De beslissing in de bezwaarprocedure met betrekking tot het subsidieverzoek voor de organisatie van de World Gymnaestrada 2023. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat grote internationale sportevenementen zowel een positieve economische- als een maatschappelijke impact voor Nederland kunnen betekenen?1
Ja, in de zin dat grote internationale sportevenementen een podium kunnen bieden voor diverse partijen om economische of maatschappelijke waarde te creëren.
Welke onderdelen van het subsidiekader evenementen belemmeren de verstrekking van subsidie voor de World Gymnaestrada 2023?
De subsidieaanvraag is ingediend binnen het Beleidskader sportevenementen 2019–2020 dat tot 31 december 2020 van toepassing was. Daarin was, onder punt 9, opgenomen dat een subsidieaanvrager de subsidiebehoefte moet aantonen om voor de rijksbijdrage in aanmerking te komen. Hierbij gold dat de rijksbijdrage de sluitpost op de begroting moest zijn. Het ging hierbij om de totale begroting van het evenement dus zowel hoofdevenement als side events. Het Ministerie van VWS heeft geconstateerd dat het totale financiële plaatje van de World Gymnaestrada 2023, inclusief het programma van side events, nog onvoldoende uitgekristalliseerd is. Daarmee kan de subsidiebehoefte door de aanvrager niet voldoende worden aangetoond. Zo blijkt uit de subsidieaanvraag dat nog onduidelijk is hoeveel deelnemers aan het evenement zullen deelnemen. Het aantal deelnemers kan nog sterk variëren en dit heeft grote effecten op de kosten en baten uit de begroting voor bijvoorbeeld de catering, overnachtingen en infrastructuur en logistiek. De Nederlandse Sportraad geeft ook aan dat het haalbaarheidsonderzoek dat de basis vormt voor de aanvraag, matig van kwaliteit is.
Daarnaast voldoet de aanvraag niet voldoende aan de voorwaarde uit het Beleidskader dat het organiseren van een programma van side events verplicht is om de maatschappelijke waarde van een sportevenement te vergroten. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events richten zich op de gymsport en de deelnemers uit diezelfde sport aan het hoofdevenement. De activiteiten zijn vooral bedoeld om deelnemers voor het evenement voor te bereiden. Ik begrijp dat dat belangrijk is, echter in het genoemde beleidskader zijn side events juist bedoeld om activiteiten te organiseren voor andere doelgroepen om maatschappelijke impact te genereren. De Nederlandse Sportraad onderschrijft dit in haar advies.
Heeft u cijfers over de meerwaarde en de maatschappelijke impact van side-events die nu nog vereist zijn tijdens de organisatie van grote sportevenementen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie? Kortom, wat leveren side-events nu daadwerkelijk op?
In de Kamerbrief «Topsportevenementen met meer maatschappelijke waarde» (Kamerstuk 30 234, nr. 257) heeft mijn ambtsvoorganger geconstateerd dat de organisatie van side events gefragmenteerd plaatsvindt en maar beperkt leidt tot substantiële maatschappelijk impact. Daarom is de verplichting om side events te organiseren bij topsportevenementen niet meer opgenomen in het huidige Subsidieregeling topsportevenementen 2021–2023.
Klopt het dat side-events voor de Gymnaestrada 2023 een onmisbaar onderdeel van de eventstrategie vormen? In hoeverre is met deze weinig voorkomende situatie rekening gehouden in het beleidskader sportevemenenten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events, zijn van belang als voorbereiding van de deelnemers aan het hoofdevenement. Zowel binnen het toenmalige beleidskader Sportevenementen 2019–2020 als in het huidige subsidiekader Topsportevenementen 2021–2023 kunnen deze kosten niet worden gesubsidieerd.
Heeft u samen met de Koninklijke Nederlandse Gymnastiekunie (KNGU) en de organisatie gekeken hoe via de side-events zoveel mogelijk sporters duurzaam in beweging komen in combinatie met het hoofdevent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gelukt?
Nee. Het Ministerie van VWS heeft de aanvraag beoordeeld op basis van de ingediende plannen en de voorwaarden van het toen geldende beleidskader. Er is voorafgaand aan en tijdens dit beoordelingsproces geen contact geweest over dit specifieke vraagstuk.
Deelt u de mening dat een internationaal evenement zoals de World Gymnaestrada helpt om Nederland verder internationaal op de kaart te zetten, dat het een regionale economische impuls betekent en dat een bredere groep mensen zich zal gaan interesseren voor de gymsport?
Ja, internationale sportevenementen kunnen een bijdrage leveren aan deze maatschappelijke waarden. Maar dit is geen vanzelfsprekendheid. De mate waarin deze doelen worden gerealiseerd is afhankelijk van diverse factoren (zoals de zichtbaarheid, aantal deelnemers, inbedding in de lokale sportverenigingen) en varieert per evenement.
Bent u bereid met de KNGU en de organisatoren in overleg te gaan om te kijken hoe dit evenement wel zoveel mogelijk impact kan hebben, waarbij de overheid vooral kijkt naar de mogelijkheden om faciliterend mee te denken?
Ja, ik vind dit een mooi evenement en ben bereid om mee te denken hoe we dit vanuit de rijksoverheid kunnen ondersteunen, binnen de daarvoor beschikbare mogelijkheden. Dat doe ik bij alle sportevenementen.
Klopt het dat de Nederlandse Sportraad een positief advies over dit evenement heeft afgegeven en waarom is in de besluitvorming afgeweken van dit positieve advies?
De Nederlandse Sportraad is om advies gevraagd of dit sportevenement als een aansprekend internationaal evenement is aan te merken. Zij zijn tot een positief advies gekomen, maar plaatsen nog wel kanttekeningen bij de ingediende plannen. Daarnaast is niet enkel het advies van de Nederlandse Sportraad bepalend om tot een subsidieverlening te komen. De aanvraag moet aan alle voorwaarden uit het Beleidskader voldoen, zoals het aantonen van de subsidiebehoefte en het organiseren van side events om de maatschappelijke waarde van een sportevenement verder te vergroten. Dat is hier niet het geval.
Het woonplan “Dijkzone” in Den Helder. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen bouwen op plaatsen die door zeespiegelrijzing getroffen kunnen worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het waterveiligheidsbeleid wordt geanticipeerd op met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat rekening is gehouden met de stijgende waarde van gebouwen door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten, mee te nemen in de berekeningen. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging voor de plaatsen, die u in uw vraag beschrijft. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo).
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris, die ik u in het eerste kwartaal van 2022 doe toekomen, zal ik hier verder op in gaan.
Is Den Helder een plaats die door zeespiegelrijzing getroffen kan worden?
De hele Nederlandse kust zal te maken krijgen met zeespiegelstijging. Nederland is kwetsbaar voor overstromingen ook al is de kans op een overstroming klein. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan. In dit gebied wonen ongeveer 9 miljoen mensen en wordt circa 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Primaire waterkeringen (dijken, dammen, duinen) bieden bescherming tegen overstromingen bij hoogwater vanuit zee, grote rivieren en meren. De dijk bij Den Helder beschermt het achterliggende gebied tegen overstroming vanuit zee.
Bent u het met de stelling eens dat het bouwen op plaatsen, die in de (nabije) toekomst door ziespiegelrijzing getroffen kunnen worden, vermeden moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Dient er scherpere (bouw)regelgeving te komen voor het bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De keuze en verantwoordelijkheid om te bouwen langs de kust ligt bij provincies en gemeenten. Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid wel strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkering beheerder beoordeeld zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Daarmee is geborgd dat bij bouwen langs de kust het beschermingsniveau voor het gebied achter de duinen en keringen op orde blijft. Binnen de regio’s worden vervolgens integrale afwegingen gemaakt met betrekking tot te bebouwen locaties, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en belangen (zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie). Het is aan lokale partijen om hier nader invulling aan te geven.
Heeft de kust bij Den Helder versterking nodig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft aangegeven dat de dijk er plaatse van het woonplan aan de waterveiligheidsnorm voldoet (zie ook vraag 23). Op een aantal andere locaties moet de dijk in Den Helder wel worden versterkt. Uit de wettelijke beoordeling is gebleken dat de dijk daar niet aan de norm voldoet.
Voor het beoordelen en versterken van dijken brengt het Ministerie van IenW richtlijnen en handleidingen uit vanwege de systeemverantwoordelijkheid die dit ministerie heeft voor waterveiligheid.
Acht u het wenselijk om, gezien de enorme opgave die er nu al met betrekking tot dijkverzwaring en ophoging liggen, bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het waterschap om te beoordelen of bouwen bij een primaire kering mogelijk is in het licht van toekomstige versterkingsopgaven. Om voldoende ruimte te behouden en te reserveren voor versterkingen, houden de waterkeringbeheerders conform de Waterwet hun legger actueel. Daarin staat de exacte ligging van de waterkering en de verschillende zones (waterstaatswerk en beschermingszone), inclusief de ruimtelijke reservering voor toekomstige dijkversterkingen.
Is het gezien het advies van de Deltacommissaris verstandig om in Den Helder bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?1
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de Deltacommissaris als deze in zijn advies schrijft dat er bij de woningbouw onvoldoende rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, en met de eisen die water en bodem stellen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als de Deltacommissaris vind ook ik het belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld en zoals ook opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Bent u bekend met het woonplan «Dijkzone»?2
Het plan Dijkzone in Den Helder is bekend en wordt vermeld in de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland4. Dit woonplan bevindt zich nog in de onderzoeksfase en is nog niet door de provincie beoordeeld. Daarmee is nog niet vastgesteld of dit woonplan al dan niet doorgang kan vinden. Van onomkeerbare besluiten over dit plan is vooralsnog geen sprake. Daarvoor dient eerst de onderzoeksfase te worden afgerond en het reguliere besluitvormingsproces te worden doorlopen, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden.
Heeft het kennisprogramma Zeespiegelstijging het woonplan «Dijkzone» doorgerekend? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging rekent geen specifieke plannen door. In dit Kennisprogramma, wordt o.a. onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het huidige waterveiligheidsbeleid en de wijze waarop we Nederland nu beschermen tegen overstromingen in het licht van zeespiegelstijging. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingsrichtingen om Nederland op de lange termijn te kunnen blijven beschermen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen5.
Wat betekent het rapport van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys, waaruit blijkt dat ruimtelijke plannenmakers en waterbeheerders rekening moeten houden met een extra reservering van 20 tot 50 meter tot 2050 voor toekomstige dijkversterkingen, voor het woonplan «Dijkzone»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Keringbeheerders leggen zowel de ligging van een kering als een ruimtelijke reservering voor toekomstige versterking vast in de legger (zie vraag 6). In het woonplan «Dijkzone» wordt voorgesteld de binnendijkse reservering voor toekomstige versterking nu al in te vullen via het ontwerp van de dijkversterking, in combinatie met woningbouw op de binnenkant van de dijk. Het ontwerp van de dijkversterking houdt rekening met een zeespiegelstijging van 3,5 meter. Daarnaast is er ruimte om met aanvullende maatregelen, boven op die 3,5 meter, nog eens 1,5 meter zeespiegelstijging aan te kunnen. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met het genoemde rapport.
Welke maatregelen zijn in Den Helder nodig om rekening te houden met het advies van de deltacommissaris om op voorhand ruimte te reserveren bij een toekomstige zeespiegelstijging van 2 meter op de Noordzee? In het geval dat deze maatregelen nog niet bekend zijn, wanneer worden deze maatregelen bekend gemaakt?
Voor dit antwoord is bij HHNK navraag gedaan, omdat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor de dijk. HHNK heeft aangegeven dat het voor de Helderse Dijk ter plaatse van het woonplan, op basis van de huidige wettelijke normen, de verwachting is dat over ca. 80 tot 100 jaar versterkingsmaatregelen nodig zijn. In het versterkingsplan in het woonplan «Dijkzone» wordt een grondaanvulling gedaan aan de binnenzijde waardoor het dijklichaam veilig is voor 200 jaar. Deze aanvulling is gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van +3,5 meter. Met deze 3,5 m wordt er dus op voorhand meer ruimte gereserveerd dan nodig is voor een zeespiegelstijging van 2 meter. Daarnaast is er ook nog ruimte in het plan om verdere maatregelen te kunnen nemen als de zeespiegelstijging in een verre toekomst +5 m wordt. Daarmee wordt rekening gehouden met de problematiek voor toekomstige generaties.
Hoe past het woonplan «Dijkzone» in de adviezen van de deltacommissaris d.d. 6 december jongstleden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe realistisch het woonplan «Dijkzone» is, moet vooral blijken uit de haalbaarheidsanalyse die momenteel wordt uitgevoerd door Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente. Uit de studie moet blijken wat er mogelijk is qua woningbouw op deze locatie. Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre de plannen passen binnen het vigerende beleid en de regelgeving en wat dit betekent voor de veiligheid van toekomstige generaties. Ook de kosten en risico’s die met het plan gepaard gaan worden in beeld gebracht. Daar het plan zich nog in de haalbaarheidsfase bevindt en onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd door betrokken partijen, kunnen nadere vragen hierover momenteel nog niet worden beantwoord. Verder is het aan lokale partijen om, na afronding van het haalbaarheidsonderzoek, een integrale afweging te maken over het al dan niet doorgang laten vinden van dit woonplan.
Bent u het met de stelling eens dat gezien de adviezen van de deltacommissaris het woonplan «Dijkzone» geen goed idee is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is de verwachte levensduur van woningen in het woonplan «Dijkzone» gezien de klimaatveranderingen realistisch te noemen?
Het doorrekenen van zeespiegelscenario’s voor de dijkversterking in het woonplan valt onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. HHNK geeft aan dat Deltares een review heeft uitgevoerd op het plan en de bijbehorende ontwerpberekeningen voor de dijkverzwaring. In deze review wordt aangegeven: «De gehanteerde zeespiegelscenario’s zijn in lijn met tamelijk conservatieve bovengrensbenaderingen van twee recente IPCC rapporten en daarmee is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp niet zal voldoen aan toekomstige zeespiegelwaarden. Ook ten aanzien van de gebruikte waarden voor golfoverslag over de kruin worden ten aanzien van debiet en duur van de overslag bovengrensbenaderingen gebruikt die als (meer dan) voldoende robuust worden beoordeeld.»
Met het gehanteerde binnentalud wordt op basis van een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter voldaan aan de dijkveiligheid voor 200 jaar. Indien deze aanname toch niet voldoende conservatief blijkt, dan is er een ruimtelijke reservering opgenomen die het juridisch en ruimtelijk mogelijk maken om verdere versterkingsmaatregelen te treffen, zonder daarbij woningen te amoveren. De kans op een hogere zeespiegelstijging de komende 200 jaar wordt op basis van het meest recente IPCC-rapport niet onmogelijk geacht, maar zeer onwaarschijnlijk. In het plan zijn daarom ook maatregelen voor een zeespiegelstijging tot +5 meter verkend. Er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor ophoging van de dijkkruin en voor het plaatsen van stabiliteitsschermen om een dergelijke zeespiegelstijging aan te kunnen.
Er zijn geen gevolgen voor toekomstige generaties ten aanzien van het binnentalud. Het te hanteren talud is zodanig gedimensioneerd dat er voor 200 jaar geen versterking meer nodig is.
Is dit woonplan van Woningstichting Den Helder (WSDH) of van de projectontwikkelaar (Vastgoed Den Helder BV)?
Het onderzoek naar woningbouwplan Dijkzone is verricht in een samenwerking tussen Woonstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV en de gemeente Den Helder. Helder Vastgoed BV komt voort uit de Woningstichting Den Helder. De gemeente Den Helder, Helder Vastgoed BV en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier hebben in 2021 een intentieovereenkomst ondertekend om het plan nader te onderzoeken.
Is het woonplan «Dijkzone» een schending van het kustpact? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit project betreft reguliere woningbouw. Het Kustpact heeft enkel betrekking op recreatieve bebouwing in de kustzone zoals die door de Kustpactpartners is gedefinieerd.
Kunt u aangeven of de gegevens uit het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van begin augustus van dit jaar al volledig voor dit woonplan zijn doorgerekend? Zo ja, kunt u deze doorrekening toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Is Den Helder een overstromingsgevoelig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Welk binnentalud wordt er voor dit woonplan gehanteerd?
Het binnentalud heeft een taludhelling tussen 1:4 en 1:5.
In hoeverre wijkt dit gehanteerde binnentalud af van het gangbare? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor zeedijken in Nederland zijn binnentaluds met een taludhelling van 1:4 – 1:7 gangbaar.
Het gehanteerde talud wijkt hier niet van af.
