Geweld tegen anti-Zwarte Piet demonstranten in Volendam |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft u na demonstratie tegen Zwarte Piet en racisme in Volendam op 4 december jongstleden geen statement uit gedaan waarin u namens het kabinet de bedreigingen en het geweld tegen de demonstranten ten strengste veroordeeld en hun recht om te protesteren benadrukt? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstratierecht te voorkomen. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geweldplegers zich tegen vreedzame demonstranten keren, hen het recht op demonstreren ontnemen, en daarmee ongestraft wegkomen?
Zoals gezegd keurt het kabinet dit geweld af. De vraag of hier vervolging zou moeten worden ingesteld is echter aan het OM. Wanneer tot vervolging wordt overgegaan, is het aan de rechter om te beoordelen of dit geweld bestraft moet worden.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het artikel «Opinie: Geweld in Volendam tegen Kick Out Zwarte Piet rechtvaardigt strafvervolging»?1
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de burgemeester van Volendam dat een onaangekondigde demonstratie «niet mag»?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het optreden van de burgemeester of over diens uitspraken. De burgemeester legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat er vooraf gesprekken zijn geweest tussen de betogers en de lokale driehoek over een demonstratie bij de intocht van Sinterklaas in Volendam, maar dat deze intocht op het laatste moment werd afgeblazen? Begrijpt u dat de betogers alsnog wilden demonstreren toen bleek dat er toch een intocht was met Zwarte Pieten waar de gemeente steun aan gaf?3
Het is niet aan mij om dit al dan niet te erkennen, omdat de verantwoordelijkheid voor het in goede banen leiden van demonstraties belegd is bij de burgemeester, die daarvoor verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het een grondrecht is om te demonstreren, ook als een demonstratie niet vooraf is aangekondigd?
Het recht om te demonstreren is een groot goed. Van iedere demonstratie moet tevoren een kennisgeving worden gedaan aan de gemeente. Een kennisgeving stelt het lokaal gezag in staat om tijdig maatregelen te nemen als dat noodzakelijk is om demonstranten te beschermen tegen tegenacties en om wanordelijkheden te voorkomen. Niettemin geldt dat een demonstratie die niet is aangemeld evengoed wordt beschermd door het demonstratierecht. Het niet doen van een kennisgeving kan er echter in voorkomende gevallen wel toe leiden dat het eerder gerechtvaardigd is om in te grijpen, omdat er onvoldoende tijd is geweest om (tevoren) passende maatregelen te nemen en de veiligheid (daardoor) niet gegarandeerd kan worden.
Wat vindt u van het standpunt van de burgemeester van Volendam dat de demonstratie niet was geëscaleerd, aangezien er «geen doden en gewonden waren gevallen»?4
Zoals reeds aangegeven in antwoord op bovenstaande vragen geef ik daarover geen oordeel. Dat is aan de burgemeester en wordt desgevraagd verantwoord richting de gemeenteraad.
Vindt u dat de lokale driehoek voldoende heeft gedaan om de demonstratie van Anti-Zwarte Piet betogers in Volendam te faciliteren en hen te beschermen tegen bedreiging en geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de burgemeester van Volendam aan te spreken op haar uitlatingen en het handboek «Demonstreren bijkans heilig» onder de aandacht van de lokale driehoek in Volendam te brengen?
Het handboek «Demonstreren bijkans heilig», uitgegeven door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie, is bij het verschijnen daarvan breed onder de aandacht gebracht en dat blijft het kabinet ook doen.
De coronamaatregelen voor rijscholen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Waarom worden voor rijlessen wel eisen gesteld aan het maximum aantal personen in de auto en voor bijvoorbeeld taxiritten niet1?
Met de versoepelingen van de coronamaatregelen op 14 januari jl. is het weer mogelijk dat voor het halen en wegbrengen van leerlingen tijdens de rijles drie personen in de lesauto worden toegestaan. Dit zorgt ervoor dat rijscholen hun bedrijfsvoering weer op de gebruikelijke manier kunnen uitvoeren. Een taxi is bedrijfsmatig personenvervoer en is primair bedoeld om iemand te vervoeren. Daarom gelden voor de taxi andere maatregelen en zijn meer personen toegestaan.
Is de veronderstelling juist dat het maximum van twee personen in een lesauto een advies is en geen wettelijke verplichting?
Op het moment dat deze vraag gesteld werd, volgde deze wettelijke verplichting uit de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19.
Deelt u de analyse dat met de genoemde beperking van maximaal twee personen in een lesauto het voor rijinstructeurs niet mogelijk is om met de ene leerling de andere leerling op te halen of weg te brengen en dat het zo, zeker voor rijscholen in het buitengebied, lastig is om het ingekorte tijdvenster voor rijlessen (tot 17.00 uur) goed te benutten?
Ja, ik deel deze analyse voor de situatie die gold op het moment dat de vraag werd gesteld. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het voor het halen en wegbrengen van leerlingen tijdens de rijles inmiddels toegestaan om drie personen in de lesauto te hebben. Ook mogen rijscholen sinds de besluitvorming over de coronamaatregelen op 18 december jl. ook na 17.00 uur rijlessen geven. Daarmee is er sindsdien geen sprake meer van een ingekort tijdvenster voor rijlessen.
Hoe waardeert u de analyse dat de sluitingstermijn van 17.00 uur voor rijlessen grote gevolgen heeft voor rijschoolhouders en leerlingen, omdat rijlessen normaal vanwege werk en onderwijs overdag deels juist in de avonduren moeten plaatsvinden en omdat vertraging in de rijopleiding en/of verkorting van de lestijd negatieve gevolgen heeft voor de leercurve en slagingskansen (zeker als examens al gereserveerd zijn)?
Rijscholen mogen sinds de besluitvorming van de coronamaatregelen op 18 december jl. ook na 17.00 uur rijlessen geven. De slagingspercentages worden door het CBR gemonitord. Er zijn momenteel geen signalen van het CBR dat de tijdelijke beperking van de tijden waarop rijles gegeven kon worden (tussen 12 november en 17 december jl.) negatieve gevolgen heeft gehad voor de leercurve en de slagingspercentages.
Deelt u de mening dat mogelijke intensivering en concentratie van lessen overdag niet bijdraagt aan het beperken van besmettingsrisico’s?
Deze mening deel ik niet. Als de rijscholen de regels goed hebben nageleefd dan zal dit hebben moeten leiden tot minder contactmomenten en daarmee tot minder besmettingsrisico’s, omdat er na 17.00 uur geen contactmomenten meer plaats vonden. Het was aan individuele rijscholen om te bepalen hoe zij hun dienstverlening voor 17.00 uur vorm gaven. Inmiddels is de regelgeving veranderd door de besluitvorming op 18 december 2021, waardoor de rijscholen gedurende hun reguliere openingstijden les kunnen geven.
Is de veronderstelling juist dat de lesauto geen publieke plaats is en derhalve niet valt onder artikel 4.a2 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19?
Nee, deze veronderstelling is niet juist. De lesauto is een publieke plaats, omdat iedereen in principe een rijles kan nemen en daarvoor in de lesauto kan stappen. Daarmee valt de lesauto onder de regels in artikel 4.a2 van de Trm.
Hoe gaat u om met de eerdere beleidslijn dat autorijlessen gezien mogen worden als privévervoer2[2]?
In de zomer van 2020 is, uitsluitend ten aanzien van de vraag of een mondkapje al dan niet verplicht was tijdens de rijlessen, aangesloten bij de situatie zoals deze toen voor het privévervoer gold. Een mondkapje was toen verplicht in het openbaar vervoer en ander bedrijfsmatig personenvervoer en geadviseerd voor privévervoer. Voor de uitoefening van een contactberoep was er geen mondkapjesplicht. Inmiddels is die plicht er wel bij de uitoefening van een contactberoep, zoals bij rijlessen. Zoals in het antwoord op vraag 6 ook is opgemerkt, is de lesauto een publieke plaats, en daarmee geen privévervoer.
Bent u bereid de al dan niet terecht veronderstelde verplichting om na 17.00 uur geen rijlessen meer te geven te heroverwegen?
Dit is inmiddels heroverwogen. Sinds 18 december jl. mogen rijscholen ook na 17.00 uur rijlessen geven.
Bent u bereid met de rijschoolbranche in overleg te treden en te zorgen voor consistent beleid ten aanzien van rijlessen en het voorkomen van onnodige vertragingen in de rijopleiding van leerlingen?
Mijn ministerie heeft op regelmatige basis contact met de rijschoolbranche. De branche wordt na elke besluitvorming geïnformeerd over de maatregelen en consequenties van de maatregelen. Daarnaast is er een e-mailadres bekendgemaakt waar de rijscholen met vragen terecht kunnen (publiekwv@minienw.nl).
Bent u bereid, gezien de urgentie en onduidelijkheid, deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Door de snel opeenvolgende aanpassing van maatregelen kon de beantwoording helaas niet eerder plaatsvinden
Financiering van onderdak voor dak- en thuislozen uit coronagelden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten minder ontvangen voor de opvang van dak- en thuislozen nu financiële steun n.a.v. de coronapandemie wordt afgebouwd?
Er is op dit moment geen sprake van een afbouw van financiële steun voor gemeenten ten aanzien van de opvang van dak- en thuisloze mensen. De VNG en het Rijk hebben aan het begin van de pandemie afspraken gemaakt over de meerkosten als gevolg van de coronapandemie. Afgesproken is dat meerkosten die gemaakt worden om ondersteuning en zorg te organiseren conform de RIVM-voorschriften, door het Rijk worden gecompenseerd. Als gevolg van deze afspraak is er een meerkostenregeling van toepassing voor aanbieders binnen de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) die extra kosten moeten maken. Voor de opvang van dak- en thuisloze mensen geldt dat gemeenten o.a. gecompenseerd zijn voor het handhaven van de 1,5-meter maatregel en voor het organiseren van extra opvang. Het Rijk roept gemeenten op extra opvang te organiseren wanneer sprake is van een landelijke lockdown in combinatie met het advies «blijf zoveel mogelijk thuis». Op dat moment hebben ook mensen die normaal gesproken geen toegang hebben tot de opvang de mogelijkheid binnen te blijven. Dit was in 2021 het geval in de periode van 1 januari tot 1 april, met een afbouwperiode tot en met 2 juni. Ook op dit moment is deze oproep van kracht, sinds de aankondiging van de lockdown op 18 december jl. en ten minste tot 15 januari. De compensatie van de meerkosten is hier op gebaseerd.
Zorgaanbieders zullen ook in 2022 nog extra kosten blijven maken als gevolg van COVID-19. Hiervoor wordt de meerkostenregeling tot en met 31 december 2022 verlengd.1
Net als in 2020 en 2021 zijn de coronamaatregelen van het kabinet en de RIVM-richtlijnen ook in 2022 de basis voor de compensatie van meerkosten.
Hebben de verstrekte gelden een effect gehad op het aantal dak- en thuislozen dat afgelopen jaar op straat heeft moeten slapen? Kunt u dit kwantificeren?
Hier zijn geen exacte gegevens over bekend. Uit gesprekken met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties heeft mijn voorganger de indruk gekregen dat centrumgemeenten ten tijde van de landelijke lockdowns in staat waren om alle dak- en thuisloze mensen – die dat zelf wilden en die zich dus bij de opvang meldden – op te vangen.
Wat is er nodig om ook deze winter de lokale winternoodopvang in gemeenten volledig te openen zodat iedereen een dak boven zijn of haar hoofd kan hebben in koude tijden waarin het coronavirus opleeft?
Centrumgemeenten organiseren over het algemeen winterkoudeopvang wanneer de temperaturen op of onder het vriespunt liggen. Dat staat los van de oproep vanuit het Rijk om alle dak- en thuisloze mensen op te vangen wanneer sprake is van een landelijke lockdown. Vorig jaar viel de landelijke lockdown toevalligerwijs deels samen met de winterkoudeopvang en ook de afgelopen paar weken was dat het geval. Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat centrumgemeenten dit seizoen niet in staat zijn om de winterkoudeopvang te organiseren.
Waarom is er voor gekozen om deze financiële steun niet voort te zetten? Is het zorgen voor voldoende adequate opvang in gemeenten niet alleen vanuit menselijk oogpunt, maar ook vanuit het oogpunt van de volksgezondheid essentieel?
Zie antwoord vraag 1 met betrekking tot de financiële steun; de meerkostenregeling is verlengd tot en met 31 december 2022. Deze is gekoppeld aan de RIVM-richtlijnen en maatregelen van het Rijk. Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid heeft het RIVM eerder aangegeven dat het niet aannemelijk is dat er op straat een groter risico is op verspreiding van COVID-19 onder dak- en thuisloze mensen dan in de opvang. De oproep om alle dakloze mensen ten tijde van een volledige lockdown op te vangen vindt dan ook plaats op basis van humanitaire redenen.
Wat is uw reactie op het feit dat gemeenten de opvang niet (volledig) kunnen voortzetten door geldgebrek?
Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat gemeenten geen of verminderde winterkoudeopvang kunnen organiseren. Indien u doelt op de opvang die gemeenten hebben geopend in het kader van de coronamaatregelen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 t/m 4.
Bent u bereid om meer middelen ter beschikking te stellen aan gemeenten voor de opvang van dak- en thuislozen deze winter? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen extra middelen om veilige opvang te organiseren conform de 1,5meter maatregel via de meerkostenregeling zoals beschreven bij het antwoord op vraag 1. Daarnaast ontvangen gemeenten jaarlijks 385 miljoen voor de opvang van dak- en thuisloze mensen en stelt het nieuwe Kabinet structureel 65 miljoen per jaar extra ter beschikking voor de aanpak van dakloosheid. Ik zie geen aanleiding om deze winter meer middelen ter beschikking te stellen.
Eventuele gaswinning onder het wad |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de UNESCO recent een brief heeft gestuurd aan Nederland met betrekking tot de bescherming van de Waddenzee en eventuele gaswinning onder het wad? Zo ja, kunt u deze brief delen met de Kamer en deze dan vergezellen van een kabinetsappreciatie?
Het klopt inderdaad dat UNESCO op 7 mei 2021 en 30 november 2021 op basis van door derden geuite zorgen een brief heeft gestuurd aan de Nederlandse regering met een verzoek om informatie met betrekking tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. Beide vindt u bijgevoegd1.
Op basis van paragraaf 172 van de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention2 moeten nieuwe activiteiten die plaatsvinden in het Werelderfgoedgebied gemeld worden bij UNESCO. De lopende procedure voor de voorgenomen gaswinning Ternaard ziet op het vergunnen van de productieboring en de winning vanuit het Ternaard-gasveld op basis van de bestaande winningsvergunning Noord-Friesland uit 1969. De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. De Waddenzee is bij UNESCO voorgedragen met alle activiteiten die destijds al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Dit betekent dat boringen en de impact daarvan strikt worden gemonitord opdat er geen impact op de natuur van de Waddenzee plaatsvindt. In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Wel daarbuiten, mits het UNESCO Werelderfgoed niet wordt aangetast. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform deze principes beoordeeld en vormgegeven. De Nederlandse UNESCO Commissie heeft een zienswijze3 ingediend op de voor de zomer ter inzage gelegde ontwerpbesluiten. Deze zienswijze zal worden betrokken bij de definitieve besluitvorming die is voorzien in maart 20224.
