheidspartijen een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarin de resultaten van deze externe audit worden meegenomen. De remote verbinding voor onderhoud wordt in afwachting van het extern onderzoek niet stilgezet, omdat het opheffen hiervan het risico met zich meebrengt dat scanapparatuur langdurig in storing blijft staan. Als dat gebeurt kent het scanproces geen voortgang en nemen de risico’s op de invoer van verdovende middelen toe.
Deelt u de mening van de aangehaalde experts dat het feit dat de servers van verschillende scannerfabrikanten in één ruimte zijn gehuisvest een kwetsbaarheid met zich meebrengt? Zo ja, bent u bereid om de servers van elkaar te scheiden? Zo nee, waarom niet?
Deze mogelijke kwetsbaarheid is eerder gesignaleerd en daarom is het initiatief gestart om de beveiliging van deze servers te optimaliseren. In 2021 wordt de ruimte waarin de verschillende servers staan omgebouwd naar een computerruimte met alle bijbehorende aanvullende veiligheidsmaatregelen. Als het externe onderzoek van de Douane daartoe aanleiding geeft, zullen tevens aanvullende aanpassingen worden verricht.
Hoe is het toegangsbeheer tot de scanners, zowel tot die van Nuctech als tot die van andere leveranciers, geregeld?
Monteurs hebben zelfstandig toegang tot de scanapparatuur. De monteur staat altijd geregistreerd bij de Douane bij onderhoud aan de scanners. Bij preventief (gepland) onderhoud zijn de bezoeken contractueel vastgelegd, in overleg met de Douane en de containerterminal. Als de monteur correctief (ongepland) onderhoud bij een storing moet uitvoeren, wordt er een werkvergunning bij de containerterminal aangevraagd. In beide gevallen vindt het onderhoud plaats in afstemming met medewerkers van Douane. Tevens zijn bij alle scans op de containerterminals camera’s geïnstalleerd waarmee de systeemoperator van de Douane zicht heeft op de scanapparatuur. In het geval dat de monteur in de serverruimte van het Douanekantoor Maasvlakte moet zijn, moet de monteur zich altijd melden bij de systeemoperator van Douane. Die verleent de monteur toegang aan de serverruimte.
Klopt het dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) volstaat om toegang te krijgen tot de scanners in de haven, terwijl de toegang tot gevoelige apparatuur op Schiphol een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) vereist? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil?
Er zijn geen uniforme eisen aan de toegang tot apparatuur voor havens en luchthavens. Onder andere op basis van de locatie en de toepassing van apparatuur wordt aan de hand van het risico vastgesteld wat voor restricties er gelden voor fysieke toegang tot de apparatuur en wat er nodig is om informatie te beveiligen.
Klopt het ook dat de aanbestedingseisen op het gebied van cybersecurity voor ict-apparatuur op de luchthavens strenger zijn dan die voor ict-apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de aanbestedingseisen voor de havens aan te scherpen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 is het beleid van de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten relevant. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening gehouden worden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de toegang tot systemen door derden. Dit geldt zowel voor de apparatuur van de rijksoverheid op havens als op luchthavens.
Voor bedrijven worden geen specifieke eisen gesteld vanuit de overheid ten aanzien van de aanbesteding voor de aanschaf van ICT-apparatuur op havens en luchthavens. Het in het antwoord op vraag 5 genoemde instrumentarium dat organisaties ondersteunt in het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij inkoop en aanbesteding is ter beschikking gesteld aan organisaties die onderdeel vormen van de vitale processen.
Klopt het dat beveiligingsprotocollen met betrekking tot het testen van apparatuur en het valideren van updates voor apparatuur op de luchthavens verregaander zijn dan die voor apparatuur in de havens? Zo ja, wat is de reden voor dit verschil? Bent u bereid om de beveiligingsprotocollen voor apparatuur in de havens aan te scherpen?
Er is geen uniform protocol voor havens of luchthavens ten aanzien van de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen. De inhoud van een beveiligingsprotocol hangt sterk af van de te beschermen bedrijfsprocessen en de specifieke risico’s die daarbij een rol spelen. Aanscherping van een beveiligingsprotocol in de havens vraagt om maatwerk van de bedrijven in havens zelf. De overheid controleert het proces waarmee havens en luchthavens risico’s in kaart brengen en maatregelen vaststellen om mogelijke risico’s te beheersen.
Pogingen van de Europese Commissie om kritische EU-lidstaten en nationale parlementen buitenspel te zetten bij het EU-Mercosur-verdrag, naar aanleiding van berichtgeving in Politico |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat de Tweede Kamer wil dat EU-Mercosurverdrag van tafel gaat?
Ik ben bekend met de door het lid Ouwehand (PvdD) op 20 februari 2020 ingediende en gewijzigde motie die op 2 juni 2020 werd aangenomen (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1521). De motie verzoekt de regering de Europese Commissie te laten weten dat Nederland de steun voor het Mercosur-verdrag intrekt.
Zoals uw Kamer weet, heeft het kabinet nog geen positie ingenomen omtrent het voorgenomen akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur landen.
Kunt u bevestigen dat behalve bij Nederland ook bij andere EU-lidstaten zeer grote bezwaren tegen het EU-Mercosurverdrag leven?1
De Europese Commissie heeft nog geen voorstel voor een raadsbesluit ter ondertekening van het akkoord gedaan aan de lidstaten.
Kunt u bevestigen dat de tijdelijk EU-voorzitter Portugal de ambitie heeft om het EU-Mercosurverdrag in haar eigen halfjaarlijkse termijn (voor eind juni) door de Raad te laten goedkeuren?2
Portugal heeft in haar voorzitterschapsprogramma aangegeven speciale aandacht te willen geven aan de afronding van het onderhandelingsproces van het EU-Mercosur associatieakkoord en bij te willen dragen aan het creëren van de voorwaarden voor het ondertekenen van het akkoord.
Kunt u bevestigen dat de EU-buitenlandcoördinator Borrell heeft gezegd dat het EU-Mercosur-verdrag mogelijk gesplitst wordt in een handelsverdrag en een politiek verdrag? Kunt u dit toelichten?
In zijn voordracht in het Europees Parlement op 19 januari jongstleden, heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, de heer Josep Borrell, het belang van het EU-Mercosur akkoord benadrukt. Hij gaf aan dat de situatie voor wat betreft het akkoord complex is. Borrell stelde dat er verschillende oplossingen denkbaar zijn en dat de Commissie en de Raad een beslissing zullen moeten nemen over het al dan niet splitsen van het akkoord. Borrell merkte ook op dat mogelijk aanvullende afspraken nodig zijn om een betere bescherming van het milieu te verzekeren.
Op basis van welk mandaat kan de Commissie besluiten tot een splitsing?
De Europese Commissie is gemachtigd om onderhandelingen te voeren over een akkoord met de Mercosur landen op basis van onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad heeft vastgesteld. Of de aard van een akkoord gemengd is of EU-only wordt bepaald door de uiteindelijke inhoud van het akkoord. Naar verwachting zal een associatieakkoord onder de gezamenlijke bevoegdheid van de EU en de lidstaten vallen.
De Commissie kan als onderhandelaar (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) ook een voorstel doen om het onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen. De aard van een akkoord zal pas definitief kunnen worden bepaald op basis van de uitonderhandelde tekst, voorafgaand aan ondertekening. Op basis van de inhoud doet de Commissie (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) een voorstel. De Raad besluit hier vervolgens over.
Kunt u bevestigen dat het splitsen van een associatieverdrag in meerdere onderdelen nog nooit eerder gedaan is?
In een associatieakkoord maakt de EU afspraken met een derde land. Deze afspraken zien vaak op de ontwikkeling van de politieke, sociale, culturele, handels- en veiligheidsrelatie. Het is niet ongebruikelijk dat een associatieakkoord ook een handelsgedeelte bevat. Evenmin is het echter ongebruikelijk dat de EU met een derde land in plaats van een associatieakkoord afzonderlijke akkoorden sluit over diverse onderdelen van de relatie. Dit is bijvoorbeeld recent gebeurd met Japan, Vietnam en Singapore.
Kunt u bevestigen dat bij een splitsing het Nederlandse kabinet haar vetorecht in de Raad verliest over het met afstand meest controversiële element van het EU-Mercosurverdrag (het handelsgedeelte)?
Mocht een apart handelsakkoord worden voorgelegd dat naar de aard «EU only» is, dan is het aan de Raad om te besluiten over de ondertekening en het is aan de Raad en het Europees Parlement om te besluiten tot goedkeuring van het akkoord. Nederland is vertegenwoordigd in de Raad en besluit hierover mee. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad.