Welke consequenties heeft dit te hanteren binnentalud voor mogelijk toekomstige, noodzakelijke aanpassingen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net zoals de deltacommissaris in zijn advies in zijn algemeenheid stelt, met betrekking tot het woonplan «Dijkzone» problemen en/of schade voor toekomstige generaties?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er mogelijke gevolgen voor toekomstige generaties als gevolg van het binnen het woningbouwproject te hanteren binnentalud? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de dijk aan de buitenzijde in het woonplan niet aangepast wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, dat klopt. HHNK geeft aan dat de dijk aan de buitenzijde niet wordt aangepast als onderdeel van het woonplan. Het versterken van de waterkering aan de buitenzijde blijft mogelijk. In de reguliere wettelijke beoordeling zal de sterkte van dit deel van kering worden beoordeeld. Als blijkt dat de buitenzijde niet voldoet aan de eisen, zal deze worden versterkt.
Wat leert het onderzoek in 2018 naar de kwaliteit van de asfaltbekleding op de betreffende dijk? En welke consequenties heeft dit onderzoek voor het woonplan «Dijkzone»?
De (asfalt)bekleding is in 2018 beoordeeld door HHNK. Hieruit is gebleken dat de bekleding binnen het projectgebied volgens de huidige norm voldoet en in de nabije toekomst niet vervangen hoeft te worden. Toekomstige aanpassing van de asfaltbekleding blijft mogelijk. HHNK geeft aan dat het onderzoek geen consequenties heeft voor het woonplan «Dijkzone».
Hoe geloofwaardig is het als Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) veronderstelt dat de ophoging van de zeedijk nog circa 200 jaar meegaat gezien de toekomstige zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan nog realistisch gezien de uitkomsten in het IPCC-rapport? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan «Dijkzone» nog realistisch gezien de geschiktheidskaart bebouwing met geplande woningen tot 2029? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 13.
Hoe lang schat u in dat de voorgestelde dijkophoging voor dit woningbouwproject bestand zal houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het met de stelling eens dat niet alleen in dit woonplan maar in alle woningbouwprojecten langs de kust het van verantwoordelijke zorg zou getuigen als er rekening wordt gehouden met een hogere zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op bouwen langs de kust? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u bouwen langs de kust noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een kans dat we de strijd tegen het water verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is Nederland heel goed beschermd tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, meren en de zee. Wel is veel onzekerheid over snelheid en mate van zeespiegelstijging in de toekomst. Om op deze vraag een goed antwoord te geven is meer kennis noodzakelijk. Hier wordt aan gewerkt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (zie het antwoord bij vraag 10). Tegelijkertijd staat ook de klimaatwetenschap niet stil. Zo ontstaan er de komende jaren steeds meer inzichten die relevant zijn voor een antwoord op uw vraag.
Hoe kijkt u aan tegen dit woonplan genaamd de «Dijkzone»? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u de risico’s als gevolg van klimaatveranderingen voor het woonplan «Dijkzone» acceptabel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Welke risico’s ziet u voor dit woonplan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er of komen er soortgelijke plannen langs de kust op andere locaties? Zo ja, welke? Zo nee, zijn er redenen waarom deze bouwplannen er niet zijn, en zo ja welke redenen zijn dat?
Ja, plannen van de provincie Noord-Holland zijn te vinden via de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland7. Plannen van de provincie Zeeland zijn te vinden via de planmonitor wonen8 Van de overige kustprovincies is de plancapaciteit niet op planniveau bekend.
Past dit woonplan in de visie die u heeft voor bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het met de stelling eens dat voor dit woonplan (nog) geen onomkeerbare besluiten genomen mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Dienen bewoners in uw optiek meer bij het bouwen langs de kust betrokken te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vindt de rijksoverheid het belangrijk dat belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij ruimtelijke planvorming. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit van belanghebbende op tafel krijgen. Dit geldt zowel voor reguliere ruimtelijke plannen, alsook voor kustplannen. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn derhalve regels over participatie opgenomen. Als overheden instrumenten van de Omgevingswet vaststellen, moeten ze aangeven hoe belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van deze instrumenten en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Hoe zijn de bewoners bij dit woonplan betrokken?
De betrokken partijen hebben op 14 oktober 2021 een inloopbijeenkomst georganiseerd waar Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente aanwezig waren en de stedenbouwkundige van West 8 Landschapsarchitecten een toelichting hebben gegeven op het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp.
Hebben de bewoners voldoende inspraak gekregen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De haalbaarheid van het plan wordt onderzocht. Op welke wijze de bewoners bij de totstandkoming van het project worden betrokken is aan de gemeente. In elk geval hebben de bewoners en belanghebbenden in de formele RO-procedure de mogelijkheid om een reactie of zienswijze in te dienen.
Zijn er risico’s die in dit woonplan niet zijn meegenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerpen van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
De dijkhoogte en dijkstabiliteit worden gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van 3,5 m en een aanname voor bodemdaling van 0,5 m voor de komende 200 jaar. Het ontwerp voorziet in de afvoer van water als gevolg van golfoveroverslag over de kruin en neerslag via afstroming naar de achter de nieuwbouw gelegen gracht. Hierbij wordt uitgegaan van neerslagintensiteit met een voorkomen tot 1/1.000 jaar en golfoverslag behorende bij langdurige stormcondities.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerp van de zeezijde van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
HHNK heeft aangegeven dat rekening is gehouden met een hoogste stormwaterstand van ca. NAP +8 m en een maximale golfhoogte van ca. 2,5 meter bij 3,5 meter zeespiegelstijging.
Hoe hoog is de bestaande dijk en met hoeveel meter moet die in het slechtste scenario worden verhoogd?
De bestaande hoogte van de dijk is +10,5 NAP. In het plan wordt de dijk tot +11,5 m NAP verhoogd aldus HHNK. De benodigde hoogte voor zeespiegelstijging over 200 jaar bedraagt +11 m NAP en voor bodemdaling is 0,5 meter aangehouden. Opgemerkt wordt dat een zeespiegelstijging van 3,5 meter niet 1 op 1 leidt tot dezelfde ophoging van de dijk. Dit heeft o.a. te maken met de aanwezige overhoogte van de huidige dijk.
Is de dijkverhoging in alle scenario’s even hoog? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De dijk in het woonplan wordt zodanig opgehoogd dat bij een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter over een periode van 200 jaar de waterkering voldoet aan de dijkveiligheid. In een onwaarschijnlijker scenario met hogere zeespiegelstijging kan de dijk nog verder worden opgehoogd. Als de zeespiegelstijging minder snel gaat, dan kan de dijk van deze hoogte langer mee dan 200 jaar.
Is er een scenario denkbaar waarin dit woonplan geen doorgang kan vinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere toelichting op het ontwerp geven? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de ontwerponderwerpen adaptief, buitenwaartse versterking, verbreding, verhoging en welke zeespiegelrijzing?
Het ontwerp van het woningbouwplan en de uitvoering daarvan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ontwerp van de dijk en de dijkversterking betreft de verantwoordelijkheid van het waterschap. Deze zal ervoor moeten zorgen dat de woningbouw geen probleem is voor de versterkingsopgave op lange termijn. In beide gevallen beoordeeld de provincie de plannen, het Rijk heeft hierbij geen rol.
Ben u het met de stelling eens dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid moeten krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet
De gemeenteraadsverkiezingen betreffen een lokale aangelegenheid waar ik mij niet in meng.
Kunt u de toezegging doen dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 51.
Bent u een voorstander van het woningbouwproject «Dijkzone» op de Helderse Zeewering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u of één van uw collega-Ministers nog enige beslissingsbevoegdheid met betrekking tot dit project? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Daar waar vragen overlappen of op elkaar aansluiten heb ik geclusterd.
De booster en de medische onderbouwing voor de combinatie van Janssen met een mRNA-vaccin |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Gezondheidsraad van 5 juli 2021 over heterologe vaccinatie, dat wil zeggen, een combinatie van vaccins met een vaccin van een andere producent of een ander type vaccin dan de eerste vaccinatie? Bent u ervan op de hoogte dat dit rapport over combineren van verschillende vaccins ging over combinatie van vaccins waarvan twee doses nodig zijn, te weten de vaccins van AstraZeneca, Pfizer/BioNTech en Moderna?1
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Bent u bekend met de rapporten van de Gezondheidsraad over boostervaccinatie tegen COVID-19 van 14 september 2021 en 2 november 2021?2, 3
Ja, ik ben bekend met deze rapporten.
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad de boostervaccinatie omschrijft als een additionele vaccindosis voor mensen bij wie de immuniteit tegen SARS-CoV-2 na een primaire COVID-19-vaccinatieserie niet optimaal meer is? Zo nee, deelt u de conclusie dat dit de omschrijving van een boostervaccinatie is?
Ik ben bekend met deze omschrijving. De Gezondheidsraad omschrijft in zijn advies van 2 september 2021 boostervaccinatie als «een additionele vaccindosis bij mensen bij wie de immuniteit tegen SARS-CoV-2 na een primaire COVID-19-vaccinatieserie niet optimaal meer is».
Hoe wordt vastgesteld dat voor een specifiek persoon de immuniteit tegen SARS-CoV-2 na een primaire COVID-19-vaccinatieserie niet optimaal meer is? Indien dit niet op individueel niveau wordt vastgesteld, wat zijn dan de vastgestelde criteria om een boostervaccinatie aan individuen aan te bieden?
Hoge neutraliserende antistofconcentraties zijn belangrijk voor bescherming tegen infectie en bescherming tegen nieuwe virusvarianten. Individuele verschillen in antistoftiters kunnen echter niet direct geïnterpreteerd worden als verschillen in bescherming. De Gezondheidsraad adviseert doorgaans op groepsniveau, niet op individueel niveau. De Gezondheidsraad heeft zich in zijn advisering over boostervaccinatie in de eerste plaats gebaseerd op de nieuwste wetenschappelijke gegevens over een terugloop in de bescherming van coronavaccinatie tegen infecties en ernstige ziekte sinds de primaire vaccinatieserie, en een inschatting gemaakt over een te verwachten verdere afname van deze bescherming op groepsniveau (zie o.a. het Gezondheidsraadadvies van 25 november 2021).
Bent u ermee bekend dat op 14 september 2021 nog geen klinische studiegegevens beschikbaar waren over heterologe boostervaccinatie en dat daarom de conclusie van de Gezondheidsraad was «Op theoretische gronden is er geen bezwaar tegen boostervaccinatie met een heteroloog-vaccin»?4
Ik ben hiermee bekend. Wereldwijd doen wetenschappers onderzoek naar het coronavirus, varianten en de vaccins, en delen zij de voortschrijdende kennis. Voor de totstandkoming van het coronavaccinatiebeleid worden groepen deskundigen geraadpleegd, zoals de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraadcommissie maakt gebruik van onderzoeksgegevens die in toenemende mate beschikbaar komen. Advisering van de raad is gebaseerd op een onafhankelijke weging van de op dat moment beschikbare wetenschappelijke gegevens, feiten en deskundige opvattingen van de commissieleden.
Bent u ermee bekend dat de Gezondheidsraad voor de boostercampagne voor mensen van 60 jaar en ouder, aan bewoners van verpleeghuizen en woonzorgcentra en aan mensen met een verstandelijke beperking wonend in instellingen adviseert als booster een mRNA-vaccin te gebruiken, ongeacht de primaire vaccinatie en daarmee de heterologe toepassing van Moderna en Pfizer/BioNTech aanbeveelt?5
Ik ben hiermee bekend. De Gezondheidsraad adviseert in zijn advies van 2 november 2021 een mRNA-vaccin als booster, ongeacht het primaire vaccin.
Bent u bekend met het rapport van de Gezondheidsraad van 25 november 2021 over boostervaccinatie voor mensen tussen de 18 en 60 jaar?6
Ik ben bekend met dit rapport.
Bent u ermee bekend dat de vaccins van Pfizer/BioNTech en Moderna goedgekeurd zijn door het Europees Medicijn Agentschap (EMA) als boostervaccinatie op homologe basis en dat deze COVID-19-vaccins niet geregistreerd zijn als heterologe boostervaccinatie na een primaire vaccinatieserie met het Janssen of AstraZeneca COVID-19-vaccin?7, 8
Ik ben hiermee bekend. Zoals de Gezondheidsraad aangeeft in zijn advies van 25 november 2021 is indiening van een registratie-aanvraag bij het EMA voor heterologe boostervaccinatie minder aannemelijk, omdat fabrikanten dit niet meenemen in hun onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van het eigen boostervaccin. Wel is er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de werkzaamheid en veiligheid van heterologe boostervaccinatie. De Gezondheidsraad heeft zich in de advisering over heterologe boostervaccinatie gebaseerd op deze onafhankelijke studies. Zie ook mijn antwoord op vraag 32.
Bent u ermee bekend dat in de Summary of Product Characteristics van Spikevax van Moderna specifiek staat: «De verwisselbaarheid van Spikevax met andere COVID-19-vaccins om de primaire vaccinatiekuur of de boosterdosis (0,25 ml, 50 microgram) te voltooien is niet vastgesteld»?9
Ik ben hiermee bekend.
Bent u ermee bekend dat in de Summary of Product Characteristics van Comirnaty van Pfizer/BioNTech5 specifiek staat «De onderlinge verwisselbaarheid van Comirnaty met COVID-19-vaccins van andere fabrikanten om de primaire vaccinatiekuur te voltooien of voor de boosterdosis (derde dosis), is niet vastgesteld»?
Ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met de vier bronnen die als basis hebben gediend voor de Gezondheidsraad om, ondanks het ontbreken van de officiële registratie bij het EMA, toch aan te bevelen Spikevax of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca?10
Ik ben hiermee bekend.
Bent u ermee bekend dat in de publicatie van de eerste bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca, Atmar et al. toegevoegd is: «This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?11
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Atmar et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft bij de adviezen over boostervaccinatie verschillende relevante onderzoeken betrokken, waarvan enkele destijds beschikbaar waren als «preprint» of voorpublicatie. Onderzoeksresultaten naar het coronavirus en de COVID-19-vaccins worden dikwijls voorafgaand aan de officiële publicatie al gedeeld binnen de wetenschappelijke gemeenschap. Dit draagt bij aan een snelle samenwerking in de wetenschap, wat cruciaal is in de strijd tegen het coronavirus. Aangezien voorpublicaties nog niet door andere wetenschappers zijn gecontroleerd, moeten de uitkomsten niet worden gepresenteerd als feiten. De advisering van de Gezondheidsraad is echter gebaseerd op meerdere bronnen, waarbij de wetenschappelijke evidentie in dezelfde richting wijst.
Bent u ermee bekend dat in de publicatie van de tweede bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca, referentie 23, Sablerolles et al. toegevoegd is:«This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?12
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Sablerolles et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat de derde bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca enkel een statement is van de Engelse Joint Committee on Vaccination and Immunisation (JCVI) over de inzet van boosters en dus geen studiedata bevat?13
Ik ben bekend met deze bron.
Bent u ermee bekend dat in het advies van de JCVI een voorkeur wordt uitgesproken voor boostervaccinatie met Pfizer/BioNTech boven Moderna?
Het JCVI geeft in opeenvolgende rapporten over boostervaccinatie aan dat zowel het Moderna-vaccin (50 microgram) als het BioNTech/Pfizer-vaccin (30 microgram) geschikt zijn als boostvaccin. Zo adviseert het JCVI in zijn rapport van 14 september 202114 het volgende:
In haar rapport van 29 november 202115 concludeert het JCVI: «Both the Moderna (50 microgram) and Pfizer-BioNTech (30 microgram) vaccines should be used with equal preference in the COVID-19 booster programme. Both vaccines have been shown to substantially increase antibody levels when offered as a booster dose»
Waarom wordt dit advies van het JCVI niet overgenomen in Nederland?
Ook in Nederland worden de mRNA-vaccins van Pfizer-BioNTech (30 microgram) en Moderna (50 microgram) ingezet als boostervaccin.
Bent u ermee bekend dat de vierde bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als booster te geven na een primaire vaccinatie met een COVID-19-vaccin van Janssen of Astra-Zeneca, Hillus et al. enkel een onderzoek betreft naar de heterologe combinatie van de AstraZeneca en Pfizer/BioNTech COVID-19-vaccins? Deelt u de de conclusie dat deze data niet geëxtrapoleerd kan worden naar de combinatie van andere vaccins zoals bijvoorbeeld Janssen en Moderna? Zo nee, waarom niet?14
De advisering van de Gezondheidsraad is gebaseerd op meerdere bronnen, waarbij het wetenschappelijke evidentie in dezelfde richting wijst.
Deelt u de conclusie dat er dus geen valide onderbouwing bestaat voor de heterologe boostervaccinatie van het Janssen COVID-19-vaccin en een vaccin van Pfizer/BioNTech of Moderna? Zo nee, waarom niet?
In het advies van 24 december jl.17 over de inzet van het vaccin van Janssen als booster, concludeert de Gezondheidsraad dat een booster met de mRNA-vaccins van Moderna of BioNTech/Pfizer bij mensen die eerder het Janssen-vaccin hebben ontvangen doorgaans tot een betere toename in antistoffen en cellulaire immuniteit leidt dan wanneer ze het Janssen-vaccin als booster ontvangen.