In juni 2020 is UNESCO geïnformeerd over de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. In de ruimtelijke procedures zal ook aandacht zijn voor de impact op de Outstanding Universal Value van de Waddenzee. De Staatssecretaris van EZK heeft uw Kamer op 2 december 2021 per brief5 over de Verkenning aanlanding wind op zee 2030 (VAWOZ) geïnformeerd.
Het kabinet is voornemens om in januari 2022 een brief te sturen aan UNESCO met een reactie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wadden van 7 december?
Ja.
De berichten ‘Jonge agent uit de bocht’ en ‘Rode kaart voor groentje’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jonge agent uit de bocht» en «Rode kaart voor groentje»?1
Ja.
Wat is de oorzaak of wat zijn de oorzaken van de forse stijging van de ernstige integriteitsschendingen?
Uit het onderzoek Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van Rechtshandhavingsorganisaties in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie van september 2017, blijkt dat het aantal interne onderzoeken naar aspiranten in absolute aantallen toeneemt, maar dat deze toename gelijke tred houdt met de toename van het aantal aspiranten in de onderzochte jaren. Procentueel is er dan ook geen sprake van een stijging en is het percentage van onderzochte integriteitsschendingen onder aspiranten over de laatste vijf jaar stabiel gebleven, namelijk rond de 1%. Daarnaast geldt hierbij de kanttekening dat het gaat om het aantal gestarte interne onderzoeken en daarmee nog niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een aangetoond plichtsverzuim.
Is sprake van incidenten of een trend?
Op basis van de resultaten blijkt er geen (stijgende of dalende) trend van het aantal onderzoeken naar integriteitsschendingen over de onderzochte periode 2016–2020. Het percentage van onderzochte integriteitsschendingen onder aspiranten is stabiel gebleven, rond de 1%. Het is desondanks belangrijk om aandacht te houden voor deze ontoelaatbare incidenten en daarvan te leren als organisatie. De onderzoeksresultaten laten bijvoorbeeld zien dat het normoverschrijdend gedrag van aspiranten – overigens net als bij niet-aspiranten – voornamelijk in privétijd plaatsvindt. Daarom is het nodig om voorafgaand, tijdens en na de aanstelling van studenten voorlichting te geven over de kernwaarden van de politie en de voorbeeldfunctie die politiemedewerkers – ook in de vrije tijd – hebben. Toch kan het voorkomen dat aspiranten in de privétijd niet scherp hebben wat wel of niet is toegestaan. Als dan middels onderzoek wordt vastgesteld dat er een fout is gemaakt, kan de politie als werkgever een reactie geven op dit gedrag met als doel herhaling in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast besteden de Korpschef en de Politieacademie veel aandacht aan de vorming van aspiranten tijdens de opleiding met daarbij speciale nadruk op het (verder ontwikkelen van) normbesef en mentale weerbaarheid. Uit de onderzochte integriteitsschendingen blijkt ook dat het aantal onderzochte aspiranten integriteitsschendingen tijdens hun eerste opleidingsjaar het hoogst is (54%), in het tweede opleidingsjaar afneemt (31%) en verder afneemt naarmate de opleiding vordert.
Waarom is, in tegenstelling tot 2017, de etniciteit niet onderzocht als één van de (mogelijke) oorzaken?
Naar aanleiding van het onderzoek door het WODC is door de politie besloten om geen maatregelen tegen groepen met een migratieachtergrond te nemen. Daarnaast blijkt geen verschil in betrouwbaarheid tussen medewerkers met een migratie-achtergrond en medewerkers zonder migratie-achtergrond. Om te kunnen worden aangesteld als politieambtenaar moeten medewerkers voldoen aan de wettelijk bepaalde ondergrens van selectienormen en aanstellingseisen op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit. De politie hanteert hierbij een neutrale uitgangspositie.
Het onderzoek richtte zich op de vraag of er sprake is van een toename van normafwijkend gedrag van aspiranten. Het is goed dat de politie door het doen van onderzoek zicht houdt op het gedrag ten opzichte van de beroepscode van de politie en de mate waarin dat gedrag voorkomt. Belangrijk is namelijk dat een goed beeld wordt verkregen van de beweegredenen van deze aspiranten om over te gaan tot normoverschrijdend gedrag. Hierbij wordt gekeken naar de drijfveren die het gedrag van individuele aspiranten kunnen verklaren en niet naar de afkomst van groepen aspiranten.
De drijfveren van normoverschrijdend gedrag zijn desalniettemin niet expliciet uit het onderzoek naar voren gekomen. De politie zal dan ook in lijn met de aanbevelingen voortaan in elk disciplinair onderzoek meer expliciete aandacht besteden aan de motieven van normoverschrijdend gedrag. Dit zal met name zijn in de (disciplinaire) hoorgesprekken en (strafrechtelijke) verhoren van de betrokken politieambtenaren. Daarnaast komt er meer aandacht voor het detecteren van door de organisatie gemiste kansen om normoverschrijdend gedrag te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat dit een verwijtbaar manco is, gezien het feit dat uit genoemd onderzoek door het WODC naar corruptie binnen onder andere de politie is gebleken dat ambtenaren met een migratie-achtergrond vaker betrokken zijn bij ernstige integriteitsschendingen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de reden hiervoor het feit dat de korpsleiding heeft bepaald dat de komende jaren 35 procent van de instroom een niet-westerse achtergrond moet hebben?
Nee, de korpsleiding staat voor een politieorganisatie waar diversiteit, integriteit en kwaliteit hoog in het vaandel staan. Om verbinding te hebben met diverse groepen in de samenleving hanteert de politie streefcijfers om de diversiteit van de politieorganisatie te vergroten. Daarnaast streeft de politie in de Randstedelijke politie-eenheden naar 35% van de instroom met een niet-westerse achtergrond vanaf 1 januari 2025. Hoewel de politie met diversiteit alle kenmerken bedoelt, is het maken van een inhaalslag op het gebied van culturele diversiteit nodig om voldoende herkenbaar en benaderbaar te zijn voor alle groepen in de samenleving.
In de wervings- en selectieprocessen wordt echter niet getornd aan de eisen. In deze procedure blijven selectiestappen, de wettelijk bepaalde ondergrens van selectienormen en aanstellingseisen altijd voor alle kandidaten gelijk. Iedereen die niet voldoet aan deze eisen wordt afgewezen, ongeacht hun achtergrond.
Gaat dit alsnog onderzocht worden en zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Waarom wordt niet veel beter aan de voorkant, ofwel bij de selectie gekeken naar de achtergrond van de potentiële aspiranten?
Tijdens de selectieprocedure moet de kandidaat voldoen aan de wettelijk bepaalde ondergrens selectienormen en aanstellingseisen, ook op het gebied van integriteit. Daarnaast wordt er bij de screening gekeken naar een veelvoud aan indicatoren die de betrouwbaarheid en geschiktheid van de kandidaat-aspirant raken alvorens zij kunnen worden aangesteld als politieambtenaar. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de kandidaat en diens waarden en normen. De politie hanteert hierbij een neutrale uitgangspositie waarbij alle kandidaten gelijk worden behandeld.
In de wet en AMvB screening is geen verplichting opgenomen voor het doen van een huisbezoek als vast onderdeel van het betrouwbaarheidsonderzoek. Het afleggen van een huisbezoek is namelijk – zo is gebleken vanuit de praktijk – in de regel niet noodzakelijk voor het verkrijgen van de gegevens die nodig zijn voor het onderzoek naar de betrouwbaarheid van een kandidaat. Het voeren van een gesprek op een politielocatie is doorgaans voldoende om de betrouwbaarheid van de kandidaat te beoordelen. Een verplicht huisbezoek heeft daarmee weinig toegevoegde waarde en levert een onnodige inbreuk op de privacy van kandidaten op, hetgeen zich niet verdraagt met het recht op respect voor het privéleven, vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Om die reden vinden screenings-gesprekken in de regel op politiebureaus plaats en indien daar dringende redenen voor zijn, zoals een gerede twijfel aan de volledigheid of juistheid van de door de kandidaat verstrekte gegevens, middels een (aanvullend) huisbezoek. Daarnaast wordt er met instemming van de kandidaat gekeken naar de aanwezigheid en/of gebruik van sociale media.
Is het resultaat van het interne onderzoek geen reden om het huisbezoek bij potentiële aspiranten weer in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en zorgverzekeraar Menzis het niet eens kunnen worden over het contract van 2022 |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en zorgverzekeraar Menzis het niet eens kunnen worden over het contract van 20221?
Klopt het dat het effect van de coronapandemie op de zorgkosten de onderhandelingen bemoeilijkt?
Klopt het dat de hoofdlijnenakkoorden, waarin bepaald is dat de ziekenhuiszorg in 2022 niet mag groeien, de onderhandelingen bemoeilijken?
Hoeveel ziekenhuizen hebben momenteel nog geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars?
Veel ziekenhuizen zijn nog volop in onderhandeling met zorgverzekeraars over de contracten voor 2022. Het aantal afspraken dat inmiddels is gemaakt verschilt per ziekenhuis per zorgverzekeraar. Er is echter vertrouwen dat de onderhandelingen tot een goed einde komen. Dat blijkt uit het feit dat de meeste zorgverzekeraars, waaronder drie grote, hun verzekerden inmiddels laten weten dat als er geen contract is, zij de zorg bij de ziekenhuizen zullen vergoeden alsof deze gecontracteerd is. Voor polissen waarbij sprake is van selectieve contractering geldt dat niet voor alle ziekenhuizen. Enkele zorgverzekeraars – waaronder een grote – geven (nog) niet de garantie dat zij de zorg bij de ziekenhuizen gaan vergoeden als er nog geen contract is.
Hoeveel ziekenhuizen hadden in voorgaande jaren begin december 2021 nog geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars?
Begin december 2020 waren de onderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de contracten voor 2021 ook nog in volle gang.
Wat zou het betekenen voor verzekerden in de Achterhoek, als twee van de drie ziekenhuizen in de regio niet gecontracteerd zouden worden door de grootste zorgverzekeraar in de regio? Moeten zij dan kiezen tussen een groter deel van de zorgkosten zelf betalen of een ziekenhuis buiten de regio?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Er kan dus geen sprake van zijn dat zij moeten kiezen tussen een groter deel van de zorgkosten zelf betalen of een ziekenhuis buiten de regio. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Zijn er meer regio’s waarin een groot deel van de ziekenhuizen nog geen afspraken heeft gemaakt met de belangrijkste zorgverzekeraar(s) in de regio?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is het gevolg van de onzekerheid over de contractering? Kunt u hierbij ingaan op de gevolgen voor ziekenhuizen, zorgverleners en verzekerden?
Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars moeten transparant zijn richting de consumenten. Alle communicatie in media in aanloop naar een definitief besluit over de contractering is dan ook schadelijk vanuit consumentenperspectief. De NZa treedt met alle partijen in contact om vast te stellen of er sprake is van het niet voldoen aan deze transparantieregels.
Bent u het ermee eens dat het uiterst onwenselijk is dat ziekenhuizen worstelen met verzekeraars over financiering, terwijl er tegelijkertijd sprake is van een gigantische crisis in de zorg?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn alle inspanningen erop gericht om de onzekerheden ten aanzien van de financiering zo veel mogelijk te beperken.
Waarom laat u dit gebeuren? Wat doet u om ervoor te zorgen dat alle ziekenhuizen op tijd afspraken hebben gemaakt met de zorgverzekeraars voor 2022?
Zie antwoord vraag 9.
De invoering Richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problematiek rond de implementatie van de Richtlijn beroepskwalificaties binnenvaart (EU 2017/2397), waaronder het maximumaantal te vervoeren personen door kleine rondvaartboten en veerdiensten met een klein vaarbewijs en het verkrijgen van de vereiste goedkeuring voor Nederlandse opleidingen ten behoeve van de Europese vaarbevoegdheid?
Ja.
Kunt u aangeven hoe het heeft kunnen gebeuren dat vier jaar na inwerkingtreding van deze richtlijn Nederland de implementatie nog altijd niet heeft voltooid?
De implementatie van de richtlijn brengt zowel voor de Nederlandse regelgeving op dit terrein, opgenomen in de Binnenvaartwet en onderliggende regelgeving, als voor de praktijk van de binnenvaart relatief vergaande wijzigingen met zich mee. Kern van deze wijzigingen is, dat het huidige ervaringsgerichte kwalificatiesysteem gewijzigd wordt in een competentiegericht kwalificatiesysteem voor bemanningsleden in de binnenvaart.
Mijn voorganger, heeft u op 1 juni 20211 schriftelijk geïnformeerd over de vertraging van de implementatie van de Richtlijn. Daarin is aangeven dat de implementatie veel detailvragen oproept die in eerste instantie niet waren voorzien. De ingrijpende gevolgen van de richtlijn voor de sector vereisen een zorgvuldige implementatie. De vereiste zorgvuldigheid vraagt meer tijd dan aanvankelijk voorzien.
Bent u het eens dat ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, met name ook voor Nederlandse rederijen, het vervallen van de Europese vaarbevoegdheid een onwenselijke ontwikkeling is?
Het doel van de Europese richtlijn is om de arbeidsmobiliteit in de binnenvaartsector te vergroten. Daarvoor is nodig dat in heel Europa dezelfde eisen worden gesteld aan de opleidingen. Iedereen moet hetzelfde weten en kunnen. Met de richtlijn wordt ook geregeld dat overal in Europa op eenzelfde wijze wordt geëxamineerd. Ik sta positief tegenover het invoeren van het Europese kwalificatiesysteem voor de binnenvaart, waarbij competenties leidend zijn. Van het vervallen van een Europese vaarbevoegdheid is geen sprake. De vaarbevoegdheid wordt verkregen na het positief afronden van de examinering.
Klopt het dat indien voor 18 januari 2022 geen goedkeuring is verleend aan de Nederlandse opleidingen ten behoeve van de Europese vaarbevoegdheid, deze opleidingen niet langer kwalificerend zijn voor het verkrijgen van vaarbevoegdheid, zowel in Nederland als internationaal?
De bevoegdheid tot goedkeuring van deze opleidingen ten behoeve van de Europese vaarbevoegdheid is in de richtlijn belegd bij de lidstaten. De binnenvaartscholen in Nederland zijn al enige jaren geleden begonnen met het aanpassen van de inhoud van de opleidingen aan de eisen van de richtlijn op basis van het hierop aangepaste kwalificatiedossier Binnenvaart, dat is vastgesteld door de Minister van OC&W. Ik voorzie op dit punt dan ook geen problemen. Wel stelt de richtlijn nog een aantal administratieve eisen, die ik in de wetgeving ter implementatie van de richtlijn zal opnemen, maar die in de praktijk niet tot problemen zullen leiden.
Hoe gaat u zorgdragen voor een tijdige implementatie van deze richtlijn?
Voor implementatie van de richtlijn is onder andere een wijziging van de Binnenvaartwet noodzakelijk. Deze wijziging zal niet vóór 17 januari 2022 gereed zijn. Om dit te ondervangen werk ik vooruitlopend op de wijziging van de Binnenvaartwet, op nationaal niveau aan een noodregeling. Daarmee geef ik zoveel mogelijk invulling aan de eisen van de richtlijn. Daarnaast voer ik internationaal overleg om voor 17 januari 2022 tot wederzijdse acceptatie van documenten te komen.
Kunt u voorzien in een overgangsregeling voor Nederlandse opleidingen indien de implementatie van deze richtlijn zich pas na 18 januari 2022 effectueert?
Zie het antwoord op vraag 4.
