Het bericht 'Het leed in Hawija erkennen en verzachten is mislukt' |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het leed in Hawija erkennen en verzachten is mislukt»?1
Ja.
Onderschrijft u het feit dat de slachtoffers van het Nederlandse bombardement op Hawija niet direct baat hebben gehad bij de wederopbouwprojecten die Nederland via de VN steunde?
In 2020 is door het kabinet besloten tot een vorm van vrijwillige compensatie gericht op de gemeenschap in Hawija in plaats van een vorm van individuele compensatie. De argumentatie om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet is met de Kamer gedeeld (zie o.a. naar Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020).
Slachtoffers en/of nabestaanden die op dit moment nog in het gebied wonen maken onderdeel uit van de gemeenschap waar deze projecten op gericht zijn. Deze vorm van vrijwillige compensatie was op relatief korte termijn realiseerbaar door gebruik te maken van gespecialiseerde hulporganisaties, en heeft concrete resultaten opgeleverd op het gebied economisch post-conflict herstel en het verbeteren van het elektrische distributienetwerk, zoals uit de eindrapportages van de organisaties blijkt (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023). In dit kader is de vaste commissie voor Defensie in de voortgangsrapportage van 1 november 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 918) aangeboden om na afronding van beide projecten een virtueel werkbezoek af te leggen. Dit aanbod staat nog steeds.
Er is ter plaatse niet over deze projecten gecommuniceerd als een vorm van individuele compensatie. Het gaat om het tegemoet komen van de gemeenschap, vanwege het leed dat hen collectief is overkomen en de materiële schade die is geleden.
Deelt u de mening dat individuele herstelbetalingen het leed meer hadden kunnen verzachten voor de slachtoffers zelf dan wederopbouw via grote multilaterale organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitkeren van herstelbetalingen in het geval van de slachtoffers in Hawija terecht is? Deelt u de mening dat als het uitkeren van herstelbetalingen terecht is, dit gedaan moet worden ook als dit vervolgens een precedent zou scheppen?
In 2020 heeft het kabinet besloten om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet (zie o.a. Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020). Daarbij is ook ingegaan op het onderwerp precedentwerking.
Gaat u er met de kennis van nu alsnog voor zorgen dat de slachtoffers gepast gecompenseerd worden voor het leed dat ze is aangedaan door de Nederlandse staat?
Er zijn op dit moment geen andere vormen van vrijwillige compensatie voorzien.
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van de mede door Nederland gefinancierde wederopbouwprojecten in Hawija? Hoe zijn de inwoners van Hawija en specifiek de slachtoffers die familieleden zijn verloren hierbij gebaat?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Wat is er precies gebeurd met het geld dat aan de International Organization for Migration (IOM) is gegeven? Hoe zijn de slachtoffers die familieleden hebben verloren hierbij gebaat? Zijn de 260 bedrijfspanden die door de IOM geïdentificeerd zijn nu hersteld?
Uit de financiële verantwoording van IOM waar Defensie over beschikt, blijkt dat de financiële middelen direct en volledig ten goede zijn gekomen aan dit project. Zoals gebruikelijk is er sprake van een mix van personeels-, kantoor en operationele uitgaven om de projecten vorm te geven en te bekostigen. Het percentage van het IOM-budget dat is opgegaan aan zogenaamde overheadkosten is het algemeen geldende percentage, in lijn met afspraken tussen de VN-lidstaten. Defensie is in gesprek met IOM of en hoe de financiële verantwoording met uw Kamer kan worden gedeeld.
Uit de eindrapportage van IOM blijkt dat er in totaal zijn 259 winkels zijn hersteld (rehabilitation) en 24 nieuwe winkels zijn gebouwd (construction). Zie verder het antwoord op vragen 2 t/m 3.
Waarom kreeg de IOM – een organisatie die gespecialiseerd is in migratie – drie miljoen voor «puin ruimen, voorbereidingen treffen voor ontmijning, verwoeste bedrijfspanden herstellen en investeren in werkgelegenheid en de aanleg van landbouwinfrastructuur»? Waarom werd er niet meer samengewerkt met lokale organisaties?
Naast migratie voert IOM voert ook projecten uit op onder andere het gebied van community stabilization en wederopbouw.
Er zijn in 2020 in totaal veertien VN-organisaties en internationale ngo’s die actief zijn in Hawija geïdentificeerd die in aanmerking kwamen voor opdrachtgunning. Met drie daarvan, waaronder IOM, zijn destijds concrete gesprekken gevoerd over projectvoorstellen. Deze organisaties waren uitgekozen op basis van hun thematische focus, die aansloot bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied (zie Kamerstuk 27 925-753 d.d. 2 oktober 2020). Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is gekozen voor de combinatie van projecten die het beste past bij de doelstellingen en het gewenste tempo voor deze inzet (zie Kamerstuk 27 925-766 d.d. 15 december 2020).
Hoe kan het dat zowel de lokale gemeenschap als de lokale autoriteiten spreken van corruptie bij de VN-uitvoerders? Zijn de projecten naar behoren afgerond? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de projecten alsnog worden afgerond?
De eindrapportages van de organisaties (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023) bevatten hiervoor geen aanwijzingen.
Zijn verdenkingen van corruptie gemeld bij de investigations officies van het United Nations Development Programme (UNDP) en de IOM? Zijn deze kantoren een onderzoek gestart?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier is de gemeenschap betrokken bij de besluitvorming rondom de projecten? Is dit volgens u voldoende gebeurd?
Beide organisaties geven aan dat zij de lokale autoriteiten en inwoners van Hawija bij de uitvoering van hun projecten betrokken om te zorgen dat deze zo goed mogelijk aansloten op de lokale behoefte. Beiden hadden regelmatig contact met de Iraakse autoriteiten op verschillende niveaus, waaronder de provincie Kirkuk en verschillende ministeries. Ten aanzien van de gemeente Hawija geeft IOM aan de burgemeester met regelmaat uit te hebben genodigd voor besprekingen. UNDP geeft aan de gemeente consequent over de voortgang te hebben geïnformeerd.
Hoe kan het dat de voorzitter van de onafhankelijke onderzoekscommissie naar het bombardement op Hawija die in 2020 werd ingesteld pas eind mei dit jaar voor het eerst in Hawija zelf was? Hoe kan het dat dit bezoek als een grote teleurstelling werd ervaren door de lokale gemeenschap?
De Commissie van onderzoek wapeninzet Hawija is onafhankelijk.
Bent u bereid om een IOB-onderzoek te starten over de effectiviteit van de hulp?
Dat is op dit moment niet voorzien.
Bent u voornemens om Hawija in de nabije toekomst te bezoeken?
Defensie monitort sinds 2020 doorlopend de veiligheidssituatie in Hawija. Lange tijd was deze van dusdanige aard dat ter plaatste gaan door Nederlandse (overheids)functionarissen niet verantwoord werd geacht. Eind 2022 heb ik zelf tijdens een bezoek aan Erbil gesproken met vertegenwoordigers van IOM en UNDP, enkele begunstigden van de projecten uit Hawija en met de burgermeester van Hawija. Uit het bezoek van de Commissie van onderzoek aan Hawija een aantal maanden geleden is gebleken dat er inmiddels wel mogelijkheden zijn.
Mogelijke sabotage van onderzoek naar nazi-uitingen in de krijgsmacht |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de conclusies van een journalistiek onderzoek dat onderzoeken naar nazi-uitingen in de krijgsmacht zijn stukgelopen door interne tegenwerking? Deelt u deze conclusies? Zo nee, waarom niet?1
Interne tegenwerking van een onderzoek is onaanvaardbaar. Het beleid voor interne onderzoeken schrijft voor dat medewerkers van Defensie verplicht zijn daaraan mee te werken. Het weigeren van medewerking kan reden zijn voor het treffen van (rechtspositionele) maatregelen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA), zie ik op dit moment geen reden om aan de onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen.
Ziet u aanleiding nader onderzoek te doen naar de totstandkoming van de onderzoeken waarvan het resultaat als bijlage bij een brief d.d. 20 juni 2019 van Staatssecretaris van Defensie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?2
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA), zie ik op dit moment geen reden om aan de onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen. Alle onderzoeksgegevens zijn door de commissie uitvoerig en zorgvuldig bekeken en beoordeeld. Daarnaast is ook van belang dat Defensie niet over informatie beschikt die aanleiding geeft tot een nieuw onderzoek.
Heeft u de op 20 juni 2019 aangekondigde SG-aanwijzing ingevoerd? Zo ja, wat zijn de gevolgen ervan? Kunt u stellen dat deze aanwijzing een positief effect heeft gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ja, de aangekondigde SG-Aanwijzing (SG-984 «Integriteit bij Defensie») is in juli 2022 door de secretaris-generaal vastgesteld. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 7 oktober 2022 (Kamerstuk 36 124 nr. 8). Het integriteitsbeleid is de afgelopen jaren tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts en medewerkers van alle defensieonderdelen. Dit beleid is erop gericht gewenst gedrag te bevorderen, de integriteit in de organisatie te bewaken door ongewenst gedrag (waaronder rechts-extremisme) te signaleren, te melden en ertegen op te treden en door te leren van incidenten, meldingen en onderzoeken.
Sociale veiligheid en integriteit worden niet vergroot door de invoering van een aanwijzing, maar door de uitvoering daarvan. Daarom investeren we sinds 2019 via verschillende sporen, zoals cultuurverandering, verbetering van het meldproces en -systeem het versterken van het leiderschap van onze leidinggevenden. Voorbeelden hiervan zijn een herziene Gedragscode Defensie en gedragsregels. Tevens is sociale veiligheid een vast onderdeel van initiële en loopbaanopleidingen (zoals de Middelbare Defensie Vorming) geworden, er is een extern bemenst Meldpunt Integriteit Defensie ingericht, het meldproces voor integriteitsschendingen en misstanden is vereenvoudigd en het stelsel van vertrouwenspersonen is geprofessionaliseerd. Verder worden leidinggevenden getraind op het gebied van sociaal leiderschap. Specifiek voor de NLDA zijn alle bestaande onderzoeken en rapporten van de afgelopen tien jaar door de in 2019 ingestelde Taskforce NLDA vertaald naar een toetssteen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144).
We zien dat de verschillende initiatieven al een aantal positieve effecten hebben. Zo wordt het gesprek over sociale veiligheid gevoerd op diverse niveaus in de organisaties, bijvoorbeeld tijdens themadagen. Daarnaast is er meer vraag naar trainingen over sociale veiligheid en diversiteit en inclusiviteit. De stijging van het aantal meldingen in de afgelopen jaren wijst mogelijk op een toename in de meldingsbereidheid van medewerkers. Vertrouwenspersonen worden bij ervaren problemen vaker en sneller gevonden; dat zorgt in veel situaties voor de-escalatie. Tegelijkertijd onderken ik dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt, zoals ook benoemd in mijn antwoord op vraag 5 van uw schriftelijke vragen over een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden. Deze processen kosten tijd en daarom blijven we hierin investeren.
Hebben de resultaten van de SG-aanwijzing een positief resultaat gehad en hoe is het resultaat te rijmen met de bevindingen in het Jaarverslag over 2022 van de MIVD dat «een nieuwe generatie rechts-extremisten van vooral jongens en jong mannen die streven naar een «blanke etnostaat»»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De MIVD stelt in het Jaarverslag 2022 (Kamerstuk 29 924, nr. 222) dat zij sinds 2020 een toegenomen interesse ziet bij rechts-extremisten om voor de krijgsmacht te werken. In het jaarverslag stelt de MIVD dat in 2022 het aantal personen uit deze kringen dat interesse toonde voor Defensie ongeveer gelijk was aan het jaar daarvoor. De MIVD stelt in het jaarverslag dat bij geen van deze personen indicaties zijn gevonden voor terroristische intenties.
Om te voorkomen dat deze personen bij de krijgsmacht in dienst komen of hun dienst voortzetten, heeft Defensie zowel het aannamebeleid als het integriteitsbeleid ingericht op het tegengaan van alle vormen van ongewenst gedrag. Ik verwijs u hiervoor graag naar mijn antwoord op vraag 4 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA).
Ik heb u in het antwoord op uw vorige vraag een aantal positieve effecten geschetst van het vorig jaar vastgestelde integriteitsbeleid (de SG-984 «Integriteit bij Defensie»).
Deelt u de opvatting van de woordvoerder van de Vakbond voor Burger en Militair Defensiepersoneel (VBMD) dat de marechaussee een onderzoek had moeten doen? Zo ja, bent u bereid dat alsnog te laten doen? Zo nee, waarom niet?5
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven op basis van welke meldingen de onderzoeken zijn uitgevoerd (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144). Deze onderzoeken zijn uitgevoerd conform het geldende beleid van Defensie voor dit type meldingen. Er is destijds bezien of er aanleiding bestond tot het doen van aangifte op basis van de beschikbare informatie. Dit was niet het geval. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA), zie ik op dit moment geen reden om aan de onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen. Ook zie ik op dit moment geen aanleiding om alsnog aangifte te doen.
Bent u bereid contact op te nemen met diegenen die de klachten over de nazi-uitingen hebben opgebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij dat de melders destijds een melding hebben gedaan, zodat de kwesties onderzocht konden worden en er (verbeter)maatregelen zijn genomen. Als de melders behoefte hebben aan contact, kunnen zij dit kenbaar maken bij hun leidinggevende of het Meldpunt Integriteit Defensie.
Heeft u nog vertrouwen in het functioneren van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Recent bent u geïnformeerd over het rapport van de Commissie van Onderzoek en Advies naar meldingen van vermoeden van misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) (Kamerstuk 2023Z12948). De Commissie constateerde dat er voor de COID stappen te zetten zijn in de professionalisering van de organisatie. Met het opvolgen van de aanbevelingen van de Commissie heb ik er vertrouwen in dat de COID die verdere professionalisering kan maken.
Het bericht 'Hoe onderzoek naar nazi-uitingen binnen het leger werd gesaboteerd' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe onderzoek naar nazi-uitingen binnen het leger werd gesaboteerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitingen die zich volgens het NRC-artikel voordoen binnen Defensie over verschillende bevolkingsgroepen volstrekt onacceptabel zijn?
Grensoverschrijdende en extreemrechtse uitingen zijn te alle tijden onacceptabel. Dergelijke uitingen staan lijnrecht tegenover alles waar de defensieorganisatie voor staat. De uitingen zijn destijds zeer serieus genomen door onderzoeken in te stellen. De conclusies hiervan zijn gedeeld met de Kamer (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144).
Deelt u de mening dat de uitingen van lof die zich volgens het NRC-artikel voordoen binnen Defensie over het nationaalsocialisme, SS’ers en Hitler volstrekt onacceptabel zijn en serieus genomen dienen te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er binnen Defensie gedaan om de extreemrechtse ideeën over «een toekomstige rassenoorlog» aan te pakken? Hoe wordt dit gedachtegoed bij Defensie opgespoord en uitgebannen? Zijn u nog recentelijk uitingen van dit gedachtegoed bekend en wat is het plan van aanpak?