Bent u ermee bekend dat in Nederland voor de boostervaccinatie enkel de mRNA-vaccins worden ingezet (Moderna of Pfizer/BioNTech) en dat het hierbij niet uitmaakt welk COVID-19-vaccin iemand in de eerste serie heeft gehad?15
In de boostercampagne worden primair de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna ingezet. De Gezondheidsraad heeft geadviseerd om het coronavaccin van Janssen alleen als booster te gebruiken in uitzonderingssituaties. Bijvoorbeeld als mensen geen mRNA-vaccin mogen krijgen.
Bent u bekend met de bronnen die als basis hebben gediend voor de Gezondheidsraad om, ondanks het ontbreken van de officiële registratie bij het EMA, toch aan te bevelen Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterologe boosters in te zetten?16
Ik ben bekend met deze bronnen.
Bent u ermee bekend dat in de eerste bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax van Moderna of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterogene boosters in te zetten, Sablerolles et al. toegevoegd is: «This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?17
Ik ben hiermee bekend.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Sablerolles et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat in de tweede bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterogene boosters in te zetten, Atmar et al. toegevoegd is: «This article is a preprint and has not been peer-reviewed [what does this mean?]. It reports new medical research that has yet to be evaluated and so should not be used to guide clinical practice»?18
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de visie dat deze publicatie van Atmar et al. derhalve niet gebruikt had mogen worden als onderbouwing voor een aanbeveling voor de klinische praktijk, te weten toepassing bij patiënten buiten een studie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Bent u ermee bekend dat de derde bron die als onderbouwing wordt gebruikt voor de aanbeveling om Spikevax of Comirnaty van Pfizer/BioNTech als heterogene boosters in te zetten slechts een statement is van de Engelse Joint Committee on Vaccination and Immunisation over de inzet van boosters en dus geen studiedata bevat?19
Ik ben bekend met deze bron.
Deelt u de conclusie dat er dus geen valide onderbouwing is voor de heterologe boostervaccinatie met Pfizer/BioNTech en Moderna-vaccins? Zo nee, waarom niet?
Verschillende Europese landen gebruiken momenteel een heteroloog vaccinatieschema, voornamelijk met een mRNA-vaccin. De Gezondheidsraad geeft aan dat er op theoretische gronden geen bezwaar is tegen heterologe boostervaccinatie en dat de reactogeniciteit en veiligheid van heterologe boostervaccinatie kan worden afgeleid uit verschillende wetenschappelijke studies. Zoals aangegeven in het Gezondheidsraadadvies van 25 november 2021 is uit meerdere studies gebleken dat een booster met de mRNA-vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer, ook bij mensen die eerder het Janssen- of AstraZeneca-vaccin hebben ontvangen, tot een goede toename in antistoffen en cellulaire immuniteit leidt.
Bent u ermee bekend dat er zelfs geen keuzemogelijkheid is voor Nederlandse burgers die een boostervaccinatie wensen om als boostervaccinatie hetzelfde COVID-19-vaccin te krijgen als in hun eerste vaccinatieserie?20
Ik ben hiermee bekend.
Waarom is er nu geen keuzemogelijkheid voor het merk boostervaccinatie, terwijl u eerder mensen juist graag de keuzemogelijkheid voor het Janssen-vaccin gaf terwijl vaccinatie met Janssen voor de leeftijdsgroep onder de 44 door de Gezondheidsraad op dat moment zelfs werd afgeraden?21
Op basis van Gezondheidsraadadvies en voorraadbeheer is besloten om mensen jonger dan 45 jaar bij voorkeur een booster met Pfizer/BioNTech aan te bieden. Mensen van 45 jaar en ouder krijgen bij voorkeur een booster met Moderna. Uit onderzoek blijkt dat de zeer zeldzame bijwerkingen myocarditis en pericarditis kunnen voorkomen na vaccinatie met een mRNA-vaccin, maar dat deze vooral worden gezien op jongere leeftijd (<30 jaar). Anderzijds hebben mensen van 45 jaar en ouder mogelijk juist iets meer baat bij het Moderna-vaccin, omdat dit vaccin een sterkere immuunrespons lijkt te geven.
Bent u bekend met het concept van informed consent, te weten de toestemming van een patiënt voor een medische behandeling die enkel rechtsgeldig als de patiënt goed is voorgelicht, beter bekend als de twee-eenheid van informatieplicht van de arts en het toestemmingsvereiste van de patiënt?22
Ik ben hiermee bekend.
Worden burgers ingelicht over het feit dat er geen registratie bij het EMA is voor heterologe inzet van boostervaccinatie?
Heterologe toepassing van de mRNA-vaccins is niet officieel beoordeeld door het EMA. Wel wordt er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de werkzaamheid en veiligheid van heterologe boostvaccinatie. Uit verschillende studies blijkt dat een booster met de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer of Moderna hoge titers aan neutraliserende antistoffen induceert, ongeacht welk vaccin er in de primaire vaccinatiereeks is gegeven. Ook wordt er een goede cellulaire booster respons gezien. Indiening van een registratie-aanvraag bij het EMA voor heterologe boostervaccinatie is minder aannemelijk, omdat fabrikanten dit niet meenemen in hun onderzoek naar de werkzaamheid en veiligheid van het eigen boostvaccin. De Gezondheidsraad heeft hier onder andere in zijn advies van 25 november 2021 over gecommuniceerd. Voor nadere onderbouwing verwijs ik ook graag naar de uitvoeringsrichtlijn COVID-19-vaccinatie van het RIVM26 en naar recente rapportages van het EMA27 en het ECDC28. Burgers worden o.a. voorgelicht over de boostvaccinatie via de websites van de rijksoverheid29 en het RIVM30.
Dient de burger specifiek toestemming te geven (informed consent) voor boostervaccinatie met een ander vaccin dan in de eerste vaccinatieserie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt dit informed consent vastgelegd?
Zowel voor deelname aan de COVID-19-(boost)vaccinatie als voor het verwerken van de persoonsgegevens wordt toestemming gevraagd als iemand deelneemt aan het vaccinatieprogramma. Bij personen die niet zelf wilsbekwaam zijn, moet vooraf toestemming zijn van een wettelijk vertegenwoordiger. Dit mag mondeling doorgegeven worden mits dit aantoonbaar is (onder andere opname in cliëntdossier) en de wettelijk vertegenwoordiger goed geïnformeerd is.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is voor eventuele gezondheidsschade door bijwerkingen na een heterologe booster?
Dit dient per individueel geval te worden beoordeeld.
Herinnert u zich het coronadebat van 1 december 2021? En herinnert u zich dat u daarin stelde dat de bijwerkingen van de booster gelijk zijn aan de bijwerkingen van de tweede vaccinatie?23
Ik ben ermee bekend dat mijn voorganger dit heeft aangegeven tijdens het debat.
Kunt u aangeven wat het bewijs is voor uw stelling dat de bijwerkingen van de booster gelijk zijn aan de bijwerkingen van een tweede vaccinatie en dat dit gelijk is voor alle boostercombinaties?
Zoals vermeld in het Gezondheidsraadadvies van 25 november 2021, lijken de reactogeniciteit en veiligheid van een boosterdosis van het BioNTech/Pfizer- of Moderna-vaccin niet wezenlijk te verschillen van die na de tweede dosis in de primaire vaccinatieserie. De raad geeft in het advies aan dat, in vergelijking met homologe boostervaccinatie, ook na heterologe boostervaccinatie – voor de verschillende combinaties van Pfizer-, Moderna- en Janssen-vaccins – geen belangrijke verschillen in bijwerkingen werden gerapporteerd in de tot dan toe gepubliceerde studies. Ook na primaire vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin werden na een heterologe booster met een mRNA-vaccin geen belangrijke verschillen in bijwerkingen gevonden.
Mislopen hypotheekrenteaftrek in de bijstand en woonkostentoeslag |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek door een gemeente als inkomen wordt gezien en zodoende wordt ingehouden op een bijstandsuitkering?
Ja, de (voorlopige) belastingteruggave in verband met hypotheekrenteaftrek moet als inkomen, in de zin van artikel 32 Participatiewet, worden aangemerkt. De bijstand biedt immers een laatste vangnet waarbij rekening wordt gehouden met alle middelen waarover iemand beschikt of redelijkerwijze kan beschikken, tenzij het middelen betreft die op grond van artikel 31, tweede lid, Participatiewet zijn uitgezonderd.
Wat is de reden dat de hypotheekrenteaftrek wel wordt ingehouden op de bijstandsuitkering en de huurtoeslag niet?
De bijstandsuitkering is een vangnet en wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De voorlopige belastingteruggave hypotheekrenteaftrek1 wordt op grond van artikel 32 Participatiewet gezien als inkomen en daarmee als middel in de zin van artikel 31 Participatiewet waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van bijstandsverlening.
De huurtoeslag is op grond van artikel 1 lid 1 onder 2 Wet op de huurtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning. Bovendien worden, op grond van artikel 31, tweede lid, onder d van de Participatiewet, tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend en hoeft daarmee dus geen rekening te worden gehouden bij het berekenen van de bijstand.
Bent u het eens dat het onwenselijk is om mensen uit hun eigen woning, vanwege het mislopen van de hypotheekrenteaftrek, te jagen als zij in de bijstand zitten?
Het is, ongeacht de oorzaak, heel vervelend als iemand in betaalproblemen komt en hierdoor is gedwongen zijn woning te verlaten. Huiseigenaren met betaalproblemen worden daarom door kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs opgeroepen om tijdig contact op te nemen. De kredietverstrekker kan in samenspraak met de klant maatwerk oplossingen aanbieden en informeren over de mogelijkheden voor (schuld)hulpverlening, bijvoorbeeld via Geldfit.nl. Welke oplossing het meest passend is hangt af van de (financiële) positie van de klant. Daarnaast hebben mensen recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie naar het oordeel van het college sprake is van, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan. Ik begrijp uit u vraag dat bovengeschetste ondersteuning geen automatisme is. Ik wil binnen het traject rond verbetering van de Participatiewet kijken waar eventueel aanpassingen noodzakelijk zijn, zodat ook eigenwoningbezitters indien zij over een inkomen op minimum niveau beschikken, toereikende financiële ondersteuning ontvangen.
Bent u het eens dat dit, vanwege de woningnood, er toe kan leiden dat mensen gewoonweg op straat belanden?
Zoals in het vorige antwoord is weergegeven, wordt bij betaalproblemen altijd samen met de klant gezocht naar een passende oplossing en op mogelijkheden voor hulp gewezen. Daarbij zijn de inspanningen van de kredietverstrekkers erop gericht dat klanten in hun huis kunnen blijven wonen. Ik ondersteun op dit moment een experiment met vroegsignalering van hypotheekachterstanden van een aantal hypotheekverstrekkers en gemeenten: de hypotheekverstrekker geeft een signaal aan de gemeentelijke schuldhulpverlening als de hypotheekachterstand minimaal twee maanden bedraagt en andere oplossingen voor de financiële problemen niet hebben gewerkt. In vervolg op het signaal doet de gemeentelijke schuldverlening de inwoner met de betaalachterstand een hulpaanbod.2 In het geval dat de klant geen uitzicht op een verbetering van zijn financiële situatie heeft, kan uiteindelijk verhuizen noodzakelijk zijn om grotere financiële problemen te voorkomen.
Klopt het dat woonkostentoeslag alleen betrekking mag hebben op de hypotheekrente, opstalverzekering, onroerendezaakbelasting (ozb), erfpachtcanon, onderhoudskosten, bijdrage Vereniging van Eigenaren (VvE), rioolrecht en waterschapsbelasting?
De woonkostentoeslag kan betrekking hebben op de in de vraag genoemde kostenposten. De woonkostentoeslag is een vorm van bijzondere bijstand die kan worden toegekend als door onvoorziene omstandigheden de noodzakelijke kosten niet meer kunnen worden betaald. Het is aan de gemeenten om dit per individuele situatie te beoordelen.
Klopt het dat bij de woonkostentoeslag die gemeenten kunnen verstrekken, gemeenten uitgaan van de woonlasten minus de hypotheekrenteaftrek? Zo ja, kan het dan voorkomen dat mensen die hierdoor onder de huurtoeslaggrens, die wordt gehanteerd om de woonlasten te berekenen, komen, waardoor zij vervolgens geen aanspraak kunnen maken, vanwege te lage woonlasten, op de woonkostentoeslag?
Individuele gemeenten hebben de ruimte en bevoegdheid om nader invulling te geven aan de eisen die worden gesteld aan het recht op woonkostentoeslag. Bij de beoordeling van een aanvraag voor woonkostentoeslag kijkt het college naar de draagkracht van de aanvrager en de daadwerkelijke noodzakelijke kosten. Daarbij ligt het voor de hand dat het college kijkt naar alle middelen waarover de betrokkene beschikt en voor dit doel kan inzetten. De belastingteruggave in verband met hypotheekrenteaftrek wordt daarbij meegenomen. Ofwel als inkomen zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 gezegd of wel als verlaging van de woonlasten.
Dit kan er inderdaad toe leiden dat het college vaststelt dat er geen recht op een woonkostentoeslag is omdat er voldoende middelen zijn of de woonkosten laag zijn.
De verstrekking van bijzondere bijstand is en blijft daarbij maatwerk. Als de individuele situatie daarom vraagt, biedt de wet ruimte en ik ga gemeenten ook oproepen om – mede gelet op de situatie op de huidige woningmarkt – van die ruimte gebruik te maken.
Bent u het eens dat deze manier van berekenen leidt tot een catch-22 voor mensen die hoge woonlasten hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de (financiële) gevolgen als eigenwoningbezitters de teruggave belasting en premie, zoals de hypotheekrenteaftrek, kunnen behouden en deze niet wordt ingehouden op hun bijstandsuitkering?
Op dit moment werkt de bijstand zo dat een eventuele hypotheekrenteaftrek op de algemene bijstand in mindering wordt gebracht, waarna betrokkene in aanmerking kan komen voor woonkostentoeslag indien zijn woonkosten dusdanig zijn dat hij deze niet volledig vanuit de bijstand inclusief neveninkomsten kan voldoen. Zou de hypotheekrenteaftrek buiten beschouwing worden gelaten. Dan leidt dit binnen het huidige systeem ertoe dat de woningeigenaar dubbel wordt gecompenseerd.
Een verandering hierin zou een wijziging van de Participatiewet vereisen. Op grond van het huidige artikel 32 jo. artikel 31, tweede lid onderdeel f, Participatiewet is een belastingteruggave, zoals die in verband met hypotheekrenteaftrek, een middel dat gekort moet worden op de bijstandsuitkering. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de bijstand als laatste vangnet, waarbij rekening wordt gehouden met middelen die de aanvrager redelijkerwijs tot zijn beschikking kan hebben.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nog in te plannen commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid?
Ja.
Het bericht 'Onderzoekscommissie: DNB schoot tekort in toezicht op verzekeraar Conservatrix' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix en waren deze conclusies voor u een verrassing?
Ik heb kennisgenomen van de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix. Het is, onder meer vanwege de gevolgen voor de betrokken polishouders, belangrijk dat er een onafhankelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar het handelen van het Ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank (DNB) in de aanloop naar het faillissement van Conservatrix in 2020 en de toereikendheid van het toepasselijke wettelijk kader. Ik ben de Evaluatiecommissie zeer erkentelijk voor al het werk dat zij heeft verricht en de kwaliteit van het advies. Ik vind het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gereageerd op het rapport en dat goed wordt nagedacht over vervolgstappen. Het rapport bevat goede aanknopingspunten om te bezien hoe de procedures van DNB en mogelijk ook het regelgevend kader kunnen worden verbeterd. Het streven is om een uitgebreide reactie op het rapport in maart aan de Kamer te sturen.
Als u in februari wordt geïnformeerd door De Nederlandsche Bank (DNB) over hoe zij de aanbevelingen van de commissie kunnen inpassen in het toezicht op verzekeraars en kleine banken, kunt u dan een afschrift hiervan zo snel mogelijk naar de Kamer sturen?
Het streven is om in maart een uitgebreide reactie op het rapport aan de Kamer te sturen. In die reactie zal uiteen worden gezet op welke manier opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie Conservatrix. In die reactie zal ook de informatie van DNB worden meegenomen over hoe zij de aanbevelingen van de commissie inpast in het risicogebaseerde toezicht. Ik zeg u toe dat de informatie die DNB mij in dit kader verstrekt, als bijlage bij de reactie aan uw Kamer zal worden gezonden. De komende periode vinden gesprekken plaats tussen DNB en het ministerie over de conclusies en aanbevelingen van de commissie, en wat die moeten betekenen voor de toekomstige toezichtpraktijk. Overigens schreef DNB in haar eerste reactie, die als bijlage bij mijn brief van 14 december 2021 is gevoegd, al dat zij de belangrijke lessen die het rapport noemt voor wat betreft de te betrekken informatie in een betrouwbaarheidsonderzoek ter harte neemt. 2
Bent u van plan al eerder met DNB in gesprek te treden over de conclusies van de Evaluatiecommissie Conservatrix, omdat DNB hierin ernstig zou zijn tekortgeschoten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijke consequenties heeft dit rapport volgens u voor DNB?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt de houding van het kabinet in de richting van een oplossing voor de 92.000 gedupeerden? Verandert deze houding als gevolg van de uitkomsten van het evaluatierapport?