Kunt u bevestigen dat bij een splitsing ook de Tweede Kamer niet meer de mogelijkheid heeft om het handelsgedeelte te ratificeren of te verwerpen, waardoor de Tweede Kamer feitelijk buitenspel wordt gezet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat wilt u zeggen tegen Nederlandse boeren, milieuorganisaties en andere burgers die zich zorgen maken over het democratische gehalte van de Europese Unie en nu zien dat wanneer lidstaten en nationale parlementen zeer kritisch zijn over een handelsverdrag de Europese Commissie op zoek gaat naar manieren om die kritische lidstaten en nationale parlementen te omzeilen? Denkt u dat deze opstelling van de Europese Commissie het vertrouwen in de Commissie ten goede komt?
Er is op dit moment geen voorstel van de Europese Commissie waarin het onderhandelingsresultaat wordt voorgelegd voor besluitvorming. In alle gevallen dienen de toepasselijke democratische procedures te worden doorlopen.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om deze ondemocratische splitsing van het verdrag te voorkomen, te beginnen door bij de zogenaamde Europese «brainstormsessie» deze maand kenbaar te maken dat een splitsing voor Nederland onacceptabel is, Nederland bij eventuele splitsing hoe dan ook tegen de afzonderlijke elementen gaat stemmen en de Kamer proactief over deze ontwikkelingen te informeren?
Het kabinet wil niet vooruit lopen op de besluitvorming over het EU-Mercosur akkoord. De Commissie heeft aangegeven met de lidstaten in gesprek te willen gaan over de vraag aan welke voorwaarden voldaan moet worden, met name waar het gaat om de duurzaamheidsinzet, om ondertekening van het akkoord mogelijk te maken. De Commissie organiseert hiertoe overleg op werkniveau met de 27 lidstaten. Voor het kabinet blijft leidend dat pas een standpunt wordt bepaald als de definitieve teksten voor besluitvorming aan de Raad worden voorgelegd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de gestelde deadline voor inbreng voor het schriftelijk overleg Raad Buitenlandse Zaken Handel op 24 februari aanstaande, zodat voldoende tijd is hier verder op door te vragen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Rillen in een gasloos huis |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bewoners gasloze woningen Meijhorst in de kou: «We voelen ons proefkonijnen»»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat de energietransitie – waaronder gasloos wonen – zou leiden tot een comfortabeler huis én lagere energielasten? Zo ja, hoe is het dan in ’s hemelsnaam mogelijk dat huurders van gasloos gemaakte woningen in de Nijmeegse wijk Meijhorst al dagenlang in de kou zitten én hun energierekening flink zien stijgen? Kunt u aan deze mensen uitleggen hoe «comfortabel» u dit vindt?
In het krantenartikel wordt een erg vervelende situatie geschetst. Juist ten tijde van kou is het belangrijk dat woningen voldoende verwarmd kunnen worden.
De gemeente Nijmegen en de woningcorporatie Portaal hebben aangegeven over deze woningen geen meldingen te hebben ontvangen van de bewoners die zich in de media hebben uitgesproken. Wel heeft Portaal naar aanleiding van de berichtgeving in de media contact opgenomen met de desbetreffende bewoners om eventuele problemen zo spoedig mogelijk te kunnen verhelpen. Hierbij heeft Portaal aangegeven dat zij de bewoners zeer serieus neemt en hen de komende tijd zal bezoeken om een helder beeld van de situatie te krijgen. Ik heb dan ook niet de indruk dat woningcorporatie Portaal de oorzaak op bewoners probeert af te wentelen.
Wat vindt u ervan dat deze huurders handdoeken aan de binnenkant van de deuren moeten leggen om de kou enigszins tegen te gaan, nog geen half uur warm water per dag hebben en de thermostaat letterlijk dag en nacht aan moeten laten staan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Portaal de oorzaak van deze ellende op de bewoners probeert af te wentelen met teksten als: «Mensen die een raam of deur open hebben gehad, krijgen de ruimte lastig weer op temperatuur»? Gaat u en/of de woningcorporatie de problemen onmiddellijk oplossen? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen rond de energietransitie zich blijven opstapelen en dit allesbehalve getuigt van «haalbaar en betaalbaar», zoals u altijd beweert? Deelt u de mening dat bewoners, die deze duurzaamheidswaanzin moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden?
Deze mening deel ik niet. Klimaat- en energiebeleid wordt ingezet en uitgevoerd in lijn met de afspraken uit het Klimaatakkoord. Een haalbare en betaalbare energietransitie is uitgangspunt bij dat beleid. Daartoe heeft het kabinet meerdere maatregelen genomen zoals het Nationaal Warmtefonds, de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Regeling Reductie Energiegebruik Woningen (RREW).
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Ecorys, waaruit blijkt dat het aantal energiearme huishoudens zal stijgen van 650.000 naar 1.500.000 huishoudens in 2030 als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen? Deelt u de conclusie dat de energietransitie huishoudens regelrecht de energiearmoede in jaagt? Wanneer stopt u hiermee?
Ik ben op de hoogte van het Ecorys onderzoek, maar ik deel bovenstaande conclusie niet. Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusie van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL »Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Deelt u de conclusie dat er niets gaat boven een oude, vertrouwde gasaansluiting?
Deze conclusie deel ik niet. De energietransitie is onderdeel van de afspraken zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord. Duurzame warmte en isolatie zijn een belangrijk onderdelen van het behalen van de doelen.
Het bericht dat het metropakket MRA een serieuze optie is voor financiering uit Nationaal Groeifonds. |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Metropakket MRA serieuze optie voor financiering uit Nationaal Groeifonds»?1
Ja, dit is ons bekend. Het metropakket is ingediend voor de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds. Vrijdag 9 april 2021 zijn de eerste toekenningen door de commissie gedeeld2.
Wat is de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk voor het sluiten van de metroring door Amsterdam Haven-Stad en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn naar Haarlemmermeer?
Uw Kamer is op 14 januari 2021 door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd over de voorstellen die ingediend zijn voor het Nationaal Groeifonds3. Begin december heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, als coördinerend bewindspersoon voor de groeifondspijler Infrastructuur in samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het voorstel ingediend voor de Metropoolregio Amsterdam. Deze propositie bestaat uit twee onderdelen: (1) het doortrekken van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en (2) het sluiten van de Ringlijn tussen Isolatorweg en Amsterdam Centraal. Voor het totale aanlegproject is een raming gemaakt van € 4,7 miljard (inclusief btw). De regio heeft een co-financieringsbod van € 1 miljard gedaan, waarvan ongeveer € 700 miljoen beschikbaar is voor de aanleg en het overige deel voor de exploitatie.
Voor de volledige uitvoering is dan nog € 4 miljard nodig, waarvoor een aanvraag is ingediend voor het Nationaal Groeifonds. Zie ook verder mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel woningen kunnen er in totaal gerealiseerd worden met het bod van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Er kunnen in totaal ongeveer 92.000 woningen worden gerealiseerd in het invloedsgebied van de twee metrolijnen. Dit betreft de optelling van de nieuw te bouwen woningen in de gebiedsontwikkelingen van Havenstad Zuid (ten zuiden van Noordzeekanaal), de Ringzone Amsterdam West, het Schinkelkwartier, de Zuidas en Hoofddorp.
Het is belangrijk te constateren dat met het bod geen woningen kunnen worden gerealiseerd, maar dat met de infrastructuur een belangrijke bijdrage kan worden geleverd aan de bereikbaarheid van het gebied. De bouw van de woningen is van veel factoren afhankelijk, waarbij de ontsluiting van het gebied een belangrijke voorwaarde is.
Hoeveel woningen kunnen er op de locatie Amsterdam Haven-Stad gerealiseerd worden?
In totaal kunnen er 73.000 woningen worden gebouwd in heel Haven Stad, waarvan ruim 53.000 ten zuiden van het Noordzeekanaal en 20.000 langs de Noordelijke IJ-oevers (Haven Stad Noord).
Kan de totale bijdrage van het Rijk uitgesplitst worden tussen het sluiten van de metroring en het doortrekken van de Noord-/ Zuidlijn?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn. Deze reservering blijft negen maanden beschikbaar. Tijdens deze periode wordt gewerkt aan een aangepast voorstel voor het onderdeel «Doortrekken Noord/Zuidlijn». Voor het sluiten van de ringlijn heeft de commissie geen bijdrage beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat de Amsterdamse haven van nationaal belang is en dat de havenbedrijven die nu gevestigd zijn in Haven-Stad in de Amsterdamse haven moeten kunnen blijven?
Ja, zoals uiteengezet in de Havennota 2020–20304 is het Amsterdamse havengebied/Noordzeekanaalgebied een haven van nationaal belang. Voor het behouden en zo mogelijk versterken van de positie van de haven en de daarmee samenhangende toegevoegde waarde en werkgelegenheid is het van belang dat bedrijven in de haven perspectief en zekerheid hebben over de toekomstige ontwikkeling van de zeehaven (de vierde haven van Europa), zodat bedrijven daar met hun bedrijfsvoering en investeringen op in kunnen spelen.
