Emancipatie |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie»?1
Ja.
Hoe kan het integreren van de genderdimensie in het onderwijs en onderzoek slechts als aanbeveling geformuleerd worden indien het zo zou zijn dat het inhoudelijke oordeel hierover onderdeel vormt van de erkenningscriteria?2 Bent u bereid de Europese Commissie om opheldering te vragen?
De Europese Commissie geeft in voorlichting over de eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.3 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt. Er zijn vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Daarnaast doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Het integreren van de genderdimensie in onderwijs en onderzoek valt in deze categorie en is dus niet verplicht.
Wat is uw mening over de situatie dat de Europese Commissie de inhoudelijke criteria voor projecten en onderzoeken binnen Horizon Europe wil koppelen aan het voldoen aan specifieke gendercomponenten? Deelt u de mening dat het bijzonder risicovol is wanneer de kansen voor wetenschappelijk onderzoek vertroebeld gaan worden door bemoeienis op grond van politieke ambities? Gaat u bezwaar maken in Brussel over deze aantasting van de vrijheid van onderzoek en de vrije competitie?
Ik deel de mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten. Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen over Horizon Europe hard voor gemaakt dat excellentie en impact leidende criteria zijn bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen. Deze uitgangspunten worden niet aangetast door de nieuwe eisen van de Europese Commissie. Het gendergelijkheidsplan is een zogenoemd «eligibility criterium» en dient aanwezig te zijn op het moment van aanvragen, maar de inhoud van plan wordt niet beoordeeld door de Europese Commissie.5 Zie ook het antwoord op vraag 1. Het toewijzen van onderzoeksbudgetten staat dus los van de inhoud van een gendergelijkheidsplan, excellentie en impact blijven leidend bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel.
Beseft u dat de Europese Commissie zich met haar gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 specifiek richt op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen? Hoe waarborgt u dat de Nederlandse vertaling van het beleid niet verder gaat dan uit de Europese plannen volgt?
Ja dat besef ik mij. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven stelt de Europese Commissie vier minimumeisen (publiek document, budget, data en training). Deze zien alleen toe op de gelijkwaardige positie van mannen en vrouwen. Het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek hanteert echter bewust een definitie6 van diversiteit en inclusie die breder is dan alleen de man-vrouwverhouding, met als doel om obstakels die gelijke kansen in de weg staan voor zo veel mogelijk mensen aan te pakken of weg te nemen. De nationale adviescommissie heeft er op basis van het actieplan voor gekozen om deze breedte ook mee te nemen in de handreiking, zodat universiteiten handvatten krijgen om een gendergelijkheidsplan op te stellen dat bij hun context, ambitie en ontwikkelingen aansluit. Daarmee is het aan de instellingen zelf om de Europese plannen te vertalen op hun eigen manier, met inachtneming van de eerdergenoemde minimale eisen.
Waarom doet de handreiking genderneutrale aanbevelingen, terwijl dat voor het bevorderen van gelijke kansen van mannen en vrouwen niet nodig is? Hoe past dit bij uw opvatting dat het gebruik van het woord genderneutraal onwenselijk is omdat het een verkeerde uitstraling heeft?
In de Emancipatienota staat dat het kabinet de voorkeur geeft aan de term genderdiversiteit in plaats van de term genderneutraliteit; het doel is niet eenvormigheid, maar juist ruimte voor meer keuzes.7 Ook de handreiking gaat voor het grootste deel uit van die brede diversiteit en ruimte voor keuze. Er wordt in de handreiking wel gerefereerd aan genderneutrale vacatures en -aanbevelingen bij benoemingen. In die gevallen is een genderneutrale benadering wenselijk, omdat een onderscheid ongelijkheid in de hand kan werken. Juist door genderneutrale formuleringen te gebruiken, wordt ruimte geboden aan diversiteit: mannen, vrouwen, en non-binaire personen.
Kunt u begrijpen dat mensen in het hoger onderwijs zich op goede gronden onprettig kunnen voelen bij het feit dat de handreiking zelfs controle wil over de fysieke omgeving, onder meer door kunst, namen en foto’s? Houdt u het voor mogelijk dat er voldoende verstandige mensen in de instellingen werken die ook zonder deze betutteling goede keuzes kunnen maken over dit soort punten?
De handreiking van de adviescommissie is bedoeld om instellingen handvatten te geven waarmee zij zelf een genderdiversiteitsplan kunnen opstellen. Van controle is dus geen sprake. Het reflecteren op de fysieke omgeving, bijvoorbeeld waar het gaat om zaken als toegankelijkheid, bewegwijzering en zichtbaarheid van rolmodellen, is iets waar de instellingen zelf over gaan. De handreiking biedt op dat gebied slechts enkele inspirerende voorbeelden om deze reflectie te faciliteren en schrijft niets voor.
Het bericht ‘Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie»?1
Ja.
Klopt het dat binnen het Europese innovatie- en onderzoeksprogramma Horizon Europe per 2022 geldt dat deelnemers, zoals onderzoeksorganisaties en hoger onderwijsinstellingen, moeten beschikken over een «Gender Equality Plan (GEP)» als verplicht criterium bij een onderzoeksaanvraag?
Ja. Een instelling dient een gendergelijkheidsplan te hebben bij het aanvragen van onderzoeksfinanciering, maar de Europese Commissie geeft in voorlichting over de eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.2 Zie ook het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat een GEP moet voldoen aan vier voorwaarden, namelijk dat het een «publiek document» is, er «budget» is voor uitvoering van het plan, dat er «data» verzameld dient te worden over de medewerkers en hierop beleid moet worden gemaakt en dat er «trainingen» worden gegeven?2
Ja, dit zijn de vier door de Europese Commissie verplicht gestelde elementen.
Waarom heeft u ervoor gekozen hier bovenop een handreiking te vragen aan de adviescommissie van het «Actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek» waaruit extra maatregelen voortvloeien bovenop de eisen die door de Europese Commissie worden gesteld aan een GEP?
In het nationale actieplan voor diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek (hierna: actieplan) heb ik u geïnformeerd dat we al onze talenten en hun perspectieven moeten benutten om ons onderzoek en onderwijs aan de wereldtop te houden. Omdat de Europese Commissie voornemens was een gendergelijkheidsplan verplicht te stellen en we als Nederland succesvol willen blijven meedoen in het Europese onderzoek, heb ik de nationale adviescommissie gevraagd om een handreiking te schrijven om de instellingen ondersteuning te bieden bij het schrijven van een gendergelijkheidsplan. Met deze handreiking kunnen instellingen een gendergelijkheidsplan opstellen dat bij hun context, ambitie en ontwikkelingen aansluit. De handreiking bevat geen extra verplichte maatregelen of eisen buiten de vier elementen (publiek document, budget, data en training) gesteld door de Europese Commissie. Op alle overige punten biedt de handreiking slechts inspiratie door het vermelden van goede voorbeelden.
Kunt u aangeven wat de «minimale» eisen zijn van de Europese Commissie waaraan een GEP dient te voldoen en welke maatregelen uit de handreiking van de adviescommissie verder gaan dan deze «minimale» eisen?
Er zijn drie categorieën te onderscheiden: verplichte elementen, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. Ten eerste zijn er zoals u zelf aangeeft in vraag 3, vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Verderop in de handreiking zijn de zaken die betrekking hebben op een van deze verplichte elementen met een asterisk (*) aangegeven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Ten tweede doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Deze aanbevelingen zijn in de handreiking van de nationale adviescommissie aangegeven met een dubbele asterisk (**). Tot slot zijn alle elementen zonder asterisk suggesties van de nationale adviescommissie op basis van wetenschappelijke literatuur en goede voorbeelden uit het veld. Ook deze zijn niet verplicht.
Waarom kiest de handreiking voor een zogenaamde «intersectionele aanpak», terwijl de Europese handreiking spreekt over het promoten van meer vrouwen in onderzoeks- en innovatieprogramma’s?3 Is de «intersectionele aanpak» een vereiste vanuit de Europese Commissie of enkel de invulling vanuit de adviescommissie?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven zijn er drie categorieën te onderscheiden: verplichte elementen, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. De suggesties van de adviescommissie sluiten aan bij het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie. Het actieplan gaat uit van een brede definitie van diversiteit, die daarom vraagt om een intersectionele aanpak. Zoals in de handreiking staat vermeld gaat intersectionaliteit uit van het gegeven dat gender, culturele achtergrond, sociale klasse, seksuele oriëntatie en functiebeperking nauw met elkaar zijn verweven en dat dus ook binnen de categorie «gender» sprake is van diversiteit. Gender is altijd gekoppeld aan deze andere sociale categorieën.6 Dit maakt een intersectionele aanpak volgens de adviescommissie noodzakelijk voor het opstellen van een goed gendergelijkheidsplan. Dit is echter geen vereiste van de Europese Commissie.
Klopt het dat de handreiking van de adviescommissie enkel een suggestie is voor instellingen om op basis daarvan een GEP te maken? Op welke manier wordt dit voor instellingen duidelijk gemaakt?
Ja, de handreiking is bedoeld om instellingen op weg te helpen bij het opstellen van een gendergelijkheidsplan. De handreiking biedt instellingen concrete handvatten door te verwijzen naar literatuur en goede voorbeelden uit het veld. Dit staat ook in de handreiking vermeld en het is ook op die manier door het ministerie gecommuniceerd aan de instellingen en aan uw Kamer.7 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de handreiking bedoeld om te zorgen dat alle instellingen zonder problemen onderzoeksgeld kunnen blijven aanvragen in de EU.
Worden instellingen, naast de handreiking van de adviescommissie, ook geïnformeerd over wat de «minimale» eisen zijn die de Europese Commissie aan een GEP stelt? Zo ja, op welke manier?
Ja. Het Ministerie van OCW heeft na de definitieve vaststelling van de eisen in Horizon Europe in mei 2021 een informatiesessie georganiseerd voor betrokkenen van universiteiten, hogescholen en andere publieke kennisinstellingen. Daar is door het ministerie een presentatie gegeven over de eisen die de Europese Commissie aan gendergelijkheidsplan stelt. De Europese Commissie heeft een uitgebreide website met informatie en bied ook ondersteuning.8 Verder zijn de nationale contactpersonen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de verschillende programma’s onder Horizon Europe op de hoogte, zodat zij aanvragers kunnen ondersteunen met de juiste informatie.
Deelt u de mening dat het goed is om talentvolle vrouwen, net als talentvolle mannen, aan te moedigen om actief te worden binnen de Europese innovatie- en onderzoeksprogramma’s, maar dat bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten de kwaliteit van het onderzoek voorop dient te staan en niet de mate waarop een Gender Equality Plan spreekt over bijvoorbeeld «intersectionaliteit»? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat kwaliteit voorop moet staan bij het toewijzen van onderzoeksbudgetten. Het kabinet heeft zich er in de onderhandelingen over Horizon Europe hard voor gemaakt dat excellentie en impact leidende criteria zijn bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen. Deze uitgangspunten worden niet aangetast door de nieuwe eisen van de Europese Commissie. Het gendergelijkheidsplan is een zogenoemd «eligibility criterium» en dient aanwezig te zijn op het moment van aanvragen. De Europese Commissie geeft in voorlichting over deze eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld.9 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt. Het toewijzen van onderzoeksbudgetten staat dus los van de inhoud van een gendergelijkheidsplan, excellentie en impact blijven leidend bij de beoordeling van een onderzoeksvoorstel. Verder onderschrijf ik dat het goed is om talentvolle vrouwen aan te moedigen om actief te worden binnen de Europese innovatie- en onderzoeksprogramma’s.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Onderwijsminister dwingt universiteiten tot monsterplan diversiteit, anders geen subsidie' |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u op 1 september 2020 een nationaal actieplan voor meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek naar de Kamer stuurt en dat u daarin met geen woord rept over het voornemen van de Europese Commissie om met ingang van 2022 elke publieke juridische entiteit moet beschikken over een gendergelijkheidsplan (gender equality plan – GEP) om in aanmerking te komen voor onderzoeksfinanciering vanuit Horizon Europe, terwijl u in het vroege voorjaar van 2020 al van dit voornemen afwist?1
Ik heb op 1 september 2020 een nationaal actieplan voor meer diversiteit in onderwijs en onderzoek gelanceerd omdat onderwijs en onderzoek worden verrijkt door de aanwezigheid van diversiteit in perspectieven, en een diverse en inclusieve werk- en leeromgeving zorgt ervoor dat talent optimaal kan worden benut. Ik heb uw Kamer in september 2020 via het actieplan geïnformeerd over het voornemen van de Europese Commissie. Op pagina 13 van het actieplan staat onder de vierde ambitie: «De Europese Commissie overweegt om institutionele genderplannen verplicht te stellen voor financiering uit Horizon Europe, het nieuwe Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.» In november 2020 heb ik u hier nogmaals over geïnformeerd in de beantwoording van uw schriftelijke vragen over het nationale actieplan: «De Europese Commissie zet ambitieuze stappen op het gebied van genderdiversiteit. Zo worden diversiteitsplannen vanaf 2022 verplicht gesteld voor alle universiteiten die financiering uit Horizon Europe willen verkrijgen. Met dit actieplan positioneren we onze instellingen om hier op tijd klaar voor te zijn.»2 Om de instellingen goed voor te bereiden heb ik de nationale adviescommissie gevraagd om een handreiking op te stellen. De stakeholders zijn daarin zorgvuldig meegenomen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat nu, na de tekorten op de begroting ondanks de 8,5 miljard euro van het Nationaal Programma Onderwijs, voor de tweede keer in korte termijn blijkt dat u de Kamer onvolledig informeert? Hoe duidt u dit in relatie tot de urgente opgave om de rol van de Kamer als tegenmacht tegenover de regering te versterken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u gedaan naar aanleiding van het verzoek van de commissie OCW van 11 juni 2020 om de Kamer te informeren over het verloop van de discussies over de gendergelijkheidsstrategie en eventuele nieuwe wetsvoorstellen en beleidsvoorstellen die voortkomen uit deze strategie?2
Het kabinet heeft haar positie over de gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 bekendgemaakt middels het betreffende BNC-fiche dat uw Kamer ontving op 14 april 2020 (Kamerstuk 22 112, nr. 2861). Op 3 december 2020 vond een informele Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (WSBVC) plaats, waar een beleidsdebat over de implementatie van de gendergelijkheidsstrategie 2020–2025 stond geagendeerd. Middels de geannoteerde agenda is de inzet van Nederland (in lijn met de BNC-fiche) voor het beleidsdebat aan de Kamer gecommuniceerd. Het verslag van de informele Raad WSBVC van 3 december 2020, met onder andere een terugkoppeling van het beleidsdebat over de gendergelijkheidsstrategie, is op 15 december met uw Kamer gedeeld.
