Het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars lokken gezonde klanten met tweelingpolissen»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er voor verzekerden écht iets te kiezen valt op de zorgverzekeringsmarkt. Nagenoeg gelijke polissen («tweelingpolissen») dragen niet bij aan een onderscheidend polisaanbod en maken het voor een verzekerde onnodig ingewikkeld om een zorgverzekering te kiezen. Ook zouden deze polissen de risicosolidariteit kunnen aantasten, indien de goedkopere polis zich vanuit financiële overwegingen richt op een specifieke groep verzekerden met bepaalde kenmerken in plaats vanuit een zorgperspectief.
Het polisaanbod heeft daarom ook de voortdurende aandacht en is de afgelopen jaren reeds verschillende keren onderwerp van gesprek geweest met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zijn hierbij opgeroepen om het polisaanbod meer onderscheidend te maken. Momenteel wordt een onderzoek uitgevoerd dat in kaart brengt hoe de polismarkt eruitziet en welke poliskenmerken verzekerden daadwerkelijk als onderscheidend zien. Dit onderzoek besteedt verder aandacht aan de betalingsbereidheid van verzekerden ten aanzien van verschillende poliskenmerken. Er wordt bijvoorbeeld nagegaan of verzekerden bereid zijn meer te betalen voor een polis die op het eerste gezicht slechts op geringe aspecten verschilt van een andere polis. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek in het voorjaar van 2022 naar uw Kamer te sturen. Op basis van de resultaten zal ik bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen voorhanden en nodig zijn.
Deelt u de mening dat de tweelingpolissen de solidariteit in het zorgstelsel aantasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het feit dat de goedkopere tweelingpolissen vaak een minder groot aanbod hebben van aanvullende verzekeringen, waardoor chronisch zieken hier niet voor zullen kiezen? Deelt u de mening dat dit een vorm van risicoselectie is? Zo nee, waarom niet?
De markt voor aanvullende verzekeringen is een vrije markt. Verzekeraars bepalen zelf welke aanvullende verzekeringen ze aanbieden, met welke dekking, tegen welke premie en aan wie. Recent onderzoek2 laat zien dat het aanbod van aanvullende verzekeringen gevarieerd is.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschrijft in de «Monitor Zorgverzekeringsmarkt 2021» dat zorgverzekeraars zich in de praktijk, als gevolg van de toegenomen concurrentiedruk, op de overstapmarkt vooral richten op jonge en gezonde overstappers (zie Kamerstuk 29 689, nr. 1130). De focus op jonge en gezonde overstappers kan, indien blijkt dat deze groep een positief resultaat heeft in de risicoverevening, een vorm van risicoselectie zijn. Door het uitvoeren van diverse onderzoeken wordt continu gewerkt aan het nog verder verbeteren van de risicoverevening. Ik informeer de Tweede Kamer jaarlijks over de uitkomsten van die onderzoeken en de daaruit volgende aanpassingen in het risicovereveningsmodel.
De focus op jonge en gezonde overstappers zou kunnen samenhangen met het aanbieden van minder uitgebreide aanvullende verzekeringen. Maar het is niet zo dat chronisch zieken als vanzelf een voorkeur hebben voor een uitgebreide aanvullende verzekering of überhaupt een aanvullende verzekering. We kennen in Nederland namelijk een zeer breed basispakket. En aan de andere kant kan het ook zo zijn dat een verzekerde die weinig kosten maakt voor de basisverzekering, en dus gezien wordt als een «gezonde verzekerde», wel behoefte heeft aan de ruime aanvullende verzekering met een hoge dekking voor bijvoorbeeld fysiotherapie of tandzorg.
Bent u van plan om maatregelen te nemen tegen de onwenselijke ontwikkeling dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars actief moeten melden als er tweelingpolis bestaat van een hoofdlabel? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat verzekerden erop gewezen worden als er een (nagenoeg) gelijk alternatief bestaat. Op die manier wordt het hen niet onnodig ingewikkeld gemaakt een zorgverzekering te kiezen. Daarom bevat de regelgeving3 van de NZa informatieverplichtingen hierover voor zorgverzekeraars. Wanneer vanuit een concern of individuele zorgverzekeraar polissen worden aangeboden die (nagenoeg) gelijk zijn voor wat betreft de te verzekeren prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw)4 en voor wat betreft de keuzemogelijkheden tussen aanbieders van zorg of van overige diensten, dient elk van de betrokken zorgverzekeraars een overzicht te plaatsen met deze (nagenoeg) gelijke polissen. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor polissen die enkel verschillen in de manier waarop gecommuniceerd wordt tussen verzekerde en zorgverzekeraar (wel of niet digitaal).5
Het overzicht moet ingaan op de belangrijke verschillen tussen de polissen. Omdat het belangrijk is dat verzekerden het overzicht ook daadwerkelijk kunnen vinden en gebruiken, moet het overzicht op een direct zichtbare plek op de website staan waar ook het aanbod van de polissen en de premies van de zorgverzekeraar zijn geplaatst. Dat betekent dat het voor verzekerden inzichtelijk is als er een (nagenoeg) gelijke polis bestaat.
Tegelijkertijd hoeven verzekeraars op grond van deze informatieverplichting niet inzichtelijk te maken of er ook een polis is die op kleine punten ten aanzien van het aantal gecontracteerde zorgaanbieders en/of het vergoedingspercentage voor niet-gecontracteerde zorg verschilt. Want als er relatief kleine verschillen zijn tussen het aantal gecontracteerde zorgaanbieders en/of de vergoedingspercentages voor ongecontracteerde zorg gaat het, op grond van artikel 11 van de Zvw, namelijk om een andere polis. Uit het in antwoord op de vorige vragen genoemde onderzoek wil ik achterhalen in hoeverre verzekerden zulke verschillen in polissen ook echt als onderscheidend zien. Op basis van de resultaten zal ik bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen voorhanden en nodig zijn.
Wat vindt u van het idee van een onafhankelijke, en dus niet commerciële, vergelijkingssite voor zorgverzekeringen zodat verzekerden op basis van onafhankelijke en begrijpelijke informatie een keuze kunnen maken?
Verschillende vergelijkingssites6 hebben zich gecommitteerd aan het Keurmerk «Objectief Vergelijken». In dit Keurmerk is onder andere afgesproken dat vergelijkingssites de beste passende verzekering duidelijk en als eerste tonen, ongeacht de vergoeding die de vergelijkingssite vanuit de zorgverzekeraar ontvangt. Op deze manier krijgt de verzekerde bij het maken van een vergelijking al een onafhankelijke ranking van zorgverzekeraars te zien. Eventuele nieuwe vergelijkers die consumenten (nog) beter begeleiden in het kiezen van de beste zorgverzekeringspolis zijn welkom om toe te treden.
De toename van landbouwgifcocktails op voedsel en op insecten, waaronder bijen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De hoeveelheid gif op Nederlandse aardappelen, aardbeien en radijsjes neemt niet af, maar toe»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse van PAN-Nederland blijkt dat het gemiddeld aantal resten van soorten landbouwgif op Nederlandse aardappels, groente en fruit de afgelopen zeven jaar is toegenomen?2 Hoe verklaart u dit?
Dat kan ik niet bevestigen. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen (MRL’s) op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele volume aan Nederlandse aardappelen, groente en fruit op basis van de gegevens van de NVWA. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands product. Uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 blijkt daarnaast dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is3.
Maakt u zich zorgen over de toename van aangetroffen resten landbouwgifcocktails op ons voedsel? Zo ja, wat zijn uw concrete ambities om dit probleem (spoedig) aan te pakken?
Op basis van de huidige kennis over cumulatieve blootstelling van de consument aan residuen van gewasbeschermingsmiddelen is er geen aanleiding om zorgen over de veiligheid te hebben. Het RIVM en andere instituten in de EU hebben een methode ontwikkeld voor het berekenen van het gezondheidseffect van residuen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen die de consument per dag via de voeding binnenkrijgt. Het vorige kabinet heeft uw Kamer daarover de afgelopen jaren meermaals geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 433, Kamerstuk 27 858, nr. 461 en Kamerstuk 26 991, nr. 575). Uit de berekeningen blijkt dat de combinatie van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam geen risico voor de volksgezondheid oplevert. Op dit moment is er dus geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
Kunt u bevestigen dat de gezondheidseffecten van dergelijke cocktails tot op heden onbekend zijn, ook wanneer elke stof afzonderlijk onder de waarde van de eigen Maximale Residu Limiet (MRL) zit?
Nee, ik kan dat niet bevestigen. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is voor het berekenen van cumulatieve blootstelling inmiddels een methodiek ontwikkeld. Tot nu toe laten de hiermee uitgevoerde berekeningen zien dat het gesommeerde effect van residuen van verschillende middelen met hetzelfde effect op het lichaam en waaraan de consument via de voeding wordt blootgesteld, beneden gezondheidskundige grenswaarden blijft en dus geen risico voor de consument oplevert.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van PAN-Nederland, in het licht van de doelstelling uit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, om in 2030 nagenoeg geen residuen van landbouwgif meer op voedselproducten te hebben? (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Zoals in antwoord 1 aangegeven blijkt uit de inspectieresultaten van de NVWA over 2020 dat het aantal overschrijdingen van de maximaal toegestane residuen (MRL’s) van gewasbeschermingsmiddelen in groente en fruit uit Nederland en de EU zeer gering is. Het doel van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is dat weerbare planten en teeltsystemen gerealiseerd worden, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en dat de land- en tuinbouw met de natuur is verbonden. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen. Het doel is dat er in 2030 nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie meer zijn. Uw Kamer is op 28 september 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 518) over het uitvoeringsprogramma horend bij deze toekomstvisie.
Kunt u bevestigen dat uit deze analyse ook blijkt dat verschillende populaire Nederlandse voedselproducten gemiddeld méér gifresten bevatten dan dezelfde producten uit het buitenland? Hoe beoordeelt u dit?
Dat kan ik niet bevestigen. De cijfers die door PAN-Nederland worden gepresenteerd komen uit een steekproef, waarvan het niet duidelijk is hoe die zich verhoudt tot het gehele volume Nederlands product. De NVWA houdt toezicht op de maximaal toegestane residuen op voedsel, het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen is daar geen onderdeel van. Er kan daarom geen betrouwbare conclusie getrokken worden over het gemiddeld aantal residuen van bestrijdingsmiddelen in bijvoorbeeld het gehele volume aan Nederlands fruit, op basis van de gegevens van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat uit de meetgegevens van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit blijkt dat op Nederlands gangbaar geteeld fruit een gifcocktail van gemiddeld vier verschillende pesticiden zit?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat uit deze meetgegevens blijkt dat rozijnen het meest vervuilde product zijn, met een cocktail van gemiddeld 11 verschillende gifresten?
Dat kan ik niet bevestigen. De aanwezigheid van veel verschillende residuen betekent niet dat de som van die residuen hoger is dan bij andere gewassen, waarbij slechts één of enkele residuen worden aangetroffen.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) werken aan een methodiek om het cumulatieve effect van residuen van verschillende pesticiden te berekenen, maar dat dit nog niet voor alle werkingsmechanismen ontwikkeld is? (Kamerstuk 2021D39060) Zo ja, wanneer verwacht u dat deze methodiek gereed is?
Dat klopt. De methodiek voor de berekening van het cumulatieve effect is inmiddels ontwikkeld en voor twee werkingsmechanismen (op het zenuwstelsel en op de schildklier) zijn de cumulatieve effecten inmiddels berekend. Deze effecten blijken onder de veilige gezondheidskundige grenswaarden te blijven, waardoor aanpassing van het Maximale Residu Limiet (MRL) niet nodig is. Momenteel wordt bepaald wat én hoeveel het effect is van iedere goedgekeurde werkzame stof op andere organen. Deze bepaling vergt nog enkele jaren.
Onderschrijft u het belang dat de gezondheid van mensen en dieren beschermd wordt tegen schadelijke cocktails van landbouwgif?
Ja.
Bent u bereid uit voorzorg een maximum te stellen op het aantal verschillende residuen dat op voedselproducten mag zitten? Zo ja, wanneer?
Op basis van het aantal residuen kunnen geen conclusies worden getrokken over de risico’s van deze residuen. Het stellen van een maximaal aantal residuen draagt daarom niet bij aan de voedselveiligheid.
Bent u bereid om een blijvende inzet te tonen voor de volledige uitvoering van de aangenomen motie Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) waarin de Kamer de regering verzoekt stevig te pleiten voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de Europese toelating van pesticiden? Bent u bereid om dit pleidooi kracht bij te zetten voor het invoeren van een veiligheidsfactor voor álle stoffen, zoals de motie vraagt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Europese Commissie, in lijn met de motie van het lid Wassenberg, inderdaad verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) te plaatsen. De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven dit onderwerp te zullen bespreken met de lidstaten in de «post approval issues» werkgroep. De uitkomst van deze bespreking zal onder de aandacht worden gebracht van het SCoPAFF. Ambtelijk wordt het gesprek met de Europese Commissie hierover voortgezet, waarbij mijn inzet erop gericht blijft om een veiligheidsfactor te introduceren.
Bent u bekend met het onlangs verschenen Duitse onderzoek dat aantoont dat insecten meer én langer zware bestrijdingsmiddelen vasthouden dan werd gedacht?3
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal werkzame stoffen dat in de monsters werd aangetroffen toeneemt naarmate het aandeel landbouwgrond in de omgeving van de monsterlocaties groter is. Het onderzoek geeft niet aan dat er méér stoffen gevonden zijn dan verwacht. Het onderzoek noemt ook geen gehalten of normoverschrijdingen van de aangetroffen stoffen, maar slechts het aantal. De onderzoekers trekken dan ook geen conclusies over mogelijke effecten van de aangetroffen stoffen.
Kunt u bevestigen dat op insecten op één locatie van dit onderzoek een mix van wel 27 gifstoffen werd gevonden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de onderzoekers ook resten van landbouwgif, dat (recent) op Europees niveau verboden is, aantroffen op insecten?
Ik kan bevestigen dat de onderzoekers stoffen vonden die nu niet meer gebruikt mogen worden als werkzame stof in een gewasbeschermingsmiddel, maar ten tijde van het onderzoek in 2020 nog wel.
Waarom mogen Nederlandse boeren, wanneer een landbouwgif vanwege de schadelijke effecten op de gezondheid, natuur of milieu verboden worden, nog wel de restanten van deze middelen, zoals het bijengif thiacloprid, opmaken?
Wanneer een werkzame stof niet langer is goedgekeurd of een gewasbeschermingsmiddel niet meer is toegelaten wordt een periode bepaald, waarin een middel nog mag worden afgeleverd en opgebruikt, de zogenaamde respijtperiode. Deze periode is beschreven in de Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 en is bedoeld om de markt en de teler de kans te geven om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Bij het bepalen van de lengte van de respijtperiode wegen de Europese Commissie en het Ctgb het risico van het gebruik van de stof of middel mee. Zo liep de respijtperiode van middelen op basis van de werkzame stof thiacloprid tot uiterlijk 3 februari 2021.
Bent u bereid om bij een verbod op een middel direct ook het gebruik van de restanten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. De Gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009 geeft zowel de Europese Commissie als de toelatingsautoriteiten van de lidstaten de mogelijkheid om een afweging te maken voor een bepaalde respijtperiode (met een vastgesteld maximum). Ik vind het passen binnen behoorlijk bestuur dat bij beëindiging van een verleende toelating er een overgangsperiode kan worden bepaald.
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat Nederlandse voedselproducten gemiddeld niet minder, maar méér verschillende soorten giftresten bevatten, terwijl steeds duidelijker wordt hoe desastreus de effecten van gifgebruik zijn voor mens, dier en natuur?4
Het beleid ten aanzien van gewasbeschermingsmiddelen gaat niet uit van complexe stellingen, maar is risico-gebaseerd, gaat uit van aangetoond veilig gebruik voor mens, dier en milieu en wil daarnaast steeds werken aan vastgestelde knelpunten en het oplossen daarvan. Wat dat betreft is er in de Europese Unie een brede overeenstemming dat het huidige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu ongewenst is en dat dit moet worden verminderd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de hiervoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb getracht de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het winnen van extra gas uit het Groningenveld |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel extra gas bent u voornemens om maximaal te winnen uit het Groningenveld?