De bedrijven in de haven die op dit moment gevestigd zijn in het gebied binnen de ring west, dat in beheer is bij het havenbedrijf en tevens geldt als mogelijk Haven-Stad planvormingsgebied, hebben de toezegging van de gemeente dat ze tot 2040 kunnen blijven op hun huidige locatie.
Om recht te doen aan de forse investering in de nieuwe zeesluis IJmuiden (die in 2022 beschikbaar zal zijn) is het Rijk van mening dat de haveneconomie achter het sluizencomplex tot volle wasdom moet komen op de daarvoor afgesproken locaties. Stedelijke ontwikkeling en bedrijvigheid in het havengebied binnen de Ring West zijn nauw met elkaar verbonden en zullen integraal bekeken moeten worden binnen de NOVI-gebiedsaanpak, waarbij de nationale publieke belangen van haveneconomie, toegevoegde waarde, werkgelegenheid en stedelijke ontwikkeling beschouwd zullen worden. Uitgangspunt is behoud en zo mogelijk versterking van havenbedrijvigheid passend bij een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving.
Is het waar dat voor het behoud van al de huidige havenbedrijven in de haven van Amsterdam, een extra havenbekken uitgegraven dient te worden?
Het is aan het havenbedrijf Amsterdam als ontwikkelaar van het zeehavengebied om strategisch in te spelen op de ruimtelijke opgaven in de haven. In de visie Noordzeekanaalgebied 2040 is de Houtrakpolder genoemd als reserveringslocatie voor een nieuw uit te graven havenbekken in geval de goederenoverslag volgens verwachting doorgroeit en een verdere intensivering van het bestaande havenareaal plaatsvindt.
Waarom is het uitgraven van een extra havenbekken in de Houtrakpolder geen onderdeel van het bod in de eerste tranche van het Groeifonds van Amsterdam en Haarlemmermeer?
Het Groeifonds stelt voorwaarden wat betreft de concreetheid van projecten. De projecten die zijn voorgedragen voor financiering uit het Groeifonds zijn al verder uitgewerkt en voldoen aan de voorwaarden die het Groeifonds stelt. Ontwikkeling van de Houtrakpolder kent vooralsnog geen projectmatige voorbereiding gezien er vanuit het havenbedrijf Amsterdam en regionale partijen zoals Provincie Noord-Holland en gemeente Amsterdam (100% aandeelhouder in havenbedrijf Amsterdam) nog geen signalen zijn dat de optie op deze gereserveerde locatie gelicht zou moeten gaan worden. Een aanvraag voor de ontwikkeling van een Houtrakhaven is daarom nog niet bij het Groeifonds ingediend.
Kan het totale aantal geplande woningen uitgesplitst worden tussen gemeente Haarlemmermeer en gemeente Amsterdam?
Ja, de gemeente Haarlemmermeer heeft de ambitie om rond het station Hoofddorp tenminste 10.000 woningen te bouwen. De gemeente Amsterdam heeft de ambitie om 81.500 woningen te realiseren (in Havenstad ten zuiden van het Noordzeekanaal 53.000 woningen, Amsterdam West 10.200 woningen, Schinkelkwartier 11.600 woningen en Zuidas 6.700 woningen).
Welk percentage sociale huur wordt er standaard binnen het Amsterdamse woonbeleid gevraagd?
In het door de Amsterdamse gemeenteraad vastgesteld woonbeleid is in de woningbouwprogrammering uitgangspunt dat 40% van de te realiseren woningen ligt binnen de sociale huursector.
Wat is het gemiddelde verschil in grondopbrengst binnen het Amsterdamse woonbeleid tussen een sociale huurwoning en een koopwoning van eenzelfde gemiddelde oppervlakte?
De grondprijzen van sociale huurwoningen zijn gedifferentieerd naar oppervlak en voor kleine sociale huurwoningen ook naar huurprijs. De locatie in de stad of mate van stapeling is geen factor voor de grondprijzen van sociale huurwoningen.
De prijzen van marktwoningen worden per m2 bepaald, waarbij een minimale grondprijs wordt gehanteerd die per gebied verschilt. Dit maakt het bepalen in het algemeen van een gemiddeld niet mogelijk.
Hoeveel meer grondopbrengsten zouden er zijn voor het Amsterdamse deel van de geplande te realiseren woningen als het percentage sociale woningbouw 10% lager zou zijn, en het percentage koop 10% hoger?
Om de reden die hiervoor werd gegeven is deze berekening niet te maken. Wel mag worden aangenomen dat een groter aandeel koop tot significant hogere opbrengsten leidt.
Zouden deze extra grondopbrengsten gebruikt kunnen worden om de totaal door Amsterdam en Haarlemmermeer gevraagde bijdrage van het Rijk te verlagen? Zo ja, wat zou dan de gevraagde bijdrage van het Rijk worden?
Het kabinet heeft op advies van de Commissie voor het Nationaal Groeifonds onder voorwaarden € 1,5 miljard gereserveerd voor het doortrekken van de Noord/Zuidlijn, dit is de helft van het benodigd bedrag voor deze lijn. De regio is uiteraard vrij om te kijken hoe zij hun bod kunnen verhogen, zodat het totaal aan nog benodigde middelen kleiner wordt.
Het realiseren van extra grondopbrengsten door het verlagen van het percentage sociale woningbouw zou aanpassing van het door de gemeenteraad vastgestelde woonbeleid vergen. Dit woonbeleid sluit tevens aan bij de woondeal die het Rijk met de Metropoolregio Amsterdam heeft gemaakt, waarbij is afgesproken dat er in het bijzonder voldoende betaalbare woningen voor lagere en middeninkomens moeten worden gerealiseerd. Mocht hiervan worden afgeweken, vindt de aanwending van mogelijke extra grondopbrengsten plaats op basis van een integrale afweging door de gemeenteraad. Uitkomst van die integrale afweging kan een besluit van de gemeenteraad zijn om de extra opbrengsten ter beschikking te stellen van de infrastructurele ingrepen. De exacte hoogte is op grond van het voorgaande nog niet te bepalen.
Het moeten wijken van een dassenburcht voor een nieuwbouwwijk |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Natuurorganisaties des duivels over vangen van dassen bij nieuwbouwproject Roermond»?1
Ja.
Klopt het dat de provincie Limburg een ontheffing heeft verleend om dassen, in de buurt van de televisietoren in Roermond, gelegen tegen natuurgebied het Roerdal, te mogen vangen en verplaatsen voor de komst van een nieuwbouwwijk?
Ja, de provincie Limburg heeft een ontheffing verleend voor het vangen en verplaatsen van de das. De locatie ligt niet in het Natura 2000-gebied Roerdal, maar langs de Hambeek.
Het plangebied betreft een braakliggend terrein (3 hectare) in het centrum van Roermond, waar oude schoolgebouwen zijn gesloopt en nieuwe woningen worden gebouwd.
Op welke gronden is de ontheffing gegeven en hoe controleert u of de provincie Limburg zich aan de Wet natuurbescherming houdt?
Gedeputeerde staten van de provincie Limburg is het bevoegd gezag voor deze ontheffingsverlening. Dassen zijn beschermd op grond van een nationale belangenafweging (paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming). Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetst gedeputeerde staten aan de vereisten van dit beschermingsregime voor dassen en dassenburchten. Daarbij wordt tevens aan de zorgplicht voldaan.
Klopt het dat er momenteel nog een vrouwelijke das, mogelijk zwanger, in de burcht aanwezig is, die nu omheind is met een raster, waardoor deze overgebleven das geen voedsel kan vinden? Zo ja, hoe borgt de provincie dat de overgebleven das genoeg voedsel kan vinden in deze barre omstandigheden en dat er zodoende aan de zorgplicht wordt voldaan?
Alle dassen zijn inmiddels gevangen en verplaatst. Er zijn geen dassen meer in de burcht aanwezig.
Op welke gronden is er afgeweken van de zorgplicht en het kennisdocument Das, dat stelt dat voor een dassenburcht het gehele jaar is aangemerkt als kwetsbare periode en dat binnen het jaar de voortplantingsperiode, welke tussen december en juli valt, de meest kwetsbare periode is?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Welke andere dieren bevinden zich in het gebied en hoe wordt de zorgplicht voor deze soorten gehandhaafd?
Op grond van de Wet natuurbescherming gelden er verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Deze specifieke beschermingsregimes zijn opgenomen in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Om in aanmerking te komen voor ontheffingen van deze verbodsbepalingen onder de strikte voorwaarden die daaraan verbonden zijn, zal een initiatiefnemer in beeld moeten brengen welke soorten zich bevinden in een projectgebied en door de uitvoering van het project beïnvloed worden. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om te handhaven en toe te zien op de naleving van de voorschriften die aan de ontheffing die op grond van de Wet natuurbescherming wordt verleend zijn verbonden.