Er wordt op meerdere momenten gelet op eventuele affiniteit met rechts-extremistisch gedachtegoed. Dit gebeurt tijdens de selectie, bij de indiensttreding en gedurende de functie-uitoefening. Selectiepsychologen bij Defensie zijn inmiddels getraind om signalen van rechts-extremisme te herkennen. Voorafgaand aan indiensttreding en periodiek tijdens aanstelling worden veiligheidsonderzoeken uitgevoerd door de MIVD. Dit kan leiden tot het weigeren of intrekken van de Verklaring van Geen Bezwaar die vereist is voor een baan bij Defensie. In het jaarverslag van de MIVD over 2022 is aangegeven dat de MIVD aandacht besteedt aan de toegenomen interesse bij rechts-extremisten om voor de krijgsmacht te werken. Het onderzoek van de MIVD naar rechts-extremisme richt zich op de dreiging van geweld, eventuele discriminatie, polarisatie en een verminderd draagvlak voor democratische kernwaarden. Het onderzoek is erop gericht deze dreigingen aan het licht te brengen en anderen in staat te stellen maatregelen te nemen. De MIVD heeft het afgelopen jaar verschillende belanghebbenden op de hoogte gebracht over individuele rechts-extremisten en over de dreiging van dit type extremisme tegen de inzetbaarheid van de krijgsmacht en tegen de democratische rechtsorde. Zo stuurde de MIVD bijvoorbeeld ambtsberichten aan het
Openbaar Ministerie of aan de commandant van een medewerker. Via deze wegen kan worden voorkomen dat rechts-extremisten hun loopbaan bij Defensie kunnen starten of voortzetten. Ook de KMar kan onder bepaalde omstandigheden informatie delen met commandanten. Commandanten kunnen onder meer op basis van de informatie van de MIVD of de KMar maatregelen treffen.
Naast bovenstaande richt het integriteitsbeleid van Defensie zich op het tegengaan van alle vormen van ongewenst gedrag, waaronder rechts-extremisme. Dit beleid is erop gericht gewenst gedrag te bevorderen, de sociale veiligheid en integriteit en diversiteit in de organisatie te bewaken door ongewenst gedrag te signaleren, te melden en op te treden en te leren van incidenten, meldingen en onderzoeken. Dit doen we onder andere door leidinggevenden, teams en individuen te trainen in hun rol op het gebied van sociale veiligheid en integriteit, leiderschap en diversiteit en inclusiviteit. De Gedragscode – die deel uit maakt van het integriteitsbeleid – is een verplicht onderwerp van het functioneringsgesprek en er is geïnvesteerd in het vereenvoudigen en verduidelijken van de meldprocedure. Dit om medewerkers te stimuleren te melden als zij ongewenst gedrag signaleren of zelf ervaren. Leren van incidenten doen we door deze te delen en te bespreken binnen de organisatie. Het versterken van de sociale veiligheid en integriteit kost tijd en is nooit af. Daarom blijft Defensie investeren in bijvoorbeeld verhoging van de meldingsbereidheid, elkaar aanspreken op gedrag en leiderschapsontwikkeling.
Bij mij is een aantal recente meldingen bekend omtrent rechts-extremistische uitingen, die via verschillende afdelingen binnen de organisatie onderkend zijn. Ik ga niet in detail in op de exacte aantallen en inhoud van de meldingen om lopende behandelingen niet te doorkruisen en de vertrouwelijkheid te waarborgen. Op het moment dat er een vermoeden is van strafbare gedragingen wordt daar aangifte van gedaan.
Hoe kijkt u nu terug op de uitspraken van Staatssecretaris Visser, die stelde dat er geen sprake is van «een inhoudelijke betrokkenheid bij of affiniteit met nationaalsocialistisch gedachtegoed?»
Mijn ambtsvoorganger heeft de resultaten van het verrichte onderzoek met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144). Ik heb op dit moment geen reden om aan het onderzoek – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen.
Hoe kijkt u nu terug op de genomen maatregelen om vijf personen slechts een negatief ambtsbericht te geven, waardoor niet is uitgesloten dat zij bevorderd worden?
Een negatief ambtsbericht uitgeven is de op één na zwaarste maatregel die kan worden getroffen. Een ambtsbericht komt in het personeelsdossier van de betrokkene. Het is – aldus jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep – rechtspositioneel niet mogelijk om een ambtenaar een vooraf vastgestelde periode categorisch een bevordering te onthouden. Het meewegen van een ambtsbericht bij bevordering kan wel. Een negatief ambtsbericht kan verstrekkende gevolgen hebben voor eventuele verdere carrièrestappen. De volgende stap – die tevens geldt als de zwaarst mogelijke maatregel – kan ontslag zijn.
Ik heb er vertrouwen in dat in 2019, op basis van de beschikbare informatie en de onderzoeksresultaten, een adequate afweging is gemaakt om tot passende maatregelen over te gaan.
Deelt u de mening dat er niet alleen sprake is van persoonsgebonden uitingen maar ook systematische uitingen van rechts-extremisme bij groepen soldaten en cadetten in opleiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de systematische aanpak hieromtrent van Defensie?
Nee. Uit de destijds ingestelde onderzoeken is niet gebleken dat er sprake is van een inhoudelijke betrokkenheid bij of affiniteit met nationaalsocialistisch gedachtegoed. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van mijn ambtsvoorganger (35 000 X, nr. 144). In meer algemene zin geldt dat dit type «uitingen» niet systematisch voorkomt, maar er door de jaren heen wel incidenten hebben plaatsgevonden waarbij militairen betrokken zijn geweest. Dit heeft in voorkomend geval geleid tot het nemen van (rechtspositionele) maatregelen, zoals een ambtsbericht of ontslag. Voor de aanpak van rechts-extremisme binnen Defensie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Wordt er onderzoek gedaan naar het doen van de Hitlergroet door Nederlandse militairen in Duitsland, hetgeen in Duitsland een strafbaar feit is?
Het uitbrengen van een Hitler groet is binnen Defensie volstrekt onaanvaardbaar. Het kan leiden tot het opleggen van een (rechtspositionele) maatregel, zoals ontslag en het doen van aangifte; hetgeen benadrukt wordt in het opleidings- en vormingsprogramma van militairen.
De commissie is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat de melding onvoldoende verder was te onderzoeken, hetgeen mede verband hield met het feit dat de melder zich van verdere medewerking aan het onderzoek onthield en informatie waarover de melder stelde te beschikken, niet heeft willen delen. De commissie heeft bij de doorzoeking van kamers en kasten geen zaken aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met nazisme of verheerlijking daarvan. De commissie heeft op basis van verklaringen wel vastgesteld dat binnen het betrokken onderdeel incidenteel een Hitlergroet is gebracht, maar heeft niet kunnen vaststellen door wie, waar en wanneer dit precies is gebeurd. Dat dit veelvuldig zou gebeuren, krijgt in het onderzoek geen bevestiging.
Hoe rijmt u de uitspraak dat serieuze signalen worden uitgezocht met het voorbeeld uit het NRC-artikel waarbij een melder niet serieus genomen wordt, zelfs wordt tegengewerkt en uiteindelijk zijn melding intrekt?
Defensie neemt elke melding serieus en vindt het belangrijk dat medewerkers (vermoedens van) integriteitsschendingen melden. Defensie kan vervolgens een onderzoekscommissie samenstellen die in staat is een objectief en zorgvuldig onderzoek naar de gemelde feiten en omstandigheden te doen. Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen. Als een melder twijfels heeft over het optreden van de commissie kan hij de opdrachtgever daarover informeren, zodat waar nodig passende maatregelen kunnen worden getroffen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Futselaar (SP) (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Voor deze casus betreur ik het dat de melding destijds is ingetrokken.
Hoe wordt er opgetreden tegen de intimidatie van melders?
Ik stel voorop dat ik intimidatie van melders nadrukkelijk afkeur. Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn eerdere antwoord op uw vraag 4 van 20 juni 2023 (Kamerstuk 2023, Z 08 021) en vraag 2 van de beantwoording van de vragen van het lid Futselaar (SP) op 17 mei 2023 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644).
Deelt u de mening dat deze melders klokkenluiders zijn die bescherming nodig hebben? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Alle beschikbare informatie is door de commissie uitvoerig bekeken en beoordeeld. Uit het onderzoek naar de melding uit 2019 zijn geen aanwijzingen gekomen dat de status van klokkenluider van toepassing zou zijn. Ik heb op dit moment geen reden om aan het onderzoek – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen.
Waarom wordt er niet zorgvuldig omgegaan met de geheimhouding van meldingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat meldingen wel vertrouwelijk worden gehouden door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), tenzij hier nadrukkelijk toestemming voor is gegeven?
Om de melding gedegen te kunnen onderzoeken is het noodzakelijk om betrokkenen te bevragen. Er wordt informatie over de melding gedeeld met de COID, leidinggevende en betrokkenen zodat feiten kunnen worden vastgesteld. Defensie neemt elke melding serieus en verwacht van alle betrokkenen dat zij deze vertrouwelijk behandelen. Sinds 2019 zijn er veranderingen doorgevoerd in het systeem van het behandelen van meldingen die de vertrouwelijkheid ten goede komen. Zie ook mijn beantwoording van uw eerdere vragen (Kamerstuk 2023, Z 08 021).
Verder heb ik op 5 juli 2023 bij de aanbieding van de resultaten van de Commissie van Onderzoek en Advies naar meldingen van vermoeden van misstanden bij de COID aangegeven dat ik verder wil zekerstellen dat de COID zorgvuldig omgaat met gegevens (Kamerstuk 36 200 X, nr. 89). De COID heeft daarom per direct – in afwachting van nieuwe interne regelgeving – de opdracht gekregen de toegang tot onderzoeksgegevens te beperken tot functionarissen die daarbij actief betrokken zijn geweest of nu moeten zijn.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van het voorbeeld in het NRC-artikel de COID onvoldoende onafhankelijk opereert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat meldingen onafhankelijk worden onderzocht?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn eerdere beantwoording van de vragen 10 en 11 van het lid Futselaar (SP) op 17 mei 2023 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Verder ik in mijn brief van 5 juli 2023 aangegeven vertrouwen te hebben in het functioneren van de COID (Kamerstuk 2023, D 27 235).
Waarom wordt de serieuze bestrijding van extreemrechts zoals bij de MIVD en de marechaussee niet op alle legeronderdelen toegepast?
Defensie hanteert één integriteitsbeleid dat op alle onderdelen van toepassing is. De MIVD en de KMar bestrijden rechts-extremisme op grond van hun wettelijke bevoegdheden. Zie ook mijn beantwoording van uw schriftelijke vragen met (Kamerstuk 2023, D 27 235. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat zijn de consequenties van de nationaalsocialistische sympathieën en racistische uitingen voor de sociale veiligheid en diversiteit binnen de krijgsmacht?
Gaat u naar aanleiding van het NRC-artikel een onafhankelijk en transparant onderzoek laten uitvoeren?
De resultaten van de verrichte onderzoeken zijn in 2019 met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144). Ik heb op dit moment geen reden om aan deze onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen. Alle onderzoeksgegevens zijn door de commissie uitvoerig en zorgvuldig bekeken en beoordeeld. Daarnaast is ook van belang dat Defensie niet over informatie beschikt die aanleiding geeft tot een nieuw onderzoek.
De rol van de MIVD bij het onderzoek naar de vernieling van de Nordstream-pijpleidingen. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het waar dat de Nederlandse regering kennis had van een plan om de Nordstream-pijpleidingen te saboteren? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
Over de inlichtingen, bronnen, werkwijze en samenwerking met buitenlandse inlichtingendiensten van de MIVD worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. Uw Kamer wordt over deze onderwerpen via de geëigende kanalen geïnformeerd.
Is het waar dat de Nederlandse regering via een van de diensten de Amerikaanse regering, in casu de inlichtingendienst CIA, inlichtte over de verworven informatie? Zo ja, wanneer was dat precies?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte gebracht van de bevindingen van de MIVD en heeft u de ontwikkelingen van de inlichtingendiensten ook besproken met uw Oekraïense collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Is de MIVD op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen die daarna door de CIA in gang zijn gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de MIVD of de AIVD een permanente werkrelatie met relevante Oekraïense inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het bericht over de op handen zijnde sabotage en het latere bericht over de daadwerkelijke ontploffing onderwerp van gesprek geweest met Oekraïense collega’s?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze zaken ooit geagendeerd geweest in de parlementaire commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer vertrouwelijk in te lichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken naar de vernieling van de Nordstream-pijpleidingen worden gepresenteerd? Gaat het om drie afzonderlijke rapporten of zullen zij worden samengevoegd?2
Het is niet bekend wanneer en in welke vorm de genoemde onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken worden gepresenteerd.
Deelt u de opvatting dat dit nieuws schadelijk is voor het draagvlak voor het NAVO-lidmaatschap van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het partnerschap van Oekraïne met de NAVO bevordert de veiligheid en stabiliteit op het Europees continent. Het opendeur beleid van de NAVO geldt onverkort. Oekraïne is lid van de Euro-Atlantische familie. Het kabinet zet zich in om Oekraïne via versterking van de politieke dialoog en praktische militaire samenwerking te ondersteunen om aan de standaarden van het lidmaatschap te voldoen.
Laten doen van onderzoek door externe bureaus, denktanks of lobbyclubs. |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Deelt u de conclusie van de universiteit van Pennsylvania dat transparantie het kenmerk van een onafhankelijke denktank is? Zo nee, waarom niet en wat is dan uw definitie van een onafhankelijke denktank en wat is daarbij de grens met een (politieke) lobbyorganisatie? Zo ja, op welke wijze eist u transparantie van de expertbureaus of denktanks waaraan u betaalde opdrachten geeft? Kunt u dat toelichten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie zijn niet bekend met dit specifieke onderzoek van de universiteit van Pennsylvania en de daaruit voortgekomen genoemde conclusie, maar delen de mening dat transparantie van belang is voor het goed functioneren van een denktank. Voor ons is een denktank een instituut dat onafhankelijk, beleidsrelevant onderzoek verricht gebaseerd op gespecialiseerde kennis. Een lobbyorganisatie heeft als primair doel politieke besluitvorming en wetgeving te beïnvloeden.
BZ en Defensie maken gebruik van de kennis van denktanks om vraagstukken op het terrein van buitenlands beleid en internationale veiligheid onafhankelijk te beantwoorden. Onafhankelijkheid van onderzoeksopdrachten die bij denktanks worden uitgezet is een belangrijk uitgangspunt. Van denktanks wordt transparantie verwacht over de wijze waarop conclusies en aanbevelingen tot stand zijn gekomen.