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning in het huidige gasjaar en de mogelijke scenario’s om de winning te minimaliseren.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Is vooraf onderzoek gedaan naar en zijn er scenario’s voor de (geologische) gevolgen hiervan?
TNO heeft op mijn verzoek een aanvulling gemaakt op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Ik heb de resultaten van TNO aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorgelegd, zodat het SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s. Dat advies zal ik betrekken bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Op hoeveel gas heeft Duitsland maximaal recht? Hoe lang nog? Gaat dit volgend jaar weer gebeuren?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van beschermde afnemers, ook in buurlanden, die nog geen alternatief hebben voor laagcalorisch gas. De hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in Duitsland naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt de vraag gereduceerd en de export afgebouwd met ongeveer 10% per jaar.
Duitsland heeft de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas de afgelopen jaren afgebouwd van bijna 20 miljard Nm3 in het gasjaar 2017–2018 naar minder dan 15 miljard Nm3 in het afgelopen gasjaar en bouwt de komende jaren verder af met circa 2 miljard Nm3 per jaar tot nul aan het eind van dit decennium.
De Taskforce Monitoring L-gas market bewaakt de voortgang van de ombouw in het buitenland. In de brief van 24 september 2021 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Binnenkort informeer ik uw Kamer over het nieuwe rapport van de Taskforce van februari 2022 met de meest actuele cijfers.
De Duitse netbeheerders hebben aan GTS een verhoging van de prognose voor de vraag naar laagcalorisch gas gegeven voor de komende vijf jaar. Wat betreft de gaswinning uit het Groningenveld heeft deze bijstelling enkel effect op het huidige gasjaar. In de overige jaren kan de vraag ingevuld worden door in stikstofinstallaties hoogcalorisch gas met stikstof te mengen.
Zijn er (kansrijke) gronden om de leveringscontracten met Duitsland te ontbinden dan wel anderszins niet te leveren?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Mijn aandacht is er daarom op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen.
Wordt er ook geleverd aan andere landen? Zo ja, kan dat worden stopgezet?
Afnemers in België, Duitsland en Frankrijk zijn voor het laagcalorisch gas dat zij gebruiken volledig afhankelijk van Nederland. Naar deze landen vindt uit Nederland export plaats. Door grootschalige en complexe ombouwprogramma’s waarin afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt deze export afgebouwd en uiterlijk gasjaar 2028–2029 afgerond. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s. Gelet op zowel contractuele beperkingen als Europeesrechtelijke verplichtingen zou een reductie van levering gevolgen hebben voor zowel Nederlandse als buitenlandse afnemers.
Is het gas dat aan Duitsland wordt geleverd allemaal bedoeld voor de lokale vraag of exporteert Duitsland zelf weer gas naar elders? Neemt Duitsland gasbesparende maatregelen?
Duitsland is geen exporteur van laagcalorisch gas. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt door temperatuurverschillen. Daarnaast hebben energiebesparende maatregelen in Duitsland nog niet het effect bereikt dat wordt beoogd.
Is de reden dat Duitsland Gronings gas opeist puur een fysiek tekort aan gas of speelt de gasprijs hier een rol in?
Er is geen sprake van dat Duitsland gas «opeist». Vanuit Nederland vindt export van laagcalorisch gas plaats op basis van de fysieke vraag. Het vraagstuk dat voorligt betreft een verwachting van een fysiek tekort. Mijn Duitse ambtgenoot heeft benadrukt dat de hoge gasprijs geen rol speelt.
Hoe wordt op dit moment het Bescherm en Herstelplan Gas uitgevoerd? Worden er maatregelen uit de maatregelenladder in werking gesteld? Wordt er bijvoorbeeld een besparingstender, zoals omschreven in het Bescherm en Herstelplan Gas, geëffectueerd?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) bestaat uit een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen dat we in tijden van een gascrisis zo lang mogelijk in de energiebehoefte kunnen voorzien. Dit BH-G is uitdrukkelijk bedoeld voor (internationale) noodsituaties waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord en er geen sprake meer is van een normale situatie.
Het BH-G is bedoeld als leidraad om een plotseling en naar verwachting langer durend tekort aan gas op te kunnen vangen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld ziekenhuizen geen verwarming meer hebben, elektriciteitscentrales niet meer werken en de maatschappij ontwricht raakt.
Er zijn verschillende fases: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. In de eerste twee fases blijft de nadruk liggen op het ondervangen van een crisissituatie met behulp van marktgebaseerde maatregelen. Hiertoe beschikken de betrokken partijen over de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. Als er sprake is van een noodsituatie, kan er worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. Die maatregelen zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen.
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin het BH-G van toepassing is. Wel wordt zowel op nationaal niveau als op niveau van de Europese Unie de vinger goed aan de pols gehouden gezien de meest recente ontwikkelingen. Dit betekent dat er ook geen maatregelen uit het BH-G in werking zijn gesteld. Op het moment dat ik genoodzaakt ben om een crisisniveau als bedoeld in het BH-G af te kondigen en maatregelen tref ter uitvoering van het BH-G, dan informeer ik uw Kamer daar direct over. Ook geldt dat ik het afroepen van een noodsituatie moet melden aan de Europese Commissie die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met
EU-regelgeving. Het gaat in het bijzonder om verordening (EU) 2017/1934 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid.
Waarom is het Bescherm en Herstelplan Gas nog niet wettelijk verankerd? Was het niet heel opportuun geweest wanneer dit plan al wettelijk verankerd zou zijn geweest?
In de bevoegdheid om de maatregelen die zijn opgenomen in het BH-G te treffen is voor een deel reeds voorzien. Voor het treffen van een deel van de maatregelen waarin het BH-G voorziet in het geval er sprake is van een noodsituatie is nog niet voorzien in een specifieke wettelijke grondslag. Het kabinet werkt aan wetgeving om voor deze maatregelen een specifieke wettelijk bevoegdheid te creëren. Deze wetgeving is echter niet voor deze winter gereed.
Dat betekent niet deze maatregelen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Als het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is dan kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt, bijvoorbeeld op grond van de Distributiewet.
Deelt u de mening dat bepaalde bedrijven minder essentieel zijn dan andere bedrijven, ook binnen de groep niet door solidariteit beschermde afnemers van het Bescherm en Herstelplan Gas? Is er sprake van een bepaalde cascadering?
Het kan zeker zijn dat er sprake is van een verschil van impact qua veiligheid of andere maatschappelijke effecten bij het verplicht terug- of afschakelen van gasgebruik van bedrijven. Om deze potentiële gevolgen beter in beeld te krijgen is een uitvraag gedaan bij de grootste gasafnemers. Deze informatie helpt om, mocht de situatie zich onverhoopt voordoen dat het BH-G gas ingezet moet worden, de maatschappelijke en economische gevolgen van die maatregelen zoveel mogelijk te beperken. Hoe de maatregelen er in de praktijk precies uit zullen zien bij een noodsituatie, hangt af van de specifieke situatie (hoe groot en hoe lang is het gastekort, situatie buurlanden, gasafname van bedrijven, weersomstandigheden).
Wat is het middellangetermijnplan voor het gasloos maken van de sectoren die als minst essentieel worden beschouwd? Is het mogelijk om voor deze sectoren alvast de grootverbruikerskortingen af te bouwen of hogere heffingen voor gasverbruik in te voeren, zoals ook omschreven staat in het Bescherm en Herstelplan Gas?
Met het klimaatbeleid en de energietransitie wordt ingezet op CO2-reductie in alle sectoren. Het reduceren van de gasvraag (door energie-efficiëntie of substitutie naar duurzame bronnen) is onderdeel van het palet aan maatregelen. Hiertoe is een palet aan instrumenten ingezet en nog in voorbereiding, zoals de opschalingsregeling voor groene waterstof. De mogelijk inzetbare instrumenten zoals genoemd in het BH-G zijn bedoeld om kortstondig in te zetten om een kortstondige vraagreductie van gas te realiseren in een zeer specifieke situatie, waarbij er op de gasmarkt een noodsituatie is opgetreden. Deze vormen daarmee geen onderdeel van het reguliere klimaatinstrumentarium.
Ziet u in de huidige hoge gasprijzen en hoge gasvraag aanleiding om de subsidieregelingen voor woningisolatie en andere gas- en warmtebesparing op te plussen?
Met ingang van 3 januari 2022 zijn de subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen en (hybride) warmtepompen in de ISDE-regeling verhoogd van 20 naar 30% van de gemiddelde investeringskosten (Stcrt. 2022, nr. 1718). Ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 945) is deze verhoging met ingang van 19 januari 2022 ook doorgevoerd voor zonneboilers. In samenhang met de verhoging van de subsidiebedragen is het budget voor deze maatregelen in 2022 verhoogd van 100 miljoen euro naar 228 miljoen euro.
Daarnaast zal het kabinet conform het coalitieakkoord nader en aanvullend beleid uitwerken rondom de verdere invulling van een nationaal isolatieprogramma en de stimulering van hybride warmtepompen. Hiermee komt het kabinet dus al tegemoet aan deze vraag.
Hoe kijkt u aan tegen het overvragen van de subsidies van het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)? Hoe kijkt u aan tegen de organisatorische chaos rond de aangifte waarbij mensen het gevoel hadden aan een loterij mee te doen en soms urenlang in lange rijen buiten in de kou moesten wachten?
Ik betreur de gang van zaken rondom de aanvraagprocedure waarbij Groningers urenlang in de rij hebben gestaan – letterlijk in de kou. Ik heb besloten dat er voldoende budget komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 946).
Kan er snel een tussentijdse tweede ronde komen voor de mensen die wel een aanvraag volgens de criteria hadden, maar nu buiten de boot vielen? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Hoe voorkomen we dat er weer een soort loterij ontstaat en mensen met elkaar moeten concurreren?
In mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 946) heb ik aangegeven dat 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op circa 25.000 woningeigenaren die dreigden niet in aanmerking te komen voor de subsidie. De regeling wordt hierop aangepast en de volgende aanvraagperiode wordt georganiseerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik me ervoor zal inspannen dat dit zo spoedig mogelijk maar ook zorgvuldig gebeurt. De ervaringen van de eerdere rondes worden hierbij uiteraard betrokken. Zodra ik meer duidelijkheid heb over de invulling en vormgeving van de aanvraagperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat is nu het reëele plan om te zorgen dat in 2023 de gaskraan definitief dicht kan? Wat is hier het afschaalpad voor? Hoe is voorzien in mogelijk nieuwe tegenvallers?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Wat zijn de mogelijkheden tot beroep met betrekking tot het op 1 april te nemen besluit?
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hier tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Deelt u de mening dat de (gas)markt hier gefaald heeft en uit zichzelf niet in staat is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te regelen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De gasmarkt is de afgelopen jaren in staat geweest om de afbouw van de winning uit het Groningenveld van meer dan 45 miljard Nm3 in gasjaar 2011–2012 tot minder dan 8 Nm3 in gasjaar 2020–2021 zonder problemen op te vangen. Dit gasjaar is er echter sprake van een aantal uitzonderlijke omstandigheden zoals onder meer uiteengezet in de op 23 september 2021 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op vragen van het lid Erkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne mogelijk effect op de leveringszekerheid. Zeer binnenkort informeert het kabinet uw Kamer hierover.
Wie profiteert van de extra opbrengst door de extra winning? Hoeveel hiervan gaat naar de overheid en is er al een bestemming voor deze meevaller? Kan er een «windfall tax» worden geïntroduceerd zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt voorgesteld?1
In het coalitieakkoord staat dat de regio spoedig perspectief wordt geboden. Daarbij staat een ruimhartige uitvoering van de schade- en hersteloperatie centraal. Indien nodig wordt hiervoor extra geld beschikbaar gesteld. Dit uitgangspunt staat vast, onafhankelijk van de financiële gevolgen van de eventuele extra aardgaswinsten. Ik heb nog niet besloten over het verhogen van het winningsniveau en bekijk eerst de alternatieven.
Hoe gaat u garanderen dat het volgend jaar wel lukt om de winning te stoppen?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Het artikel ‘Ambtenaren halen kritiek uit stikstofstudie’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren halen kritiek uit stikstofstudie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de inhoud van dit artikel gebaseerd is op de stukken die openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van het WOB-verzoek van Greenpeace?
Ja.
Is het correct dat waarschuwingen door hoge beleidsambtenaren over het ontbreken van een deugdelijke motivering voor grootschalige opkoop zijn genegeerd en dat zij niet zijn opgenomen in de rapportages van ABDTOPConsult? Zo ja, wat is de reden om deze waarschuwingen te negeren?
Nee, dit is niet correct. Het rapport is opgesteld door een onafhankelijke voorzitter van ABDTOPConsult en een ondersteunend ambtelijk secretariaat. De inhoud van het rapport is volledig door de voorzitter en het secretariaat onderling bepaald.
De waarschuwingen waar in het artikel aan wordt gerefereerd, komen niet van hoge beleidsambtenaren, maar volgen uit een inhoudelijke bijdrage die door een externe partij aan de voorzitter is gestuurd. De stukken laten zien dat er veel verschillende inbreng is gevraagd van diverse partijen. Het wel of niet opnemen van inbreng van geraadpleegden op basis van inhoudelijke overwegingen is aan de onafhankelijke voorzitter en zijn secretariaat.
Heeft de toenmalig Minister van LNV dit besluit genomen of een andere bewindspersoon in het toenmalige kabinet? Zo nee, kunt u zeggen of er überhaupt opdracht hiertoe is gegeven en waar die opdracht dan vandaan kwam?
Nee, mijn ambtsvoorganger is op geen enkele wijze betrokken geweest bij de inhoudelijke totstandkoming van dit rapport.
Bent u ervan op de hoogte dat deze waarschuwingen over onder andere de te eenzijdige focus op de kritische depositiewaarde (KDW), het ontbreken van metingen en de gebrekkige onderbouwing van AERIUS ook uit de sector komen, en dat ook met deze waarschuwingen uit de sector niets is gedaan? Zo ja, wat is de reden om deze waarschuwingen te negeren?
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat de wijze en gronden waarop aangereikte informatie aan de voorzitter van de verkenning «Stikstofruimte voor de Toekomst» al dan niet in het rapport is opgenomen, geheel aan de voorzitter is geweest. Dat volgt uit de onafhankelijkheid van de opdracht.
Ik ben bekend met het feit dat bepaalde partijen kritisch zijn over het gebruik van de KDW en AERIUS. De stikstofaanpak is echter niet slechts gericht op het bereiken van de kritische depositiewaarden, maar gericht op het realiseren van een samenspel van benodigde condities voor het behoud en herstel van de (stikstofgevoelige) natuur. De stikstofaanpak bevat daarom naast stikstofbronmaatregelen ook natuurherstelmaatregelen en richt zich daarnaast op een natuurinclusievere ruimtelijke inrichting. De kritische depositiewaarden zijn zeer relevant voor de aanpak. Het zijn belangrijke wetenschappelijk onderbouwde indicatoren voor het risico op verslechtering van natuur door stikstofdepositie. De synergie tussen stikstofbronmaatregelen en natuurherstelmaatregelen op gebiedsniveau wordt geconcretiseerd via de natuurdoelanalyses die een belangrijke informatiebasis vormen voor de gebiedsplannen. De op te richten ecologische autoriteit zal voor wetenschappelijke toetsing hiervan gaan zorgen.
Ook de monitoringssystematiek van de stikstofaanpak is gericht op zowel de monitoring van stikstof als de monitoring van natuur. Tevens wordt er continu gewerkt aan verbetering van het systeem van meten en berekenen om de depositie op de natuur te bepalen. Het RIVM werkt om deze reden onder meer aan een uitbreiding van het meetnetwerk voor stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132).
Bent u ermee bekend dat, naast de kritiek van de commissie-Hordijk op het AERIUS-rekenmodel, ook de hoge ambtenaren kritiek hebben op het AERIUS-rekenmodel?
Zoals eerder aangegeven, is de kritiek die geleverd is op het Aerius-rekenmodel bij de totstandkoming van het rapport «stikstofruimte voor de toekomst» afkomstig van externen en niet van hoge ambtenaren.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is wanneer kritische geluiden van ambtenaren uit rapporten worden geschrapt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit?