De algemene zorgplichtbepaling is opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming en geldt voor iedereen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. Voor overheden (bestuursorganen) brengt de zorgplicht met zich mee dat natuuraspecten worden meegewogen in handelen en besluitvorming van deze overheden. Handhaving van de zorgplicht geschiedt bestuursrechtelijk, door inzet van de instrumenten van de last onder dwangsom of bestuursdwang, onder meer bij kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen.
Voor soorten die op grond van internationale verplichtingen, en voor soorten en hun vaste voortplantings- of rustplaatsen die op grond van een nationale belangenafweging (o.m. dassen en dassenburchten) beschermd worden, heeft de zorgplichtbepaling vooral een ondersteunende betekenis: het is in principe voldoende dat wordt voldaan aan de vereisten van de hiervoor genoemde beschermingsregimes in paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming.
Bent u bereid met de provincie Limburg in gesprek te gaan om uit te zoeken hoe het kan dat er nergens zoveel dassenburchten worden vernietigd als in Limburg? Zo nee, waarom niet?3
Mijn ambtenaren staan in goed contact met de provincie Limburg, en hebben ook contact over deze casus. Een belangrijke oorzaak dat in Limburg relatief vaker ontheffingen worden afgegeven voor het verplaatsen van dassen dan in andere provincies, is dat de das in Limburg meer voorkomt dan in andere provincies. Ongeveer de helft van de dassenpopulatie in Nederland bevindt zich in Limburg. Afgezien daarvan, zijn er sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming vijf ontheffingen (artikel 3.10) verleend voor het daadwerkelijk verwijderen van een dassenburcht.
De onderhandelingen over de politie-cao |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bom onder cao-overleg politie: agenten in actie voor meer loon»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, als politiemensen die gewoon zijn zich met onvoorwaardelijke toewijding in te zetten in coronatijd toch acties overwegen, dit een signaal is waaruit blijkt dat hun inzet bij de cao-onderhandelingen meer dan serieus te nemen is? Zo ja, hoe gaat u dit in uw positie tijdens die onderhandelingen meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft grote waardering voor politiemensen en ziet de extra grote inzet die zij plegen in de huidige moeilijke tijden, in het bijzonder bij het handhaven van de coronamaatregelen.
Het kabinet hecht grote waarde aan goede arbeidsvoorwaarden in de publieke sector, waaronder in de sector politie. Het kabinet streeft in dat kader naar een loonontwikkeling die de marktsector zoveel mogelijk volgt. Daarnaast is het een groot goed dat er in de publieke sector sprake is van een hoge baanzekerheid, die in de huidige context niet in dezelfde mate vanzelfsprekend is in de marktsector. In dit licht is er tijdens de onderhandelingen met de politievakbonden een goed bod voor loonontwikkeling neergelegd.
Deelt u de mening dat de werkdruk bij de politie structureel hoog is en dat dit gewaardeerd moet worden met een daarbij passend loon? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de moeite die het de politie kost de politiesterkte op orde te houden, nieuwe leerlingen op de politieacademie te krijgen en de noodzaak om meer hooggeschoolde gespecialiseerde krachten in dienst te krijgen, dat alleen lukt als de arbeidsvoorwaarden naar een hoger niveau getild worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is bij de politie geen sprake van wervingsproblematiek, anders dan voor zeer specialistische functies en mensen met een migratie-achtergrond.
Het bericht dat Erdogan volgens uitgelekt vertrouwelijk NCTV-rapport een grote rol speelt bij de opkomst van het salafisme in Nederland. |
|
Femke Merel Arissen (Splinter) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geheime «Turkije analyse» NCTV lekt uit: Grote rol Erdogan bij opkomst salafisme in Nederland» in HP/De Tijd?1
Daar ben ik bekend mee.
Bent u bekend met de inhoud van het vertrouwelijke rapport «Ontwikkeling van het salafisme onder Turken – de invloed in Nederland» van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en zo ja, sinds wanneer?
Ik ben op de hoogte van het bestaan van de conceptanalyse.
Klopt het dat de NCTV het rapport onder meer wil gebruiken om gemeenten die in contact staan met Turks-Nederlandse organisaties, vertrouwelijk te waarschuwen voor de opkomst van het salafisme in Nederland?
Zoals in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 februari jl.3 is aangegeven betrof het in dit geval een onvoldragen conceptversie van een departementaal-vertrouwelijke analyse, die uiteindelijk bedoeld was om professionals binnen de rijksoverheid en lokale overheden te informeren.
Had u het NCTV-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Kamer willen delen, en zo ja, wanneer had u dat willen doen, en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief wordt uw kamer geïnformeerd wanneer een voldragen analyse gereed is.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het rapport vertrouwelijk wil houden, omdat er gewezen wordt op het belang van de Turkijedeal en de vrees bestaat dat publicatie mogelijk zal leiden tot escalatie in de relatie met Turkije, omdat de NCTV-analyse door Turkije zal worden gezien als een rechtstreekse aanval op president Erdogan?
In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in het vertrouwelijke NCTV-rapport melding wordt gemaakt van een politiek gevoelige kwestie die volgens de NCTV kan raken aan de Nederlandse Nationale Veiligheid, omdat vitale belangen zoals de sociale en politieke stabiliteit in het geding komen?
In algemene zin geldt dat voor het definiëren van (potentiële) dreigingen voor de Nederlandse nationale veiligheid de NCTV beoordeelt of één of meer van de nationale veiligheidsbelangen worden bedreigd. Als het gaat om het veiligheidsbelang «sociale en politieke stabiliteit», betreft dit het ongestoord functioneren van de Nederlandse maatschappij, waarin individuen en groepen mensen goed met elkaar kunnen samenleven binnen de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtstaat en de daarin gedeelde waarden. Ook de politieke besluitvorming dient ongestoord te kunnen functioneren. Door structurele aantasting van de sociale-politieke stabiliteit kan de nationale veiligheid in het geding komen4.
Deelt u de zorgen van de NCTV over de islamistische koers van de Turkse president Erdogan, namelijk het uitvoering geven aan een bewuste islamiseringsstrategie waarin door Erdogan ruimte wordt gegeven aan salafistische, soms jihadistische organisaties, die tevens invloed hebben op Turks-Nederlandse instellingen in ons land en op Nederlandse Turken?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat een deel van de Turkse gemeenschap in Nederland kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije, omdat Turkije de Nederlandse Turken beschouwt als onderdanen en veel Turkse Nederlanders zich nauw betrokken voelen met het land?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe groot is het deel van de Turkse gemeenschap dat kwetsbaar is voor beïnvloeding vanuit Turkije en welke mogelijkheden ziet Nederland om deze groep te beschermen voor beïnvloeding?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe beoordeelt u de analyse van de NCTV dat de toenemende intensiteit van Erdogans religieuze boodschappen en activiteiten haat kunnen zaaien onder Nederlandse Turken en ervoor kan zorgen dat zij zich afkeren van de Nederlandse democratie?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u van de conclusie dat bepaalde boodschappen van Erdogan ertoe kunnen leiden dat groepen in Nederland tegenover elkaar komen te staan, onderling botsen, en dat dit kan gelden voor Nederlandse Turken onderling, maar ook voor Nederlandse Turken en «autochtone» Nederlanders, en dit in het uiterste geval kan leiden tot aantasting van de sociale en politieke stabiliteit en daarmee raken aan aspecten van de Nederlandse nationale veiligheid?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre zijn de verschillende factoren die geleidelijk een gewijzigd islamitisch landschap hebben gecreëerd binnen de Nederlands Turkse gemeenschap, en in het NCTV-rapport benoemd worden, nieuw voor u?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Gezien dit rapport en de bevindingen, hoe beoordeelt u nu uw lovende toespraak over de betrekkingen met Turkije op de Turks-Nederlandse Wittenburgconferentie van 27 januari 2021?
Op de inhoud van de conceptanalyse kan niet worden ingegaan. Het kabinet hecht belang aan de bilaterale relatie met NAVO-Bondgenoot Turkije. Met Turkije wordt samengewerkt op voor Nederland belangrijk terreinen als migratie, economie en veiligheid, waaronder terrorismebestrijding. Dankzij de duurzame bilaterale relatie, kunnen Nederland en Turkije elkaar, o.a. in het kader van de reguliere Wittenburgconferentie, spreken over zowel zaken waarin wordt samengewerkt, als over zaken waarover we het niet eens zijn of waarover zorgen bestaan.