Is het juist dat vanwege de klantrelatie geen totale lijst van opdrachtgevers met denktanks of expertbureaus bestaat? Of bestaat zo’n lijst wel en wordt deze niet bekendgemaakt? Zo ja, waarom?2
Voor vragen over de klantrelatie van de denktanks met betrekking tot hun overige opdrachtgevers verwijzen wij naar de denktanks zelf. Clingendael en HCSS vermelden in hun rapporten voor Defensie en BZ wanneer deze opdrachtgever zijn geweest. Vanuit BZ en Defensie onderschrijven wij dat de denktanks op al hun onderzoeksopdrachten vermelden.
Is het juist dat u een raamovereenkomst heeft met het HCSS voor 800.000 euro per jaar? Zo nee, wat zijn dan de feiten?3
Nee. Er is een raamovereenkomst voor beleidsondersteunend onderzoek, «PROGRESS» (2020–2023) tussen BZ en Clingendael. Hier maken ook Defensie en HCSS onderdeel van uit. Zowel BZ als Defensie besteden binnen deze raamovereenkomst ieder 1 miljoen euro inclusief BTW per jaar. Dit komt voor circa 60–40% bij respectievelijk Clingendael en HCSS terecht. Deze raamovereenkomst is openbaar gemaakt in het Woo-besluit BS2023015382 en is te vinden via open.overheid.nl.
Op welke begrotingspost zijn deze uitgaven terug te vinden?
De uitgaven van BZ aan PROGRESS verlopen via begrotingspost artikel 4.4. Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden (Hoofdstuk 5 Buitenlandse Zaken). De uitgaven van Defensie aan PROGRESS verlopen via Hoofdstuk 10, Artikel 9 Algemeen (Programma-uitgaven, Opdrachten).
Wat is het kenmerk van zo’n raamovereenkomst? Waarin verschillen de werkzaamheden in het kader van een raamovereenkomst van losse opdrachten?
Een raamovereenkomst biedt de mogelijkheid om meerjarig met de denktanks samen te werken op een reeks vaste onderwerpen. Dit zijn onderwerpen waarvoor meerjarige kennisbehoeftes bij de departementen zijn, waarop de denktanks kunnen anticiperen en plannen. Daarbij hoeft niet voor iedere onderzoeksvraag binnen deze onderwerpen een separate aanbestedingsprocedure gestart te worden. Losse opdrachten betreffen kennisbehoeftes op een specifiek domein.
Voor welke periode is de raamovereenkomst afgesloten? Op basis van welke argumenten wordt zo’n raamovereenkomst verlengd?
De huidige PROGRESS (2.0) raamovereenkomst loopt van 2020–2023 met éénmaal een verlengingsoptie van maximaal twaalf maanden. BZ en Defensie bezien hoe zij hierna in hun kennisbehoeften gaan voorzien.
Deelt u de analyse dat het HCSS veel krijgsmachtonderdelen als opdrachtgever heeft? Deelt u de kritiek dat dat ingegeven is door de noodzaak tot continuïteit van de werkzaamheden van het HCSS? Zo nee, waarom niet?
Defensie zet onderzoeksopdrachten uit bij HCSS afhankelijk van haar kennisbehoefte. Defensieonderdelen hebben een eigen domein-gerelateerde, specifieke kennisbehoefte die zij kunnen laten onderzoeken. Op dit moment lopen er naast PROGRESS opdrachten vanuit het Directoraat-Generaal Beleid, de landmacht en de marine. Deze gecoördineerde opdrachten zijn ingegeven door de kennisbehoefte van Defensie en niet ingegeven door de noodzaak tot continuïteit van de werkzaamheden van HCSS. HCSS en Clingendael geven invulling aan de gecoördineerde kennisbehoefte van Defensie met hun specifieke politiek-strategische en militaire kennis. Met die expertise voeren zij onafhankelijk onderzoek uit.
Voor welke opdrachtgevers die onderdeel zijn van de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken worden de losse opdrachten van het HCSS uitgevoerd?
In antwoord op de Kamervragen van lid Van Houwelingen (FvD) van 30 mei jl. over HCSS (kenmerk 2023Z09524) zijn de opdrachten van Defensie aan HCSS aan uw Kamer uiteengezet.
In antwoord op Kamervragen van lid Van Houwelingen aan de Minister van Buitenlandse Zaken (kenmerk 2023Z0952) zijn de kleinschalige opdrachten die vanuit Buitenlandse Zaken sinds 2020 zijn uitgezet bij HCSS geïnventariseerd en het financiële totaaloverzicht per jaar is gedeeld. Hieronder bevinden zich geen onderzoeksopdrachten.
Heeft u andere raamovereenkomsten met andere expertbureaus of denktanks? Kunt u een overzicht geven met wie dat is?
Er zijn op dit moment geen raamovereenkomsten met denktanks behalve HCSS en Clingendael vanuit Defensie. BZ heeft naast PROGRESS een aantal andere raamovereenkomsten met Clingendael die zich echter uitsluitend op training richten, niet op onderzoek.
Is het juist dat krijgsmachtonderdelen als de Kustwacht en de Koninklijke Marine een bedrijf als het HCSS hebben ingehuurd om zaken «bovenaan de politieke agenda» te krijgen? Zo ja, hoe vaak?
Nee. HCSS voert onafhankelijk onderzoek uit voor verschillende Defensieonderdelen. Het doel hiervan is om kennis op te bouwen t.b.v. Defensie vraagstukken en om Defensie te ondersteunen in beleidsvorming, besluitvorming en/of kennisontwikkeling. Het onderzoek dat denktanks uitvoeren voor Defensie wordt openbaar gemaakt en draagt daarmee bij aan een breder kennisniveau. Het kan daardoor ook onderdeel gaan uitmaken van het maatschappelijk debat.
Hoe vaak maken de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie precies gebruik van commerciële bureaus voor beïnvloeding van de publieke opinie en het debat? Kunt u dat toelichten?
De Ministeries van BZ en Defensie maken geen gebruik van commerciële bureaus voor beïnvloeding van de publieke opinie of het debat.
Deelt u de opvatting dat, indien er binnen een ministerie de behoefte is iets hoger op de politieke agenda te krijgen, de geëigende route daarbij is via de Minister de Kamer te informeren, en niet via derden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het, indien (een onderdeel van) Defensie of een ander ministerie een bedrijf betaalt voor het beïnvloeden van de publieke opinie, altijd volstrekt helder moet zijn in uitingen van dit bedrijf dat het ministerie opdrachtgever is?
BZ en Defensie betalen geen bedrijven voor het beïnvloeden van de publieke opinie. Onderzoeksproducten die opgeleverd worden door denktanks in opdracht van BZ en Defensie vermelden dat zij opdrachtgever zijn geweest. Dit past zowel bij het streven van de ministeries naar transparantie als bij de werkwijze van de denktanks.
Geeft u losse opdrachten aan andere expertbureaus of denktanks? Zo ja, aan wie?
Defensie heeft op dit moment geen onderzoeksopdrachten uitgezet bij andere denktanks dan HCSS en Clingendael.
Buitenlandse Zaken werkt met verschillende kennispartners samen. Deze worden onder andere betrokken bij het uitvoeren van programma evaluaties, worden ingezet door posten of directies voor kennisversterking of voor het uitvoeren van trainingen. Voor een overzicht van de kennispartners van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zie «Inventarisatie en appreciatie van het BZ onderzoeksbeleid» (Kwink, 2018). Momenteel wordt een update van dit onderzoek uitgevoerd.
Bent u bereid een verplicht transparantieregister in te stellen waarvoor academische instellingen, denktanks en lobbyorganisaties zich moeten inschrijven als voorwaarde om voor opdrachten van de overheid in aanmerking te komen? Zo ja, wanneer stelt u zo’n register in? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet aan de orde. Volgens de wettelijke kaders, waaronder de Wet Open Overheid, wordt openheid van de overheid verwacht. Ook is de overheid vanuit het aanbestedingsrecht gehouden aan – onder meer – het transparantiebeginsel.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zet het kabinet de komende tijd met een aantal maatregelen in op meer transparantie (Kamerstuk 36 101-16). De Minister van BZK zal het effect van deze maatregelen evalueren en uw Kamer daarover nader informeren.
De wervingscampagne van Defensie. |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wervingscampagne van Defensie om mensen te vindendie de Oekraïense of Russische taal machtig zijn?
Wij zijn op de hoogte van deze interne oproep en extern gepubliceerde vacatures.
Onderschrijft ur de operationele behoefte aan deze kennis en kunde?
Ja. Het optreden van de krijgsmacht brengt inherent een behoefte aan tolken en vertalers met zich mee om effectief te kunnen communiceren met burgers, organisaties, overheden en krijgsmachten. Deze behoefte is er niet alleen in geval van militaire operaties maar ook bij oefeningen en gereedstelling.
Bent u van mening dat enkel feitelijke gedragingen een intrekkings- of weigeringsgrond kunnen zijn voor een verklaring van geen bezwaar (vgb)?
Een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd als een functie de nationale veiligheid kan schaden. Vanwege de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer afgezet tegen de ernst van de potentiële schade die een dergelijke functie kan veroorzaken is wettelijk vastgesteld waarnaar wordt gekeken. Naast feitelijke gedragingen betreft dit dus ook de persoonlijke omstandigheden.
Het veiligheidsonderzoek omvat krachtens art. 7 lid 2 Wet veiligheidsonderzoeken, het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
Kunt u bevestigen dat Defensie een beleid voert waarbij mensen met «Russische banden» (afkomst, familie, studie etc.) niet welkom zijn binnen de krijgsmacht? Zo ja, hoe zorgt Defensie er dan voor dat de organisatie beschikt over voldoende Rusland-expertise?
Nee, Defensie voert een dergelijk beleid niet.
Wat is het beleid van Defensie richting defensiepersoneel met «Russische banden»? Welke criteria worden gehanteerd?
Er is geen specifiek beleid richting personeel met Russische banden. Wel gelden de principes zoals genoemd in de antwoorden bij vraag 3.
Verder geldt dat personeel dat een vertrouwensfunctie vervult, verplicht is om gewijzigde persoonlijke omstandigheden te melden bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Het gaat daarbij in ieder geval om:
Is dit beleid vergelijkbaar met dat van onze NAVO-partners?
Op grond van NAVO-regelgeving is een veiligheidsonderzoek verplicht, maar wordt de (wijze van) uitvoering daarvan bepaald door het nationaal beveiligingsbeleid van de lidstaten. Hierdoor kunnen de criteria en de wijze van uitvoering van veiligheidsonderzoeken onderling verschillen. Over het beveiligingsbeleid van andere NAVO-lidstaten kan de regering zich niet uitlaten.
Hoe wordt binnen veiligheidsonderzoeken rekening gehouden met de ervaring, opleidingsniveau, veiligheidsbewustzijn en loyaliteit van de individuele Defensiemedewerker met «Russische banden»? Is sprake van een individuele weging?
Bij het aannemen van een (aspirant) vertrouwensfunctionaris zijn ervaring en het opleidingsniveau uitsluitend van belang voor de beoordeling of betrokkene geschikt is voor de functie. Deze gegevens zijn geen onderdeel van het veiligheidsonderzoek.
In de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021 (Stcrt 2020, 59644) wordt vermeld op welke gegevens in het onderzoek wordt gelet. Veiligheidsbewustzijn en loyaliteit worden daarin genoemd. De beoordeling van het onderzoek is altijd een individuele weging van alle beschikbare gegevens waarbij tevens wordt gekeken naar de betreffende vertrouwensfunctie en de mate waarin deze schade kan toebrengen aan de nationale veiligheid.
Is een dubbele nationaliteit van de Defensiemedewerker of de partner (en familie in het land van herkomst van medewerker of partner) altijd reden tot intrekking/weigering van een vgb?
Het hebben van een andere nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit is op zich geen reden voor het weigeren of intrekken van een VGB.
Kan een uitzending naar een land met een verhoogd risico later worden aangehaald om de vgb van de uitgezonden medewerker in te trekken?
Defensiemedewerkers kunnen in het buitenland geplaatst worden of naar het buitenland worden uitgezonden. Dit kunnen ook landen betreffen met een verhoogd risico. Een dergelijke plaatsing of uitzending door Defensie is op zich geen gegeven dat leidt tot het intrekken van een VGB.
Dit laat onverlet dat gegevens over feitelijke gedragingen van de betreffende Defensiemedewerker tijdens de plaatsing of uitzending onderdeel kunnen vormen bij een (hernieuwd) veiligheidsonderzoek.
Kunt u deze vragen binnen 14 dagen beantwoorden?
Voor beantwoording van deze schriftelijke vragen is de gebruikelijke termijn gehanteerd.
De ontslagen bij VDL Nedcar en het mogelijk aanwenden van verschillende Europese defensiefondsen. |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «VDL Nedcar kondigt massaontslag aan: helft personeel eruit»?1
Ja.
Wat zijn – gezien de recente ontwikkelingen in de Europese defensie-industrie, inclusief de oprichting van de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) en de Act in Support of Ammunition Production (ASAP) – de plannen van de Nederlandse regering om de defensie-industrie in Nederland te ondersteunen en te versterken, met name op het gebied van banencreatie?
De oorlog in Oekraïne markeert de terugkeer van intensieve oorlogsvoering op het Europese continent. De op vredestijd geënte productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie biedt onvoldoende handelingsvermogen voor de krijgsmachten van de Europese Unie (EU). De EU-lidstaten hebben baat bij een sterkere Europese defensie-industrie, die in staat is te voorzien in de aanzienlijk toegenomen behoefte van lidstaten. Zowel voor het aanvullen van de eigen voorraden, als voor het voortzetten en opschalen van steun aan Oekraïne. De noodzaak om de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie significant op te schalen is dan ook hoog. Deze tijd vraagt daarom om een actieve (internationale) industriepolitiek, waaronder meer maatwerk, gericht op een robuuste (Europese) defensiesector. De maatregelen die zijn beschreven in de Kamerbrief «DIS in een geopolitieke context» (Kamerstuk 31 125, nr. 123) vormen hierbij de leidraad. Ten aanzien van EU-programma’s die zijn gericht op de versterking van de Europese Defensie Technologische en Industriële Basis zal het kabinet zich inzetten voor de positionering van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis in dergelijke programma’s.
Zijn er met de implementatie van de ASAP, die zich richt op het verhogen van de productie van munitie en raketten, specifieke plannen om de creatie van banen binnen de Nederlandse defensie-industrie te waarborgen?
In Nederland zijn op dit moment geen bedrijven die munitie en raketten (eindproducten) produceren. Er zijn wel bedrijven die componenten van met name raketten maken, bijvoorbeeld omhulsels van raketten en radargeleiding. Dergelijke bedrijven kunnen in aanmerking komen voor steun van het ASAP-voorstel dat is gericht op het verhogen van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie. Het kabinet zal zich, net als bij andere EU-programma’s ter ondersteuning van de defensie-industrie, inzetten voor een goede positionering van Nederlandse bedrijven in het ASAP-voorstel, zodra dat is aangenomen.