Ten aanzien van reeds afgegeven vaarbevoegdheden geldt op grond van de Europese richtlijn een overgangstermijn. Voor documenten die worden afgegeven vanaf 18 januari 2022 is in internationaal verband tot een afspraak gekomen om tot een pragmatische overgangsmaatregel te komen. Dit principebesluit houdt in dat totdat de Europese richtlijn geïmplementeerd is in de nationale wetgevingen er niet gehandhaafd wordt. Dit besluit wordt in de komende weken, doch uiterlijk vóór 17 januari 2022 definitief genomen.
Klopt het dat onder de voorschriften van deze richtlijn schippers in het bezit moeten zijn van een groot vaarbewijs indien zij meer dan twaalf personen vervoeren en klopt het dat op dit moment het merendeel van de Nederlandse schippers op veerboten en kleine rondvaartboten dit bewijs niet in het bezit hebben?
Het klopt dat op basis van de richtlijn schippers van schepen op de Europese binnenwateren die zijn gebouwd en ingericht om meer dan 12 personen te vervoeren, in principe zouden moeten beschikken over een groot vaarbewijs. Onder strikte voorwaarden is er echter een mogelijkheid vrijstelling te verlenen van de bepalingen van de richtlijn. In die gevallen dient een kwalificatiecertificaat te worden afgegeven, dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt.
Voor rondvaartboten van het Amsterdams grachtentype bestaat nu al een aangepast vaarbewijs. Ik ben voornemens bij de implementatie van de richtlijn in de Binnenvaartregelgeving van de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling gebruik te maken binnen de grenzen die de richtlijn biedt en dit aangepaste vaarbewijs daarbij als basis te hanteren voor een kwalificatiecertificaat voor alle rondvaarboten die meer dan 12 personen vervoeren. Ik ben hierover al geruime tijd in goed overleg met de sector.
Ook veerboten, waarbij meer dan 12 personen vervoerd worden, vallen onder de reikwijdte van de richtlijn. Deze dienen echter op basis van de bestaande wetgeving nu al te beschikken over een Groot Vaarbewijs. De gevolgen van de richtlijn zijn dan ook minder ingrijpend voor de veerboten dan voor rondvaartboten. Wel heeft de sector mij kenbaar gemaakt ook graag een aangepast kwalificatiecertificaat ingevoerd te willen zien.
De richtlijn biedt een mogelijkheid voor een vrijstelling voor nationale binnenwateren, die niet in verbinding staan met het vaarwegennet van een andere lidstaat. Ik ben met de sector in overleg over de mogelijkheden voor een aangepast kwalificatiecertificaat en ben bereid dit, binnen de grenzen die de richtlijn biedt, in overweging te nemen en zo mogelijk bij de implementatie van de richtlijn mee te nemen.
Bent u bereid voor deze groep een oplossing te zoeken?
Ik ben al geruime tijd in overleg met de binnenvaartsector en ben bereid, binnen de mogelijkheden die de richtlijn mij biedt, om tot passende oplossingen te komen.
Kunt deze vragen beantwoorden voor 15 december 2021, gelet op de datum van inwerkingtreding van de richtlijn?
Ja.
De brief waarin de minister schrijft dat het klassieke Valneva-vaccin geen onderdeel uitmaakt van de vaccinportefeuille en de aangenomen motie Bikker c.s. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw Kamerbrief, waarin u schrijft dat het klassieke Valneva-vaccin geen onderdeel uitmaakt van de vaccinportefeuille en u er daarom slechts pro forma 10.000 doses van heeft besteld?1
Ja.
Bent u bekend met de door u opgevoerde reden dat u reeds voldoende andere veilige en effectieve vaccins heeft ingekocht?
Ja.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Bikker c.s. die u verzoekt de beschikbaarheid van eiwitvaccins te bevorderen en indien mogelijk te vervroegen? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?2
Ja. In Nederland worden alleen vaccins ingezet die door het EMA veilig en effectief zijn bevonden en als zodanig zijn toegelaten tot de Europese markt. Op dit moment heeft Nederland een reservering op de vaccins van Novavax en Valneva. Deze vaccins zijn nog niet goedgekeurd door het EMA. Het vaccin van Novavax wordt op dit moment beoordeeld voor markttoelating. Het vaccin van Valneva bevindt zich nog in de «rolling review» fase. Dit betekent dat het vaccin nog in ontwikkeling is, en dat het EMA tussentijds meekijkt. Hierdoor kan het EMA, wanneer de vaccins door de fabrikant worden aangemeld voor markttoelating, sneller tot een oordeel komen. Er mogen en worden geen stappen overgeslagen. Ik zie op dit moment geen mogelijkheden om dit proces te versnellen. Mocht het EMA tot een positief oordeel komen, zal ik de Gezondheidsraad om advies vragen of en hoe deze vaccins ingezet kunnen worden binnen de vaccinatiecampagne.
Heeft u onderzocht welk deel van de ongevaccineerden zich niet willen laten vaccineren vanwege een aversie tegen mRNA-vaccins? Zo nee, waarom niet?
Het verhogen van de vaccinatiegraad is nog steeds een zeer urgente en belangrijke doelstelling. Ik ben het dan ook met u eens dat het belangrijk is in kaart te brengen wat de beweegredenen van mensen zijn om zich wel of niet te laten vaccineren. In de lopende onderzoeken van de RIVM gedragsunit wordt hier aandacht aan besteed. Hierin geeft een zeer beperkt deel van de niet-gevaccineerde deelnemers aan zich mogelijk te laten bewegen tot het nemen van een vaccin door het aanbieden van een geïnactiveerd of subunit-vaccin. Het onderzoek van de gedragsunit wordt momenteel voortgezet en verdiept, zodat we een preciezere inschatting kunnen maken van het aantal mensen die zich hierdoor laten beïnvloeden.
Dit alles zodat we goed onderbouwde besluiten kunnen nemen zodra dit soort vaccins beschikbaar komen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar welk deel van de ongevaccineerden geen mRNA-vaccin wil, maar wel een klassiek eiwitvaccin tegen het coronavirus zou nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u onderzocht welk deel van de mensen die toch maar een mRNA-vaccin genomen heeft, eigenlijk liever een traditioneel eiwitvaccin had gekregen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik in vraag 4 heb beschreven zijn eiwitvaccins nog niet op de markt beschikbaar. De vraag was daarmee tot nu toe niet opportuun.
Bent u bereid te onderzoeken naar wat de afzet van traditionele eiwitvaccins in ons land zou zijn indien ze in ons land wel ruimschoots beschikbaar zouden zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie antwoord op vraag 4.
Het is uw doel toch om een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad te krijgen? Waarom zit u de mensen die liever geen mRNA-vaccin willen, maar wel een traditioneel eiwitvaccin, dan zo dwars?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb benoemd, zijn deze vaccins nog niet goedgekeurd door het EMA en daarom nog niet beschikbaar op de markt. Het is niet mijn intentie om mensen die geen mRNA-vaccin, maar wel een klassiek/eiwit-vaccin willen, dwars te zitten. Om deze mensen te voorzien, heb ik een reservering op de vaccins van Novavax en Valneva. Zodra deze vaccins op de markt toegelaten worden, zal ik waar nodig de Gezondheidsraad om advies vragen en u nader informeren over de manier waarop deze vaccins ingezet zullen worden.
Bent u bereid per omgaande (veel) meer doses traditionele eiwitvaccins zoals Valneva, Novavax en Sanofi te bestellen, zodat er zo snel mogelijk in januari vrije keuze ontstaat bij de door u aangeboden derde prik? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd zijn de vaccins van Valneva, Novavax en Sanofi nog niet beschikbaar en ik verwacht deze ook niet eerder dan in de loop van 2022. In januari zal hier naar mijn verwachting zeker nog geen sprake van zijn.
Het artikel 'Regering en OMT onderbouwen QR-code met onbetrouwbare modellen' |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een harde voorwaarde voor zowel de effectieve werking als het draagvlak van het coronatoegangsbewijs (ctb) een solide modelmatige en gevalideerde onderbouwing is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderkent u dat het door twee onderzoekers van de Technische Universiteit Delft ten tijde van de Fieldlabs-experimenten gebouwde model, dat is gebaseerd op één fictief evenement met honderdduizend bezoekers, volgens door Follow The Money geraadpleegde terzake deskundigen onvoldoende gedegen is om er belangrijk beleid op te kunnen baseren? Zo nee, waarom niet?1
Het onderzoek van de TU Delft is een rekenvoorbeeld, waarmee wordt aangetoond wat het potentiële effect is van verschillende CTB-modaliteiten. De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen is op 1 juni 2021 in werking getreden. Het CTB-beleid is destijds overigens niet alleen gebaseerd op dit onderzoek.
Kunt u zich vinden in de waarschuwing van genoemde onderzoekers van TU Delft zelf dat hun model «geen onderbouwing voor wel of geen coronapas» geeft? Zo nee, waarom niet?
Het model maakt inzichtelijk wat het effect kan zijn van de verschillende CTB-modaliteiten op ziekenhuisopnames en besmettingen. De inzet van CTB’s in bepaalde sectoren vraagt echter om een bredere maatschappelijke afweging; een modelberekening alleen is niet voldoende als onderbouwing.
Deelt u de conclusie van deskundigen terzake die het wetenschappelijke gehalte van het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change (Blair Institute), het tweede rekenmodel waarop het kabinet het ctb baseert, resoluut als «lachwekkend» bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Naar het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change is door het OMT verwezen, maar dit model is niet gebruikt. Ik heb mij inhoudelijk niet verdiept in dit rekenmodel en kan de kwaliteit daarvan niet beoordelen.
Vindt u het Blair Institute een gezaghebbend wetenschappelijk instituut?
Ik vind het niet aan mij om dit soort instituten te beoordelen op gezaghebbendheid; dit geldt temeer omdat het model waar naar wordt verwezen niet in de modellering wordt gebruikt.
Welke gevolgen verbindt u aan de vaststelling van verschillende wetenschappers dat een deugdelijke onderbouwing voor de werking van het ctb, andere zwaarwegende bedenkingen daargelaten, in beide door het kabinet gehanteerde rekenmodellen ontbreekt?
Ik deel deze conclusie niet. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen.
Wilt u reflecteren op de constatering dat een kabinet en het Outbreak Management Team (OMT) dat zich van dergelijke «onbetrouwbare modellen» bedienen én daaraan stellige conclusies durven te verbinden, zich volgens een hoogleraar integriteit van de Vrije Universiteit Amsterdam schuldig maken aan een vorm van «volksverlakkerij»?
Alle modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid en met goed onderbouwde kritiek kunnen de modellen worden verfijnd. Ik deel de conclusie dat er sprake is van onbetrouwbare modellen echter niet. Zowel de TU Delft als het OMT is transparant over de gebruikte aannames en geven ook aan in welk perspectief de uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Desalniettemin is er altijd een restrisico en dat verschilt per setting. Feitelijke toepassing wordt steeds opnieuw gewogen en is afhankelijk van allerlei factoren zoals infectiedruk.
Waarom heeft u bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het OMT een onderzoeksvraag uitgezet naar de effectiviteit van het ctb, maar wordt nagelaten de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen doet en derhalve de aangewezen organisatie is voor evaluatie van de maatregelen, te vragen naar de reikwijdte, inhoud en vordering van zijn onderzoek?
Het OMT adviseert het kabinet op regelmatige basis over de bestrijding van het Coronavirus. Gezien de informatiebehoefte op de korte termijn en de relevante expertise binnen het OMT en het RIVM, is ervoor gekozen deze onderzoeksvraag bij deze partijen voor te leggen. De OVV heeft een andere rol en is mede op verzoek van het kabinet een onderzoek gestart naar de totale aanpak van de coronacrisis. Het doel van het onderzoek is om lessen te trekken voor eventuele toekomstige epidemieën. De eerste deelrapportage wordt medio februari 2022 verwacht.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer het OMT bevindingen van wetenschappers naar eigen inzicht wijzigt om het gewenste advies kracht bij te zetten, zoals de opmerking van het OMT in het 115e advies van 21 mei dat vaccinatie «in belangrijke mate» beschermt tegen transmissie, terwijl de Gezondheidsraad op 20 mei sprak over een bescherming in «meer of mindere mate»?
Die mening deel ik niet. Het OMT bestaat uit wetenschappers en is zeer goed in staat om een eigen inschatting te maken van de mate waarin vaccins beschermen tegen transmissie.
Is er inmiddels een afgewogen en gevalideerde wetenschappelijke modellering voorhanden die de effectiviteit van 3G of 2G onderbouwt? Zo ja, kunt u de Kamer de relevante wetenschappelijke stukken doen toekomen? Zo nee, ziet u dit zelf als een probleem?
In mijn brief aan uw Kamer over stand van zaken COVID-19 van 14 december2, heb ik gemeld dat de TU Delft nieuw onderzoek verricht naar de effectiviteit van het CTB. Ik streef ernaar dat onderzoek op januari 2022 met uw Kamer te delen, voor de behandeling van de wetsvoorstellen over de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs en 2G. Dit onderzoek bevat aanvullende informatie, bovenop de eerdere modellen van het OMT en de TU Delft.
Bent u het met de analyse van een medisch statisticus eens dat het voor de werking van het ctb belangrijk is om het consequent over de absolute risico’s te hebben in plaats van enkel de relatieve?
Een pandemie is een optelsom van kleine individuele risico’s, die op nationale schaal toch voor grote problemen zorgen. Als alleen gebruik wordt gemaakt van absolute risico’s, lijken die vaak verwaarloosbaar klein, terwijl de som van kleine risico’s op nationale schaal grote problemen kan veroorzaken. Daarom vind ik het nuttig om zowel absolute als relatieve risico’s te noemen, afhankelijk van de context.
Deelt u de mening dat een solide wetenschappelijke onderbouwing van de werking van het ctb voor de Kamer een bijzonder relevant onderdeel is van de behandeling van de wetsvoorstellen over het invoeren van 2G alsmede het verbreden van het ctb naar de terreinen van arbeid, bezoek en het onderwijs?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke onderbouwing voor het ctb momenteel ontbreekt omdat de modellen waarop dit instrument is gebaseerd, niet wetenschappelijk zijn gevalideerd?
Nee. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Bij het Fieldlab onderzoek is het effect in de praktijk ook onderzocht. In een brief aan de Leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft de griffie uiteengezet welke CTB-modaliteit in de verschillende EU-lidstaten wordt ingezet3.
Uit dat overzicht blijkt dat Hongarije de enige EU-lidstaat is waar geen CTB-modaliteit wordt ingezet.
Er is voldoende wetenschappelijke grond om aan te nemen dat het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames afneemt met de inzet van CTB-modaliteiten.
Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan, nu het in wetsvoorstellen 35971, 35972 en 35973 op dit cruciale onderdeel aan onderbouwing ontbreekt?
Zie het antwoord op vraag 13.
Deelt u het inzicht dat een onderbouwd nulscenario (geen ctb), dat meer behelst dan voor een rampscenario waarschuwen dat zonder ctb zou plaatsvinden, een vereiste is in serieuze modellering?
In modellering kan gebruik worden gemaakt van verschillende (nul)scenario’s, afhankelijk van het beoogde doel.
Hoe reflecteert u op de observatie van een Deense hoogleraar politiek die stelt dat het vermijden van uitleggen van nieuwe inzichten kan leiden tot bedreigde acceptatie van vaccins en verlaagd vertrouwen in de autoriteit?