Gezien het feit dat de Turkse Minister u «vriend» noemde tijdens bovengenoemde conferentie, hoe beoordeelt u deze «vriendschap» in het licht van de reconstructie van de NCTV waarin omschreven wordt dat Erdogan tussen 2002 en 2015 tegelijkertijd twee agenda’s uitvoerde, namelijk ten eerste een toenadering tot het Westen en het verwerven van steun van EU-landen en ten tweede het onverminderd doorzetten van de islamisering van Turkije?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat, 100 jaar na de oprichting van de Turkse staat, Erdogan volgens de NCTV zichzelf naar voren wil schuiven als de «wereldwijde leider van de soennitische moslims» en tevens de ambitie zou hebben om in 2023 Turkije uit te roepen als Islamitische Staat?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe verhoudt deze verontrustende boodschap van de NCTV over de invloed van Erdogans islamiseringsstrategie op Nederlandse Turken zich tot de belangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een vriendschappelijke relatie met het Turkije van president Erdogan te onderhouden?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe kan Nederland de betrekkingen met Turkije proberen inniger te maken, terwijl datzelfde Turkije en president Erdogan in het bijzonder, salafistische, zelfs jihadistische groeperingen actief steunt, hun invloed doet toenemen in Nederland en deze groeperingen allen streven naar «theocratie in de vorm van invoering van de sharia en een islamitische staat»?
Zie antwoord op vraag 13.
Denkt u dat het goed is voor de Nederlandse samenleving, de democratie en de veiligheid als u als Minister van Buitenlandse Zaken in het openbaar lovende woorden spreekt over de samenwerking en betrekkingen met Turkije en ondertussen de Tweede Kamer volledig in het donker houdt over hoe ernstig de situatie in werkelijkheid is, waardoor de parlementaire controle op het regeringsbeleid onmogelijk wordt gemaakt en democratie-ondermijnende salafistische en zelfs jihadistische krachten vrij spel krijgen?
Zie antwoord op vraag 13.
Hoe beoordeelt u het mogelijke verband dat de NCTV legt tussen de antiwesterse retoriek van Erdogan en de terroristische aanslag op de tram in Utrecht in 2019 waarbij vier doden vielen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat doet Nederland om het lid van de jihadistische Kaplan groep te stoppen die door de NCTV is geïdentificeerd als een broer van Gökmen T., de man die op 18 maart 2019 de terroristische aanslag pleegde op de tram in Utrecht?
Zoals gebruikelijk kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Herinnert u zich de inhoud van de verklaringen die Gökmen T. gaf voor zijn daden, namelijk dat hij de aanslag pleegde vanwege zijn geloof, hij geen democraat is en daarom de rechtbank niet wenste te erkennen, dat hij tevens geen spijt betuigde en zichtbaar genoot van de pijn en het verdriet van de slachtoffers en nabestaanden?
Ik ben bekend met het verloop van de rechtszaak van Gökmen T.
Hoe is het mogelijk dat een broer van jihadist Gökmen T. nog op vrije voeten is en samen met andere gelijkgestemden de kans krijgt om de jihadistische Kaplan beweging nieuw leven in te blazen met online-activiteiten vanuit Nederland?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken. Op landelijk niveau zet de overheid zich, samen met het bedrijfsleven, in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van terroristische content. Ook kan het Openbaar Ministerie- al dan niet na een aangifte of melding – een onderzoek starten en zo nodig tot vervolging over gaan indien er strafbare feiten zijn gepleegd op het internet. In december 2020 is een politiek akkoord bereikt over de EU-verordening Terrorist Content Online (TCO). Het doel van deze verordening is om de verspreiding van terroristisch materiaal op het internet tegen te gaan. De verordening vult de op vrijwilligheid gebaseerde samenwerking aan met een verplichting voor bedrijven om actief te bevorderen dat hun platformen worden geschoond van terroristische content. Deze verordening maakt het mogelijk internetbedrijven te verplichten om terroristische content binnen een uur te verwijderen. Er wordt een autoriteit opgericht die toezicht zal houden op de uitvoering van de maatregelen uit de verordening.
Wat vindt u van, zoals de NCTV dat noemt, de «vrijage» van Erdogan met radicale bewegingen als IBDA/C en Kaplan, waarvan de banden met de jihadist Gökmen T. zijn aangetoond, zowel familiair als ideologisch?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Hoe voorkomt u dat de Milli Görüş-jongeren gaan radicaliseren, nu de NCTV signaleert dat Milli Görüş overwegend politiek salafistische propaganda voert en dat deze groep de laatste jaren aan het groeien is in Nederland, met waarschijnlijk enkele duizenden aanhangers?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
In hoeverre heeft de regering het gemeenschappelijke doel van het vormen van een moslimgemeenschap «Ummah» in het vizier, namelijk, volgens de NCTV, de vorming van één islamitische wereldgemeenschap en salafisme voor alle moslims in Nederland, waarvoor Marokkaanse en Turkse salafisten steeds vaker de banden aanhalen en traditionele nationale of culturele verschillen naar de achtergrond verdwijnen ter bevordering van dit hogere doel?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten beschikken over grote mogelijkheden en middelen in Nederland en dat dit voor een groot deel te danken is aan de sterke band tussen Milli Görüş en de Moslimbroederschap en politiek salafisme?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Sinds wanneer is de regering ervan op de hoogte dat de Turks-Nederlandse salafisten kunnen beschikken over de verworven capaciteiten van Milli Görüş, zoals het netwerk, een goede naam bij sommige overheidsinstanties, de structuur, kennis van Nederland, ervaring met de Nederlandse cultuur, beheersing van de Nederlandse taal, een groot aantal locaties, onlineaccounts en pagina’s en ideologisch onderlegde imams en theologen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Wat vindt u ervan dat de basisideologie van Milli Görüş een gunstig vertrekpunt blijkt te zijn richting salafisme, een weg die volgens de NCTV door een deel van de Milli Görüş jongeren en imams wordt ingeslagen?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Welke overheidsorganisaties werken op dit moment, of werkten in het recente verleden, samen met de Milli Görüş beweging en kunt u verhelderen hoe deze beweging een goede naam en een stevig netwerk op heeft kunnen bouwen zoals de NCTV beschrijft?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Bent u bekend met het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit het jaar 2000 waarin de BVD waarschuwt voor de aanhangers van de Milli Görüş en de Kaplanbeweging door te stellen: «De ruim 280.000 Turken in Nederland zijn op velerlei wijze met hun land van herkomst verbonden. Zowel in familieverband als in de sfeer van religie, politieke en economie onderhouden Turken in Nederland contacten met Turkije. De schaduwzijde hiervan is dat Nederland wordt geconfronteerd met conflicten uit het land van herkomst, zoals de polarisatie tussen de Turkse seculiere overheid en aanhangers van een politiek religieuze opvatting (zoals Milli Görüş en de Kaplan-beweging)»?
Ja, ik ben bekend met het jaarverslag.
Wat heeft u in de afgelopen 21 jaar gedaan tussen het uitbrengen van het jaarverslag van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) in 2000 en deze vertrouwelijke Turkije analyse van de NCTV om de invloed van salafisme in Nederland en de organisaties waaraan zij hun groeiende invloed ontlenen terug te dringen?
In algemene zin geldt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Zoals aangegeven in de POCOB Kabinetsreactie d.d. 23 november 2020 herkent en deelt het kabinet de zorgen van de POCOB aangaande de groeiende invloed in Nederland van een kleine groep personen en groepen, die vanuit bepaalde fundamentalistische leerstellingen strafbaar en/of – vanuit het perspectief van de democratische rechtsorde – problematisch gedrag vertonen dan wel aanzetten tot problematisch gedrag. Het kabinet acht het onwenselijk dat sommige salafistische aanjagers proberen hun opvattingen op een soms intimiderende manier over te brengen aan moslims die een andere interpretatie van de islam aanhangen. Zij beperken andere moslims daarbij in het uitoefenen van hun grondwettelijke vrijheden. Tevens kan dit bijdragen aan de vervreemding van moslims, vaak jongeren, van de Nederlandse samenleving.
Om ongewenste maatschappelijke effecten het hoofd te bieden hanteert het kabinet een integrale aanpak zoals beschreven in de »Beleidsreactie op de Parlementaire ondervragingscommissie ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen» van 23 november 2020.
Herinnert u zich nog de vraag van Van Toorenburg (CDA) tijdens het debat over de financiering van moskeeën vanuit het buitenland («Dat hele beeld, een soort vrijstaatje Turkije in Nederland, in onze religieuze huizen. Wat doet het kabinet daar nou eigenlijk tegen?») en uw antwoord («Nou, daar acteert het kabinet op als het in strijd is met de Nederlandse wet. Ik hoef mevrouw Van Toorenburg niet uit te leggen dat de godsdienstvrijheid in Nederland heel ver gaat. Dus als er in een godsdiensthuis, in dit geval door een door Diyanet betaalde imam, zaken gezegd worden, dan hoeven wij het daar niet per se mee eens te zijn, maar de Nederlandse overheid kan optreden als dat in strijd is met Nederlandse wet- en regelgeving.» En: «Maar ook politieke meningen waar mevrouw Van Toorenburg of ik, of wij allebei, het niet mee eens zijn, geven een overheid nog niet het recht om in te grijpen. Het kan geen verrassing zijn als ik dat zeg.»)?