Hoe bent u van plan, gezien de situatie in Oekraïne en de dringende behoefte aan munitie en raketten, zoals aangepakt door ASAP, de continuïteit en veerkracht van de defensie-industrie te waarborgen, met name wat betreft het waarborgen van voldoende personeel en vaardigheden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de verwachte impact op de Nederlandse defensie-industrie en haar personeel van de drie-sporenbenadering die door de EU-Raad is overeengekomen voor de levering en gezamenlijke aankoop van munitie voor Oekraïne?
De Raad is overeengekomen om via drie parallelle sporen de levering van grond-tot-grond munitie, artilleriemunitie en raketten aan Oekraïne te vergroten en te versnellen, en de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie op te schalen. Het eerste spoor ziet op het bevorderen van leveringen uit eigen voorraad en reeds lopende orders. Dit spoor zal een beperkte impact hebben op de Nederlandse defensie-industrie omdat er geen Nederlandse producenten van grond-tot-grond munitie, artilleriemunitie en raketten zijn. Spoor twee richt zich op het bevorderen van gezamenlijke aanschaf ten behoeve van Oekraïne. Dit spoor kan een positieve impact hebben op de Nederlandse defensie-industrie als bedrijven door de grotere Europese vraag orders ontvangen voor componenten die in eindproducten worden gebruikt. De inschakeling van de Nederlandse defensie-industrie in de gezamenlijke aanbestedingen uit het tweede spoor is daarom een belangrijk aandachtspunt in deze verwervingen. Het derde spoor heeft tot doel de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie op te schalen, waarvoor de Commissie het ASAP-voorstel publiceerde. Dit spoor heeft een positieve impact op de Nederlandse defensie-industrie als Nederlandse toeleveranciers via het instrument Uniefinanciering aantrekken voor het verhogen van hun productiecapaciteit. Ook kan het een positief effect hebben als Nederlandse bedrijven via het instrument kunnen investeren in nieuwe capaciteit voor de productie van eindproducten.
Bent u op de hoogte van de recente massaontslagen bij VDL Nedcar?
Ja.
Wat is er na de aangenomen motie van het lid Graus c.s., die de regering verzocht te helpen met een integraal plan voor de doorontwikkeling en toekomstbestendig maken van VDL Nedcar (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16), tot nu toe gedaan om deze motie uit te voeren?
Teveel openheid kan zowel de bedrijfsvertrouwelijkheid als het proces schaden. Wat ik er op dit moment wel over kan zeggen, is dat sinds bekend werd dat de productie bij VDL Nedcar voor BMW over enkele jaren beëindigd zou worden het kabinet haar volle medewerking verleent aan de zoektocht van VDL Nedcar naar nieuwe klanten en opdrachten, onder meer via de inzet van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Het gezamenlijke doel is om de werkgelegenheid en bedrijvigheid in Born en de regio langjarig zeker te stellen. Het kabinet onderhoudt intensief contact met VDL Nedcar en betrokken andere partijen over de ontwikkelingen en ondersteunt waar mogelijk, in afstemming en samenwerking met de provincie Limburg. Dat contact en ons commitment is nog steeds actueel; de lijnen tussen betrokkenen zijn kort. Vanuit het kabinet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het eerste aanspreekpunt voor VDL Nedcar. Bij het bezoek aan de fabriek op 24 april jl. heeft de Minister van EZK weer uitvoerig met de bestuursvoorzitter van VDL Groep en de VDL Nedcar directie over de toekomst gesproken. Waar relevant en opportuun zijn ook andere bewindspersonen, waaronder de Minister-President, bij het proces betrokken geweest, onder meer in contacten met potentiële klanten. Met de ondersteuning van het kabinet wordt ook invulling gegeven aan de motie van het lid Graus c.s. (Kamerstuk 35 570-XIII, nr. 16) over een integraal plan voor de doorontwikkeling van VDL Nedcar, en aan de motie van het lid Amhaouch c.s. (Kamerstuk 35 438, nr. 9) waar het gaat om kansen creëren voor behoud van werkgelegenheid en het stimuleren van regionale investeringen rondom de maakindustrie.
Bent u bereid om op zoek te gaan naar opties om VDL Nedcar te integreren in het EDIRPA-plan van de EU, gezien het doel van EDIRPA om Europese industriële capaciteiten te versterken door gezamenlijke inkoop door EU-lidstaten?
Het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) beoogt door middel van een financiële prikkel samenwerking te bevorderen tussen lidstaten bij de aanschaf van defensiematerieel. De door EDIRPA ondersteunde aanschaf moet op korte termijn plaatsvinden. Het valt daarom te verwachten dat hiervoor gebruik wordt gemaakt van producten van de plank, van reeds bestaande defensie-industrie. Zoals voorgesteld door de Europese Commissie vloeien de middelen van EDIRPA naar consortia van lidstaten die samen defensiematerieel aanbesteden. VDL Nedcar kan daarom niet zonder meer integreren in het EDIRPA-plan. EDIRPA zal door vraagclustering en grotere orders alleen indirect ten goede kunnen komen aan Europese bedrijven, waaronder Nederlandse bedrijven.
Ziet u kansen om VDL Nedcar, met haar productiecapiciteit en gespecialiseerde medewerkers, te laten profiteren van deelname aan EDIRPA/ASAP, dat zich lijkt te richten op productie van defensieproducten?
Nee, er zijn weinig kansen om VDL Nedcar te laten profiteren, omdat het EDIRPA-voorstel alleen indirect ten goede zal komen aan bedrijven en hun productiecapaciteit (zie antwoord op vraag 8). In het ASAP-voorstel is wel een directe financiële bijdrage aan het opschalen van productiecapaciteit van Europese bedrijven voorzien. Het ASAP-voorstel is evenwel gericht op de productiecapaciteit van een beperkt aantal defensiesystemen (grond-tot-grond munitie, artilleriemunitie en raketten) die als eindproducten op dit moment niet worden geproduceerd in Nederland. Het kabinet zet zich in om Nederlandse bedrijven goed te positioneren in het toekomstige ASAP-programma als het gaat om de productie van componenten.
Zou het EDIRPA-plan, gezien de dringende behoefte aan defensieproducten in de EU, een haalbaar alternatief kunnen bieden voor VDL Nedcar om zijn activiteiten en banen te behouden?
Nee, het is niet de verwachting dat EDIRPA er voor kan zorgen dat VDL Nedcar zijn activiteiten en banen kan behouden, omdat VDL Nedcar naar verwachting niet zonder ingrijpende aanpassingen op korte termijn militair materieel kan gaan produceren.
Welke steun of stimulansen kan de Nederlandse overheid bieden om VDL Nedcar te helpen zijn activiteiten te veranderen om deel te nemen aan het EDIRPA-plan?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunnen de technisch gespecialiseerde werknemers van VDL Nedcar bijdragen aan het oplossen van het personeelstekort bij Defensie?
Ja. Technisch personeel is schaars en gewild in heel Nederland en ook Defensie heeft een tekort aan technisch personeel. De technisch gespecialiseerde werknemers van VDL Nedcar kunnen daarom zeker bijdragen aan het oplossen van die tekorten en daarom heeft Defensie belangstelling om een deel van het VDL Nedcar personeel dat ontslagen dreigt te worden over te nemen. Defensie zal hierbij de geldende procedures voor werving van personeel hanteren.
Bent u bereid om snel in gesprek te treden met VDL Nedcar, vakbonden en werknemers om te bekijken waar Defensie ontslagen medewerkers een baan kan bieden?
Op 11 april jl. heeft de Staatssecretaris van Defensie samen met de president-directeur van de VDL groep een intentieverklaring getekend om de samenwerking tussen Defensie en VDL te intensiveren. Het overnemen van overtollige medewerkers past binnen de geest van deze intentieverklaring. We hebben wekelijks contact met VDL Nedcar en blijven zo op de hoogte van de actuele ontwikkelingen.
Wilt u daarbij een flexibele houding hanteren?
Bij de reeds lopende gesprekken met VDL Nedcar en de voorgenomen gesprekken met vakbonden en werknemers hanteert Defensie een flexibele houding; dit is in het belang van alle partijen.
Ziet u andere mogelijkheden om de ontslagen medewerkers in te zetten om andere personeelstekorten bij de rijksoverheid op te lossen?
Ten aanzien van het helpen van ontslagen medewerkers naar een functie bij de rijksoverheid is er vanuit Defensie wekelijks contact met VDL Nedcar. Het blijkt dat meer dan 100 organisaties zich inmiddels bij het mobiliteitscentrum hebben gemeld om de mogelijkheden tot overgaan van personeel te onderzoeken.
Zou u deze vragen een voor een, gemotiveerd en zo snel mogelijk willen beantwoorden?
Ja.
Kwalificaties van een journalist door een woordvoerder van het ministerie van defensie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Is het correct dat een woordvoerder van het Ministerie van Defensie een journalist van De Telegraaf heeft gekwalificeerd als «een vervelende ophitser» en iemand die haat zaait?1
Betrokkene heeft zich op social media uitgelaten over een column in de Telegraaf.
Is het functioneren van de pers in Nederland erbij gebaat als woordvoerders van ministeries journalisten op de persoon aanvallen met dit soort verregaande kwalificaties en beschuldigingen?
Ambtenaren hebben op basis van de Ambtenarenwet 2017 het recht zich op social media te uiten zolang dit, kortgezegd, niet in de weg staat aan de goede vervulling van hun functie of de goede functionering van de openbare dienst. De betrokken ambtenaar heeft op persoonlijke titel getwitterd.
Beschuldigt deze woordvoerder met deze bewering de betreffende Telegraafjournalist van een strafbaar feit (namelijk «haatzaaien»)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervoor het bewijs?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in het algemeen wenselijk als woordvoerders van ministeries, op persoonlijke titel, journalisten verwijten «haat te zaaien» zonder dit te onderbouwen en zonder dat er een veroordeling van een rechter aan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf (wellicht ook) van mening dat deze Telegraafjournalist «haat zaait»?
Ik heb mij hier niet over uitgelaten.
Is het correct dat deze woordvoerder een (rijks)ambtenaar bij het Ministerie van Defensie is?
Ja.
Is het correct dat deze kwalificatie niet een kwalificatie van het ministerie maar een persoonlijke kwalificatie voor eigen rekening van deze woordvoerder zelf is?
Ja.
Indien dit het geval is, hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u dan tot artikel 10, lid 1 van de Ambtenarenwet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de raakvlakken zijn enkele vragen gecombineerd beantwoord.
Kunt u bovenstaande vragen wellicht voor het plenaire debat aanstaande donderdag over de persvrijheid en persveiligheid beantwoorden?
Dat was helaas niet mogelijk.
Het artikel 'De denktank van Rob de Wijk heeft een heldere visie op de wereld, maar is er ook transparantie in eigen huis?' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De denktank van Rob de Wijk heeft een heldere visie op de wereld, maar is er ook transparantie in eigen huis?»?1
Ja.
Kan de Kamer een overzicht ontvangen (inclusief de bijbehorende aanbestedingsdossiers) van alle opdrachten die sinds 2020 vanuit Defensie (inclusief de krijgsmachtonderdelen) zijn verstrekt aan HCSS? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Er kunnen drie soorten opdracht aan HCSS onderscheiden worden: 1) onderzoeksopdrachten binnen raamovereenkomst PROGRESS, 2) onderzoeksopdrachten door verschillende Defensieonderdelen buiten PROGRESS en 3) overige opdrachten.
Hoeveel ambtenaren van Defensie zijn op dit moment gedetacheerd bij HCSS?
Op dit moment (juni 2023) is er één Defensiemedewerker gedetacheerd bij HCSS.
Bepalingen ten tijde van het afsluiten van het Non-Proliferatieverdrag over het delen van kernwapens en de controle over kunstmatige intelligentie in geval van beveiliging kernwapens |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u openheid verschaffen over de documenten die zijn opgesteld ten tijde van de onderhandelingen over het Non-proliferatieverdrag (NPV) over het delen van kernwapens tussen de Verenigde Staten (VS) en Nederland en dat deze «afspraken in die onderhandelingen expliciet aan de orde zijn geweest en geaccepteerd door onderhandelende partijen?1 Waaruit blijkt de instemming door de onderhandelende partijen en welke landen hebben deze overeenkomst gesloten? Wilt u deze documenten, in ieder geval de documenten die Nederland betreffen, aan de Kamer sturen?
Tijdens de onderhandelingen over het Non-proliferatieverdrag (NPV) zijn de zogeheten nuclear sharing arrangements van de NAVO expliciet aan de orde geweest. Geen van de verdragspartijen heeft formeel bezwaar aangetekend tegen de afspraken bij de ondertekening van het verdrag in 1968, de inwerkingtreding in 1970 of in de decennia daarna. De afspraken zijn niet in strijd met het NPV.5 Wapens die aan de NAVO zijn toegewezen blijven te allen tijde onder de nationale controle van een kernwapenstaat.
In de reactie op de motie van lid Van Dijk, heeft het kabinet gesteld dat Nederland er naar blijft streven om binnen de kaders van de bondgenootschappelijke afspraken zo transparant mogelijk te zijn over de kernwapentaak en daaraan gerelateerde onderwerpen. Ook in de NAVO wordt belang gehecht aan meer transparantie over bondgenootschappelijke activiteiten, als vertrouwenwekkende maatregel en om de kans op misverstanden en miscalculatie te verkleinen. Tevens dient transparantie het doel van geloofwaardige nucleaire afschrikking.
Indien neen, waarom niet? Kunt u in dat geval uitleggen hoe zich dat besluit verhoudt tot transparantie over het kernwapenbeleid zoals de Tweede Kamer verzoekt met het aannemen van de motie Jasper van Dijk?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien deze afspraken zijn gemaakt, hoe verhoudt zich dat tot artikel 2 van het Non-proliferatieverdrag dat stelt dat «each non-nuclear-weapon State Party to the Treaty undertakes not to receive the transfer from any transfer whatsoever of nuclear weapons or other nuclear explosive devices or of control over such weapons or explosive devices directly, or indirectly»?3 Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw stelling dat het delen van kernwapens door Nederland met de VS is toegestaan zich tot de Vienna Convention on the Law of Treaties; waarin in artikel 31 lid 3 wordt gesteld dat; «a treaty shall be interpreted in good faith in accordance with the ordinary meaning to be given to the terms of the treaty in their context and in the light of its object and purpose»?4 Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de analyse correct dat ook bij kernwapens kunstmatige intelligentie wordt gebruikt of zal worden gebruikt?5 Zo ja, kunt u aangeven wat de huidige ontwikkelingen zijn inzake de toepassing van kunstmatige intelligentie bij kernwapenbeleid?