Ik deel die mening, maar zoals ik toelicht in het antwoord op vraag 6 is er geen sprake van het schrappen van kritische geluiden van ambtenaren.
Kunt u aangegeven wat dit betekent voor de betrouwbaarheid van andere rapporten die door ABDTOPConsult zijn opgesteld? Zijn er uit meer rapporten voor de Minister kritische geluiden weggelaten? Zo ja, kunt u de Kamer deze kritische geluiden doen toekomen, ook als ze uit andere rapporten zijn weggelaten?
Ik heb geen aanwijzingen dat kritische geluiden, anders dan op grond van een inhoudelijke weging zijn weggelaten voor mijn ambtsvoorganger. Ik zie dus ook geen implicaties voor de betrouwbaarheid van andere rapporten die door ABDTopconsult zijn opgesteld.
Beseft u dat de gepubliceerde documenten naar aanleiding van dit WOB-verzoek een ernstige aantasting zijn van het draagvlak voor het stikstofbeleid?
Ik deel die mening niet. Ik heb vertrouwen in de wijze waarop de voorzitter van het rapport «Stikstofruimte voor de toekomst» de inbreng van derden heeft gewogen en al dan niet heeft gebruikt bij het opstellen van het rapport. Het rapport levert, net zoals andere bijdrages en rapporten een waardevolle bijdrage aan de beleidsvorming ten behoeve van het stikstofvraagstuk.
Bent u bereid om de kritische ambtenaren alsnog te horen en hun signalen serieus te nemen en te onderzoeken?
Zoals ik in eerdere antwoorden heb gemotiveerd, heb ik geen enkele aanwijzing dat er kritische geluiden van ambtenaren zijn genegeerd. Dat neemt niet weg dat ik eraan hecht dat kritische geluiden serieus worden genomen.
Bent u bereid om het stikstofbeleid tot nader order uit te stellen, totdat er een nieuw advies is, met daarin de kritische geluiden?
Nee, ik ben niet bereid het stikstofbeleid tot nader order uit te stellen. Het stikstofbeleid komt zorgvuldig tot stand waarbij verschillende adviezen, onderzoeken en standpunten worden benut, ook de kritische geluiden. De stikstofopgave is bijzonder urgent. De natuur is op veel plekken niet in een goede staat en toestemmingverlening is in veel gevallen nog steeds moeilijk. Het is dus van belang voortvarend stappen te blijven zetten.
Deelt u de mening dat om een doel te bereiken, doeltreffendheid een van de belangrijkste voorwaarden is?
Ja, dat deel ik.
Deelt u de mening dat er zeer grote twijfels zijn over de doeltreffendheid van de instrumenten KDW en grootschalige opkoop? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De KDW is de best beschikbare wetenschappelijke onderbouwde indicator van het risico op verslechtering van de natuur als gevolg van depositie van stikstof. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven is de stikstofaanpak gericht op het realiseren van alle benodigde condities voor het behoud en herstel van de (stikstofgevoelige) natuur. Opkoop is, evenals extensivering, innovatie, omschakeling, legalisering en verplaatsing, een belangrijk onderdeel van de brede gebiedsgerichte aanpak van dit kabinet die erop gericht is de stikstofopgave, maar ook de water- en klimaatopgaves het hoofd te bieden. Het gaat in deze aanpak niet om de doeltreffendheid van één instrument, maar om de totale inzet van diverse instrumenten. De benodigde inzet zal grotendeels gebieds- en opgaveafhankelijk zijn en in nauwe samenspraak met betrokken partijen worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat geld veel doelmatiger en doeltreffender ingezet kan worden met andere instrumenten, zoals brongerichte maatregelen? Zo ja, gaat u daarop inzetten?
De diverse maatregelen uit het structurele pakket zijn brongericht en bij de vormgeving daarvan geldt dat doelmatig- en doeltreffendheid van belang is. De doelmatigheid en doeltreffendheid van de aanpak is afhankelijk van de vormgeving en inzet van en samenhang met andere maatregelen. Daar houd ik, samen met betrokken partijen, rekening mee bij de verdere vormgeving van de al bestaande maatregelen en de vormgeving van nieuwe maatregelen binnen de gebiedsgerichte aanpak.
Hoe gaat u garanderen dat de inzet van de gereserveerde miljarden voor het stikstofbeleid, zoals die nu voorligt, ook daadwerkelijk tot een betere staat van instandhouding van de natuur in 2030 leidt?
De nadere besteding van de middelen die zijn gereserveerd voor de transitie in het landelijk gebied zal zorgvuldig plaatsvinden. Zo zijn er reeds diverse studies en analyses beschikbaar maar worden op dit moment ook de natuurdoelanalyses gemaakt. Deze zullen belangrijke inzichten opleveren om de gebiedsplannen, waarin de te nemen aanvullende maatregelen worden vastgelegd, medio 2023 vast te stellen. De aanpak voorziet ook in een systematiek van uitgebreide monitoring en bijsturing wanneer dat nodig blijkt om de verplichte doelstellingen tijdig te bereiken.
Hoe weerlegt u de tot nu toe genegeerde kritiek die met name raakt aan het ontbreken van een een-op-eenverband tussen de KDW en een goede staat van instandhouding van de natuur en aan het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing van het rekenprogramma AERIUS?
Zoals ik toegelicht heb bij de beantwoording van vraag 5 vormen de KDW’s zeer relevante wetenschappelijke indicatoren voor het risico op verslechtering van de natuur door stikstofdepositie. Ook heb ik daarin aangegeven dat het AERIUS-programma regelmatig wordt geëvalueerd en geactualiseerd en het meetnetwerk wordt uitgebreid.
Kunt u, gezien de urgentie van dit onderwerp, deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Dat heb ik bij dezen gedaan.
Het bericht dat het Rijksmuseum de term Bersiap niet langer wil gebruiken |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksmuseum de term Bersiap bestempelt als «racistisch» en dat de term niet zal worden gebruikt in de tentoonstelling «Revolusi, Indonesië onafhankelijk», die volgende maand wordt gehouden?1
De gastconservator Bonnie Triyana heeft in een opiniestuk in het NRC Handelsblad van 10 januari 2022 geschreven dat «als het begrip «bersiap» in zijn algemeenheid [wordt gebruikt] voor geweld dat tijdens de revolutie plaatsvond tegen Nederlanders, het een sterk racistische lading [krijgt].» Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt en deze niet in de ban doet.
Het museum geeft aan dat het de term Bersiap zal uitleggen en voorzien van historische context. De tentoonstelling «Revolusi! Indonesië onafhankelijk» erkent en toont zowel het geweld in deze periode tegen Indo-Europeanen, Nederlanders, Molukkers, Chinezen en anderen die aan Nederlandse zijde stonden of daarvan verdacht werden, als het geweld tegen andere groepen waaronder Indonesiërs in dezelfde periode. In de tentoonstelling, publicatie en randprogrammering is er aandacht voor de term Bersiap.
Bent u ervan op de hoogte dat de term Bersiap verwijst naar de zeer gewelddadige periode na de Tweede Wereldoorlog, toen tienduizenden Nederlanders, Indische-Nederlanders en andere groepen het slachtoffer werden van racistisch geweld dat werd gepleegd door Indonesische strijders?
De term Bersiap verwijst naar een periode in Indonesië na de Japanse capitulatie in 1945, waarin veel Indo-Europeanen, Nederlanders, Chinezen, Molukkers en Indonesiërs die met Nederlanders samenwerkten of daarvan verdacht werden, slachtoffer werden van extreem geweld. Deze periode is onderdeel van de koloniale geschiedenis van Indonesië en de dekolonisatieoorlog.
Bent u ervan op de hoogte dat vele (Indische) Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen die net waren bevrijd uit de jappenkampen het slachtoffer werden van deze racistische aanvallen en dat deze aanvallen gepaard gingen met grootschalige martelingen, verkrachtingen en moordpartijen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het te walgelijk voor woorden is dat het Rijksmuseum deze term nu uitwist omdat het de daders zou neerzetten als «primitief» en «ongeciviliseerd», wat niet geheel vrij zou zijn van rassenhaat? Zo nee, waarom niet?
Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt, maar zal uitleggen en voorzien van historische context.
Deelt u de mening dat het uitwissen van de term Bersiap een klap in het gezicht is van alle slachtoffers van dit geweld en hun nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
De term Bersiap wordt niet uitgewist door het Rijksmuseum.
Bent u bereid het Rijksmuseum tot de orde te roepen en ervoor te zorgen dat deze belangrijke periode in de Nederlandse geschiedenis niet wordt uitgewist, maar dat de term Bersiap volgende maand wel onderdeel zal uitmaken van de expositie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Na jaar vertraging levert Schiphol onvolledige data over gifstoffen’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kuipers , Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Na jaar vertraging levert Schiphol onvolledige data over gifstoffen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Schiphol medio december bijna een jaar te laat een rapport opleverde over de uitstoot van onder meer kankerverwekkende stoffen en dat nu blijkt dat de aangeleverde gegevens onvolledig zijn?
Uitgangspunt is dat een bedrijf rapporteert conform de daarvoor geldende regels in de wet- en regelgeving en vergunningen.
Zoals in de inleiding van deze brief is aangegeven, heeft de rapportage waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, betrekking op 0,1% van de totale uitstoot van ZZS door de luchthaven Schiphol. Desgevraagd heeft Schiphol aangegeven dat men in de veronderstelling was dat deze emissies niet afzonderlijk gerapporteerd hoeven te worden. Toen de Omgevingsdienst NZKG aan Schiphol mededeelde dat men wel over die uitstoot moet rapporteren, heeft Schiphol dat in 2021 alsnog opgepakt.
Klopt het dat Schiphol tot drie keer toe om uitstel heeft gevraagd en dit werd toegekend door de verantwoordelijke Omgevingsdienst? Wat is uw reactie hierop?
Volgens de Omgevingsdienst NZKG heeft Schiphol twee keer uitstel gevraagd en gekregen.
Het is de verantwoordelijkheid van de Omgevingsdienst NZKG om een aanvraag voor uitstel te beoordelen en vervolgens een besluit over een aanvraag te nemen.
Waarom heeft Schiphol tot drie keer toe uitstel gekregen?
Volgens de Omgevingsdienst NZKG heeft Schiphol twee keer uitstel gekregen vanwege de complexiteit en omvang van de inventarisatie.
Zijn er bij u andere bedrijven bekend die in een vergelijkbare situatie meerdere malen om uitstel vragen en dit krijgen toegewezen?
Voor meerdere bedrijven geldt dat 1 januari 2021 de eerste keer was dat ze aan deze informatieplicht moesten voldoen. Er zijn signalen dat dat soms leidt tot te laat of onvolledige informatie aanleveren. Hierover zijn geen exacte gegevens bekend. Het is telkens aan het bevoegde gezag om per geval te beoordelen hoe hiermee wordt omgegaan.
Hoe lang krijgt Schiphol de tijd om de aanvullende gegevens over de giftige uitstoot aan te leveren?
De Omgevingsdienst NZKG heeft een brief aan Schiphol gestuurd met het verzoek om aanvullende gegevens aan te leveren.
In de brief is opgenomen dat Schiphol hiervoor twee maanden de tijd krijgt.
Welke consequenties voor Schiphol zijn er verbonden aan het te laat en onvolledig opleveren van het rapport over de uitstoot van onder meer kankerverwekkende stoffen?
De Omgevingsdienst NZKG heeft vooralsnog geen consequenties verbonden aan het later en onvolledig rapporteren. De dienst geeft aan dat Schiphol een redelijke termijn krijgt om aanvullingen aan te leveren en dat handhaving niet is uitgesloten als Schiphol in gebreke blijft.
Klopt het dat het de verantwoordelijke Omgevingsdienst nog eens zes maanden kost om de rapportage te beoordelen, na ontvangst van de aanvullende informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit gangbaar?
De Omgevingsdienst heeft aangegeven de rapportage van Schiphol binnen zes maanden inhoudelijk te beoordelen.
De gangbaarheid van een termijn is afhankelijk van de hoeveelheid en complexiteit van de te beoordelen informatie.
Vindt u het acceptabel dat de Omgevingsdienst weigert te handhaven totdat de rapportage is beoordeeld? Ook als het resultaat hiervan is dat burgers tot die tijd niet worden beschermd tegen kankerverwekkende stoffen?
In het artikel waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, worden hoeveelheden ZZS genoemd waarop volgens de opsteller van het artikel het niet handhaven door de Omgevingsdienst NZKG betrekking heeft. Dat zijn echter de hoeveelheden die door het vliegverkeer worden uitgestoten, die overeenkomen met 99,9% van de totale uitstoot aan ZZS door de luchthaven Schiphol. Daarbij heeft de Omgevingsdienst NZKG juist geen betrokkenheid.
Zoals in de inleiding van deze brief is aangegeven, hebben de uitvoerende taken van de Omgevingsdienst NZKG betrekking op de overige 0,1% van de uitstoot aan ZZS. Gelet daarop is het acceptabel dat de Omgevingsdienst NZKG nu niet handhaaft, ook al omdat een deel van de activiteiten die verantwoordelijk zijn voor de 0,1% uitstoot essentieel zijn voor de veiligheid van de luchthaven.
Wat gaat u doen om ondertussen de burgers wel te beschermen tegen deze gifstoffen?
In de Luchtvaartnota staan vier publieke belangen centraal die een rol spelen bij luchtvaart. Het afwegingsmechanisme tussen die belangen zal door het huidige kabinet verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd.
Doel voor het publieke belang «gezonde en aantrekkelijke leefomgeving» is een daadwerkelijke afname van de negatieve gezondheidseffecten door geluidbelasting en de uitstoot van schadelijke stoffen. Ik wil hiermee aansluiten bij het Europese doel van «zero pollution».
De doelstelling van de Luchtvaartnota gaat over de uitstoot van alle schadelijke stoffen door de luchtvaart. Dat betreft in ieder geval stikstof en ultrafijn stof, maar ook andere chemische stoffen, zoals de Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Ik snap dat omwonenden zich hier zorgen over maken. Niet voor niks gaat het om stoffen die de benaming «zeer zorgwekkend» hebben gekregen. Daarom zal ik nog in de eerste helft van dit jaar bezien of de uitstoot van ZZS door de luchtvaart, de omgeving van luchthavens dusdanig negatief beïnvloedt, dat die uitstoot moet verminderen. Uitgangspunt hierbij is dat luchtvaart niet anders zal worden behandeld dan andere activiteiten.
Dit besluit zal ik nemen in de bredere context van uitstoot van ZZS in Nederland. Daarbij moet ik, zonder enige afbreuk te doen aan zorgen die begrijpelijkerwijs leven, meewegen dat de hoeveelheden ZZS die worden uitgestoten door vliegverkeer van en naar Schiphol gering zijn ten opzichte van de totale ZZS-uitstoot in Nederland. Ter illustratie het kankerverwekkende benzeen: bijna de helft van de Nederlandse uitstoot aan benzeen vindt plaats binnen de sector wegverkeer, terwijl het vliegverkeer van Schiphol verantwoordelijk is voor 0,3% van die totale uitstoot.
Juridisch is het belangrijk om te vermelden dat luchtkwaliteit is geregeld in de implementatie van de Europese Richtlijn Industriële Emissies en dat het Nederlandse ZZS-emissiebeleid van «inrichtingen» is geregeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Een inrichting is een bedrijf of iets wat de omvang van een bedrijf heeft, waarvan de activiteit op één plek en niet op meerdere plekken wordt uitgevoerd en waarvan de activiteit ten minste zes maanden duurt of regelmatig terugkeert op dezelfde plek. Dat betekent dat een vliegtuig niet onder het Activiteitenbesluit valt, net zomin als een auto of een schip. Maar onder het Activiteitenbesluit vallen wél bedrijven die zich bezighouden met bijvoorbeeld het tanken van auto’s (tankstations) en vliegtuigen (het bedrijf Aircraft Fuel Supply op Schiphol, voor opslag van vliegtuigbrandstof en het betanken en defuelen van vliegtuigen).
Daarnaast zijn er (internationale) normen voor de samenstelling van brandstof en de emissies van motoren. Ook de ontwikkeling van alternatieve brandstoffen en schonere motoren zorgen ervoor dat schadelijke emissies van vliegtuigen zullen verminderen.