Ja.
Betekenen uw antwoorden geciteerd in bovenstaande vraag dat er niet opgetreden kan en zal worden tegen de mogelijke radicalisering binnen de 150 Diyanet moskeeën indien, zoals de NCTV beschrijft, «het beeld, dat momenteel bij bepaalde afdelingen van Diyanet-jongeren te zien is, het standaardbeeld wordt van de hele jeugdafdeling van Diyanet» en «Nederland op termijn te maken [kan] krijgen met het risico dat een groter wordende groep Turkse jongeren radicaliseert»?
Zoals aangegeven kan ik niet ingaan op de inhoud van de conceptanalyse. Er wordt nu gewerkt aan een definitieve analyse. Zie aanbiedingsbrief.
Indien uw antwoord op voorgaande vraag ontkennend luidt, hoe zal er opgetreden worden tegen mogelijke radicalisering binnen Diyanet moskeeën?
Zie antwoord vraag 33.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de beantwoordingstermijn van drie weken, dus uiterlijk 8 maart 2021, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Proctoring |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is bekend welke instellingen gebruik maken van proctoring en zijn hier landelijke afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe zijn de landelijke studentenorganisaties hierbij betrokken?
Volgens de VSNU maken alle instellingen behalve de RUG gebruik van online proctoring. Bij een rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Instellingen die gebruik maken van online proctoring moeten zich houden aan de AVG, zoals ook aangegeven in de richtlijnen van AP1 en SURF2. Zie ook mijn antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer.
Over online proctoring vindt afstemming plaats in verschillende onderwijsnetwerken. Dit zijn netwerken zoals het landelijke juristen overleg, het functionarissen gegevensbescherming overleg, het overleg van de contactpersonen ICT (csc) en de landelijke werkgroep tentamineren. Daarnaast spreek ik regelmatig met de studentenorganisaties over de inzet van en de ervaringen met online proctoring.
Is bekend wat de effecten zijn van de inzet van proctoring tijdens tentamens op het stressniveau van studenten en in hoeverre dit invloed heeft op de examenresultaten? Zo nee, wordt hier onderzoek naar gedaan?
Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de inzet van online proctoring op het stressniveau van studenten.
Deelt u de mening dat de opleidingscommissie volgens artikel 9.18 en artikel 10.3c van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek adviesrecht heeft op de manier waarop examens worden afgenomen (WHW Artikel 7.13) en proctoring hier ook onder valt? Zo nee, waarom niet?
De opleidingscommissie heeft adviesrecht op verschillende onderdelen, zoals op de manier waarop tentamens worden afgenomen (mondeling, schriftelijk of op andere wijze). De inzet van online proctoring software valt hier niet onder, aangezien dit een manier van fraudebestrijding is. Het is onderdeel van de surveillance, iets dat niet in de OER staat, en hoort bij de richtlijnen vanuit de examencommissie. De examencommissie beslist dus op decentraal niveau of online proctoring ingezet kan worden.
Deelt u de mening dat de studentgeleding van de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft op het studentenstatuut (WHW artikel 9.59) en hierdoor ook het wettelijk recht heeft op inspraak over voorzieningen, faciliteiten en regelingen die de rechten van studenten beschermen, alsmede op de Onderwijs- en Examenregeling? Deelt u de mening dat uit deze wetsartikelen voortvloeit dat Colleges van Besturen óók de centrale medezeggenschapsraad moeten raadplegen alvorens verregaande maatregelen als proctoring in te voeren?
Ik deel de mening dat de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het studentenstatuut. Onderdeel van het studentenstatuut zijn inderdaad ook de voorzieningen voor studenten, ondersteunende faciliteiten en een overzicht van de regelingen die de rechten van studenten beschermen.
Ik deel echter niet de mening dat de centrale medezeggenschapsraad ook recht op inspraak heeft op de Onderwijs- en Examenregeling (OER). Uit artikel 7.59 volgt namelijk dat het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut de vastgestelde OER bevat. Dit betekent dat de centrale medezeggenschap niet het wettelijk recht heeft op inspraak op de OER.
Medezeggenschap moet een natuurlijke gesprekspartner zijn van het bestuur en een belangrijke factor in de besluitvorming. De student in de instelling staat immers centraal. Voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot het vaststellen of wijzigen van het studentenstatuut is voorafgaande instemming van de centrale medezeggenschap nodig. Zoals hierboven aangegeven betreft dit dus niet het opleidingsspecifieke deel van het studentenstatuut.
Ik deel de mening dus niet dat er instemmingsrecht bestaat voor de manier waarop instellingen fraude bestrijden. Online proctoring kan worden ingezet als er geen alternatieve mogelijkheden voor fraudebestrijding voorhanden zijn. Dit neemt niet weg dat ik van mening ben dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van proctoring. Het gesprek moet hierover (regelmatig) gevoerd worden tussen instellingsbestuur en medezeggenschap.
Worden opleidingscommissies en de studentgeleding van centrale medezeggenschapsraden meegenomen in de besluitvorming rondom het digitaal afnemen van examens? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat de medezeggenschap beter in staat wordt gesteld hun wettelijke rechten uit te oefenen?
Ik ben ervan overtuigd dat een goed functionerende medezeggenschap cruciaal is voor goed werkende universiteiten en hogescholen. Het is verstandig dat beslissingen dus in goed overleg tussen bestuur en medezeggenschap worden genomen. Ook kan ik me voorstellen dat sommige studenten terughoudend zijn over de inzet van online proctoring. Juist in de huidige omstandigheden is het belangrijk het gesprek met elkaar aan te gaan, te kijken wat de bezwaren zijn en welke oplossingen er liggen.
Uit een rondvraag van de VH en de VSNU, blijkt dat de medezeggenschap geparticipeerd heeft in de besluitvorming rondom de inzet van online proctoring bij de hogescholen en universiteiten die gebruik maken van online proctoring. Dit houdt overigens niet in dat de medezeggenschapsraad hierover instemmingsrecht heeft, zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 4.
Wat doet u momenteel om universiteiten en hogescholen te ondersteunen in manieren om examens en tentamens op een privacy veilige manier af te nemen? Hoe worden onderwijsinstellingen gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van alternatieve testmethodes zoals, openboektentamens en essayopdrachten?
Instellingen dienen op basis van de specifieke omstandigheden te bepalen welke toetsingsvorm en eventuele maatregelen zij nodig achten voor hetgeen ze willen toetsen. Omdat het organiseren van toetsen en examens in de coronacrisis een grote uitdaging is geworden, zetten instellingen steeds meer in op alternatieve methodes zoals mondelinge tentamens, openboektentamens en essayopdrachten. Instellingen zetten ook in op het organiseren van tentamens op locatie, zolang zij de richtlijnen van RIVM in acht te nemen.
In mijn overleggen met instellingen blijf ik benadrukken dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen op een veilige manier kan organiseren die minder inbreuk maakt op de privacy van de student, de instelling voor deze alternatieve toetsingsvorm moet kiezen
In sommige gevallen zijn al deze alternatieven echter niet geschikt en wordt overgegaan op de inzet van proctoring software. Indien een instelling dergelijke software gebruikt, dient een instelling zich ook te houden aan de AVG, zoals dat ook aangegeven is in de handreikingen van de Autoriteit Persoonsgegevens3 en SURF4.
Kunt u in gesprek gaan met de onderwijsinstellingen en SURF om te inventariseren of zij voldoende steun ervaren van de overheid en de resultaten terugkoppelen aan de Kamer?
Wekelijks spreek ik met de koepelorganisaties VH, VSNU en met SURF waarin we het onder andere hebben over online onderwijs. Online surveillance en proctoring is één van de onderwerpen die ik regelmatig met hen bespreek. Ik heb op dit moment nog geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat instellingen onvoldoende steun vanuit de overheid ervaren op het gebied van online surveillance en proctoring.
Wat is uw mening over het besluit van de Erasmus Universiteit om een tweede camera te verplichten zonder dat er berichten zijn binnengekomen over fraude bij tentaminering met gebruik van slechts één camera?1 Deelt u de mening dat dergelijks verstrekkende maatregelen vooral besproken en positief geadviseerd cq. goedgekeurd moeten worden door de opleidingscommissies en centrale medezeggenschap?
Zie ook vraag 3 en 4 voor het antwoord op de tweede bovenstaande vraag.
De EUR moet kritisch blijven beoordelen of de inzet van online proctoring software proportioneel is. Nauw overleg hierover met de medezeggenschap acht ik essentieel.