Bij de inzet en het gebruik van nieuwe technologieën, waaronder kunstmatige intelligentie, ziet het kabinet kansen op bijvoorbeeld het gebied van data-analyse en informatievergaring, door grote hoeveelheden data te verwerken tot relevante informatie en daarbij de mens te ondersteunen in de besluitvorming. Daar waar kunstmatige intelligentie wordt ingezet om autonome functionaliteiten te ontwikkelen ziet het kabinet significante uitdagingen en bezwaren. Uitgangspunt is dat mensen verantwoordelijk blijven voor besluitvorming wanneer AI in het militaire domein wordt toegepast. Betekenisvolle menselijke controle en het behoud van menselijk oordeelsvermogen bij de inzet van wapensystemen is van groot belang. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, vindt nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd plaats onder strikte politieke controle door de bondgenoten.
Het kabinet benadrukt het belang van internationale samenwerking om te komen tot een verantwoorde omgang met nieuwe technologieën en wapenbeheersing. In samenwerking met publieke en private sectoren worden in verschillende fora internationale normen voor verantwoordelijk gebruik ontwikkeld en vastgesteld. Nederland zet zich daar actief voor in. Met de REAIM Summit heeft Nederland de toepassing van AI binnen het militaire domein hoog op de internationale agenda geplaatst.
De NAVO volgt de ontwikkelingen op het gebied van nieuwe technologieën nauwgezet. Over kunstmatige intelligentie heeft de NAVO in oktober 2021 de NATO Artificial Intelligence Strategy aangenomen. Mede dankzij de inzet van Nederland is hierin ruime aandacht voor verantwoord gebruik (responsible use).
Is het juist dat de waarschuwingssystemen NORAD en Northcom «deels autonoom» zijn,» omdat er plekken zijn die te gevaarlijk voor militairen zijn om in persoon te bemannen»?
Het kabinet kan geen mededelingen doen over NORAD en Northcom, twee organisaties van de Verenigde Staten.
Deelt u de analyse dat toepassing van kunstmatige intelligentie «in de sfeer van aanval en verdediging uitgesproken riskant is», met name signaleringssystemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is het risico dat Nederlandse beveiliging van kernwapens in ons land gevoelig zijn voor hacks van digitale inbrekers?
De bescherming van militaire infrastructuur tegen cyberaanvallen heeft de hoogste prioriteit. Dit geldt uiteraard ook voor de infrastructuur die van belang is voor de uitvoering van de Nederlandse kernwapentaak.
Bent u bereid (verdere) toepassing van kunstmatige intelligentie bij kernwapens actief tegen te willen gaan? Zo ja, hoe? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Burgerdoden Mosul. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, eventueel bereid slachtoffers en nabestaanden van de aanval op Mosul in maart 2016 te compenseren? Welke voorwaarden hanteert u voor eventuele compensatie?1
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Kunt u toelichten waar de transparantietoets precies uit bestaat? Langs welke meetlat wordt een incident tijdens de transparantietoets precies gelegd?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Stappenplan burgerslachtoffers d.d. 7 april 2022, stap 3 (Kamerstuk 29 521, nr. 442).
Kunt u toelichten waarom de 147 andere vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet die aan Defensie zijn voorgelegd met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid niet, zoals de luchtaanval op Mosul, nader worden onderzocht? Kunt u een overzicht geven van deze incidenten en daarbij steeds aangeven waarom nader onderzoek niet is ingesteld? Wat ontbrak hiervoor?
In andere gevallen was er geen aanleiding voor instellen van onderzoek omdat geen sprake was van een match tussen de gestelde locatie van het vermoeden van burgerslachtoffers en de Nederlandse wapeninzet.
Tot hoeveel meter vanaf de precieze plaats waar een Nederlandse bom insloeg komen meldingen van burgerslachtoffers voor nader onderzoek in aanmerking? Kunt u aangeven met wat voor radius u rekening houdt aangaande de (mogelijke) impact voor burgerleed van Nederlandse bommen?
Er is geen vooraf vastgestelde afstand die bepaalt of meldingen over vermoedens in aanmerking komen voor onderzoek. Dit hangt af van meerdere factoren, waarvan de locatie een van de belangrijkste is. Maar ook informatie over tijdstip, weersomstandigheden, terrein, omgeving en type doelwit is van belang om een vermoeden te kunnen koppelen aan Nederlandse wapeninzet.
Hoe precies moet de plaatsbepaling van een burgerslachtoffermelding zijn om (eventueel) gerelateerd te kunnen worden aan een Nederlandse aanval uit de inmiddels vrijgegeven lijst met coördinaten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid navraag te doen bij CENTCOM naar alle incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door toedoen van Nederland maar die door CENTCOM als niet geloofwaardig zijn gecategoriseerd, zoals de aanval op Mosul in maart 2016? Kunt u dit overzicht aan de Kamer geven?
Ja, daar is navraag naar gedaan. Ik ben bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wilt u de Kamer toezeggen dat bij volgende geweldsinzet door Nederland altijd eigen onderzoek wordt gedaan naar mogelijke burgerslachtoffers en niet geleund wordt op een organisatie als CENTCOM? Zo nee, waarom niet?
Het Stappenplan burgerslachtoffers beschrijft onder stap 1 dat de Kamer, als relevant bij het type inzet, in toekomstige artikel 100-brieven wordt geïnformeerd over de onderzoeksmethodologie van de desbetreffende coalitie. Dit kan per coalitie en missie verschillen. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
Defensie stelt altijd onderzoek in naar eigen geweldgebruik als daar aanleiding toe is. Een van de (middel)lange termijn stappen in het Stappenplan kijkt naar wat Nederland kan doen om meer eigen onderzoeksmiddelen in te zetten. Bestudering van (sociale) media kan hier onderdeel vanuit maken.
Wilt u de Kamer verder toezeggen dat Nederland voortaan ook altijd zelfstandig onderzoek doet naar mogelijke burgerslachtoffers middels bestudering van (sociale) media? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u inmiddels bereid toe te geven dat de officiële schatting van CENTCOM over burgerdoden als gevolg van coalitie-inzet weinig realistisch is, zoals herhaaldelijk is aangetoond door onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek betreft een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul, Irak. Ik doe geen uitspraken over coalitie-inzet.
Bent u voorstander van onafhankelijk onderzoek naar Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS? Zo ja, wilt u hiervoor budget en capaciteit beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Na wapeninzet werd onze wapeninzet beoordeeld en onderzocht als daar aanleiding voor was. De commandant van de eenheid rapporteerde zowel aan de Commandant der Strijdkrachten als aan de anti-ISIS coalitie en stelde het OM door tussenkomst van de KMar op de hoogte van iedere wapeninzet. Daarnaast beoordeelde de coalitie (CENTCOM) alle externe vermoedens van burgerslachtoffers. Elk van deze sporen kon een aanleiding opleveren voor het instellen van onderzoek naar een wapeninzet, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. Het recent geopende onderzoek is hier een voorbeeld van. De wapeninzet in Hawija wordt al onafhankelijk onderzocht door de commissie Sorgdrager.
De beveiliging van luchthaven Schiphol. |
|
Anne Kuik (CDA), Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de onthullingen door Vrije Vogels Media over lekken in de beveiliging van luchthaven Schiphol?1
In het kader van de gezamenlijke inspanningen in het tegengaan van ondermijning, is het onacceptabel dat personen van wie het arbeidscontract is beëindigd toegang blijven houden tot de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke gebieden van de luchthaven Schiphol.
Heeft u een beeld van de omvang van de beveiligingsproblemen zoals deze zijn geconstateerd?
Nee, er is geen beeld bekend van de omvang. Wel is bekend dat het signaal uitsluitend betrekking heeft op het niet-inleveren van toegangspassen en in mindere mate van bedrijfskleding en portofoons door personen van wie het dienstverband reeds beëindigd is.
Heeft u in beeld bij welke onderdelen van Schiphol bedrijfskleding, toegangspassen en portofoons van oud-medewerkers in handen (kunnen) zijn van onbevoegden?
Bij beëindiging dienstverband dient de werkgever Royal Schiphol Group te informeren en de Schipholpas te retourneren aan Royal Schiphol Group. Hetzelfde geldt voor kleding en portofoons. Vervolgens worden deze toegangspassen door Schiphol geblokkeerd. Schiphol spreekt bedrijven erop aan als de pas niet is ingeleverd. Met name uitzendbureaus zijn hierbij in beeld. Als bij Royal Schiphol Group bekend wordt dat passen niet zijn ingeleverd, worden de betreffende bedrijven hierop aangesproken en kunnen ook sancties worden opgelegd.
Deelt u de mening dat zowel aan de «voorkant» van Schiphol, aan de reizigerskant, als aan de «achterkant», de medewerkerskant, de beveiliging op orde moet zijn?
Ja.
Waar is de regie belegd om de veiligheid aan de achterkant van het reilen en zeilen op Schiphol goed te borgen?
Royal Schiphol Group is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven. Schiphol heeft in de Regeling Toelating Schiphol voorwaarden opgenomen voor het toegangsbeleid en gebruik van de luchthavenpas. Hierin is opgenomen dat werkgevers de Schipholpas na beëindiging van het dienstverband van de werknemer dienen te retourneren bij de luchthaven.
Deelt u de mening dat inconsequent beleid ten aanzien van het inleveren van bedrijfskleding, toegangspassen en portofoons bij beëindiging van het dienstverband zorgt voor onaanvaardbare veiligheidsrisico’s en voor risico's op ondermijning?
Voor wat betreft de veiligheidsrisico’s voor de burgerluchtvaart tegen terrorisme deel ik deze mening niet. Pas na de toegangscontrole komt personeel immers bij de beveiligingscontrole, waar wordt gecontroleerd of geen verboden voorwerpen zoals wapens en explosieven worden meegenomen. Deze controle wordt zorgvuldig uitgevoerd, hetgeen ook is te zien in het item van Vrije Vogels Media. Enkel het verkrijgen van toegang met een Schipholpas is daarmee onwenselijk, maar vormt geen veiligheidsrisico voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.
Voor risico’s op ondermijning, deel ik de mening wel. Op basis van het signaal van Vrije Vogels Media lijkt namelijk wel sprake te zijn van een onjuiste naleving van het inleverbeleid, hetgeen onaanvaardbare risico's op ondermijning tot gevolg kan hebben.
In opdracht van de gemeente Haarlem en de Stuurgroep Aanpak Ondermijning Noord-Holland is in 2020 het Ondermijningsbeeld Schiphol2 opgesteld. Hierin is de verschijningsvorm van ondermijning op Schiphol in kaart gebracht. Ondermijning wordt in de context van deze mainport gezien als criminaliteit waarbij Schipholpashouders betrokken zijn en misbruik maken van hun positie of bevoegdheden. Gebleken is dat ook de logistieke en bedrijfsmatige infrastructuur op de luchthaven in georganiseerd verband wordt misbruikt. Dit is eveneens aangemerkt als ondermijning. Op basis van de aanbevelingen uit het Ondermijningsbeeld is een Plan Van Aanpak Ondermijning Schiphol opgesteld vanuit het Programma Aanpak Ondermijning Schiphol. Dit programma onder de naam «Sterke Luchthaven» kent inmiddels een structureel karakter. Het plan kent drie hoofdprioriteiten: Locatiegerichte aanpak, Branchegerichte aanpak, en Integriteit pashouders.
Publieke en private partijen werken vanuit deze aanpak intensief samen om ondermijning op en rond Schiphol tegen te gaan. Vanuit het platform Sterke Luchthaven3 wordt integraal samengewerkt aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit, door het weerbaarder maken van zowel medewerkers als (logistieke) processen, het opwerpen van barrières (fysiek, procesmatig, sociaal), het verhogen van awareness en (in afstemming met de verantwoordelijke partners) het uitvoeren van een gecombineerde inzet van toezicht, handhaving en opsporing.
Vanuit de gezamenlijke inspanning in het tegengaan van ondermijning wordt er vanuit een duidelijk en indringend urgentiebesef geïnvesteerd in de aanpak en sinds de oorsprong van de aanpak ook verantwoordelijkheid genomen om risico’s om misbruik te maken van de Schipholpas terug te dringen. De risico’s bij het niet inleveren van een Schipholpas worden gezien en worden betrokken in de aanpak.
Vanuit het plan van aanpak drugssmokkel via mainports investeer ik in de ondermijningsaanpak op Schiphol en mijn departement houdt dan ook nauw contact met de betrokken partners over monitoring van de aanpak, onder meer ten aanzien van de pasproblematiek op Schiphol.
Hoe kan het dat met de grote aandacht die er is voor de aanpak van ondermijning op essentiële knooppunten, basiszaken als het inleveren van toegangspassen en het deactiveren van oude toegangspassen niet op orde zijn?
Royal Schiphol Group is als luchthavenexploitant verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven. De verantwoordelijkheid voor het inleveren van toegangspassen ligt bij de verschillende werkgevers op Schiphol. Schiphol constateert dat sommige werkgevers zich onvoldoende bewust zijn van de ernst van ondermijning op de luchthaven Schiphol en/of hun interne beleid ten aanzien van toegangspassen niet voldoende op orde hebben.
Daarnaast heeft Schiphol informatie nodig (van de werknemer of een organisatie) om te bepalen of een Schipholpas moet worden ingetrokken. Vanuit de aanpak ondermijning is recent het onderzoeksrapport van de landsadvocaat opgeleverd welke een uiteenzetting geeft van de juridische (on)mogelijkheden waarvan partners gebruik kunnen maken om in het kader van de Schipholpas informatie aan elkaar te verstrekken. Gebleken is dat de huidige wet- en regelgeving wel mogelijkheden biedt voor partners om gegevens te verwerken, maar dat de toepassing van de verstrekking in de praktijk echter zeer beperkt, zeer complex en zeer vertragend werkt. Over dit ervaren knelpunt is contact met het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om zowel bedrijven als pashouders (nog) meer bewust te maken van de ernst van ondermijning op luchthaven Schiphol wordt er vanuit de aanpak ondermijning Schiphol naast het bevorderen van integer gedrag, het stimuleren tot het melden van signalen, en het tegengaan van corruptie ook geïnvesteerd op het verhogen van de bewustwording rondom ondermijnende criminaliteit bij bedrijven en medewerkers op de luchthaven. Hier wordt via verschillende wegen uitvoering aan gegeven. Zo worden er awareness-trainingen aangeboden aan luchthavenmedewerkers, is er een e-learning beschikbaar, en wordt er middels diverse communicatie- en campagne-uitingen bij stilgestaan (o.a. Geef Criminelen Geen Kans-campagne en Meld Misdaad Anoniem). Daarnaast worden publiek-private Points of Contact Ondermijning (POCO’s) opgeleid. Deze POCO’s geven de strijd tegen ondermijning een vaste plek binnen hun organisatie en zorgen voor samenhang en samenwerking. Ze vormen samen een stevig netwerk. Voor de aanpak van ondermijning vanuit landelijk perspectief staat de mainport Schiphol goed in verbinding met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de andere grote logistieke knooppunten. Dergelijke onderwerpen kunnen dan ook snel integraal worden afgestemd en opgepakt.