Wanneer zijn de relevante stakeholders, zoals de universiteiten, op de hoogte gesteld van deze voorwaarde?
Zie ook het antwoord op vraag 1. De stakeholders waren tijdens het schrijven van het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om institutionele genderplannen verplicht te stellen voor financiering uit Horizon Europe. Vervolgens zijn de koepelorganisaties tijdens reguliere overleggen met het ministerie meegenomen in de ontwikkelingen. Tot slot heeft het ministerie in mei 2021 na de definitieve vaststelling van de eisen in Horizon Europe een informatiesessie georganiseerd voor betrokkenen van universiteiten, hogescholen en andere publieke kennisinstellingen om de eisen en de handreiking toe te lichten. Verder zijn de nationale contactpersonen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de verschillende programma’s onder Horizon Europe op de hoogte, zodat zij aanvragers kunnen ondersteunen met de juiste informatie.
Wat zijn precies de vereisten vanuit de Europese Commissie en wat zijn daadwerkelijk vereisten en wat zijn wensen?
Er zijn drie categorieën te onderscheiden: verplichte elementen door de Europese Commissie, aanbevelingen van de Europese Commissie en suggesties van de nationale adviescommissie. Ten eerste zijn er zoals u zelf aangeeft in vraag 3, vier minimale eisen van de Europese Commissie (publiek document, budget, data en training). Deze eisen zijn in de «Handreiking voor het opstellen van een gendergelijkheidsplan»4 op pagina vier beschreven. Verderop in de handreiking zijn de zaken die betrekking hebben op een van deze verplichte elementen met een asterisk (*) aangegeven. Alles buiten deze minimum eisen is niet verplicht. Ten tweede doet de Europese Commissie enkele aanbevelingen aan instellingen, zoals het besteden van aandacht aan sociale veiligheid. Deze aanbevelingen zijn in de handreiking van de nationale adviescommissie aangegeven met een dubbele asterisk (**). Tot slot zijn alle elementen zonder asterisk suggesties van de nationale adviescommissie op basis van wetenschappelijke literatuur en goede voorbeelden uit het veld. Ook deze zijn niet verplicht. De Europese Commissie geeft in voorlichting over deze eisen aan dat het gendergelijkheidsplan niet inhoudelijk wordt beoordeeld. 5 Ze geven aan dat ze instellingen vragen om een zelfverklaring of een gendergelijkheidsplan aanwezig is, en ze voeren gedurende Horizon Europe willekeurige steekproeven uit om te zien of aan de eisen voldaan wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ondanks de verplichtingen vanuit Horizon toch voldaan wordt aan de motie van het lid Wiersma c.s. die de regering verzoekt om geen cijfers bij te houden met betrekking tot de etnische of migratieachtergrond van studenten en medewerkers?3
De Europese Commissie vraagt om het bijhouden van cijfers over de man-vrouwverhouding van verschillende functiecategorieën. Deze cijfers worden nu reeds door alle instellingen bijgehouden. De motie van het lid Wiersma cs. vraagt om geen cijfers bij te houden met betrekking tot etnische of migratieachtergrond. Dit soort cijfers zijn geen onderdeel van de eisen van de Europese Commissie inzake het gendergelijkheidsplan.
Welke rol heeft u in relatie tot de beoordelingscriteria die de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) opstelt? Aan welke wettelijke kaders moet de NWO zich houden met betrekking tot het opstellen van beoordelingscriteria?
Onderdeel van de wettelijke taak van NWO is het toewijzen van middelen voor wetenschappelijk onderzoek. Die taak is vastgelegd in de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek. Verder dienen alle (zelfstandige) bestuursorganen zich bij het verstrekken van subsidie te houden aan de Algemene wet bestuursrecht. De wijze waarop NWO het beoordelen van voorstellen invult, valt binnen de vrijheid van NWO als zelfstandig bestuursorgaan. Ik heb dus geen directe rol in relatie tot de beoordelingscriteria die NWO opstelt.
Het bericht 'Kabinet biedt excuses aan voor oude transgenderwet' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Lisa van Ginneken (D66), Barbara Kathmann (PvdA), Sylvana Simons (BIJ1), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kan de regering met de Kamer delen waarom de tegemoetkomingsregeling nog niet bekend is gemaakt, ondanks eerdere toezeggingen dit voor 1 juli te doen? Wanneer wordt de regeling dan wel verwacht?1
In onze brief aan uw Kamer van 30 november 2020 hebben wij aangegeven dat de onverplichte tegemoetkomingsregeling voor de zomer van 2021 gepubliceerd zou worden. Het is gebleken dat de totstandkoming van de regeling en het voorbereiden van de uitvoering meer tijd vereisten dan op voorhand was ingeschat. Zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, is de regeling aangeboden voor publicatie in de Staatscourant, zodat vanaf 18 oktober 2021 kan worden gestart met de uitvoering.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in het proces dat leidde tot het kabinetsvoornemen van november 2020 waarin de excuses werden aangekondigd en een tegemoetkomingsregeling in het vooruitzicht werd gesteld?
Voorafgaand aan de brief van 30 november 2020 heeft het Transgender- en Interseksecollectief2 (hierna: het Collectief) tijdens een overleg in juni 2020 de aansprakelijkstelling en de persoonlijke verhalen die daarachter schuil gaan mondeling toegelicht. Tijdens dit overleg is door de Staat ingegaan op de juridische weging van de aansprakelijkstelling. Daarna is er voor de besluitvorming over de brief in de ministerraad een ontmoeting geweest met een kleine afvaardiging van het Collectief. Kort voor verzending van de brief aan uw Kamer is in een bijeenkomst met het Collectief namens de Staat excuses gemaakt voor het aangedane leed en de verdere inhoud van het kabinetsstandspunt toegelicht. In reactie op het kabinetsstandpunt heeft het Collectief aangegeven zich onvoldoende betrokken te hebben gevoeld in het proces van de totstandkoming van de kabinetsreactie. Dat trekken wij ons zeer aan en daar hebben wij lessen voor het vervolg uit getrokken.
Over de vormgeving van de erkenning en excuses hebben constructieve besprekingen met het Collectief plaatsgevonden. De (contouren van de) tegemoetkomingsregeling is ook meerdere keren met het Collectief besproken. Met inachtneming van de door het Kabinet gestelde kaders van 30 november heeft het Collectief inbreng geleverd. Deze inbreng is zeer waardevol gebleken bij het vormgeven van de regeling en heeft op onderdelen geleid tot aanscherpingen. In aanloop naar én tijdens de uitvoering van regeling hechten wij sterk aan het voortzetten van de afstemming en samenwerking met het Collectief. Op die manier kunnen wij gezamenlijk inzetten op zaken als het vergroten van de bekendheid van de regeling, het opstellen van het aanvraagformulier en het signaleren van potentiele knelpunten gedurende de uitvoering van de regeling.
Op welke wijze zijn het Transgender- en Interseksecollectief meegenomen in de uitwerking van de tegemoetkomingsregeling?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de regering het bedrag van € 5.000 voor de hoogte van de tegemoetkoming toelichten en hierbij specificeren waarom voor de hoogte van het bedrag de tegemoetkomingsregeling voor misstanden in de Jeugdzorg als norm is genomen en niet het (viervoudige) bedrag wat in Zweden is toegekend aan benadeelden van vergelijkbare transgenderwetgeving waar aldaar in 2018 excuses voor is gemaakt?
We hebben kennisgenomen van de hoogte van de tegemoetkoming in de Zweedse regeling. Deze regeling is met name als een inspiratiebron gebruikt voor een zorgvuldige inrichting en uitvoering van de Nederlandse tegemoetkomingsregeling. Wij hebben bij het bepalen van de hoogte aansluiting gezocht bij een eerder in Nederland toegekende onverplichte tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Ook voor de onverplichte tegemoetkoming aan Dutchbat III-veteranen is gekozen voor het bedrag van € 5.000. We realiseren ons dat de hoogte van een onverplichte tegemoetkoming nooit in verhouding kan staan tot het aangedane leed. Datzelfde geldt voor het maken van excuses.
Is de regering bereid de definitieve tegemoetkomingsregeling aan de Tweede Kamer voor te leggen, alvorens tot uitvoering hiervan over te gaan?
In de Kamerbrief van 30 november 2020 hebben wij de kaders van de regeling voor u geschetst. In de afgelopen maanden hebben wij de regeling binnen deze kaders nader uitgewerkt. De definitieve tegemoetkomingsregeling wordt, zoals ik uw Kamer ook per separate brief heb gemeld, op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee krijgen gedupeerden duidelijkheid over de precieze inhoud en reikwijdte van de regeling. Wij hechten er sterk aan om deze duidelijkheid aan betrokkenen te verschaffen. De uitvoering van de regeling start per 18 oktober 2021. Vanaf dat moment kunnen gedupeerden een aanvraag indienen bij uitvoerende instantie Dienst Uitvoering Subsidies-Instellingen (DUS-I). De Publicatie is tevens het startsein voor DUS-I om de aankomende periode, in overleg met onder andere het Collectief te werken aan de laatste voorbereidende activiteiten. De communicatie, het vergroten van de bekendheid van de regeling en het opstellen van het aanvraagformulier zijn hier belangrijke onderdelen van.
Is de regering bereid deze vragen vóór 1 september te beantwoorden?
Ja.
Extra steun voor afgelaste festivals en evenementen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Evenementenbranche eist duidelijkheid en extra steun»1 en Roep om compensatie voor kleinere feesten: «Rijk draagt schuld»2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel verliezen, vanwege het plotselinge annuleren van festivals en andere evenementen, festivals en evenementen zullen gaan hebben? Hoeveel mensen zijn (of worden) er hierdoor ontslagen?
Er geldt vanaf 10 juli 2021 een verbod op ongeplaceerde evenementen. Vanaf 14 augustus 2021 geldt dat ongeplaceerde evenementen alleen onder strikte voorwaarden zijn toegestaan tot een bezoekersaantal van 750 personen. Het verbod op meerdaagse evenementen met overnachting loopt tot 1 september a.s. Een dertigtal evenementen heeft zich aangemeld voor de garantieregeling voor die periode. Daarnaast zijn bijna 200 evenementen in beeld doordat zij zich hadden aangemeld om gebruik te maken van Testen voor Toegang. Per brief van 13 juli en 27 juli3 jl. bent u geïnformeerd over de verruiming van de garantieregeling en een aanvullende tegemoetkoming voor evenementen. Hiermee worden bedrijven in de evenementensector gesteund, kunnen verliezen beperkt worden en kan werkgelegenheid behouden blijven. Er is geen overzicht over de precieze verliezen waar u naar vraagt.
In hoeverre worden al deze kosten gedekt door de garantieregeling (TRSEC), Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
De NOW biedt ondersteuning in de loonkosten om werkgelegenheid te kunnen behouden, en de TVL biedt ondersteuning in de vaste lasten van de ondernemer. Voor zover ondernemers in de evenementensector voldoen aan de voorwaarden voor deze regelingen, kunnen zij hiervan gebruik maken op de zelfde voet als ondernemers in andere sectoren. Er is geen overzicht over het specifieke gebruik door de evenementensector. De Garantieregeling ziet op gemaakte en verplichte kosten van de projectorganisatie van evenementen.
Kunt u daarbij aangeven hoeveel festivals en evenementen geen aanspraak kunnen maken op de garantieregeling?
De garantieregeling richt zich op organisatoren, die voorheen een annuleringsverzekering tegen een pandemie hadden. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd zijn daarnaast een kleine 200 evenementen tot 14 augustus 2021 in beeld die niet onder de garantieregeling vallen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om vergunningsplichtige, kleinere lokale evenementen.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat als festivals een dag van tevoren te maken krijgen met een afgelasting zij 20 procent van de kosten moeten dragen?
Ja. Vanwege de snelle inwerkingtreding van het verbod van 9 juli 2021 heeft het kabinet daarom besloten de 20% terugbetalingsverplichting van de subsidie tot 3 september a.s. te laten vervallen.
Bent u bereid om, vanwege deze plotselinge annuleringen, de garantieregeling voor de nu geannuleerde festivals en evenementen te verhogen naar 100 procent? Zo nee, bent u dan bereid om via een andere manier deze sector financieel te ondersteunen?
Ja. U bent hier per brief van 13 juli 2021 over geïnformeerd.
Klopt het dat vanwege de voorwaarden van de garantieregeling, onder andere het moeten hebben van een annuleringsverzekering bij een voorgaande editie, veel evenementen geen aanspraak kunnen maken op deze garantieregeling? Klopt het dat er festivals zijn die vanwege het nog ontbreken van een vergunning geen aanspraak kunnen maken op de garantieregeling?
Het hebben van een annuleringsverzekering voor een (geplande) editie waarin het pandemierisico niet wordt uitgesloten is inderdaad een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de garantieregeling. De aanleiding was immers het wegvallen van deze dekking bij verzekeraars.