Het faillissement heeft helaas tot veel onzekerheid geleid bij polishouders over de waarde van hun polissen en mogelijke kortingen. Het afwikkelen van het faillissement is de verantwoordelijkheid van de curatoren. Zij schatten in dat de kortingen voor polishouders niet meer dan 20% zullen bedragen, maar de precieze consequenties voor de polishouders staan nog niet vast. De curatoren werken er hard aan om, onder toezicht van de rechtbank, het verzekeringsbedrijf van Conservatrix zo gunstig mogelijk af te wikkelen. Daarbij staan de belangen van de polishouders en andere schuldeisers voorop. Ik wil op de uitkomsten daarvan niet vooruitlopen.
Het bericht dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: Hackers konden meegluren»?1
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Hoeveel studenten zijn de afgelopen maanden gemakkelijk te hacken geweest, omdat zij verplicht werden onveilige software voor online proctoring te installeren? Om welke instellingen en opleidingen gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de software van Proctorio. Ook de koepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) houden hier geen cijfers over bij. Wel hebben zij aangeven dat, zoals ik in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen heb aangegeven, met uitzondering van de RUG alle universiteiten op enig moment online proctoring hebben gebruikt. Negen universiteiten hebben op enig moment de software Proctorio gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe wordt de veiligheid van studenten die deze onveilige software moeten gebruiken gegarandeerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij het waarborgen van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens van studenten?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef kan onderwijsinnovatie met ICT bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kwint/Wassenberg?2 Onder welke uitzonderlijke voorwaarden kan online proctoring worden ingezet?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef, ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Naast de privacyregelgeving, heb ik mede op aandringen van uw Kamer in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument3 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP4 en SURF5».
Momenteel vindt de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en hoger onderwijs plaats, waarbij ook aandacht is voor afstandsonderwijs. Zoals aangegeven tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van het onderwijs, ben ik voornemens om na de evaluatie, samen met het onderwijs een visie te ontwikkelen hoe digitalisering doordacht ingezet kan worden. De motie van de leden Kwint en Wassenberg6 neem ik mee in deze visie.
Op welke wijze is het afschalen van online proctoring, zoals de motie-Futselaar vroeg3, ingezet?
Zoals ik reeds heb aangegeven ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het servicedocument hoger onderwijs, dient een instelling alleen proctoring software te gebruiken als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Instellingen moeten voortdurend verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waarbij de inzet van proctoring software niet nodig is. Indien een instelling een tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, dan dient de instelling voor die alternatieve toetsingsvorm te kiezen. Daarnaast is het binnen de huidige coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen mogelijk om tentamens op locatie te organiseren. Met bovenstaande uitgangspunten zet ik in, conform de motie van het lid Futselaar, op het afschalen van het gebruik van proctoring software.
Bent u bereid om software voor online proctoring op onderwijsinstellingen zo snel mogelijk af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen voor het gebruik van software voor online proctoring? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bestaande privacyregelgeving, op zowel Europees als nationaal niveau, biedt voldoende mogelijkheden en duidelijkheid om de privacy van studenten te borgen. Ter verduidelijk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens speciaal voor het thema online proctoring verheldering gegeven in haar aanbevelingen. Ook SURF biedt onderwijsinstellingen handvatten voor het gebruik van online proctoring conform privacyregelgeving.
Op welke wijze ondersteunt u instellingen bij het garanderen van de privacy en bescherming van persoonsgegevens van studenten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met instellingen om te inventariseren waar zij mee geholpen zijn bij het waarborgen van de online veiligheid en privacy van studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem’ |
|
Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat grote ambities op het gebied van spoor niet waargemaakt kunnen worden als de funderingen van spoorlijnen niet sterk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet?
Het vraagstuk baanstabiliteit heeft nadrukkelijk de aandacht van zowel ProRail als mijzelf. ProRail onderzoekt voor specifieke, beoogde frequentieverhogingen of deze mogelijk zijn voor het baanlichaam. Dit doet ProRail bijvoorbeeld voor het traject Delft-Schiedam waarover mijn voorganger u begin dit jaar heeft geïnformeerd.2
Naast deze specifieke aanpak voor individuele productstappen, pakt ProRail dit vraagstuk ook op voor het gehele spoorsysteem. Dit om ons spoor steeds intensiever te kunnen benutten met behoud van het huidige hoge veiligheidsniveau. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 20 december 2019 dan ook geïnformeerd dat ProRail de kwaliteit van alle baanlichamen nauwkeurig in kaart brengt.3 Bij dit onderzoek werkt ProRail samen met vier gespecialiseerde ingenieursbureaus. De resultaten van dat onderzoek zijn naar verwachting eind 2022 beschikbaar. Daarnaast werkt ProRail samen met externe kennisinstituten zoals Deltares en de TU Delft om meer kennis te ontwikkelen over dit onderwerp voor de lange termijn.
Daarbij benadruk ik dat het aanpakken van baanstabiliteit op zichzelf nietbetekent dat er meteen meer, langere of zwaardere treinen kunnen rijden. Voor nieuwe productstappen zijn in veel gevallen ook andere typen investeringen nodig in bijvoorbeeld tractie-energievoorziening, overwegveiligheid en capaciteit van stations. Deze integrale benadering – mede op basis van de bovengenoemde onderzoeksuitkomsten over de baanlichamen – is de basis voor verdere besluitvorming.
Heeft u dit probleem zien aankomen aangezien dergelijke problemen al in 2017 speelden rondom het zogenaamde Kamperlijntje?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Dit probleem speelt al langer en op meerdere plekken. Zo is uw Kamer in juli 2018 geïnformeerd dat op een groot deel van de corridor Leiden-Utrecht extra maatregelen moeten worden getroffen vanwege de baanstabiliteit om frequentieverhoging mogelijk te maken.4 In de brief over de Staat van de hoofdspoorweginfrastructuur van mei 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het bredere vraagstuk.5
Hoe gaat u voorkomen dat de bodemgesteldheid op drukke delen van het spoor nog meer gaat leiden tot langzamere treinen of zelfs het schrappen van treinen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staat het onderhoud van het spoor en diens funderingen hoog op de agenda, bijvoorbeeld door veengronden te stabiliseren met sterkere grondsoorten als grind en zand? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud van het spoor is van groot belang. Wat betreft het spoor in veengebieden: het veen klinkt in als gevolg van droogte en ontwatering, de veenbodem daalt, de spoorbaan daalt mee. Bruggen en andere kunstwerken zijn onderheid (ze staan op palen) en dalen niet. Dit kan leiden tot hinderlijke ongelijkheid in de spoorbaan als een trein een brug op en af rijdt. Hierdoor kan bijvoorbeeld een snelheidsbeperking op zo’n traject in veengebied noodzakelijk zijn totdat een structurele oplossing is gerealiseerd. In het eerder genoemde onderzoek naar baanstabiliteit zal ProRail ingaan op mogelijke, structurelere oplossingen voor de baanstabiliteitsproblematiek. Daarbij onderzoekt ProRail verschillende manieren om veengronden te stabiliseren.
Kijkt u naar de mogelijkheden om in overleg met NS te kijken of er lichter materieel kan worden ingezet op «zwakke» trajecten?
Als het rijden met zwaar materieel op een traject een risico is voor de baanstabiliteit, verken ik samen met ProRail en de betreffende vervoerder(s), de mogelijkheden van alternatieve materieelinzet. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op het traject Leiden-Utrecht. Dit is maatwerk per corridor en moet ook passen in de «puzzel» welk materieel op welk moment waar rijdt.
Wat vindt u ervan dat het spoor op dit moment niet klimaatbestendig genoeg is, omdat hevige regen en hitte nu en in de toekomst tot grote gevolgen leiden?
Het klimaatbestendig maken van het spoor heeft mijn nadrukkelijke aandacht. Naast het bovengenoemde onderzoeksprogramma voor baanstabiliteit, brengt ProRail ook de gevoeligheid van het spoornetwerk voor klimaatverandering, de risico’s en mogelijke oplossingen daarvoor in kaart. Dit zal uitmonden in een Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Spoor. Naar verwachting zal in de loop van 2022 een eerste versie van die uitvoeringsagenda beschikbaar zijn. Ik bewaak hierbij de aansluiting met de besluitvorming over baanstabiliteit later dit jaar.
Is het extra geld voor onderhoud van het spoor dat in 2020 gereserveerd werd ook bestemd voor het klimaatbestendig maken van het spoornetwerk? Zo nee, bent u voornemens om flink te investeren in klimaatadaptatie om het Nederlandse spoornetwerk klimaatbestendig te maken?
Binnen de huidige beschikbare middelen voor het spooronderhoud is nog geen budget opgenomen voor het klimaatbestendig maken van het spoor. Hierover specifiek hebben mijn voorgangers uw Kamer in eerdere brieven over instandhouding geïnformeerd.6 Na afronding van de onderzoeken naar baanstabiliteit en klimaatadaptatie zal beter inzichtelijk zijn wat er nodig is om het spoor meer klimaatadaptief te maken.
Welke stappen heeft u ondernomen na de noodkreet van ProRail in januari 20202 dat dergelijke investeringen in klimaatadaptatie cruciaal zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Was u zich ervan bewust dat deze problemen zich vooral afspelen in veengebieden? Hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit contact hierover?
Infrastructuur in veengebieden vraagt om bijzondere aandacht. Zie ook het antwoord bij vraag 5. De Ministeries van LNV en IenW zijn hierover in overleg. Zie ook het antwoord op vraag 11.
In hoeverre wordt de veenweideproblematiek op dit moment integraal aangepakt? Worden de verzakkingen in het landelijk gebied, het stedelijk gebied én met betrekking tot infrastructuur gelijktijdig aangepakt?
Er zijn twee belangrijke oorzaken van daling van slappe bodems. Ten eerste door lage grondwaterstanden waarbij slappe bodems inklinken en het veen onder invloed van zuurstof wordt afgebroken. Ten tweede daalt de bodem door belasting met zware ophoog- en bouwmaterialen en gebruik van zware machines. Daarmee verschilt de problematiek van bodemdaling afhankelijk van de specifieke situatie. Ook verschillen daardoor de mogelijke oplossingsrichtingen om de problemen aan te pakken of te voorkomen.
Daar waar problemen en oplossingsrichtingen samenvallen worden die ook integraal aangepakt. Via bijvoorbeeld de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart en onderzoek via het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling ontwikkelen overheden en bedrijfsleven toepassingsgerichte kennis.8 Hiermee kunnen ze burgers en bedrijven op een goede manier handelingsperspectief geven in het voorkomen van en omgaan met de gevolgen van bodemdaling in zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Ook opgaven met betrekking tot kabels en leidingen en andere infrastructuurvoorzieningen in de openbare ruimte hebben daar aandacht.
Het bericht ‘Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden»?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet samen met Duitsland en Denemarken in 2022 nieuwe afspraken moet maken voor het beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed?
De samenwerking tussen de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland bestaat sinds 1978. Deze samenwerking wordt om de drie à vier jaar bekrachtigd door middel van een Trilaterale Regeringsconferentie. De komende 14de Trilaterale Regeringsconferentie over de Bescherming van de Waddenzee vindt eind 2022 plaats in Wilhelmshaven (Duitsland). Het is de intentie om samen met de verantwoordelijke bewindspersonen van Denemarken en Duitsland een gezamenlijke verklaring te ondertekenen. Hiermee onderstrepen wij ons gezamenlijke belang van een goede bescherming van de Waddenzee.
Hoe wordt daarin de recente brief van UNESCO aan het Nederlandse kabinet meegenomen in de voorbereidingen?
Sinds de zomer zijn er een paar overleggen geweest waarin is gesproken over de te maken afspraken. De laatste ontwikkelingen, bijvoorbeeld ten aanzien van mijnbouw en wind op zee, worden daarin ook meegenomen.
Heeft Nederland overleg met Duitsland en Denemarken naar aanleiding van de ontvangen UNESCO brief? Stemt het Nederlandse kabinet haar antwoord op de vragen vanuit UNESCO af met de Deense en Duitse regering?
Er is samen met Duitsland en Denemarken een werkgroep die gaat over de bescherming van het Werelderfgoed. Het concept-antwoord aan UNESCO is voorafgaand aan het versturen met de leden van deze werkgroep afgestemd.
Is het Nederlandse kabinet of de ambassade in Kopenhagen al benaderd met het verzoek af te zien van nieuwe aardgaswinning onder de Waddenzee?
We zijn niet benaderd door de Deense overheid met een verzoek om af te zien van nieuwe aardgaswinning onder Waddenzee.
Is er eerder gesproken over een gezamenlijk besluit (samen met Duitsland en Denemarken) om geen fossiele energie meer te winnen in de Waddenzee? Bent u bereid hierop in te gaan, als dit ter tafel komt?
Nederland, Duitsland en Denemarken delen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het trilaterale Werelderfgoed Waddenzee. De wijze waarop wij omgaan met mijnbouw is uitgebreid opgenomen in het nominatiedossier op basis waarvan de Werelderfgoedstatus is verkregen. Ik ben bereid om samen met Duitsland en Denemarken te verkennen of de ambitie uit het coalitieakkoord2 om na afronding van de procedure voor Ternaard geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee af te geven ook kan gelden voor de trilaterale Waddenzee.
Waarom Nederland het Dataprotectieverdrag nog niet geratificeerd heeft |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kan de Minister toelichten waarom Nederland er voor gekozen heeft dit verdrag nog niet te ratificeren? Welke obstakels bestaan er met betrekking tot dit besluit?
Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op het Protocol tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa, ook wel bekend als Conventie 108+. In mijn brief van 9 december 20211 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van Conventie 108+. Ik heb daarbij aangegeven dat de goedkeuringsprocedure in afwachting van een externe analyse van recente uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake bulkinterceptie/bulkdata wordt aangehouden zodat de Raad van State, als laatste adviseur van de regering, kan beschikken over alle relevante informatie. De externe analyse is inmiddels gereed en zal op korte termijn tezamen met de CZW-analyse worden gedeeld met uw Kamer. De goedkeuringsprocedure zal nu, in lijn met de wens van de TIB en de CTIVD, hervat worden.
Is het demissionaire kabinet van plan dit verdrag alsnog te ratificeren? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe apprecieert de Minister de memo van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) waarin opgeroepen wordt de conventie zo spoedig mogelijk te ratificeren?
Zie antwoord vraag 1.
Contact van gedetineerden met journalisten. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee gedetineerden in isoleercel zijn geplaatst nadat zij, zonder voorafgaande toestemming van de gevangenisdirecteur, contact hadden gehad met een journalist?1
Ja.
Waarom is het zo beperkt toegestaan voor gedetineerden om te kunnen spreken met journalisten, bijvoorbeeld over ervaren misstanden of andere zaken die in de inrichting plaatsvinden?
De directeur van een penitentiaire inrichting is primair verantwoordelijk voor de communicatie van en over zijn inrichting met de media. Op grond van artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) hebben gedetineerden de mogelijkheid contact te zoeken met vertegenwoordigers van de media. Wel moet de gedetineerde eerst toestemming aan de directeur van de inrichting vragen en toestemming krijgen voor communicatie met de media. De directeur toetst op welke wijze het verzoek om een contact met de media zich verdraagt met de belangen die in artikel 40 lid 1 Pbw genoemd worden:
De directeur kan op grond van artikel 40 lid 2 Pbw voorwaarden verbinden aan die toestemming.
Uit de wetgeschiedenis op artikel 40 Pbw kan worden opgemaakt dat vanwege de mogelijke publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde voor met name slachtoffers en nabestaanden het recht van een gedetineerde terzake niet voorop staat. Dit betekent dat de directeur niet dient te toetsen of het mediaverzoek in strijd is met de hierboven opsomde belangen. Hij moet juist bezien in hoeverre het mediacontact zich verdraagt met de hierboven opgesomde belangen. Het gaat hier dus om een positieve toetsing.2
Bent u het ermee eens dat een gevangenisdirecteur zeer terughoudend zou moeten omgaan met zijn bevoegdheid om verzoeken tot contact met journalisten af te wijzen, behalve als het bijvoorbeeld gaat om belangen van slachtoffers of mogelijk voortgezet crimineel handelen?
Ik ben van mening dat elk verzoek moet worden afgewogen tegen de belangen zoals die in antwoord 2 uiteen zijn gezet.
Acht u het feit dat de Penitentiaire Beginselenwet het op dit moment verplicht stelt dat gedetineerden altijd eerst toestemming moeten vragen als zij contact met journalisten willen, een goede zaak in het licht van de vrijheid van meningsuiting die ook gedetineerden toekomt? Zo ja, waarom?
