De registratie van geitenlammetjes |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het sinds 1 november 2020 verplicht is om geitenlammetjes uiterlijk zeven dagen na de geboorte te registeren?1
Ja.
Hoe is de controle op deze registratieverplichting vormgegeven?
Een houder die in het I&R-systeem melding doet van de geboorte van een geitenlam, waarbij de datum waarop deze melding wordt gedaan meer dan zeven kalenderdagen na de opgegeven geboortedatum ligt, krijgt in het I&R-systeem de mededeling dat de melding plaatsvindt buiten de wettelijke termijn. De melding kan vervolgens wel worden afgerond.
In het I&R-systeem wordt vastgelegd dat de melding buiten de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden. De bedrijfsspecifieke informatie over (het aantal) meldingen dat te laat wordt gedaan vormt input voor de jaarlijkse risico-inventarisatie door de NVWA.
Op basis van de melding van een geboorte in het I&R-systeem is geen controle mogelijk op de juistheid van de opgegeven geboortedatum. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Vestering is aangegeven, is het voor melkgeitenhouders mogelijk om in het I&R-systeem een andere geboortedatum dan de feitelijke geboortedatum te registeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1171).
Wat zijn de bevindingen met betrekking tot de naleving van de registratieplicht in dit eerste jaar? Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd?
In de periode 1 november 2020 tot en met 31 december 2021 hebben 319 houders één of meer geboortemeldingen buiten de termijn van zeven kalenderdagen doorgegeven. In totaal ging het bij deze 319 houders om 20.209 geboortemeldingen welke buiten de wettelijke termijn zijn geregistreerd in het I&R-systeem. Zie het antwoord op de vraag hierboven voor het proces van overtredingen met betrekken tot het melden.
Hoeveel geitenlammetjes zijn er geboren tussen 1 november 2020 en 1 november 2021?
De aangescherpte I&R-verplichtingen voor registratie van geboorte van en sterfte onder geitenlammeren is per 1 november 2020 van kracht geworden. Het kalenderjaar 2021 is daarmee het eerste volledige kalenderjaar dat deze verplichtingen van kracht waren. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Vestering heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd in het eerste kwartaal van 2022 een analyse uit te voeren op de sterftecijfers over het kalenderjaar 2021 en uw Kamer in april 2022 over de uitkomsten te informeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1171).
Ik zeg uw Kamer toe dat ik op dat moment zal ingaan op de vragen 4 tot en met 13.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode binnen zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode dood geboren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode in totaal vroegtijdig gestorven, na zeven dagen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode na zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar een bokkenmester?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij bokkenmesters?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij opfokbedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar het slachthuis en op welke leeftijd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode (uit zichzelf) gestorven in of op weg naar het slachthuis?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze periode controles in het kader van dierenwelzijn uitgevoerd bij geitenhouderijen en hoeveel van deze controles zijn gedaan naar aanleiding van een melding?
Het aantal door NVWA-inspecteurs uitgevoerde (her)controles in de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021, bij houders van geiten, is weergegeven in de navolgende tabel.
Inspecties door NVWA-inspecteurs van 1-11-2020 tot 1-11-2021
Projectmatige welzijnsinspecties uitgevoerd bij bedrijfsmatige melkgeitenhouderijen
23
Welzijnsinspecties bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) naar aanleiding van een melding
53
Welzijnsinspectie bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) op eigen initiatief van een inspecteur
1
Welzijnsinspecties bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) in het kader van een herinspectie
26
Welzijnsinspectie bij een bokkenmester
1
Hoe vaak heeft de NVWA in deze periode controles in het kader van dierenwelzijn uitgevoerd bij bokkenmesters en hoeveel van deze controles zijn gedaan naar aanleiding van een melding?
In de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021 zijn geen meldingen binnengekomen bij de NVWA over mogelijke welzijnsproblemen bij bokkenmesters. De NVWA heeft één welzijnsinspectie uitgevoerd bij een bokkenmester. Deze inspectie vloeide voort uit een project.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zoals aangegeven volgen de antwoorden op de vragen 4 tot en met 13 uiterlijk in april van dit jaar.
De technische correcties van de CO2 -doelen voor de glastuinbouwsector. |
|
Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de afspraken over het CO2-sectorsysteem die in 2013 werden gesloten met de glastuinbouwsector en die in 2018 zijn gewijzigd?
Ja.
Klopt het dat, indien er sprake is van een overschrijding van het emissieplafond door externe factoren, een technische correctie plaats zal vinden?
In het convenant is in artikel 111 afgesproken onder welke omstandigheden correctie van de emissieplafonds overeengekomen kan worden. Deze omstandigheden zijn een vergaande verandering van de inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) en/of een toe- of afname van oppervlakte areaal.
Klopt het dat er over het jaar 2018 wel een emissieplafond is vastgesteld, maar dat deze nog niet is afgerekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Het CO2-emissieplafond 2018 is vastgesteld op 4,8 megaton. In afwachting van een besluit over een mogelijke correctie, was de afrekening van de heffing uitgesteld. In de Kamerbrief van april 2022 over het samenhangende pakket is nu besloten om een correctie toe te passen op het plafond van 2018, in lijn met de criteria uit het convenant.
Klopt het dat de jaren 2018, 2019 en 2020 voldoen aan de in het convenant vastgestelde criteria van een technische correctie?
Voor de jaren 2019 en 2020 is er overeenstemming tussen de convenantspartners dat de CO2-emissiedoelen voor de glastuinbouwsector, in lijn met de criteria voor een technische correctie, naar boven bijgesteld worden. In de Kamerbrief over het samenhangende pakket van april is besloten over 2018. De in deze Kamerbrief genoemde indicatieve aanvullende klimaatopgave voor de sector en de huidige complexe situatie betekenen dat er nog forse investeringen nodig zijn door de sectorpartijen zelf. Het kabinet heeft daarom besloten om, in lijn met de bepalingen uit het convenant, een correctie toe te passen op het plafond 20182. Door middel van publicatie in de Staatscourant zal dit worden geëffectueerd. Voor 2019 en 2020 worden de plafonds ook gepubliceerd, waarna de heffing geïnd kan worden.
Klopt het dat er over de jaren 2019 en 2020 nog geen technische correctie heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft deze correctie nog niet plaatsgevonden en welke gevolgen heeft dat voor het reeds vastgestelde jaar 2018?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat voor (financiële) gevolgen heeft het niet corrigeren van de CO2-emissieruimte van 2018, 2019 en 2020 voor de sector?
De emissieruimtes worden gecorrigeerd in lijn met de bepalingen uit het convenant. De plafonds voor 2018, 2019 en 2020 zijn daarmee bekend. De hoogte van de heffing zal afhangen van de definitieve CO2-emissiecijfers die door RVO worden vastgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er door het trage verloop correcties op correcties plaatsvinden en dat dit een onwenselijke situatie is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen, mede met het oog op het nog te sluiten convenant 2021–2030 waar u in de Klimaatnota 2021 naar verwees?1
Ja, ik vind dat de prijs voor broeikasgasuitstoot, langjarig en vooraf duidelijk moet zijn, zodat de tuinder deze kan betrekken in de investeringsbeslissing. Met de sector is afgesproken dat een individueel systeem wordt ingericht waarbij de individuele tuinder gestimuleerd wordt om energiezuinig te produceren én de beweging naar een klimaatneutrale productie wordt geborgd. Hierover wordt met de sector gesproken binnen de context van een nieuw convenant.
Bent u bereid deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen?
Ja.
De Gedragscode Natuurbeheer 2016-2021. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Gedragscode Natuurbeheer 2016–2021?1
Ja.
Klopt het dat de gedragscode dit jaar afloopt en derhalve vernieuwd dient te worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Ja. De huidige gedragscode natuurbeheer loopt af op 19 december 2021.
De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft op 15 november 2021 haar nieuwe gedragscode voor beoordeling ingediend. De periode tot 19 december 2021 is te kort voor een tijdige, adequate beoordeling van de nieuw ingediende gedragscode. Bovendien dient mijn ontwerpbesluit voor een periode van zes weken opengesteld te worden voor het indienen van zienswijzen.
Welke gevolgen heeft het verlopen van de gedragscode voor de instandhouding van natuur?
Dit betekent dat terreinbeherende organisaties als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en andere bij de VBNE aangesloten eigenaren van bos- en natuurgebieden vanaf 19 december 2021 een ontheffing moeten aanvragen bij het bevoegd gezag (de provincie) voor werkzaamheden natuurbeheer, die leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Wat doet u eraan om bij het uitblijven van een nieuwe gedragscode extra administratieve lasten voor terreinbeherende organisaties en provincies te voorkomen?
De VBNE voert op dit moment overleg met het IPO en LNV over de wijze waarop de ontheffingverlening in de periode tot goedkeuring van de nieuwe gedragscode snel en adequaat kan verlopen.
Welke tussentijdse maatregelen kunnen er genomen worden zodat terreinbeherende organisaties en provincies geen hinder ondervinden in noodzakelijke en geplande werkzaamheden?
Zie het antwoord op vraag 4. Werkzaamheden, die niet leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming, kunnen doorgang vinden.
Mislopen hypotheekrenteaftrek in de bijstand en woonkostentoeslag |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek door een gemeente als inkomen wordt gezien en zodoende wordt ingehouden op een bijstandsuitkering?
Ja, de (voorlopige) belastingteruggave in verband met hypotheekrenteaftrek moet als inkomen, in de zin van artikel 32 Participatiewet, worden aangemerkt. De bijstand biedt immers een laatste vangnet waarbij rekening wordt gehouden met alle middelen waarover iemand beschikt of redelijkerwijze kan beschikken, tenzij het middelen betreft die op grond van artikel 31, tweede lid, Participatiewet zijn uitgezonderd.
Wat is de reden dat de hypotheekrenteaftrek wel wordt ingehouden op de bijstandsuitkering en de huurtoeslag niet?
De bijstandsuitkering is een vangnet en wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De voorlopige belastingteruggave hypotheekrenteaftrek1 wordt op grond van artikel 32 Participatiewet gezien als inkomen en daarmee als middel in de zin van artikel 31 Participatiewet waarmee rekening moet worden gehouden in het kader van bijstandsverlening.
De huurtoeslag is op grond van artikel 1 lid 1 onder 2 Wet op de huurtoeslag een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van het huren van een woning. Bovendien worden, op grond van artikel 31, tweede lid, onder d van de Participatiewet, tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend en hoeft daarmee dus geen rekening te worden gehouden bij het berekenen van de bijstand.
Bent u het eens dat het onwenselijk is om mensen uit hun eigen woning, vanwege het mislopen van de hypotheekrenteaftrek, te jagen als zij in de bijstand zitten?
Het is, ongeacht de oorzaak, heel vervelend als iemand in betaalproblemen komt en hierdoor is gedwongen zijn woning te verlaten. Huiseigenaren met betaalproblemen worden daarom door kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs opgeroepen om tijdig contact op te nemen. De kredietverstrekker kan in samenspraak met de klant maatwerk oplossingen aanbieden en informeren over de mogelijkheden voor (schuld)hulpverlening, bijvoorbeeld via Geldfit.nl. Welke oplossing het meest passend is hangt af van de (financiële) positie van de klant. Daarnaast hebben mensen recht op (tijdelijke) bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag wanneer er in hun situatie naar het oordeel van het college sprake is van, uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, die niet uit de aanwezige middelen kunnen worden voldaan. Ik begrijp uit u vraag dat bovengeschetste ondersteuning geen automatisme is. Ik wil binnen het traject rond verbetering van de Participatiewet kijken waar eventueel aanpassingen noodzakelijk zijn, zodat ook eigenwoningbezitters indien zij over een inkomen op minimum niveau beschikken, toereikende financiële ondersteuning ontvangen.