Afwijzingen kort verblijf familieleden Syrische Nederlanders. |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Marieke Koekkoek (D66), Jasper van Dijk (SP), Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel aanvragen zijn in de afgelopen vijf jaar gedaan voor een kort verblijf in Nederland door Syriërs via een «bewijs garantstelling en particuliere logiesverstrekking»?
Ingevolge artikel 14 van de (EU) Visumcode1 moeten aanvragers van een kort verblijf (Schengen)visum aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken voor de kosten van de (retour)reis en de kosten van het verblijf in Nederland. Een visumaanvrager kan dit ook aantonen met een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» door een solvabele derde, bijvoorbeeld de referent in Nederland. Er is geen overzicht beschikbaar hoe vaak een dergelijk «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» is gebruikt, maar dit formulier wordt voornamelijk gebruikt voor het verblijfsdoel «familiebezoek». In de afgelopen vijf jaar (periode 01-01-2017 t/m 31-12-2021) zijn er 1.958 visumaanvragen voor kort verblijf ingediend met als verblijfsdoel «familiebezoek», door aanvragers met de Syrische nationaliteit (zie cijfers in bijlage 1, figuur 2).
Bij hoeveel van deze aanvragen voldeed de aanvrager aan de gestelde voorwaarden?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 zijn er 9.222 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 4.143 zijn ingewilligd (een inwilligingspercentage van ongeveer 45%). Voor specifiek het verblijfsdoel «familiebezoek» zijn er in deze periode 1.958 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 497 aanvragen zijn ingewilligd (ongeveer 25%). T.a.v. de ingewilligde aanvragen is geoordeeld dat aan de bepalingen van de Visumcode is voldaan.
Wat was het afwijzingspercentage van aanvragen voor kort verblijf voor alle nationaliteiten? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen voor kort verblijf specifiek voor Syriërs? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen kort verblijf voor Syriërs die aan alle gestelde voorwaarden voldoen?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 was het weigeringspercentage van alle visumaanvragen wereldwijd (ongeacht nationaliteit en verblijfsdoel) ongeveer 13%. Het weigeringspercentage voor personen in bezit van de Syrische nationaliteit (ongeacht verblijfsdoel) in deze periode bedroeg afgerond 55%.
Aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf (max. 90 dagen per periode van 180 dagen) worden getoetst overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. Als aan alle voorwaarden (inclusief tijdige terugkeer, het niet gesignaleerd staan ter fine van weigering en er geen bezwaar van een andere lidstaat bestaat tegen de komst van de aanvrager) wordt voldaan, wordt een aanvraag ingewilligd. Het afwijzingspercentage van 55% betreft derhalve uitsluitend aanvragen waarbij niet aan alle voorwaarden werd voldaan.
Zie bijlage 1, figuren 5 en 6 voor de gebruikte weigeringsredenen voor afgewezen visumaanvragen van personen in het bezit van de Syrische nationaliteit in de periode van 1-1-2017 t/m 31-12-2021. Vaak worden meerdere weigeringsredenen gebruikt voor een visumaanvraag omdat er sprake is van een combinatie van weigeringsgronden.
De meest voorkomende weigeringsgronden voor Syrische aanvragers zijn:
Bovengenoemde weigeringsgronden zijn overigens ook de meest gebruikte weigeringsgronden voor andere nationaliteiten. In bijlage 2 vindt u een nadere omschrijving van de weigeringsgronden.2
Kunt u aangeven om welke redenen aanvragen, die aan alle voorwaarden voldoen, alsnog worden afgewezen? Speelt het «vestigingsgevaar» hierin een rol?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Eén van de criteria voor het verlenen van een (Schengen) visum kort verblijf is inderdaad of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar de sociaaleconomische binding van betrokkene met het land van herkomst en/of bestendig verblijf. Dit wordt beoordeeld op individuele merites aan de hand van het aanvraagdossier.
Betekent de oorlogssituatie in Syrië dat voor inreizende familieleden in alle gevallen wordt aangenomen dat er geen of slechts een zwakke sociaal en economische band met het land van herkomst of verblijf bestaat? Bestaat een interne werkinstructie waarin dit is uitgewerkt? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. In algemene zin is de burgeroorlog in Syrië uiteraard van grote invloed op de sociaaleconomische omstandigheden van Syriërs. Alle visumaanvragen worden echter op hun eigen merites beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. De meeste visa van Syriërs worden aangevraagd vanuit (buur)landen uit de regio, waarbij geldt dat sommige Syriërs hiervoor op en neer reizen vanuit Syrië en anderen zich (al dan niet tijdelijk) in deze landen hebben gevestigd.
Bent u het eens dat, als aanvragers aan alle voorwaarden voldoen, het uitgangspunt dient te zijn dat de vergunning wordt verleend, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt is inderdaad dat een visum kan worden verleend als aan alle voorwaarden van de Visumcode wordt voldaan. Indien niet aan alle voorwaarden wordt voldaan biedt de Visumcode op grond van artikel 25 aan lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een territoriaal beperkt «kort verblijf» visum te verstrekken voor de duur van maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen, wanneer zij dat op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen, noodzakelijk achten. Dit artikel biedt echter geen ruimte om af te wijken van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Nederland verstrekt daarom geen (territoriaal beperkte) Schengenvisa voor kort verblijf aan personen als ten tijde van de beoordeling van de visumaanvraag gerede twijfel bestaat aan de tijdige terugkeer na afloop van hun visum.
Bent u ook van mening dat elke aanvraag individueel moet worden beoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven en onderbouwen of dat de afgelopen jaren ook de praktijk is geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er zoveel aanvragen worden afgewezen, terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Ja, zie ook de antwoorden op vraag 4 en vraag 5. Visumaanvragen worden op hun eigen merites beoordeeld. Dat is het uitgangspunt en de staande praktijk bij de beoordeling van (Schengen)visumaanvragen voor kort verblijf. Het algemene gemiddelde weigeringspercentage bij visumaanvragen voor NL bedroeg in de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 ongeveer 13%. Voor aanvragers met de Syrische nationaliteit bedroeg het weigeringspercentage 55%. Zoals figuur 5 in bijlage 1 laat zien is daarbij vaak sprake van onvoldoende binding met het land van herkomst of bestendig verblijf en twijfel aan tijdige terugkeer.
Erkent u dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van het gezins- of familieleven voor Syriërs die hier asiel hebben gekregen? Erkent u dat een kort bezoek naar Nederland de enige mogelijkheid kan zijn waarop mensen elkaar kunnen zien of deel uit kunnen maken van belangrijke levensgebeurtenissen?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen gezinsleden en overige familieleden van Syrische Nederlanders/ statushouders. Gezinsleden (partners, minderjarige kinderen en afhankelijke meerderjarige kinderen) kunnen op basis van gezinshereniging (reguliere gezinshereniging of gezinshereniging in het kader van nareis asiel) naar Nederland komen, hiervoor kan een lang verblijf visum worden aangevraagd. In de Nederlandse situatie is dat een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Voor gezinsleden is er derhalve geen belemmering. Voor overige familieleden geldt dat zij voor een bezoek aan Nederland een (Schengen) visum kort verblijf moeten aanvragen waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in de Visumcode.
Bent u van mening dat de menselijke maat voldoende wordt toegepast bij het beoordelen van deze visumaanvragen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 6 v.w.b. de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen een visum te verstrekken op humanitaire gronden. Personen die om humanitaire redenen moeten reizen zijn gedurende de coronapandemie bovendien uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Wat kunnen Syriërs, die aan alle voorwaarden voldoen om hun familieleden uit te nodigen voor kort verblijf, doen om te zorgen dat zij hun familieleden alsnog kunnen zien?
Een Syrische Nederlander of (asiel) statushouder kan een visumaanvraag voor een familielid ondersteunen d.m.v. een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking», maar bij de beoordeling van de visumaanvraag zullen onder andere ook de individuele omstandigheden van de visumaanvrager worden betrokken, om te beoordelen of tijdige terugkeer aannemelijk is. Indien aan alle bepalingen van de Visumcode wordt voldaan, wordt een visum verleend.
Zie het antwoord op vraag 8 voor de overige mogelijkheden.
Figuur 1: Totaal aantal aanvragen voor een kort verblijf (Schengen) visum per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 2: Aantal aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Figuur 3: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 4: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijfper jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel familiebezoek.
Figuur 5: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van 1-1-2017 t/m 31-12-2021 van aanvragers met de Syrische nationaliteit voor alle verblijfsdoelen gezamenlijk.
Figuur 6: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Het artikel ‘Oud-tbs’er Zouo A. vrijdag voorgeleid in Nederland voor dodelijke schietpartij’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oud-tbs’er Zouo A. vrijdag voorgeleid in Nederland voor dodelijke schietpartij»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat vindt u van het feit dat iemand aan wie tbs was opgelegd, meteen na beëindiging van zijn behandeling in de criminaliteit terugvalt, terwijl het Openbaar Ministerie daar uitdrukkelijk voor waarschuwde?
Het past mij niet om op een individuele casus in te gaan. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maatregel is gericht op het voorkomen van recidive. Gedurende de tbs-maatregel worden de risico’s voor de veiligheid van de samenleving altijd scherp in het oog gehouden, onder meer aan de hand van risicotaxaties en klinische oordelen. Als iemand ondanks de tbs-behandeling recidiveert is dat ernstig en moet de dader worden vervolgd en gestraft. Iedereen zet zich maximaal in om recidive te voorkomen, maar we kunnen nooit garanderen dat personen niet recidiveren.
Wat vindt u ervan dat Reclassering Nederland, herhaaldelijk beoordeelde dat het risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten laag zou zijn?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 aangaf, past het mij niet om in te gaan op de specifieke afwegingen in deze individuele casus. In het algemeen maakt de reclassering voor het inschatten van het recidiverisico gebruik van het risicotaxatie-instrument RISC. Met dit instrument brengt de reclassering op gestructureerde wijze de risico- en beschermende factoren in beeld en maakt een inschatting van het recidiverisico. Onderdeel van de RISC is de OXREC, een risicotaxatie-instrument van de University of Oxford waarmee op basis van statische en dynamische factoren een statistische berekening wordt gemaakt van het recidiverisico.
De University of Oxford heeft de OXREC in 2017 gevalideerd voor Nederland op basis van data van het CBS, het WODC en de drie reclasseringsorganisaties. Daarnaast heeft de Vrije Universiteit in 2021 een validatiestudie naar de risico- en beschermende factoren van de RISC afgerond, waarin geconcludeerd is dat de leefgebieden de relevante risicofactoren omvatten.2 Indien nodig kan de reclassering ook gebruik maken van verdiepende instrumenten, bijvoorbeeld bij zedendelinquenten of relationeel geweld.
Gegeven de totstandkoming en wetenschappelijke validatie van het instrumentarium, de werkwijze van de reclassering en de kwaliteitsborging daarvan acht ik dit instrumentarium actueel en toereikend.
Welk toetsingskader hanteert Reclassering Nederland in dit soort gevallen om tot een oordeel te komen? Acht u dit toetsingskader actueel en toereikend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat een voormalig onder terbeschikkinggestelde verdacht wordt van het doodschieten van iemand, een zeer ernstig strafbaar feit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe staat de implementatie van alle lessen en maatregelen naar aanleiding van de zaak Michael P. ervoor?
Zoals vermeld in de voortgangsbrief forensische zorg van 12 mei 2021 op basis van de onafhankelijke toets op de implementatie door Significant Public, is de implementatie afgerond.3 De aanpassingen in regelgeving die toen nog moesten worden doorgevoerd zijn inmiddels allemaal afgerond.
Hoe beoordeelt u het feit dat de laatste jaren zeer ernstige strafbare feiten zijn gepleegd door tbs-gestelden of voormalig tbs-gestelden?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarbij vind ik van belang te vermelden dat uit onderzoek door het WODC volgt dat de cijfers voor recidive voor een zeer ernstig delict na tbs met dwangverpleging relatief laag zijn (binnen twee jaar na uitstroom recidiveert 4,2 procent).4 Uit ditzelfde onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat dit cijfer voor personen die alleen tijdens een detentie forensische zorg hebben gekregen 11 procent is.
Hoe gaat u de balans bewaken tussen het veilig houden van de samenleving en de voorbereiding op een veilige terugkeer in de maatschappij van tbs-gestelden?
Zoals beschreven in de Visie forensische zorg is het voor de voorbereiding op een veilige terugkeer in de maatschappij van tbs-gestelden van belang om stapsgewijs vrijheden toe te kennen.5 Dit doen we door scherpe risicotaxatie, goede informatieoverdracht en passende begeleiding en toezicht. Het evenwicht tussen beveiliging, behandeling en rechtsbescherming moet continu bewaakt worden zodat het past bij het rechtsgevoel in de samenleving én ruimte biedt voor verantwoorde terugkeer. Dit uitgangspunt is verder uitgewerkt in het Kwaliteitskader Forensische Zorg. Na besluitvorming over financiering van hieruit voortkomende meerkosten wordt het naar verwachting dit jaar ingevoerd. In het kwaliteitskader zijn door de sector normen vastgelegd die bepalen wat kwalitatief goede forensische zorg is.
Kunt u in gesprek gaan met de Inspectie J&V over onderhavige casus en daarbij bespreken of de Inspectie J&V als toezichthouder op de tenuitvoerlegging van tbs-maatregelen aanleiding ziet om een (verkennend) onderzoek te doen naar een betere bescherming van de samenleving tijdens het resocialisatietraject van tbs-gestelden? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie is op de hoogte van deze casus, omdat de reclassering conform protocol de Inspectie over deze casus heeft geïnformeerd. Daarbij heeft de reclassering aangegeven – zoals vaker gebeurt – een interne evaluatie uit te voeren. De Inspectie heeft – als onafhankelijk toezichthouder – bij mij aangegeven de uitkomsten van de evaluatie af te wachten alvorens de melding af te sluiten of verder in behandeling te nemen.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de capaciteitsuitbreidingen bij tbs-klinieken?
Ik informeer uw Kamer voor de zomer in de volgende voortgangsbrief forensische zorg over capaciteitsuitbreidingen bij tbs-klinieken.
De signalen die zij ontvangen m.b.t. de steunmaatregelen voor zzp’ers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Judith Tielen (VVD), Romke de Jong (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herkent u de signalen dat gemeenten anders omgaan met de ondersteuning van zelfstandigen dan het Kabinet beoogt? Herkent u de signalen van veel zelfstandigen dat zij geconfronteerd worden met een vermogens- of levensvatbaarheidstoets bij de aanvraag van steun? Zo ja, wat doet u met deze signalen?
Er is inderdaad een aantal signalen in de media geweest dat gemeenten te veel informatie zouden hebben opgevraagd. Gemeenten moeten in het (vereenvoudigd) Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) de levensvatbaarheid beoordelen en hebben daar informatie voor nodig. Gemeenten kijken daarbij naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen en gemeenten hebben daarin een decentrale verantwoordelijkheid. Ook kunnen gemeenten aanvullende informatie uitvragen als die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie over vermogen kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Daar waar bij het ministerie signalen binnenkomen dat gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen, wordt dit uitgezocht en als blijkt dat er inderdaad onnodige informatie wordt uitgevraagd, wordt de VNG verzocht contact hierover op te nemen met de betreffende gemeente.
Daarnaast heeft de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeenten in de Kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20222 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Wat vindt u ervan dat – ondanks de eerdere uitspraak van het kabinet dat «gemeenten alleen informatie kunnen uitvragen die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag» – gemeenten klaarblijkelijk1 toch vragen stellen over het vermogen van zelfstandigen? Kunt u zich voorstellen dat dit voor zelfstandigen een belemmering is om steun aan te vragen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat gemeenten de «instructies» m.b.t. steun voor zelfstandigen beter opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier bent u in contact met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, Divosa en individuele gemeenten om ervoor te zorgen dat uw beleid op de bedoelde manier wordt toegepast? In hoeverre beschouwen deze organisaties de ondersteuning van zelfstandigen als voldoende? En in hoeverre werken zij eraan om zelfstandigen snel te ondersteunen tijdens deze fase van de coronacrisis?