Het delen van de juiste informatie en nieuwe inzichten is van groot belang. Dat onderschrijf ik en onderstreep ik.
Hoe rijmt u de observatie van deze Deense hoogleraar politiek met de huidige vorm van informatievoorziening, via onder andere de persconferenties, en het sterk afgenomen vertrouwen in de regering onder de Nederlandse bevolking?
Ik zie de relatie tussen de vertrouwenscijfers en de informatievoorziening niet en die relatie wordt door deze hoogleraar ook niet gelegd. Michael Bang Petersen4 geeft aan dat de overheid de bevolking moet toevertrouwen met de (soms) harde waarheid. Dat ben ik met hem eens.
Kunt u nog voor het vervolg van de parlementaire behandeling van de wetgeving rond 2G en de verbrede inzet van het ctb op iedere vraag afzonderlijk antwoord te geven?
Ja.
De aanvallen op betogers van KOZP in Volendam en het politieoptreden. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gebeurtenissen rondom de aanvallen op een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Volendam?
Ja.
Hoe kwalificeert u aanvallen op vreedzame betogers door burgers die tot doel hebben met die aanvallen betogers angst aan te jagen en het vrije demonstratierecht van betogers te bedreigen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstatierecht te voorkomen.
Wat is er vanuit de Veiligheidsdriehoek gebeurd om de KOZP-demonstranten te beschermen tegen het gooien van eieren, oliebollen, sigaretten, pionnen, visafval, eieren, stenen en vuurwerk? Kunt u een tijdlijn geven vanaf eerste kennisname van de demonstratie door lokale autoriteiten tot aan heden?
De burgemeester van Edam-Volendam heeft mij het volgende laten weten. De KOZP-demonstratie te Volendam op zaterdag 4 december 2021 is niet van te voren door de organisatie aangemeld. Door het achterwege blijven van een kennisgeving was de lokale driehoek niet in de gelegenheid de plannen voor de betoging vooraf te kennen, de risico’s ervan in te schatten en overleg te voeren met de organisator over noodzakelijke maatregelen om een ordelijk en veilig verloop te bevorderen, aldus de burgemeester.
De demonstratie van KOZP vond plaats op het Europaplein op zaterdag 4 december 2021, tijdens de weekmarkt. De demonstranten zijn met megafoons over de markt gegaan, waarbij vermenging optrad met ander publiek. Daarna is door omstanders met verschillende goederen gegooid naar de demonstranten.
Vanaf het moment dat de politie, ondanks dat de demonstratie niet was aangemeld, kennis kreeg van de demonstratie, is de-escalerend opgetreden door de inwoners aan te spreken op hun gedrag en de aanwezigen kalm te houden. Hierbij is de politie tussen de betogers en de inwoners van Edam-Volendam gaan staan om confrontatie te voorkomen. In twee gevallen is geweld toegepast door middel van de wapenstok, om de veiligheid van de demonstranten te waarborgen. Bij het politieoptreden stond het waarborgen van de veiligheid van zowel de demonstranten als de politiemedewerkers centraal, alsmede het voorkomen van verdere escalatie. Omstreeks 12.30 is de burgemeester geïnformeerd.
Ik heb begrepen dat de burgemeester vervolgens de opdracht heeft gegeven om de demonstratie te beëindigen en de demonstranten heeft verzocht om terug te gaan naar de bussen.
De politie heeft het publiek op afstand van de bussen gehouden en heeft de bussen op hun terugweg begeleid.
Hoe kon het zover komen dat vreedzame betogers werden geconfronteerd met zulk geweld? Wat heeft de politie gedaan om het geweld te voorkomen dan wel te stoppen? Wat was de motivatie voor de politie om in te grijpen zoals er is ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel geweldplegers zijn er gearresteerd? Worden er nog geweldplegers gezocht vanwege betrokkenheid bij deze aanval?
Er zijn geen personen gearresteerd. Het OM heeft mij laten weten dat uit verder onderzoek zal moeten blijken of en wie zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten.
Bent u van mening dat de politie juist heeft opgetreden om betogers te beschermen tegen geweldplegers? Waarom wel of waarom niet? Wat had de politie anders kunnen of moeten doen om de betogers te beschermen?
Bij het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties treedt de politie op onder gezag van de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, dan wel bij de lokale autoriteiten op onafhankelijk onderzoek aan te dringen, naar hoe de aanval van geweldsplegers tegen vreedzame betogers in Volendam voorkomen en bestreden had kunnen worden en daarbij specifiek in te gaan op de rol van de lokale autoriteiten hierin? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is dit aan lokaal gezag en niet aan mij om over te oordelen. Ook de beoordeling of een onderzoek moet worden ingesteld is aan het lokaal gezag.
Ziet u ook een patroon van geweld tegen antiracismedemonstranten in de afgelopen jaren? Waaruit blijkt dat patroon volgens u wel of niet?
De maatschappelijke discussie rondom het uiterlijk van de figuur van Piet, zorgt al een aantal jaren voor spanningen tussen pro- en anti-Zwarte Piet bewegingen.
Op 20 december 2019 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Ministers van BZK en JenV een brief naar de Kamer gestuurd over de Kabinetsbrede inzet de-escalatie rondom spanningen Sinterklaasviering.1
Is er oog voor specifiek het geweld tegen antiracismedemonstranten vanuit het ministerie? Is er bijvoorbeeld een specifieke aanpak van zulk geweld, die zich richt op het voorkomen, opsporen en vervolgen van geweld tegen antiracismedemonstranten? Zo ja, kunt daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
Zoals aangegeven in de brief waarnaar bij beantwoording van vraag 8 is verwezen, is er vanuit het Ministerie van BZK en JenV voortdurend aandacht voor de vrijheid van demonstreren, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Uitgangspunt is dat vreedzame demonstraties zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd, ook als sprake is van soms heftige tegen(re)acties. Het is aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en OM) om daarbij binnen de geldende wettelijke kaders keuzes te maken.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
En breder, is er een aanpak tegen geweld tegen demonstranten en journalisten die aanwezig zijn bij demonstraties? Kunt u daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
De politie heeft een handelingskader veilig werken door journalisten bij demonstraties evenementen en in wijken opgesteld. Uiteraard kan dit protocol alleen worden uitgevoerd wanneer de politie op de hoogte is van een demonstratie en van de aanwezigheid van een journalist.
Verder is er een aanpak om agressie en geweld tegen journalisten tegen te gaan. Deze aanpak heeft een preventieve en een repressieve kant. In de preventieve aanpak verzorgt PersVeilig, met ondersteuning van het Ministerie van OCW, weerbaarheidstrainingen voor journalisten. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld door OCW en JenV om veiligheidsmaatregelen te nemen, zoals de aanschaf van een noodknop. Dit geldt zowel voor journalistieke organisaties die dat voor hun werknemers doen als voor freelance journalisten.
De repressieve kant van de aanpak is beschreven in het protocol PersVeilig, waar politie en het Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt hebben. Het zwaarder straffen van daders en het prioritair opvolgen van zaken van agressie of geweld tegen journalisten zijn daar onderdeel van.
Over het functioneren van het protocol PersVeilig heb ik uw Kamer in maart van dit jaar geïnformeerd.2 Kort voor de begrotingsbehandeling heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal aanverwante punten, onder meer de structurele financiering van PersVeilig.3
Ten aanzien van geweld tegen demonstranten wijs ik u op het antwoord op vraag 8.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
De mogelijke familiebanden van een D66-Kamerlid met een veroordeelde terrorist |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veroordeling in 2014 van Soumaya Sahla tot drie jaar gevangenisstraf wegens deelname aan een terroristische organisatie en wapenbezit en de bekrachtiging daarvan door de Hoge Raad in 2016?
Ja.
Bestaan er familiale banden tussen deze Samouya Sahla en het D66-Kamerlid Fonda Sahla? Zo ja, welke? Is het haar zus?
Het is niet aan het kabinet om uitspraken te doen over persoonlijke omstandigheden van Kamerleden.
Was u hiervan op de hoogte? Was de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hiervan op de hoogte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom ben ik daar nooit door het kabinet en/of de NCTV over geïnformeerd? Is de Kamervoorzitter en/of de beveiliging van de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Was de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) hiervan op de hoogte? Realiseert u zich dat ik een doelwit was van de Hofstadgroep om te worden vermoord en nog steeds bijna dagelijks door radicale moslims met de dood wordt bedreigd?
Over specifieke veiligheidsaangelegenheden doet het kabinet geen uitspraken in het openbaar. In algemene zin geldt dat in geval van dreiging en risico er op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten een dreigingsanalyse wordt opgesteld. Op basis van deze analyse worden indien daar aanleiding voor is passende maatregelen getroffen. Deze analyse wordt periodiek dan wel op basis van eventuele nieuwe ontwikkelingen of informatie herijkt. Een te beveiligen persoon, zo ook de heer Wilders, wordt op hoofdlijnen geïnformeerd over de dreigingsanalyse alsook in geval van specifieke ontwikkelingen die van invloed zijn op de dreiging. Op basis van deze actuele, herijkte dreigingsinformatie wordt telkens bezien in hoeverre aanpassing van de beveiligingsmaatregelen nodig is. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van Kamerleden. Dat geldt zeker ook voor die van de heer Wilders.
Hoe vaak heeft de voor terrorisme en wapenbezit veroordeelde Samouya Sahla de Tweede Kamer sinds haar veroordeling bezocht? Heeft zij een Kamerpas? Is het waar dat ze werkzaam is voor de VVD? Hoe beoordeelt u dit? Vindt u het gepast dat een veroordeelde terrorist bij de VVD werkt en mogelijk toegang heeft tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal?
Het kabinet beschikt niet over informatie over wie de Tweede Kamer bezoekt, wie een Kamerpas heeft en wie werkzaam is voor een van de politieke partijen. Het toegangsbeleid van de Tweede Kamer is een verantwoordelijkheid van de Tweede Kamer zelf.
Realiseert u zich dat hoewel – mochten er familiaire banden tussen Soumaya en Fonda Sahla bestaan, de ene zus niet verantwoordelijk is voor de misdrijven van de andere zus, het zeer ongemakkelijk aanvoelt om als doelwit van radicale moslims en de Hofstadgroep op korte afstand in de plenaire zaal te zitten van een collega met een islamitische hoofddoek die mogelijk de zus blijkt te zijn van veroordeelde islamitisch terrorist, terwijl die veroordeelde zus mogelijk ook in het gebouw van de Tweede Kamer aanwezig is? Zo ja, waarom ben ik daar niet eerder over geïnformeerd, zo neen, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3, wordt een te beveiligen persoon op hoofdlijnen geïnformeerd over de dreigingsanalyse en in geval van specifieke ontwikkelingen indien deze ontwikkelingen van invloed zijn op de dreiging, alsmede over eventuele gevolgen voor de beveiligingsmaatregelen in kwestie.
Het kabinet beseft dat (ernstige) bedreigingen en beveiligingsmaatregelen een grote impact hebben op het leven van de heer Wilders, zowel op de persoon als op diens werkzaamheden als Kamerlid. Het kabinet spant zich in om door middel van preventie, opsporing, interventie, vervolging en berechting dreigingen weg te nemen.
Herinnert u zich dat u tegen mij heeft gezegd: «ik zal dat partijtje van jou tot de laatste zetel afbreken»? Wilt u behalve mijn partij mijn bestaan ook afbreken?
Ja, ik herinner me deze uitspraak. Het kabinet stelt alles in het werk om Kamerleden en andere personen hun werkzaamheden onder veilige omstandigheden te kunnen laten doen.
Kunt u deze vragen voor maandag 6 december 2021, 18.00 uur, beantwoorden en elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen»? Dit is de vierde energiemaatschappij die in korte tijd omvalt, terwijl de winter nog niet is begonnen, hoe apprecieert u dit?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave. We zien dat meerdere energieleveranciers hierdoor helaas failliet zijn gegaan en dat dit nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Dit vind ik vanzelfsprekend erg vervelend voor de gedupeerden.
Kunt u inventariseren hoeveel klanten worden geraakt door deze faillissementen en welke financiële gevolgen dit voor hen heeft? Wat betekent dit concreet voor de terug geleverde energie van klanten?
Uit navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gebleken dat bij de inmiddels acht faillissementen ruim 160.000 klanten (consumenten en kleinzakelijke klanten) geraakt zijn.2 Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met het faillissement van hun energieleverancier. Ongeveer 2% van de (totaal ca. 8 miljoen) Nederlandse huishoudens heeft deze winter te maken gehad met het faillissement van de energieleverancier. De energievoorziening van deze huishoudens komt niet in gevaar, maar een faillissement in de winter heeft helaas financiële gevolgen voor de huishoudens die hiermee te maken hebben.
De financiële gevolgen van een faillissement verschillen en zijn afhankelijk van de specifieke situatie van elke afnemer. De hoogte van de voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van energie zijn per afnemer verschillend. Afhankelijk van de hoogte van de betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of cash-back bonus, de hoogte van het verbruik, het moment dat de jaarrekening wordt opgesteld en het moment van het faillissement kan het mogelijk zijn dat de afnemer meer heeft betaald voor het verbruik dan nodig zou zijn geweest. Dit is een mogelijk nadelig financieel gevolg voor de afnemer, omdat de bovengenoemde gelden door het faillissement in de failliete boedel vallen. Voor hoeveel consumenten dit zal gelden, is niet te zeggen omdat ik geen inzage heb in de afgesloten overeenkomsten en het individuele verbruik.
Ja, het klopt dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen. Het maandelijks voorschotbedrag aan de energieleverancier is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik (plus belastingen en netwerkkosten). Hierdoor worden de energiekosten evenredig over het jaar in rekening gebracht terwijl de kosten van het daadwerkelijke verbruik sterk fluctueren over het jaar omdat huishoudens in de zomer doorgaans veel minder energie verbruiken dan in de winter. Ten opzichte van de wintermaanden worden in de zomermaanden dus meer betaald dan verbruikt.
Over consumenten die terugleveren, en dus gebruikmaken van de salderingsregeling, kan ik het volgende opmerken. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb geen inzicht in de boedelverdeling van een failliete energieleverancier. De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. Bij faillissement van een energiebedrijf gelden namelijk dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. In een eerdere brief d.d. 14 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger hier een nadere toelichting over gegeven.3
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dit is aangekondigd in december 2021 in antwoord op eerdere Kamervragen. 4 Daarbij wordt ook onderzocht wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek heb ik tevens de onderzoekers gevraagd om te kijken naar eventuele mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.5
Klopt het dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen waar een marge in zit, zodat ze aan het einde van het jaar niet hoeven bij te betalen? Hoeveel klanten zijn bij een faillissement van de failliete energiemaatschappijen hun teveel betaalde voorschot kwijtgeraakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke bescherming is er voor klanten die energie terugleveren of die een positief saldo op hun maandelijks voorschot hebben bij een faillissement van een energiemaatschappij? Hoe houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier toezicht op?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten blijven gas en elektriciteit ontvangen van een leverancier met een vergunning op basis van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet. De ACM zorgt ervoor dat deze procedure wordt toegepast en uitgevoerd.
Naast de procedure leveringszekerheid zoals genoemd in bovengenoemde besluiten is de Faillissementswet van toepassing op faillissementen. Consumenten die geld moeten terugkrijgen van de leverancier wegens teruglevering of een positief saldo op hun maandelijks voorschot kunnen als concurrent schuldeiser een vordering indienen bij de curator. De ACM heeft hierbij geen rol.