Bij het opstellen van de Pbw is daar goed over nagedacht. De vrijheid van meningsuiting wordt gewogen met de belangen die in antwoord 2 zijn genoemd.
Bent u bekend met de praktijk in België, waar contact met de media in principe is toegestaan maar sanctionering achteraf plaatsvindt indien de voorwaarden worden geschonden? Zou het een goed idee zijn om de praktijk in Nederland ook zo aan te passen dat toestemming in principe wordt verleend, tenzij er onderbouwd goede redenen zijn om dit te weigeren, en dit ook in de huisregels op te nemen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de werkwijze te veranderen. De huidige regelgeving geeft goede handvatten om tot afwegingen te komen en maakt gedetineerden hiervan ook bewust doordat ze dit aan de voorkant moeten aanvragen.
Kunt u aangeven hoe vaak verzoeken om te spreken met journalisten van gedetineerden de afgelopen vijf jaar zijn gehonoreerd en hoe vaak ze zijn afgewezen? Kunt u dit per jaar uiteenzetten?
Nee, deze verzoeken worden door DJI niet geregistreerd en daarmee is deze informatie niet voorhanden.
Klopt het dat gevangenisdirecteuren op dit moment niet snel geneigd zijn om contact tussen gedetineerden en journalisten toe te staan? Zo ja, waarom is dat? Welke redenen worden vaak gegeven voor het afwijzen van een verzoek om met een journalist te spreken? Kunt u hier een overzicht van geven?
Ik herken niet dat gevangenisdirecteuren geneigd zijn om contacten tussen gedetineerden en journalisten niet toe te staan. Conform de kaders van de Pbw wordt elk verzoek afgewogen tegen de hierboven genoemde belangen. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen verzoeken en de redenen van afwijzing.
Hoe zorgt u er voor dat gedetineerden niet alleen op papier het recht hebben om met journalisten te spreken, maar zij dit recht ook in de praktijk kunnen uitoefenen? Bent u bereid te bekijken of dit recht in zijn algemeenheid, maar zeker ook per locatie, nog wel voldoende gewaarborgd is en zo nodig actie te ondernemen om dit recht in de praktijk weer te herstellen?
De huidige werkwijze en praktijk geven gedetineerden voldoende ruimte voor contacten met journalisten. Er zijn voldoende waarborgen om tegen een eventueel besluit van de directeur in beroep te gaan. De gedetineerde kan bij de beklagcommissie beklag doen over de door de directeur genomen beslissing en eventueel vervolgens in beroep bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Ik zie dan ook geen aanleiding om het recht aan te passen.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de eerdere antwoorden op mijn vragen over Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen?1
Ja
Kunt u toelichten waarom het meer dan vier en een halve maand heeft geduurd voordat deze vragen zijn beantwoord, terwijl er nauwelijks inhoudelijke informatie in wordt gedeeld? Dit had toch gemakkelijk binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord omdat het daarvoor benodigde archiefonderzoek nog niet was afgerond. De Kamer is hier op 7 september jl. over geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–2021, nr. 3946).
Zoals bekend kwamen de ontwikkelingen in Afghanistan kort na het indienen van de vragen in een stroomversnelling, die vervolgens leidden tot een crisis en de evacuatie. Gegeven de ernst van die situatie heeft Defensie de keuze gemaakt om de inzet op de actuele ontwikkelingen voorrang te geven op de beantwoording van genoemde Kamervragen.
Kunt u alsnog aangeven, aangezien het kennelijk niet in Afghanistan was, wanneer en waar de in het AD-artikel beschreven luchtaanval op de rotsformatie, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen en/of analyseren en delen van inlichtingen, werd uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Was dit in Irak?
Zoals in de beantwoording op uw eerdere schriftelijke vragen is aangegeven werd deze wapeninzet niet uitgevoerd door Nederland. Het betreft hier inderdaad een aanval in Irak als onderdeel van de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Het is te allen tijde aan het land dat een doel accepteert, en ultimo aan de vlieger van dat land, om op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar is te besluiten of een aanval doorgang kan vinden of niet. Het kabinet kan daarom enkel uitspraken doen over wapeninzet die Nederland zelf heeft uitgevoerd, aangezien Nederland voor die aanvallen de verantwoordelijkheid draagt. Het is daarom niet aan Nederland maar aan het land dat deze aanval uitvoerde om daarover nader te communiceren.
Ten aanzien van mogelijke burgerslachtoffers geldt dat wanneer op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie van de coalitie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte wordt gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan (zoals onder meer aangegeven in Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Als Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken zou zijn geweest bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van deze aanval dan zou Nederland daar dus door de coalitie van op de hoogte gesteld zijn. Dit is niet gebeurd. Er is bij het kabinet dan ook geen vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers bij deze aanval bekend. De informatie in het AD-artikel geeft evenmin aanleiding voor een vermoeden.
Kunt u alsnog aangeven wat de gevolgen van deze luchtaanval waren? Hoeveel mensen werden erdoor gedood? Wat is u bekend over de identiteit van de slachtoffers? Wist men van tevoren wie er gedood zouden worden? Hoe is uitgesloten dat er burgers tussen zaten? Hoe is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland door middel van een inlichtingenbetrokkenheid via inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak? Aangezien Nederland de zogenaamde PED-capaciteit in totaal 606 keer heeft ingezet, betekent dit dan ook dat een bijdrage is geleverd aan honderden luchtaanvallen?2
De Processing Exploitation & Dissemination (PED) capaciteit is ingezet ten behoeve van de algemene beeldopbouw van de coalitie in zijn geheel. De PED-cel leverde daarvoor beeldanalyses op basis van camerabeelden van sensoren van vliegtuigen. Dit gebeurde doorgaans door het opleveren van een rapport, dat vervolgens onderdeel werd van het geheel aan coalitie-informatie die de coalitie tot haar beschikking had voor targeting processen. Sporadisch kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet, omdat de waarnemingen konden bijdragen aan een bestaand targeting proces. Beide varianten worden door de Defensie-collega in het AD-artikel genoemd.
Het is voorts niet te zeggen in hoeveel gevallen een product van de Nederlandse PED-capaciteit heeft bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak. Net als bij andere producten van overige coalitiepartners die bijdroegen aan de beeldopbouw van de coalitie, was het uiteindelijk aan de targeting experts van de coalitie om te selecteren welke informatie er al dan niet gebruikt werd voor een targeting proces. Het is niet zo dat de PED-cel, na een bijdrage te hebben geleverd aan het geheel aan coalitie-informatie, werd ingelicht of en zo ja hoe het product werd gebruikt voor een targeting proces. Enkel als de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot wapeninzet kon dit door de PED-cel worden geconstateerd.
Wel is door Nederland op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel voor de missies Operation Inherent Resolve(OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd. Nederland moet erop kunnen vertrouwen dat deze nationale restricties door coalitiegenoten worden nageleefd, zoals coalitiegenoten daar andersom ook op moeten kunnen vertrouwen.
Heeft Nederland afgelopen jaren ook een inlichtingenbijdrage geleverd aan luchtaanvallen in andere dan deze twee landen? Zo ja, welke?
Nee. De PED-capaciteit is uitsluitend ingezet t.b.v. de missies OIR van de anti-ISIS coalitie en RSM in Afghanistan.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van de luchtaanvallen waar Nederland afgelopen jaren een inlichtingenbijdrage aan heeft geleverd, in het bijzonder wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft? Zo nee, kunt u dat niet omdat u dat niet weet of omdat u dat niet wilt delen?
Zie het antwoord op vraag 5. Defensie is er niet mee bekend dat Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet.
Werden er door Nederland bijzondere voorwaarden gesteld aan het gebruik door andere landen van door Nederland verworven of bewerkte inlichtingenproducten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland afgelopen jaren soms medewerking, via de PED-capaciteit, geweigerd aan luchtaanvallen door een ander land? Zo ja, hoe vaak en om welke reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid' |
|
Bouchallikh |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat mbo-studenten weten wat voor financiële ondersteuning zij kunnen krijgen en dat zij daarover vroegtijdig worden geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze standpunten.
Hoe verklaart u dat een derde van alle mbo’ers geen zorgtoeslag ontvangt, terwijl ze daar vaak wel recht op hebben?
90% van de jongeren tussen 18 en 21 jaar maakt gebruik van de zorgtoeslag. Uit het Nibud-rapport blijkt echter dat een deel van de mbo-studenten nog onvoldoende op de hoogte is van het feit dat zorgtoeslag bestaat en dat zij daarop recht hebben. Uit deelrapport 1 van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) naar het stelsel van toeslagen2, blijken daarvoor diverse redenen. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat mensen van mening zijn dat zij geen recht hebben op zorgtoeslag, niet weten dat deze kan worden aangevraagd of dat zij willen voorkomen dat zij achteraf toeslagen moeten terugbetalen. Soortgelijke redenen komen naar voren in het Nibud-rapport.
Hoe verklaart u dat slechts een derde van de mbo-studenten belastingaangifte doet?
Mbo-studenten ontvangen vaak geen uitnodiging tot het doen van aangifte, omdat er geen fiscale aanleiding is om ze aangifteplichtig te maken.
Wanneer mbo-studenten zonder aangifteplicht een bijbaan hebben, kan het wel zijn dat ze recht hebben geld terug te ontvangen. In dat geval stuurt de Belastingdienst hen daarover de zogenaamde «geld teruggaafbrief». Hierin staat dat zij volgens de gegevens van de Belastingdienst geld terugkrijgen als er aangifte wordt gedaan.
Is bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten niveau 1 en 2 gemiddeld mislopen, omdat ze niet weten dat de studiefinanciering voor deze groep bijna altijd een gift is?
Het is niet bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten in de entreeopleiding en niveau 2 precies mislopen. Uit de beleidsdoorlichting artikel 113 komt naar voren dat het gebruik van de basisbeurs onder mbo 1–2 studenten tussen de 85 en 95 procent ligt. Vooral de hogere inkomensniveaus lijken de basisbeurs minder te gebruiken. Het betreft relatief kleine aantallen. In het studiejaar 2018–2019 bestaat de groep die de basisbeurs niet gebruikt uit ongeveer 1.800 studenten. DUO weet niet van alle studenten of zij recht hebben op een aanvullende beurs, omdat pas na een aanvraag door de student, het is toegestaan om het recht op een aanvullende beurs te controleren. Het CPB doet onderzoek naar het gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten en zal daarover naar verwachting voor de zomer van 2022 uitsluitsel geven.
Kunnen deze studenten met terugwerkende kracht de studiefinanciering alsnog aanvragen?
Studenten kunnen met terugwerkende kracht studiefinanciering aanvragen tot aan de start van het huidige studiejaar. Dit geldt alleen niet voor het studentenreisproduct. Het is niet mogelijk om tijdens een studiejaar met terugwerkende kracht studiefinanciering aan te vragen voor het vorige studiejaar.
Hoe worden mbo-studenten op dit moment geïnformeerd over de mogelijkheid van zorgtoeslag en de studiefinanciering?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren geïnformeerd over de mogelijkheid om zorgtoeslag en studiefinanciering aan te vragen. Alle eindexamenkandidaten in het vmbo, vso en vavo-tl ontvangen een brief, met een brochure waarin is opgenomen wat studenten dienen te regelen bij het studeren, met daarbij diverse tips.4 Daarnaast versturen Toeslagen, Belastingdienst en DUO samen aan 17-jarigen een brief vlak voordat ze 18 worden. Hierin worden jongeren gewezen op het kunnen krijgen van toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. In de brief worden 17-jarigen verwezen naar meer informatie.5
Ook bevat de website van DUO alle benodigde informatie over studiefinanciering. Mbo-studenten die jonger zijn dan 18 jaar en recht hebben op een studentenreisproduct worden hier op gewezen. Verder informeert DUO studenten via sociale media campagnes, via informatie op scholen over studiefinanciering, en worden lespakketten over studiefinanciering ter beschikking gesteld aan scholen.
Via sociale mediakanalen van Toeslagen en de eigen websites worden jongeren geattendeerd op de mogelijkheid om zorgtoeslag aan te vragen. De proactieve berichtgeving wordt zoveel mogelijk geplaatst bij zogeheten «life-events», zoals de start van een nieuw studiejaar. Ook worden jongeren geïnformeerd via grootschalige campagnes en het actief wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van toeslagen.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de mbo-studenten niet weet dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet?
Het Nibud-onderzoek geeft geen verklaring voor het feit dat bijna de helft van de bol-studenten die de betreffende vraag heeft beantwoord, niet wist dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet. Een mogelijke verklaring is dat studenten behoefte hebben aan meer actieve en gerichte informatievoorziening op school, bijvoorbeeld als ze aan het einde zitten van hun reisrecht. Ik ben hierover in gesprek met JOB.
Hoe worden studenten geïnformeerd over het stopzetten van het studentenreisproduct?
DUO informeert studenten op verschillende manieren. Sinds 1 januari 2019 verstuurt DUO extra berichten per e-mail of brief, met in de onderwerpregel een oproep om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten. Dit bericht wordt verstuurd in de laatste maand dat de student recht heeft op een studentenreisproduct. Op de 11e en 16e kalenderdag na het verlopen van het reisrecht worden berichten verstuurd met een geïntensiveerde actiegerichte onderwerpregel, waarbij het mogelijke boetebedrag wordt vermeld.
Ook krijgen alle mbo-studenten met een voorlopige einddatum van hun studie in het DUO-systeem, in de maanden mei, juni of juli een persoonlijk bericht met instructies over het stopzetten van het studentenreisproduct, indien de studie niet wordt voortgezet. De DUO-website bevat videomateriaal voor het stap-voor-stap stopzetten van het studentenreisproduct.
Verder brengt DUO in samenwerking met diverse ov-bedrijven het tijdig stopzetten van het studentenreisproduct onder de aandacht, bijvoorbeeld via beeldschermen in treinen en bussen. Ook worden digitale middelen beschikbaar gesteld aan scholen voor in de eigen communicatie.
Hoe vaak komt het voor dat mbo-studenten een boete krijgen voor het niet tijdig stoppen van het studentenreisproduct?
In 2020 zijn aan mbo-studenten in totaal 31.733 boetes voor het niet tijdig stopzetten van het studentenreisproduct uitgedeeld. Het is mogelijk dat een student meerdere boetes heeft ontvangen, omdat deze per halve maand worden gegeven. De definitieve cijfers over 2021 worden bekend in februari.
Op welke wijze wilt u uitvoering geven aan de aanbeveling van het Nibud inzake het vereenvoudigen van het aanvragen van zorgtoeslag en het doen van belastingaangifte?
De toegankelijkheid van het aanvragen van de toeslag is volgens het Nibud niet in grote mate reden dat mbo-studenten de toeslag niet aanvragen. Veel vaker is de reden dat studenten niet weten van de toeslag of niet weten van het recht daarop. De 17-jarigenbrief is naar aanleiding hiervan verbeterd. Verder onderzoekt Toeslagen interventies die kunnen worden ingezet om jongeren die na een half jaar nog niks hebben aangevraagd, nogmaals gericht in te lichten. De doelgroep jongeren wordt specifiek meegenomen in de reeds lopende verkenning van niet-gebruik van Toeslagen.
Jongeren kunnen aangifte doen via de reguliere digitale aangifte van de Belastingdienst. Een overgroot deel van de jongeren kan ook gebruikmaken van de aangifte-app van de Belastingdienst. Deze is bedoeld voor burgers met een eenvoudige fiscale situatie. De applicatie biedt een volledig vooringevulde aangifte, die slechts hoeft te worden gecontroleerd en ingestuurd.
De Belastingdienst brengt de aangifte-app dan ook actief onder de aandacht bij jongeren, onder meer in de aangiftecampagne «Laat geen geld liggen, doe aangifte met de app» en op specifieke jongeren sites.
Bent u voornemens om het advies van het Nibud over het automatisch uitkeren van een basisbeurs voor mbo-studenten niveau 1 en 2 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Een besluit over het automatisch uitkeren van de basisbeurs aan studenten van niveau 1 en 2 moet in samenhang worden bekeken met de maatregelen om het gebruik van de aanvullende beurs voor alle studenten te stimuleren. Aan uw Kamer is toegezegd om de uitkomsten te delen van het onderzoek dat DUO hiernaar heeft uitgevoerd. Hierop zal worden teruggekomen in de Kamerbrief over de reactie op de Nibud Studentenonderzoeken naar studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. De brief zal voor het voorjaar worden verstuurd.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het Nibud-onderzoek «Mbo’ers in geldzaken» uit 2015, waarin deze problematiek al werd aangekaart?2
Er zijn in de afgelopen jaren diverse initiatieven gefaciliteerd om de financiële zelfredzaamheid en de emancipatie van zoveel mogelijk jongeren te bevorderen. Jongeren worden bijvoorbeeld via Studiekeuze123 en sinds 2018 ook via KiesMBO voorgelicht over studiemogelijkheden, mogelijkheden op de arbeidsmarkt en financiële zaken.