Wat zijn de consequenties voor de onderdelen van een luchthaven, zoals afdelingen en bedrijven, die deze basiszaken niet op orde hebben?
Royal Schiphol Group is verantwoordelijk voor het toegangsbeleid op de luchthaven en kan bij het niet naleven van hieraan gestelde voorwaarden werkgevers sanctioneren. Bij vaststelling van niet-naleving van het toegangsbeleid bestaan zulke sancties uit het blokkeren van pasaanvragen, het blokkeren van reeds uitgegeven passen en in het ergste geval uitsluiting van werkzaamheden op Schiphol.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) houdt toezicht op de correcte uitvoering van de beveiligingsmaatregelen. Als dat nodig is, kan de KMar daarbij handhavend optreden en maatregelen (doen) treffen.
Welke stappen zijn er sinds de berichtgeving van Vrije Vogels Media gezet om de beveiliging door te lichten en lekken te dichten?
Royal Schiphol Group spreekt werkgevers nogmaals aan op hun verantwoordelijkheid om Schiphol te informeren wanneer het contract van een werknemer is beëindigd, zodat Schiphol de passen kan blokkeren. Tevens wijst Royal Schiphol Group werkgevers op hun verantwoordelijkheid om werkkleding en portofoons in te leveren bij einde dienstverband en toe te zien dat alle afzonderlijke items geretourneerd worden. Zodra Schiphol signalen krijgt dat deze inname en controle niet goed verloopt, zal Schiphol sancties opleggen aan de betreffende werkgever. Royal Schiphol Group intensiveert verder het toezicht op de correcte uitvoering door steekproefsgewijs audits uit te voeren op werkgevers om te controleren of hun personeelsbestand correspondeert met de lijst uitgegeven Schipholpassen. De eerste audits staan deze zomer gepland.
Royal Schiphol Group heeft daarnaast opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een automatische alarmering om actie te nemen op Schipholpassen die langere tijd niet gebruikt worden en gaat hogere boetes opleggen aan bedrijven die hun vervallen Schipholpassen niet inleveren. De projectleiders van Sterke Luchthaven zullen bij bedrijfsbezoeken benadrukken dat het niet op orde hebben van het interne passenbeleid een risico is voor ondermijnende criminaliteit. Binnen de aanpak wordt nadrukkelijk stilgestaan bij de kwetsbaarheid die medewerkers kunnen hebben, doordat ze in het bezit zijn van een Schipholpas.
Het bericht dat Iran gesprekken voert met Rusland en China over het kopen van raketbrandstof |
|
Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Iran gesprekken voert met Rusland en China over het aankopen van raketbrandstof (ammoniumperchloraat) voor de productie van ballistische raketten?1
Ja.
Is informatie over deze ontwikkelingen met Nederland gedeeld en zijn deze plannen om Iran’s voorraad ballistische raketten flink uit te breiden een thema binnen de Noord-Atlantische Verdragsorgansiatie (NAVO)?
Binnen de NAVO wordt gesproken over een veelvoud aan onderwerpen en landen die een (potentiële) uitdaging of bedreiging vormen voor de veiligheid van het bondgenootschap, waaronder de ontwikkeling van Iran’s nucleaire en raketprogramma.
Klopt het dat Iran internationale sanctieregelgeving overtreedt als het tot de aankoop van de in het artikel genoemde raketbrandstof (ammoniumperchloraat) overgaat?
Onder VN-Veiligheidsraadresolutie 2231, Annex B paragraaf 4, is levering van goederen, zoals ammoniumperchloraat, ten behoeve van het Iraanse ballistische raketprogramma tot oktober 2023 niet toegestaan zonder toestemming van de VN Veiligheidsraad.
Deelt u de mening dat het uiterst gevaarlijk is als Iran de gewenste hoeveelheden raketbrandstof in handen krijgt, en dit grote veiligheidsrisico’s oplevert voor Nederland en de NAVO-bondgenoten?
Iran beschikt reeds over een groot aantal ballistische raketten voor de korte en middellange afstand. Een aantal NAVO-bondgenoten en partners, alsmede militaire eenheden in de regio, valt daarmee binnen het bereik van deze raketten. Deze rakketten en verdere ontwikkeling van Iraanse rakettechnologie vormen een significant veiligheidsrisico voor de bondgenoten en toont het belang van de ballistische raketverdediging van de NAVO. Deze is gericht op de verdediging tegen potentiële dreigingen van buiten de Euro-Atlantische regio en bescherming van de bondgenootschappelijke bevolking, het territorium en militaire eenheden in Europa.
Hoe gaat u, met bondgenoten, de druk opvoeren op Iran om te voorkomen dat deze islamitische terreurstaat straks duizenden ballistische raketten gaat produceren?
Nederland staat reeds in contact hierover met bondgenoten. Hierover wordt niet alleen gesproken binnen de NAVO (zie vraag 2), maar ook bilateraal met strategische partners en binnen de Europese Unie. Nederland zet zich in voor een gezamenlijke reactie. Uitlatingen over specifieke voorstellen voor bijvoorbeeld nieuwe sancties, ondermijnen het verrassingseffect en daarmee de effectiviteit van dergelijke maatregelen.
Een mogelijk ongeluk op vliegbasis Volkel |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de foto bij een artikel over een mogelijk ongeluk een B-61–11 betreft? Zo nee, wat is het dan voor wapen?1
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft in reactie op het artikel van de Federation of American Scientists kenbaar gemaakt dat er geen sprake is geweest van een ongeluk met een nucleair wapen. Op de foto is een oefening met een Amerikaans trainingswapen te zien. Over de locatie waar de foto is gemaakt worden geen mededelingen gedaan. Het is aan de Verenigde Staten om te bepalen wat publiekelijk gedeeld kan worden in het kader van de Amerikaanse kernwapens.
Is deze foto in Volkel gemaakt? Zo nee, waar is het dan wel gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het hier om een echte kernbom? Zo nee, wat is het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Is de veronderstelling juist dat deze bom beschadigd is geraakt? Zo ja, waardoor?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is dat ongeluk(je) geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het Los Alamos National Laboratory, dat de betreffende foto in een presentatie heeft gebruikt, stelt dat er geen aanvullende informatie beschikbaar is over deze foto omdat het beleid geldt dat er niets wordt erkend of ontkend aangaande kernwapens?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt er na de benadrukking van ontkenning of erkenning van de feiten nu expliciet ontkend dat er een ongeluk is gebeurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met andere kernwapendelers (België, Duitsland, Italië en Turkije) contact op te nemen in geval het niet in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten over deze casus?
Ja. Naar aanleiding van het artikel van de Federation of American Scientists, is er contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten.
Wat stelt de Status of Forces Agreement (SOFA) tussen Nederland en de VS over dit soort ongelukken?
De notawisseling tussen de Nederlandse en de Amerikaanse regering inzake legering van Amerikaanse troepen in Nederland (Trb. 1954, 120) in combinatie met het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun Krijgsmachten (NAVO SOFA, Trb. 1951, 114 met vertaling in Trb. 1953,4 bevatten de algemene afspraken over de status van Amerikaanse troepen in Nederland. Deze verdragen zien niet specifiek op nucleaire aangelegenheden of ongevallen in dat kader. De verdragen zijn openbaar en er is op dit moment geen aanleiding om de afspraken te herzien.
Deelt u de opvatting dat deze SOFA moet worden gemoderniseerd?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u tevens de opvatting dat het nodig is alle B-61–11 bommen naar de VS terug te sturen en dat deze ook in het licht van de militaire en politieke spanningen niet moeten worden vervangen door de hypermoderne B-61–12 raket?
De illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft het Europese veiligheidsklimaat fundamenteel veranderd en de situatie in het nucleaire domein nog verder verslechterd. Naast de recente Russische aankondiging om kernwapens in Belarus te plaatsen en het gebruik van nucleaire retoriek, moderniseert Rusland al langer zijn kernwapenarsenaal – waaronder een groot aantal sub-strategische kernwapens –, breidt het zijn nucleaire wapensystemen uit en ondermijnt het de mondiale wapenbeheersingsarchitectuur. De Russische opschorting van het New START-verdrag is daar een recent voorbeeld van. Eerder schond Rusland het INF-verdrag, hetgeen reden was voor de VS om in 2019 het verdrag op te zeggen.
Gezien de verslechterde internationale veiligheidssituatie is het een essentieel veiligheidsbelang dat de NAVO een geloofwaardige en effectieve nucleaire afschrikking behoudt. Hoewel het kabinet gecommiteerd blijft aan een wereld zonder kernwapens, bemoeilijkt het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Zolang kernwapens bestaan in de wereld, blijft de NAVO een nucleaire alliantie en blijft nucleaire afschrikking een essentiële rol spelen bij het behouden van strategisch evenwicht en het voorkomen van de inzet van kernwapens (Kamerstuk 36 200-V-73). De modernisering van Amerikaanse kernwapens draagt bij aan de effectiviteit, geloofwaardigheid en veiligheid van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking.
De nuclear sharing arrangements van de NAVO raken aan de essentie van de collectieve verdediging van het bondgenootschap. Nederland en andere bondgenoten vervullen de kernwapentaak op basis van een soeverein besluit. De nuclear sharing arrangements van de NAVO zijn ook volledig in lijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Ten tijde van de onderhandelingen over het NPV bestonden deze NAVO-afspraken al. De afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en geaccepteerd door onderhandelende partijen.
Het recentelijk door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en gaat in tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Daarmee gaf Belarus zijn voormalige Sovjet-kernwapens op en werd als niet-kernwapenstaat lid van het NPV. De Russische aankondiging is, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend.
Deelt u de mening dat het naar aanleiding van de Russische beslissing om kernwapens in Belarus te plaatsen een provocerende daad is?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat het gebruiken van derde landen door kernmachten om hun kernwapens te plaatsen in het kader van de wereldvrede ontmoedigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse bombardementen in Irak tijdens de oorlog tegen Islamitische Staat |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar het bombardement van 22 maart 2016 is afgerond en wie doet het onderzoek?1
Zoals aangekondigd in de brief van 30 maart jl. heb ik opdracht gegeven tot het starten van een intern onderzoek naar een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak) dat volgens de coalitie door ISIS werd gebruikt als hoofdkwartier. Zodra het onderzoek is afgerond wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten geïnformeerd.
Wat is de waarde van eerdere uitlatingen dat het Amerikaanse Central Command (CENTCOM) serieus onderzoek deed maar het bombardement van 22 maart 2016 niet op ware aard heeft beoordeeld? Is duidelijk waarom CENTCOM deze fout heeft gemaakt?2
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Is het waar dat u op geen enkel moment bent ingelicht door CENTCOM en dat u nooit, ook niet na de debatten over het bombardement op Hawija, navraag heeft gedaan? Zo ja, waarom niet?
Onze eigen informatie over de inzet van 22 maart 2016 leverde geen indicaties op van mogelijke burgerslachtoffers. Er is geen navraag gedaan bij CENTCOM.
Is het waar dat CENTCOM alleen een beoordeling deed en geen onderzoek? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Geldt het onderzoek ook andere incidenten?
Nee, het interne onderzoek waarover ik uw Kamer op 30 maart jl. heb geïnformeerd, richt zich op de Nederlandse wapeninzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak).
Kan nu worden uitgesloten dat de door journalisten voorgelegde lijst van 148 vermoedens daadwerkelijk burgerslachtoffers tot gevolg hebben gehad?
Nee. Deze lijst bevat 148 meldingen van vermoedens van burgerslachtoffers als gevolg van coalitie-inzet (cq. alle landen die destijds deelnamen aan deze luchtcampagne). Als ik besluit een onderzoek te starten naar een nieuw vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet i.h.k.v. artikel 100 van de Grondwet zal ik uw Kamer informeren conform de afspraken die in 2020 zijn gemaakt.3
Leidt deze informatie tot een herziening van uw eerdere stellingname dat er zeker geen andere van de bijna 2200 bombardementen tot burgerslachtoffers heeft geleid?
Ik herken mij niet in een dergelijke stellingname.
De beantwoording van vragen over de ‘Desinformatie-operatie’ van de overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom geeft u in uw beantwoording op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen «desinformatie operatie» heeft plaatsgevonden, zoals beschreven in het artikel waaraan is gerefereerd, terwijl uit de Wet openbaarheid van bestuur / Wet open overheid (Woo/Wob)-documenten onomstotelijk blijkt dat de volgende gremia waren opgericht: directeurenoverleg desinformatie, interdepartementale werkgroep desinformatie, Duiding Informatie Domein (DID), Monitoring Informatie Domein (MID), denktank desinformatie, newsrooms, appgroepen en internationale organisaties en systemen zoals het Rapid Alert System en gremia in Europees- en NAVO-verband? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat dergelijke gremia zich hebben gericht op de bestrijding van desinformatie?1, 2
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context op basis van verschillende informatieverzoeken zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit is ook de reden waarom wij eerder aangaven dat er geen desinformatie operatie heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.3
Het kabinet heeft de Tweede Kamer meerdere malen geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie en de partijen die hierbij zijn betrokken. Voor meer informatie verwijzen wij u wederom naar:
Kunt u uitleggen waarom u in uw beantwoording op de derde vraag van de eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat het kabinet geen invloed heeft uitgeoefend op de manier waarop media hun informatie verspreiden, of welke boodschap deze informatie bevat, terwijl ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid vallen van de ministeries en daarmee van het kabinet, wel degelijk invloed hebben uitgeoefend op de media, zoals uit de WOB-documenten blijkt? Hoe beargumenteert u bijvoorbeeld dat de rondetafelgesprekken met hoofdredacteuren en de toegang tot portalen van techbedrijven geen invloed uitoefenen is?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Er is nooit druk uitgeoefend op de media in de aanpak van desinformatie. Zoals meerdere keren aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen18 over meldingen doen over mogelijke desinformatie, blijft het de eigen onafhankelijke afweging van een platform, of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is.
Waarom stelt u in uw antwoord op de achtste vraag dat er geen informatie-oorlog heeft plaatsgevonden en richt u zich op de duiding van een gebeurtenis, zonder dat u ingaat op de vragen wat de rol van de EU precies is geweest in strijd tegen desinformatie, welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer, welke rol de Nederlandse overheid heeft gespeeld en op welke manier welke ministeries precies betrokken waren? Kunt u alsnog antwoord geven op deze vragen?