De EUR heeft naar aanleiding van gesprekken met de universiteitsraad toegezegd het afleggen van onlinetentamens met online proctoring software tot een minimum te beperken. Ook heeft de EUR aangegeven dat zij blijven zoeken naar andere maatregelen die de kwaliteit van tentaminering kunnen waarborgen.
Ik heb onderwijsinstellingen in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer opgeroepen om terughoudend te zijn met de inzet van een tweede camera bij online tentaminering en alleen over te gaan op deze maatregel als het strikt noodzakelijk wordt geacht. Ik kaart dit punt ook aan in mijn gesprekken met de koepelorganisaties.
Klopt het dat, voorafgaand aan de inzet van de tweede camera, de Erasmus Universiteit een pilot heeft uitgevoerd? Hebben andere hoger onderwijsinstellingen ook pilots hiermee uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten van de verschillende pilots?
De EUR geeft aan dat er in december 2020 bij twee faculteiten pilots van bescheiden omvang uitgevoerd zijn. De EUR is zelf tevreden omdat met de inzet van een tweede camera surveillanten beter kunnen beoordelen of er sprake is van fraude.
De andere universiteiten geven aan dat er geen andere pilots zijn uitgevoerd.
De hogescholen geven aan dat er binnen het hbo pilots zijn uitgevoerd met de inzet van een tweede camera. De bezwaren die dit oplevert hebben zelden te maken met privacyaspecten, maar meer met de organiseerbaarheid. De hogescholen geven aan dat wanneer studenten (bijvoorbeeld in panels) bevraagd worden op deze vorm, zij een inzet van een tweede camera als positief ervaren.
Het nieuws dat goederentreinen stilstaan in de Rotterdamse haven omdat ProRail geen raad weet met de gevallen sneeuw |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de enorme chaos op het spoor en kunt u uitleggen hoe het zover heeft kunnen komen?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht in het AD van 9 februari jl. In mijn brief van 16 februari jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over het effect van het winterweer op het spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Bent u ervan op de hoogte dat de wisselverwarming van ProRail in de Rotterdamse haven ouwe meuk is en wederom defect was? Kunt u aangeven waarom de wisselverwarming bij de vervanging van wissels niet op orde is gebracht?
Het op orde brengen van de infrastructuur op de Havenspoorlijn is voor mij een prioriteit. Ik ben ervan op de hoogte dat er sprake is van achterstanden met betrekking tot het vervangen van wissels en sporen waarvan het wisselverwarmingssysteem een onderdeel is en enkele wisselverwarmingen defect zijn. Dat neemt niet weg dat ook de functionerende wisselverwarmingen moeite hebben gehad met de soms grote hoeveelheden sneeuw.
ProRail is gestart met het vernieuwen van de wissels, wisselverwarmingssystemen, sporen en overwegen binnen het project Infra op Orde op de Havenspoorlijn. Binnen de Stuurgroep Infra op Orde vindt over de aanpak en voortgang constructief overleg plaats tussen ProRail, vervoerders, havenbedrijf en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Daarnaast is ProRail bezig om gasgestookte wisselverwarming die aan vervanging toe is te vervangen door elektrische wisselverwarming.
Kunt u aangeven waarom ProRail niet doorpakte op innovaties in de wisseltechniek, zoals de WIRAS-wissel, die de sneeuwhinder fors had kunnen reduceren?
Momenteel lopen er binnen ProRail verschillende verbetertrajecten en onderzoeken om waar mogelijk de huidige wisselsystematiek te verbeteren. In 2014 is de WIRAS-wissel al door ProRail onderzocht. Uit het onderzoek toen is gebleken dat de WIRAS-wissel niet voldoet aan verschillende technische en veiligheidseisen van ProRail. Omdat het ontwerp na zeven jaar mogelijk is aangepast gaat ProRail de wissel opnieuw onderzoeken.
Welke stappen heeft u genomen om de problemen op het spoor op te lossen of in de toekomst te voorkomen?
ProRail zal samen met betrokken partijen een evaluatie opstellen naar aanleiding van de verstoringen. Ik verwijs u graag naar mijn brief van 16 februari jl. voor een nadere toelichting bij de evaluatie (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Hoe kan het dat ProRail zichzelf op de borst klopt en stelt dat het allemaal best goed gaat, terwijl het zo’n puinhoop is op het spoor?
De prestaties van ProRail op het spoor zijn over het algemeen bezien – ook in Europees perspectief – goed. De realiteit blijft dat het omgaan met extreem weer een blijvende uitdaging is, zowel voor het spoor, als voor de weg en de luchtvaart. De voorbereidingen zijn daarbij nooit «af». In mijn brief van 16 februari jl. ga ik verder in op de gevolgen van het winterweer op het spoorvervoer (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Kunt u aangeven hoeveel vermogensschade de spoorgoederenvervoerders en hun klanten hebben opgelopen door de wanprestaties van ProRail en hoe deze schade gaat worden gecompenseerd?
Over de omvang van eventuele vermogensschade die spoorgoederenvervoerders hebben geleden als gevolg van de bedoelde beperkingen heb ik geen informatie. Het betreft hier bedrijfsgevoelige informatie. Vermogensschade door extreme weersomstandigheden zijn in beginsel onderdeel van het bedrijfsrisico van vervoerders. Voor zover schade verwijtbaar is aan ProRail kan er door vervoerders een schadeclaim worden ingediend op basis van de Algemene Voorwaarden van de Netverklaring van ProRail. Specifiek voor de Havenspoorlijn werkt ProRail aan een generieke compensatieregeling. Hierover heb ik uw Kamer in mijn brief van 18 december 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 921). Ik zal uw Kamer over deze regeling dit voorjaar nader informeren.
Waarom heeft u de Kamer niet actief geïnformeerd over de wantoestanden op het spoor in deze winterse omstandigheden en hoe hierop wordt bijgestuurd?
Op 16 februari jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de invloed van het winterweer op het openbaar vervoer per spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Bent u het ermee eens dat ook met een beetje sneeuw het spoor gewoon begaanbaar moet blijven? Zo ja, wanneer gaat u dat dan eens regelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar mijn brief van 16 februari jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 921).
Het bericht 'Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Neusspray tegen depressie: oude wijn in nieuwe verpakking»?1
Ik onderschrijf het belang van nieuwe behandelmogelijkheden voor volwassenen met een therapieresistente depressie.
Esketamine is als geregistreerd geneesmiddel beschikbaar als een injectievloeistof met als goedgekeurde indicatie «inductie van anesthesie». Esketamine is niet eerder goedgekeurd voor de indicatie «depressie». Er is in deze casus geen sprake van wijd verbreid gebruik (well established use) van esketamine in de nieuwe indicatie. De firma heeft zich voor het verkrijgen van de handelsvergunning niet kunnen baseren op literatuurstudies. De firma heeft een volledig klinisch onderzoeksprogramma doorlopen om de benodigde data te verzamelen om de werkzaamheid en veiligheid van esketamine in deze indicatie te onderbouwen2.
Esketamine neusspray is het enige geneesmiddel met als werkzame stof
esketamine dat geregistreerd is voor die indicatie. Het Zorginstituut Nederland adviseert mij tevens om esketamine alleen te vergoeden indien er een financieel arrangement is afgesloten, en het vervolgens alleen tot het pakket toe te laten voor de vierde stap van het behandelalgoritme van depressie3. Ik volg het advies van het Zorginstituut op om in gesprek te gaan met de fabrikant over een financieel arrangement. Tot nader order blijft het middel in de geneesmiddelensluis en maakt het dus geen onderdeel uit van de verzekerde aanspraak.
Esketamine drank is niet geregistreerd voor behandeling van patiënten met therapieresistente depressie. Wel wordt sinds 2020 onderzoek gedaan naar de effectiviteit van esketamine drank bij de behandeling van patiënten met ernstige, niet psychotische, behandelingsresistente depressie. Dit wordt gefinancierd via de subsidieregeling veelbelovende zorg4. Zolang het onderzoek loopt, voldoet orale esketamine nog niet aan de «stand van de wetenschap en praktijk» en wordt daarmee niet vergoed via het basispakket. Na het afronden van het onderzoek start het Zorginstituut met de beoordeling of de betreffende zorg tot het basispakket behoort.
Wat vindt u ervan dat de oplossing esketamine op jaarbasis 208 euro kost, en behandeling met de neusspray van farmaceut Janssen 10.175 euro, bijna vijftig keer zo duur, terwijl het op precies hetzelfde neerkomt? Dit verschil is toch niet uit te leggen?
Het Zorginstituut heeft gekeken naar de prijs van esketamine neusspray ten opzichte van de huidige standaardbehandeling voor depressie. Op basis daarvan (en toetsing aan de pakketcriteria) heeft het Zorginstituut dan ook geadviseerd om te onderhandelen over de prijs en conform dit advies ben ik met de fabrikant in gesprek over een financieel arrangement.