Bent u het eens dat dit, vanwege de woningnood, er toe kan leiden dat mensen gewoonweg op straat belanden?
Zoals in het vorige antwoord is weergegeven, wordt bij betaalproblemen altijd samen met de klant gezocht naar een passende oplossing en op mogelijkheden voor hulp gewezen. Daarbij zijn de inspanningen van de kredietverstrekkers erop gericht dat klanten in hun huis kunnen blijven wonen. Ik ondersteun op dit moment een experiment met vroegsignalering van hypotheekachterstanden van een aantal hypotheekverstrekkers en gemeenten: de hypotheekverstrekker geeft een signaal aan de gemeentelijke schuldhulpverlening als de hypotheekachterstand minimaal twee maanden bedraagt en andere oplossingen voor de financiële problemen niet hebben gewerkt. In vervolg op het signaal doet de gemeentelijke schuldverlening de inwoner met de betaalachterstand een hulpaanbod.2 In het geval dat de klant geen uitzicht op een verbetering van zijn financiële situatie heeft, kan uiteindelijk verhuizen noodzakelijk zijn om grotere financiële problemen te voorkomen.
Klopt het dat woonkostentoeslag alleen betrekking mag hebben op de hypotheekrente, opstalverzekering, onroerendezaakbelasting (ozb), erfpachtcanon, onderhoudskosten, bijdrage Vereniging van Eigenaren (VvE), rioolrecht en waterschapsbelasting?
De woonkostentoeslag kan betrekking hebben op de in de vraag genoemde kostenposten. De woonkostentoeslag is een vorm van bijzondere bijstand die kan worden toegekend als door onvoorziene omstandigheden de noodzakelijke kosten niet meer kunnen worden betaald. Het is aan de gemeenten om dit per individuele situatie te beoordelen.
Klopt het dat bij de woonkostentoeslag die gemeenten kunnen verstrekken, gemeenten uitgaan van de woonlasten minus de hypotheekrenteaftrek? Zo ja, kan het dan voorkomen dat mensen die hierdoor onder de huurtoeslaggrens, die wordt gehanteerd om de woonlasten te berekenen, komen, waardoor zij vervolgens geen aanspraak kunnen maken, vanwege te lage woonlasten, op de woonkostentoeslag?
Individuele gemeenten hebben de ruimte en bevoegdheid om nader invulling te geven aan de eisen die worden gesteld aan het recht op woonkostentoeslag. Bij de beoordeling van een aanvraag voor woonkostentoeslag kijkt het college naar de draagkracht van de aanvrager en de daadwerkelijke noodzakelijke kosten. Daarbij ligt het voor de hand dat het college kijkt naar alle middelen waarover de betrokkene beschikt en voor dit doel kan inzetten. De belastingteruggave in verband met hypotheekrenteaftrek wordt daarbij meegenomen. Ofwel als inkomen zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 gezegd of wel als verlaging van de woonlasten.
Dit kan er inderdaad toe leiden dat het college vaststelt dat er geen recht op een woonkostentoeslag is omdat er voldoende middelen zijn of de woonkosten laag zijn.
De verstrekking van bijzondere bijstand is en blijft daarbij maatwerk. Als de individuele situatie daarom vraagt, biedt de wet ruimte en ik ga gemeenten ook oproepen om – mede gelet op de situatie op de huidige woningmarkt – van die ruimte gebruik te maken.
Bent u het eens dat deze manier van berekenen leidt tot een catch-22 voor mensen die hoge woonlasten hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de (financiële) gevolgen als eigenwoningbezitters de teruggave belasting en premie, zoals de hypotheekrenteaftrek, kunnen behouden en deze niet wordt ingehouden op hun bijstandsuitkering?
Op dit moment werkt de bijstand zo dat een eventuele hypotheekrenteaftrek op de algemene bijstand in mindering wordt gebracht, waarna betrokkene in aanmerking kan komen voor woonkostentoeslag indien zijn woonkosten dusdanig zijn dat hij deze niet volledig vanuit de bijstand inclusief neveninkomsten kan voldoen. Zou de hypotheekrenteaftrek buiten beschouwing worden gelaten. Dan leidt dit binnen het huidige systeem ertoe dat de woningeigenaar dubbel wordt gecompenseerd.
Een verandering hierin zou een wijziging van de Participatiewet vereisen. Op grond van het huidige artikel 32 jo. artikel 31, tweede lid onderdeel f, Participatiewet is een belastingteruggave, zoals die in verband met hypotheekrenteaftrek, een middel dat gekort moet worden op de bijstandsuitkering. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de bijstand als laatste vangnet, waarbij rekening wordt gehouden met middelen die de aanvrager redelijkerwijs tot zijn beschikking kan hebben.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het nog in te plannen commissiedebat Armoede- en schuldenbeleid?
Ja.
De beslissing in de bezwaarprocedure met betrekking tot het subsidieverzoek voor de organisatie van de World Gymnaestrada 2023. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat grote internationale sportevenementen zowel een positieve economische- als een maatschappelijke impact voor Nederland kunnen betekenen?1
Ja, in de zin dat grote internationale sportevenementen een podium kunnen bieden voor diverse partijen om economische of maatschappelijke waarde te creëren.
Welke onderdelen van het subsidiekader evenementen belemmeren de verstrekking van subsidie voor de World Gymnaestrada 2023?
De subsidieaanvraag is ingediend binnen het Beleidskader sportevenementen 2019–2020 dat tot 31 december 2020 van toepassing was. Daarin was, onder punt 9, opgenomen dat een subsidieaanvrager de subsidiebehoefte moet aantonen om voor de rijksbijdrage in aanmerking te komen. Hierbij gold dat de rijksbijdrage de sluitpost op de begroting moest zijn. Het ging hierbij om de totale begroting van het evenement dus zowel hoofdevenement als side events. Het Ministerie van VWS heeft geconstateerd dat het totale financiële plaatje van de World Gymnaestrada 2023, inclusief het programma van side events, nog onvoldoende uitgekristalliseerd is. Daarmee kan de subsidiebehoefte door de aanvrager niet voldoende worden aangetoond. Zo blijkt uit de subsidieaanvraag dat nog onduidelijk is hoeveel deelnemers aan het evenement zullen deelnemen. Het aantal deelnemers kan nog sterk variëren en dit heeft grote effecten op de kosten en baten uit de begroting voor bijvoorbeeld de catering, overnachtingen en infrastructuur en logistiek. De Nederlandse Sportraad geeft ook aan dat het haalbaarheidsonderzoek dat de basis vormt voor de aanvraag, matig van kwaliteit is.
Daarnaast voldoet de aanvraag niet voldoende aan de voorwaarde uit het Beleidskader dat het organiseren van een programma van side events verplicht is om de maatschappelijke waarde van een sportevenement te vergroten. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events richten zich op de gymsport en de deelnemers uit diezelfde sport aan het hoofdevenement. De activiteiten zijn vooral bedoeld om deelnemers voor het evenement voor te bereiden. Ik begrijp dat dat belangrijk is, echter in het genoemde beleidskader zijn side events juist bedoeld om activiteiten te organiseren voor andere doelgroepen om maatschappelijke impact te genereren. De Nederlandse Sportraad onderschrijft dit in haar advies.
Heeft u cijfers over de meerwaarde en de maatschappelijke impact van side-events die nu nog vereist zijn tijdens de organisatie van grote sportevenementen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie? Kortom, wat leveren side-events nu daadwerkelijk op?
In de Kamerbrief «Topsportevenementen met meer maatschappelijke waarde» (Kamerstuk 30 234, nr. 257) heeft mijn ambtsvoorganger geconstateerd dat de organisatie van side events gefragmenteerd plaatsvindt en maar beperkt leidt tot substantiële maatschappelijk impact. Daarom is de verplichting om side events te organiseren bij topsportevenementen niet meer opgenomen in het huidige Subsidieregeling topsportevenementen 2021–2023.
Klopt het dat side-events voor de Gymnaestrada 2023 een onmisbaar onderdeel van de eventstrategie vormen? In hoeverre is met deze weinig voorkomende situatie rekening gehouden in het beleidskader sportevemenenten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3. De activiteiten die in de subsidieaanvraag zijn opgenomen als side events, zijn van belang als voorbereiding van de deelnemers aan het hoofdevenement. Zowel binnen het toenmalige beleidskader Sportevenementen 2019–2020 als in het huidige subsidiekader Topsportevenementen 2021–2023 kunnen deze kosten niet worden gesubsidieerd.
Heeft u samen met de Koninklijke Nederlandse Gymnastiekunie (KNGU) en de organisatie gekeken hoe via de side-events zoveel mogelijk sporters duurzaam in beweging komen in combinatie met het hoofdevent? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gelukt?
Nee. Het Ministerie van VWS heeft de aanvraag beoordeeld op basis van de ingediende plannen en de voorwaarden van het toen geldende beleidskader. Er is voorafgaand aan en tijdens dit beoordelingsproces geen contact geweest over dit specifieke vraagstuk.
Deelt u de mening dat een internationaal evenement zoals de World Gymnaestrada helpt om Nederland verder internationaal op de kaart te zetten, dat het een regionale economische impuls betekent en dat een bredere groep mensen zich zal gaan interesseren voor de gymsport?
Ja, internationale sportevenementen kunnen een bijdrage leveren aan deze maatschappelijke waarden. Maar dit is geen vanzelfsprekendheid. De mate waarin deze doelen worden gerealiseerd is afhankelijk van diverse factoren (zoals de zichtbaarheid, aantal deelnemers, inbedding in de lokale sportverenigingen) en varieert per evenement.
Bent u bereid met de KNGU en de organisatoren in overleg te gaan om te kijken hoe dit evenement wel zoveel mogelijk impact kan hebben, waarbij de overheid vooral kijkt naar de mogelijkheden om faciliterend mee te denken?
Ja, ik vind dit een mooi evenement en ben bereid om mee te denken hoe we dit vanuit de rijksoverheid kunnen ondersteunen, binnen de daarvoor beschikbare mogelijkheden. Dat doe ik bij alle sportevenementen.
Klopt het dat de Nederlandse Sportraad een positief advies over dit evenement heeft afgegeven en waarom is in de besluitvorming afgeweken van dit positieve advies?
De Nederlandse Sportraad is om advies gevraagd of dit sportevenement als een aansprekend internationaal evenement is aan te merken. Zij zijn tot een positief advies gekomen, maar plaatsen nog wel kanttekeningen bij de ingediende plannen. Daarnaast is niet enkel het advies van de Nederlandse Sportraad bepalend om tot een subsidieverlening te komen. De aanvraag moet aan alle voorwaarden uit het Beleidskader voldoen, zoals het aantonen van de subsidiebehoefte en het organiseren van side events om de maatschappelijke waarde van een sportevenement verder te vergroten. Dat is hier niet het geval.