Gemeenten hechten er, net zoals het kabinet, veel belang aan dat zelfstandigen snel en goed ondersteund worden. Er is voortdurend en intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten over dit beleid en de uitvoering ervan in diverse werkgroepen. Juist dit contact heeft ervoor gezorgd dat het Bbz is vereenvoudigd, omdat gemeenten aangaven dat het reguliere Bbz niet zou zijn toegerust op de verwachte aantallen na afloop van de Tozo. Daarnaast vinden gemeenten op de websites van Divosa, VNG, Stimulansz en het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties Nederland de meest actuele informatie en ondersteuningsproducten waarmee ze het vereenvoudigde Bbz adequaat kunnen uitvoeren. Gemeenten geven aan ondernemers hiermee goed te kunnen ondersteunen.3
Heeft u (cijfermatig) inzicht in de ontwikkeling van enerzijds de omzetten en aantal gewerkte uren van zelfstandigen en anderzijds het interen op de financiële reserves en buffers van zelfstandigen? Kunt u deze cijfers delen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in vergelijking met werknemers in loondienst?
Er is recent onderzoek van de Universiteit Leiden4 naar de werkgelegenheidseffecten van de coronacrisis op zelfstandigen. Daaruit blijkt dat het aantal gewerkte uren van zelfstandigen in 2020 en in het begin van 2021 gedaald is. Ook is de daling van het aantal gewerkte uren bij zelfstandigen sterker dan bij werknemers. CBS-cijfers laten eenzelfde beeld zien.5
Bij de evaluatie van het steunpakket zal eveneens ingegaan worden op overige ontwikkelingen met betrekking tot onder andere de werkgelegenheidseffecten en de financiële positie van zelfstandigen en werknemers tijdens de coronacrisis. Over deze evaluatieaanpak is uw Kamer eind 2021 nader geïnformeerd.6
Kunt u zich voorstellen dat zelfstandigen zich door de overheid niet serieus genomen voelen omdat voor velen een eventuele tegemoetkoming tot maximaal bijstandsniveau niet in verhouding staat tot hun verlies van inkomen door corona? Zo ja, wat kunt u eraan doen om te laten zien dat u zelfstandigen serieus neemt?
Het zijn moeilijke tijden voor ondernemers. Dit geldt zeker voor ondernemers in die sectoren die nog steeds geconfronteerd worden met maatregelen. Ik begrijp dan ook heel goed dat ondernemers en werkenden zich zorgen maken en dat onzekerheid over hun inkomen hard aankomt. Daarom biedt het kabinet ook inkomensondersteuning via het Bbz. Het Bbz is een tijdelijke vangnetvoorziening voor zelfstandigen met financiële problemen om hen in staat te stellen weer volledig zelfstandig in het bestaan te voorzien. Het klopt dat een voorziening op bijstandsniveau niet het hele verlies aan inkomen compenseert, maar het biedt wel een basis. Dit Bbz is vereenvoudigd. Tot 1 april 2022 geldt dat eventueel aanwezig vermogen geen reden vormt om de aanvraag inkomensondersteuning af te wijzen, terwijl dat in het reguliere Bbz eerst zou leiden tot voorlopige leenbijstand. De ondersteuning kan met terugwerkende kracht aangevraagd worden. Ook geldt een maandsystematiek in plaats van een jaarsystematiek. Deze maandsystematiek leidt daarbij tot een verrekening van inkomsten die gunstiger voor ondernemers uitpakt omdat over een heel jaar bezien alle inkomsten meetellen en deze kunnen tegenvallen maar ook meevallen. De voorwaarden zijn ruimer dan de voorwaarden die in het reguliere Bbz gelden. Daarnaast is er ook nog ondersteuning beschikbaar die gemeenten kunnen bieden in de vorm van bijzondere bijstand, kan een deel van de zelfstandigen aanspraak maken op de TVL en/of de NOW en is er ook aanvullende ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap beschikbaar.
Hoeveel zelfstandigen hebben zich – met behulp van de regionale mobiliteitsteams bijvoorbeeld – sinds maart 2020 laten omscholen of zijn in loondienst gaan werken? Kunt u cijfers hierover met de Kamer delen? Hoe kwalificeert u de mobiliteit van deze zelfstandigen?
Sinds september 2021 zijn de 35 regionale mobiliteitsteams (RMT’s) in het land operationeel. Landelijk is nog geen cijfer te geven over het aantal zelfstandigen dat bij de RMT’s heeft aangeklopt voor ondersteuning bij het vinden van werk. In algemene zin valt de vraag naar dienstverlening van de regionale mobiliteitsteams tot nu toe nog mee, mede vanwege de steunmaatregelen en de huidige economische situatie (lage werkloosheid). Momenteel werken we aan een monitor om dit inzichtelijker te krijgen. Hierover wordt de Kamer via de volgende voortgangsbrief over het coronasteun- en herstelpakket geïnformeerd. De Bbz-loketten en RMT’s werken actief samen om de aanvullende RMT-dienstverlening waar nodig aan te bieden aan zelfstandigen. Uit de tweewekelijkse overleggen met de operationeel coördinatoren van de 35 RMT’s blijkt dat zelfstandige ondernemers ook uit eigen beweging de weg naar het RMT weten te vinden.
Heeft u overwogen om de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) te herintroduceren, op dezelfde manier vorm gegeven als tijdens de eerste TOZO? Wat is de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling? Wat is de reden dat u niet heeft besloten tot een herintroductie daarvan?
Het kabinet is van mening dat het in deze fase van de pandemie van belang is dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contact beperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij het aanhouden van een niet-levensvatbaar bedrijf. Per 1 oktober 2021 is als overgang van de Tozo naar het reguliere Bbz, een versoepelde versie van het Bbz in werking getreden. Hierbij wordt ook gekeken naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Het kabinet is van mening dat dit het beste past bij de huidige situatie. Zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, komen zo eerder in beeld zodat er naast inkomensondersteuning vanuit gemeenten ook ondersteuning bij heroriëntatie richting andere (bedrijfs-)activiteiten kan worden geboden. Gemeenten bieden daarnaast schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat zelfstandigen die door corona hun omzet en inkomen hebben zien verdampen, voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen?
De verwachting is dat zelfstandigen met in de kern levensvatbare bedrijven mettertijd voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen. Ook zet het kabinet in op ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap. Het gaat hierbij onder andere om coaching, scholing en schuldhulpverlening. Voor ondersteuning via de bijzondere bijstand en schuldhulpverlening heeft het kabinet € 45 mln. vrijgemaakt voor 2022. Ik ben in gesprek over de schuldhulpverlening met onder andere de VNG, MKB-NL, herstructureringsdeskundigen, schuldhulpverlening voor ondernemers (de NVVK en ook individuele schuldhulpverleners).7 Ook de krapte op de arbeidsmarkt kan ondernemers mogelijkheden bieden om in hun inkomen te voorzien. Tot slot doet het kabinet zijn best om ondernemers in de problemen zo goed mogelijk te bereiken. We roepen ondernemers op om zich bij hun gemeente te melden voor de juiste ondersteuning.
De mogelijkheid dat de nachttrein Brussel/Amsterdam-Berlijn/Dresden/Praag ook in Hengelo stopt |
|
Mahir Alkaya (SP), Pieter Grinwis (CU), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer in het MIRT Overzicht 2021 schreef dat er meer dan 9 miljoen euro is uitgetrokken voor de verbinding Hengelo-Bad Bentheim voor het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdend vervoer en de verknoping van de nationale netwerken van Nederland en Duitsland?1
Ja. Deze bijdrage van € 9,33 mln. betreft een afspraak uit 2014 om de treindienst van Bielefeld over Osnabrück en Rheine tot 2029 door te laten rijden naar Hengelo. In het kader van navolgbaarheid worden deze eerdere afspraken opgenomen in elk volgend MIRT-overzicht.
Herinnert u zich dat de regering de ambitie geuit heeft om de reistijd, frequentie en het reiscomfort te verbeteren op de internationale treinen naar het Oosten en het Zuiden?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er nu een nieuwe nachttrein gaat rijden tussen Brussel, Antwerpen, Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Berlijn/Dresden/Praag en dat deze trein nergens stopt tussen Amsterdam en Bad Bentheim?3
Zie mijn beantwoording van vragen 2 en 4.
Is het u bekend dat Bad Bentheim weliswaar een mooie stad is, maar slechts ongeveer 15.000 inwoners heeft en dat het dus ook logischer zou zijn om de trein (ook) te laten stoppen op ten minste een extra station aan de Nederlandse kant van de grens, namelijk Hengelo (en/of Deventer)?
Naar ik begrijp van European Sleeper stopt de nachttrein Brussel-Amsterdam Praag in Bad Bentheim omdat er een wisseling moet plaatsvinden van personeel en bovenleidingspanning.
Daarbij heb ik ook begrepen dat er voor hen verschillende redenen zijn om hun nachttrein niet te laten stoppen tussen Amsterdam en de Duitse grens. Ten eerste speelt mee dat met het late vertrek en vroege aankomst op deze eventuele halteplaatsen een minder aantrekkelijk treinproduct ontstaat. Een stop op Hengelo zou bijvoorbeeld zijn rond half 1 ’s nachts en rond half 5 ’s ochtends. Deze nachtelijke tijden maken deze haltes niet erg aantrekkelijk voor zowel de reizigers die in-/uit willen stappen als voor de reizigers aan boord die rustig willen slapen. Ten tweede speelt het feit dat de dienstregeling voor deze nachttrein niet genoeg ruimte biedt voor een extra stop tussen Amsterdam en de grens. De krapte van deze dienstregeling wordt overigens, naast de wensen van overige vervoerders, mede veroorzaakt door nachtelijk onderhoud en snelheidsbeperkingen in het kader van de baanstabiliteit, een toetredingsdrempel die ook naar voren is gekomen in eerder genoemde marktverkenning.
Is het u bekend dat er overdag één of twee treinen per uur tussen Hengelo en Bad Bentheim zijn (reistijd: 18 minuten), maar dat er laat op de avond geen treinen rijden tussen deze stations?
Ja.
Wilt u bevorderen dat de nachttrein tussen Brussel/Amsterdam en Berlijn/Dresden/Praag ook op het internationaal knooppunt Hengelo stopt, zodat reizigers uit het Oosten van het land (Amersfoort en verder naar het Oosten) naar Hengelo kunnen reizen en daar kunnen overstappen op de nachttrein naar Berlijn, Dresden en Praag?
Gezien de ambities rondom internationale verbindingen, juich ik toe dat nieuwe vervoerders deze stap maken en zelf een nieuwe verbinding in de markt willen zetten. European Sleeper rijdt deze verbinding in open toegang, waardoor European Sleeper haar eigen afwegingen mag maken binnen de eerder genoemde (on)mogelijkheden. Ik onderhoud wel contacten met dergelijke nieuwe initiatiefnemers om te kijken waar het Rijk bijvoorbeeld een rol kan spelen in het wegnemen van toetredingsdrempels.
In deze contacten heeft European Sleeper bij mij aangegeven dat ze zelf een ultieme poging doen om een stop in Oost-Nederland in te passen, maar dat dit voor 2022 niet erg kansrijk lijkt. Onderzocht wordt of een stop per 2023 realiseerbaar is, maar gezien de inpasbaarheid op het spoornetwerk (zoals genoemd in antwoord 13) lijkt dit vooralsnog lastig. Zoals eerder benoemd, heeft European Sleeper de bereidheid om met betrokkenen in gesprek te gaan. Ik moedig dergelijke gesprekken aan.
Het bericht dat een kwart van de scholen geen terugkoopregeling heeft |
|
Zohair El Yassini (VVD), Peter Kwint (SP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat slechts 22% van de scholen zichtbaar informatie over de terugkoopregeling op hun website heeft staan?1
Met de invoering van de terugkoopregeling voor ongebruikte leermiddelen in schooljaar 2021 – 2022, is afgesproken dat instellingen op een heldere wijze informatie verstrekken aan studenten over hoe deze terugkoopregeling binnen de desbetreffende instelling is georganiseerd. Het is aan de school om te bepalen hoe zij hieromtrent met de studenten communiceren. Ik vind het belangrijk dat de informatievoorziening door alle scholen op een goede en transparante manier gebeurt. Dat lijkt op basis van het onderzoek van JOB nu niet het geval te zijn. Naar aanleiding van het signaal dat JOB geeft, zal ik met de sector hierover in gesprek gaan.
Hoeveel mbo-scholen hebben nu een terugkoopregeling? Bent u bereid om met scholen in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat iedere school een terugkoopregeling heeft?
Uit de analyse van JOB blijkt dat 14 instellingen van de 59 instellingen op dit moment een terugkoopregeling op hun site hebben gepubliceerd. In het onderzoek van JOB zijn de externe websites van de scholen betrokken. Nu hebben scholen ook andere communicatiemiddelen richting studenten. Het is mogelijk dat instellingen de terugkoopregeling op een andere wijze hebben gepubliceerd (bijvoorbeeld in het studentenportaal) of gecommuniceerd (bijvoorbeeld met flyers of door personeel). De MBO Raad heeft onder haar leden uitgevraagd of zij een terugkoopregeling hebben en hoe deze is gecommuniceerd. Ik zal de uitkomsten van deze uitvraag bespreken met JOB en de MBO Raad.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat studenten actief geïnformeerd worden over de terugkoopregeling op hun school?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wat wordt er bedoeld met «Voor alle onderwijsbenodigdheden geldt dat ze voldoende intensief in het onderwijs en leerproces gebruikt worden – anders mag de school niet aan de student vragen om over deze benodigdheden te beschikken», zoals in het Servicedocument Schoolkosten staat? Wanneer wordt iets voldoende intensief gebruikt?
Het is op dit moment aan de instelling om in de terugkoopregeling uit te leggen wanneer een leermiddel onvoldoende intensief is gebruikt. In het servicedocument schoolkosten is opgenomen dat de studentenraad instemming heeft op het schoolkostenbeleid. Het ligt in de rede dat instellingen de terugkoopregeling en daarmee een nadere definiëring, ter instemming hebben voorgelegd. De MBO Raad heeft deze vraag meegenomen in haar uitvraag onder haar leden.
Kunt u een sluitende definitie geven van «ongebruikte leermiddelen»? Bent u van mening dat iedere school dezelfde definitie zou moeten hanteren zodat er geen verschillen tussen scholen kunnen bestaan?
Iedere individuele instelling bepaalt wat er onder het begrip «ongebruikte leermiddelen» valt. Ik vind het hierbij belangrijk dat instellingen komen tot een definitie die op draagvlak kan rekenen van de studenten. Studentenraden hebben instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid. De terugkoopregeling is onderdeel van het schoolkostenbeleid. Daarom dient de terugkoopregeling aan de studentenraad te worden voorgelegd ter instemming. De JOB en de MBO Raad vinden het wenselijk om inzicht te krijgen wat de oorzaken, aard en omvang van de problematiek omtrent ongebruikte leermiddelen is. In mijn gesprek met de JOB en de MBO Raad zal ik de voortgang bespreken en hen oproepen om hun achterban te verzoeken om daar waar er op hun scholen de beelden over ongebruikte leermiddelen uiteenlopen, te werken aan een definitie.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat de lijsten met boeken en onderwijsbenodigdheden kritisch worden bekeken en boeken die niet of nauwelijks worden gebruikt eraf worden gehaald?
Dit is primair aan de instellingen zelf. Met JOB en de MBO Raad is de afspraak gemaakt dat instellingen leermiddelenlijsten periodiek opschonen. Leermiddelen die onvoldoende worden gebruikt zullen niet langer worden gevraagd. De verplichting om ongebruikte leermiddelen terug te kopen moet ervoor zorgen dat instellingen kritisch zijn over welke boeken en lesmaterialen worden gevraagd. Ik zal in mijn gesprek met JOB en de MBO Raad de voortgang van deze afspraak bespreken.
Wat zijn de redenen dat er nog steeds ongebruikt lesmateriaal op deze lijsten te vinden is?
In de evaluatie servicedocument schoolkosten mbo worden hiervoor drie redenen genoemd. Ten eerste lijken opleidingsteams hier niet scherp genoeg op te zijn. Ook zijn boeken en licenties vaak alleen samen te koop. Het boek wordt bijvoorbeeld niet of nauwelijks gebruikt, maar de licenties wel. Tot slot blijkt soms dat gaandeweg de opleiding dat de gevraagde boeken en lesmaterialen niet aansluiten bij het verloop van de opleiding. De laatste reden hangt mogelijk samen met de coronapandemie, waardoor een groot deel van het onderwijs digitaal heeft plaatsgevonden.