Binnen de garantieregeling is bij vergunningplichtige evenementen een vergunning óf een door het bevoegde gezag schriftelijk kenbaar gemaakt voornemen tot verlening van die vergunning nodig om over te gaan tot betaling. Een vergunning (of schriftelijke bevestiging van het voornemen tot vergunningverlening) moet zijn afgegeven voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod en behoeft pas bij de aanvraag tot subsidievaststelling te worden overgelegd. Dat wil zeggen, pas bij het verzoek om uitbetaling nadat een verbod en annulering hebben plaatsgevonden.
Bent u daarom bereid om de voorwaarden voor de garantieregeling aan te passen zodat meer evenementen gebruik kunnen maken van hoognodige garantieregeling?
In de brief van 13 juli jl. bent u op de hoogte gesteld dat de voorwaarden van de garantieregeling worden verruimd. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd om met een aanvullende tegemoetkoming evenementen te komen, om organisatoren die niet in aanmerking komen voor de garantieregeling steun te bieden.
Bent u ook bereid om gages van niet-EU-artiesten (zoals Britse artiesten) ook onder de garantieregeling te laten vallen?
Dit is inderdaad een van de verruimingen van de garantieregeling die ter goedkeuring voor wordt gelegd aan de Europese Commissie.
Kunt u garanderen dat er geen nadelige financiële gevolgen zijn door de samenloop van de garantieregeling, NOW en TVL?
Voor de NOW geldt indien een onderneming gebruik maakt van andere regelingen naast de NOW, anders dan de TVL, deze mogelijk worden gezien als omzet voor de NOW-regeling. Uitgangspunt hierbij is dat de omzet bestaat uit inkomsten die toe te rekenen zijn aan de reguliere activiteit van een onderneming.
Het kan per onderneming verschillen of de inkomstem uit de garantieregeling toe te rekenen zijn aan de reguliere activiteiten van de onderneming. Als dit het geval is, wordt dit gezien als omzet voor de NOW.
Andersom geldt dat loonkosten waarvoor de organisator in aanmerking komt op grond van de NOW-regeling, niet in aanmerking komen als subsidiabele kosten onder de garantieregeling.
Voor de TVL geldt dat COVID-gerelateerde subsidies niet worden meegerekend als omzet in de berekening van de TVL-vergoeding.
Kunt u festivals en de evenementenbranche (financiële) duidelijkheid geven over evenementen die kort na 14 augustus, zoals bijvoorbeeld Lowlands en Down The Rabbit Hole, gepland staan?
Omdat het kabinet op 13 augustus 2021 zou gaan beslissen over het besluit over het loslaten of verlengen van het verbod op ongeplaceerde evenementen na 13 augustus 2021 is de verruiming van de garantieregeling met 3 weken na 13 augustus verlengd tot en met 3 september 2021.
Deelt u de mening dat deze festivals en evenementen ook aanspraak dienen te maken op de garantieregeling als zij zelf besluiten om het evenement te annuleren?
Nee, alleen indien er een verbod van Rijkswege is op evenementen kunnen organisatoren aanspraak maken op de garantieregeling of de aanvullende tegemoetkoming evenementen. Het Rijk geeft geen financiële steun als om andere redenen een evenement niet door gaat, bijvoorbeeld wanneer te weinig kaarten zijn verkocht.
Kunt u deze vragen voor het debat van woensdag beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt deze vragen voor dit debat te beantwoorden.
Het bericht ‘Schaapsherders in de knel: er zijn er nog maar een paar over en subsidie komt niet bij hen terecht’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Lucille Werner (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog maar vier zelfstandige herders in Nederland zijn die met hun honden hun schapen door het landschap leiden, waarvan drie in Gelderland?1
Ik heb uw Kamer in januari 2019 geïnformeerd over de stand van zaken van de gescheperde schaapskuddes in Nederland (Kamerstuk 29 659, nr. 152)2. Ik heb uw Kamer toen gemeld dat er ongeveer honderd schaapskuddes zijn, waarvan ongeveer vijftig traditioneel «gescheperd», dat wil zeggen rondtrekkende kuddes onder leiding van een herder. Ik heb geen aanwijzingen die erop duiden dat dit aantal drastisch is gedaald. Mogelijk wordt in het artikel in De Gelderlander gedoeld op de zeer specifieke categorie van «driftschepers». Driftschepers zetten de schapen enkel in het winterseizoen op stal en rasteren de schapen de rest van het jaar ‘s nachts achter een hek. Dit in tegenstelling tot de meeste schepers, die gedurende het hele jaar aan het eind van de dag met de schapen terugkeren naar stal.
Klopt het dat zelfstandige schaapsherder op de nationale lijst van immaterieel erfgoed staan?
Zowel het scheperen met traditionele landschapsrassen (bijgeschreven vanaf december 2016) als het houden van gescheperde schaapskuddes in Drenthe (bijgeschreven vanaf oktober 2015) zijn bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland, die door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) wordt beheerd. KIEN wordt structureel gesubsidieerd door het Ministerie van OCW via de Erfgoedwet.
In hoeverre voelt u een verantwoordelijkheid, mede vanwege de nationale lijst van immaterieel erfgoed, om ervoor te zorgen dat de zelfstandige schaapsherder kan blijven bestaan?
Met de ratificering van het UNESCO Verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Erfgoed (2003) onderkent Nederland de waarde en het belang van immaterieel erfgoed en heeft Nederland zich verbonden aan de verplichting om randvoorwaarden te creëren voor het behoud van immaterieel erfgoed. Om de identificatie ten behoeve van bescherming te waarborgen, maakt elke staat die partij is één of meer inventarissen van het op zijn grondgebied aanwezige immaterieel cultureel erfgoed. Nederland doet dit via het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN), die de inventaris voor Nederland coördineert. De nationale inventaris geeft een overzicht van beoefenaars van immaterieel erfgoed die een borgingsplan hebben gemaakt en zich actief inzetten voor de toekomst van hun erfgoed. De gemeenschappen melden zich zelf aan voor de inventaris en zijn zelf verantwoordelijk voor de borging van hun erfgoed.
Zoals gemeld in mijn brief van januari 2019, en nader toegelicht in mijn aanvullende brief van juli 2019 (Kamerstuk 29 659, nr. 154)3 onderschrijf ik het belang van rondtrekkende schaapskuddes. Zij vervullen al eeuwenlang een belangrijke functie. Gescheperde schaapskuddes dragen bij aan het bewaken van cultuurhistorie, het beschermen en versterken van het landschap, het beheren van (kwetsbare) natuur, de instandhouding van zeldzame schapenrassen en natuurbeleving en educatie in onze natuurgebieden. Dat is dan ook de reden dat deze schaapsherders op diverse manieren worden ondersteund bij hun activiteiten, zowel door brancheorganisaties als door diverse betrokken overheden.
Wat vindt u ervan dat er wel geld beschikbaar is voor zelfstandige schaapsherder maar dat dit naar de terreinbeherende organisaties gaat en niet bij de schaapsherders terechtkomt?
Natuurbeheerders kunnen voor het natuurbeheer gebruik maken van de diensten van gescheperde schaapskuddes. Veelal geschiedt dat in de vorm van opdrachten van natuurbeheerders aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes (soms is bijvoorbeeld sprake van een stichting die het werk van de schaapskudde beheert; soms zijn schaapsherders in dienst van een natuurbeheerder). Er zijn, zoals nader toegelicht in mijn brief van januari 2019, ook provincies en gemeenten die (deels) rechtstreeks subsidie verstrekken aan de schaapsherders dan wel de eigenaren van de schaapskuddes. In alle gevallen moet uiteraard gelden dat het werk van de gescheperde schaapskudde moet worden beloond.
Klopt het dat er voor zelfstandige schaapsherders alleen provinciale subsidies beschikbaar zijn? Zo ja, in hoeverre vindt u dit passend gezien de nijpende situatie waarin zij zich bevinden?
De overheidssubsidies zijn vooral afkomstig van provincies, hetzij direct, hetzij via de subsidie voor natuurbeheer voor terreinbeherende organisaties. Daarnaast kunnen schapenhouders ook gebruik maken van de zogeheten «graasdierpremieregeling» in het kader van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB).
Naar aanleiding van de motie Dik-Faber van juli 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 300)4 werk ik voor de komende GLB-periode 2023–2027 aan een nationale regeling voor het behoud van zeldzame landbouwhuisdierrassen. Ik heb deze regeling aangekondigd in het concept-NSP «Toekomstbestendig boeren» dat 29 juni jl. naar de Kamer is verzonden (Kamerstuk 28 625, nr. 294)5. De ongeveer vijftig traditioneel gescheperde schaapskuddes bestaan voor het grootste deel uit zeldzame rassen.
Daarnaast heeft mijn ministerie ook de certificering van schaapsherders en de ontwikkeling van het concept heideboerderij financieel ondersteund. Zie verder ook mijn brief van januari 2019.
Welke oplossingen ziet u voor zich om het voortbestaan van zelfstandige schaapsherder veilig te stellen?
Het geheel aan ondersteuning van traditioneel gescheperde schaapskuddes, zoals geschetst in mijn brief van januari 2019, draagt bij aan de instandhouding van gescheperde schaapskuddes in Nederland. Dat betekent niet dat hiermee het voortbestaan van iedere individuele gescheperde schaapskudde kan worden verzekerd. Eigen inkomsten, bijvoorbeeld vanuit het publiek, blijven ook van groot belang voor het voortbestaan van deze schaapskuddes.
De openbare bibliotheek op Bonaire. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de openbare bibliotheek op Bonaire niet voldoet aan de «wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen» (Wsob)? Zo ja, hoe duidt u dit feit? Zo nee, zult u zich hierover laten informeren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat de openbare bibliotheek op Bonaire niet voldoet aan de eisen die de Wsob aan een openbare bibliotheekvoorziening stelt. Dat is zorgelijk. Het is belangrijk voor de inwoners van Bonaire dat zij terecht kunnen bij een volwaardige bibliotheek.
Hoe kijkt u naar het initiatief van publieke en private actoren om de dienstverlening van de openbare bibliotheek op Bonaire te verbeteren en in adequate huisvesting te voorzien? Bent u bereid om hieraan bij te dragen en dit initiatief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Op 18 juni jl. heb ik met gedeputeerde Den Heyer van Bonaire gesproken over de huidige openbare bibliotheek op Bonaire en de plannen voor verbetering en andere huisvesting. In dit gesprek is afgesproken dat er een werkgroep zal worden gevormd met vertegenwoordiging vanuit het openbaar lichaam, de Koninklijke Bibliotheek en het bibliotheekveld. Het doel van deze werkgroep is te komen tot een plan voor een Wsob-waardige bibliotheek op Bonaire. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het openbaar lichaam. Als start hiervan is een intentieovereenkomst opgesteld. Deze zal in oktober van dit jaar worden getekend door de gedeputeerde Den Heyer en mijzelf.
Bent u op de hoogte van de mogelijkheid om op korte termijn waardevol cultureel erfgoed te behouden en te bestemmen als bibliotheek? Zo ja, wat vindt u van deze mogelijkheid? Zo nee, zult u zich hierover laten informeren?
In het gesprek met gedeputeerde Den Heyer is dit naar voren gekomen. Een private partij (stichting Cocari II) spant zich in deze gebouwen te verwerven en een maatschappelijke bestemming te geven. Op 11 juni jl. heb ik via een brief aan de stichting Cocari II mijn sympathie voor het project uitgesproken en heb ik voorgesteld om het bibliotheekonderdeel van het plan verder uit te werken in samenwerking met het openbaar lichaam en de Bibliotheka Publiko Boneiru.
Bent u bereid om de herbestemming van bibliotheken in bestaand cultureel erfgoed mogelijk te maken en te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De primaire verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de bibliotheek ligt bij het openbaar lichaam. De vestiging van de openbare bibliotheek in dit cultureel erfgoed is een interessante mogelijkheid. De stichting Cocari II en het Nationaal Restauratiefonds (NRF) hebben een intentieverklaring ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de financiële ondersteuning van het NRF aan Cocari II met als doel de gebouwen te restaureren en geschikt te maken voor maatschappelijke functies.
Deelt u de mening dat u (mede-) verantwoordelijkheid heeft om de openbare bibliotheek op Bonaire te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De primaire verantwoordelijkheid voor een goede en duurzame bibliotheekvoorziening ligt bij het openbaar lichaam, zoals die verantwoordelijkheid in Europees Nederland bij de gemeenten ligt. Tegelijk heeft het Rijk de taak om toe te zien op het functioneren van het stelsel als geheel. In Europees Nederland zijn de afgelopen jaren reparaties verricht aan het netwerk door ondersteuning te geven aan bibliotheken in kleine kernen (motie Asscher). Dezelfde faciliteiten wil ik ook beschikbaar stellen voor verbetering van de openbare bibliotheek op Bonaire. Dit sluit aan bij het recente advies van de Raad voor Cultuur (Investeer in cultuur voor iedereen) waarin wordt gesteld dat het aanbod op het gebied van de bibliotheken in Caribisch Nederland zeer beperkt is.
Kunt u en bent u bereid maatwerk te leveren voor het realiseren van deze vitale bibliotheekfunctie met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang?
Het is belangrijk voor de inwoners van Bonaire dat er een goede bibliotheekvoorziening is. Er zijn inderdaad grote verschillen tussen het bibliotheekwerk in Europees en Caribisch Nederland en de behoefte aan maatwerk is groot. In samenspraak en samenwerking met de bibliotheken, de openbare lichamen, de KB en OCW wordt gewerkt aan een meerjarenplan voor Caribisch Nederland. De start van het meerjarenplan is een onderzoek dit najaar naar de maatschappelijke opgaven van de bibliotheken in Caribisch Nederland, waarbij per eiland gekeken zal worden naar de behoeften.
Zijn aanpak voor ondersteuning van LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het vandaag internationale dag tegen de homofobie is?
Ja.