Het bericht 'Zeer nauwe verbintenis Roland Berger en Tata' |
|
Renske Leijten |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de nauwe banden tussen Roland Berger en Tata Steel?1
Na de publicatie van het artikel waaraan gerefereerd wordt, ben ik op de hoogte gebracht van de samenwerkingsrelatie in het verleden tussen Roland Berger en Tata Strategic Management, onderdeel van de Tata Groep, waar Tata Steel ook onderdeel van is.
Is u gemeld dat er een professionele band bestond tussen Roland Berger en Tata?
Nee.
Wat betekent deze nauwe verbintenis voor de onafhankelijkheid van de haalbaarheidsstudie die Roland Berger heeft uitgevoerd naar de groene productie van staal door Tata?
Ik heb van Tata Steel Nederland begrepen dat zij zich niet herkennen in de stelling dat er een nauwe verbintenis tussen Roland Berger en Tata Steel is. De vragensteller duidt op de overeenkomst in India van 2009, tussen Roland Berger en Tata Strategic Management. Deze samenwerking heeft korte tijd stand gehouden en is daarna gestaakt. Deze overeenkomst heeft geen verband met de contacten tussen Tata Steel in Nederland en Roland Berger. Zowel FNV, alsook de groep Zeester (oud-directeuren van Tata Steel) hebben Roland Berger aangewezen als een competente organisatie om de verduurzamingsmogelijkheden voor Tata Steel te onderzoeken. Zij hebben ook verklaard niet te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Roland Berger consultancybureau.
Kunt u toelichten op welke manier Roland Berger en Tata Steel gezamenlijk toegang tot de Indiase markt aanboorden?
Van Tata Steel heb ik de informatie ontvangen dat zo’n 12 jaar geleden, begin 2009, een alliantie was gevormd tussen Tata Strategic Management Group (TATA Strategic) en Roland Berger met het idee om specifiek in de Indiase adviesmarkt, op ad-hoc basis, op herstructureringsprojecten samen op te trekken. Begin 2012, heeft Roland Berger een eigen Indiase entiteit opgezet. Daaraan voorafgaand is de samenwerking met TATA Strategic stopgezet.
Kunt u toelichten op welke manier Roland Berger de autotak van Tata weer winstgevend heeft gemaakt toen deze in moeilijkheden verkeerde?
Nee, die informatie heb ik niet. De vraag gaat over de auto-tak van Jaguar/Landrover, die zich in het Verenigd Koninkrijk bevindt. Tata Steel Nederland heeft geen bemoeienis met de adviezen die daar werden gegeven.
Welke overige samenwerking tussen Roland Berger en Tata Steel is bij u bekend?
Roland Berger is, net als andere consultancybureaus, eerder door Tata Steel ingeschakeld voor opdrachten. Dit was ook bekend bij FNV.
Bent u bereid om met Tata en Roland Berger in gesprek te gaan over openbaarmaking van alle scenario’s? Zo nee, waarom niet?
De scenario’s, die onderzocht zijn, zijn bekendgemaakt. Dat betrof voor het eerste deel van het onderzoek de scenario’s voor grootschalige CCS en voor een versnelde route naar waterstof. Vanaf het moment dat Tata Steel bekend heeft gemaakt voor de versnelde waterstofroute te kiezen, op 15 september 2021, is alleen die route verder onderzocht op haalbaarheid.
Het woonplan “Dijkzone” in Den Helder. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen bouwen op plaatsen die door zeespiegelrijzing getroffen kunnen worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het waterveiligheidsbeleid wordt geanticipeerd op met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat rekening is gehouden met de stijgende waarde van gebouwen door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten, mee te nemen in de berekeningen. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging voor de plaatsen, die u in uw vraag beschrijft. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo).
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris, die ik u in het eerste kwartaal van 2022 doe toekomen, zal ik hier verder op in gaan.
Is Den Helder een plaats die door zeespiegelrijzing getroffen kan worden?
De hele Nederlandse kust zal te maken krijgen met zeespiegelstijging. Nederland is kwetsbaar voor overstromingen ook al is de kans op een overstroming klein. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan. In dit gebied wonen ongeveer 9 miljoen mensen en wordt circa 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Primaire waterkeringen (dijken, dammen, duinen) bieden bescherming tegen overstromingen bij hoogwater vanuit zee, grote rivieren en meren. De dijk bij Den Helder beschermt het achterliggende gebied tegen overstroming vanuit zee.
Bent u het met de stelling eens dat het bouwen op plaatsen, die in de (nabije) toekomst door ziespiegelrijzing getroffen kunnen worden, vermeden moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Dient er scherpere (bouw)regelgeving te komen voor het bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De keuze en verantwoordelijkheid om te bouwen langs de kust ligt bij provincies en gemeenten. Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid wel strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkering beheerder beoordeeld zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Daarmee is geborgd dat bij bouwen langs de kust het beschermingsniveau voor het gebied achter de duinen en keringen op orde blijft. Binnen de regio’s worden vervolgens integrale afwegingen gemaakt met betrekking tot te bebouwen locaties, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en belangen (zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie). Het is aan lokale partijen om hier nader invulling aan te geven.
Heeft de kust bij Den Helder versterking nodig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft aangegeven dat de dijk er plaatse van het woonplan aan de waterveiligheidsnorm voldoet (zie ook vraag 23). Op een aantal andere locaties moet de dijk in Den Helder wel worden versterkt. Uit de wettelijke beoordeling is gebleken dat de dijk daar niet aan de norm voldoet.
Voor het beoordelen en versterken van dijken brengt het Ministerie van IenW richtlijnen en handleidingen uit vanwege de systeemverantwoordelijkheid die dit ministerie heeft voor waterveiligheid.
Acht u het wenselijk om, gezien de enorme opgave die er nu al met betrekking tot dijkverzwaring en ophoging liggen, bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het waterschap om te beoordelen of bouwen bij een primaire kering mogelijk is in het licht van toekomstige versterkingsopgaven. Om voldoende ruimte te behouden en te reserveren voor versterkingen, houden de waterkeringbeheerders conform de Waterwet hun legger actueel. Daarin staat de exacte ligging van de waterkering en de verschillende zones (waterstaatswerk en beschermingszone), inclusief de ruimtelijke reservering voor toekomstige dijkversterkingen.
Is het gezien het advies van de Deltacommissaris verstandig om in Den Helder bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?1
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de Deltacommissaris als deze in zijn advies schrijft dat er bij de woningbouw onvoldoende rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, en met de eisen die water en bodem stellen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als de Deltacommissaris vind ook ik het belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld en zoals ook opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Bent u bekend met het woonplan «Dijkzone»?2
Het plan Dijkzone in Den Helder is bekend en wordt vermeld in de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland4. Dit woonplan bevindt zich nog in de onderzoeksfase en is nog niet door de provincie beoordeeld. Daarmee is nog niet vastgesteld of dit woonplan al dan niet doorgang kan vinden. Van onomkeerbare besluiten over dit plan is vooralsnog geen sprake. Daarvoor dient eerst de onderzoeksfase te worden afgerond en het reguliere besluitvormingsproces te worden doorlopen, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden.
Heeft het kennisprogramma Zeespiegelstijging het woonplan «Dijkzone» doorgerekend? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging rekent geen specifieke plannen door. In dit Kennisprogramma, wordt o.a. onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het huidige waterveiligheidsbeleid en de wijze waarop we Nederland nu beschermen tegen overstromingen in het licht van zeespiegelstijging. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingsrichtingen om Nederland op de lange termijn te kunnen blijven beschermen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen5.
Wat betekent het rapport van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys, waaruit blijkt dat ruimtelijke plannenmakers en waterbeheerders rekening moeten houden met een extra reservering van 20 tot 50 meter tot 2050 voor toekomstige dijkversterkingen, voor het woonplan «Dijkzone»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Keringbeheerders leggen zowel de ligging van een kering als een ruimtelijke reservering voor toekomstige versterking vast in de legger (zie vraag 6). In het woonplan «Dijkzone» wordt voorgesteld de binnendijkse reservering voor toekomstige versterking nu al in te vullen via het ontwerp van de dijkversterking, in combinatie met woningbouw op de binnenkant van de dijk. Het ontwerp van de dijkversterking houdt rekening met een zeespiegelstijging van 3,5 meter. Daarnaast is er ruimte om met aanvullende maatregelen, boven op die 3,5 meter, nog eens 1,5 meter zeespiegelstijging aan te kunnen. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met het genoemde rapport.
Welke maatregelen zijn in Den Helder nodig om rekening te houden met het advies van de deltacommissaris om op voorhand ruimte te reserveren bij een toekomstige zeespiegelstijging van 2 meter op de Noordzee? In het geval dat deze maatregelen nog niet bekend zijn, wanneer worden deze maatregelen bekend gemaakt?
Voor dit antwoord is bij HHNK navraag gedaan, omdat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor de dijk. HHNK heeft aangegeven dat het voor de Helderse Dijk ter plaatse van het woonplan, op basis van de huidige wettelijke normen, de verwachting is dat over ca. 80 tot 100 jaar versterkingsmaatregelen nodig zijn. In het versterkingsplan in het woonplan «Dijkzone» wordt een grondaanvulling gedaan aan de binnenzijde waardoor het dijklichaam veilig is voor 200 jaar. Deze aanvulling is gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van +3,5 meter. Met deze 3,5 m wordt er dus op voorhand meer ruimte gereserveerd dan nodig is voor een zeespiegelstijging van 2 meter. Daarnaast is er ook nog ruimte in het plan om verdere maatregelen te kunnen nemen als de zeespiegelstijging in een verre toekomst +5 m wordt. Daarmee wordt rekening gehouden met de problematiek voor toekomstige generaties.
Hoe past het woonplan «Dijkzone» in de adviezen van de deltacommissaris d.d. 6 december jongstleden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe realistisch het woonplan «Dijkzone» is, moet vooral blijken uit de haalbaarheidsanalyse die momenteel wordt uitgevoerd door Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente. Uit de studie moet blijken wat er mogelijk is qua woningbouw op deze locatie. Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre de plannen passen binnen het vigerende beleid en de regelgeving en wat dit betekent voor de veiligheid van toekomstige generaties. Ook de kosten en risico’s die met het plan gepaard gaan worden in beeld gebracht. Daar het plan zich nog in de haalbaarheidsfase bevindt en onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd door betrokken partijen, kunnen nadere vragen hierover momenteel nog niet worden beantwoord. Verder is het aan lokale partijen om, na afronding van het haalbaarheidsonderzoek, een integrale afweging te maken over het al dan niet doorgang laten vinden van dit woonplan.
Bent u het met de stelling eens dat gezien de adviezen van de deltacommissaris het woonplan «Dijkzone» geen goed idee is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is de verwachte levensduur van woningen in het woonplan «Dijkzone» gezien de klimaatveranderingen realistisch te noemen?
Het doorrekenen van zeespiegelscenario’s voor de dijkversterking in het woonplan valt onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. HHNK geeft aan dat Deltares een review heeft uitgevoerd op het plan en de bijbehorende ontwerpberekeningen voor de dijkverzwaring. In deze review wordt aangegeven: «De gehanteerde zeespiegelscenario’s zijn in lijn met tamelijk conservatieve bovengrensbenaderingen van twee recente IPCC rapporten en daarmee is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp niet zal voldoen aan toekomstige zeespiegelwaarden. Ook ten aanzien van de gebruikte waarden voor golfoverslag over de kruin worden ten aanzien van debiet en duur van de overslag bovengrensbenaderingen gebruikt die als (meer dan) voldoende robuust worden beoordeeld.»