Verder is in samenwerking met belanghebbenden, waaronder studenten, een nieuwe website gelanceerd met als startpunt een checklist voor aankomende studenten over wat zij moeten regelen als ze willen gaan studeren. Hiermee worden studenten begeleid naar informatie over diverse geldzaken, waaronder studiefinanciering, reiskosten, kinderbijslag en toeslagen.7
Daarnaast worden in de aangiftecampagne van de Belastingdienst jongeren als specifieke doelgroep geadresseerd en sinds 2019 heeft de Belastingdienst een Instagram-account. De helft van de volgers hierbij is een jongere, waarbij via dit medium dagelijks vragen binnenkomen. De Belastingdienst werkt samen met externe organisaties om de bewustwording van en kennis over fiscaliteit bij jongeren te vergroten. Ook Toeslagen zet zich actief in om jongeren met hun vraag te helpen. In 2021 is een interventie gestart om niet-gebruik van de zorgtoeslag terug te dringen bij burgers die volgens onze gegevens daarop recht hebben.8 De opgedane kennis wordt ingezet om studenten beter te bereiken.
Hoe verklaart u dat deze problematiek nog steeds speelt?
Een deel van de mogelijke oorzaken is de angst voor terugvordering, onbekendheid met regelingen, recht op studiefinanciering en de mogelijkheid om geld terug te vragen van de Belastingdienst, zoals in het Nibud-rapport naar voren komt. Hoewel veel jongeren dergelijke bijdragen aanvragen en ontvangen, blijkt een deel van jongeren nog steeds niet te worden bereikt. Wij zijn er echter van overtuigd dat het onze missie is om alle mbo-studenten zo vroeg en goed mogelijk op passende wijze te bereiken en informeren, en hiertoe te enthousiasmeren. Wij blijven ons hiervoor inzetten.
Wat gaat u tegen deze problematiek doen?
Zie het antwoord op vraag 13. Handvatten worden langs verschillende lijnen van burgerschapsonderwijs en loopbaanoriëntatie- en begeleiding onder de aandacht gebracht van professionals. Hierbij wordt extra ingezet op het bereiken en goed informeren van zoveel mogelijk mbo-studenten met als doel de financiële redzaamheid van deze jongeren te verbeteren. De samenwerking tussen de Ministeries van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in dit kader geïntensiveerd. Het platform Wijzer in geldzaken geeft tijdens de Week van het geld 2022 extra aandacht aan het mbo.
Verder wordt ingezet op het verbeteren van de zogenaamde «geldteruggaafbrief». De Belastingdienst wil de respons hierop verbeteren, doet hiernaar in 2022 onderzoek en zal vervolgens verbeteringen doorvoeren. Toeslagen blijft de eerder genoemde initiatieven uitvoeren en verfijnen om niet-gebruik van onder meer zorgtoeslag onder ook deze doelgroep, verder terug te dringen.
Hoe verklaart u dat ten opzichte van 2015 meer mbo-studenten een zorgverzekering hebben, maar dat het percentage dat zorgtoeslag heeft aangevraagd, daarentegen niet is gestegen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie op de vragen 3, 7, 11 en 13.
Het bericht dat de politie onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie koppelde |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie koppelde onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie persoonsgegevens van asielzoekers koppelde aan strafrechtelijke informatie? Zo ja, op welk moment was de politie op de hoogte van het feit dat persoonsgegevens van asielzoekers doorzoeken volgens de privacywet AVG niet mag? Bleef de politie er na dat moment nog mee doorgaan? Zo ja, waarom?
De politie (bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)) heeft in het kader van de haar toegekende wettelijke taken en bevoegdheden van een aantal asielzoekers gegevens van de telefoons uitgelezen. Niet alle gegevensdragers van alle asielzoekers werden uitgelezen. Er vond een selectie plaats op basis van een handmatige controle. Dat betekent dat alleen van een selecte groep asielzoekers de gegevens zijn vergeleken met reeds beschikbare opsporingsinformatie op het terrein van terrorisme en mensenhandel-/-smokkel.
Bij aanvang van het project Athene in 2016 viel deze gegevensverwerking, waaronder de vergelijking met opsporingsdata, in zijn geheel onder de Wet Politiegegevens (Wpg). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming komen te vallen.
Binnen het project Athene werden opsporingsgegevens geautomatiseerd verstrekt aan AVIM. Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)2 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van AVIM (die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Dit is dan ook de aanleiding geweest voor het stopzetten van het project en het laten vernietigen van alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene.
Wat verstaat de politie onder «verdachte informatie», waarop de telefoons werden doorzocht?
Omdat het hier gaat om het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag in relatie tot nationale veiligheid, wordt in deze specifieke kwestie als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of foto’s, filmbeelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel/-smokkel doen vermoeden.
Is de verzamelde data nog steeds beschikbaar in de systemen van de politie? Zo ja, kunt u garanderen dat deze data niet alsnog gebruikt zal worden door overheidsinstanties, noch in de beoordeling van de asielverzoeken die het betreft? Wat wordt er met deze data gedaan?
De politie heeft in november 2021 het project stopgezet en de verkregen data uit de database Athene vernietigd. Verder heeft de politie mij bericht dat de eerder verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u aangeven in hoeverre deze verzamelde data heeft bijgedragen aan een strafrechtelijk onderzoek of veroordeling? Zo ja, hoe vaak is dit het geval geweest?
Op basis van de resultaten van het jaar 2021 zijn in totaal twintig signalen geweest op basis waarvan AVIM op grond van de AVG artikel 6, eerste lid, onder c dan wel onder e, informatie aan de opsporing binnen de politie heeft verstrekt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Volgens de politie heeft dit in geen van deze gevallen geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, hetgeen niet wil zeggen dat deze informatie niet heeft bijgedragen aan het opwaarderen van de informatiepositie van de opsporing.
Hebben de asielzoekers van wie de telefoon in beslag is genomen, gedurende de inbeslagname een vervangende telefoon gekregen? Deelt u de mening dat asielzoekers die alleen aankomen een communicatiemiddel zouden moeten hebben?
Van de gegevensdragers waarvoor aanleiding bestond deze nader te onderzoeken als onderdeel van het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) zijn kopieën gemaakt van de data. De telefoons worden in beginsel binnen 24 uur weer aan de eigenaar teruggegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie door wil gaan met handmatig controleren van telefoons van asielzoekers? Zo ja, hoe apprecieert u dit?
Het is van belang dat de politie de data die is vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het I&R-proces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.3
Bent u zich bewust van het feit dat asielzoekers weinig inspraak hebben in deze praktijk omdat ze verplicht zijn mee te werken als ze een asielprocedure willen starten? Wat zijn de gevolgen als een asielzoeker weigert een telefoon af te staan?
Voor de in antwoord 7 genoemde doelen kan het noodzakelijk zijn gegevensdragers te controleren. Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Ik ben dusver niet bekend met gevallen waarin medewerking is geweigerd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Raad van State dat er wettelijke waarborgen moeten komen voor het verzamelen, gebruiken en opslaan van gegevens van asielzoekers? Klopt het dat u dit advies naast u neer legt? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden? Bent u alsnog bereid het advies van de Raad van State op te volgen en te zorgen voor wettelijke waarborgen?
Ik ben op de hoogte van het betreffende advies van de Raad van State.4 Zoals te lezen is in het nader rapport waarin is gereageerd op het advies neem ik het advies van de Raad van State ter harte.
Ik deel de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Artikel 55, tweede lid, en artikel 107 a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 laten alleen verwerking toe voor zover dit nodig is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderscheidenlijk voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder andere de bevoegdheid om bagage van een vreemdeling te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In een uitspraak van 11 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het uitlezen van een simkaart vergelijkbaar is met het kopiëren van de in artikel 55, tweede lid, bedoelde papieren, documenten en bescheiden.5 De regering gaat er, zoals opgemerkt in het nader rapport, vanuit dat deze uitspraak ook geldt voor het inzien van andere digitale gegevensdragers. Net als het uitlezen van de simkaart is dat immers vergelijkbaar met het kopiëren van papieren, documenten en bescheiden als bedoeld in die uitspraak. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen bestaat, is het passend dit op een geschikt moment te verduidelijken in de wetstekst van artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000. Dit is ook in het nader rapport aangegeven.
Welke voorwaarden zijn er voor het doen van proefprojecten zoals Athene en hoe worden die vooraf en tijdens de uitvoering gecontroleerd? Bent u bereid de Kamer te informeren als er ontwikkelingen zijn op het gebied van deze proefprojecten?
Proefprojecten in het I&R-proces moeten voldoen aan de Vreemdelingenwet 2000 die voor wat betreft de gegevensbescherming onder het regime van de AVG vallen. In praktijk zal voor elk proefproject in de regel een DPIA opgesteld moeten worden. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de stand van zaken rondom het verbeteren van het I&R-proces.6 Eventuele ontwikkelingen met betrekking tot proefprojecten zal ik hierin meenemen.
De uitreiking van de Big Brother Award Expertprijs 2021 aan demissionair minister Grapperhaus op 13 december 2021 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitreiking van de Big Brother Award voor het ondersteunen van predictive policing, waarbij etnisch profileren via algoritmen op grote schaal wordt mogelijk gemaakt bij de politie? Wat gaat u doen om groeiende discriminatie door algoritmen bij de politie aan te pakken?1
De politie maakt bij de inzet van predictive policing geen gebruik van algoritmen die etnisch profileren. De overheid moet zich te allen tijde aan de wet houden en mag nooit discrimineren op grond van (onder andere) etniciteit of nationaliteit. Deze criteria mogen nooit gebruikt worden om te differentiëren zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Door middel van predictive policing kan de politie haar capaciteit effectiever inzetten. De predictive policing methoden die de politie toepast zien onder andere op de vraag op welke locaties en tijdstippen het risico op bepaalde typen criminaliteit verhoogd is. Op die manier kan de politie preventief oorzaken van dat verhoogde risico wegnemen. Het gaat daarbij niet om de vraag wieeen grotere kans maakt om betrokken te raken bij een incident. Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses opgesteld.2 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het Kwaliteitskader big data.3 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridisch kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;4 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;5 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.6 Ook deze instrumenten kunnen worden gebruikt om discriminatie tegen te gaan.
Bent u het eens met de vakjury van de Big Brother Awards dat u veel te weinig aandacht heeft gegeven aan rechtsbescherming binnen het ministerie, en dat de Minister voor rechtsbescherming nagenoeg onzichtbaar is gebleven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvattingen niet. Rechtsbescherming speelt een centrale rol binnen het ministerie. Dit zowel als eigenstandig beleidsterrein waarbij het gaat om het functioneren van de rechtsstaat, haar instituties en de middels het recht aan burgers geboden bescherming, alsmede als rechtsstatelijk beginsel dat geborgd moet zijn wanneer maatregelen worden getroffen om de veiligheid van burgers te garanderen en effectieve rechtshandhaving plaats te laten vinden.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de aanvoering van de vakjury van de Big Brother Awards dat u de illegale surveillancepraktijken van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft beloond met een reparatiewet waarbij deze legaal worden verklaard, in plaats van illegale surveillance daadwerkelijk aan te pakken?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Begin 2020 is binnen de NCTV het project «Taken en grondslagen» gestart na geconstateerde onduidelijkheid over de juridische grondslag van sommige andere werkzaamheden van de NCTV, waarvoor de grondslag gelegen was in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het doel van dit project was om te toetsen of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van dit project in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen7 tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heeft mijn voorganger de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De betreffende taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid, het wetsvoorstel dient ook deze doelen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover zo snel mogelijk het debat kan voeren.
Wat is volgens u de rechtvaardiging dat de politie een databank met gezichtsherkenningstechnologie aanlegt? Op welke wijze gaat u privacy, burgerrechten en -vrijheden garanderen bij de aanleg en het gebruik van deze databank?
De politie heeft een databank met gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden, deze is niet specifiek ten behoeve van het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie aangelegd, maar is in algemene zin bedoeld voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Deze databank kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om met het blote oog een indicatie te krijgen van hoe iemand er uit ziet/heeft gezien. Het systeem Catch van de politie is een applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenning wordt toegepast. Feitelijk gaat het om biometrische gezichtsvergelijking.
Zoals mijn voorganger in de beantwoording van vragen van het lid Verhoeven aangaf, bestaat voor het vastleggen van deze gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden een wettelijke basis.8 Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto’s te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om deze foto’s te mogen gebruiken voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten is neergelegd in artikel 55c, vierde lid van hetzelfde Wetboek. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik u graag naar de hierboven genoemde beantwoording van Kamervragen. De verwerking en het bewaren van deze (persoons-)gegevens moet uiteraard voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet politiegegevens (Wpg).
Bent u het met de vakjury van de Big Brother Awards eens dat de «living labs», waarbij in de publieke ruimte wordt geëxperimenteerd met surveillance technologie, een serieuze inbreuk zijn op de privacy en rechten van burgers die hier onwetend aan onderworpen worden? Zo nee, waarom niet? En wat gaat u doen om de transparantie en accountability naar burgers over dit soort experimenten in de publieke ruimte te vergroten?
Ook in de zogenoemde living labs wordt gewerkt binnen de kaders van de wetgeving. Dat betekent dat – ook wanneer er geëxperimenteerd wordt – gewoon wordt voldaan aan de AVG of de Wpg en dat er een juridische grondslag moet zijn voor het verwerken van de gegevens. Het is inherent aan het politiewerk dat er soms (rechtmatig) een inbreuk gemaakt wordt op de privacy van burgers. Volgens geldende wetgeving moet die inbreuk wel proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Dat is niet anders in het reguliere politiewerk dan in de living labs. Overigens vind ik het goed om op te merken dat bij het FieldLab Arena (waar Bits of Freedom in haar bericht naar verwijst) geen gegevens van burgers zijn verzameld of gebruikt. Voor meer informatie over dit experiment verwijs ik u graag naar de door TNO en Politie openbaar gemaakte volledige rapportage over dit FieldLab.9
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
Nederlands hulpgeld voor de wederopbouw van Sint-Maarten dat nog steeds niet is uitgekeerd aan Sint Maarten |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Ombudsman Sint-Maarten: «Nederlands hulpgeld orkaan Irma nog altijd muurvast» van Caribisch Netwerk d.d. 13 december 20211?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ongeveer de helft van het geld dat de Europees Nederlandse regering na orkaan Irma vier jaar geleden beschikbaar heeft gesteld voor de wederopbouw van Sint Maarten nog altijd bij de Wereldbank ligt, en als zodanig nog steeds niet door Sint Maarten kan worden besteed aan het repareren van gebouwen, huizen en de infrastructuur?
Laat ik voorop stellen dat de orkanen Irma en Maria in alle opzichten, materieel en immaterieel, een enorme impact hebben gehad op de bevolking van Sint Maarten. En vanzelfsprekend staat Nederland in een dergelijke ramp bij. Met noodhulp in de eerste fase en ondersteuning bij de wederopbouw. Daarbij is het in het belang van de bevolking dat de wederopbouw vervolgens zorgvuldig gebeurt («building back better»), maar ook voortvarend wordt uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat ik mij waar mogelijk zal inspannen om daar aan bij te dragen.
De Nederlandse regering heeft gekozen om haar bijdrage aan de wederopbouw van Sint Maarten voor het overgrote deel via een trustfonds bij de Wereldbank te laten lopen. Inmiddels zijn veel projecten, na een fase van gedegen voorbereiding, in uitvoering gegaan. Doorgaans beginnen de grote uitgaven aan de projecten in de uitvoerende fase. Zie ook de diverse Kamerbrieven over de voortgang (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Actuele informatie over de voortgang en uitgaven per project is ook beschikbaar via www.sintmaartenrecovery.org.
In deze constructie met een trustfonds is de Wereldbank de fondsmanager, Sint Maarten de uitvoerder van de wederopbouw en Nederland de donor. Sint Maarten, de Wereldbank en Nederland nemen gezamenlijk besluiten in een stuurgroep over voorgestelde projecten en monitoren gezamenlijk de voortgang. Sint Maarten is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wederopbouw en wordt daarbij ondersteund door de Wereldbank. Nederland heeft geen rol bij de uitvoering, maar ondersteunt met technische assistentie op verzoek van Sint Maarten. De inzet van Nederland is vanaf het begin dat het trustfonds ten gunste moet komen aan alle inwoners van Sint Maarten.
Het trustfonds kent een structuur waarbij een project na goedkeuring door de stuurgroep wordt voorbereid. Vervolgens wordt een subsidieovereenkomst getekend tussen de Wereldbank en de uitvoerende partij en komt het geld beschikbaar voor het project middels een beschikking (grant agreement). De Wereldbank kan alleen een beschikking tekenen als zij het benodigde geld ook in het trustfonds heeft. Het project wordt vervolgens uitgewerkt en aanbesteed. Daarna volgt de realisatiefase waarbij het geld vaak in delen wordt overgemaakt naar de aannemer, zodat controle bij de Wereldbank blijft op de uitvoering door de aannemer. Dit proces kost tijd, zeker bij de grote infrastructurele projecten zoals de bouw van het ziekenhuis of de renovatie van het vliegveld.