Deelt u de mening dat homofobie niet thuishoort in de vrije Nederlandse samenleving en we moeten strijden voor de vrijheid van iedereen die niet zichzelf kan zijn?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zich veilig voelt en de ruimte krijgt om te kunnen zijn wie ze willen zijn. Hoewel er vooruitgang is geboekt, valt hier nog winst te behalen.
Kunt u cijfers met de Kamer delen van het meest recente onderzoek dat u bekend is over de mate waarin in migrantengemeenschappen homoseksualiteit wordt geaccepteerd? Klopt het dat hier te weinig verbetering in zit?
In de LHBT-monitor 2016 van het SCP over opvattingen over en ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen treffen we de meest recente cijfers over opvattingen binnen migrantengemeenschappen aan (gebaseerd op de Survey Integratie Migranten uit 2015). Binnen alle herkomstgroepen is de meerderheid – variërend van 57% van de Somalische, 65% van de Turkse, 68% van de Marokkaanse, tot 85% van de Surinaamse Nederlanders – van mening dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen.
De grootste verschillen doen zich voor als migrantengemeenschappen wordt gevraagd wat ze van homoseksualiteit in de nabije kring vinden. Marokkaanse en Turkse Nederlanders vinden het ongeveer zeven keer vaker een probleem als hun kind gaat samenwonen met een vaste partner van hetzelfde geslacht, dan autochtone Nederlanders (78% en 76% versus 11%). Onder Somalische Nederlanders ligt het aandeel zes keer zo hoog (66%), onder Poolse Nederlanders vier keer (44%) en onder Surinaams en Antilliaanse/Arubaanse Nederlanders iets minder dan drie keer (29%).
Ander onderzoek van het SCP (Integratie in Zicht, 2016) laat een vergelijkbaar beeld zien. Dit laatste onderzoek laat bovendien zien dat er ten opzichte van een meting 4 jaar eerder, sprake is van een lichte toename van de acceptatie.
Sinds het verschijnen van deze onderzoeken is er veel geïnvesteerd in LHBTI-acceptatie in het algemeen, en specifiek binnen religieuze en/ of migrantengemeenschappen (zie vraag 4 voor lopende initiatieven). Want niet alleen binnen migrantengemeenschappen is de acceptatie van LHBTI lager, ook binnen andere gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen. Binnen deze gemeenschappen is de LHBTI-acceptatie lager dan gemiddeld. Dit hangt samen met strikte, traditionele, genderopvattingen over de rol van mannen en vrouwen. Van de mensen die eens per week of vaker naar de kerk gaan, is ongeveer 47% positief over homoseksualiteit, terwijl dit onder mensen die nooit naar de kerk gaan 77% is.
In het beleid richten we ons daarom op alle groepen in de samenleving, waarbij de acceptatie van LHBTI achterblijft, zodat ook in die gemeenschappen LHBTI-personen de vrijheid hebben en voelen om zichzelf te zijn.
We kunnen geen uitspraak doen over de ontwikkeling van acceptatie van homoseksualiteit binnen migrantengemeenschappen omdat er na 2016 geen vervolgmeting is gedaan.
Ziet u het als uw taak van Minister van integratie om op te komen voor onderdrukte LHBTI’ers in migrantengemeenschappen en zo ja, wat doet u hier actief aan?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het van belang dat iedereen in Nederland zelf mag bepalen hoe ze hun eigen leven willen inrichten. Samen met mijn collega van OCW zet ik in op de bevordering van het recht op zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen. We gaan hierbij uit van de veronderstelling dat mensen in gesloten gemeenschappen nog te vaak beperkt worden in hun persoonlijke autonomie vanwege traditionele denkbeelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid.
Vanuit SZW wordt er via het Platform Eer en Vrijheid integraal aandacht besteed aan bovenstaande thema’s en ook worden er op dit moment vanuit SZW 2 projecten ondersteund die zijn gericht op de bevordering van zelfbeschikking van LHBTI+’ers:
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van OCW de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie, bestaande uit 7 migranten- en vluchtelingorganisaties en Movisie, zet zich in voor gendergelijkheid en LHBTI-acceptatie in vluchtelingen- en migrantengemeenschappen en werkt aan het terugdringen van gendergerelateerd geweld.
Ook ondersteunt mijn collega van OCW bijvoorbeeld de activiteiten van de christelijke LHBTI-alliantie LCC+ waar onder andere «Homo in de Klas» een plek in heeft. Deze alliantie zet zich in voor het bespreekbaar maken van LHBTI binnen christelijke kring.
Vanuit OCW wordt ook het project «Stil verdriet» van Theater AanZ ondersteund. In samenwerking met de protestant-christelijke scholen, Stichting School en Veiligheid en de organisatie «Homo in de Klas» heeft Theater AanZ een voorstelling ontwikkeld over homoseksualiteit binnen het christelijk geloof. Hierbij wordt na afloop een gesprek gevoerd over deze thema’s in de klas. Aanvullend is er een training voor de docenten van de school waar de voorstelling wordt gegeven. De voorstelling is op 1 oktober 2020 in première gegaan.
Hoe staat het met de uitvoering van het amendement-Becker bij de begrotingsbehandeling in november 2020 waarmee drie ton is vrijgemaakt voor organisaties die opkomen voor LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen?1 Kunt u de Kamer zo snel mogelijk in detail informeren over de beoogde besteding van deze middelen en de planning van toekenning?
Om de middelen die voortvloeien uit het amendement 35 570 XV, nr. 10 – dat toeziet op ondersteuning van organisaties die strijden tegen culturele onderdrukking en zelfbeschikking ondersteunen – zo zorgvuldig en effectief mogelijk te besteden, laat ik een korte verkenning uitvoeren naar mogelijke witte vlekken in de huidige preventieve aanpak van schadelijke praktijken. Ik wil weten welke gemeenschappen en/of risicogroepen aanvullend gerichte aandacht behoeven. Deze verkenning zal ook in kaart brengen welke effectieve instrumenten er bestaan om binnen gesloten gemeenschappen mentaliteitsverandering te bevorderen.
Het gaat daarbij om een aanvulling op al lopende initiatieven zoals het project van Femmes for Freedom gericht op voorlichting over het recht op zelfbeschikking aan vrouwen en LHBTI’ers uit nieuwkomersgroepen en het project van Dona Daria dat zich richt op het vergroten van het sociaal netwerk van vrouwen en LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen.
Op basis van de resultaten van de verkenning zal ik in het najaar verdere uitvoering geven aan het amendement 35 570 XV, nr. 10.
De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw bijdrage bij het symposium «toekomst van de bruine vloot» op 4 maart 2021?
Ja.
Herinnert u zich dat u toen heeft aangegeven «we zijn bijna klaar met het vormgeven van een regeling» en sprak over «heel snel vaststellen» van een regeling voor het varend erfgoed en dat u op de vraag wanneer de 15 miljoen euro voor de bruine vloot kan worden uitgekeerd heeft geantwoord dat de regeling «op een haar na gevild is»? Wat bedoelde u daarmee, graag een uitgebreide toelichting? Wat bedoelde u toen u zei dat er extra steun bovenop de 15 miljoen euro kwam? Wat bedoelde u met «heel snel vaststellen»?
Tijdens het symposium over de toekomst van de bruine vloot heb ik een speech gehouden over het belang van de sector en een doorkijkje gegeven over de bruine vloot regeling. In mijn herinnering ben ik hierbij dicht bij de tekst gebleven die ik in mijn brief van 17 februari jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 231) heb geschetst. Hierbij heb ik niet willen suggereren dat de regeling eerder dan eind tweede kwartaal 2021 kan worden opengesteld. Toen ik aangaf dat er extra steun voor de bruine vloot beschikbaar was bedoelde ik dat naast de nu uitgewerkte Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot er voor deze sector ook steun vanuit het generieke steun- en herstelpakket beschikbaar is.
Hoe moeten uw uitspraken op 4 maart 2021 gezien worden tot de uitspraak in de brief van 17 februari 2021 (Kamerstuk 35 420, nr. 231) dat de regeling voor de historische zeilschepen eind tweede kwartaal 2021 open zal worden gesteld en dat er nu begin mei (2 maanden later) nog geen regeling of concept-regeling bekend is gemaakt? Deelt u de mening dat u andere verwachtingen heeft gewekt op 4 maart jl.? Zo nee, waarom niet?
Zowel in mijn brief van 17 februari jl. als in de beantwoording van de vragen van 16 februari, 22 februari, 13 april en 22 april met de brief van 28 april jl. (kenmerk 2021D15680) heb ik aangegeven dat de uitvoeringsorganisatie aangaf deze regeling niet eerder dan eind tweede kwartaal van 2021 te kunnen uitvoeren. Ik snap het ongeduld van ondernemers en ben blij dat ik in mijn brief van 27 mei 2021 hebben kunnen aangeven dat de regeling naar verwachting eind juni open kan worden gesteld.
Hoe ziet de regeling er op hoofdlijnen en in eventueel concept uit, aangezien u begin maart heeft aangegeven dat u bijna klaar bent met het vorm geven van een regeling? Kunt u de contouren schetsen? Zo nee, waarom niet?
De contouren van deze regeling heb ik geschetst in mijn brief van 27 mei 2021 over de Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot.
Kunt u aangeven hoe de sector van de bruine vloot er op dit moment voor staat, want u gaf eerder aan dat «de ergste nood eraf is», de VVD krijgt namelijk andere signalen? In een artikel in de Leeuwarder Courant van 7 mei 2021 wordt aangegeven dat bijna de helft van de bruine financiële hulp nodig heeft, kan de Staatssecretaris daarop reageren, net als op de rest van dat bericht «Fonds 50 miljoen euro nodig voor overleving bruine vloot»?
De branchevereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heeft ons laten weten dat uit hun enquêtes naar voren komt dat de sector in 2020 77% omzetverlies heeft geleden. Over de gemiste inkomsten van 2021 hebben we vanuit de BBZ nog geen cijfers ontvangen. Wel zien we bij de aanvragen van de TVL in het eerste kwartaal van 2021 dat deze bedrijven aangeven een omzetverlies van 90% te verwachten.
Vanuit het steunpakket van het kabinet is bijgedragen om deze nood te verlichten. Uit de cijfers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) blijkt dat sinds de start van de crisis op 15 maart 2020 tot heden voor ruim € 27 miljoen TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven met de SBI-codes voor deze sector (5010 (Zeevaart), 5030 (Binnenvaart) en 9103 (Monumentenzorg)). Naast zeilende bruinevlootondernemers behoren ook andere ondernemers die bijvoorbeeld motorschepen exploiteren en cruise- en rondvaartboten tot deze codes, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden aan deze sector. Deze steun levert, naast andere regelingen als de NOW, daarmee een belangrijke bijdrage aan het overeind houden van deze ondernemers, maar neemt de financiële gevolgen van deze crisis natuurlijk niet geheel weg.
Ik ben op de hoogte van het initiatief dat de gezamenlijke Zuiderzee en Waddenzee gemeenten en provincies in samenwerking met NBTC hebben genomen om ook op de langere termijn deze sector op de kaart te zetten. Ik juich dit soort initiatieven van harte toe en hoop dat we er zo gezamenlijk voor kunnen zorgen dat deze sector wordt ondersteund, zowel op de korte als op de lange termijn.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de Europese Commissie met betrekking tot de staatssteun, want tijdens het symposium gaf u aan dat de regeling er binnen een paar weken zou kunnen zijn als aan die voorwaarde was voldaan?
Dit gesprek heeft plaatsgevonden. De conclusie na het gesprek met de Europese Commissie is dat het steunkader voor cultuur en de instandhouding van erfgoed hier niet passend is en we de regeling verder zullen uitwerken met gebruikmaking van de de-minimisverordening.
Welk overleg heeft er sinds begin maart met de vertegenwoordigers van de bruine vloot plaats gevonden, graag een overzicht met data, deelnemers, onderwerpen die zijn besproken en uitkomsten?
Sinds maart is er verschillende malen contact geweest met vertegenwoordigers van deze sector. Met de BBZ heeft mijn ministerie nauw contact en vinden op wekelijkse en twee wekelijkste basis gesprekken plaats. Daarnaast heb ik op hun uitnodiging op donderdag 4 maart jl. op het symposium over de toekomst van de bruine vloot bezocht. Hierbij waren ook verschillende vertegenwoordigers van de sector aanwezig.
Op 17 maart en op 21 april jl. heeft mijn ministerie gesproken met de Federatie Varend Erfgoed Nederland. Op 24 maart jl. heeft mijn ministerie gesproken met een vertegenwoordiger van de moderne zeilschepen en replica’s.
Tot slot heeft mijn ministerie met de HISWA-RECRON en verschillende andere vertegenwoordigers telefonisch gesproken.
Deze gesprekken gingen over de ondersteuning van de bruine vloot en de invulling van deze regeling. In deze gesprekken hielden partijen daarnaast het pleidooi de regeling te verbreden of juist te versmallen zodat hun achterban hier (beter) in zou worden meegenomen.
Zoals gebruikelijk is bij vorming van beleid is deze input gebruikt bij het verder uitwerken van de regeling.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de brandbrief van de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ), de vereniging voor beroepschartervaart, van 16 april 2021 over het tweede verloren jaar?
Mijn ministerie heeft geregeld contact met de BBZ; Tijdens een van deze gesprekken is hierbij stil gestaan bij de door hen verstuurde brandbrief van 16 april jl.
Welke afspraken zijn gemaakt met de bruine vloot over een protocol waardoor men weer verantwoord kan gaan varen? Wanneer zou in het stappenplan of openingsplan de bruine vloot weer kunnen gaan varen en onder welke voorwaarden? Welk overleg heeft daarover plaats gevonden met de sector dan wel vindt daarover nog plaats?