Met het gehanteerde binnentalud wordt op basis van een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter voldaan aan de dijkveiligheid voor 200 jaar. Indien deze aanname toch niet voldoende conservatief blijkt, dan is er een ruimtelijke reservering opgenomen die het juridisch en ruimtelijk mogelijk maken om verdere versterkingsmaatregelen te treffen, zonder daarbij woningen te amoveren. De kans op een hogere zeespiegelstijging de komende 200 jaar wordt op basis van het meest recente IPCC-rapport niet onmogelijk geacht, maar zeer onwaarschijnlijk. In het plan zijn daarom ook maatregelen voor een zeespiegelstijging tot +5 meter verkend. Er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor ophoging van de dijkkruin en voor het plaatsen van stabiliteitsschermen om een dergelijke zeespiegelstijging aan te kunnen.
Er zijn geen gevolgen voor toekomstige generaties ten aanzien van het binnentalud. Het te hanteren talud is zodanig gedimensioneerd dat er voor 200 jaar geen versterking meer nodig is.
Is dit woonplan van Woningstichting Den Helder (WSDH) of van de projectontwikkelaar (Vastgoed Den Helder BV)?
Het onderzoek naar woningbouwplan Dijkzone is verricht in een samenwerking tussen Woonstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV en de gemeente Den Helder. Helder Vastgoed BV komt voort uit de Woningstichting Den Helder. De gemeente Den Helder, Helder Vastgoed BV en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier hebben in 2021 een intentieovereenkomst ondertekend om het plan nader te onderzoeken.
Is het woonplan «Dijkzone» een schending van het kustpact? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit project betreft reguliere woningbouw. Het Kustpact heeft enkel betrekking op recreatieve bebouwing in de kustzone zoals die door de Kustpactpartners is gedefinieerd.
Kunt u aangeven of de gegevens uit het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van begin augustus van dit jaar al volledig voor dit woonplan zijn doorgerekend? Zo ja, kunt u deze doorrekening toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Is Den Helder een overstromingsgevoelig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Welk binnentalud wordt er voor dit woonplan gehanteerd?
Het binnentalud heeft een taludhelling tussen 1:4 en 1:5.
In hoeverre wijkt dit gehanteerde binnentalud af van het gangbare? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor zeedijken in Nederland zijn binnentaluds met een taludhelling van 1:4 – 1:7 gangbaar.
Het gehanteerde talud wijkt hier niet van af.
Welke consequenties heeft dit te hanteren binnentalud voor mogelijk toekomstige, noodzakelijke aanpassingen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net zoals de deltacommissaris in zijn advies in zijn algemeenheid stelt, met betrekking tot het woonplan «Dijkzone» problemen en/of schade voor toekomstige generaties?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er mogelijke gevolgen voor toekomstige generaties als gevolg van het binnen het woningbouwproject te hanteren binnentalud? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de dijk aan de buitenzijde in het woonplan niet aangepast wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, dat klopt. HHNK geeft aan dat de dijk aan de buitenzijde niet wordt aangepast als onderdeel van het woonplan. Het versterken van de waterkering aan de buitenzijde blijft mogelijk. In de reguliere wettelijke beoordeling zal de sterkte van dit deel van kering worden beoordeeld. Als blijkt dat de buitenzijde niet voldoet aan de eisen, zal deze worden versterkt.
Wat leert het onderzoek in 2018 naar de kwaliteit van de asfaltbekleding op de betreffende dijk? En welke consequenties heeft dit onderzoek voor het woonplan «Dijkzone»?
De (asfalt)bekleding is in 2018 beoordeeld door HHNK. Hieruit is gebleken dat de bekleding binnen het projectgebied volgens de huidige norm voldoet en in de nabije toekomst niet vervangen hoeft te worden. Toekomstige aanpassing van de asfaltbekleding blijft mogelijk. HHNK geeft aan dat het onderzoek geen consequenties heeft voor het woonplan «Dijkzone».
Hoe geloofwaardig is het als Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) veronderstelt dat de ophoging van de zeedijk nog circa 200 jaar meegaat gezien de toekomstige zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan nog realistisch gezien de uitkomsten in het IPCC-rapport? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan «Dijkzone» nog realistisch gezien de geschiktheidskaart bebouwing met geplande woningen tot 2029? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 13.
Hoe lang schat u in dat de voorgestelde dijkophoging voor dit woningbouwproject bestand zal houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het met de stelling eens dat niet alleen in dit woonplan maar in alle woningbouwprojecten langs de kust het van verantwoordelijke zorg zou getuigen als er rekening wordt gehouden met een hogere zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op bouwen langs de kust? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u bouwen langs de kust noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een kans dat we de strijd tegen het water verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is Nederland heel goed beschermd tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, meren en de zee. Wel is veel onzekerheid over snelheid en mate van zeespiegelstijging in de toekomst. Om op deze vraag een goed antwoord te geven is meer kennis noodzakelijk. Hier wordt aan gewerkt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (zie het antwoord bij vraag 10). Tegelijkertijd staat ook de klimaatwetenschap niet stil. Zo ontstaan er de komende jaren steeds meer inzichten die relevant zijn voor een antwoord op uw vraag.
Hoe kijkt u aan tegen dit woonplan genaamd de «Dijkzone»? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u de risico’s als gevolg van klimaatveranderingen voor het woonplan «Dijkzone» acceptabel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Welke risico’s ziet u voor dit woonplan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er of komen er soortgelijke plannen langs de kust op andere locaties? Zo ja, welke? Zo nee, zijn er redenen waarom deze bouwplannen er niet zijn, en zo ja welke redenen zijn dat?
Ja, plannen van de provincie Noord-Holland zijn te vinden via de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland7. Plannen van de provincie Zeeland zijn te vinden via de planmonitor wonen8 Van de overige kustprovincies is de plancapaciteit niet op planniveau bekend.
Past dit woonplan in de visie die u heeft voor bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het met de stelling eens dat voor dit woonplan (nog) geen onomkeerbare besluiten genomen mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Dienen bewoners in uw optiek meer bij het bouwen langs de kust betrokken te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vindt de rijksoverheid het belangrijk dat belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij ruimtelijke planvorming. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit van belanghebbende op tafel krijgen. Dit geldt zowel voor reguliere ruimtelijke plannen, alsook voor kustplannen. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn derhalve regels over participatie opgenomen. Als overheden instrumenten van de Omgevingswet vaststellen, moeten ze aangeven hoe belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van deze instrumenten en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Hoe zijn de bewoners bij dit woonplan betrokken?
De betrokken partijen hebben op 14 oktober 2021 een inloopbijeenkomst georganiseerd waar Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente aanwezig waren en de stedenbouwkundige van West 8 Landschapsarchitecten een toelichting hebben gegeven op het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp.
Hebben de bewoners voldoende inspraak gekregen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De haalbaarheid van het plan wordt onderzocht. Op welke wijze de bewoners bij de totstandkoming van het project worden betrokken is aan de gemeente. In elk geval hebben de bewoners en belanghebbenden in de formele RO-procedure de mogelijkheid om een reactie of zienswijze in te dienen.
Zijn er risico’s die in dit woonplan niet zijn meegenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerpen van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
De dijkhoogte en dijkstabiliteit worden gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van 3,5 m en een aanname voor bodemdaling van 0,5 m voor de komende 200 jaar. Het ontwerp voorziet in de afvoer van water als gevolg van golfoveroverslag over de kruin en neerslag via afstroming naar de achter de nieuwbouw gelegen gracht. Hierbij wordt uitgegaan van neerslagintensiteit met een voorkomen tot 1/1.000 jaar en golfoverslag behorende bij langdurige stormcondities.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerp van de zeezijde van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
HHNK heeft aangegeven dat rekening is gehouden met een hoogste stormwaterstand van ca. NAP +8 m en een maximale golfhoogte van ca. 2,5 meter bij 3,5 meter zeespiegelstijging.
Hoe hoog is de bestaande dijk en met hoeveel meter moet die in het slechtste scenario worden verhoogd?
De bestaande hoogte van de dijk is +10,5 NAP. In het plan wordt de dijk tot +11,5 m NAP verhoogd aldus HHNK. De benodigde hoogte voor zeespiegelstijging over 200 jaar bedraagt +11 m NAP en voor bodemdaling is 0,5 meter aangehouden. Opgemerkt wordt dat een zeespiegelstijging van 3,5 meter niet 1 op 1 leidt tot dezelfde ophoging van de dijk. Dit heeft o.a. te maken met de aanwezige overhoogte van de huidige dijk.
Is de dijkverhoging in alle scenario’s even hoog? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De dijk in het woonplan wordt zodanig opgehoogd dat bij een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter over een periode van 200 jaar de waterkering voldoet aan de dijkveiligheid. In een onwaarschijnlijker scenario met hogere zeespiegelstijging kan de dijk nog verder worden opgehoogd. Als de zeespiegelstijging minder snel gaat, dan kan de dijk van deze hoogte langer mee dan 200 jaar.
Is er een scenario denkbaar waarin dit woonplan geen doorgang kan vinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere toelichting op het ontwerp geven? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de ontwerponderwerpen adaptief, buitenwaartse versterking, verbreding, verhoging en welke zeespiegelrijzing?
Het ontwerp van het woningbouwplan en de uitvoering daarvan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ontwerp van de dijk en de dijkversterking betreft de verantwoordelijkheid van het waterschap. Deze zal ervoor moeten zorgen dat de woningbouw geen probleem is voor de versterkingsopgave op lange termijn. In beide gevallen beoordeeld de provincie de plannen, het Rijk heeft hierbij geen rol.
Ben u het met de stelling eens dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid moeten krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet
De gemeenteraadsverkiezingen betreffen een lokale aangelegenheid waar ik mij niet in meng.
Kunt u de toezegging doen dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 51.
Bent u een voorstander van het woningbouwproject «Dijkzone» op de Helderse Zeewering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u of één van uw collega-Ministers nog enige beslissingsbevoegdheid met betrekking tot dit project? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Daar waar vragen overlappen of op elkaar aansluiten heb ik geclusterd.
De Kamerbrief 'Update Nederlandse vaccindonaties' van 14 december 2021 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
de Th. Bruijn , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de verklaring voor de discrepantie tussen het concrete doel van 27 miljoen vaccins en de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins in uw brief aan de Kamer «Update Nederlandse vaccindonaties»?1
Nederland heeft toegezegd in 2021 27 miljoen vaccins te doneren. Daarvan zijn 22,55 miljoen vaccins aan COVAX gecommitteerd. Daarnaast zijn er in 2021 4,23 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd. Daarmee komt het totaal van door Nederland gedoneerde vaccins aan lage en midden inkomenslanden uit op 26,78 miljoen doses. Ook in 2022 zal het surplus aan vaccins worden gedoneerd.
In deze brief wordt geschreven dat 22,55 miljoen vaccins «formeel gedoneerd» zijn, wat betekent dit voor de effectieve, concrete donaties?
Dit betekent dat deze 22,55 miljoen doses niet aan Nederland, maar direct aan Covax worden geleverd. Nederland betaalt wel voor deze vaccins, maar ze worden rechtstreeks geleverd aan Covax.
Hoeveel vaccins zijn van de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins al aangeleverd bij COVAX? Hoeveel vaccins zijn nog bij de producent?