Het bericht 'Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Deelt u de mening dat deze subsidieregeling niet mag leiden tot meer ongelijkheid tussen bewoners?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 5 van de leden Beckerman en Nijboer.
Deelt u de mening dat elke vorm van willekeur in de subsidieaanvraag niet past bij de ruimhartige vergoeding aan Groningen waar de Kamer om gevraagd heeft?
Ik ben van mening dat er geen willekeur mag plaatsvinden bij de toekenning van een subsidie. Deze subsidieregeling is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren en betreft geen vergoeding van materiële of immateriële schade.
Is er genoeg subsidie beschikbaar om alle aanvragen voor deze subsidie toe te kennen aan huishoudens die in aanmerking komen voor deze subsidie? Zo nee, hoeveel extra subsidie zou er nodig zijn om te voldoen aan alle aanvragen?
In mijn brief van 14 januari jl. («Benutting budget woningverbeteringssubsidie») heb ik inmiddels uw Kamer laten weten dat er extra budget beschikbaar komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen.
Heeft de plek in de wachtrij invloed op het wel of niet toekennen van de subsidie aan de aanvrager? Zo ja, kunt u uitleggen hoe bepaald wordt wat de plek van de aanvrager wordt in de wachtrij?
SNN heeft aanvragers die een aanvraag digitaal wilden indienen automatisch, op volgorde van binnenkomst, in de wachtrij geplaatst. Vervolgens werd de aanvrager doorgeleid naar het E-loket waar een aanvraag ingediend kon worden. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld door het SNN.
Het artikel ‘Corona lijkt kans op diabetes te verhogen bij kinderen’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waaruit naar voren komt dat kinderen na een COVID-infectie tot wel 2.6 keer meer kans maken op zowel diabetes type 1 en 2?1
Ik ben bekend met dit onderzoek.
Hoe duidt u, met dit onderzoek inachtneming, de algemene risico-situatie rondom kinderen die besmet raken met COVID-19?
Op basis van dit onderzoek is geen uitspraak te doen over de algemene risico-situatie voor kinderen die besmet raken met covid. Dit onderzoek geeft een aanwijzing dat diabetes vaker optreedt bij kinderen die eerder positief testten op sars-cov-2 dan bij kinderen die geen positieve test hadden ontvangen. Hetzelfde is eerder gevonden bij volwassenen, net als voor andere aandoeningen. Een beperking van dit onderzoek is dat men geen informatie had over factoren die zowel het risico op covid-19 als op diabetes verhogen, zoals overgewicht.
Kunt u zich vinden in de stelling dat de (ernst van de) effecten en de potentiële gevolgen hiervan, op zowel korte- als lange termijn in het geval van besmetting door COVID-19 bij kinderen nog onvoldoende duidelijk en in beeld zijn?
In het advies «Vaccinatie van 5- tot en met 11-jarigen tegen COVID-19» heeft de Gezondheidsraad recent alles beschreven wat bekend is over de gevolgen van een besmetting door COVID-19 bij kinderen. Het advies om vaccinatie aan te bieden is gemaakt na een afweging van de, mogelijk zeldzame, gevolgen van een besmetting.
Vindt u, wetende dat nieuwe korte- en langetermijneffecten van besmetting door COVID-19 zoals deze, en zowel de kwantiteit als de (ernst van) de gevolgen van long-COVID nog worden onderzocht en ontdekt en dus nog (deels) onbekend zijn, dat het verantwoord is de scholen te openen?
Het belang van fysiek onderwijs kan niet worden overschat. Zelfs indien de scholen gesloten zijn, is voorzien in noodopvang voor kwetsbare doelgroepen. De experts hebben in het advies naar aanleiding van het 136e OMT geadviseerd om het primair en secundair onderwijs te openen, en inmiddels zijn gelukkig alle scholen weer geopend.
Elk kind heeft recht op onderwijs en fysiek onderwijs is belangrijk om leervertragingen te voorkomen en in te halen, en ook voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en welzijn van leerlingen is het belangrijk dat zij naar school kunnen. Het beleid van het kabinet is er op gericht scholen open te houden.
Kunt u garanderen dat kinderen, hun ouders, docenten en andere betrokkenen bij het openen van de scholen niet méér risico zullen lopen op besmetting en dus de (in)directe gevolgen hiervan, zoals bijvoorbeeld vermeld in het onderzoek, dan bij het gesloten houden van de scholen?
Het risico op een besmetting is altijd groter wanneer contact mogelijk is, dan wanneer dat niet mogelijk is. Deze risico’s moeten echter afgewogen worden tegen de risico’s op negatieve gevolgen van de maatregelen. Een scholensluiting is op korte, maar zeker ook op lange termijn zeer schadelijk. Een sluiting van het onderwijs heeft grote negatieve effecten op mentaal welzijn, gezondheid en het toekomstperspectief van jongeren, maar dus ook op de economie. Niet alleen de sluiting zelf maar ook de daarmee samenhangende onzekerheid eist mentaal zijn tol. Dat blijkt ook uit het feit dat voor het eerst in tientallen jaren een duidelijke toename van stoornissen bij kinderen en jongeren te zien is.
Kunt u garanderen dat de fysieke veiligheid en gezondheid van kinderen, hun ouders, docenten en andere betrokkenen de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, hoe wordt dit actief nagestreefd bij het openen van de scholen temidden een coronagolf met het hoogste aantal besmettingen per dag en de hierboven gepresenteerde informatie?
Veiligheid en welzijn van kinderen heeft de hoogste prioriteit. Het risico op schade voor kinderen door het gebrek aan fysiek onderwijs moet daarbij afgewogen worden tegen het risico door een besmetting. Om het risico op besmetting te verminderen zijn de afgelopen maanden aanvullende maatregelen ingezet: tweemaal per week preventief testen met behulp van een zelftest voor alle kinderen vanaf groep 5 en voor docenten, het gebruik van mondmaskers bij verplaatsing en de inzet van vaccinatie.2 Tevens wordt er aandacht besteed aan de ventilatie in de klaslokalen.
Is er voor het openen van de scholen nog een extra evaluatiemoment ingelast? Zo nee, hoe wordt het besluit rondom de huidige situatie getoetst? Acht u het wenselijk dat voor het nemen van een dergelijk besluit met potentieel grote risico's, dit nieuwsbericht en het huidige epidemiologische beeld opnieuw worden geëvalueerd?
Daar waar, gezien de epidemiologische situatie, versoepelingen mogelijk zijn, gaan scholen, vanwege het belang van fysiek onderwijs, voor.
In hoeverre is er concreet werk gemaakt van het creëren van een veilige omgeving op scholen, waarbij kan worden gedacht getoetste ventilatie-eisen en CO2-meters, testbeleid en mondkapjesplicht? Mits hier werk van is gemaakt, op hoeveel procent van alle scholen is dit het geval? Deelt u de mening dat geen enkele docent, ouder of kind onnodig risico mag lopen, en de scholen op basis van artikel 22, eerste lid van de Grondwet niet open kunnen zolang dit niet kan worden gegarandeerd?
De aanvullende maatregelen voor het onderwijs gelden voor iedereen, daarmee wordt op een verantwoorde manier fysiek onderwijs gegeven op alle scholen in Nederland. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft u steeds over de getroffen maatregelen geïnformeerd, in aparte brieven of via de stand van zakenbrieven.3
Kunt u begrip opbrengen voor ouders die, bijvoorbeeld omdat zij of hun kind(eren) kwetsbaar zijn, ervoor kiezen hun kind(eren) thuis te houden? Kunt u toezeggen dat de leerplicht in deze gevallen niet zal worden gehandhaafd?
Voor leerlingen met onderliggende problematiek waarvan de behandelend (kinder)arts adviseert om niet naar school te gaan, wordt aangesloten bij de bepalingen zoals deze ook gelden voor leerlingen die vanwege een andere medische aandoening niet naar school kunnen. Scholen zijn verplicht voor deze leerlingen een alternatief onderwijsaanbod te verzorgen. Afstandsonderwijs kan fungeren als alternatief onderwijsaanbod. Er is overleg tussen ouders, leerling en school nodig over wat daarin mogelijk is. Indien het verplichte onderwijsprogramma (deels) bestaat uit afstandsonderwijs, en een leerling daar niet aan mee doet, dan moeten scholen het ongeoorloofd verzuim in dat geval ook melden; de leerplichtambtenaar kan vervolgens contact zoeken met de ouders/verzorgers. Tips, vragen en antwoorden en handreikingen staan in een handelingskader voor wanneer leerlingen (willen) thuisblijven omwille van corona; dit is ontwikkeld door de onderwijsraden, OCW en andere partners.
In hoeverre zijn gesprekken gevoerd met de betrokkenen (het onderwijs, individuele docenten, ouders, etc.) over wat er nodig is om non-fysiek onderwijs zo goed mogelijk te faciliteren?
De afgelopen jaren is er sprake van frequent overleg tussen het Ministerie van OCW en de relevante partijen uit het onderwijsveld (zowel bonden, raden als leerling- en ouderorganisaties). Op dit moment is er sprake van een wekelijks overleg waarin dergelijke thema’s, aandachtspunten en signalen worden besproken. In de gezamenlijke servicedocumenten en protocollen die door de sector zijn opgesteld kunnen docenten, ouders en andere betrokken uit het onderwijs nadere informatie vinden, bijvoorbeeld als het gaat om afstandsonderwijs.
Bent u bereid om te gaan staan voor de volksgezondheid, en de keuze te maken fysiek onderwijs niet toe te staan zolang dit risico's voor de individuele – evenals de volksgezondheid presenteert? Bent u bereid om hierin impopulaire maatregelen te nemen, en alles op alles te zetten om het onderwijs en alle betrokken zowel incidenteel als structureel te faciliteren met alles dat nodig is?
Ik ben zeker bereid te gaan staan voor de volksgezondheid en om impopulaire maatregelen te nemen. Zoals in de antwoorden op de eerdere vragen aangegeven ondersteunen we de onderwijsinstellingen om het onderwijs zo veilig mogelijk doorgang te laten vinden. Ten aanzien van het al dan niet toestaan van fysiek onderwijs maakt het kabinet, op basis van de adviezen van experts, een andere afweging van de risico’s.
Bent u bereid te faciliteren dat betrokken partijen zoals hierboven genoemd altijd een plek aan tafel krijgen in de te maken afwegingen en besluiten rondom het onderwijs in coronatijd, en dat besluiten die onder andere hun fysieke gezondheid kunnen aantasten en potentieel levensgevaarlijke situaties creëert voor ouders, kinderen en docenten uit risicogroepen, niet zonder hun input worden gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 10.
De samenstellingsvoorschriften voor babyvoeding |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke regelgeving precies geldt voor de samenstelling van babyvoeding?
De regelgeving over babyvoeding wordt Europees geregeld via Verordening 609/20131. Deze verordening is uitgevoerd in het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016. De samenstellingseisen voor babyvoeding zijn op Europees niveau vastgelegd in de Richtlijn 2006/125/EG2. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Warenwetregeling Babyvoeding.
Klopt het signaal dat ondanks de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 609/2013 en het intrekken van Richtlijn 2006/125/EG en de daarop gebaseerde Warenwetregeling Babyvoeding in de nationale handhaving nog wel teruggegrepen wordt op de genoemde Warenwetregeling Babyvoeding? Zo ja, kunt u dit nader duiden?
Richtlijn 2006/125/EG is nog steeds van kracht. Deze richtlijn zal op grond van artikel 20, vierde lid, van Verordening 609/2016 worden ingetrokken zodra er op Europees niveau gedelegeerde handelingen voor babyvoeding zijn vastgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, van voornoemde verordening. De Warenwetregeling Babyvoeding blijft, op grond van artikel 3, tweede lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016 (Stb. 2016, 161), van toepassing tot het moment dat de gedelegeerde handelingen voor babyvoeding zijn vastgesteld. Handhaving van deze Warenwetregeling vindt plaats op grond van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. De rubrieken D-26.4.2 en D-26.5 tot en met D-26.13 blijven, op grond van artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit bijzondere voeding 2016, van toepassing, indien en zolang de gedelegeerde handelingen voor babyvoeding niet zijn vastgesteld.
In hoeverre viel het besmeren van brood met broodbeleg onder de definitie «aanmaken» zoals werd vermeld in bijlage II van Richtlijn 2006/125/EG?
De term «aanmaken» is niet wettelijk gedefinieerd. Over de gerelateerde term «gebruiksaanwijzing» wordt het volgende gezegd in artikel 9, eerste lid, onder j van Verordening 1169/2011: «een gebruiksaanwijzing is verplicht als het levensmiddel moeilijk te gebruiken is zonder gebruiksaanwijzing».
Richtlijn 2006/125/EG is in Nederland geïmplementeerd in het Warenwetregeling Babyvoeding. Bijlage IV van deze regeling regelt de samenstellingseisen van babyvoeding die als zodanig wordt verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant is aangemaakt. Een gebruiksaanwijzing behoort tot de verplichte voedselinformatie als het levensmiddel zonder deze aanwijzing moeilijk te gebruiken is. Voor smeerbaar broodbeleg – zoals bijvoorbeeld chocoladepasta – geldt dat het een gebruiksklaar product betreft, wat zonder verdere handelingen geschikt is voor consumptie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gedelegeerde handelingen op basis van artikel 11 van de Verordening (EU) nr. 609/2013?
De Europese Commissie is in 2019 gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van gedelegeerde handelingen over babyvoeding. Hiervoor heeft de Europese Commissie een Task Force opgericht en enkele bijeenkomsten gehouden. Door de werkzaamheden van de Europese Commissie voor de Farm to Fork strategie heeft de Europese Commissie een capaciteitstekort en zijn in 2021 de werkzaamheden van deze Task Force tijdelijk stopgezet. Het is op dit moment onduidelijk wanneer dit weer opgepakt gaat worden.
Is de veronderstelling juist dat bij toepassing van samenstellingsvoorschriften op basis van artikel 9 en 11 van de Verordening (EU) nr. 609/2013 uitgegaan moet worden van het passende gebruik zoals vermeldt op het etiket (artikel 9, vijfde lid)?
Ja.
Wordt bij het handhaven van de samenstellingsvoorschriften voor babyvoedingsproducten gekeken naar het gebruik van deze producten zoals op het etiket vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NVWA controleert producten in zijn geheel, dus inclusief de informatie op het etiket.
Gelden de samenstellingsvoorschriften voor babyvoedingsproducten die dienen als broodbeleg voor de complete maaltijd, namelijk brood in combinatie met broodbeleg?
Samenstellingsvoorschriften gelden voor babyvoeding die als zodanig wordt verkocht of volgens de gebruiksaanwijzing van de fabrikant is aangemaakt.
Wordt in de samenstellingsvoorschriften verschil gemaakt tussen maaltijdpotjes die in een keer genuttigd worden en potjes met broodbeleg die in verschillende porties in combinatie met brood genuttigd worden? Zo ja, hoe?
De samenstellingsvoorschriften staan in de wet (artikel 3, tweede lid, Warenwetregeling Babyvoeding. De voorschriften voor vetten bijvoorbeeld verwijst naar bijlage IV, onderdeel 3.2 «de totale hoeveelheid vet in de eetwaar uit alle bronnen niet groter dan 1,1 g/100kJ (4,5 g/100 kcal).» De NVWA houdt toezicht aan de hand van deze wet.
Worden samenstellingsvoorschriften voor babyvoeding en de handhaving ervan aangepast op ontwikkelingen in het assortiment babyvoeding?
Gezien de diversiteit van producten die in het huidige assortiment babyvoeding is ontstaan en die niet altijd in de voedingsbehoefte van kleine kinderen voorziet is het noodzakelijk regelgeving hieromtrent strikter te maken. Nederland zal bij de ontwikkeling van de gedelegeerd handeling voor op granen gebaseerde levensmiddelen en babyvoeding zorgen dat de samenstellingseisen strikt worden afgebakend en dat deze eisen zodanig worden opgesteld dat ze voorzien in de voedingsbehoefte van kleine kinderen.