Op dit moment is het exploiteren van een bruine vloot schip voor recreatief gebruik niet toegestaan. Ook de horeca binnen dient gesloten te zijn. Het openstellen van rondvaartboten en andere bedrijfsmatige personenvervoer voor recreatie, waaronder de bruinevlootschepen, zijn in het heropeningsplan opgenomen in stap 3. Dat betekent dat het vanaf die stap het weer mogelijk is om op alle bruinevlootschepen benedendeks te eten en overnachten op deze schepen met een gezelschap van max 4 personen. Dit is de eerst volgende stap die in het openingsplan is voorzien. Hierover heeft geen gesprek plaats gevonden met de sector. De sector beschikt over een protocol dat gebruikt kan worden voor bruine vloot ondernemers die dagtochten of meerdaagse tochten aanbieden. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierover geen specifieke afspraken gemaakt met de sector.
Op dit moment is sportbeoefening buiten wel mogelijk. Een bruinevlootschip kan daarom worden gebruikt voor de beoefening van sport met maximaal dertig personen van 27 jaar en ouder. Zij dienen anderhalve meter afstand van elkaar te houden. Voor jongeren onder de 27 jaar geldt geen maximumgroepsgrootte en geldt de anderhalve meter afstand niet. Dit betekent dat zeilen als sport is toegestaan, maar recreatieve tochten nog niet mogelijk zijn. Ook kan een bruinevlootschip worden ingezet voor personenvervoer, waarbij het moet gaan om de verplaatsing van de ene naar de ander locatie en het vervoer geen recreatieve activiteit mag zijn. Voor zover een bruinevlootschip vergelijkbaar is met een hotel, kan hier op dit moment ook per verblijfplaats worden overnacht met een gezelschap van maximaal 4 personen.
Eerder is gevraagd om een afschrift te krijgen van de brandbrief van een moeder van een bruine vloot schipper, die zou op 17 februari 2021 aan de Kamer gestuurd zijn bij Kamervragen van de VVD, klopt het dat deze uiteindelijk niet is bijgevoegd, kan deze, indien deze nog niet is toegestuurd, alsnog worden bijgevoegd?
Deze brief zal opnieuw worden bijgevoegd en is opgenomen als bijlage 1 bij deze antwoorden1.
Kunt u deze vragen gewoon één voor één beantwoorden én binnen de gestelde termijn, want de laatste vragen van de VVD hierover van 16 februari en 22 februari 2021 zijn pas op 28 april 2021 beantwoord?
Ja, deze antwoorden worden binnen de gestelde termijn beantwoord.
De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Tjeerd de Groot (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De zon straalt, maar de bruine vloot verkeert in zwaar weer»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het zijn moeilijke tijden en veel ondernemers hebben zwaar te lijden onder de economische gevolgen van de coronacrisis.
Deelt u de mening dat de bruine vloot een enorm belangrijk stuk cultureel erfgoed vertegenwoordigd dat bescherming behoeft?
Ja, de zeilende bruine vloot is een belangrijk onderdeel van onze cultuur als zeilende natie.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de bruine vloot tot het einde van het tweede kwartaal van dit jaar op de tegemoetkomen moet wachten? Bent u bereid om – net zoals bij de overige steunregelingen – met voorschotten te werken?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het Kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de TVL lijken voor bruine vloot-schippers goed te passen.
Dit blijkt onder andere door dat sinds de start van de crisis in maart vorig jaar ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me ervan bewust dat naast bruine vloot-ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld met motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet volledig weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn. Dit komt ook doordat de steun vanuit de TVL binnen enkele weken na het doen van een aanvraag beschikbaar is. Het is niet mogelijk voorschotten uit te betalen voorafgaand aan publicatie van een regeling omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekten. Indien er sprake is van staatssteun, is dit bovendien onrechtmatig.
Indien er vertraging in het uitkeren van de beloofde 15 miljoen euro blijft, kunt u garanderen dat dit niet zal leiden tot het verdwijnen van een deel van dit culturele erfgoed? Zo nee, hoeveel schepen lopen volgens u het risico op faillissement door de vertraging van de uitkering van deze regeling?
In de Kamerbrief van 17 februari jl. heb ik uw Kamer laten weten dat de Coronaregeling bruine vloot niet eerder dan eind tweede kwartaal 2021 zal kunnen worden opengesteld (Kamerstuk 35 420, nr. 231). De verwachting is nog steeds dat deze regeling in juni beschikbaar zal zijn voor deze ondernemers.
Ondernemers kunnen ook gebruik maken van de TVL en andere maatregelen uit het steun- en herstelpakket.
Klopt het dat door te focussen op «zeilschepen, met een historisch/traditioneel uiterlijk, die bedrijfsmatig worden geëxploiteerd ten behoeve van kleinschalige passagiersvaart (chartervaart)» (Kamerstuk 35 420, nr. 231) en de SBI-codes 5010 of 5030, de ideële vaart wordt uitgesloten van de extra steunmaatregel? Klopt het bovendien dat ander Varend Erfgoed, zoals stoomboten, hiermee ook buiten de boot vallen?
De regeling zal zich richten op ondernemers met SBI-code 5010, 5030 en 9103 die bedrijfsmatig zeilschepen van 50 jaar of ouder exploiteren voor het vervoeren van passagiers. Voor ondernemers die andere activiteiten uitvoeren zoals het maken van tochten met een stoomboot staat de TVL regeling open.
Kunt u toelichten waarom gekozen is voor deze afbakening? Deelt u de mening dat of een schip wel of niet een ideëel doeleinde heeft of een motor bevat, niet zoveel hoeft te zeggen over de cultuurhistorische waarde van het schip?
Het doel van de regeling is om ondernemers die bedrijfsmatig een historisch zeilend schip exploiteren te ondersteunen in de kosten voor onderhoud en herstel, zodat deze schepen behouden blijven voor exploitatie. Deze regeling is niet bedoeld voor andere doeleinden.
Bent u bereid de huidige afbakening aan te passen zodat deze toereikend is in het beschermen van Nederlands cultureel en historisch varend erfgoed tegen de effecten van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze regeling wordt ontwikkeld om de commercieel zeilende historische vloot te ondersteunen. Niet voor bredere steun aan al het varend erfgoed.
Welke andere schepen die wellicht wel tot ons Varend Erfgoed behoren, maar niet onder deze codes of beschrijving vallen, kunnen door deze afbakening geen aanspraak maken op deze regeling?
Voor deze regeling zullen zeilende schepen van 50 jaar of ouder, die commercieel worden geëxploiteerd in aanmerking komen. Als aanvullende eis zal worden gesteld dat deze ondernemers geregistreerd staan onder code 5010, 5030 en 9103. Ondernemers die dezelfde activiteiten uitvoeren maar een andere SBI-code hebben kunnen via een hardheidsclausule in de regeling toegang krijgen tot deze regeling. Van deze regeling kan geen gebruik worden gemaakt door ondernemers die een ander historisch schip exploiteren zoals bijvoorbeeld stoomboten en motorboten. Voor deze ondernemers staat de TVL open.
Klopt het dat u in uw brief van 17 februari 2021 stelde dat de verwachting was dat er eind maart meer informatie beschikbaar zou zijn over de invulling van de regeling? Kunt u toelichten waarom er vertraging is opgelopen in het invullen van de regeling en wanneer deze alsnog verwacht kan worden?
Bij het ontwikkelen van de regeling hebben wij een passender manier gevonden die beter aansluit bij de TVL en waarmee voorkomen wordt dat voor dezelfde kosten subsidie wordt verstrekt. Dit heeft voor enige vertraging in de uitwerking van de regeling gezorgd, de geplande datum van openstelling is hetzelfde gebleven.
Ik ben met de Europese Commissie in gesprek of de voorziene vormgeving van de regeling past binnen de steunkaders voor cultuur en instandhouding van het erfgoed. Na een positief advies van de commissie kan de regeling nader worden uitgewerkt, gepubliceerd en zal de Kamer worden geïnformeerd, waarna de regeling, zoals aangekondigd in mijn brief van 17 februari jl., eind tweede kwartaal kan worden opengesteld.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
We zullen deze antwoorden binnen de termijn aan de Kamer sturen.
De onderbetaling van artiesten die in de media optreden |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe staat het met de aangenomen motie Kwint c.s. die verzocht in overleg met de publieke omroep te komen tot een afspraak te komen waarin artiesten gewoon fatsoenlijk betaald worden voor hun diensten?1
Vooropgesteld staat dat de publieke omroep zelf over een (fatsoenlijke) betaling van artiesten in programma’s gaat. Het is onwenselijk, vanwege zijn onafhankelijke positie, dat de overheid de publieke omroep hiertoe verplicht. Op 17 februari 2021 is uw Kamer per brief2 geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de motie Kwint c.s. Zoals in deze brief is aangegeven is het verzoek geagendeerd voor bestuurlijk overleg met de NPO. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met de omroepen en met de popcoalitie. Deze gesprekken lopen momenteel nog. De Kamer zal voor het zomerreces op de hoogte worden gebracht van de uitkomst van deze gesprekken.
Klopt het – zoals Henk Westbroek schrijft in zijn column in Performers Magazine – dat van iedere euro die de publieke omroep besteedt aan muziekprogramma’s, hiervan 5 cent naar de artiest gaat? Vindt u dit eerlijk? Kunt u dit toelichten?2
De NPO herkent zich niet in de uitspraak die de heer Westbroek in genoemde column doet en volgens de NPO is de betreffende uitspraak ook niet eenvoudig te verifiëren. Er zijn verschillende vormen waarin muziek in een programma gebruikt wordt en er zijn ook verschillende vormen waarin artiesten in programma’s worden gebruikt. De omstandigheden bepalen welke vergoeding voor welke situatie gepast is. Daardoor is een oordeel over de generieke uitspraak van de heer Westbroek volgens de NPO niet mogelijk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, lopen de gesprekken nog met de NPO en de omroepen. Het is mijn inzet om daarbij te komen tot een eerlijke vergoeding voor artiesten die door de landelijke publieke omroepen worden gebruikt in hun programma’s.
Worden momenteel op alle publieke tv- en radiokanalen artiesten betaald wanneer ze optreden? Zo ja, hoe hoog is deze vergoeding? Zo niet, waarom niet? Dat was toch met de Kamer afgesproken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Herkent u de uitspraak van Westbroek dat na 1 juni alles weer wordt zoals het was voor artiesten en dat zij niet langer betaald zullen krijgen voor hun optredens bij de publieke omroep? Wat gaat u doen om dit te voorkomen? Bent u – indien nodig – bereid om in gesprek te gaan met de landelijke en andere publieke omroepen teneinde te garanderen dat de motie Kwint c.s. alsnog volledig wordt uitgevoerd?
De heer Westbroek refereert in zijn column aan de subsidie die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kader van het steunpakket voor de creatieve en culturele sector aan de NPO heeft toegekend voor de uitvoering van het door de NPO opgestelde Actieplan Cultuur. Met deze middelen worden culturele producties gefinancierd, waarmee ook makers in de culturele sector worden ondersteund, dus niet alleen voor muziekprogramma’s op tv. Uw Kamer is daarover per brief van 16 november 2020 geïnformeerd. De subsidiebeschikking daarvoor is 31 maart jl. aan de NPO gestuurd. Het Actieplan Cultuur kent een beperkte looptijd tot en met 30 juni 2021. De bijbehorende programmering vindt plaats uiterlijk voor 31 december 2021. Het is mijn inzet om structurele afspraken over de vergoedingen voor artiesten te maken met de publieke omroep. Zoals ik in de antwoorden hierboven heb geschetst, ben ik nog met de NPO, omroepen en artiesten in gesprek over de uitvoering van de motie Kwint c.s. en zal ik uw Kamer daar voor het zomerreces over infomeren.
Kroondomein het Loo |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Zembla «Subsidie voor de Koning is een «juridische janboel»»?1
Ja.
Is het waar dat Kroondomein het Loo middels een schenkingsovereenkomst in 1959 aan de Staat is overgedragen? Zo ja, is het Kroondomein het Loo dan niet feitelijk de juridische eigendom van de Staat?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 van het lid Wassenberg is geantwoord, zijn, in de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina, regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstukken II, 1969/70, 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager,
waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Kunt u bevestigen dat de Kroondrager de vruchtgebruiker van Kroondomein het Loo, dan wel het daaronder vallende grondgebied, is, aangezien op de website van het koninklijk huis staat: «Het Rijk verstrekt jaarlijks voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van het Kroondomein (...) een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein.»2? Zo ja, kunt u dan aangeven waaruit de vestiging van dit vruchtgebruik volgt? Zo niet, kunt u dan aangeven of er een, anders dan door de Kroondrager gevestigd, recht op vruchtgebruik op het kroondomein, dan wel het daaronder vallende grondgebied, gevestigd is? Zo ja, wanneer, op welke wijze en ten behoeve van welke natuurlijke dan wel rechtspersoon is dit recht gevestigd?
Dat klopt. Het recht op vruchtgebruik komt voort uit de schenkingsakte, die is bekrachtigd in de Wet op het Kroondomein van 1971. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u verklaren waarom op diezelfde website wordt gesteld:«Met andere woorden: als de economische eigenaar van deze grond niet de Kroondrager was geweest, dan had die persoon ook subsidie kunnen krijgen.»3 Is de Kroondrager nu vruchtgebruiker of economisch eigenaar?
De Kroondrager is vruchtgebruiker. In de tekst op de website is de term economisch eigenaar gebruikt als synoniem voor de term vruchtgebruiker. De tekst heeft als doel om die term te verduidelijken en aan te geven dat de Kroondrager evenals iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen gebruik kan maken van natuursubsidies, mits aan de gestelde subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Als de Kroondrager economisch eigenaar is, behoort de waarde van het kroondomein dan tot zijn vermogen en zou hij hier dan niet belasting over moeten betalen, nu de belastingvrijdom van art. 40, lid 2 van de Grondwet niet van toepassing is op het privévermogen van de Koning?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat er aan in de weg om uitspraken te doen over de fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Is het waar dat overschotten van Kroondomein het Loo worden uitgekeerd aan de Kroondrager? Zo ja, kan de Minister voorzien in een volledig overzicht van uitkeringen die op basis hiervan zijn gedaan aan de Kroondrager?