Van deze 22,55 miljoen vaccins zijn er inmiddels 14,2 miljoen afgeleverd in de ontvangende landen. Het aantal vaccins dat gealloceerd en afgeleverd is, loopt elke week op. Het tempo waarin dit gebeurt is gelijk aan het tempo waarin Nederland deze vaccins zelf zou hebben ontvangen, wanneer we ze niet gedoneerd zouden hebben.
De vaccins gaan, na toewijzing door COVAX aan specifieke landen, rechtstreeks vanuit de fabrieken naar de ontvangende landen. COVAX rekent vier tot zes weken tussen toewijzing en daadwerkelijke aflevering. Gedoneerde vaccins kunnen in sommige gevallen om logistieke redenen enige weken in opslag blijven.
Welke stappen neemt Nederland, bilateraal dan wel in Europees verband, om de problemen op te lossen, aangezien in genoemde brief wordt geconcludeerd dat vaccins niet overal inzetbaar zijn, als gevolg van het gebrek aan noodzakelijke toebehoren zoals verdunningsvloeistof, spuiten en het gebrek aan opslag- en koelcapaciteit? Op welke termijn verwacht u deze problemen op te lossen?
Nederland zet sterk in op country readiness, dat wil zeggen het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatieprogramma’s, en versterking van gezondheidssystemen. Van de totale Nederlandse bijdrage aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro, naar dit onderdeel. Met deze bijdrage steunt Nederland onder andere de ACT-A partners, het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, met COVID-specifieke testen, behandelingen (o.a. zuurstof), persoonlijke beschermingsmiddelen en versterking van gezondheidssystemen, waaronder laboratoria en de Global Financing Facility met eerstelijns gezondheidszorg en het trainen van gezondheidspersoneel om COVID-19 zorg bij de meest gemarginaliseerde mensen te brengen. Daarnaast benadrukt Nederland zowel in EU-verband als in bilaterale ontmoetingen het belang van country readinessen het versterken van gezondheidssystemen.
Naast vaccins, draagt Nederland waar mogelijk ook bilateraal bij met donaties in natura zoals verdunningsvloeistof voor toediening van de Pfizer-vaccins, waaraan wereldwijd een tekort is. COVAX schat de bijkomende kosten (zoals voldoende spuiten en naalden) van vaccindonaties op USD 545 miljoen in 2022, om wereldwijd per land een vaccinatiegraad van 70% te behalen. Deze bijkomende kosten worden door COVAX uit financiële donaties gefinancierd. Nederland draagt hier met ongeoormerkte financiering t.b.v. COVAX aan bij. De totale Nederlandse bijdrage aan COVAX bedraagt 93 miljoen euro, waarvan 20 miljoen euro in 2022.
Gezien het feit dat u concludeert dat vaccinatietwijfel een oorzaak is van het afwijzen van donaties, welke stappen worden genomen om de informatievoorziening over vaccinatie in lage- en middeninkomenslanden te verbeteren?
Het vergroten van de vaccinatiebereidheid is één van de aspecten van country readiness. Het is immers een essentiële stap om ervoor te zorgen dat vaccins goed terecht komen. COVAX richt zich in zijn aanpak nu op gerichte communicatie om mensen informatie over en vertrouwen te geven in de werking, veiligheid en het belang van vaccins. Omdat de vraag in sommige landen stagneert, werkt Gavi, the vaccine alliance, in 20 prioriteitslanden samen met de WHO en UNICEF om expertise en technische steun te bieden om de vaccinatiebereidheid te vergroten door communicatiecampagnes om des- en misinformatie te voorkomen. Daarbij wordt eveneens samengewerkt met het maatschappelijk middenveld en met invloedrijke wetenschappers, religieuze leiders en non-politieke leiders om de vaccinatiebereidheid te analyseren en om strategieën in te zetten om misinformatie op te sporen en te weerleggen. Gavi ondersteunt ook het WHO Vaccine Safety Net (VSN) om toegang tot betrouwbare, gedetailleerde informatie over vaccinveiligheid beschikbaar te maken voor veel landen en in verschillende talen. Het VSN is inmiddels beschikbaar op 89 websites in 39 landen in 35 talen. Tenslotte werkt GAVI samen met media organisaties zoals Sabin, Thomson Reuters and First Draft om journalisten die rapporteren op gezondheid te trainen over de werking van verschillende vaccins en vaccinatieprogramma’s.
Waarom wordt de drie miljoen euro niet beschikbaar gesteld voor investeringen in de infrastructuur, aangezien u aangeeft dat er op korte termijn nog 3 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld aan COVAX voor de aanschaf van vaccins, terwijl tegelijkertijd wordt aangegeven dat vaccins niet aankomen op de juiste plekken door het gebrek aan infrastructuur?
Voor een gedegen aanpak van COVID-19 moet zowel worden ingezet op de aankoop van vaccins als op country readiness. Nederland blijft daarom inzetten op de verschillende pijlers van ACT-A. Van de totale Nederlandse bijdrage aan ACT-A uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro naar country readiness en versterking van gezondheidssystemen, waardoor de gezondheidsinfrastructuur in ontvangende landen wordt versterkt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom kunnen reeds aan Nederland geleverde vaccins niet door COVAX worden ontvangen?
Vanwege kwaliteits- en aansprakelijkheidseisen, maar ook om de tijd tussen productie en aflevering zo kort mogelijk te houden neemt COVAX alleen vaccins af vanuit de fabriek en niet vaccins die reeds aan landen zijn geleverd. Belangrijkste reden is dat COVAX zeker wil weten dat de te ontvangen vaccins aan alle vereisten voldoen. Bij reeds in landen geleverde vaccins kost het te veel tijd om dat te controleren.
Eerder gaf u aan dat de boostercampagne geen effect zou hebben op de donaties naar derde landen, uit deze brief blijkt echter dat de vier miljoen doses die bilateraal gedoneerd zouden worden getemporiseerd zijn, hoe verklaart u dit?
De boostercampagne in Nederland is versneld door de opkomst van de Omikronvariant. Om de huidige boosterronde mogelijk te maken, was het noodzakelijk om deze vier miljoen doses in Nederland in te zetten. Nederland zal deze toezegging voor bilaterale donatie zo snel mogelijk alsnog nakomen.
Kunt u een indicatie geven van het tijdspad waarin de vaccins wel beschikbaar zullen worden voor lage- en middeninkomenslanden?
Nederland zal deze toezegging nakomen zodra dit mogelijk is. Inzet is om dat in de eerste helft van 2022 te doen.
Kunt u een indicatie geven van de risico’s van de verdere vertraging van het vaccineren van de wereldbevolking voor het ontstaan van mutaties?
Zolang het virus nog vrij rond gaat, kunnen nieuwe mutaties optreden die besmettelijker of minder vatbaar voor de bestaande vaccins zijn. Daarmee wordt niet alleen de gezondheidscrisis verlengd, maar ook de schadelijke secundaire effecten zoals druk op reguliere medische zorg, gestagneerde reguliere vaccinatiecampagnes en economische beperkingen door lockdowns. Dit is de reden dat onder andere de WHO met het adagium «no one is safe until everyone is safe» de noodzaak blijft benadrukken van het vaccineren van de hele wereldbevolking en vooral kwetsbare groepen zoals gezondheidspersoneel, ouderen, en mensen met onderliggende aandoeningen.
Hoe monitort u de effectiviteit in het proces van vrijwillige licensering (de Transfer of Technology Hub) in het bereiken van een hogere productiecapaciteit en vaccinatiegraad elders in de wereld?
Een technology transfer hub is slechts een van de mogelijkheden om via licensering productiecapaciteit verder uit te breiden. Volgens recente cijfers van de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), zijn er medio 2022 bijna 11 miljard doses vaccins nodig om ten minste 70% van de wereldbevolking te kunnen vaccineren. Mede als gevolg van vrijwillige samenwerkingen zijn tot op heden al 10,6 miljard doses geleverd en worden in totaal al ruim 20,2 miljard doses verwacht.2 In de Strategy to Achieve Global Covid-19 Vaccination by mid-2022 stelt de WHO dat met de huidige productie van 1,5 miljard vaccins per maand voldoende vaccins zijn om de 70% doelstelling te kunnen behalen, mits de beschikbare vaccins eerlijk worden verdeeld. Daarbij geldt dat extra doses nodig zouden zijn om vervolgens boosterstrategieën toe te passen of de vaccinatiegraad verder uit te breiden. De mondiale productie van vaccins is dus enorm gestegen in de afgelopen periode. Productiecapaciteit is niet langer het belangrijkste knelpunt als het gaat om het bereiken van een hogere wereldwijde vaccinatiegraad. Recent heeft ook de Independent Allocation of Vaccines Group (IAVG) van COVAX bevestigd dat, gezien het huidige niveau van de mondiale productie van vaccins en de verwachtingen voor 2022, productiecapaciteit niet het belangrijkste knelpunt is.3
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Intellectueel eigendom en COVID-19 in de WTO (Kamerstuk 25 074, nr. 197) werken verschillende farmaceuten reeds met succes samen met lokale vaccinproducenten om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Deze samenwerkingen kunnen mede plaatsvinden doordat intellectuele eigendomsrechten bedrijven een snelle en veilige manier bieden om hun intellectuele eigendom, technologie en kennis te delen. Het kabinet heeft gezien al het voorgaande geen indicatie dat inzet van een gedwongen licentie noodzakelijk of nuttig is. Daarbij geldt dat het delen van vertrouwelijke kennis en benodigde «know how» voor het realiseren vaccinproductie ook niet kan worden afgedwongen. Ook het «waiven» van patenten biedt hiervoor geen oplossing. De bereidwilligheid om kennis en kunde te delen zou waarschijnlijk zelfs afnemen bij het gedwongen vrijgeven van patenten.
Wanneer is het effect van de vrijwillige licensering op het verhogen van de productiecapaciteit en vaccinatiegraad voldoende volgens u? Welke harde eisen stelt u om al dan niet tot deze conclusie te komen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u toezeggen dat overgegaan zal worden tot gedwongen licensering als blijkt dat vrijwillige licensering niet tot de gewenste resultaten leidt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is de verdeling in mandaat belegd tussen enerzijds de Minister van BuHaOs en anderzijds de Minister van VWS op het verder verhogen van de mondiale vaccinatiegraad?
De respons op COVID-19 vereist een regeringsbrede aanpak en wordt daarom uit zowel ODA als non-ODA middelen gefinancierd. Het uitdoven van de pandemie, het tegengaan van mutaties en een spoedig herstel van de wereldeconomie is immers ook in het belang van Nederland (en de westerse wereld) zelf. Uit de BHOS begroting is 195 mln. EUR bijdragen aan de aankoop van vaccins, country readiness en de versterking van gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden. Uit de VWS begroting is bijgedragen aan vaccinontwikkeling via de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) (50 mln. EUR) en wordt de vaccindonatie in natura (zowel aan COVAX als bilateraal) gefinancierd.
Het bericht ‘Nederland grote abortussponsor’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Nederland grote abortussponsor» en «Ruim kwart miljoen abortusdiensten betaald, maar veel is onduidelijk»?1
Ja.
Klopt de onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad dat in de afgelopen vijf jaar met Nederlands belastinggeld gemiddeld minstens ruim 250.000 «abortusdiensten» per jaar – ruim 1,25 miljoen cumulatief – werden bekostigd in armere landen? Hoe vaak ging het daarbij om zwangerschapsafbrekingen?