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Bij dit onderzoek worden tevens de mogelijkheden uitgezocht om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.6
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangekondigd, zal ik de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier meenemen bij het onderzoek naar mogelijk extra financiële eisen aan energieleveranciers.
Welke mogelijkheden, zoals een garantiefonds, zijn er om klanten van energiebedrijven beter te beschermen tegen het kwijtraken van hun voorschot of geld dat zij nog krijgen voor teruglevering van energie?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij teveel betaalde voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Tegelijkertijd zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de (hoge) kosten. Een garantiefonds is niet gratis. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk bij huishoudens op hun energierekening neerslaan met als gevolg dat de energierekening zal stijgen.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Ook zijn er uitvoeringskosten (fondsbeheer) mee gemoeid. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor risicovol gedrag van concurrenten.
In het aangekondigde onderzoek waar ik in het antwoord op vraag 3 aan refereer, worden de mogelijkheden om al dan niet strengere financiële eisen aan leveranciers te stellen (en/of zekerheden, bijvoorbeeld bankgaranties) in het onderzoek meegenomen. Hiermee zou ten dele risicovolle gedrag van energieleveranciers kunnen worden voorkomen. Risicovol gedrag is echter nooit te voorkomen, maar ik vind het van groot belang te kijken naar de mogelijkheden om de kans hierop te verkleinen. Ik zal bij dit onderzoek ook kijken naar de mogelijkheid van een waarborgfonds. De vraag of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijke fonds mogelijk is zal dan worden meegenomen.
Wat vindt u ervan dat zo’n hoog aandeel van de klanten bij energiebedrijven een variabel contract heeft, waarbij het risico van een tariefstijging volledig bij de consument ligt? Welke mogelijkheden ziet u om klanten er bewust van te maken dat zij na afloop van een energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen?
Consumenten hebben de vrijheid om een contract met vaste tarieven te sluiten of een contract met variabele tarieven. De afgelopen jaren zijn er prijsdalingen geweest, waar consumenten met een variabel tarief meer van profiteerden en consumenten met een vast tarief niet. De afgelopen maanden zijn de energietarieven door de veranderingen op de markt enorm gestegen en in dat geval hebben de consumenten met een vast tarief een stabiele prijs.
Wanneer een energiecontract (bijna) afloopt, doet de energieleverancier over het algemeen een aanbod voor een energiecontract met vaste leveringstarieven. Ook kan de consument na het einde van de looptijd van een contract zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Gaat de consument niet in op een eventueel aanbod van de leverancier en kiest hij er voor om niet over te stappen, dan krijgt de consument automatisch een contract voor onbepaalde tijd met variabele leveringstarieven. Met dit contract kan de consument zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Dit kan op elk moment met een opzegtermijn van 30 dagen.
Ik ben het met de vragenstellers eens dat het belangrijk is om klanten er actief bewust van te maken dat zij na afloop van het eerder afgesloten energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen. In de Elektriciteitsrichtlijn die in het wetsvoorstel voor de Energiewet wordt geïmplementeerd, wordt bepaald (in bijlage I van de Elektriciteitsrichtlijn) dat de eindafnemer in de factuur en factureringsinformatie duidelijk geattendeerd moet worden op de einddatum van het contract, indien van toepassing. Het wetsvoorstel van de Energiewet bevat een grondslag om bij lagere regelgeving hieromtrent nadere regels te stellen. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen. Met de wijziging zal de consument tijdig op de hoogte worden gebracht van het feit dat het contract afloopt.
Waar kunnen de gedupeerden terecht die een nieuw energiecontract nodig hebben? Wat doet u om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten wiens leverancier failliet is gegaan, worden op grond van de besluiten Leveringszekerheid beleverd door een nieuwe leverancier. Dit kan gaan via een overname door een nieuwe leverancier, of via restverdeling waarbij de klanten over verschillende andere leveranciers worden verdeeld. Bij dit besluit staat de leveringszekerheid voorop, dat wil zeggen de zekerheid dat de consument kan rekenen op elektriciteit en gas en niet door het faillissement van de energieleverancier in een koud huis komt te zitten.
In de periode vanaf het faillissement en het overgaan naar de nieuwe leverancier, de zogenoemde vensterperiode die maximaal 20 dagen duurt, kunnen de consumenten niet overstappen. Deze periode is nodig voor de leveringszekerheid, om te zorgen dat de overstap goed in de systemen geregistreerd wordt. Direct na de vensterperiode kunnen de consumenten weer overstappen naar een andere energieleverancier, met inachtneming van de reguliere wettelijke opzegtermijn. De consument kan zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en/of gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of hernieuwbare elektriciteit, de keuze voor vaste of variabele prijzen en de keuze voor een kort of lang lopend contract. De ACM houdt er toezicht op dat vergunninghoudende energieleveranciers zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
Via de website of telefoonlijn van de ACM via ConsuWijzer kan de consument praktische onafhankelijke informatie verkrijgen over onder meer het afsluiten van een energiecontract, overstappen, vergelijken, meters, verbruik, en over de verschillende soorten leveringstarieven (vast, variabel of dynamisch). Voor juridisch advies kunnen zij zich (eventueel) richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Tot slot, zoals omschreven staat in het antwoord op vraag 6, is het kabinet geen contractspartij en heeft om die reden geen bemoeienis in de totstandkoming en de inhoud van het contract. De consument kan wel, indien een energieleverancier zich (vermoedelijk) niet aan de regels houdt, hier een melding van doen via de website van ConsuWijzer. De ACM kan in dat geval handhavend optreden.
Bent u bekend met het verslag van het faillissement van Energieflex waarin wordt gesteld dat toezichthouder ACM geen vergunning had mogen geven aan Energieflex? Hoe apprecieert u dit? Geeft dit volgens u de noodzaak aan dat een vergunning in de toekomst minder makkelijk afgegeven moet worden? Welke acties gaat u op dit vlak ondernemen?2
Ja, daar ben ik bekend mee.
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de Besluiten vergunning levering gas en elektriciteit aan consumenten is geregeld aan welke eisen een aanvrager moet voldoen om een leveringsvergunning van de ACM te krijgen. Deze eisen gaan over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. De ACM toetst hieraan en geeft er invulling aan. Het is aan de aanvrager van een vergunning om aan te tonen dat hij aan de vergunningsvereisten voldoet en aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder een vergunning af te geven als de aanvrager aan de (wettelijke) vereisten voldoet. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft daarbij geen rol.
Uiteraard vind ik het belangrijk dat consumenten worden beleverd door betrouwbare leveranciers. Dit is ook wettelijk geregeld. Om dat nog beter te kunnen waarborgen, worden in het wetsvoorstel voor de Energiewet ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voorgesteld die ervoor zorgen dat leveranciers aan meer eisen moeten voldoen om elektriciteit en gas te kunnen leveren aan consumenten. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
In het wetsvoorstel worden de volgende aanpassingen voorgesteld. Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt eentoets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG-screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken.
Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden.
Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen.
Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening jaarlijks te herhalen.
De ACM controleert als onafhankelijk toezichthouder of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor betrouwbare levering en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden afgelopen jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en door middel van risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt is en wordt gekeken of het wettelijk kader, op de naleving waarvan de ACM toezicht houdt, robuust genoeg is. Hierover zijn door mijn voorganger gesprekken gestart met zowel ACM als met de energieleveranciers. Deze gesprekken zal ik voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen. De ACM heeft zelf ook aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 3, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen van de afgelopen maanden en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om in aanvulling op de al voorgestelde aanpassingen in het wetsvoorstel voor de Energiewet een onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het stellen van extra financiële eisen aan energieleverancier om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.
Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Als aangekondigd, laat ik dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe garandeert u dat de levensvatbaarheid van bestaande energiebedrijven voldoende is getoetst? Hoe worden consumenten op de energiemarkt beschermd tegen zwakke energiebedrijven? Wat doet u om dit te waarborgen en hoe kan dit worden verbeterd? Bent u hierbij bereid om op korte termijn de ACM te verzoeken een stresstest uit te voeren gegeven de voortdurende hoge energieprijzen en verwante faillissementen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan worden voorkomen dat er deze winter nog meer consumenten de dupe zullen worden van zwakke energiebedrijven die omvallen? Hoe gaat u hieraan bijdragen?
Een oproep van maatschappelijke organisaties om straffeloosheid in Jemen te bestrijden |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, om straffeloosheid in Jemen te bestrijden?1
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van deze organisaties om via de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) te proberen te komen tot nieuw onderzoek naar oorlogsmisdaden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland heeft het tegengaan van straffeloosheid in Jemen voor ernstige mensenrechtenschendingen, door welke partij dan ook, onverminderd hoog op de agenda staan en blijft zich hiervoor inspannen door een actieve diplomatieke inzet binnen de VN en de EU en in bilaterale contacten. Samen met andere gelijkgezinde landen wordt bezien op welke wijzeaccountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd. Het kabinet acht het niet opportuun om vooruit te lopen op de uitkomst van deze gesprekken.
Ook steunt Nederland verschillende (lokale) initiatieven die accountability bevorderen en gerechtigheid voor slachtoffers dichterbij brengen. Vanuit het Mensenrechtenfonds zijn aanvullende middelen beschikbaar om deze steun te intensiveren, die eveneens door de Nederlandse ambassade in Sana’a kunnen worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat Saudi-Arabië, dat zelf verantwoordelijk is voor allerlei misdaden in Jemen, erin is geslaagd eerder door Nederland geïnitieerd onderzoek naar oorlogsmisdaden van de Mensenrechtenraad van de VN de nek om te draaien? Is Saudi-Arabië hierop aangesproken?
De Mensenrechtenraad heeft als taak het bevorderen en beschermen van mensenrechten wereldwijd. Ik betreur daarom ten zeerste dat juist dit VN- orgaan het onderzoek naar schendingen van internationaal recht in Jemen door de Group of Eminent Experts (GEE) heeft beëindigd. Wij blijven bij alle betrokken partijen, waaronder de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, aandringen op het belang van een politieke oplossing in Jemen, het beëindigen van uithongering als methode van oorlogvoering en de cruciale strijd tegen straffeloosheid voor het schenden van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Deze boodschap is ook tijdens hoog-ambtelijke gesprekken met Saoedi-Arabië overgebracht, meest recentelijk in november jl.
Ziet u ook nog andere mogelijkheden om daders van ernstige misdaden in Jemen te bestraffen, bijvoorbeeld via de Veiligheidsraad van de VN, waar een resolutie over honger en conflict is aangenomen, of via de EU, die een eigen mensenrechtensanctieregime hanteert?2 Zo nee, waarom niet?
Jemen heeft momenteel te maken met een grote humanitaire crisis. Ik deel uw zorgen over het opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering in Jemen. Nederland kaart dit geregeld in verschillende internationale fora aan. Mijn voorganger Minister Kaag heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 12 juli 2021, direct na het indienen van de motie Van Dijk, aandacht gevraagd voor de inzet van uithongering als wapen in het conflict in Jemen. In de afgelopen maanden vroeg ik hier eveneens aandacht voor in de RBZ en tijdens de Algemene Vergadering van de VN.
Op grond van het EU-mensenrechtensanctieregime kunnen beperkende maatregelen («sancties») worden opgelegd. Sancties zijn niet punitief van karakter. Dit instrument is gericht op het bewerkstelligen van gedragsverandering en het tegengaan van mensenrechtenschendingen. Daarmee zijn de sancties in de kern tijdelijk van aard en kunnen preventief werken en kunnen als zodanig in dat licht niet gezien worden als alternatief voor het bestrijden van straffeloosheid en het bevorderen van accountability. Het ter verantwoording roepen voor en vervolgen van schendingen van internationaal recht door welke partij dan ook, blijft in deze een prioriteit van Nederland. Samen met andere landen wordt bezien op welke wijze accountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd.
Herinnert u zich de in afgelopen juli aangenomen motie die verzoekt de mogelijkheden te onderzoeken om in EU-verband te komen tot maatregelen tegen de verantwoordelijken voor de inzet van honger in Jemen?3 Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten in de EU?
Zie antwoord vraag 4.
De aankoop van 11,6 miljoen mondkapjes bij DSM als compensatie voor het niet afgeven van een garantie aan DSM |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat de juridische onderbouwing is om een extra order van 11,6 miljoen mondkapjes voor een joint venture van DSM en VDL (Dutch PPE Solutions) in april 2021 toe te kennen?
In het voorjaar van 2021 heeft VWS extra in Nederland geproduceerde FFP2-maskers voor de zorg ingekocht bij verschillende producenten waaronder Dutch PPE Solutions. Het betrof een eerste order van mondmaskers bij Dutch PPE Solutions. Deze extra FFP2-maskers zijn besteld omdat, vanwege de nieuwe, meer besmettelijke mutaties van het virus, eind januari 2021 vanuit de zorg de vraag kwam of alle zorgmedewerkers die dat wilden over konden stappen op FFP2-maskers (in plaats van chirurgische mondmaskers). Ook had de Tweede Kamer een motie aangenomen die de regering opriep FFP2-mond-neusmaskers beschikbaar te stellen aan alle zorginstellingen waar zorgmedewerkers met FFP2-mond-neusmaskers wensten te werken (motie van Kooten-Arissen c.s. van 21/1/21). Daarop zijn door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) in samenwerking met Accenture verschillende scenario’s doorgerekend ten aanzien van vraag en aanbod aan FFP2-maskers. Daaruit bleek dat in het slechtst denkbare scenario er meer FFP2-maskers ingekocht moesten worden.
De urgentie van de situatie – een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers op korte termijn – liet te weinig tijd voor een Europees aanbestedingstraject. Zelfs een verkorte Europese aanbestedingsprocedure kent een minimale doorlooptijd van uitvraag tot aan definitieve gunning van ongeveer 45 kalenderdagen. Daarnaast diende rekening te worden gehouden met een termijn van minimaal 8–12 weken tussen gunning en levering, in het geval dat de FFP2-maskers nog geproduceerd en/of grondstoffen ingekocht moesten worden en mogelijk zelfs langer indien de productiecapaciteit opgeschaald moest worden. Het risico dat de FFP2-maskers daardoor te laat zouden worden geleverd, was niet wenselijk. Daarom is gekozen voor een beroep op dwingende spoed voor het enkelvoudig onderhands gunnen van de opdrachten.
Kunt u toelichten waarom bij het toekennen van deze order de regels voor aanbesteding aan de kant zijn geschoven, in de wetenschap dat het argument van «dwingende spoed» waarop de overheid zich kennelijk beroept niet opgaat?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u «comfort bieden», wanneer er een verschil van inzicht is met een bedrijf over een zakelijk vraagstuk, voldoende om van aanbestedingsregels van dwingend recht af te wijken?
Nee dat vind ik niet. De reden om af te wijken van de aanbestedingsregels en een beroep te doen op dwingende spoed was urgentie van de situatie: een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers voor de zorg op korte termijn. Overigens is de constatering van «een verschil van inzicht over een zakelijk vraagstuk» voor rekening van de Volkskrant.
Wat is de onderbouwing van de behoefte in april 2021 aan meer FFP2-maskers, ook gelet op het feit dat op dat moment al ruim 40 miljoen van deze beperkt houdbare maskers op voorraad lagen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, zonder dat hiervoor een beroep op openbaarmaking voor nodig is, bekendmaken hoeveel geld is gemoeid met de order van de mondkapjes?