Financiële transacties van natuurlijke personen gelden als gedragingen binnen de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt ook voor leden van het Koninklijk Huis. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat derhalve in de weg aan het verstrekken van informatie hierover.
Kunt u bevestigen dat de juridische grondslag voor de subsidiëring de Kaderwet EZ-subsidies is, onder analoge toepassing van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 («SVNL Gelderland 2016»)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de voorwaarden zoals neergelegd in bovengenoemde regelingen (in beginsel ook) voor de subsidiëring van Kroondomein het Loo gelden?
Het klopt dat de juridische grondslag voor de subsidiering de Kaderwet EZ-subsidies is en dat het inhoudelijke kader van de SVNL Gelderland 2016 grotendeels gevolgd is. Waar deze regeling niet is gevolgd, is dat in de beschikking aangegeven.
Kunt u aangeven door welke actor, specifiek rechtspersoon of natuurlijke persoon de aanvraag voor de subsidieverlening is gedaan? Wie is de subsidieontvanger? In wiens vermogen komt de subsidie terecht?
De rentmeester van het Kroondomein doet dit namens de Kroondrager en ontvangt ook de subsidie. De subsidie betreft een tegemoetkoming in de kosten.
Is er, gelet op het feit dat volgens artikel 2.1, eerste lid, onder a en b van de SVNL Gelderland 2016 een aanvrager krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap dient te hebben over het natuurterrein waarvoor de subsidie is aangevraagd, sprake van erfpacht? Zo ja, wanneer, op welke wijze, en aan welke natuurlijke persoon of rechtspersoon komt de erfpacht toe? Zo nee, op grond van welk onderdeel van artikel 2.1, eerste lid of tweede lid, is de aanvraag voor de subsidie dan rechtens gedaan?
De eigendomsstructuur zoals beschreven in antwoord op vraag 2, komt, in de context van het zo veel mogelijk volgen van de SVNL, de facto overeen met de rechten en plichten die een natuurlijk persoon met beschikking over het eigendomsrecht heeft, zoals gesteld in artikel 2.1, onderdeel a van de SVNL Gelderland 2016.
Kunt u uitleggen waarom niet alleen de uitzondering van artikel 2.9, vierde lid, onder c hier van toepassing wordt verklaard, maar deze ook nog eens wordt opgerekt van één hectare tot vijfduizend hectare gedurende niet zeven dagen, maar drie maanden in het jaar, gezien het feit dat uit artikel 2.9, eerste lid, onder d blijkt dat de subsidieontvanger verplicht is«het van zonsopgang tot zonsondergang openstellen en toegankelijk houden van het desbetreffende natuurterrein op ten minste 358 dagen per jaar;»? Is voldaan aan de bepaling van artikel 2.9, vierde lid, onder c, dat de subsidieontvanger vrijgesteld kan worden van bovengenoemde verplichting, indien «er bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare (...)»? Waarin is de grondslag gelegen om een uitzondering te maken op de bij wet bepaalde uitzondering, daar u in uw beantwoording van vragen van het lid Wassenberg d.d. 2 juli 2020, stelt dat deze regeling niet gevolgd is en dat in de subsidiebeschikking ruimte wordt gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, heeft de subsidieverlening plaatsgevonden op grond van de Kaderwet EZ-subsidies (thans: de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door de SVNL Gelderland 2016 te volgen. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Kunt u ondubbelzinnig aangeven welke reden 1) privacy-redenen; 2) veiligheidsoverwegingen; en 3) de Koninklijk jacht, volgens u een inbreuk op de normaliter geldende subsidievereisten van de SVNL Gelderland 2016 rechtvaardigen, aangezien blijkens de onderliggende stukken meerdere redenen worden aangevoerd voor de uitzondering op het bepaalde in artikel 2.9, eerste lid, onder d en artikel 2.9, vierde lid, onder c SVNL Gelderland 2016, zoals «Daarnaast is sprake van afwijkende regelgeving met betrekking tot de openstellingsplicht van het domein. Dit vanwege de Koninklijke jacht.»4 Een ander argument luidt: «De enige uitzondering die het Kroondomein heeft, in relatie tot andere particuliere natuurbeheerders, is dat vanwege privacy-redenen, een groter gebied mag zijn afgesloten dan de 1 ha die hiervoor normaal is. Dit is primair gemotiveerd vanuit veiligheidsoverwegingen voor de Kroondrager. (en in dit gebied zal waarschijnlijk het grootste deel van de jacht plaatsvinden)»5.?
In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Opvattingen van ambtenaren in de verstrekte documenten zijn onderdeel geweest van een proces ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming. Uiteindelijk is hetgeen in de definitieve besluitvorming terugkomt leidend.
Kunt u daarnaast nader illustreren waarom «privacy-redenen» van de Kroondrager een dergelijk verschil rechtvaardigen, dat de Kroondrager – in tegenstelling tot iedere andere private beheerder van bos- en natuurterreinen – vijfduizend hectare (in plaats van één hectare) en drie maanden (en geen zeven dagen) nodig heeft om aan die privacybehoefte te voldoen?
Zoals ook blijkt uit de verstrekte stukken hebben, in de context van het continueren van de historisch gegroeide situatie, verschillende overwegingen in het voorbereidend proces een rol gespeeld, die hebben uitgemond in een beschikking waarin de SVNL Gelderland op het punt van de openstelling niet is gevolgd, maar ruimte is gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Artiesten voor de 'field labs' die niet betaald krijgen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de deelnemende artiesten aan de zogeheten «field labs» niet betaald krijgen voor hun werk?
De sector zelf heeft het initiatief genomen om deze events te organiseren en de artiesten en toeleveranciers benaderd om pro bono deel te nemen aan de fieldlabs. De opbrengst uit de kaartverkoop komt ten goede aan het evenement zelf.
Deelt u de mening dat artiesten voor hun werk betaald horen te krijgen, zoals mensen in andere beroepen ook betaald horen te krijgen voor hun werk? Zo nee, waarom niet?
Artiesten dienen voor hun werk betaald te krijgen. Een gezonde culturele arbeidsmarkt is primair de verantwoordelijkheid van de sector. De overheid schept alleen de randvoorwaarden. Zo steunt de overheid Platform ACCT in de uitvoering van de Arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector.
Deelt u de mening dat de culturele sector het de afgelopen jaar een van de sectoren was die de zwaarste klappen kreeg? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis betekent een enorme klap voor de gehele culturele en creatieve sector. De overheid doet er alles aan om deze schade zoveel mogelijk te beperken. Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 8 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.1 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.2 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.3 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop)podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.4
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld dient te geven en het dus niet passend is om bij dit soort experimenten artiesten geen eerlijk loon te geven? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de fieldlabs ligt in handen van de sector zelf. De artiesten die optreden tijdens de praktijktesten doen mee in het bewustzijn dat geen sprake is van een normale situatie, maar van een test waaraan geen betaling verbonden is. Alle betrokkenen bij de praktijktesten van het Fieldlab Evenementen doen dit belangeloos. De opbrengst uit de kaartverkoop wordt weer geïnvesteerd in het evenement zelf.
De berichten ‘Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen’ en ‘Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen»?1 en «Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten»2? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie heeft aangegeven geen medewerking meer te willen verlenen aan het bevrijdingsdefilé in Wageningen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit klopt niet. Het evenement in Wageningen bestaat uit verschillende elementen; een kerkdienst, een herdenking en een defilé. De organisatie hiervan is in handen van het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties 1945, ook bekend als Stichting Wageningen 45. Alle drie de elementen worden – conform de afspraak met de organisatie – door Defensie jaarlijks ondersteund. Het geheel van defensieondersteuning aan vele herdenkingsactiviteiten en evenementen legt een te zwaar beslag op de operationele capaciteit van de krijgsmacht. Defensie is daarom genoodzaakt om kritischer te kijken naar toekomstige bijdragen. Ten aanzien van het defilé heeft Defensie nieuwe afspraken gemaakt die samen met de overige ondersteuningsafspraken zijn vastgelegd in een convenant. Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het defilé worden de afspraken herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Deelt u de opvatting dat met het defilé een verbinding wordt gelegd tussen het verleden en de huidige tijd en dat daarom alles in het werk gezet moet worden om dit in de huidige vorm te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Kennis over het verhaal en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de huidige maatschappij te kunnen begrijpen en om de waarde van de democratie en van de rechtstaat te onderstrepen. Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei, georganiseerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) en gefinancierd door VWS, wordt in allerlei vormen het verband gelegd tussen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de huidige tijd. Naast deze nationale activiteiten vinden er op 4 en 5 mei, maar ook op andere dagen, vele belangrijke herdenkingen en vieringen plaats. Deze activiteiten worden vaak door vrijwilligersorganisaties georganiseerd en ondersteund door lokale en provinciale overheden en in sommige gevallen door het Ministerie van Defensie. Ook het bevrijdingsdefilé in Wageningen hoort daarbij. Voor 2021 heeft de organisatie een alternatief programma gemaakt. Mits de Covid-maatregelen het toelaten zal het bevrijdingsdefilé in 2022 gewoon kunnen doorgaan.
Is er aandacht voor de nog levende veteranen die dit jaar de herdenking op 4 mei en viering van de bevrijding op 5 mei helaas niet kunnen bijwonen?
Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei op de Dam in Amsterdam is ieder jaar in het erecouloir een delegatie Nederlandse veteranen aanwezig. Helaas is dat dit jaar vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk. Om de veteranen die in het erecouloir zouden staan toch de kans te geven hun persoonlijke verhaal en motivatie te delen, ontwikkelde het Veteraneninstituut ook dit jaar een online erecouloir. De herdenking op de Dam is voor iedereen live te volgen via NPO1, er is m.u.v. de kranslegging voor veteranen geen specifieke aandacht voor veteranen gepland.
Overigens zijn bij veel regionale en lokale herdenkingen vaak (buitenlandse) veteranen aanwezig.
Maar vanwege de coronamaatregelen vinden ook dit jaar de lokale herdenkingen in een aangepaste vorm plaats waarbij veelal weinig tot geen genodigden aanwezig zijn.
Mijn collega van Defensie en ik betreuren het zeer dat ook dit jaar de coronamaatregelen tot gevolg kunnen hebben dat veteranen, maar bijvoorbeeld ook de overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, de herdenkingen in het land op 4 mei en de viering van de bevrijding van 5 mei niet fysiek kunnen bijwonen. Daarom wordt ingezet op andere vormen van herdenken en vieren die hopelijk zoveel mogelijk mensen bereiken (zie verder het antwoord op vraag 8).
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Defensie in gesprek te gaan en hierbij, ook voor de komende generaties, het belang van het in stand houden van het jaarlijks herdenken op 4 mei en het vieren van de bevrijding op 5 mei te benadrukken?
De Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei zijn van grote nationale betekenis. Ook mijn collega’s van Defensie onderschrijven dit uiteraard volledig. Het in stand houden daarvan staat absoluut niet ter discussie.
Bent u bereid om met de gemeente Wageningen te kijken op welke manier het bevrijdingsdefilé in Wageningen de komende jaren doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Op 5 mei 2021 zal er geen bevrijdingsdefilé plaatsvinden in Wageningen, als gevolg van de Covid-pandemie. Dat is heel spijtig.
Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het bevrijdingsdefilé worden de afspraken tussen Defensie en Stichting Wageningen 45 herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Wat kunt u doen voor organisatoren die vorig jaar vanwege de coronapandemie hun evenement met betrekking tot de viering van 75 jaar bevrijding een jaar hebben moeten uitstellen en dit jaar vanwege deze pandemie weer genoodzaakt zijn activiteiten uit te stellen?
De Covid-pandemie heeft sinds half maart 2020 grote impact gehad op talloze activiteiten in het kader van herdenken en vieren van 75 jaar vrijheid. Vele voorgenomen activiteiten zijn aangepast of hebben in een andere, digitale, vorm plaatsgehad. Dit was een grote teleurstelling voor velen en zeker voor mensen die de Tweede Wereldoorlog nog aan den lijve hebben ondervonden.
Ook dit jaar zullen de noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus hun weerslag hebben op de geplande activiteiten op 4 en 5 mei en daarmee ook op eventueel uitgestelde activiteiten uit het lustrumjaar 2020. De organisatoren van deze activiteiten maken zelf hun plannen voor vaak digitale alternatieven.
Het door mij gefinancierde Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) adviseert en ondersteunt deze organisaties bij het maken en aanpassen van hun plannen. De evenementen worden door het NC via de website 4en5mei.nl onder de aandacht gebracht van het grote publiek. Ook biedt het NC een hulpinstrument aan met informatie voor organisatoren en concrete handelingsperspectieven voor het publiek voor herdenken en vieren in coronatijd.
Worden, gezien de coronamaatregelen, evenementen in een andere (bijvoorbeeld digitale) vorm georganiseerd, om zo toch recht te doen aan de herdenking van 4 mei en de viering van de bevrijding op 5 mei?
Ja. Zowel op lokaal, regionaal en nationaal niveau wordt op diverse manieren invulling gegeven aan herdenken en vieren, waarbij rekening wordt gehouden met de coronamaatregelen. Zowel online en via livestreams als via de regionale en nationale media worden de diverse herdenkingen en vieringen met het publiek gedeeld. De Nationale Dodenherdenking op de Dam gaat in een aangepaste vorm door en wordt uitgezonden door de NOS. Ook de 5 mei-lezing en het 5 mei-concert zijn te volgen via televisie. De veertien Bevrijdingsfestivals bieden op 5 mei een gezamenlijk online programma aan van meer dan 200 optredens en activiteiten. Het Vrijheidsvuur wordt traditiegetrouw in de nacht van 4 op 5 mei ontstoken in Wageningen. Ook dit wordt op nationale en regionale televisiezenders uitgezonden. Het vuur komt «s middags 5 mei aan bij de bevrijdingsfestivals en wordt in alle veertien festivalsteden tegelijkertijd ontstoken.