De term «abortusdienst» houdt een breed scala aan medische diensten in conform WHO richtlijnen op dit thema. Verschillende organisaties hanteren verschillende definities. Als gevolg daarvan bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst en worden verschillende methodieken gebruikt. Om die reden is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft er om deze methodologische redenen voor gekozen om vanaf 2017 de aantallen abortusdiensten niet langer bij elkaar op te tellen en bij te houden.
De onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad is daarom voor mij niet te verifiëren.
Als u genoemde onderzoeksbevinding niet deelt, om hoeveel abortusdiensten en om welk aantal zwangerschapsafbrekingen ging het dan wel?
Het kabinet zet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en ook veilige abortuszorg. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn over het algemeen niet-geoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende componenten van dat SRGR-spectrum.
In het werk van enkele internationale maatschappelijke organisaties, die door Nederland grotendeels ongeoormerkt worden gesteund, maakt het bieden van toegang tot en de kwaliteit van veilige abortuszorg onderdeel uit van hun werk. Dit geldt voor Ipas, het Safe Abortion Action Fund (SAAF), Marie Stopes International (MSI), de International Planned Parenthood Federation (IPPF) en Population Services International (PSI).
Deze door Nederland gesteunde organisaties hanteren, in lijn met de Technische Guidance van de WHO rondom abortus, een brede interpretatie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is. Gezien deze manier van tellen kan het dus ook zo zijn dat een vrouw in een zorgtraject meerdere abortusdiensten ontvangt. Sommige organisaties splitsen een abortusdienst wel weer verder uit, door bijvoorbeeld post-abortuszorg of zwangerschapsafbrekingen apart te tellen.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is gedeeld, bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst. Het is daarom niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt, of die gegevens per focusland aan te leveren.
In bijgevoegde tabel2 ziet u, over de afgelopen vijf jaar, de totale budgetten van de genoemde organisaties en de door hen gerapporteerde aantallen abortussendiensten die daarmee zijn gefaciliteerd. Deze gegevens zijn terug te vinden in de jaarrapportages van de betreffende organisaties die op hun websites gepubliceerd zijn. U ziet ook de Nederlandse financiële bijdrage aan deze organisaties voor die periode. Het is van belang te benoemen dat de verschillende organisaties hun eigen definitie van «abortusdiensten» hanteren en eigen methodiek voor het registreren hiervan. Rapportages zijn afhankelijk van registratie van diensten op landenniveau en, mede door het ontbreken van een uniforme definitie, kunnen cijfers fluctueren.
Kunt u per «doelland» aangeven hoeveel abortusdiensten in de afgelopen vijf jaar geleverd werden, hoe vaak het daarbij ging om zwangerschapsafbrekingen, hoe veel belastinggeld hiermee gemoeid was, en door of via welke organisatie(s) deze abortusdiensten (waaronder zwangerschapsafbrekingen) uitgevoerd werden? Zo nee, waarom niet, en beaamt u dat maximale informatie en transparantie voorwaarde is voor effectieve uitoefening van de controlerende functie van het Parlement als «tegenmacht» in een democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Welk percentage van het Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)-budget van gemiddeld 432 miljoen euro per jaar ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 zet het kabinet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn grotendeels ongeoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende, met elkaar samenhangende componenten van het SRGR-spectrum.
Omdat Nederland een brede integrale steun verleent op het gebied van SRGR en veelal ongeoormerkt bijdraagt is het niet mogelijk is om het budget uit te splitsen naar specifieke interventies zoals abortusdiensten, in de brede zin van het woord zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 omschreven, of zorg rondom zwangerschap en bevalling.
Welk percentage van hettotale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten, en op welk bedrag komt dat gemiddeld per jaar neer?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van het SRGR-budget en van het totale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar maatregelen voor de zorg aan (aanstaande) moeders, bijvoorbeeld via inzet op goede «maternity care» of praktische steun voor vrouwen middels bijvoorbeeld moeder-kindcentra?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat bovengenoemde vormen van zorg substantieel (kunnen) bijdragen aan het voorkomen van sterfte of blijvend letsel door onveilige abortus, en daarom nadrukkelijk (financiële) steun van Nederland verdienen?
Nederland staat voor een geïntegreerde benadering van SRGR inclusief hiv/aids, in lijn met recente adviezen van de WHO, zoals bijvoorbeeld te vinden in «Sexual and reproductive health» binnen het WHO UHC Compendium3 die naast goede moeder- en kindzorg ook veilige abortuszorg omvat.
Zorg rondom zwangerschap en bevalling zijn belangrijke interventies om moedersterfte te voorkomen. Daarom investeert Nederland bijvoorbeeld in het Global Financing Facility (GFF), waarmee gezondheidssystemen worden ondersteund om met name moeder- en kindsterfte te voorkomen. Echter is dit niet voldoende om onveilige abortus, en de sterfte of letsel veroorzaakt door onveilige abortus tegen te gaan. Daarvoor is het juist belangrijk om enerzijds in te zetten op preventie van ongeplande zwangerschappen, bijvoorbeeld door seksuele voorlichting en toegang tot moderne anticonceptiemiddelen, en anderzijds te zorgen dat vrouwen toegang hebben tot veilige abortuszorg wanneer zij dit nodig hebben en daarvoor kiezen.
In hoeverre en op welke wijze houdt Nederland bij (financiële) steun aan abortusdiensten rekening met de nationale wet- en regelgeving van «doellanden» op het vlak van SRGR en abortusdiensten?
Alle partners die Nederland financiert op het terrein van SRGR inclusief hiv/aids, en dus ook veilige abortuszorg, handelen binnen de kaders van de nationale wet- en regelgeving van het betreffende land. Daarnaast zijn de internationale WHO richtlijnen en VN mensenrechtenafspraken belangrijke kaders voor de Nederlandse internationale inzet voor veilige abortus. Internationale richtlijnen betreffen de WHO technische richtlijnen over veilige abortus, het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD), en het internationale kader en recht. Zo stelt de Convention on All Forms of Discrimination against Women (CEDAW), dat is geratificeerd door 189 landen, dat lidstaten wettelijke provisies die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken.
Welke (juridische) kaders worden gehanteerd bij het financieren of anderszins mogelijk maken van abortusdiensten in het buitenland, bijvoorbeeld op het vlak van abortustermijn, bedenktermijn, vrijwaring van drang of dwang tegen vrouwen om welke reden dan ook, en de kwaliteit van medische zorg?
Zie antwoord vraag 9.
Welk Nederlands overheidstoezicht vindt plaats op (handhaving van genoemde kaders door) organisaties die Nederlands belastinggeld ontvangen om abortusdiensten (te helpen) uitvoeren, zoals Ipas, SAAF, MSI, IPFF en PSI?
Partnerorganisaties zijn verplicht jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Daarnaast worden ook monitoringsmissies uitgevoerd door beleidsmedewerkers uit Den Haag, maar ook door de collega’s op de ambassades. Zo wordt de uitvoering van programma’s ook ter plaatse gecontroleerd. Dit is evenwel sinds COVID-19 maar beperkt mogelijk.
Beleidsevaluaties van BZ, bijvoorbeeld door de IOB, zijn publiekelijk toegankelijk op de website van rijksoverheid.
Bestaat er een plicht voor deze en soortgelijke door Nederland gesubsidieerde organisaties om te rapporteren over de aantallen en aard van «abortusdiensten», en de wijze waarop deze zijn verleend? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid alsnog zo’n rapportageplicht in te voeren?
Nee, deze verplichting is er niet. Partnerorganisaties die ongeoormerkte bijdragen ontvangen rapporteren op indicatoren die in lijn zijn met hun eigen (meerjaren) strategie. Bij het aangaan van een samenwerking met zo’n partnerorganisatie wordt beoordeeld of deze strategie bijdraagt aan de Nederlandse beleidsinzet gericht op het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids. Partners worden verzocht om op een aantal kernindicatoren uit het Nederlandse resultatenkader voor SRGR inclusief hiv/aids te rapporteren. Deze zijn te vinden op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl. Omdat Nederland geen indicator hanteert op «abortusdiensten», om hierboven genoemde methodologische redenen, verplicht het kabinet partnerorganisaties niet om daarop te rapporteren en is het ook niet voornemens dit te zullen gaan doen.
Deelt u de mening dat, juist omdat abortusdiensten ingrijpende fysieke en psychische gevolgen kunnen hebben, zowel intensief overheidstoezicht vanuit Nederland als het donorland, als ook gedegen rapportage door uitvoerende organisaties, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op het handelen van partnerorganisaties en gedegen rapportages zijn in alle gevallen van groot belang. Alle organisaties zijn dan ook verplicht om jaarlijkse te rapporteren, inclusief in IATI. Daarnaast worden er monitoringsmissies uitgevoerd, en regelmatige beleidsevaluaties door de IOB. Natuurlijk onderhoudt Nederland tussentijds intensief informeel contact met partnerorganisaties, ook via de posten, om betrokken te zijn en blijven bij de uitvoering van hun werk.
Wat is concreet de inhoud van door Nederland gesteunde programma’s op het vlak van «comprehensive sexuality education» (CSE) en wat zijn de Nederlandse beleidsdoelstellingen daarbij?
Binnen de beleidsinzet voor SRGR inclusief hiv/aids zet Nederland zich in om meer jongeren, tussen 10 en 24 jaar, toegang te geven tot kennis over seksualiteit en reproductieve gezondheid en rechten, met als doel om keuzevrijheid te vergroten en gezondheid te verbeteren. Veel jongeren hebben nu geen of beperkt toegang tot juiste informatie omtrent seksuele en reproductieve gezondheid, waardoor zij een groter risico lopen op ongeplande (tiener-)zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, seksueel en gender-gerelateerd geweld en schadelijke gebruiken zoals meisjesbesnijdenis en kindhuwelijken.
Programma’s gericht op het verbeteren van seksuele voorlichting, of ook wel «comprehensive sexuality education» (CSE), zijn in lijn met de UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education (2018). Dit betekent dat de programma’s gericht zijn op het verbeteren van toegang tot door onderzoek ondersteunde informatie (scientifically acurate), op een breed scala aan thema’s inclusief seksualiteit, mensenrechten, gezondheid en welzijn, respectvolle relaties, waarden, gendergelijkheid, het stellen van grenzen en lichamelijke integriteit. Inhoud van CSE programma’s verschillen per leeftijds- en doelgroep, context, als ook nationale beleidskaders.
Begrijpt of deelt u de zorg, die ook geuit is door een organisatie alsFamily Watch International, dat CSE-programma’s promiscuïteit en risicovol seksueel gedrag (kunnen) aanmoedigen onder jongeren of zelfs jonge kinderen?
Nee. De bewering van Family Watch International wordt tegengesproken door onderzoek en advies van de Verenigde Naties op dit thema. In seksuele voorlichting staat het bieden van kennis en mogelijkheden voor ieder jongere om eigen weloverwogen keuzes rondom seksualiteit te kunnen maken centraal. Daarbij ligt de focus juist op het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van jongeren.
De UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education geeft op basis van onderzoek aan dat CSE programma’s bijdragen aan latere eerste seksuele ervaring, het verminderen van het aantal seksuele partners, het verminderen van risicovol gedrag, en het verhogen van condoomgebruik en gebruik van anticonceptie. Onder andere het onderzoek van E.S. Goldfarb en L.D. Lieberman «Three Decades of Research: the Case for Comprehensive Sex Education» (2021) in The Journal for Adolescent Health ondersteunt deze bevindingen, en geeft aan dat CSE, gericht op een breed scala aan gender, mensenrechten en SRGR-gerelateerde thema’s, opgenomen zou moeten worden in nationaal beleid.