Het beeld dat de uitvoering geen doorgang kan vinden doordat er nog veel middelen bij de Wereldbank staan herken ik niet. Wel zijn er diverse factoren zoals de gevolgen van de pandemie en de kenmerken van een «small island state» die de snelheid van de wederopbouw beïnvloeden. Over de belemmeringen en diverse oorzaken voor het tempo is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Het voortdurend monitoren van de voortgang van projecten en ondersteunen waar nodig, is en blijft noodzakelijk. Geopolitieke of diplomatieke interventies zijn daarbij tot nu toe niet aan de orde geweest. Ik blijf mij dan ook voor de resterende tijd van het trustfonds inzetten om belemmeringen weg te nemen en daardoor te versnellen of onnodige vertraging te voorkomen.
Wat is de rol van Nederland in het bespoedigen van dit proces?
De voortgang wordt gemonitord in de stuurgroep waarin ook Nederland vertegenwoordigd is. Mogelijke interventies of oplossingen worden daar ook besproken. De Wereldbank is binnen het trustfonds capaciteitsondersteuning gaan leveren op verschillende projecten. Daarnaast heeft Nederland ook zelf technische assistentie aangeboden onder andere via Directe Steun, bijvoorbeeld bij het vliegveldproject en het afvalproject Emergency Debris Management Project (EDMP). Hierover en over de voortgang en de resultaten van de wederopbouw heb ik de Kamer in brieven geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Welke geopolitieke en diplomatieke middelen of middelen anderszins heeft Nederland ter beschikking om het volledige beschikbaar gestelde bedrag met de hoogste spoed uit te laten keren door de Wereldbank?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u bereid om deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Hoe verhoudt het feit dat zo een groot deel van het beschikbaar gestelde bedrag, na vier jaar, nog steeds niet is uitgekeerd zich tot de urgentie van de wederopbouw volgens u?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u herhaaldelijk aangeschreven door de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland én Curaçao over de trage voortgang van zaken omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag?
Het is juist dat de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland en Curaçao in 2020 in een brief over onder andere de wederopbouw op Sint Maarten hun zorgen hebben geuit. In de zomer van 2021 heeft daarop een gesprek plaats gevonden waarin mijn ambtenaren de Ombudsmannen hebben geïnformeerd over hun punten van zorg. Met betrekking tot de wederopbouw is de werking van het trustfonds, de rol van betrokken partijen, aanvullende ondersteuning vanuit Nederland toegelicht en belemmeringen die tijdens de projecten worden ondervonden.
Mijn voorganger heeft vervolgens op 30 november jl. een schriftelijke reactie gestuurd aan de Ombudsmannen. Daarin heeft hij aangeboden met hen in gesprek te gaan. Hierop is nog geen reactie ontvangen. Vanzelfsprekend staat dit aanbod ook van mijn kant open.
Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken om aandacht en urgentie?
Zie antwoord vragen 7 en 8.
Wat heeft u vervolgens gedaan om de voortgang omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag te bespoedigen en hoe heeft dit het proces beïnvloed? Wat waren de resultaten?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Wat moet er gebeuren voordat de mensen van Sint Maarten, die nog altijd in vervallen en verwoeste woningen wonen, eindelijk geholpen worden?
Inmiddels is het merendeel van de huizen onder het lopende project (Emergency Repair Project-1)hersteld. Er zijn meer dan 1.400 huizen en gebouwen gerepareerd met Nederlandse middelen. Er wordt hard gewerkt om de resterende woningen zo snel mogelijk af te ronden. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Wilt u garanderen dat u, of uw eventuele opvolger, zich met man en macht zal inzetten om het resterende bedrag met de hoogste spoed en urgentie te laten uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de bevolking van Sint Maarten is het van belang dat de voortgang van de projecten voortvarend wordt uitgevoerd. Ik zal mij daarvoor inzetten. De resterende wederopbouwmiddelen zijn inmiddels in vier tranches overgemaakt naar het trustfonds. Een groot deel van de middelen uit de eerste drie tranches in het trustfonds zijn gecommitteerd en uitgeput. De vierde tranche is in december jl. overgemaakt en is nodig om bestaande en nieuwe verplichtingen te dekken. Een update hierover zal ik aan uw Kamer sturen bij de jaarlijkse update van de stand van zaken van de wederopbouw Sint Maarten die ik in de eerste helft van 2022 verwacht.
Bent u van mening dat het ook de verantwoordelijkheid is van de Europees Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat iedere burger binnen het Nederlands Koninkrijk een veilig bestaan kan leven met een dak boven diens hoofd? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid en een huis om in te wonen zijn een basisbehoefte. De landen binnen het koninkrijk zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en Europees Nederland kan niet treden in de autonomie van, in dit geval, Sint Maarten. Ook in het geval van de wederopbouw bepaalt Sint Maarten hoe invulling wordt gegeven aan het herstel van huizen of een mogelijk nieuw project voor woningbouw.
Wat kan Europees Nederland doen om, totdat het resterende bedrag aan Sint Maarten is uitgekeerd, de mensen van Sint Maarten te helpen, terug te laten keren naar hun huis en niet langer in de noodopvang te laten blijven?
Nederland beschikt niet over informatie over het aantal mensen dat momenteel in een noodopvang verblijft of de redenen waarom mensen momenteel in een dergelijke voorziening wonen. Dit betreft een aangelegenheid van Sint Maarten. Ik kan u wel melden dat geen van de aanvragers die gekwalificeerd zijn voor het ERP1 huisreparatieprogramma, verblijft in een noodopvangfaciliteit. Mocht sprake zijn van een hulpvraag van Sint Maarten op dit punt, dan zal ik hierover in gesprek gaan met de regering van Sint Maarten.
Gaat u ervoor zorgen dat deze maatregelen door u of uw eventuele opvolger zullen worden genomen op de kortst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Welke stappen zult u ondernemen om die maatregelen te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
De positie van zorgverleners die als gevolg van long covid lange tijd thuis zitten |
|
Maarten Hijink (SP), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een ambulanceverpleegkundige al twintig maanden thuis zit als gevolg van Long COVID?1
We zijn de zorgverleners die hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 veel dank verschuldigd. Het is heel naar dat zorgverleners die met COVID-patiënten hebben gewerkt, mogelijk als gevolg daarvan nu langdurige klachten hebben en daar schade van ondervinden.
De samenleving – de zorg in het bijzonder – is geconfronteerd met een ziektebeeld waarover nog veel onduidelijkheid bestaat. Dit betreft bijvoorbeeld de behandeling en de duur en impact van eventuele gezondheidsklachten die resteren na een doorgemaakte COVID-besmetting. De Gezondheidsraad duidt deze resterende gezondheidsklachten aan met de medische benaming «post-COVID-syndroom». Met het begrip «syndroom» wordt verwezen naar de nog niet nader geduide verzameling van klachten.
Helaas kan de overheid niet zonder meer mensen compenseren als hen iets vervelends overkomt. Of COVID op het werk is opgelopen is in veel gevallen überhaupt niet vast te stellen. Ons stelsel van sociale zekerheid voorziet in een vangnet bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak van die ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Dit stelsel voorziet niet in een speciale behandeling van mensen die na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben; dit geldt ook voor mensen met andere chronische aandoeningen die leiden tot ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid.
In het debat van 26 januari jl. hebben de leden Hijink en Van der Plas een motie (Kamerstuk 25 295, nr. 1754) ingediend over zorgverleners die in de eerste coronagolf COVID-19 hebben opgelopen en daardoor langdurig ziek zijn geworden. In reactie op die motie heeft de Minister van VWS aangegeven dat het kabinet reeds verkent of het mogelijk is werkgevers op een uitvoerbare manier te ondersteunen om zorgmedewerkers die in 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.2 Dit in vervolg op het advies van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals om werkgevers die ondersteuning te bieden. In dat kader heb ik gesproken met het Ministerie van SZW, het Ministerie van Financiën, het UWV en DUS-i over de ondersteuning van werkgevers in de vorm van een extra impuls voor herstel en re-integratie, zonder daarbij in de arbeidsrelatie van werkgever en werknemer te treden. Ook heb ik recent gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Dat heeft mij meer inzicht gegeven in de situatie waarin zij zich nu bevinden en de impact die dat op hun leven heeft. Met mijn brief van 25 februari 2022 informeerde ik uw Kamer over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om de zorgverleners die in de beginfase van de pandemie na een doorgemaakte COVID-besmetting langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden. Werkgevers die met hun werknemer afspreken na het tweede ziektejaar de loondoorbetaling met minimaal een half jaar te verlengen en te blijven werken aan herstel en re-integratie, kunnen de kosten die daarmee gemoeid zijn gedeeltelijk gesubsidieerd krijgen. Deze ondersteuning is bedoeld voor de zorgverleners die in de periode maart tot en met 2020 na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben gehouden en richt zich op het behoud van deze zorgverleners voor de zorg.
In de COVID-stand van zaken brief van 14 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger geschetst welke vervolgstappen in brede zin ondernomen worden ten aanzien van het vraagstuk van zorgverleners die langdurige klachten ondervinden als gevolg van een coronabesmetting. Hierbij is aangegeven dat op het moment dat de Gezondheidsraad straks een (voorlopige) definitie van Long COVID heeft bepaald, zou worden bezien of deze genoeg handvatten biedt om langdurige klachten na een COVID-besmetting te onderscheiden van andere aandoeningen en (nader) in kaart te brengen met welke vraagstukken de mensen die daarmee kampen, te maken hebben.
Inmiddels is uw Kamer met de brief van 15 februari jl. over het advies van de Gezondheidsraad geïnformeerd. Met de aanduiding van langdurige klachten na COVID als post-COVID-syndroom verwijst de Gezondheidsraad naar «een nog niet nader geduide verzameling van klachten». Daarmee biedt deze definitie geen handvatten om de klachten na een COVID-besmetting van andere aandoeningen te onderscheiden. Onderzoeken, die nu onder andere via ZonMw worden uitgevoerd, moeten aanknopingspunten bieden om het ziektebeeld bij langdurige klachten na een COVID besmetting beter te kunnen afbakenen.
Mogelijk biedt de opbrengst van de uitbreiding van het programma «COVID-19 en werk»3 meer inzicht of en zo ja welke vraagstukken specifiek onder zorgverleners spelen. Als bijvoorbeeld naar voren komt dat zorgverleners met specifieke vraagstukken kampen, dan kijk ik hoe en door wie ondersteuning bij die vraagstukken kan worden geboden. Met een goede ondersteuning van zorgprofessionals bij hun herstel en re-integratie kunnen zij behouden blijven voor de zorg. Pas op het moment dat langdurige klachten na COVID zich goed laten onderscheiden van andere aandoeningen, kan worden overwogen het stelsel van sociale zekerheid of taken van de overheid te herschikken in antwoord op de langdurige klachten die mensen kunnen houden na een COVID-besmetting. Bij zo’n afweging zijn onder meer het gelijkheidsbeginsel en de verantwoordelijkheid van werkgevers voor het bieden van een veilige werkplek, belangrijke aandachtspunten.
Hoeveel zorgverleners, vanuit elke setting, zitten er al langer dan zes maanden deels of volledig thuis na een coronabesmetting?
Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal zorgverleners dat na een coronabesmetting deels of volledig thuiszit. Het RIVM rapporteert wekelijks in het epidemiologisch beeld over het aantal zorgverleners dat met COVID besmet is (geweest). Tot en met 22 februari zijn ruim 273 duizend zorgverleners in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2 gemeld.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze mensen te ondersteunen?
Voor mensen die door COVID langdurige gezondheidsklachten – ongeacht of de COVID-besmetting met een test is bevestigd – ondervinden, is de ondersteuning beschikbaar:
Hoeveel zorgverleners zijn sinds maart 2020 in de Ziektewet of de Wet Verbetering Poortwachter terechtgekomen? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van een coronabesmetting? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van te hoge werkdruk?
De Ziektewetis van toepassing wanneer iemand ziek is en geen werkgever meer heeft, zoals na ontslag, het aflopen van een tijdelijk contract of bij uitzendwerk. Er zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar over de branche waarin iemand werkte, direct voorafgaand aan de instroom in de Ziektewet. Derhalve zijn er geen gegevens beschikbaar over de instroom in de Ziektewet vanuit de sector Zorg en Welzijn.
Voor werknemers is vanaf de eerste ziektedag de Wet Verbetering Poortwachter (WvP) van toepassing. CBS heeft gegevens beschikbaar over het ziekteverzuim van werknemers in de zorg4. Dit betreft alle ziekmeldingen van werknemers in de zorg, ongeacht de ziekteduur. Dat betekent dat ook werknemers die slechts één dag ziek zijn geweest, hierin zijn meegenomen. De ziekteverzuimgegevens zijn op jaarbasis beschikbaar; de meest recente gegevens hebben betrekking op 2020. In dat jaar heeft 49% van de werknemers in de sector Zorg en Welzijn één of meer dagen verzuimd wegens ziekte. Als dat aandeel geprojecteerd wordt op het gemiddeld aantal werknemers dat in 2020 in dienst was in de sector, betekent dat dat bijna 620.000 mensen zich in 2020 voor minimaal één dag ziek hebben gemeld.
Zowel voor de Wet Verbetering Poortwachter als de Ziektewet wordt geen registratie bijgehouden over de redenen van ziekteverzuim. Daarom is onbekend in hoeverre ziekte werd veroorzaakt door een coronabesmetting of te hoge werkdruk. Wel is bekend dat bij het RIVM tussen eind februari 2020 en 22 februari 2022 er 273.557 zorgmedewerkers gemeld zijn (in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar) met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2. In 2020 zijn er 103.697 zorgmedewerkers met een positieve testuitslag gemeld.5
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners, die zich keihard hebben ingezet om het virus te bestrijden, inkomensverlies lijden als zij zelf ziek worden door corona?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt er gedaan om langdurig inkomensverlies van deze groep mensen te compenseren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat alle zorgkosten die zorgverleners moeten maken als gevolg van een coronabesmetting op het werk, vergoed dienen te worden? Bent u het ermee eens dat als de zorgkosten worden vergoed, dat dit met terugwerkende kracht moet vanaf maart 2020?
We hebben te maken met een besmettelijk virus. Zoals eerder aangegeven is niet met zekerheid vast te stellen of de COVID-besmetting op het werk is opgelopen. Voor de zorgkosten van zorgverleners die het gevolg zijn van een coronabesmetting geldt net als voor die van andere burgers dat een deel van de kosten op grond van de Zorgverzekeringswet vergoed kan worden, waarbij in de vorm van de regeling paramedische herstelzorg een extra voorziening in het leven is geroepen. Dit laat onverlet dat een werkgever in individuele gevallen kan beslissen zorgkosten voor de zorgverlener te vergoeden.
Welke zorgkosten worden momenteel vergoed voor zorgverleners met Long COVID? Welke niet?
Er is geen specifieke voorziening voor de vergoeding van zorgkosten voor zorgverleners die na een COVID-besmetting met langdurige klachten kampen, met uitzondering van de tijdelijke regeling paramedische herstelzorg. Vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet kan onder voorwaarden paramedische herstelzorg worden vergoed.
IZZ biedt hun verzekerden de mogelijkheid hun eigen risico terug te krijgen als zij met corona besmet zijn geweest. Inmiddels hebben 1300 zorgmedewerkers die verzekerd zijn bij IZZ hiervan gebruik gemaakt.6
Hoe wordt omgegaan met mensen die wel ziek zijn geworden, maar nooit een officiële besmetting of ziekenhuisopname hebben gehad door de beperkte inzet van testen in de eerste golf? Krijgen zij enige vorm van ondersteuning en compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze mensen beter ondersteund kunnen worden, ook in financieel opzicht?
Zie antwoord vraag 1.
De compensatieregelingen bij hogere energiekosten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die in grote complexen wonen zoals studenten en ouderen, vaak niet zelf een energiecontract hebben en onder «grootverbruikers» vallen?
De situatie bij grote complexen is zeer divers, zowel qua soort woning als type bewoner als de wijze waarop de bewoner voor de energiekosten betaalt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een groot complex met zelfstandige koop- en/of huurwoningen, een groot complex met kamers zonder eigen keuken, badgelegenheid en toilet (onzelfstandige woningen), of een groot complex met een combinatie van zelfstandige en onzelfstandige woningen.
In de meeste gevallen zal de bewoner van een zelfstandige woning in een groot complex zelf een contract hebben met een energieleverancier voor zijn of haar individuele energieverbruik. Daarnaast krijgt die bewoner door de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning kosten doorberekend voor het energieverbruik van de gemeenschappelijke ruimten van het complex.
Heeft de bewoner van een woning geen contract met een energieleverancier, dan zal doorgaans de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning de kosten voor het individueel en gemeenschappelijk energieverbruik aan de bewoner doorberekenen.