De 10.000 euro subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het gaswinningsgebied. |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de stormloop op de 10.000 euro subsidie voor verduurzaming/verbetering van woningen in het gaswinningsgebied? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom heeft u er bewust voor gekozen om niet te zorgen voor voldoende budget?
De subsidieregeling is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die het Rijk met de provincie en de aardbevingsgemeenten heeft gemaakt op 6 november 2020. Afgesproken is dat particuliere woningeigenaren in het postcodegebied waar de waardedalingsregeling geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682, en die geen onderdeel zijn van het versterkingsprogramma, maximaal € 10.000 subsidie kunnen aanvragen voor verduurzaming en woningverbetering. Ten tijde van het opstellen van de bestuurlijke afspraken was voor alle partijen duidelijk dat het totale budget van 300 miljoen euro onvoldoende zou zijn om alle Groningers die aan de voorwaarden van de regeling voldoen, tegemoet te komen. Op dat moment is de inschatting gemaakt dat in de praktijk niet alle woningeigenaren die in aanmerking komen een aanvraag voor het volledige subsidiebedrag zouden doen. Inmiddels is duidelijk dat de omvang van het aantal aanvragen daarmee onderschat is. Ik heb uw Kamer op 14 januari 2022 per brief («Benutting budget woningverbeteringssubsidie») gemeld dat het kabinet 250 miljoen euro extra voor deze regeling uittrekt.
Deelt u de mening dat het uitermate pijnlijk is dat in dezelfde week waarin het kabinet aankondigt dat de gaswinning mogelijk verdubbeld wordt Groningers moeten concurreren om geld?
Ik betreur de gang van zaken rondom de subsidieregeling en heb dezelfde dag direct gezegd dat ik mijn best zou doen om te kijken of ik dit kon oplossen. Binnen vier dagen is aanvullend budget door het kabinet beschikbaar gesteld. Daarnaast kan ik mij goed voorstellen dat het nieuws over de tegenvallers rondom de gaswinning een erg vervelende boodschap voor Groningers was. De belofte die mijn voorgangers hebben gedaan en die ook ik namens het hele kabinet doe, is dat ik mij maximaal inzet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig en definitief te beëindigen.
Schaamt u zich niet dat mensen uren buiten in de rij moeten staan om niet buiten de boot te vallen?
Ja. In mijn tweedaagse werkbezoek aan Groningen heb ik dan ook aangegeven dat dit niet meer mag gebeuren.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer onrechtvaardig is en bijdraagt aan een toename van ongelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur de gang van zaken, die door het tekort aan budget is ontstaan. Ik kan heel goed begrijpen dat dit bij Groningers een gevoel van ongelijkheid heeft opgeroepen. Het is voor al die Groningers die zonder resultaat urenlang in een wachtrij hebben gestaan, niet meer dan terecht dat ook zij aanspraak kunnen maken op de subsidie.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de overheid hiermee nog verder wordt beschadigd?
Ik deel deze mening. Tijdens mijn werkbezoek op 17 januari jl. heb ik aangegeven dat ik recht wil doen aan Groningers en hun vertrouwen wil terugwinnen. Daarbij is het besluit om 250 miljoen euro extra budget beschikbaar te stellen een eerste stap.
Bent u bereid alsnog te zorgen voor voldoende budget? Zo ja, per wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 2.
In uw beantwoording op eerdere kamervragen, waarin we de manier waarop u Groningers laat concurreren om geld hekelden, gaf u aan onze typering «wedstrijdje» niet te herkennen. Hoe staat die uitspraak in verhouding tot de stormloop?2
In de beantwoording van deze eerdere vragen is aangegeven dat iedereen evenveel kans heeft om een aanvraag voor de subsidie in te dienen. Daarbij werd gesteld dat nog geen inschatting te maken was over de vraag naar de regeling. Inmiddels is gebleken dat deze vraag zeer groot was.
Klopt het dat de regeling geldt voor particuliere eigenaren met een gebouw in de postcodes waar de waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682 in de gemeente Oldambt? Hoeveel woningen met toegewezen mijnbouwschade zijn er, maar vallen buiten deze regeling? Wat is daarop uw reactie?
Het klopt dat particuliere eigenaren in de postcodebieden van de waardedalingsregeling van het IMG en de genoemde postcodegebieden aanspraak maken op de subsidie.
Het aantal woningen waar fysieke schade door het IMG3 is vergoed, maar dat buiten deze postcodegebieden van de subsidie valt, is volgens het overzicht van postcodes bij het jaarverslag over 2020 van het IMG circa 18.500. Voor 2019 is deze berekening destijds niet gemaakt. De specifieke informatie per postcodegebied over 2021 wordt momenteel door het IMG verzameld en meegenomen in het jaarverslag van 2021, dat uiterlijk 15 maart 2022 wordt gepubliceerd. Eigenaren van deze woningen met erkende aardbevingsschade van 1.000 euro of meer kunnen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling, een subsidie van 4.000 euro die zij kunnen inzetten voor verduurzamingsmaatregelen.
Er is voor het toepassingsgebied van de woningverbeteringssubsidie uitdrukkelijk gekeken naar aansluiting bij de doelstelling om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied, en eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren. De postcodegebieden waar waardedaling geconstateerd is en de aanvullende postcodes in Oldambt zijn als afbakening gekozen omdat het voor eigenaren in deze postcodegebieden niet altijd duidelijk was of hun huis in de versterkingsopgave zou worden opgenomen. Hierdoor hebben zij mogelijk onderhoud en verbeteringen in hun huis uitgesteld. Er gelden daarbij aanvullende voorwaarden, zoals dat de woning niet is opgenomen in het versterkingsprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, de woning gebouwd en opgeleverd is voor 1 januari 2016, en dat het gebouw bestemd of mede bestemd is voor bewoning of voor een bedrijf aan huis. Woningcorporaties maken geen aanspraak op de subsidie.
Kan het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voldoende rekening houden met mensen die minder mobiel zijn, die geen vervoer naar gemeente hebben en/of geen computer hebben? Hoeveel extra mensen hebben zij ingezet? Wat zijn de kosten van deze extra inzet en de inzet van een extern callcenter? Waaruit worden die kosten betaald?
Ja. Bij de aanvraagprocedure is rekening gehouden met mensen die minder mobiel zijn of mensen die geen computer hebben. De inleverpunten zijn ingesteld om mensen die niet digitaal vaardig zijn een aanvraag in te kunnen laten dienen. Daarnaast konden mensen iemand anders machtigen een digitale aanvraag te doen of andere mensen de aanvraag in te laten dienen bij een inleverpunt. Verder konden aanvragers SNN bellen voor hulp bij het invullen van hun aanvraag.
SNN voert in opdracht van het Ministerie van BZK de regeling uit en zodoende worden de uitvoeringskosten betaald door het Rijk. SNN heeft op de innamelocaties 20 SNN-medewerkers ingezet om de fysieke aanvragen in te nemen. Toen in de ochtend de signalen over de lange wachtrijen binnenkwamen, hebben de betrokken gemeenten extra medewerkers ingezet. De totale kosten hangen onder andere af van het aantal behandelde telefoontjes. Op dit moment is er nog geen overzicht van de totale kosten. Deze uitvoeringskosten worden niet betaald uit het budget voor de subsidieregeling.
Was de technische voorbereiding bij SNN op orde? Hoe kan het dat, ondanks de inzet van veel extra mensen en voorbereidingen, de site al snel overbelast raakte? Hoe kan het continu verspringen van een plaats in de wachtrij verklaard worden? Hoe kan het dat mensen ingelogd waren, maar uit het systeem werden gegooid?
SNN heeft zich zo goed mogelijk voorbereid op de openstelling van de regeling. Tijdens de aanvraagronde in juli 2021 liepen de systemen helaas vast. In navolging daarvan hebben zij verschillende voorzorgsmaatregelen getroffen. Eén daarvan is het werken met een wachtrij. Iedereen die een aanvraag indient, wordt automatisch, op volgorde van binnenkomst, in de wachtrij geplaatst. Op het scherm verscheen actuele informatie over de plek in de wachtrij en hoe lang het nog zou duren voordat de aanvrager zou worden toegelaten tot het e-Loket.
SNN is bekend met de problemen in de wachtrij die zich ondanks de voorzorgsmaatregelen hebben voorgedaan. SNN is deze problemen momenteel aan het onderzoeken.
Welke gemeenten boden inwoners de mogelijkheid de aanvraag ook op papier in het gemeentehuis in te dienen? Welke gemeenten niet? Wat is daarop uw reactie?
Voor de bewoners die schriftelijk een aanvraag wilden indienen, waren tien centraal gelegen inleverpunten geopend. De gemeenten Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Westerkwartier hebben inleverpunten beschikbaar gesteld om een aanvraag in te dienen. De tien inleverpunten lagen zodoende verspreid in het gebied waar de potentiële aanvragers wonen.
Bent u het met onze fracties eens dat, na het verdienen van ruim 400 miljard euro aan de gaswinning in Groningen, het een schoffering is dat deze tombola plaatsvindt?
Ik erken dat de gang van zaken geen goed voorbeeld is van omzien naar elkaar en vooruitkijken naar de toekomst. Ik sluit mij dan ook aan bij woorden van de Minister-President op 19 januari jl. in het debat over de regeringsverklaring dat hier een «blunder» is begaan. Het coalitieakkoord bevat een duidelijke opdracht aan mij als Staatssecretaris van Mijnbouw om Groningers perspectief te bieden en te zorgen voor een goed uitlegbare en ruimhartige uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Tijdens mijn werkbezoek heb ik aangegeven dat ik er ben om de Groningers te helpen en dat ik me ga inzetten om een einde te maken aan de terechte onvrede die er soms is. Conform het verzoek van uw Kamer bij de Regeling van Werkzaamheden van 18 januari jl. zal ik uw Kamer op korte termijn een brief sturen met mijn visie op het beleid ten aanzien van Groningen in de komende jaren.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot de titel van het regeerakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Signalen dat verzekeraars en gemeenten mogelijk weer afspraken zouden willen maken over Wmo-regresrecht. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de discussie over de onwenselijkheid van het afkopen van het Wmo (Wet maatschappelijke onedersteuning 2015)-regresrecht door verzekeraars en de uitkomst van die discussie, namelijk dat het convenant Wmo-overeenkomst afkoop regresrecht geen voortzetting kon krijgen?1 2 3
Ja, ik herinner mij deze discussie. Ik herhaal hetgeen de toenmalige Minister van VWS destijds in zijn antwoorden op de eerdere vragen heeft geschreven: het belang van slachtoffers met letselschade moet centraal blijven staan. In de praktijk heeft het slachtoffer de vrijheid om te kiezen tussen gemeente en verzekeraar. Het slachtoffer kan zo zelf beoordelen welke ondersteuning voor hem het beste is.
Bent u nog steeds van mening, dat de verzekeraar van de aansprakelijke partij de door aansprakelijke partij veroorzaakte schade dient te vergoeden, indien hij daarvoor wordt aangesproken, en de verzekeraar van de aansprakelijke partij niet van een slachtoffer mag verlangen dat hij zich eerst tot de gemeente wendt voor een beroep op ondersteuning via de Wmo 2015, zoals u in antwoord op eerdere vragen schreef?4
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat, ondanks het heldere standpunt zoals hierboven verwoord, het nog steeds voorkomt dat letselschadeslachtoffers tussen gemeente en verzekeraar heen en weer worden geschoven en hierdoor tussen wal en schip vallen? Zo ja, hoe kan dit en bent u bereid verzekeraars hier op aan te spreken?
Sinds de beantwoording van de vorige Kamervragen over dit onderwerp hebben mij geen signalen bereikt dat letselschadeslachtoffers in recente zaken oplopen tegen verzekeraars die dwingend doorverwijzen naar gemeenten. Indien daartoe aanleiding bestaat, zal worden beoordeeld of en zo ja op welke wijze de Minister voor Rechtsbescherming of ik met de verzekeraars in gesprek kan gaan. Van betekenis hierbij is dat navraag bij de VNG en het Verbond uitwijst dat het onderwerp letselschade en de rol van verzekeraars en gemeenten de nodige aandacht heeft van zowel de VNG als het Verbond, en dat zij hierover met elkaar in gesprek zijn.
Klopt het dat het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) in juni van 2021 contact heeft gezocht met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om, onder andere, te polsen of de VNG bereid zou zijn een nieuw convenant af te sluiten voor het afkopen van regresrecht bij Wmo-letselschade? Zo ja, is hierna nog vaker over dit onderwerp gesproken door de VNG en het Verbond? In welke fase zijn gesprekken over dit onderwerp tussen deze twee partijen op dit moment?
Er vindt regulier overleg plaats tussen de VNG en het Verbond, dit is gebeurd in juni 2021 en ook daarna. De VNG en het Verbond hebben daarbij onder andere met elkaar gesproken over het regresrecht. Er is op dit moment geen voornemen om een nieuw convenant te sluiten. Wel roept het Verbond gemeenten op om, indien bekend is dat een regrescliënt Wmo-voorzieningen gaat gebruiken, direct een claim bij de schadeverzekeraar in te dienen door middel van het model schadeformulier. Dat formulier staat op de website van de VNG.
Voorts is het Verbond in overleg met de Vereniging van Advocaten voor Slachtoffers van Personenschade (ASP) om betere werkafspraken te maken. Het Verbond is ook bezig om het hele proces van ongevalsschade, voorzieningen, claim, vaststellen van causaliteit en uitbetaling van schadeclaim op grond van regres beter in kaart te brengen. Zodra het Verbond gereed is met het in kaart brengen van het proces en er meer duidelijkheid is over de afspraken met de ASP wordt met de VNG een nieuwe afspraak ingepland. Naar verwachting zal het volgende overleg binnen enkele maanden plaatsvinden.
Bent u bereid om bij zowel het Verbond als bij de VNG nogmaals onder de aandacht te brengen dat slachtoffers van letselschade op geen enkele wijze de dupe mogen worden van afspraken tussen gemeenten en verzekeraars, zoals we die in het verleden hebben gezien met het convenant Wmo-overeenkomst afkoop regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heeft het aanspreken van het Verbond en de VNG naar mijn oordeel geen meerwaarde. Het onderwerp letselschadeslachtoffers is onderwerp van gesprek tussen beide, en zij hebben naar mijn oordeel voldoende aandacht voor deze kwestie. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht dat een zorgmedewerker die 10.000 pillen achterhield van verpleeghuisbewoners voor wie deze geneesmiddelen noodzakelijk zijn en dat de regering voornemens is het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn op te heffen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pillenroofster (32) staat op zwarte lijst, maar waarschuwingsregister met rotte appels verdwijnt in 2022»?1
Ja.
Bent u bekend met uw brief van 29 november jl. waarin u aangeeft dat RegioPlus het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn (Waarschuwingsregister) per 1 januari 2022 heeft beëindigd?
Ja, ik ben bekend met de brief die mijn ambtsvoorganger hierover aan uw Kamer stuurde. In deze brief heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van het besluit van RegioPlus om het Waarschuwingsregister te beëindigen en heeft hij het verslag gedeeld van een bestuurlijke verkenning dat ten grondslag lag aan deze beslissing.2
Als u in uw brief schrijft dat er draagvlak is voor het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium, waarom laat u het Waarschuwingenregister dan opheffen alvorens er een nieuw instrumentarium is?
Het al dan niet opheffen van het Waarschuwingsregister is niet aan mij. Het Waarschuwingsregister is opgericht door veldpartijen, met als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Zoals aangegeven in de brief van 29 november 20213, is een verkenning uitgevoerd naar het bestuurlijk draagvlak voor het beleggen van het eigenaarschap van het Waarschuwingsregister bij zorgaanbieders. De belangrijkste conclusie van de verkenning was dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor het scenario waarbij meerdere (koepels van) zorgorganisaties mede-eigenaar worden van het Waarschuwingsregister. RegioPlus heeft naar aanleiding van deze verkenning besloten om het Waarschuwingsregister te beëindigen. Ik ondersteun deze beslissing.