In uw achtste vraag vroeg u naar de rol van de EU in de «informatie-oorlog». De «informatie-oorlog» waar het artikel naar verwijst, heeft niet plaatsgevonden. Wij kunnen de rol van de EU in een niet bestaande «informatie-oorlog» niet beschrijven.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Waarom stelt u in uw antwoord op de negende vraag dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) geen kritische burgers heeft gesurveilleerd, terwijl uit Wob-documenten het tegendeel blijkt en er bovendien duidelijk sprake is van betrokkenheid van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de activiteiten van het LIMC? Kunt u aangeven wat de samenwerking tussen OM, politie en het LIMC omvatte en wie welke rol hierin had?
Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven welke datastromen er van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar het LIMC gingen, zoals blijkt uit Wob-documenten? Kunt u aangeven wat voor data dit was en waarvoor deze is gebruikt?
Ten aanzien van de afstemming tussen de NCTV en het LIMC over een militair steunverzoek in het openbaar belang (MSOB) verwijzen wij u naar het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd.19 Documenten die in het kader van de crisisstructuur, waaronder door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie, werden opgesteld zijn interdepartementaal breed gedeeld, waaronder met het Ministerie van Defensie.
Waarom geeft u in uw antwoord op de tiende vraag aan dat «Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC... is echter uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen», terwijl uit de vrijgegeven Wob-documenten wel degelijk blijkt dat er avatars en trollen zijn ingezet? Waarom refereert u in dit antwoord naar de conclusie uit een onderzoek, waarnaar niet wordt gevraagd, in plaats van antwoord te geven op de vraag over de informatie die naar voren komt uit de Wob-documenten waaraan gerefereerd wordt?
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vraag 10.20
Waarom stelt u in uw antwoord op de elfde vraag dat: «Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving», terwijl de vraag ging over de juridische basis waarop de NCTV en het LIMC deze activiteiten ontplooide? Kunt u alsnog antwoorden op de vraag op welke juridische grond deze activiteiten door de NCTV en het LIMC zijn uitgevoerd?
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vragen 9, 10 en 11.21
Stelt u met uw antwoord op de twaalfde vraag – «Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag» – dat de activiteiten die het LIMC heeft uitgevoerd een juridische basis hadden? Zo ja, welke?
Voor de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd22.
Waarom luidt uw antwoord op de veertiende vraag: «Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling», terwijl er concrete voorbeelden zijn van mensen die meedeelden in de subsidies die werden verstrekt door ZonMW en Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN), zoals onder andere de heer Pierik, de heer Verweij, de heer Loos? Waarom antwoordt u dat u zich hierin niet herkent, terwijl wordt gevraagd of u kunt onderzoeken welke betrokkenen bij de denktank desinformatie eventueel via subsidies zijn gefinancierd door de overheid in de periode 2019–2023? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht met namen, projecten en bedragen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Tevens worden de namen van de deelnemers van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank desinformatie.23
Waarom stelt u in uw antwoord op de vijftiende vraag dat «dit niet klopt», terwijl leden van de Denktank Desinformatie met elkaar in contact stonden middels een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgezette appgroep en groepsgewijs opereerden op social media? Kunt u de communicatie van deze appgroep delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Leden van de Denktank Desinformatie hebben niet met elkaar in contact gestaan middels een door het Ministerie van BZK opgezette appgroep. Zoals beschreven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank desinformatie hebben de deelnemers van de denktank zelf een besloten Facebookgroep opgericht. Noch het ministerie VWS noch het Ministerie van BZK maken deel uit van deze groep.
Aangezien uw antwoord op de zestiende vraag luidt: «Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie», onderkent u hiermee dan ook dat kennisinstituten onmogelijk altijd kunnen weten wat desinformatie is en wat niet? Onderkent u dat deze kennisinstituten dus naar alle waarschijnlijkheid ook regelmatig kloppende informatie hebben bestreden? Deelt u de mening dat dit schadelijk is voor het vertrouwen in kennisinstituten, maar ook voor de democratie, omdat de kennisinstituten zelf in die gevallen desinformatie verspreiden en burgers die correcte informatie bestrijden de mond worden gesnoerd? Kunt u de Kamer deelgenoot maken van alle checks en balances die men hanteert bij het beoordelen van desinformatie? Als deze er niet zijn, kunt u dit ook als zodanig benoemen?
De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Dit betekent dat voor het bestempelen van een bericht als desinformatie een uitspraak gedaan moet kunnen worden over de intentie van de verspreider of producent van dat bericht. Om die reden is het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden, maar van onafhankelijke media, wetenschap, en fact-checkers.
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het RIVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie. Ik deel de mening niet dat kennisinstituten hiermee bijdragen aan het verspreiden van desinformatie. Er is hier geen sprake van het doelbewusts verspreiden van misleidende informatie.
Waarom geeft u geen antwoord op vraag over de kosten die gemoeid zijn met het bestrijden van desinformatie? Anders geformuleerd nogmaals de vraag: hoeveel fte aan rijksambtenaren voeren werkzaamheden uit die te maken hebben met de bestrijding van desinformatie?
Niemand bij de rijksoverheid houdt zich bezig met bestrijden van desinformatie als specifieke taak, in zoverre gedoeld wordt op het verwijderen, of anderszins niet meer zichtbaar maken van desinformatie. Wel zijn er ambtenaren bij verschillende ministeries bezig met het maken en uitvoeren van beleid om de impact van desinformatie te verminderen, zoals de onder vraag 1 genoemde brief.
Het Ministerie van BZK heeft als enige ministerie circa 4 vaste fte’s volledig aangewezen voor werkzaamheden die te maken hebben met de ontwikkeling van beleid voor de aanpak van desinformatie. Zij werken aan de in de Rijksbrede Strategie Effectieve Aanpak van Desinformatie genoemde acties onder het kopje «Concrete acties, resultaten en betrokken ministeries» waar BZK bij staat.24 Bijvoorbeeld aan het vergroten van bewustzijn bij (overheids)organisaties over desinformatie, en aan het reguleren van online platformen zodat desinformatiecampagnes worden tegengegaan zonder dat dit invloed heeft op de vrijheid van meningsuiting van individuele burgers.
Bij andere ministeries die in deze brief genoemd staan werken ook ambtenaren aan de uitvoering van dit beleid. Zij hebben echter geen specifieke fte’s voor het desinformatie beleid ingericht, maar hun werkzaamheden op dit thema zijn onderdeel van een breder pakket aan taken.
Daarnaast heeft iedere overheidsorganisatie een generieke eigen verantwoordelijkheid voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Daardoor is er geen specifieke uitsplitsing te maken naar het aantal fte dat zich nu of in de toekomst bezighoudt met de aanpak van desinformatie.
Waarom stelt u in de beantwoording «zich niet te herkennen in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel», terwijl in het artikel waaraan in de vragen gerefereerd wordt een selectie van waargebeurde voorvallen wordt beschreven, waarbij kritische burgers de politie aan de deur kregen met het verzoek aan de burger om zijn of haar uitingen op social media te veranderen? Waarom onderkent u niet dat binnen de ministeries social media surveillance plaatsvond en de politie werd ingelicht, al dan niet met tussenkomst van de inlichtingendiensten, zoals blijkt uit Wob-documenten waarin correspondentie is te zien tussen functionarissen en waarin werd verzocht om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op artsen af te sturen? Kunt u reflecteren op de getoonde feiten?
Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 19 op uw eerder Kamervragen25 baseert de IGJ haar toezichthoudende activiteiten op meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen aangesproken op hun activiteiten.
Zoals ook aangegeven in de eerder beantwoording waren de taken van de politie voor, tijdens en na de coronacrisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd in de Politiewet 2012: het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Kunt u een weergave overleggen van de organisatiestructuur met organogram, verantwoordelijkheden en activiteiten, waarin exact beschreven staat hoe iedereen die zich met desinformatie bezighoudt binnen de overheid? Kunt hierin ook alle interactie met de (social) mediabedrijven meenemen?
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries en de concrete acties die daaruit volgen.26
Voor meer informatie over de interactie met (social) mediabedrijven verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen.27
Waarom houdt u in uw antwoord over de toepassing van de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) enige slagen om de arm door te zeggen: «Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis»?Deelt u de mening dat er absolute zekerheid moet zijn over de inzet van een «military grade weapon», of facetten daarvan, zoals BDM? Kunt u daarom uitsluitsel geven over de vraag of en zo ja welke BDM-technieken zijn toegepast? Wie zijn hierbij betrokken geweest? Wie heeft binnen de coalitie nog meer kennis genomen van deze toepassing? Wat is de juridische grondslag geweest voor toepassing?
Naar onze beste informatie is Behavourial Dynamics Methodologyniet toegepast.
Waarom blijft u volhouden dat het LIMC pas in 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-documenten blijkt dat het LIMC op 5 december 2019 officieel werd opgericht en het de zogenaamde «ceremoniële oprichting» was die in 2020 plaatsvond? Waarom ontkent u dat de NCTV een aansturende rol had ten aanzien van het LIMC, terwijl dat duidelijk blijkt uit overheidsdocumentatie? Waarom blijft u ontkennen dat het LIMC zonder wettelijke grondslag opereerde, terwijl uit correspondentie van juristen blijkt dat er een militaire steunverlening in het openbaar belang (MSOB) is voorbereid voor uw voorganger, de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid, om deze in te dienen bij de Minister van Defensie? Kunt u aangeven wat de overwegingen zijn geweest om Justitie een MSOB te laten opstellen voor de inzet van het LIMC?
Zie het antwoord op vraag 1. Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover.
Kunt u uitleggen wat de gedetacheerde defensiemedewerkers vanuit het LIMC voor werk verrichtten bij de NCTV, wat de politie wekelijks bij het LIMC deed en welke data van de NCTV naar het LIMC ging?
De defensiemedewerkers die bij de NCTV waren gedetacheerd waren niet afkomstig van het LIMC. Wat betreft de overige deelvragen zijn er geen aanvullingen op eerdere antwoorden hierover. Zie ook het eindrapport van de commissie Brouwer waar in het antwoord op vraag 8 naar wordt verwezen.
Kunt u aangeven wat er volgens u niet klopt uit de officiële overheidscorrespondentie die is vrijgegeven onder de Wob, waaruit blijkt dat de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport al op 25 maart 2020 is ingelicht over de activiteiten van het LIMC, dat zij in augustus 2020 een persoonlijke brief van Luitenant Generaal Wijnen heeft ontvangen en dat zij in de tussenliggende periode nog enkele keren is gebriefd over het LIMC en een presentatie over BDM heeft bijgewoond? Indien u onderkent dat deze informatie uit overheidscorrespondentie wel degelijk juist is, klopt het dan dat de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
De Commandant Landstrijdkrachten heeft geen persoonlijke brief gestuurd en de Minister voor Medische Zorg en Sport niet gebriefd. Voor meer informatie over de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het onderzoeksrapport van de onafhankelijke onderzoekscommissie Brouwer. Zie ook de beantwoording op vraag 8.
Waarom zegt u «Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins», terwijl de vraag niet was of het plaatsen van een netwerksensor onderdeel van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen is geweest, maar of dit überhaupt inzet is geweest, ook voordat de Europese Commissie de vaccinonderhandelingen van het Inclusieve Vaccine Alliantie (IVA) overnam? Hoe reflecteert u op de vrijgegeven officiële overheidscorrespondentie, waarin die optie wordt besproken?
Het NDN is nooit inzet geweest in de onderhandeling met farmaceuten, ook niet voor de IVA.
Het bericht ‘’Verdachte’ Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Verdachte» Chinese kranen staan ook in Nederlandse havens: zorgen om spionage»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het artikel genoemde zorgen dat China op deze manier gevoelige informatie kan vergaren over militaire transporten of activiteiten in havens kan platleggen?
Het kabinet neemt de in het artikel genoemde zorgen serieus. Het is essentieel dat onze havens hun belangrijke maritiem-logistieke hub-functie voor onze economie en ten behoeve van het faciliteren van militaire transporten onafhankelijk en veilig kunnen uitoefenen. Er wordt onderzocht in hoeverre de in het artikel genoemde zorgen gelden voor de Nederlandse context, zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor de invloed van China in Nederlandse- en Europese havens. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd in de Kamerbrief
«Reactie rapport «Navigating an uncertain future»» (Kamerstuk 35 207, nr. 62). Daarbij werkt het kabinet doorlopend aan het verhogen van het bewustzijn bij partijen in de sector over de belangrijkste dreigingen (onder meer vanuit China), spionagedoelwitten- en werkwijzen van statelijke actoren en het verhogen van weerbaarheid. De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s voor het gebruik van hard- en software bij de uitwisseling van gevoelige informatie – met name binnen de vitale infrastructuur – wanneer digitale apparatuur afkomstig is uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen de Nederlandse belangen. De grootste digitale dreiging gaat uit van China, Rusland en in mindere mate van Iran en Noord-Korea.2 Hier wordt ook op ingegaan in de Kamerbrief «Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 175) en het AIVD-jaarverslag 2022.
Is het mogelijk om vanuit de Shanghai Zhenhua Heavy Industries Company Limited (ZPMC)-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, en tot de informatie die zij verwerken, tijdens bijvoorbeeld onderhoud of updates?
Het kabinet vindt het cruciaal dat de fysieke en digitale processen in de haven, waaronder de software op kranen, zo veilig mogelijk zijn ingericht. De havenfaciliteiten (bedrijven die zeeschepen afhandelen) zijn verantwoordelijk voor de beveiliging van computersystemen- en netwerken binnen hun eigen werkgebied.
Of het mogelijk is om vanuit de ZPMC-faciliteiten in China digitale toegang te krijgen tot de kranen, of dat deze op enigerlei wijze verbonden zijn of toegang hebben tot informatie in de Rotterdamse haven, wordt onderzocht in afstemming met het Havenbedrijf Rotterdam. Dit wordt betrokken bij een reeds bestaand interdepartementaal traject waarin aan de hand van een risicoanalyse wordt gekeken naar de te beschermen belangen, dreigingen en weerbaarheid van de Rotterdamse haven, welke risico’s hieruit naar voren komen en hoe hier eventueel vervolg aan gegeven moet worden. Dit traject en onderzoek wordt gecoördineerd vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, in samenwerking met de Ministeries van Defensie, Economische Zaken en Klimaat en Buitenlandse Zaken. Naar verwachting wordt het onderzoek in het najaar van 2023 afgerond.
Zijn de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven op enigerlei wijze digitaal verbonden met een servicecentrum, controlecentrum of andere faciliteit van ZPMC, dan wel in Nederland, China of een derde land?
Zie antwoord vraag 3.
Tot wat voor soort informatie kunnen de ZMPC-faciliteiten in China via de ZMPC-kranen in de Rotterdamse haven toegang krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Valt het gebruik van de ZPMC-kranen in de Rotterdamse haven onder enige vorm van veiligheidsscreening of toetsing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Havenbeveiligingswet (Hbw) moeten de risico’s van radio en telecommunicatiesystemen, inclusief computersystemen en netwerken worden meegenomen in de risicobeoordelingen van havenfaciliteiten. In de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten worden de mitigerende maatregelen beschreven om risico’s af te dekken.