Klopt het dat deze groepen dan geen profijt hebben van de verlaging van de energiebelasting omdat deze alleen geldt voor huishoudens en bedrijven?
Hoeveel profijt bewoners hebben van de incidentele en tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2022 verschilt per situatie. Binnen de energiebelasting worden twee incidentele en tijdelijke maatregelen getroffen in 2022 om de stijging van de energierekening te dempen. Allereerst worden de tarieven in de eerste, tweede en derde schijf voor elektriciteit verlaagd. Met name door deze verlaging ontvangen ook bewoners in grote complexen die geen zelfstandig contract hebben een compensatie. Daarnaast wordt de vaste belastingvermindering in de energiebelasting verhoogd met 265 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per elektriciteitsaansluiting van een woning of gebouw met verblijfsfunctie, ongeacht het verbruik. Ook voor grote complexen geldt dus de verhoogde belastingvermindering. Omdat deze per aansluiting berekend wordt, kan het voordeel per individu wel lager uitvallen.
Wat vinden de Staatssecretarissen ervan dat juist deze groepen die vaak al financieel kwetsbaar zijn, niet profiteren van de verlaging van de energiebelasting?
Zie het antwoord op vraag 2. Ook deze groepen ontvangen compensatie door de verlaging van de energiebelasting in 2022. De totale omvang van de tegemoetkoming aan de stijgende energieprijzen via de energiebelasting per huurder is afhankelijk van het totale energieverbruik en het aantal huurders achter de aansluiting. Gezien de urgentie van de situatie van stijgende energieprijzen is ervoor gekozen huishoudens op generieke wijze tegemoet te komen via de energiebelasting. Dit maakt dat de tegemoetkoming van geval tot geval kan verschillen. Maatwerk was op de korte termijn niet mogelijk en is ook op de langere termijn moeilijk uitvoerbaar vanwege het grote aantal huishoudens dat geconfronteerd wordt met een stijgende energierekening én de grote verschillen tussen huishoudens in de mate waarin de energierekening stijgt. Om die reden en ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens zijn aanvullende compensatieregelingen opgezet.1 In de begroting van het Ministerie van BZK is 150 miljoen euro vrijgemaakt die via een specifieke uitkering aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld om huishoudens die leven in energiearmoede te ondersteunen.2 Daarnaast kunnen huishoudens met een laag inkomen een eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag krijgen voor de gestegen energierekening. Hiervoor heeft het kabinet incidenteel een budget van 200 miljoen euro in 2022 beschikbaar gesteld.3
Wat gaan de Staatssecretarissen eraan doen om te voorkomen dat de energierekening van deze groepen niet drastisch gaat stijgen ten gevolge van de hoge gasprijzen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting en de extra aangekondigde ondersteuning van de meest kwetsbare groepen in de samenleving dempt het kabinet de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor huishouden. Zoals toegelicht profiteren ook ouderen en studenten in grote wooncomplexen van de verlaging van de energiebelasting. De mate waarin ze compensatie ontvangen is afhankelijk van het energieverbruik en de woonsituatie. De ontwikkeling van de gasprijs is erg onzeker. Het kabinet blijft daarom de ontwikkeling van de energieprijzen nauwlettend in de gaten houden.
Klopt het dat studenten ook niet profiteren van de extra 200 euro aan compensatie voor laagste inkomens?1
De eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag vereist een wetswijziging en zal zo snel mogelijk worden ingediend bij de Tweede Kamer. In deze wetswijziging volgt de nadere uitwerking en de afbakening van de doelgroep.
Wat vinden de Staatssecretarissen hiervan en wat gaan de Staatssecretarissen hier nog aan doen?
Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen.
Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom de eerdergenoemde maatregelen getroffen om op korte termijn compensatie te bieden. Vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens, zoals ook de casus van studenten en ouderen in grote complexen aantoont, is het niet mogelijk om de compensatie zo vorm te geven dat deze uitsluitend terechtkomt bij diegenen die het daadwerkelijk nodig hebben. Om deze redenen zijn er aanvullende maatregelen getroffen bovenop de maatregelen in de energiebelasting en blijft het kabinet een vinger aan de pols houden als het gaat om de ontwikkeling van de energieprijzen. Daarnaast rapporteert het kabinet tweemaandelijks aan uw Kamer over de energieprijzen en geeft zo invulling aan de motie van het lid van Dijk (Kamerstukken 35 925, nr. 131).
De berichten dat studenten met coronaklachten toch naar tentamens komen uit angst om een toetskans te missen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Student met coronaklachten komt toch naar tentamen uit angst om kans te missen»1 uit het AD van 9 december 2021 en «Aanwezigheidsplicht terwijl je in quarantaine moet? Studenten voelen zich voor het blok gezet»2 uit Trouw van 30 november 2021?
Ja.
Deelt u de zorg dat als onderwijsinstellingen uitsluitend de mogelijkheid bieden om een tentamen «fysiek» af te leggen – dat wil zeggen een tentamen op een centrale locatie – er een perverse prikkel voor studenten die in quarantaine zitten kan zijn om toch naar het fysieke tentamen te gaan?
Het is niet de bedoeling dat studenten, docenten en andere medewerkers die in quarantaine behoren te zitten, toch fysiek aanwezig zijn op de instelling. Het is van groot belang dat iedereen zich aan de geldende coronamaatregelen houdt.
Van alle instellingen wordt verwacht dat zij adequaat en in redelijkheid meedenken met studenten en medewerkers die gebonden zijn aan quarantaineregels of ziekte en daardoor niet fysiek aanwezig kunnen zijn bij onderwijs- of examenonderdelen. Dit is ook in de meest recente servicedocumenten mbo en ho opgenomen.3 Het is aan de instelling om het herkansingsbeleid in de praktijk vorm te geven en in dergelijke gevallen maatwerk te bieden. Hierbij is aandacht voor het voorkomen van negatieve consequenties voor studenten en medewerkers (bijvoorbeeld verhoogde onderwijslast en studievertraging) als gevolg van quarantaine.
Heeft u eerder van de studentenorganisaties signalen ontvangen dat studenten die in quarantaine zitten toch de drang voelen om naar een fysiek tentamen te gaan vanwege het tentamen- en herkansingsbeleid van hun onderwijsinstelling?
Ja, deze signalen heb ik ontvangen van de studentenorganisaties, met name uit het hoger onderwijs. Naar aanleiding van deze signalen zijn er met de onderwijskoepels en studentenorganisaties in de recent vernieuwde mbo en ho servicedocumenten nieuwe afspraken gemaakt over tentamen- en herkansingsbeleid.
Zijn er meer signalen bekend van studenten die in de tentamenzaal besmet zijn geraakt, zoals in ieder geval bij één hogeschool het geval lijkt te zijn?3
Er zijn mij niet meer signalen van dergelijke besmettingen bekend. Mijn uitvraag bij de onderwijskoepels bevestigt dit beeld. Onderwijsinstellingen hebben de afgelopen tijd veel gedaan om tentamens en examinering zo veilig mogelijk te laten verlopen, bijvoorbeeld door het afhuren van grote zalen en het spreiden van groepen.
Deelt u de zorgen dat het maken van een fysiek tentamen door studenten die in quarantaine horen te zitten de gezondheid van medestudenten en medewerkers in gevaar brengt?
Het is niet de bedoeling dat studenten, docenten en andere medewerkers die in
quarantaine behoren te zitten toch fysiek aanwezig zijn op de instelling. Het is van groot belang dat iedereen zich aan de geldende
coronamaatregelen houdt. Aan studenten die in quarantaine moeten vraag ik dan ook zich zo snel mogelijk te melden bij hun eigen instelling. Van instellingen verwacht ik dat zij maatwerk bieden en adequaat en in redelijkheid met studenten meedenken.
Hoe beoordeelt u de stelling van studenten dat het bieden van de mogelijkheid om het tentamen online te maken de perverse prikkel voor studenten die in quarantaine zitten wegneemt om toch naar de tentamenzaal te komen?
Onderwijsinstellingen zijn zelf aan zet als het gaat om tentamenmogelijkheden en de vorm waarin deze plaatsvinden. Een online tentamen is vanwege uitlopende redenen niet bij alle onderwijsinstellingen of bij alle opleidingen uitvoerbaar of wenselijk. Er zijn in de servicedocumenten mbo en ho afspraken gemaakt, die moeten borgen dat instellingen op dit vlak tot passende oplossingen komen met studenten.
Bent u bekend met het feit dat sommige hogescholen of universiteiten de mogelijkheid voor een extra herkansingsmogelijkheid bieden als de student in quarantaine zit?
Daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het feit dat uitsluitend het bieden van een extra herkansingsmogelijkheid niet voldoende is om de perverse prikkel tegen te gaan, aangezien herkansingen vaak pas aan het einde van het studiejaar zijn en kort op elkaar worden gepland?4
Bij het opstellen van de nieuwe mbo en ho servicedocumenten is er rekening gehouden met studenten in quarantaine en de mogelijke gevolgen van deze quarantaine. Ik krijg signalen dat er vrijwel altijd oplossingen zijn, maar dat het van belang is dat studenten actief aangeven dat zij vanwege corona of quarantaineplicht een tentamenkans missen. Daarbij geldt dat het niet altijd mogelijk is een oplossing te organiseren op zeer korte termijn die exact aansluit bij de wensen van de student. Sommige alternatieven – (extra) herkansingen bijvoorbeeld – vinden plaats op een ander moment. Instellingen doen een beroep op de verantwoordelijkheid van studenten om in dat geval toch te wachten op het alternatief, en niet naar de campus te komen omdat ze zich al op het tentamen hebben voorbereid.
Klopt het dat online onderwijs en tentaminering voor sommige groepen studenten ook los van de coronacrisis juist van grote meerwaarde is geweest, zoals studenten met een functiebeperking, studenten met zorgtaken en studenten die reizen?
Dat klopt, in sommige gevallen zijn online onderwijs en tentaminering een mooie manier van het bieden van maatwerk aan studenten. Het is aan de instellingen om goed te kijken in welke situatie dit wel en niet passend is en wenselijk is, en hierover het gesprek te voeren met de student
Bent u het met het pleidooi van de studenten eens dat studenten de vrijheid zouden moeten hebben om te kiezen tussen een fysiek tentamen of een online tentamen?
Keuzes over tentamens en examens worden op de instelling gemaakt. Een standaardkeuze tussen een fysiek of online tentamen is niet bij alle onderwijsinstellingen of bij alle opleidingen uitvoerbaar en wenselijk, omdat niet elk tentamen of examen geschikt is om online af te nemen. Van de instelling wordt nu verwacht dat zij adequaat en in redelijkheid meedenkt met studenten en medewerkers die gebonden zijn aan quarantaine en daardoor niet fysiek aanwezig kunnen zijn bij onderwijs- of examenonderdelen. Het is aan de instelling om in dit geval maatwerk te bieden. Hierbij is aandacht voor het voorkomen van negatieve consequenties voor studenten en medewerkers (bijvoorbeeld verhoogde onderwijslast en studievertraging) als gevolg van quarantaine.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat studenten zich door het beleid van de instelling genoodzaakt voelen naar een fysiek tentamen te gaan?
Bij het opstellen van de nieuwe mbo en ho servicedocumenten zijn afspraken vastgelegd over hoe instellingen rekening houden met studenten in quarantaine en de mogelijke gevolgen van deze quarantaine. Deze documenten zijn op 17 december »21 gepubliceerd. Van onderwijsinstellingen wordt daarnaast gevraagd het test- en quarantainebeleid onder de aandacht te brengen bij medewerkers en studenten en hen te stimuleren zich daaraan te houden.
Bent u bereid om in uw overleg met de studentenorganisaties, hogescholen en universiteiten het voorkomen van de perverse prikkel voor studenten die in quarantaine zitten fysiek tentamen te laten maken door middel van online tentamenaanbod en een extra herkansingsmogelijkheid aan de orde te stellen en de Kamer over de uitkomsten van de gesprekken te informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren' |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest, omdat hun opleiding hen verplichtte onveilige antispieksoftware te installeren?
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Bent u voornemens om instellingen erop te wijzen dat software zoals Proctorio alleen in uitzonderlijke gevallen moet worden gebruikt, bijvoorbeeld als een student niet fysiek naar een tentamen kan komen vanwege een functiebeperking?
Mede op aandringen van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument2 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP3 en SURF4».
Het inzetten van proctoring kan een oplossing bieden aan studenten die niet naar een instelling kunnen komen. Voorbeelden hiervan zijn studenten met een functiebeperking, maar ook studenten met een kwetsbare gezondheid, mantelzorgers, topsporters en studenten die in quarantaine zitten.
Is bekend op welke onderwijsinstellingen de software Proctorio op dit moment wordt gebruikt en welke instellingen sinds het begin van de coronapandemie Proctorio hebben ingezet?
Bij navraag door de Universiteiten van Nederland (UNL) is gebleken dat negen universiteiten op enig moment de software Proctorio hebben gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de Vereniging Hogescholen (VH) onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe zijn studenten die Proctorio van de onderwijsinstelling hebben moeten installeren op de hoogte gebracht van het lek?
Onderwijsinstellingen communiceren via hun interne kanalen over (het gebruik van) Proctorio. Denk hierbij aan nieuwsberichten of Q&A’s. Wat betreft het beveiligingslek geldt dat er ondanks het lek, voor zover bekend, geen gegevens gelekt of gestolen zijn.
Welke maatregelen hebben instellingen die Proctorio verplichtten genomen, nadat bekend is geworden dat de software onveilig is?
Onderwijsinstellingen zijn nagegaan of het gevonden lek bij Proctorio gedicht is. Proctorio heeft aangegeven dat het lek binnen een week gedicht is.
Welke andere antispieksoftware wordt op dit moment gebruikt door hogeronderwijsinstellingen en hoe wordt gecontroleerd of die wel veilig genoeg is?
Onderwijsinstellingen maken gebruik van verschillende proctoring software. Voorbeelden hiervan zijn Proctorio, Proctorexam en Proctor-u. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige werk- en leeromgeving. Daarom gaan zij onder andere via risicoanalyses, pentesten en afspraken over security audits en Data Protection Impact Assessment (DPIA) na of de software veilig is. Daarnaast trekken de onderwijsinstellingen samen met SURF op om gezamenlijk eisen te stellen aan alle proctoring software.
Aan welke privacy-eisen moeten hogeronderwijsinstellingen voldoen voor het gebruiken van antispieksoftware?
Hoger onderwijsinstellingen moeten altijd voldoen aan privacyregelgeving. In het kader van de inzet van online proctoring heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen gepubliceerd op 2 oktober 2020 in het document «Aanbevelingen online proctoring onderwijs». Hierin staat onder andere dat online proctoring alleen wordt ingezet als het noodzakelijk is en de privacyinbreuk moet zo klein mogelijk zijn. Voor online proctoring vindt de Autoriteit Persoonsgegevens het van belang dat onderwijsinstellingen instellingsbrede afspraken of richtlijnen opstellen voor het beschermen van de privacy.
De Whitepaper online proctoring: surveilleren op afstand(april 2020) van SURF kan hoger onderwijsinstellingen ook helpen bij de keuze van het wel of niet inzetten van antispieksoftware.5
Hoe wilt u de privacy van studenten en medewerkers in de toekomst garanderen nu steeds meer toepassingen in het onderwijs digitaal zijn en geleverd worden door commerciële partijen?
Onderwijsinnovatie door middel van digitalisering kan bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Onderwijsinstellingen willen daarom de kansen die digitalisering biedt, benutten voor beter onderwijs. Ik ondersteun dat. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Kunt u in kaart brengen welke andere privacyrisico’s studenten en medewerkers nu lopen?
Het is de verantwoordelijkheid van hoger onderwijsinstellingen om de privacy op orde te hebben. Daarover leggen hoger onderwijsinstellingen geen verantwoording af bij OCW.
Bent u voornemens om aanvullende protocollen op te stellen voor het gebruik van antispieksoftware, zoals instemmingsrecht van de medezeggenschap?
Antispieksoftware wordt door het hoger onderwijs gebruikt om fraude te voorkomen. Fraudebestrijding is niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Er is geen voornemen om daar iets aan te wijzigen in de wet. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van antispieksoftware met inachtneming van privacyregelgeving. De medezeggenschap kan desgewenst proactief het gesprek aangaan met het bestuur. Ik moedig de studenten en onderwijsinstellingen nog steeds aan om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.
In mijn antwoord op vraag 3 benoemde ik al dat de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen heeft gegeven aan instellingen over het omgaan met antispieksoftware. Ook refereerde ik aan het Whitepaper over antispieksoftware van SURF. Er is geen aanleiding voor mij om hiernaast nog aanvullende protocollen op te stellen.
Hoe kijkt u, tegen deze achtergrond, terug op uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat instellingen zelf mogen bepalen of de medezeggenschap meebeslist over online proctoring?2
Zie antwoord vraag 11.