Het NC liet mij weten dat vorig jaar sommige via internet uitgezonden herdenkingen veel meer bezoekers trokken dan de fysieke herdenking in voorgaande jaren.
Het bericht ’Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed’ |
|
Hilde Palland (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed»?1
Ja
Bent u bekend met de oproep van onder andere de provincies Overijssel, Noord-Holland, Flevoland en Friesland om de bruine vloot aan te wijzen als werelderfgoed?
Ja
Klopt het dat Nederland het enige land in Europa is waar de bruine vloot langs commerciële weg varend en levend moet worden gehouden, terwijl andere landen hiervoor subsidie verstrekken?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), maar deze beschikt niet over informatie met betrekking tot subsidieregelingen voor bruine vloot schepen in andere Europese landen. Ik heb de RCE gevraagd via zijn internationale netwerk informatie te verzamelen, maar dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten.
Herkent u de opgaven waarvoor de bruine vloot zich gesteld ziet, zoals het doorkomen van de coronacrisis en het moeten voldoen aan groene voorwaarden waarvoor op dit moment nauwelijks investeringsruimte is?
De bruine vloot is hard getroffen door de coronacrisis. De schippers hebben niet of nauwelijks kunnen varen met betalende passagiers. Het is niet uit te sluiten dat dit van invloed is op de investeringsruimte voor onderhoud en het kunnen voldoen aan groene voorwaarden. Daar staat tegenover dat de schippers een beroep kunnen doen op de generieke steunmaatregelen zoals de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en op de «Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot» die binnenkort zal worden opengesteld via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Denkt u dat (h)erkenning door een plek op de Werelderfgoedlijst van UNESCO de bruine vloot kan helpen bij deze opgaven, bijvoorbeeld met het aantrekken van toeristen en het loskrijgen van meer financiële middelen?
Roerende zaken – zoals schepen – komen niet in aanmerking voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Het UNESCO Werelderfgoedverdrag staat dat niet toe. Wel is denkbaar dat de UNESCO-conventie ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed mogelijkheden biedt. Dit verdrag richt zich op (het behoud van) kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de beoefening van een traditie, een ambacht of een sociale praktijk. Immaterieel erfgoed ontvangt geen subsidie voor behoud of ontwikkeling. Wel zijn er bij het Fonds voor Cultuurparticipatie regelingen voor eigentijdse beoefening van immaterieel erfgoed.
Alhoewel geen doel op zich kan een duiding als (immaterieel) werelderfgoed een positief effect hebben op het aantrekken van meer nationale en internationale bezoekers en daarmee op het genereren van extra inkomsten.
Bent u bereid het pleidooi van eerdergenoemde provincies actief te ondersteunen en hierover op korte termijn met hen, de bruine vloot en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in gesprek te gaan?
Bij immaterieel erfgoed staan de gemeenschappen centraal. Zij kunnen hun immaterieel erfgoed aanmelden bij het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) voor inschrijving in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. De Raad voor Cultuur adviseert vervolgens welk immaterieel erfgoed namens Nederland voorgedragen zou kunnen worden bij UNESCO. Uiteraard ben ik bereid om in gesprek te gaan met de sector en hen in contact te brengen met het KIEN en de RCE. Van branchevereniging Federatie Varend Erfgoed Nederland (FVEN) weet ik dat ze al in gesprek zijn met het KIEN.
Een promotiefilm voor het songfestival op Bonaire |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u een verzoek ontvangen voor het gebruik van een drone voor het maken van een promotiefilm op Bonaire ten behoeve van het Eurovisiesongfestival?1 Zo ja, van wie en wanneer?
Ja. De NOS en de droneoperator hebben de wens om te vliegen met een drone op Bonaire meegenomen in een aanvraag voor een exploitatievergunning voor de uitvoering van vluchten in Nederland.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om Bonaire weer op de toeristische kaart te zetten? Zo ja, in hoeverre zou een promotiefilm over Bonaire uitgezonden tijdens het Eurovisiesongfestival met een bereik van 200 miljoen kijkers daaraan kunnen bijdragen?
Ik deel de mening dat een promotiefilm over Bonaire tijdens het Eurovisiesongfestival een kans is om Bonaire in tijden van crisis te promoten.
Indien u een dergelijk verzoek heeft ontvangen, klopt het dat u daarop negatief heeft gereageerd? Zo ja, wat zijn de overwegingen die ten grondslag liggen aan uw beslissing en welke belangenafweging heeft er plaatsgevonden?
In het besluit Luchtverkeer BES is bepaald dat de gezagvoerder zich aan boord van het luchtvaartuig bevindt. Er is op dit besluit geen mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing. Daarom is het vliegen met een drone in het luchtruim boven Bonaire niet toegestaan. Er zijn geen luchtverkeersregels om het veilig vliegen met drones te regelen.
De NOS kan op een conventionele manier beelden maken van het eiland. Ook andere dronevluchten worden pas toegestaan als er voldoende juridische basis is om de veiligheid te garanderen.
Het vliegen met drones op Bonaire wil ik spoedig op een veilige manier mogelijk maken. Daarvoor werk ik samen met experts uit de zes Caribische eilanden aan regelgeving voor drones. Via workshops is een eerste inventarisatie gedaan naar de behoeften ten aanzien van de regelgeving voor de eilanden.
Bij het maken van de regelgeving wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van Bonaire. Het overgrote deel van Bonaire ligt in de Controle Zone van de internationale luchthaven. Het vliegen met drones in de Controle Zone brengt hoge risico’s met zich mee en vraagt om goede regels om de veiligheid van met name de inkomende bemande luchtvaart te garanderen.
Daarnaast heeft Bonaire een groot natuurgebied met een bijzondere vogelpopulatie. De regels gaan ervoor zorgen dat bijzondere gebieden/vogels beschermd zijn tegen overlast door bijvoorbeeld het dronegebruik boven het gebied alleen te accepteren in periodes waarin dat kan (buiten het broedseizoen) voor bijvoorbeeld specifiek vogeltellingen. Bovendien is het voor de zes eilanden wenselijk om geharmoniseerde regelgeving te hebben, omdat o.a. de eilanden veelal met cruiseschepen dezelfde groepen toeristen krijgen, die zich dan aan dezelfde regels moeten houden, er één opleidingstraject/ registratiesysteem kan worden opgezet voor dronevliegers en de handhavers, en de geografie veel overeenkomsten kent, qua kleinschaligheid, natuurgebieden en aanverwante risico’s.
De experts houden momenteel een informele consultatie bij de stakeholders op hun eiland. Vervolgens zal het voorstel in regelgeving worden omgezet. Als alles naar verwachting verloopt start na de zomer de formele consultatie. Parallel wordt ook een AMvB aangepast.
Is het juist dat u heeft voorgesteld om dan maar met een helikopter over Bonaire te vliegen in plaats van met een minder belastende drone? Zo ja, welke belangenafweging heeft er plaatsgevonden? Heeft u daarin rekening gehouden met het feit dat Bonaire een natuurgebied is?
Vanwege het verbod voor het vliegen van drones in de wetgeving heeft de ILT aan de NOS en de droneoperator de suggestie gedaan om een alternatief te zoeken zoals het gebruik van een helikopter, klein vliegtuig of het filmen op enige andere manier.
Bent u bereid om voor de inzet van een drone voor het maken van eenmalige opnamen ter promotie van Bonaire in dit bijzondere geval een uitzondering te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3. Een ontheffing is niet mogelijk.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie binnen één week beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De keuze om digitale uitzendingen van culturele evenementen als elektronische dienst te beschouwen. |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het commentaar van professor Wolf in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht (NTFR) op de antwoorden op eerder door ons gestelde vragen over de keuze voor het hoge btw-tarief van 21 procent over digitale uitzendingen van culturele evenementen in plaats van het lage btw-tarief van 9 procent?1
Ja
Hoe beoordeelt u de zaak-Geelen, zoals in het commentaar aangehaald, waarin een digitale uitzending van een cultureel evenement werd beschouwd als een cultureel evenement in plaats van een elektronische dienst? Volgt dit naar uw mening ook uit de btw-richtlijn? Zo nee, waarom is deze keuze destijds gemaakt?
Ja ik ken deze zaak. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten. Ik licht dit hieronder graag toe.
De Btw-richtlijn bevat een expliciet verbod op toepassing van een verlaagd tarief voor elektronische diensten. Elektronische diensten zijn onder meer: de levering van «muziek of films» en «uitzendingen of manifestaties op het gebied van cultuur of ontspanning»2. Ook het «ontvangen van radio of televisieprogramma’s die verspreid worden via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming), tenzij de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending ervan via een radio en televisienetwerk» vallen daarbinnen3. Die uitzondering hangt samen met het toegestane verlaagde tarief voor de ontvangst van radio en televisie-uitzendingen via de traditionele netwerken. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten.
De zaak Geelen (HvJ 8 mei 2019, nr. C-568/17) gaat om het aanbod van interactieve erotische webcamoptredens door een Nederlandse ondernemer aan Nederlandse klanten. Daarbij gaat de zaak om de vraag of deze dienst niet in Nederland belast is als de optredende modellen zich in het buitenland bevinden. Het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) onderkent op basis van eerdere jurisprudentie een complexe, uit meerdere componenten bestaande vermakelijkheidsdienst, die in dit geval materieel plaatsvindt daar waar de dienstverrichter is gevestigd. Dit is een bijzondere oplossing voor deze specifieke situatie. In deze zaak is niet beoordeeld of een digitale uitzending van een cultureel evenement een elektronische dienst kan zijn. Weliswaar heeft de Hoge Raad aan het Hof gevraagd of genoemde activiteit een elektronische dienst is, maar die vraag is door het Hof uiteindelijk niet beantwoord vanwege gebrek aan belang. De kwalificatie als elektronische dienst was alleen relevant geweest als de afnemers van Geelen zich buiten Nederland zouden bevinden4, of als een dergelijke kwalificatie van invloed zou zijn op het btw-tarief. Elektronische diensten en erotische optredens zijn in Nederland allebei uitgezonderd van het verlaagde tarief. Uit het casuïstische arrest Geelen kan dan ook niet worden afgeleid of digitale culturele evenementen elektronische diensten zijn.
Bent u bereid op basis van deze beoordeling de tarifering van digitale uitzendingen van culturele evenementen te herzien? Zo nee, bent u bereid in deze uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering te maken en niet te wachten op jarenlange Europese onderhandelingen over een wijziging? Zo nee, waarom interesseert het lot van de culturele sector u zo weinig?
Het kabinet trekt zich het lot aan van alle sectoren die getroffen worden door deze pandemie. Zo ook de culturele sector. Om die reden heeft het kabinet ook een set aan generieke en specifieke maatregelen getroffen om de sector te ondersteunen. Echter, een goedkeuring van het verlaagd btw-tarief op digitale culturele evenementen vindt geen steun in het arrest-Geelen en zou op dit moment in strijd zijn met de Btw-richtlijn. Het kabinet is daarom niet voornemens hiervoor op dit moment te voorzien in wettelijke maatregelen. Dit zou overigens ook uitstralingseffecten hebben naar alle andere elektronische diensten buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarbij ontstaan afbakeningsproblemen. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van de prestatie «online culturele diensten». Daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten. Wel heeft Nederland – net als een aantal andere lidstaten – bij de onderhandelingen over de Richtlijn tarieven ervoor gepleit om lidstaten meer beleidsruimte te geven om het lage btw-tarief toe te passen op online culturele evenementen en daarbij afbakeningskaders te geven. De onderhandelingen over deze richtlijn worden door de huidige voorzitter van de Raad van de EU voortvarend opgepakt. Op dit moment is niet te zeggen wanneer de onderhandelingen tot een afronding komen.
Hoe beoordeelt u het onderzoek dat uitwijst dat gemeenten de coronasteun aan gemeenten voor culturele doeleinden dikwijls gebruiken voor andere zaken?2
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen representatief inventariserend onderzoek gedaan naar de besteding van de extra middelen die aan gemeenten zijn verstrekt voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur. Er zijn mij momenteel ook geen gemeenten bekend die het besluit hebben genomen om deze middelen in te zetten voor andere zaken.
Blijft u daarmee bij uw eerdere antwoord dat de ondersteuning voor de cultuursector die verloopt via gemeenten, die in deze tijd door de rampzalige decentralisaties vooral bezig zijn met het dichten van gaten in de begroting, afdoende is?
De maatregel om extra middelen voor gemeenten beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur is één onderdeel van het totale pakket aan maatregelen uit het tweede steunpakket voor cultuur van in totaal € 414 miljoen. Het kabinet ondersteunt de culturele sector daarnaast via generieke maatregelen en heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld voor specifieke maatregelen voor de sector tot en met 1 juli 20216. Het kabinet is van oordeel dat deze maatregelen gezamenlijk voor de ondersteuning van de culturele sector afdoende zijn voor deze periode en ziet geen aanleiding deze te wijzigen.
Steun aan de culturele en creatieve sector. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van EY over de culturele sector getiteld «Rebuilding Europe: the cultural and creative economy before and after the Covid-19 crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de omvang van de Europese culturele sector met 31 procent is gekrompen? Wat zijn de specifieke gevolgen voor de kunst en cultuur in Nederland?