Er is een prijs betaald aan Dutch PPE Solutions die destijds marktconform was. De hoogte daarvan is bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Waarom heeft het Ministerie van VWS een order geplaatst bij de joint venture, terwijl de mondkapes bij de aankoop al overbodig waren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op interne documenten van uw ministerie en het eveneens betrokken Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die stellen dat de beoogde compensatie niet nodig was omdat de voorgenomen garantstelling van de overheid voor de DSM-aankoop van een machine voor de productie van de filterstof voor medische mondkapjes geen doorgang vond?
Door de pandemie was er vorig jaar wereldwijd grote schaarste aan meltblown propyleen, een essentiële grondstof voor de productie van zowel FFP2- als chirurgische (type IIR) mondmaskers voor de zorg. Met het oog daarop is destijds een garantie afgesloten met DSM voor de investeringsrisico’s voor het in productie brengen van een meltblown polypropyleen machine in Nederland. In de aanloop daarnaartoe hebben verschillende scenario’s de revue gepasseerd en dat is wat is terug te lezen in de betreffende interne documenten.
Wilt u inzichtelijk maken wat de bestuurlijke bemoeienis, afspraken en formele betrokkenheid zijn van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland?
Er is op dit moment geen sprake van bestuurlijke bemoeienis, afspraken of formele betrokkenheid van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland.
Productie van medische producten dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van de leveringszekerheid, een belangrijke en blijvende prioriteit voor VWS, zoals ik u in mijn brief van 4 november heb geschreven2. Ik heb onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, wil ik vervolgens bepalen wat de beste aanpak is.
Is het juist dat de joint venture tot april 2022 extra mondkapjes blijft leveren aan de magazijnen van de overheid, die inmiddels uitpuilen met een voorraad van 47 miljoen FFP2-maskers, terwijl er amper nog vraag is vanuit de zorg, omdat deze weer door de reguliere leveranciers wordt bevoorraad?
Er is met Dutch PPE een jaarcontract gesloten dat loopt tot 1 april 2022. Een langere looptijd van het contract zorgt door een latere productiedatum voor een langere houdbaarheid van de maskers en laat tevens ruimte voor de benodigde productietijd.
Klopt het dat 129 landen met een VN-resolutie hebben ingestemd die alleen de islamitische naam voor de Tempelberg gebruikt en daarmee de Joodse banden met de Tempelberg probeert weg te poetsen?1
Het klopt dat 129 landen tijdens de Algemene Vergadering van de VN hebben ingestemd met de «Jerusalem»-resolutie, waar een verwijzing in staat naar de Tempelberg/Haram-al-Sharif waarbij alleen de Arabische term «Haram-al-Sharif» genoemd is.
Waarom heeft u zich niet aan de zijde geschaard van de VS, Hongarije, Tsjechië e.a. landen die tegen deze resolutie hebben gestemd, terwijl Nederland zich laf heeft onthouden van de stemming?
Nederland zet zich bij de VN in om niet uitsluitend de term «Haram-al-Sharif» te gebruiken, maar daarbij ook altijd de benaming «Tempelberg» te gebruiken, om de historische, religieuze en culturele connectie van deze heilige plaats met de verschillende religies te reflecteren. Het is teleurstellend dat in de Jerusalem-resolutie nog steeds éénmaal de term Haram-al-Sharif gebruikt wordt.
Het kabinet maakt bij het bepalen van een stempositie altijd een brede belangenafweging. Een tegenstem zou niet het juiste signaal zijn geweest, gezien de inhoudelijk belangrijke boodschappen die in de Jerusalem-resolutie staan. In de Jerusalem-resolutie wordt onder meer de sloop van Palestijnse huizen, uithuiszettingen en de uitbreidingen van nederzettingen veroordeeld. Dit zijn boodschappen die het kabinet steunt. Het Israëlische nederzettingenbeleid is een belangrijk obstakel voor het bereiken van duurzame vrede, waarbij uitbreidingen van nederzettingen in en rondom Oost-Jerusalem extra gevoelig liggen. De dreigende uithuiszettingen in de wijk Sheikh Jarrah, die in de resolutie worden genoemd, waren in mei dit jaar een van de aanleidingen voor spanningen in Jeruzalem en een gewapend conflict tussen Israël en Hamas.
De laatste keer dat de Jerusalem-resolutie in stemming werd gebracht in 2018 stemde Nederland, samen met alle EU-lidstaten, voor de resolutie. Het opnieuw noemen van de term Haram-al-Sharif heeft Nederland doen besluiten van stempositie te veranderen en niet meer voor de resolutie te stemmen, ondanks dat een meerderheid van EU-landen dat dit jaar wel deed. Een tegenstem zou niet het juiste signaal zijn geweest, gezien de inhoudelijk belangrijke boodschappen die in de Jerusalem-resolutie staan. Daarom heeft Nederland, met een groep van 9 EU-landen, waaronder Duitsland, besloten zijn stem te onthouden.
Heeft Nederland net als eerder met de Palestijnse delegatie onderhandeld over de (concept) resolutie en is het verzoek gedaan de islamitische term «Haram al-Sharif» te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de respons?
Voor veel EU-lidstaten, waaronder Nederland, is de terminologie rondom de heilige plaatsen in VN-verband een punt van zorg. Binnen de EU behoort Nederland tot de lidstaten die zich het meest proactief inzet om dit aan te passen, ofwel door de term «Tempelberg» toe te voegen, ofwel de verwijzing naar alleen Haram-al-Sharif weg te laten. Deze inzet is in lijn met de motie van het Eerste Kamerlid Schalk (Kamerstuk 35 403, J). Op aandringen van Nederland en de EU is een verwijzing naar de term Haram-al-Sharif (zonder vermelding van «Tempelberg») uit de operationele paragraaf van de Jerusalem-resolutie verwijderd. Ook is in de Jerusalem-resolutie een tekst toegevoegd die de heiligheid van de stad Jerusalem voor alle drie de monotheïstische religies onderstreept. Uiteindelijk resteert er dit jaar in het gehele pakket aan resoluties nog slechts één verwijzing naar de term Haram-al-Sharif. In 2018 zaten er nog vier verwijzingen naar Haram-al-Sharif in de resoluties. De EU heeft in een stemverklaring opnieuw bezwaar gemaakt tegen het exclusief noemen van de term Haram-al-Sharif.
Op basis van welke argumenten is de Nederlandse stempositie bepaald en op welke punten bent u het niet eens met uw Europese collega’s uit Hongarije en Tsjechië die volkomen terecht tegen stemden?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe lang laat u zich nog gebruiken voor de Palestijnse propagandamachine die dit soort onzinresoluties elk jaar uitspuugt? Bent u bereid voortaan altijd tegen resoluties te stemmen die enkel de islamitische naam voor de Tempelberg gebruiken?
Zoals bekend heeft het kabinet bezwaar tegen de hoeveelheid resoluties en de daarmee gepaard gaande disproportionele aandacht voor Israël. Nederland zal zich blijven inzetten voor het verbeteren en stroomlijnen van het gehele pakket, alsook het verbeteren van de terminologie van de heilige plaatsen. Er staan in de resoluties ook belangrijke inhoudelijke punten die Nederland steunt als deel van zijn inzet op het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP). Het verbeteren van het Palestijnse resolutie-pakket vergt een lange termijn inzet. De uiteindelijke stempositie zal op basis van een brede belangenafweging gemaakt worden.
Het bericht 'Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: ‘Mensen gaan hierdoor kapot’' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: «Mensen gaan hierdoor kapot»»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Van Wijngaarden over het jaarrapport van de Internet Watch Foundation?2
Ja.
Waarom lukt het journalisten wel om op darkweb kinderpornografisch materiaal te detecteren en duurt het langer voordat de politie darkweb kinderpornografisch materiaal kan detecteren?
Helaas is het voor iedereen mogelijk om beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik op het internet te vinden. In Nederland is het een strafbaar feit om op het internet, waaronder ook het darkweb, te zoeken naar beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke onderzoeken van de politie strekken zich uit over het gehele internet, waaronder ook het darkweb. Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op de opsporingsmethoden. In aanvulling hierop richt de aanpak van online seksueel kindermisbruik door de politie zich vooral op het identificeren van slachtoffers van actueel misbruik. De politie maakt hiertoe in een zo vroeg mogelijk stadium een onderscheid tussen oud en nieuw materiaal, zodat de kans om slachtoffers van actueel misbruik te ontdekken wordt vergroot. Verder zet de politie in op het opsporen en vervolgen van vervaardigers/misbruikers, sleutelfiguren (keyplayersen facilitators),de netwerken daarachter en downloaders/verspreiders. Deze aanpak is als prioriteit opgenomen in de Veiligheidsagenda.
Ook de internetsector zelf zet zich in om het openbaar maken, verspreiden en opslaan van online seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) stuurt verwijderverzoeken van grote hoeveelheden online kindermisbruikmateriaal uit naar bedrijven. Deze werkwijze is zeer effectief en leidt tot verwijdering van grote hoeveelheden online kindermisbruik. Met de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch materiaal zet het kabinet in op bestuursrechtelijke handhaving op de verwijderverzoeken waaraan geen gehoor wordt gegeven door aanbieders van communicatiediensten die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik doorgeven of hebben opgeslagen.
Klopt het dat de IWF (Internet Watch Foundation) wederom concludeert dat het percentage van het door hun gevonden kinderpornografisch materiaal dat wordt gehost in Nederland is gestegen van 71% naar 77%?
Het rapport van IWF over 2020 concludeert dat er dit jaar 77% van het door hun gevonden beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik in Nederland wordt gehost. Dit ten opzichte van de 71% in het rapport van de IWF over 2019.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op vragen van het lid Van Wijngaarden3 zijn er kanttekeningen te maken bij de conclusies van de IWF. Het percentage wordt beïnvloed door meldingen die ze van burgers ontvangen, eigen zoekgedrag en (instellingen van) crawlers. De cijfers kunnen niet één op één worden door vertaald naar een mondiaal beeld.
Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks uw inspanningen om de hosting van kinderpornografische afbeeldingen in Nederland te verminderen, zowel de aantallen als het percentage van het door IWF gevonden materiaal dat wordt gehost in Nederland stijgt?
Het tegengaan van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik vraagt blijvende inzet. Om die reden blijven de sector, de politie, het OM, het EOKM en mijn ministerie via meerdere maatregelen inzetten op het voorkómen dat beeldmateriaal (opnieuw) online komt en het zo spoedig mogelijk verwijderen van materiaal dat wordt gemeld. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 3 en 6.
Welke maatregelen hebben Nederlandse webhosters afgelopen jaren geïmplementeerd om te voorkomen dat kinderpornografisch materiaal wordt gehost?
De afgelopen jaren heeft de sector zich erg ingespannen voor een internet vrij van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik. Dit heeft geleid tot goede resultaten. Zo heeft de sector afgesproken dat in de Notice-And-Takedown-procedure (NTD) dergelijk materiaal binnen 24 uur offline gehaald moet worden. Verder is er ingezet op de ontwikkeling van technische tools. Zo is de HashCheckService ontwikkeld, waarmee voorkomen kan worden dat bekend beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik geüpload wordt, en helpt het innovatieve meldingsverwerkingssysteem SCART het EOKM bij het geautomatiseerd verwerken van meldingen. Ook is er door de sector meegedacht over de monitor van de TU Delft, waardoor duidelijk wordt welke hosters dit materiaal hosten en hoe snel zij dit verwijderen na een NTD-melding. Op deze manier wordt de spiegel voorgehouden aan hosters die zich onvoldoende inspannen voor een schoon netwerk en roepen we slecht presterende providers ter verantwoording.
In hoeverre heeft het openbaar maken van de namen van webhosters die onvoldoende doen tegen het weren van kinderporno reeds effecten gesorteerd en op welke wijze wordt dit ook voor de Kamer inzichtelijk?
In oktober 2020 is de eerste rapportage van de TU Delft naar de Kamer verzonden4. De volgende rapportage van de TU Delft wordt naar verwachting in het voorjaar van 2022 naar de Kamer verzonden. Deze zal, net zoals de voorgaande keer, voorzien zijn van een begeleidende brief. De afgelopen metingen tonen dat er bedrijven zijn die maatregelen hebben genomen en hun prestaties hebben verbeterd. Verder tonen de metingen een wisselend beeld qua bedrijven die hierin voorkomen. De opgevoerde druk in Nederland heeft ook als gevolg dat materiaal zich naar het buitenland heeft verplaatst. Om die reden is het zeer belangrijk om dit ook op Europees niveau aan te pakken, zie ook de beantwoording van vragen 11, 12 en 13.
De TU Delft monitor is echter maar één van de vele maatregelen. Het is daarom lastig om bewegingen in de markt of ontwikkelingen in het aantal meldingen van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik toe te schrijven aan de effectiviteit van enkel de monitor.
Kunnen webhosters die aantoonbaar onvoldoende doen tegen het weren van kinderporno niet alleen bestuursrechtelijk worden aangepakt, maar ook strafrechtelijk worden vervolgd wegens medeplichtigheid aan het verspreiden van kinderporno?
Op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan zijn hostingproviders onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commercerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijke materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) – en straks ook op bevel van de Autoriteit – gegevens ontoegankelijk moeten maken. Verder is het voor het strafrechtelijk vervolgen van hosters voor medeplichtigheid aan strafbare feiten die op hun servers plaatsvinden, zoals het verspreiden van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik, noodzakelijk om het opzet of het voorwaardelijke opzet van de hoster te bewijzen. In de praktijk blijkt (voorwaardelijke) opzet bij hosters lastig te bewijzen.
Wanneer wordt de volgende monitoringsrapportage van de TU Delft over webhosters naar de Kamer gestuurd?
De volgende rapportage van de TU Delft wordt naar verwachting in het voorjaar van 2022 naar de Kamer gestuurd.
Op welke wijze worden (vertegenwoordigers van) slachtoffers en ouders betrokken bij de maatregelen om kinderporno tegen te gaan, zoals de doorontwikkeling van monitor van TU Delft?
In de aanpak van online seksueel kindermisbruik wordt intensief samengewerkt met het EOKM. Het EOKM houdt zich bezig met het voorkomen en bestrijden van (online) seksueel misbruik van kinderen. Een programma van het EOKM is HelpWanted.nl, dat als kerntaak heeft het bieden van acute hulp bij (dreigend) online seksueel geweld. Kinderen en jongeren, maar ook ouders, verzorgers, docenten en hulpverleners, kunnen hier onder andere terecht voor advies en informatie bij online seksueel misbruik. Het is goed dat de Motie-Hermans het mogelijk heeft gemaakt om verder te investeren in het EOKM en HelpWanted.nl. Hierover heb ik uw Kamer op 13 oktober jl. reeds geïnformeerd5.
Daarnaast zijn preventie en bewustwording twee belangrijke pijlers in de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik. De digitale wereld speelt een grote rol in het onderlinge contact tussen minderjarigen, ook op het gebied van seksualiteit. Dit maakt dat het (onbewust) vervaardigen, delen en verkrijgen van beeldmateriaal door minderjarigen gemakkelijk is, terwijl minderjarigen de risico’s daarvan lang niet altijd overzien. In 2020 is daarom een lesprogramma en een wegwijzer ontwikkeld, om de bewustwording van online risico’s te vergroten en de seksuele weerbaarheid van kinderen te versterken.