Klopt de bewering dat programma’s in Burundi en Jemen gericht zijn op zaken als «verzachten van de demografische druk» of het «verlagen van het vruchtbaarheidscijfer», en zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het zelfbeschikkingsrecht van moeders (en vaders) wereldwijd om juist wel kinderen te willen krijgen?
De Nederlandse beleidsinzet voor het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids is gericht op het vergroten van keuzevrijheid. Zelfbeschikking en mensenrechten staan daarbij centraal, voor individuen om zelf te kunnen beslissen of, wanneer en hoeveel kinderen te krijgen, en te beschikken over hun eigen lichaam. Dit is ook in lijn met het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD).
De SRGR programma’s richten zich dus ook in Burundi en Jemen op het vergroten van keuzevrijheid en toegang tot goede kwaliteit zorg rondom zwangerschap en bevalling met als doel moeder- en kindsterfte te verlagen. In landen met hoge demografische druk blijkt juist dat die keuzevrijheid in het gedrang is, en dat veel mensen minder kinderen zouden willen krijgen maar bijvoorbeeld onvoldoende of geen toegang hebben tot moderne anticonceptiemiddelen of zelf geen keuzes kunnen maken over gebruik daarvan. In Burundi en Jemen hebben respectievelijk slechts 47% en 48% van de vrouwen (15–49 jaar) die moderne anticonceptie willen gebruik daar ook toegang toe, en dus ruim de helft niet. Beide landen hebben een zeer jonge bevolkingsstructuur, en hoge aantallen tienerzwangerschappen.
Kunt u vaststellen dat bij abortusdiensten die Nederland financiert, en zeker in het geval van zwangerschapsafbreking, geen sprake is van enige drang of dwang, bijvoorbeeld vanuit de omgeving van de vrouw, om een abortus te ondergaan? Zo nee, zou u nader onderzoek willen doen naar het vóórkomen en voorkómen van dergelijke dwang of drang rondom door Nederland gefinancierde abortusdiensten?
Nee, dat kan niet worden vastgesteld. Zoals aangegeven in Notaoverleg d.d. 27 september 2021 en conform de daaruit volgende toezeggingen is het kabinet tegen elke vorm van gedwongen abortus. Nederland zet zich al decennialang actief in voor keuzevrijheid. Juist deze inzet op het totale pakket aan SRGR, gericht op keuzevrijheid, gelijke toegang tot informatie en zorg, moet bijdragen aan voorkomen van dwang en drang rond abortus. Ook zet het kabinet zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van genderongelijkheid en genderdiscriminatie inclusief grond oorzaken van son preference die leidt tot sekseselectie voor de geboorte.
Onder andere de VN, EU en het Guttmacher Institute publiceerden rapporten inzake gedwongen abortus. Deze rapporten heb ik op 5 oktober 2021 met uw kamer gedeeld. Ik zie op dit moment dan ook geen noodzaak voor aanvullend onderzoek.
Wilt u deze schriftelijke vragen afzonderlijk en nauwgezet beantwoorden, en niet volstaan met algemene antwoorden of algemene verwijzingen naar bijvoorbeeld de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl, tenzij een dergelijke bron daadwerkelijk en direct antwoord geeft op de gestelde vraag?
Ik heb uw vragen met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
Het bericht 'Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid' |
|
Bouchallikh |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nibud: mbo'ers lopen honderden euro's mis door financiële onwetendheid»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat mbo-studenten weten wat voor financiële ondersteuning zij kunnen krijgen en dat zij daarover vroegtijdig worden geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze standpunten.
Hoe verklaart u dat een derde van alle mbo’ers geen zorgtoeslag ontvangt, terwijl ze daar vaak wel recht op hebben?
90% van de jongeren tussen 18 en 21 jaar maakt gebruik van de zorgtoeslag. Uit het Nibud-rapport blijkt echter dat een deel van de mbo-studenten nog onvoldoende op de hoogte is van het feit dat zorgtoeslag bestaat en dat zij daarop recht hebben. Uit deelrapport 1 van het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) naar het stelsel van toeslagen2, blijken daarvoor diverse redenen. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat mensen van mening zijn dat zij geen recht hebben op zorgtoeslag, niet weten dat deze kan worden aangevraagd of dat zij willen voorkomen dat zij achteraf toeslagen moeten terugbetalen. Soortgelijke redenen komen naar voren in het Nibud-rapport.
Hoe verklaart u dat slechts een derde van de mbo-studenten belastingaangifte doet?
Mbo-studenten ontvangen vaak geen uitnodiging tot het doen van aangifte, omdat er geen fiscale aanleiding is om ze aangifteplichtig te maken.
Wanneer mbo-studenten zonder aangifteplicht een bijbaan hebben, kan het wel zijn dat ze recht hebben geld terug te ontvangen. In dat geval stuurt de Belastingdienst hen daarover de zogenaamde «geld teruggaafbrief». Hierin staat dat zij volgens de gegevens van de Belastingdienst geld terugkrijgen als er aangifte wordt gedaan.
Is bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten niveau 1 en 2 gemiddeld mislopen, omdat ze niet weten dat de studiefinanciering voor deze groep bijna altijd een gift is?
Het is niet bekend hoeveel studiefinanciering mbo-studenten in de entreeopleiding en niveau 2 precies mislopen. Uit de beleidsdoorlichting artikel 113 komt naar voren dat het gebruik van de basisbeurs onder mbo 1–2 studenten tussen de 85 en 95 procent ligt. Vooral de hogere inkomensniveaus lijken de basisbeurs minder te gebruiken. Het betreft relatief kleine aantallen. In het studiejaar 2018–2019 bestaat de groep die de basisbeurs niet gebruikt uit ongeveer 1.800 studenten. DUO weet niet van alle studenten of zij recht hebben op een aanvullende beurs, omdat pas na een aanvraag door de student, het is toegestaan om het recht op een aanvullende beurs te controleren. Het CPB doet onderzoek naar het gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten en zal daarover naar verwachting voor de zomer van 2022 uitsluitsel geven.
Kunnen deze studenten met terugwerkende kracht de studiefinanciering alsnog aanvragen?
Studenten kunnen met terugwerkende kracht studiefinanciering aanvragen tot aan de start van het huidige studiejaar. Dit geldt alleen niet voor het studentenreisproduct. Het is niet mogelijk om tijdens een studiejaar met terugwerkende kracht studiefinanciering aan te vragen voor het vorige studiejaar.
Hoe worden mbo-studenten op dit moment geïnformeerd over de mogelijkheid van zorgtoeslag en de studiefinanciering?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren geïnformeerd over de mogelijkheid om zorgtoeslag en studiefinanciering aan te vragen. Alle eindexamenkandidaten in het vmbo, vso en vavo-tl ontvangen een brief, met een brochure waarin is opgenomen wat studenten dienen te regelen bij het studeren, met daarbij diverse tips.4 Daarnaast versturen Toeslagen, Belastingdienst en DUO samen aan 17-jarigen een brief vlak voordat ze 18 worden. Hierin worden jongeren gewezen op het kunnen krijgen van toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. In de brief worden 17-jarigen verwezen naar meer informatie.5
Ook bevat de website van DUO alle benodigde informatie over studiefinanciering. Mbo-studenten die jonger zijn dan 18 jaar en recht hebben op een studentenreisproduct worden hier op gewezen. Verder informeert DUO studenten via sociale media campagnes, via informatie op scholen over studiefinanciering, en worden lespakketten over studiefinanciering ter beschikking gesteld aan scholen.
Via sociale mediakanalen van Toeslagen en de eigen websites worden jongeren geattendeerd op de mogelijkheid om zorgtoeslag aan te vragen. De proactieve berichtgeving wordt zoveel mogelijk geplaatst bij zogeheten «life-events», zoals de start van een nieuw studiejaar. Ook worden jongeren geïnformeerd via grootschalige campagnes en het actief wijzen op de mogelijkheid van het aanvragen van toeslagen.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de mbo-studenten niet weet dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet?
Het Nibud-onderzoek geeft geen verklaring voor het feit dat bijna de helft van de bol-studenten die de betreffende vraag heeft beantwoord, niet wist dat het studentenreisproduct niet automatisch wordt stopgezet. Een mogelijke verklaring is dat studenten behoefte hebben aan meer actieve en gerichte informatievoorziening op school, bijvoorbeeld als ze aan het einde zitten van hun reisrecht. Ik ben hierover in gesprek met JOB.
Hoe worden studenten geïnformeerd over het stopzetten van het studentenreisproduct?
DUO informeert studenten op verschillende manieren. Sinds 1 januari 2019 verstuurt DUO extra berichten per e-mail of brief, met in de onderwerpregel een oproep om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten. Dit bericht wordt verstuurd in de laatste maand dat de student recht heeft op een studentenreisproduct. Op de 11e en 16e kalenderdag na het verlopen van het reisrecht worden berichten verstuurd met een geïntensiveerde actiegerichte onderwerpregel, waarbij het mogelijke boetebedrag wordt vermeld.
Ook krijgen alle mbo-studenten met een voorlopige einddatum van hun studie in het DUO-systeem, in de maanden mei, juni of juli een persoonlijk bericht met instructies over het stopzetten van het studentenreisproduct, indien de studie niet wordt voortgezet. De DUO-website bevat videomateriaal voor het stap-voor-stap stopzetten van het studentenreisproduct.
Verder brengt DUO in samenwerking met diverse ov-bedrijven het tijdig stopzetten van het studentenreisproduct onder de aandacht, bijvoorbeeld via beeldschermen in treinen en bussen. Ook worden digitale middelen beschikbaar gesteld aan scholen voor in de eigen communicatie.
Hoe vaak komt het voor dat mbo-studenten een boete krijgen voor het niet tijdig stoppen van het studentenreisproduct?
In 2020 zijn aan mbo-studenten in totaal 31.733 boetes voor het niet tijdig stopzetten van het studentenreisproduct uitgedeeld. Het is mogelijk dat een student meerdere boetes heeft ontvangen, omdat deze per halve maand worden gegeven. De definitieve cijfers over 2021 worden bekend in februari.
Op welke wijze wilt u uitvoering geven aan de aanbeveling van het Nibud inzake het vereenvoudigen van het aanvragen van zorgtoeslag en het doen van belastingaangifte?
De toegankelijkheid van het aanvragen van de toeslag is volgens het Nibud niet in grote mate reden dat mbo-studenten de toeslag niet aanvragen. Veel vaker is de reden dat studenten niet weten van de toeslag of niet weten van het recht daarop. De 17-jarigenbrief is naar aanleiding hiervan verbeterd. Verder onderzoekt Toeslagen interventies die kunnen worden ingezet om jongeren die na een half jaar nog niks hebben aangevraagd, nogmaals gericht in te lichten. De doelgroep jongeren wordt specifiek meegenomen in de reeds lopende verkenning van niet-gebruik van Toeslagen.
Jongeren kunnen aangifte doen via de reguliere digitale aangifte van de Belastingdienst. Een overgroot deel van de jongeren kan ook gebruikmaken van de aangifte-app van de Belastingdienst. Deze is bedoeld voor burgers met een eenvoudige fiscale situatie. De applicatie biedt een volledig vooringevulde aangifte, die slechts hoeft te worden gecontroleerd en ingestuurd.