De bestrijding van het coronavirus vraagt veel van de culturele en creatieve sector, zowel op Europees als landelijk niveau. De sector wordt hard geraakt. Dat bleek al uit eerdere gegevens van het CBS2 en nu ook uit het onderzoek van EY dat een Europese focus heeft. Ten aanzien van dit laatste onderzoek wil ik benadrukken dat dit onderzoek niet een volledig totaalbeeld geeft. Zo is in dit onderzoek wel de reclamesector (als onderdeel van de mediasector) meegenomen, maar bijvoorbeeld de erfgoedsector niet.
Om de gevolgen van de crisis op de Nederlandse culturele en creatieve sector goed in kaart te brengen, worden er op dit moment diverse onderzoeken uitgevoerd. Zo voert de Boekmanstichting onderzoek uit naar de impact van de coronacrisis op de culturele en creatieve sector. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht. Ook ander onderzoek draagt bij aan het beeld van de effecten van de corona crisis op de culturele en creatieve sector, zoals het eerder aan uw Kamer gepresenteerde onderzoek van het CBS naar de omzetbelasting aangiften in de eerste twee kwartalen van 20203 en de Monitor Creatieve Industrie (editie 2021, met data tot en met 2020) die in voorbereiding is en die naar verwachting eind 2021 verschijnt.
Deelt u de conclusie dat grootschalige publieke investeringen noodzakelijk zijn om kunst en cultuur in Nederland te stutten en ook opnieuw op te bouwen na de crisis? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert ruim € 1,7 miljard om instellingen, ondernemingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen, zodat de sector na de crisis, de draad weer kan oppakken. In 2020 is er € 300 miljoen4 voor instellingen en makers plus € 40 miljoen5 voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, waaronder de vrije theater producenten beschikbaar gesteld. In mijn brief van 28 augustus6 jl. heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen die gemeenten reeds in mei ontvingen. Vanwege de verzwaarde lockdown7eind december 2020 en vervolgens de verlenging van de lockdown8 in januari 2021, heeft het kabinet in totaal € 24 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de culturele en creatieve sector. Ten slotte kan de sector gebruikmaken van de generieke maatregelen. Het verwachte gebruik hiervan tot en met januari 2021 is ruim 800 miljoen.
Met deze investeringen wordt getracht om de schade zoveel mogelijk te beperken. Zodat er na deze coronacrisis een culturele sector is die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook private partijen investeren in kunst en cultuur na de coronapandemie? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat we talent maximaal ontwikkelen en benutten?
Ondanks de crisis blijft het ontwikkelen van talent speerpunt van mijn beleid. Juist nu is investering in scholing zeer urgent. In het najaar van 2020 is het Werktuig Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO) van Platform ACCT van start gegaan. Werktuig PPO heeft tot doel om scholing in de sector te stimuleren en bewustwording te creëren dat scholingsmiddelen onderdeel moeten zijn van afspraken over arbeidsvoorwaarden. Mijn initiële steun voor dit instrument was € 19 miljoen voor de jaren 2020–2024. In mijn brief van 28 augustus jl. heb ik aangekondigd nog eens € 4 miljoen beschikbaar te stellen om tijdelijk aanvullende steun te geven aan zelfstandigen die vanwege de crisis zonder opdracht zitten. In deze crisis hebben verschillende private partijen initiatief genomen om de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Vanuit mijn beleid heb ik aan enkele initiatieven kunnen bijdragen, om hun werking te vergroten. Het gaat om de volgende bijdragen, van in totaal circa € 91 miljoen:
Tot slot wordt in 2021 gestart met het project «Leve het geven» dat tot doel heeft het geven aan cultuur te stimuleren en in de periode 2021–2024 met € 0,5 mln. per jaar vanuit OCW wordt ondersteund.
Inzetten op talentontwikkeling blijft de komende periode onverminderd belangrijk. Vooral met het oog op uitingsvormen en verdienmodellen die door de coronacrisis lijken te veranderen. Het is zaak dat de ontwikkeling van talenten meebeweegt met deze veranderingen.
Deelt u de opvatting dat een aanvullend steun- en opbouw pakket noodzakelijk is voor kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op punt 3 is er een uitgebreid steunpakket beschikbaar voor het eerste half jaar van 2021. Dit pakket is in samenspraak met vertegenwoordigers uit de sector tot stand gekomen en sluit aan op de noden binnen de sector. Hiermee is de culturele en creatieve sector dit half jaar toegerust om met de uitdagingen van deze tijd om te gaan. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur «Onderweg naar overmorgen» blijf ik in gesprek over het meer wendbaar en weerbaar maken van de culturele en creatieve sector.
Bent u bereid zich in in Europees verband in te zetten voor een Europees garantiefonds voor de culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Binnen het programma Creative Europe bestaat al het instrument van een garantiefaciliteit voor de culturele – en creatieve sector. Dit is de zogenoemde CCS garantiefaciliteit. Er is een Nederlandse bank in het proces om intermediair te worden voor het CCS garantie instrument, om deze in te gaan zetten bij de financiering van projecten in de culturele – en creatieve sector in onder andere Nederland. Dit proces ligt op schema en wordt naar verwachting in de komende maanden afgerond. De CCS garantiefaciliteit valt in het nieuwe Creative Europe-programma 2021–2027 onder het Invest EU-programma. In het Media Action Plan wordt naast de CCS garantiefaciliteit een nieuw financieel instrument voorgesteld, MediaInvest9, om private investeringen in de audiovisuele productie en distributie te stimuleren.
De hoge BTW-heffing over digitale popevenementen. |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat onder meer poppodia – die doorgaans tickets verkopen tegen het 9%-BTW tarief – voor de kaartverkoop voor digitale evenementen 21% BTW moeten rekenen?
Ja, het betreft dan elektronische diensten waarvoor met uitzondering van e-publicaties geen verlaagd btw-tarief kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat dit een hernieuwde klap is voor podia die geen fysieke evenementen meer kunnen organiseren, omdat de financiële drempel voor bezoekers te hoog wordt?
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat de digitale evenementen duurder zijn dan de fysieke evenementen en dat dit wordt veroorzaakt door een verschil in btw-tarief. Deze veronderstelling kan ik niet vaststellen en daarom kan ik ook niet onderschrijven dat door de toepassing van het standaardtarief (i) de tickets van digitale evenementen duurder zijn dan van fysieke evenementen of (ii) de financiële drempel voor bezoekers te hoog is. Anderzijds begrijp ik dat de cultuursector het op dit moment moeilijk heeft vanwege de beperkende COVID-19-maatregelen. Vandaar dat er op dit moment verschillende steunpakketten beschikbaar zijn om de cultuursector te ondersteunen. Deze steunpakketten zijn een effectiever middel om de sector te ondersteunen en het organiseren van evenementen tegen een lagere prijs mogelijk te maken.
Waarom wordt ervoor gekozen om gestreamde evenementen van culturele instellingen te zien als elektronische dienst in plaats van het verlenen van toegang tot een cultureel evenement? Op welke wijze volgt dit volgens u uit Bijlage III bij de BTW-richtlijn?
Dit volgt uit artikel 58, lid 1, onderdeel c, in samenhang met Bijlage II, punt 4 van de Btw-richtlijn. Bijlage I van de uitvoeringsverordening geeft hieraan nadere invulling. Elektronische diensten zijn uitgesloten van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.1 Alleen voor elektronische publicaties geldt op dit moment een uitzondering in de Btw-richtlijn.
Heeft u, indien dit volgt uit overleg met de Europese Commissie, pogingen ondernomen om deze activiteiten, net als e-books, onder het lage tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van elektronische publicaties van het algemeen btw-tarief is in de Btw-richtlijn opgenomen bij een eerdere aanpassing van de Btw-richtlijn voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten. Anders dan voor de elektronische publicaties was er op dat moment geen aanleiding voor uitzonderingen van elektronische diensten van het algemeen btw-tarief.
Bent u bereid om digitale culturele evenementen, evenals digitale literatuur, gelijk te behandelen met andere culturele evenementen en het lage tarief hierop van toepassing te laten zijn?
Nee. Het is op grond van het EU-recht niet toegestaan online culturele evenementen onder het verlaagd tarief te plaatsen. Bovendien zou dit direct uitstralingseffecten hebben naar alle elektronische diensten ook buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarnaast zouden ook afbakeningsproblemen ontstaan. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van het product online culturele diensten en daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten.
Deelt u de mening dat een verlaagd BTW-tarief op culturele evenementen noodzakelijk is om cultuuruitingen voor een zo breed mogelijk publiek mogelijk te maken? Zo ja, waarom is dan voor deze BTW-strategie gekozen?
Het is begrijpelijk dat gekeken wordt naar hoe in deze tijden culturele evenementen zo aantrekkelijk mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij de prijs onderdeel is van die discussie. Uit onderzoek van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt echter dat verlaging van het btw-tarief of een verlaagd btw-tarief geen geschikt instrument is om bestedingen te sturen.2 Daarom wordt de culturele sector via subsidiëring ondersteund. Op dit moment zijn er verschillende steunpakketten beschikbaar voor de culturele sector die bedoeld zijn deze sector door deze moeilijke periode te helpen.
Kunt u aangeven op welke andere wijze de regering poppodia en andere culturele instellingen, die nu vrijwel volledig verstoken zijn van inkomsten, ondersteunt? Kunt u, indien dit niet op andere wijze is dan de generieke ondersteuning voor bedrijven, aangeven of gemeenten in staat gaan zijn om culturele instellingen overeind te houden? Kunt u tevens aangeven welke verwachtingen u heeft van de Geefwet in deze crisis en of cultuur hiermee een luxegoed is geworden dat alleen kan bestaan bij de gratie van gulle gevers die er fiscaal beter van worden?
Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk 2020Z13891 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.3 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.5 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop) podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.6
Daarnaast informeert de vragensteller naar de verwachtingen ten aanzien van de Geefwet. De Geefwet die sinds 2012 van kracht is, is bedoeld om het klimaat rondom donaties en giften in Nederland te verbeteren. Als gevolg van de Geefwet kent de giftenaftrek een multiplier met als specifiek doel het geven aan cultuur te stimuleren. Het kabinet hoopt dat hier ook in deze crisis gebruik van wordt gemaakt. De geefbereidheid aan cultuur in deze coronacrisis lijkt hoog te zijn, maar er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Zoals hiervoor is uiteengezet, wordt cultuur breed ondersteund vanuit de overheid. Particuliere giften aan cultuur zijn daar complementair aan. Overigens worden gevers er zelf niet fiscaal beter van, het geven aan cultuur is met de Geefwet fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
De restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle?
Ja.
Deelt u de mening dat dit orgel van grote culturele, historische en muzikale waarde is, als grootste bewaard gebleven barokorgel van Nederland?
Ja, ik zie de grote culturele, historische en muzikale waarde van dit orgel.
Is het u bekend dat de grootschalige herinrichting van de kerk in 2019 het moment was om het orgel alvast leeg te halen en alles gereed te maken voor restauratie, omdat tijdens contacten met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en uw ministerie de intentie is uitgesproken om tot 100% van de subsidiabele kosten te komen?
Het is mij bekend dat het orgel is leeggehaald zodat het tijdens werkzaamheden niet beschadigd zou raken. Er is aan de Grote Kerk te Zwolle geen toezegging gedaan om tot 100% subsidiering van de subsidiabele kosten te komen. In het kader van de aankomende subsidieregeling Klinkend Erfgoed (zie antwoord op vraag 4) worden in algemene zin verschillende mogelijkheden overwogen, waarbij het uitgangspunt is enerzijds het subsidiëren van de restauraties van zo veel mogelijk objecten en anderzijds het stimuleren van een eigen bijdrage. Daarbij speelt ook het voorkomen dat de overheidssubsidies van de andere overheden en het Rijk tezamen boven 100% van de subsidiabele kosten uitkomen een rol. Bij deze afwegingen is ook het veld betrokken.
Klopt het dat er door uw ministerie een bedrag van 2,5 miljoen euro is gereserveerd voor een subsidieregeling voor de instandhouding van klinkend erfgoed? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van deze subsidieregeling?
Via mijn beleidsbrief Erfgoed Telt heb ik € 2,5 miljoen gereserveerd voor een subsidieregeling voor de restauratie van klinkend erfgoed. Op dit moment wordt de regeling uitgewerkt en het is mijn streven om de regeling in het voorjaar van 2021 te publiceren.
Wat is de insteek van de subsidieregeling klinkend erfgoed? Wordt het geld verdeeld onder veel kleine projecten, of is er ook ruimte voor een groot project als de restauratie van het Schnitgerorgel?
De regeling is bedoeld voor de restauratie van klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Hiertoe behoren objecten als beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken. Hierbij is ruimte voor zowel grote als kleine objecten.
Deelt u de mening dat een substantiële bijdrage vanuit het Rijk gerechtvaardigd is voor de restauratie van het Schnitgerorgel, naast de middelen die door gemeente en provincie beschikbaar worden gesteld? Zal de subsidieregeling klinkend erfgoed hierin voorzien? Op welke termijn verwacht u hier duidelijkheid over te kunnen verschaffen?
In beginsel komt het Schnitgerorgel als rijksmonument in aanmerking voor de subsidieregeling klinkend erfgoed als de aanvraag t.z.t. aan alle indieningseisen voldoet en zolang het plafond van de regeling niet bereikt is. Met de reeds toegezegde subsidie van de provincie en een eventuele subsidie vanuit de subsidieregeling klinkend erfgoed kan een substantiële financiële bijdrage worden geleverd aan de restauratie van het Schnitgerorgel. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven zal ik de regeling in het voorjaar van 2021 publiceren.
Bent u bereid in overleg te treden met stichting Academiehuis de Grote Kerk teneinde te komen tot een oplossing voor de restauratie van dit orgel en wilt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren?
Op ambtelijk niveau is er al gesproken met de stichting Academiehuis de Grote Kerk. Afgesproken is om het contact voort te zetten. Ik informeer uw Kamer over de resultaten die worden bereikt met de subsidieregeling klinkend erfgoed.