Kunt u de laatste stand van zaken schetsen met betrekking tot het in EU-verband gezamenlijk optreden tegen webhosters die onvoldoende doen om kinderporno te verwijderen?
Zie antwoord 12.
Wanneer wordt het voorstel van de Europese Commissie om een Europese Autoriteit op te richten al gepubliceerd en kunt u binnen twee weken na publicatie van het voorstel een BNC-fiche over het voorstel met de Kamer delen?
Het aangekondigde wetgevende voorstel van de Europese Commissie voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik wordt begin maart 2022 verwacht. Het voorstel zal zich richten zich op de verantwoordelijkheid van aanbieders van onlinediensten en de oprichting van een Europees Centrum ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Na publicatie van het wetgevende voorstel zal mijn reactie binnen het vastgestelde termijn van 6 weken in een BNC-fiche naar de Tweede Kamer worden verzonden.
In hoeverre is uw inzet dat een eventueel op te richten Europese Autoriteit – indien u het voorstel van de Europese Commissie positief beoordeelt ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit – het beste in Nederland kan worden gevestigd?
Ik verwacht dat een Europees centrum om (online) seksueel kindermisbruik te voorkomen en te bestrijden tot verbetering kan leiden. De overweging om dit centrum eventueel in Nederland te vestigen is de beoogde nauwe samenwerking met Europol in Den Haag, waarbij een korte afstand wenselijk is. Daarbij is Nederland een belangrijk internetknooppunt, waardoor het een hoofdrol in de mondiale internetindustrie speelt. Veel betrokken bedrijven zijn in Nederland gevestigd en Nederland heeft reeds een lopende constructieve samenwerking met de internetsector. Ik zie met belangstelling uit naar de uitwerking van het voorstel van de Commissie om te beoordelen of Nederland als vestigingsplaats voor het Europees centrum kan dienen.
Hoe beoordeelt u de inzet van algoritmen zoals NeuralHash van Apple om kinderpornografisch materiaal eerder te signaleren en wat is de inzet van Nederland in Brussel hierover?
In de strijd tegen deze verschrikkelijke vorm van criminaliteit is het belangrijk dat ook bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen. Dit heb ik nogmaals benadrukt op de ministeriële bijeenkomst van het Europees Internetforum op 8 december jl. Het is een hoopvolle ontwikkeling dat een aantal bedrijven deze verantwoordelijkheid serieus neemt en actie onderneemt. Ik heb met Apple gesproken over hun plannen om beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik online tegen te gaan. Apple heeft zich aangesloten bij de nationale publiek-private werkgroep tegen online seksueel kindermisbruik. Dit is een goede plek om gezamenlijk een schoner internet te realiseren en van elkaar te leren wat wel en niet werkt. Het is belangrijk dat bij de proactieve maatregelen om beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik online te detecteren wordt gezocht naar een goede balans tussen het respecteren van privacy en het beschermen van kinderen.
De werking van mondkapjes naar aanleiding van het coronadebat van 1 december jl. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met onze gedachtewisseling over de werking van mondkapjes in het coronadebat van 1 december jl.?
Ja.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in het openbaar vervoer, trein, tram, bus en veerboot op in de modellering van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
De mondneusmaskerplicht en de adviezen over het gebruik van medische mondneusmaskers van minimaal type II maakten onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen. Deze maatregelen moeten in samenhang bezien worden. Er is niet per maatregel en per setting berekend hoe groot het effect op het reproductiegetal is. Het maatregelenpakket tezamen helpt om de verspreiding van het virus te voorkomen en daarmee het reproductiegetal te reduceren. In het 138ste OMT-advies wordt het belang van het combineren van het gebruik van mondneusmaskers en bijvoorbeeld de basismaatregelen nader toegelicht.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht op plekken rond het openbaar vervoer, zoals haltes, perrons en stations op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in het professioneel personenvervoer zoals touringcars en taxi’s op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in publieke binnenruimtes, zoals supermarkten, winkels en bibliotheken op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in de horeca op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht voor volwassenen in basisscholen op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert het dringende advies van het dragen van een mondkapje in basisscholen voor groep 6–8 bij verplaatsingen in de school op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in het voortgezet onderwijs: voor iedereen tijdens verplaatsing door de school op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht in middelbaar beroepsonderwijs (mbo)-scholen, hogescholen en universiteiten, voor iedereen tijdens verplaatsing door de school op in het op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht bij bezoek aan mensen met een contactberoep, zoals kapper, masseur of pedicure, voor zowel dienstverlener als klant op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert de mondkapjesplicht bij verplaatsing door plekken waar een coronatoegangsbewijs nodig is op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal leveren de plekken waar geen wettelijke verplichting tot het dragen van mondkapjes zoals ziekenhuizen, huisarts, tandarts, buurthuizen, kerken, moskeeën, testlocaties en priklocaties op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal leveren alle overige plekken waar een mondkapje verplicht of een dringend advies is op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal leveren alle nu geldende mondkapjesplichten en dringende adviezen opgeteld op in de modellering van het RIVM?
Zie antwoord vraag 2.
Zou het niet beter zijn voor de communicatie als u deze lappendeken aan mondkapjesregels vervangt voor één regel: mondkapjes in binnenruimtes, voor de duur dat de infectiedruk zo hoog is?
Van een lappendeken aan mondneusmaskerregels was geen sprake. In artikel 2.a1 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 was namelijk als hoofdregel opgenomen dat eenieder van dertien jaar en ouder een mondneusmasker moest dragen in alle publieke binnenruimten. Op de hiervoor genoemde hoofdregel gold een aantal aanvullingen. Op rijksoverheid.nl werd in begrijpelijke (beeld)taal aangegeven wat de regels omtrent mondkapjes waren.
Op 15 februari jl. heeft het kabinet besloten de mondneusmaskerplicht vanaf 25 februari te versoepelen (met uitzondering van in en rond het ov, in ander bedrijfsmatig personenvervoer, op de luchthavens en in vliegtuigen). Het advies blijft om medische mondneusmaskers van type II te dragen. Daarnaast blijft de oproep om rekening met elkaar te houden. Daar waar het druk is, kun je jezelf en anderen beschermen door het dragen van een mondneusmasker.
Hoeveel reductie van het reproductiegetal levert het dragen van mondkapjes in alle binnenruimtes voor zolang de infectiedruk en de druk op de zorg zo hoog is als nu op in de modellering van het RIVM?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 2 t/m 15.
Bent u tevens bereid mondkapjes in de buitenlucht nadrukkelijk te verbieden omdat ze door reltuig worden gebruikt om de opsporing te ondermijnen en de kans op besmetting met corona in de buitenlucht nagenoeg nihil is?
Het mondneusmasker is niet bedoeld om je achter te verschuilen. In artikel 2a.6 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 is bepaald dat het mondneusmasker desgevraagd afgezet moet worden om iemand te kunnen identificeren.
De plannen om de ambulancezorg in Limburg te fuseren en daarbij de ambulancezorg in Zuid-Limburg te privatiseren |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de plannen om de ambulancezorg in Limburg te fuseren en daarbij de ambulancezorg in Zuid-Limburg te privatiseren en op het bericht «Heerlen tegen fusie ambulancezorg: «Straks geen zeggenschap meer over personeel en uitrukplaatsen»?1 en 2
Volgens de Wet ambulancezorgvoorzieningen (Wazv), die op 1 januari 2021 is ingegaan, is het mogelijk dat aanbieders van ambulancezorg uit verschillende veiligheidsregio’s fuseren na toestemming van de Minister. Daartoe moeten zij wel aan voorwaarden voldoen. Het proces dat bij een dergelijke fusie doorlopen moet worden bestaat in ieder geval uit de volgende stappen:
Op dit moment heb ik nog geen formele aanvraag ontvangen. Ik kan dus nog geen uitspraken over de besluitvorming doen. Wel benadruk ik alvast dat een eventuele fusie niets verandert aan de publieke randvoorwaarden die volgens de wet voor iedere afzonderlijke veiligheidsregio gelden. De kwaliteitsnormen, de zorgplicht voor zorgverzekeraars en het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de NZa blijven dus onverminderd voor beide veiligheidsregio’s afzonderlijk gelden.
Zoals eerder gecommuniceerd bestaat het aanbod van ambulancezorg uit zowel private als publieke aanbieders3. Alle regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) moeten ongeacht de rechtsvorm aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen. Er zijn geen signalen die suggereren dat er significante verschillen bestaan in de kwaliteit van zorg voor de respectievelijke rechtsvormen4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er publieke controle is over essentiële zorgtaken, zoals de ambulancezorg? Kunt u dit toelichten?
Eén van de redenen voor de invoering van de Wazv was om de publieke controle op de uitvoering van de ambulancezorg te versterken. De RAV’s worden door de Minister aangewezen, één RAV per veiligheidsregio, en een aanwijzing kan ook ingetrokken worden. Er is dan ook geen sprake van concurrentie tussen aanbieders. De benodigde ministeriële toestemming voor fusies tussen RAV’s van verschillende regio’s hangt samen met de afwezigheid van concurrentie.
Verder draag ik als Minister zorg voor de duurzame veiligstelling van de ambulancevoorzieningen (artikel 3 van de Wazv). Er worden daarbij eisen aan de RAV’s gesteld. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van de ambulancezorg. De zorgverzekeraars moeten voldoende ambulancezorg inkopen, waarbij de benodigde capaciteit per regio wordt berekend in het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (referentiekader S&B) van het RIVM. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht door de zorgverzekeraars. De RAV’s moeten verder een interne toezichthouder hebben. Ook is het kwaliteitskader ambulancezorg opgesteld om de kwaliteit in de sector transparant en toetsbaar te maken. Dit kwaliteitskader geldt voor alle RAV’s, ongeacht de rechtsvorm.
Hoe ziet u de toezichtrol van lokale overheden en van uzelf, als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de regionale ambulancezorg?
Er bestaat geen wettelijke toezichtrol van lokale overheden op de ambulancezorg, zoals dat ook niet voor andere aanbieders van Zvw-zorg geldt. De wettelijke eisen aan kwaliteit van ambulancezorg en spreiding van de standplaatsen worden landelijk vastgesteld. Voor het toezicht door de IGJ en de NZa alsmede de rol van de Minister verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe kan het dat in Arcen, in Noord-Limburg, slechts 57% van de ambulanceritten in 2020 op tijd was? Hoe bekijkt u de rol van uw ministerie als toezichthouder hierop?3
Zoals opgenomen in het Kwaliteitskader Ambulancezorg 1.06 en zoals gesteld in de Regeling Ambulancezorgvoorzieningen, streeft de RAV ernaar dat in de veiligheidsregio binnen 15 minuten responstijd 95% van de inzetten met A1-urgentie ter plaatse is.7 Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten. Deze norm is relevant voor de IGJ die toeziet op de kwaliteit van de ambulancezorg en voor de zorgplicht van de zorgverzekeraar, waarop de NZa toezicht houdt. Door middel van het referentiekader S&B van het RIVM wordt erin voorzien dat alle regio’s over voldoende capaciteit kunnen beschikken. De regio Noord- en Midden Limburg presteert de laatste jaren overall beter dan het landelijk gemiddelde.8 Dat neemt niet weg dat, met name op drukke momenten, keuzes gemaakt moeten worden over de inzet en spreiding van ambulances en dat er daardoor verschillen binnen een regio kunnen ontstaan. Het is aan de NZa om te beoordelen hoe de gemaakte keuzes zich verhouden tot de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGJ houdt daarnaast toezicht op het voldoen aan het Kwaliteitskader Ambulancezorg 1.0. In dit kwaliteitskader is de streefwaarde voor de responstijd voor de A1-inzetten overigens slechts één van de kwaliteitsindicatoren voor de ambulancezorg.
Klopt het dat gemeenten in Zuid-Limburg door de geplande fusie en privatisering de controle verliezen over de hoeveelheid uitrukplaatsen en de locaties daarvan, waardoor zij niet langer zouden kunnen ingrijpen wanneer plaatsen slecht bereikbaar worden voor ambulances, zoals nu al het geval is in Noord-Limburg?
Zoals in de antwoorden op bovenstaande vragen beschreven, zijn de kaders waarbinnen RAV’s opereren voor alle regio’s hetzelfde als het gaat om de kwaliteitseisen, de contractering met zorgverzekeraars en het toezicht. Ook wordt aan de hand van een landelijk model – het referentiekader S&B – bepaald hoeveel capaciteit in iedere regio nodig is om aan de minimumeisen op het gebied van spreiding en beschikbaarheid te voldoen. Naast dit capaciteitsmodel werkt het referentiekader met een standplaatsenmodel. Daarvoor geldt dat 97% van de inwoners van een regio binnen 12 minuten rijtijd per ambulance met zwaailicht en sirenes bereikt kan worden. Per regio moet er bovendien een «dubbele dekkingsgraad»9 van 70% zijn. Dit verandert niet bij een fusie. Binnen deze gegeven strakke kaders en in afstemming met de zorgverzekeraars hebben besturen van zowel publieke als private RAV’s dezelfde mate van invloed op de uitvoering van ambulancezorg. Zoals eerder geschetst, past het mij niet in deze fase van het proces al uitspraken te doen over de gevolgen van een eventuele fusie.
Bent u het ermee eens dat de geplande privatisering van de Zuid-Limburgse ambulancedienst onwenselijk is?
Ik wil nog niet vooruitlopen op de besluitvorming. Dat vergt immers een zorgvuldig proces, waarbij het belang van goede en toegankelijke ambulancezorg in beide veiligheidsregio’s voorop staat. Zodra ik de formele aanvraag van de RAV’s ontvang, zal ik mij onder meer laten adviseren door de IGJ, NZa, zorgverzekeraars, veiligheidsregio’s en ROAZ.
Bent u bereid om deze fusie en daarmee de privatisering van de ambulancedienst in Zuid-Limburg niet goed te keuren?
Zie antwoord vraag 6.
Het integriteitsbeleid bewindspersonen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Op basis van welke voorwaarden kan de secretaris-generaal (SG) ontheffing verlenen van de verbreding van het bestaande lobbyverbod met aanpalende beleidsterreinen en op basis van welke afwegingen komen bovendien de voorwaarden voor ontheffing door de SG of onafhankelijke commissie tot stand?1
Voor gewezen bewindspersonen geldt een lobbyverbod op het eigen ministerie én op aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Net als bij het huidige lobbyverbod kan de SG van het betreffende ministerie indien daartoe aanleiding bestaat in voorkomende gevallen ontheffing van het lobbyverbod verlenen. Factoren die kunnen worden meegewogen, zijn bijvoorbeeld: de duur van het uitoefenen van de functie van bewindspersoon (en daarmee de gezagsrelatie), de mate van nabijheid van het beleidsterrein, de tijd die verstreken is, de kring van contactpersonen, de aard van de nieuwe werkkring (commercieel of semipublieke sector) en de functie. Daarbij geldt dat openheid over het contact kan bijdragen aan het mitigeren van mogelijke risico’s.
Uit welke personen die welke functies bekleden zal de onafhankelijke commissie bestaan, wie stelt deze onafhankelijke commissie aan en waarom is bovendien gekozen voor de vorm van advisering?
Het voornemen is om deze adviestaken bij het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers te gaan beleggen. Dat veronderstelt dat de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers moet worden gewijzigd. In een dergelijk wetsvoorstel zal de aanpassing van de taak- en samenstelling van de onafhankelijke adviescommissie nader worden geregeld. Een wettelijke regeling heeft als consequentie dat een volgend kabinet zich hierover nog moet buigen. Het kabinet stelt het onafhankelijke adviescollege in en benoemt de leden.