Waarom laat u het toe dat farmaceuten de samenleving op zulke hoge kosten jaagt?
Het beschikbaar komen van nieuwe innovatieve geneesmiddelen is op zichzelf een goede ontwikkeling en geeft patiënten een kans op een betere kwaliteit van leven of zelfs genezing. Ik vind daarom dat bedrijven naar redelijkheid beloond mogen worden voor hun inspanningen, maar farmaceutische zorg moet ook op langere termijn betaalbaar blijven. De prijzen die we betalen voor geneesmiddelen moeten wel een verband blijven houden tussen de kosten voor ontwikkeling en productie enerzijds en de maatschappelijke waarde anderzijds. Daarom nemen we maatregelen om de prijzen van geneesmiddelen beter te beheersen, zodat we ook op langere termijn ruimte blijven houden voor nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. In de «Voortgangsbrief algemeen geneesmiddelenbeleid 2021»5 heb ik uiteengezet welke maatregelen ik de afgelopen periode heb genomen om de prijzen en uitgaven aan (dure) geneesmiddelen te beheersen en welke uitdagingen er nog voor ons liggen.
Bedrijven hebben echter ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid om aanvaardbare prijzen voor hun producten te rekenen. Daar waar ik van mening ben dat fabrikanten onverantwoord hoge prijzen voor hun geneesmiddelen rekenen, zal ik dat niet accepteren, onderhandelen en hen dan ook blijven aanspreken op hun gedrag.
Hoe hoog zijn de kosten die de firma Janssen kwijt geweest is voor het ontwikkelen van de spray?
De investeringen die de fabrikant heeft gedaan voor het ontwikkelen van de spray zijn mij niet bekend. De firma Janssen heeft geen onderbouwing gegeven voor de prijs van esketamine neusspray. Uiteraard zal ik hier in mijn onderhandelingen met de fabrikant wel naar vragen.
Hoe is het mogelijk dat de firma Janssen een patent hierop heeft gekregen? Wat gaat u hieraan doen?
Ik ben niet bekend met een specifiek octrooi, maar als aan de eisen van octrooieerbaarheid is voldaan is het mogelijk dat de uitvinding inderdaad is beschermd door het octrooirecht. In het Notaoverleg over een initiatiefnota met de naam Big Farma: niet gezond!is door de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport toegezegd uw Kamer nader te informeren over de voorwaarden voor octrooibescherming van geneesmiddelen, meer in het bijzonder voor nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling.6 De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de Kamer hierover, mede namens mij, een brief gestuurd op 25 februari 20217. Onder punt 3 van de brief wordt toegelicht dat de strenge eisen voor octrooiverlening ook gelden voor octrooi op nieuw gebruik van al bekende stof of samenstelling. Futiele of andere voor de hand liggende aanpassingen, aan bijvoorbeeld de indicatie of toedieningsvorm, kunnen dus niet tot een geldig octrooirecht leiden.
Deelt u de mening dat chemisch identieke middelen van patenten moeten worden uitgesloten en deelt u de mening dat het verlengen van patenten door het simpelweg anders te verpakken tevens moet worden uitgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zeggen dergelijke acties volgens u over betreffende farmaceut in bredere zin, aangezien zij ook een coronavaccin aan het ontwikkelen zijn die Nederland heeft ingekocht? Welke afspraken zijn er met deze farmaceut gemaakt over eventuele winsten?
Dankzij Janssen kunnen we dit jaar nog naar alle waarschijnlijkheid beschikken over een breder arsenaal aan covid-19 vaccins. Zonder uit het oog te verliezen dat ook de ontwikkeling van een vaccin voor covid-19 een bedrijfsmatige afweging is, is de maatschappelijke waarde van het te verwachten resultaat groot. Ik waardeer de inspanningen van Janssen en haar medewerkers en betrokken onderzoekers om het vaccin bij burgers te krijgen.
Over de afspraken die de overeenkomst bevat die de EU heeft over het covid-19 vaccin van Janssen, kan ik geen uitlatingen doen.
Bent u bekend met de resolutie van het Europees parlement «Herziening van de EU-lijst van belastingparadijzen»? Bent u het ermee eens dat de Kaaimaneilanden, volgens het «State of Tax Justice report 2020» ’s werelds grootste belastingparadijs, in oktober 2020 van de EU-lijst van belastingparadijzen zijn afgehaald?
Ja, ik ben bekend met de resolutie. De Kaaimaneilanden voldoen aan de geldende fiscale minimum criteria die door de Gedragscodegroep zijn gesteld. Om deze reden zijn de Kaaimaneilanden van EU fiscale lijst van non-coöperatieve jurisdicties gehaald.
Onderschrijft u de conclusie dat we strengere criteria nodig hebben voor de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden? Bent u er voorstander van dat landen die geen winstbelasting hebben, of een winstbelasting hebben met een tarief van 0%, automatisch op de lijst worden geplaatst? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo niet, waarom?
Die conclusie onderschrijf ik. Mede gezien het uitgangspunt van de pijler 2 discussie in de OESO, dat er wereldwijd een minimum aan belasting moet worden afgedragen, lijkt het mij logisch om een criterium op te stellen dat aanslaat op het feit dat een land geen winstbelasting heeft of een tarief van 0% toepast. Een dergelijk criterium zal ook gemakkelijker toe te passen zijn dan het huidige criterium hierover en zou hetzelfde kunnen werken als de Nederlandse lijst van laagbelastende landen. Op dit moment wordt er in de Gedragscodegroep gesproken over de aanpassing van het mandaat en de criteria die daaraan zijn verbonden. Nederland brengt daarbij het bovenstaande standpunt naar voren.
Bent u het ermee eens dat, in het tegengaan van belastingontwijking, EU- en niet-EU-landen aan de hand van dezelfde criteria moeten worden getoetst? Hoe gaat u ervoor zorgen dat EU-lidstaten aan dezelfde criteria worden getoetst?
De criteria waar de derde landen aan moeten voldoen, zijn gebaseerd op de OESO-minimumstandaard op, bijvoorbeeld, het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, en de criteria van de Gedragscodegroep op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie. De OESO-minimumstandaard is voor de EU-lidstaten overgezet naar EU-wet en -regelgeving, inclusief de optionele onderwerpen zoals Mandatory Disclosure. Om deze reden geldt de minimumstandaard dus ook voor de EU-lidstaten. Wel is het zo dat de criteria op het gebied van de OESO-minimumstandaard dan niet door de Gedragscodegroep worden getoetst, maar door de Commissie die toezicht houdt op de toepassing van EU-wet en -regelgeving.
Bent u net als het Europees parlement voorstander van het bevorderen van transparantie binnen de groep gedragscode, het EU-orgaan dat verantwoordelijk is voor het toetsen van derde landen en schadelijke belastingconstructies binnen de EU? Wat is uw inzet in de onderhandelingen die op dit moment lopen tot het hervormen van de groep gedragscode?
Nederland is al een tijd voorstander van het bevorderen van meer transparantie van de Gedragscodegroep. Met resultaat. Zo zijn er uitgebreide en overzichtelijke webpagina’s opgesteld over het werk van de Gedragscodegroep1 en de lijst voor non-coöperatieve jurisdicties2. Beide webpagina’s worden frequent bijgewerkt en alle aangenomen besluiten, conclusies, en verslagen zijn op deze pagina’s goed terug te vinden. Wel zouden, naar mijn mening, de openbare verslagen van de vergaderingen van de Gedragscodegroep een beter inzicht moeten verstrekken van de besproken onderwerpen. Deze verbetering brengt Nederland geregeld op, als er in het kader van de hervormingen gesproken wordt over de transparantie van de Gedragscodegroep.
Wat is uw mening over de verschillende defensieve maatregelen die in de resolutie van het Europees parlement worden voorgesteld? Wat gaat u doen om dergelijke maatregelen in te voeren?
Het Europese Parlement is van mening dat de lidstaten, op basis van EU-wetgeving, eenduidige defensieve maatregelen moeten toepassen jegens non-coöperatieve jurisdicties in plaats van een keuze uit een limitatieve lijst aan defensieve maatregelen. Ik deel de mening van het EP dat de lijst aan defensieve maatregelen te veel uiteenlopende maatregelen biedt, die niet allemaal dezelfde uitwerking hebben. Dit is ook erkend door de Commissie. De Commissie heeft in mededeling Goed Fiscaal Bestuur3 aangegeven van plan te zijn om in 2022 een evaluatie over deze maatregelen te publiceren, mogelijk vergezeld van een wetgevend voorstel. Ik stel voor om op basis van de bevindingen van de Commissie de volgende stap te maken op het gebied van eenduidige defensieve maatregelen.