Het Waarschuwingsregister was voor werkgevers één van de mogelijke maatregelen voor het bevorderen van een veilige zorgrelatie. De volgende stap na de uitkomsten van de verkenning is een diepgaandere analyse van het huidige instrumentarium, gericht op de vraag hoe de samenhang van deze instrumenten in de praktijk versterkt kan worden. Dit gaat onder andere om de vergewisplicht onder de Wkkgz, de VOG, de BIG en de leidraad veilige zorgrelatie. Uit deze analyse zal moeten blijken of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn, nu het Waarschuwingsregister is afgebouwd.
Hoe ziet een samenhangend preventief en repressief instrumentarium er concreet uit en wanneer treedt dat in werking? Op welke punten werkt dat dan beter dan het Waarschuwingsregister?
Zoals per brief aangegeven is er breed draagvlak onder de geraadpleegde partijen voor een brede samenwerking rond het thema veilige zorgrelatie en het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium. Er zijn verschillende preventieve instrumenten, zoals de Leidraad Veilige zorgrelatie, en repressieve instrumenten, zoals het BIG-register en het toezicht door de IGJ. Het Waarschuwingsregister was tot voor kort een van deze instrumenten. Ik voer nog een uitgebreidere analyse van deze bestaande instrumenten uit, om te kijken naar eventuele overlap, waar nog instrumenten ontbreken en hoe de huidige instrumenten effectiever kunnen worden ingezet. De (koepels van) zorg- en welzijnspartijen, werkgevers- en werknemersorganisaties worden bij de uitwerking betrokken.
De beschikbare instrumenten sporen werkgevers aan de zaken op orde te hebben en continue te werken aan een veilig werkklimaat en veilige zorgrelaties. Ik ben ervan overtuigd dat juist de combinatie van inzet van preventieve en repressieve instrumenten, het sterkst bijdraagt aan veilige zorgrelaties.
Bent u bereid het Waarschuwingsregister te behouden totdat u het nieuwe instrumentarium heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderen worden jaarlijks het slachtoffer van ouderenmishandeling zoals fysieke mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, diefstal, zedendelicten en het onthouden van noodzakelijke medische zorg?
In 2018 deed Regioplan onderzoek naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%).4 Onder ouderenmishandeling wordt verstaan al het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) heeft, waardoor de oudere lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers die wegens de brede definitie van ouderenmishandeling ontslagen zijn nooit meer ergens anders met kwetsbare ouderen mogen werken? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat het zeer ernstig en zeer zorgelijk is, als een zorgmedewerker schuldig wordt bevonden aan ouderenmishandeling. Er kunnen verschillende instrumenten aangewend worden om te voorkomen dat personen met relevante strafbare feiten gaan werken in functies met kwetsbare personen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen een vergewisplicht bij het aannemen van nieuw personeel. Dat houdt in dat zij moeten nagaan of de wijze waarop een nieuwe medewerker in het verleden gefunctioneerd heeft, niet in de weg staat om opnieuw zorg te verlenen. Daarnaast kan de werkgever een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verlangen van de potentieel werknemer. De VOG is een instrument waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in relatie tot het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Deelt u de mening dat wanneer u het Waarschuwingsregister opheft, rotte appels weer gewoon van zorgorganisatie naar zorgorganisatie kunnen trekken om hun misstanden elders voort te zetten? Zo nee, hoe gaat u dit fenomeen dan aanpakken?
Afbouw van het Waarschuwingsregister gebeurt zorgvuldig. Daarnaast starten we samen met zorgorganisaties het vervolgtraject, zoals aangegeven per brief op 29 november 2021.5 In de tussentijd kunnen werkgevers gebruik maken van de verschillende instrumenten die er zijn om te voldoen aan de vergewisplicht.
Hoeveel verpleeghuisbewoners zijn het slachtoffer geworden van de pillenroofster? Om welke medicijnen gaat het zoal? Ook pijnmedicatie? Hoeveel verpleeghuisbewoners leden onnodig pijn door deze zorgmedewerker?
Dit is niet bekend. Er wordt geen registratie bijgehouden van deze gegevens.
De voormalige Minister van VWS wilde het Waarschuwingsregister in 2019 nog verplicht stellen, waarom is daarvan afgestapt in plaats van het juridisch kader wat nodig was vorm te geven?
Tijdens het wetgevingstraject dat mijn ambtsvoorganger startte, bleek dat het wettelijk verplichten van deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister een aantal zwaarwegende praktische en juridische bezwaren had. Op basis van deze bezwaren is besloten over te gaan op een alternatieve aanpak. Deze bezwaren en het besluit zijn per brief toegelicht op 9 februari 2021.6 Kort samengevat waren de volgende bezwaren aan de orde. De administratieve lasten voor zorgaanbieders wogen niet op tegen de voordelen van een wettelijk verplicht Waarschuwingsregister. Daarnaast is uit inventarisatie gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om een werknemer na een incident te registreren. Verplichte deelname zou dit niet veranderen. Tot slot zou een verplichtstelling van het Waarschuwingsregister niet goed aansluiten op bestaande wettelijke VOG-plichten in de zorg en zijn er bezwaren met het oog op de privacy en rechtsbescherming van (ex)-werknemers.
De bestuurlijke verkenning daarna had als doel om na te gaan of er verbeteringen mogelijk waren aan het Waarschuwingsregister zelf, zodat na eventuele verbeteringen meer partijen zouden aansluiten. Zo is er gekeken naar een scenario waarbij er mede-eigenaarschap zou ontstaan bij verschillende zorgpartijen. Uit deze verkenning is gebleken dat het draagvlak te gering was om het instrument op zichzelf te laten bestaan en te verbeteren.
Als slechts 20% van de zorginstellingen het Waarschuwingsregister gebruikten, kunt u deze ter bescherming van ouderen en patiënten toch beter verplicht stellen in plaats van opheffen?
Zie antwoord vraag 10.
Als werkgevers de afgelopen twee jaar 18.896 keer de vraag hebben gesteld of iemand die zij wilden aannemen op de lijst stond, dan is er toch behoefte aan een mogelijkheid om dit te kunnen controleren?
Allereerst is het goed om onderscheid te maken tussen het Waarschuwingsregister en andere instrumenten zoals het aantekeningenregister van de IGJ. Het genoemde cijfer betreft de raadplegingen bij de IGJ naar aantekeningen in hun register en het IMI (Europees registratiesysteem). Er bestaan meerdere mogelijkheden voor zorgaanbieders om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen zijn verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen (de vergewisplicht), bijvoorbeeld door het opvragen van referenties bij vorige werkgevers, het raadplegen van het BIG-register en andere kwaliteitsregisters, het vragen van een VOG of door een vergewisverzoek bij de IGJ neer te leggen. Zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen, zoals zorgaanbieders die uitsluitend Wmo-zorg leveren, hebben geen vergewisplicht, maar kunnen wel gebruik maken van eerdergenoemde instrumenten, met uitzondering van het informeren bij de IGJ. Het afbouwen van het Waarschuwingsregister betekent daarom niet dat er geen mogelijkheden meer zijn om nieuwe medewerkers te controleren op geschiktheid. De leemte in het instrumentarium die het Waarschuwingsregister achterlaat, zal worden meegenomen in het vervolgtraject.
Waarom heeft u niet besloten de werking van het Waarschuwingsregister te verbeteren in plaats van op te heffen? Hoe had u het kunnen verbeteren?
Zie antwoord vraag 10.
Iedereen wil minder administratieve lasten, maar die kunnen er toch niet de reden voor zijn dat we rotte appels die ouderen mishandelen dan maar voor lief gaan nemen? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Veruit de meeste zorgmedewerkers zetten zich met passie en betrokkenheid in voor hun patiënten. Helaas komt het ook voor dat medewerkers in de zorg- en welzijnssector ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen richting patiënten of cliënten. Dat is nooit helemaal uit te sluiten of te voorkomen. Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn was bedoeld als een aanvulling op het bestaande instrumentarium dat zorgaanbieders hebben om ongeschikte medewerkers te weren. Daarnaast is de Leidraad Veilige Zorgrelatie ontwikkeld om zorgorganisaties aan te sporen om hier actief aandacht aan te besteden voor een veilig werkklimaat. Het doel van deze middelen is dat de sector alert is, actief beleid voert waar het gaat om veiligheid, aandacht besteedt aan het onderwerp zowel bij het personeel als bij werving- en selectieprocedures, en adequaat
optreedt bij incidenten. Dit bij elkaar zal er uiteindelijk aan bijdragen dat ouderen en kwetsbare cliënten binnen hun zorgrelatie minder risico lopen op onveilige situaties.
Waarom verdwijnen de ex-zorgmedewerkers, die na meestal een lang traject uiteindelijk op de lijst worden geplaatst, na vijf jaar weer van de lijst? Waarom neemt u het risico met patiënten en ouderen dat deze rotte appels nieuwe slachtoffers kunnen maken?
De IGJ volgt hierin het uitvoeringsbesluit Wkkgz die beschrijft waar een aantekening in het register van de IGJ aan moet voldoen. Hierin staat dat de aantekening na vijf jaren uit het bestand wordt verwijderd.7
Het bericht 'Na 40 jaar verwaarlozing ligt het lot van Lange Jaap in de handen van Mark Harbers' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een specifieke schets geven van de ontwikkelingen in de onderzoeken, rapporten en besluitvorming rond de onderhoudswerkzaamheden van de Lange Jaap van de afgelopen 30 jaar?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 december, de daarbij gevoegde tijdlijn en naar de achterliggende onderzoeksrapporten die te vinden zijn op rws.nl/langejaap.
Klopt het dat de ernstige staat van de vuurtoren in Den Helder, Lange Jaap genoemd, reeds in de jaren negentig van de vorige eeuw bekend was bij Rijkswaterstaat?
Voor zover nu bekend uit de opgestelde tijdlijn, zie ook vraag 1, zijn in 1998 scheuren in de vloeren van de vuurtoren geconstateerd tijdens een onderhoudsinspectie. Uit die inspectie bleek toen niet dat er aanleiding was om te twijfelen aan de constructieve veiligheid van de vuurtoren.
Kunt u toelichten waarom naar aanleiding van deze signalen geen actie is ondernomen?
Naar aanleiding van de signalen in 1998 is een voorstel door Rijkswaterstaat gedaan voor het versterken van de vloeren. Dit eerste voorstel werd afgewezen door de gemeente Den Helder en de toenmalige Rijksdienst voor de monumentenzorg (Rdmz). Met deze partijen zijn vervolgens verstevigingsmaatregelen afgesproken en vergund die passend zijn bij het monument. De gemeente heeft hiervoor vergunning verleend en in 2001–2002 zijn verstevigingen onder enkele vloerdelen aangebracht.
Kunt u toelichten welke (kosten)parameters u hanteert bij het maken van een afweging tussen behoud enerzijds en sloop en/of herbouw anderzijds?
Ik streef naar het behoud van de vuurtoren. Daar zijn de huidige interventies zoals het aanvullende onderzoek door Maljaars en Spelt ook op gericht. Daarbij zijn de technische haalbaarheid en de veiligheid leidend. Mocht blijken dat de kosten voor het behoud van de vuurtoren disproportioneel hoog zijn, volgt op dat moment opnieuw een afweging.
Kunt u aangeven hoe maatschappelijke kosten zoals cultureel aanzien, verlies van historisch erfgoed en eventueel gederfde toeristische inkomsten hierin worden meegewogen?
Bij de afwegingen over de mogelijkheden tot behoud van de vuurtoren worden de RCE, de gemeente Den Helder en andere omgevingspartijen nauw betrokken met als doel zoveel als mogelijk alle verschillende aspecten mee te wegen in de besluitvorming.
Kunt u, als het behoud van de vuurtoren geen haalbare optie blijkt, schetsen wat de verwachte kosten zijn van sloop en/of herbouw?
Op dit moment is dat niet in te schatten. Nader onderzoek de komende periode zal moeten uitwijzen wat de kosten zullen zijn van herstel, sloop en/of herbouw.
Bent u het ermee eens dat Rijkswaterstaat meest aannemelijk de aangewezen partij is om op te draaien voor deze kosten?
Vanzelfsprekend liggen de kosten bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat Rijkswaterstaat financiert. Mijn aandacht is nu eerst gericht op het behouden van de toren indien dat technisch en veilig mogelijk is. Op het moment dat het besluit over herstel, sloop en/of herbouw genomen moet worden, zal de financiering onderdeel uitmaken van het besluitvormingsproces.
Welke stappen heeft u reeds ondernomen om de processen en de besluitvorming rondom het onderhoud van cultureel erfgoed zoals Lange Jaap te verbeteren?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december is de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
De beantwoording van eerdere Kamervragen over code zwart. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over code zwart van 20 december 2021?1
Ja.
Deelt u de mening met uw ambtsvoorganger dat code zwart pas wordt afgekondigd als er sprake van is dat alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut en er op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen?
De situatie zoals deze in de vraag wordt beschreven is in het Tijdelijk Beleidskader «Continuïteit en kwaliteit van zorg in fase 3 van de COVID-19 pandemie»2 (hierna: beleidskader fase 3) geclassificeerd als fase 3 conform het geactualiseerde opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)3.
Specifiek voor de IC-zorg in de ziekenhuizen is het draaiboek «Pandemie» van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) opgesteld.4 In dit draaiboek wordt fase 3 voor de IC verdeeld in drie stappen (a, b en c) die gaan over de triage van patiënten. In het draaiboek «Pandemie» wordt voor fase 3 stap a en b uitgewerkt welke medische criteria toegepast moeten worden in ziekenhuizen om bij onvoldoende plek een keuze te kunnen maken welke patiënt in aanmerking komt voor opname op de IC. Aansluitend op het draaiboek «Pandemie» zijn in het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de criteria voor fase 3 stap c apart uitgewerkt.5 In deze laatste stap vindt besluitvorming plaats op basis van niet-medische gronden, omdat het niet meer mogelijk is om op basis van medische overwegingen onderscheid te maken tussen verschillende mensen die een IC-bed nodig hebben. In dit draaiboek van de FMS en de KNMG staat beschreven dat er sprake is van een iteratief proces waarin binnen fase 3 binnen een ziekenhuis wisselend sprake kan zijn van triage op basis van criteria zoals vastgesteld voor stap a en stap b (draaiboek «Pandemie») of stap c (draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»), afhankelijk van de druk op de IC en beschikbare capaciteit.
Deelt u de mening dat dit een omslachtige omschrijving is van het feit dat in geval van code zwart er geen intensive care (ic)-bed beschikbaar meer is voor een coronapatiënt of reguliere patiënt? Zo nee, waarom niet?
In een brief van mijn ambtsvoorganger aan de voorzitters van veldpartijen6 staat beschreven dat fase 3 – een situatie waarbij sprake is van een zorgcrisis op landelijke schaal – gesignaleerd kan worden vanuit diverse sectoren binnen de zorg, bijvoorbeeld een tekort aan IC-bedden maar ook een tekort in de ouderen- of huisartsenzorg als door ziekteverzuim of uitstroom van personeel de continuïteit niet meer geborgd kan worden. Het signaal dat overgegaan dient te worden tot afkondiging van fase 3 kan dus vanuit verschillende sectoren komen, maar in alle gevallen geldt fase 3 na afkondiging zorgbreed.
Naast de zorgbrede afkondiging van fase 3 kan in het geval uitsluitend de IC-capaciteit van de ziekenhuizen een knelpunt vormt, de procedure van het draaiboek «Pandemie» en het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» worden gevolgd.
Deelt u de mening dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet degene zou moeten zijn die code zwart afkondigt, omdat de Minister ook de eindverantwoordelijke voor het coronabeleid is en er dus belang bij heeft om een code zwart niet af te kondigen met alle mogelijke gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar of bij wie gaat u de verantwoordelijkheid voor het afkondigen van code zwart neerleggen?
Het afkondigen van fase 3 – waarbij sprake is van een nationale zorgcrisis – is een zware ingreep, met verstrekkende consequenties voor alle betrokken partijen in de zorgketen. Het raakt alle zorgmedewerkers en patiënten. In fase 3 doen we concessies met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. De afkondiging van fase 3 dient een goed en zorgvuldig proces te zijn en de besluitvorming over fase 3 dient ordentelijk te verlopen en inhoudelijk voldoende onderbouwd te zijn. In het beleidskader fase 3 worden de stappen beschreven, waaronder een verzoek vanuit de LNAZ en een verificatie door de toezichthouders, die voorafgaan aan het afkondigen van fase 3 door de Minister van VWS.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.