Er is gekozen voor deze vorm van advisering omdat integriteitsvraagstukken zich niet altijd lenen voor een zwart-wit benadering. In het geval van een afkoelperiode na het ambt van bewindspersoon is het kabinet van mening dat in een specifieke casus verschillende afwegingen aan de orde kunnen zijn zoals de weloverwogen mogelijkheid om na het ambt de maatschappelijke loopbaan te vervolgen. Een adviescommissie kan die afweging in een advies in een specifiek geval maken.
Denkt u dat advisering aangaande lobbywerkzaamheden door de SG of onafhankelijke commissie door GRECO als afdoende wordt beoordeeld en kunt u bovendien toezeggen dat de verantwoordelijkheid van naleving van deze maatregelen ligt bij de bewindspersonen en niet bij de ambtenaren, zoals nu conform de Gedragscode Integriteit Rijk het geval is? Op basis van welke grond kan de SG oordelen dat een ontheffing onder voorwaarden niet bezwaarlijk is?
Bij de voorgestelde maatregelen integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen zijn de aanbevelingen betrokken die de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) aan Nederland heeft gedaan. Met dit samenstel van maatregelen, waaronder de verbreding van het bestaande lobbyverbod, is tegemoet gekomen aan de adviezen van de GRECO om het integriteitsbeleid te verbeteren. Ik zal de GRECO daarover informeren en kijk met vertrouwen uit naar het komende verslag waarin de GRECO de naleving van zijn eerdere aanbevelingen zal beoordelen. Nalevingsverslagen worden altijd aan de Tweede Kamer aangeboden laatstelijk 6 juli 2021 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107). Nederland is gevraagd uiterlijk 30 september 2022 te rapporteren over de gemaakte voortgang.
De primaire verantwoordelijkheid voor naleving van het lobbyverbod ligt bij voormalige bewindspersonen. Voor hen wordt het verbrede lobbyverbod opgenomen in het Handboek bewindspersonen en in de brief over rechten en plichten die elke vertrekkende bewindspersoon kort na het aftreden van de Minister van BZK ontvangt. Zij kunnen hierop zonodig publiekelijk worden aangesproken. Dit neemt niet weg dat ook ambtenaren zich aan het beleid moeten houden en daarop aanspreekbaar zijn. De politieke eindverantwoordelijkheid voor het handelen en nalaten door ambtenaren ligt in zijn algemeenheid bij de bewindspersoon waarvoor de betreffende ambtenaar werkzaam is.
Wilt u bovengenoemde vragen ook beantwoorden ten aanzien van de nieuwe regelgeving aangaande het draaideurverbod?
De GRECO heeft strikt genomen niet geadviseerd tot het instellen van het draaideurverbod, maar het kabinet acht deze maatregel een passend onderdeel van het pakket integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen. Ik zal dan ook over deze maatregel rapporteren in mijn voortgangsverslag, zodat de GRECO hierover in het nalevingsverslag een oordeel kan geven.
Hoe zal de nieuwe wetgeving zich verhouden tot de bestaande Gedragscode Integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen?
De Gedragscode integriteit Rijk en het Handboek voor bewindspersonen zijn een afgeleide van hetgeen in wet- en regelgeving is opgenomen. Dit betekent dat deze worden aangepast aan nieuwe wet- en regelgeving, of aan nieuw geldend beleid dat anders dan in wet- of regelgeving is vastgelegd.
Wordt de naleving van de regelgeving voor wat betreft de drie voorgestelde maatregelen (het lobbyverbod, het draaideurverbod en de afkoelperiode met verplicht advies) voldoende gewaarborgd en hoe vindt sanctionering bij nalatigheid of schending van de wettelijk vastgestelde regelgeving plaats? Aan welke voorwaarden wordt bij sanctionering bovendien getoetst?
Er is reeds een start gemaakt met de voorbereiding op de benodigde wetsaanpassingen. Deze zien onder meer toe op de taken en bevoegdheden van de onafhankelijke commissie, de gevolgen voor het uitkeringsstelsel, de sollicitatieplicht, het begrip «passende arbeid» in de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers maar ook op de rechtsgevolgen en de naleving van de voorgestelde maatregelen. Het is aan het volgende kabinet om deze wetswijzigingen verder vorm te geven.
Hoe bent u voornemens uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Dassen aangaande een verplicht lobbyregister nu in uw brief staat dat het integriteitsbeleid tijdens het ambt wordt overgelaten aan het volgende kabinet?2
De GRECO heeft ook aanbevelingen aan het Nederlandse kabinet gedaan die betrekking hebben op het integriteitsbeleid tijdenshet ambt van bewindspersoon, zoals de aanbeveling om een gedragscode te ontwikkelen die onder meer ziet op contacten met derden (lobbyisten). In de brief aan de Kamer over de evaluatie van de GRECO (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 19) is aangekondigd dat de concrete uitwerking van de GRECO-aanbevelingen voor het integriteitsbeleid tijdens het ambt van bewindspersoon – met name omwille van de internalisatie en het eigenaarschap – aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Dat is door de Minister-President mondeling herhaald in het Kamerdebat van 8 september 2021. Bij het opstellen van deze gedragscode zal de ook motie Van Baarle-Leijten over het afdwingbaar maken resp. sanctioneren van de gedragscode, worden betrokken (Kamerstuk 32 925 III, nr. 11), evenals de genoemde motie-Dassen.
Heeft u overwogen ook een draaideurverbod in te stellen voor deelname aan adviescolleges? Dit zou niet nodig zijn vanwege de eenzijdige benoeming, er kan echter worden overwogen dit aan te passen in wetgeving. Is dit overwogen en zo ja, waarom is hier niet voor gekozen en zo nee, waarom is dit niet meegenomen in de afweging?
De eenzijdige benoeming van leden van adviescolleges is niet de reden dat zij niet zijn betrokken in het draaideurverbod. Het draaideurverbod beoogt te voorkomen dat bewindspersonen na het aftreden betaalde, commerciële werkzaamheden ten behoeve van het eigen ministerie gaan verrichten. Hiermee wordt het risico op verstrengeling van persoonlijke en functionele belangen vermeden. Dat speelt niet bij benoeming van gewezen bewindspersonen in een adviescollege.
Op welke termijn bent u voornemens de wettelijke wijzigingen, waaronder de wijziging van de sollicitatieplicht en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) door te voeren?
Alle aangekondigde wetgeving die betrekking heeft op het integriteitsbeleid van gewezen bewindspersonen moet op hetzelfde moment in werking treden. Met de voorbereiding van deze wetgeving is reeds een begin gemaakt, met het streven het wetsvoorstel na de zomer van 2022 aan de Kamer aan te bieden.
Bent u bekend met het artikel: «lobbyverbod voor ex-bewindslieden blijkt «tussen wal en schip beland»?3
Ja.
Klopt het dat op 16 oktober 2020 ambtenaren de pijnlijke conclusie trokken dat de Nederlandse overheid de Europese anti-corruptiewaakhond GRECO en andere internationale organisaties verkeerd geïnformeerd heeft, namelijk dat er nog steeds een lobbyverbod voor bewindspersonen geldt?4
Nee. In het artikel werd selectief verwezen naar een persoonlijke beleidsopvatting uit een mailwisseling tussen ambtenaren. Die mailwisseling gaf een interne discussie weer over de gevolgen van de ingetrokken circulaire lobbyverbod. De eindconclusie in diezelfde mailwisseling was dat het lobbyverbod nog altijd van kracht was en dat van onjuiste informatieverstrekking geen sprake was. Deze eindconclusie is in het krantenartikel niet vermeld.
Deze conclusie is later herbevestigd. Het lobbyverbod is een kabinetsbesluit uit 2017 dat aan de beide Kamers per brief is medegedeeld. De brief aan beide Kamers waarin het lobbyverbod is uiteengezet, is door het kabinet niet ingetrokken. Het lobbyverbod wordt aan bewindspersonen kenbaar gemaakt via het Handboek bewindspersonen en in de brief die bewindspersonen bij hun aftreden ontvangen. Voor rijksambtenaren is het lobbyverbod kenbaar via de Gedragscode Integriteit Rijk. De Gedragscode is geen vrijblijvende
set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed
ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden
opgelegd conform hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Om deze redenen zijn de in de vraag genoemde internationale organisaties niet verkeerd geïnformeerd. Overigens zal het gewijzigde lobbyverbod nog op een andere wijze kenbaar worden gemaakt aan rijksambtenaren en zal dit worden meegenomen in de actualisatieronde van de Gedragscode Integriteit Rijk.
Wat is uw verklaring op de bevindingen uit de ambtelijke correspondentie dat de ministerraad nooit heeft besloten het verbod in te trekken en dat iets dergelijks ook nooit aan de Tweede Kamer is gemeld?
Het is correct dat uit de ambtelijke correspondentie blijkt dat de ministerraad nooit heeft besloten het lobbyverbod in te trekken. Aangezien het bestaande lobbyverbod niet is ingetrokken of gewijzigd, was er ook geen aanleiding dit aan de Tweede Kamer te melden. Het lobbyverbod gold en geldt onverkort.
Welke internationale organisaties zijn nog meer verkeerd geïnformeerd?
Aangezien het lobbyverbod nog onverkort gold en geldt, zijn er geen internationale organisaties verkeerd geïnformeerd.
Op welke wijze heeft u aan GRECO en alle andere relevante organisaties verteld dat zij verkeerd geïnformeerd waren en kunt u die brief of mail aan de Kamer doen toekomen?
GRECO en alle andere relevante organisaties zijn niet verkeerd geïnformeerd. Er is dus geen brief of mail beschikbaar of noodzakelijk.
Indien u dat nog niet aan die organisaties heeft meegedeeld, kunt u dat dan per ommegaande doen en een afschrift daarvan aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen aanleiding om die organisaties een dergelijke mededeling te doen. Bovendien is in de brief van het kabinet aangekondigde verbreding van het bestaande lobbyverbod direct van kracht.
Kunt u deze vragen beantwoorden binnen de daarvoor staande termijn en in ieder geval voorafgaand aan het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur dat plaatsvindt op 26 januari 2022?
Ja.
De interactie tussen organisaties inzake de situatie Afghanistan en het asiel- en migratiebeleid |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Ben Knapen (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor 15 augustus niemand op de evacuatielijst werd toegelaten zonder akkoord van de IND? Wat was de rol van de IND in de bepaling van individuele procedures? Kunt u de voorlichting en andere adviezen van de IND voor de beoordeling van wie in aanmerking kwam voor evacuatie/ ondersteuning voor vertrek uit Afghanistan aan de Kamer doen toekomen?1
Uw Kamer heeft op verschillende momenten vragen van gelijke strekking gesteld. Het kabinet heeft hier ook op geantwoord. De rol van de IND was bij de overkomst van Afghanen voor 15 augustus zoals deze in de vraag van uw Kamer is aangegeven. De IND was betrokken door:
Dit is ook steeds zo met uw Kamer gedeeld, zowel in de verschillende overleggen met uw Kamer als in beantwoording van Kamervragen.
Gezien het antwoord van de Staatssecretaris dat met de Wob-verzoeken niet de interne adviezen en berichten van de beleidsafdeling van de IND, het SUA, meegestuurd zullen worden, kan de Minister deze documenten wél met de Kamer delen? Zo ja, op welke termijn?
Zoals in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer is aangegeven was voor 15 augustus 2021 nog geen sprake van een evacuatie. Dit vanwege het feit dat voor 15 augustus Afghanistan nog onder het bestuur stond van de toenmalige regering. Pas na 15 augustus is Nederland begonnen met het evacueren van personen die vast kwamen te zitten in Afghanistan. Er waren voor 15 augustus derhalve ook geen evacuatielijsten. Wel waren voor 15 augustus plannen gemaakt om zowel het lokale personeel als verschillende tolken via reguliere vluchten of met ingezette charters naar Nederland te halen. Zie voor nadere informatie hieromtrent het Feitenrelaas dat op 7 september 2021 aan de Kamer gestuurd is (Kamerstuk 27 925, nr. 806). Om Afghanistan voor 15 augustus te kunnen verlaten was afgifte van een visum nodig. Het instemmingsproces hiervoor liep inderdaad via de IND. Dit conform de werkwijze van de tolkenregeling zoals deze sinds 2014 wordt uitgevoerd. Voor wat betreft de gevraagde stukken verwijst het kabinet u graag naar de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over het toezenden hiervan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 816). Daarin heeft het kabinet aangegeven dat momenteel hard wordt gewerkt aan de verschillende Wob-verzoeken. Daarbij heeft het kabinet ook aangegeven dat het bij elkaar zoeken van alle correspondentie veel werk is omdat dit een groot aantal documenten omvat. Om dubbelwerk te voorkomen worden de stukken tegelijk met het afdoen van de Wob-verzoeken met uw Kamer gedeeld.
Wie heeft de criteria opgesteld op basis waarvan besloten is dat sommige mensen wel en andere mensen niet mee mochten naar Nederland, zowel in de evacuatieperiode vanaf 15 augustus als in de periode daarvoor? Wat was de beslismethode die gebruikt werd om deze beslissingen te maken? Waar bevinden deze werkinstructies zich? Kan de Staatssecretaris deze, dan wel openbaar, dan wel in een besloten overleg, aan de Kamer doen toekomen?
De conclusie dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de interne adviezen en berichten van de beleidsdirectie van de IND, de Directie Strategie & Uitvoeringsadvies (DSUA), niet met uw Kamer zou willen delen, is onjuist. Bij de behandeling van de WOB-verzoeken zullen alle relevante stukken worden betrokken, dus ook die van IND/DSUA. Daarbij zal het kabinet zo transparant mogelijk zijn. Zoals op 24 november 2021 aan uw Kamer gemeld in de beantwoording van vragen van Volt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 816), is het gelet op de zeer grote hoeveelheid documentatie niet mogelijk aan te geven op welk moment deze behandeling gereed is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over Afghanistan op 27 januari en daarnaast deze stukken ook zo spoedig mogelijk doen toekomen aan de onafhankelijke onderzoekscommissie over dit onderwerp?
De overkomst van tolken en andere Afghanen die in een hoogprofielfunctie in het kader van een internationale missie voor Nederland gewerkt hadden vond voor 15 augustus plaats op basis van de tolkenregeling zoals deze reeds sinds 2014 wordt gehanteerd en waarover de Kamer ook is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3278 d.d. 4 juli 2019 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3805 d.d. 18 augustus 2021). Daarnaast is er in de ministerraad van 9 juli 2021 en de bewindsliedenoverleggen van respectievelijk 11 en 14 augustus 2021 aparte besluitvorming geweest omtrent het evacueren van de lokale medewerkers van de ambassade. Voor het verloop van de besluitvorming daaromtrent verwijs ik u naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. toekwam (Kamerstuk 27 925, nr. 806).
Na het bekend stellen van de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) op 18 augustus jl. zijn de criteria voor het overbrengen van Afghanen naar Nederland aangepast aan de betreffende motie.
In deze periode moest worden gewerkt in zeer moeilijke omstandigheden en onder hoge tijdsdruk. Bekend was dat het vliegveld op korte termijn zou sluiten hetgeen verdere evacuaties onmogelijk zou maken. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek of gehoor. De enorme tijdsdruk waaronder gewerkt werd stond dat simpelweg niet toe. Er moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.