De havenmeester van de haven van Rotterdam is als Havenbeveiligingsfunctionaris (Port Security Officer) verantwoordelijk voor de uitvoering en naleving van de Hbw door havenfaciliteiten in de haven. Deze taak voert de havenmeester uit in mandaat van de burgemeester als autoriteit voor havenveiligheid. Vanuit deze verantwoordelijkheid toetst de havenmeester de risicobeoordelingen van de havenfaciliteiten en houdt hij toezicht op de uitvoering van de beveiligingsplannen van de havenfaciliteiten. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt tweedelijns toezicht op de uitvoering en naleving van de Hbw door de burgemeester. De beoordeling van deze werkwijze wordt betrokken bij het lopende onderzoek waar in het antwoord op de vragen 3, 4 en 5 naar wordt verwezen.
Zijn de ZPMC-kranen verbonden met het Chinese logistieke dataplatform Logink, of komt informatie over wat zij doen op enigerlei andere wijze terecht bij Logink?
Het is op dit moment nog niet duidelijk of ZPMC-kranen verbonden zijn met Logink en/of informatie over activiteiten van de kranen terecht kan komen bij Logink. Dit vereist nader onderzoek. Zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
In hoeverre werkt de Rotterdamse haven samen met Logink, en kunt u schetsen welke data op welke wijze wordt gedeeld?
Het Havenbedrijf Rotterdam heeft geen samenwerking noch data-uitwisseling met Logink. Ook het Port Community Systeem «Portbase» werkt niet samen met Logink en er wordt geen data gedeeld.
Klopt het dat Logink gratis ter beschikking wordt gesteld, en dat het zo lastig is voor eventuele Westerse alternatieven om succesvol te zijn op bijvoorbeeld de Europese markt?
Voor zover bekend wordt Logink gratis beschikbaar gesteld aan lokale, Chinese partijen in China. Het is met name een supply chain visibility platform voor Chinese klanten, gericht op Chinese handelsstromen.
Om handel en transport te ondersteunen ontwikkelen de meeste landen handelsfacilitatieplatformen die fungeren als centraal punt voor scheepsgerelateerde meldingen (Maritime Single Window) voor handel en transport. Er is een uitgebreid landschap van systemen waarbij voor elk van de platformen veiligheid en integriteit van de systemen hoge prioriteit heeft. In dit landschap is het lastig een groot marktaandeel wereldwijd te bemachtigen. Daarbij is de neutraliteit van de platformen van belang voor de betrokken marktpartijen.
In Nederland wordt het handelsfacilitatieplatform grotendeels gevormd door een samenwerking tussen belangrijke overheidssystemen (zoals de Douane) en de Port Community Systemen (PCS) van de mainports, zoals Portbase voor de havens van Rotterdam en Amsterdam en Cargonaut voor Schiphol. Met de ontwikkeling van de Basis Data Infrastructuur (BDI), een publiek-privaat initiatief, wordt ingezet om de samenwerking tussen deze platformen verder te intensiveren en gebruik verder te stimuleren.
Deelt u de analyse dat via het gratis ter beschikking stellen van Logink China een dominante positie kan krijgen over datastromen rond internationale handel?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt zich deze staatsgesteunde gratis levering van Logink tot de verordening buitenlandse subsidies, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om tegen Logink maatregelen te nemen?
De verordening buitenlandse subsidies biedt mogelijkheden om in te grijpen indien er sprake is van overheidssteun uit derde landen aan bedrijven die de concurrentie op de interne markt verstoort. Daarmee draagt de verordening buitenlandse subsidies bij aan de economische veiligheid. De verordening is per 12 januari van dit jaar in werking getreden. De Europese Commissie kan vanaf 12 juli 2023 op basis van de «ex-officio» bevoegdheid ambtshalve onderzoeken starten. De meldplicht bij overnames en aanbestedingen geldt vanaf 12 oktober 2023.
De verordening buitenlandse subsidies bevat drie componenten, waarvan in dit geval mogelijk het ambtshalve onderzoek relevant is. Op basis van deze ambtshalve (ex-officio) bevoegdheid kan de Commissie achteraf subsidies onderzoeken in alle marktsituaties, waar er sprake is van concurrentieverstoring. Dit kan zij doen op basis van signalen uit de markt.
De Commissie is de toezichthouder voor deze verordening en het is dan ook aan haar om te besluiten om over te gaan tot een onderzoek als er sprake is van concurrentieverstoring op de interne markt. De mogelijke concurrentieverstoring op de interne markt vormt de aanleiding voor een dergelijk onderzoek van de Commissie. Mogelijke maatregelen die de Commissie kan opleggen zijn herstelmaatregelen of het aangaan van verbintenissen met ondernemingen op basis waarvan de verstoring verholpen wordt.
Welke Westerse alternatieven zijn beschikbaar op bijvoorbeeld de Europese Markt, en welke mogelijkheden zijn er eventueel om Westerse alternatieven te stimuleren?
EU-lidstaten hebben over het algemeen het faciliteren van handel op eigen wijze en met eigen platformen ingericht. De meeste Lidstaten met grote handelsstromen in de EU hebben Port Community Systemen (PCS) om transport en logistiek te ondersteunen en data uitwisseling tussen alle partijen in de logistiek en met overheden mogelijk en makkelijk te maken. Op deze wijze kan de logistiek veiliger, efficiënter en duurzamer opereren. In Nederland hebben de mainports daarvoor de platformen Cargonaut (Schiphol) en Portbase (havens van Amsterdam en Rotterdam) ontwikkeld. Portbase is een non-profit organisatie.
In hoeverre zijn de ZPMC-kranen ook actief in de delen van de Rotterdamse haven die worden gebruikt voor militair transport van Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)-partners, en zijn deze delen van de haven ook verbonden met Logink?
Havenbedrijf Rotterdam heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in delen van de Rotterdamse haven die gewoonlijk worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners. Deze delen zijn ook niet verbonden met Logink.
In hoeverre zijn de ZMPC-kranen ook actief in de haven van Vlissingen in de delen die worden gebruikt voor militair transport van NAVO-partners?
Havenbedrijf North Sea Port heeft navraag gedaan bij de bedrijven in de haven en bevestigt dat ZPMC-kranen niet actief zijn in de haven van Vlissingen.
Bent u het eens met de leden van de VVD-fractie dat gevoelige informatie over militair transport van NAVO-partners goed moet worden beschermd?
Ja, daarover ben ik het eens met de VVD-fractie.
Overweegt u daarom nadere maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Indien het interdepartementale onderzoek uitwijst dat aanvullende maatregelen nodig zijn om informatie over militaire transporten te beschermen, dan zullen deze in overleg met de betreffende havens waar nodig worden toegepast. Daarbij zullen per oktober 2024 twee nieuwe EU-richtlijnen in Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd die gericht zijn op de verbetering van de digitale en fysieke weerbaarheid van bedrijven en organisaties, respectievelijk de Network and Information Security (NIS2) Directive en de Critical Entities Resilience (CER) Directive. De NIS2 en de CER bieden de nodige wettelijke kaders voor het versterken en waarborgen van de digitale en fysieke weerbaarheid van onze havens en haven-logistieke ketens.
De Europese Commissie heeft daarnaast in maart 2023 aangekondigd de European Maritime Security Strategy (EUMSS) uit 2014 te willen actualiseren. De strategie beoogt de EU maritieme belangen te beschermen tegen dreigingen door moedwillig handelen in het maritieme domein. In de actualisatie is ook specifieke aandacht voor het belang van het mitigeren van risico’s van strategische afhankelijkheden als gevolg van buitenlandse investeringen in EU maritieme logistieke infrastructuur, met name zeehavens. Nederland heeft hier nadrukkelijk aandacht voor gevraagd. Hierover is de Kamer op 21 april 2023 middels een aanbiedingsbrief informatie over nieuwe voorstellen Europese Commissie geïnformeerd.3
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Commissiedebat over China van 5 april?
De vragen vereisten zorgvuldig onderzoek in samenwerking met de sector en verdere interdepartementale afstemming. Om deze reden kon niet binnen de gebruikelijke termijn geantwoord worden. Op 3 april is met een uitstelbrief aan Uw Kamer uitstel gevraagd voor de beantwoording van de Kamervragen.
De training door de Europese Unie van het Oekraïense leger |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bewering onlangs van de voorzitter van de Europese Commissie, Von der Leyen, dat de Europese Unie het Oekraïense leger traint?1
Ja.
Klopt het, zoals meermaals is beweerd door de premier, dat de Europese Unie geen leger heeft en dat er ook geen Europees leger komt?2
Er is geen sprake van de vorming van een Europees Leger. De EU maakt voor EU-missies en operaties, dus ook voor de EU Military Assistance Mission (EUMAM) die zich richt op training van Oekraïense militairen, gebruik van militairen en capaciteiten die de lidstaten daartoe ter beschikking stellen. De besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Indien er geen Europees leger is en er ook geen Europees leger komt, hoe kan het dan zo zijn dat de Europese Unie het Oekraïense leger traint? Of zijn het misschien de legers van de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie die het Oekraïense leger trainen en drukte Von der Leyen zich slechts wat slordig uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is ook het Nederlandse leger betrokken bij het trainen van het Oekraïense leger?
Ja.
Indien dit het geval is, sinds wanneer traint het Nederlandse leger het Oekraïense leger?
Nederland draagt in EU-verband, sinds de oprichting van EUMAM eind 2022, op verschillende manieren bij aan de training van Oekraïense militairen.3
Het bericht “Fini de chinoiser dans l’armée de l’air’” |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fini de chinoiser dans l’armée de l’air»?1
Ja.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een wettelijk verbod voor voormalig militaire vliegers om zonder toestemming van het Ministerie van Defensie te oefenen met buitenlandse krijgsmachten?
Er ligt momenteel een wet in het Franse parlement ter beoordeling. Die verplicht alle voormalig militairen om voorafgaand aan enige dienstbetrekking – betaald of onbetaald – in het buitenland, voorafgaande toetsing en toestemming te krijgen van een daartoe in te richten commissie die ook de staatsveiligheidsbelangen toetst.
Bent u bereid in contact te treden met de Franse krijgsmacht en de Franse ervaringen en oplossingen mee te nemen bij de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25) die vraagt om maatregelen tegen het geven van trainingen aan onder meer China?
Nederland onderkent de risico’s van dergelijke trainingen en volgt de ontwikkelingen in gelijkgezinde landen uiteraard met belangstelling. Er zijn op dit moment twee soorten maatregelen om het geven van dergelijke trainingen tegen te gaan, preventieve en juridische.
De preventieve maatregel is dat gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij Defensie het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog wordt gehouden, onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. De huidige aanpak is gericht op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
In de uitwerking van de motie Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien gerubriceerde informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Onderzocht wordt of er aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren functies hebben uitgevoerd, te voorkomen.
Er zal met de Franse krijgsmacht hierover in contact worden getreden om te beoordelen of ten aanzien van dit onderwerp lessen te leren zijn.
Welke lessen zijn er uit de Franse aanpak te trekken om specifiek een wettelijk verbod of strafbaarstelling in te stellen, los van andere maatregelen om de trainingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Franse staat voorafgaand aan het ingaan van een wettelijk verbod voormalig militaire vliegers op het laatste moment via gesprekken heeft afgehouden van het geven van trainingen aan China nadat zij daarvoor benaderd waren?
De regering kan geen uitspraken doen over hoe bondgenoten zoals Frankrijk in concrete gevallen dergelijke activiteiten tegengaan.
Kunt u aangeven, desnoods vertrouwelijk, of dergelijke rekruteringspogingen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Zo ja, zijn deze ook gestopt?
Zoals gemeld in antwoord op vragen hierover van het lid Hammelburg en van de leden Valstar en Brekelmans, doet de MIVD actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan1. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud daarvan in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zet Nederland net als Frankrijk actief in op het voorkomen van dergelijke trainingen al in de fase voorafgaand aan een wettelijk verbod?
Zie ook antwoord bij vraag 4. Zoals ook gemeld in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25), die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur, worden momenteel aanvullende (juridische) mogelijkheden onderzocht om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers te voorkomen. Strafbaarstelling is mogelijk bij het schenden van de geheimhouding, zowel tijdens als na de diensttijd bij Defensie. De nadruk ligt op de inhoud van de informatie en niet op de vorm.
Voor enkele specifieke categorieën functies, waaronder vliegers op de F-35, bestaan reeds zogenaamde out-briefings. Momenteel wordt ook onderzocht of er een aanvulling in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk is voor een specifieke briefing bij het einde van de functie voor alle vliegers.
Betrokkenheid van de MIVD bij onderzoek naar vernieling van Nordstream 1 en Nordstream 2-pijpleidingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Nederlandse Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) betrokken is bij het onderzoek naar het opblazen van drie van de vier pijpleidingen van Nordstream 1 en 2 in september 2022?1
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn ook andere Nederlandse inlichtingendiensten betrokken bij het onderzoek, zoals de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU)? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dat het geval is?2
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. Wel wil ik u er graag op wijzen dat de JSCU geen inlichtingendienst is, zoals u in uw vraag stelt, maar een gezamenlijke afdeling is van onze civiele en militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD.
Is het juist dat ten tijde van de verdachte bewegingen van het jacht waar de vermeende daders zouden verblijven zeker 45 schepen in dat gebied van de Oostzee zonder transponder voeren? Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zo ja, wat is de verklaring voor dit grote aantal schepen dat niet kan worden getraceerd?3
Op het moment wacht het kabinet de uitkomst van de onderzoeken van de Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten naar de toedracht van de gebeurtenissen rondom de Nord Stream pijpleidingen af.
Is het juist dat begin 2023 het gebruikte jacht werd gevonden of vastgesteld werd dat dit jacht werd gebruikt? Zo nee, wanneer en waar werd het jacht gevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het tevens juist dat meer dan 1.000 kilo explosief materiaal is gebruikt? Kunt u aangeven wat voor soort explosief materiaal het was?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de aard en de hoeveelheid van vervuiling met explosieresten in het jacht die door de autoriteiten werd aangetroffen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de samenwerking van Nederlandse inlichtingendiensten met onderzoekers in andere landen is georganiseerd? Wie heeft de leiding bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft de MIVD voor werkzaamheden uitgevoerd en welke informatie heeft zij gevonden? Indien Nederlandse inlichtingendiensten rapport van hun onderzoek doen, bent u voornemens dat rapport aan de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het onderzoek in Denemarken verder is gevorderd dan elders, zoals in Nieuwsuur werd gemeld?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer de onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken worden gepresenteerd? Gaat het om drie afzonderlijke rapporten of zullen zij worden samengevoegd?
Zie antwoord vraag 3.