De Belastingdienst brengt de aangifte-app dan ook actief onder de aandacht bij jongeren, onder meer in de aangiftecampagne «Laat geen geld liggen, doe aangifte met de app» en op specifieke jongeren sites.
Bent u voornemens om het advies van het Nibud over het automatisch uitkeren van een basisbeurs voor mbo-studenten niveau 1 en 2 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Een besluit over het automatisch uitkeren van de basisbeurs aan studenten van niveau 1 en 2 moet in samenhang worden bekeken met de maatregelen om het gebruik van de aanvullende beurs voor alle studenten te stimuleren. Aan uw Kamer is toegezegd om de uitkomsten te delen van het onderzoek dat DUO hiernaar heeft uitgevoerd. Hierop zal worden teruggekomen in de Kamerbrief over de reactie op de Nibud Studentenonderzoeken naar studenten in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. De brief zal voor het voorjaar worden verstuurd.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het Nibud-onderzoek «Mbo’ers in geldzaken» uit 2015, waarin deze problematiek al werd aangekaart?2
Er zijn in de afgelopen jaren diverse initiatieven gefaciliteerd om de financiële zelfredzaamheid en de emancipatie van zoveel mogelijk jongeren te bevorderen. Jongeren worden bijvoorbeeld via Studiekeuze123 en sinds 2018 ook via KiesMBO voorgelicht over studiemogelijkheden, mogelijkheden op de arbeidsmarkt en financiële zaken.
Verder is in samenwerking met belanghebbenden, waaronder studenten, een nieuwe website gelanceerd met als startpunt een checklist voor aankomende studenten over wat zij moeten regelen als ze willen gaan studeren. Hiermee worden studenten begeleid naar informatie over diverse geldzaken, waaronder studiefinanciering, reiskosten, kinderbijslag en toeslagen.7
Daarnaast worden in de aangiftecampagne van de Belastingdienst jongeren als specifieke doelgroep geadresseerd en sinds 2019 heeft de Belastingdienst een Instagram-account. De helft van de volgers hierbij is een jongere, waarbij via dit medium dagelijks vragen binnenkomen. De Belastingdienst werkt samen met externe organisaties om de bewustwording van en kennis over fiscaliteit bij jongeren te vergroten. Ook Toeslagen zet zich actief in om jongeren met hun vraag te helpen. In 2021 is een interventie gestart om niet-gebruik van de zorgtoeslag terug te dringen bij burgers die volgens onze gegevens daarop recht hebben.8 De opgedane kennis wordt ingezet om studenten beter te bereiken.
Hoe verklaart u dat deze problematiek nog steeds speelt?
Een deel van de mogelijke oorzaken is de angst voor terugvordering, onbekendheid met regelingen, recht op studiefinanciering en de mogelijkheid om geld terug te vragen van de Belastingdienst, zoals in het Nibud-rapport naar voren komt. Hoewel veel jongeren dergelijke bijdragen aanvragen en ontvangen, blijkt een deel van jongeren nog steeds niet te worden bereikt. Wij zijn er echter van overtuigd dat het onze missie is om alle mbo-studenten zo vroeg en goed mogelijk op passende wijze te bereiken en informeren, en hiertoe te enthousiasmeren. Wij blijven ons hiervoor inzetten.
Wat gaat u tegen deze problematiek doen?
Zie het antwoord op vraag 13. Handvatten worden langs verschillende lijnen van burgerschapsonderwijs en loopbaanoriëntatie- en begeleiding onder de aandacht gebracht van professionals. Hierbij wordt extra ingezet op het bereiken en goed informeren van zoveel mogelijk mbo-studenten met als doel de financiële redzaamheid van deze jongeren te verbeteren. De samenwerking tussen de Ministeries van Financiën en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is in dit kader geïntensiveerd. Het platform Wijzer in geldzaken geeft tijdens de Week van het geld 2022 extra aandacht aan het mbo.
Verder wordt ingezet op het verbeteren van de zogenaamde «geldteruggaafbrief». De Belastingdienst wil de respons hierop verbeteren, doet hiernaar in 2022 onderzoek en zal vervolgens verbeteringen doorvoeren. Toeslagen blijft de eerder genoemde initiatieven uitvoeren en verfijnen om niet-gebruik van onder meer zorgtoeslag onder ook deze doelgroep, verder terug te dringen.
Hoe verklaart u dat ten opzichte van 2015 meer mbo-studenten een zorgverzekering hebben, maar dat het percentage dat zorgtoeslag heeft aangevraagd, daarentegen niet is gestegen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de reactie op de vragen 3, 7, 11 en 13.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen |
|
Jasper van Dijk |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de eerdere antwoorden op mijn vragen over Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen?1
Ja
Kunt u toelichten waarom het meer dan vier en een halve maand heeft geduurd voordat deze vragen zijn beantwoord, terwijl er nauwelijks inhoudelijke informatie in wordt gedeeld? Dit had toch gemakkelijk binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord omdat het daarvoor benodigde archiefonderzoek nog niet was afgerond. De Kamer is hier op 7 september jl. over geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–2021, nr. 3946).
Zoals bekend kwamen de ontwikkelingen in Afghanistan kort na het indienen van de vragen in een stroomversnelling, die vervolgens leidden tot een crisis en de evacuatie. Gegeven de ernst van die situatie heeft Defensie de keuze gemaakt om de inzet op de actuele ontwikkelingen voorrang te geven op de beantwoording van genoemde Kamervragen.
Kunt u alsnog aangeven, aangezien het kennelijk niet in Afghanistan was, wanneer en waar de in het AD-artikel beschreven luchtaanval op de rotsformatie, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen en/of analyseren en delen van inlichtingen, werd uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Was dit in Irak?
Zoals in de beantwoording op uw eerdere schriftelijke vragen is aangegeven werd deze wapeninzet niet uitgevoerd door Nederland. Het betreft hier inderdaad een aanval in Irak als onderdeel van de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Het is te allen tijde aan het land dat een doel accepteert, en ultimo aan de vlieger van dat land, om op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar is te besluiten of een aanval doorgang kan vinden of niet. Het kabinet kan daarom enkel uitspraken doen over wapeninzet die Nederland zelf heeft uitgevoerd, aangezien Nederland voor die aanvallen de verantwoordelijkheid draagt. Het is daarom niet aan Nederland maar aan het land dat deze aanval uitvoerde om daarover nader te communiceren.
Ten aanzien van mogelijke burgerslachtoffers geldt dat wanneer op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie van de coalitie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte wordt gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan (zoals onder meer aangegeven in Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Als Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken zou zijn geweest bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van deze aanval dan zou Nederland daar dus door de coalitie van op de hoogte gesteld zijn. Dit is niet gebeurd. Er is bij het kabinet dan ook geen vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers bij deze aanval bekend. De informatie in het AD-artikel geeft evenmin aanleiding voor een vermoeden.
Kunt u alsnog aangeven wat de gevolgen van deze luchtaanval waren? Hoeveel mensen werden erdoor gedood? Wat is u bekend over de identiteit van de slachtoffers? Wist men van tevoren wie er gedood zouden worden? Hoe is uitgesloten dat er burgers tussen zaten? Hoe is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland door middel van een inlichtingenbetrokkenheid via inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak? Aangezien Nederland de zogenaamde PED-capaciteit in totaal 606 keer heeft ingezet, betekent dit dan ook dat een bijdrage is geleverd aan honderden luchtaanvallen?2
De Processing Exploitation & Dissemination (PED) capaciteit is ingezet ten behoeve van de algemene beeldopbouw van de coalitie in zijn geheel. De PED-cel leverde daarvoor beeldanalyses op basis van camerabeelden van sensoren van vliegtuigen. Dit gebeurde doorgaans door het opleveren van een rapport, dat vervolgens onderdeel werd van het geheel aan coalitie-informatie die de coalitie tot haar beschikking had voor targeting processen. Sporadisch kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet, omdat de waarnemingen konden bijdragen aan een bestaand targeting proces. Beide varianten worden door de Defensie-collega in het AD-artikel genoemd.
Het is voorts niet te zeggen in hoeveel gevallen een product van de Nederlandse PED-capaciteit heeft bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak. Net als bij andere producten van overige coalitiepartners die bijdroegen aan de beeldopbouw van de coalitie, was het uiteindelijk aan de targeting experts van de coalitie om te selecteren welke informatie er al dan niet gebruikt werd voor een targeting proces. Het is niet zo dat de PED-cel, na een bijdrage te hebben geleverd aan het geheel aan coalitie-informatie, werd ingelicht of en zo ja hoe het product werd gebruikt voor een targeting proces. Enkel als de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot wapeninzet kon dit door de PED-cel worden geconstateerd.
Wel is door Nederland op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel voor de missies Operation Inherent Resolve(OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd. Nederland moet erop kunnen vertrouwen dat deze nationale restricties door coalitiegenoten worden nageleefd, zoals coalitiegenoten daar andersom ook op moeten kunnen vertrouwen.
Heeft Nederland afgelopen jaren ook een inlichtingenbijdrage geleverd aan luchtaanvallen in andere dan deze twee landen? Zo ja, welke?
Nee. De PED-capaciteit is uitsluitend ingezet t.b.v. de missies OIR van de anti-ISIS coalitie en RSM in Afghanistan.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van de luchtaanvallen waar Nederland afgelopen jaren een inlichtingenbijdrage aan heeft geleverd, in het bijzonder wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft? Zo nee, kunt u dat niet omdat u dat niet weet of omdat u dat niet wilt delen?
Zie het antwoord op vraag 5. Defensie is er niet mee bekend dat Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet.
Werden er door Nederland bijzondere voorwaarden gesteld aan het gebruik door andere landen van door Nederland verworven of bewerkte inlichtingenproducten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland afgelopen jaren soms medewerking, via de PED-capaciteit, geweigerd aan luchtaanvallen door een ander land? Zo ja, hoe vaak en om welke reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 5.
De compensatieregelingen bij hogere energiekosten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die in grote complexen wonen zoals studenten en ouderen, vaak niet zelf een energiecontract hebben en onder «grootverbruikers» vallen?
De situatie bij grote complexen is zeer divers, zowel qua soort woning als type bewoner als de wijze waarop de bewoner voor de energiekosten betaalt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een groot complex met zelfstandige koop- en/of huurwoningen, een groot complex met kamers zonder eigen keuken, badgelegenheid en toilet (onzelfstandige woningen), of een groot complex met een combinatie van zelfstandige en onzelfstandige woningen.
In de meeste gevallen zal de bewoner van een zelfstandige woning in een groot complex zelf een contract hebben met een energieleverancier voor zijn of haar individuele energieverbruik. Daarnaast krijgt die bewoner door de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning kosten doorberekend voor het energieverbruik van de gemeenschappelijke ruimten van het complex.
Heeft de bewoner van een woning geen contract met een energieleverancier, dan zal doorgaans de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning de kosten voor het individueel en gemeenschappelijk energieverbruik aan de bewoner doorberekenen.
Klopt het dat deze groepen dan geen profijt hebben van de verlaging van de energiebelasting omdat deze alleen geldt voor huishoudens en bedrijven?
Hoeveel profijt bewoners hebben van de incidentele en tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2022 verschilt per situatie. Binnen de energiebelasting worden twee incidentele en tijdelijke maatregelen getroffen in 2022 om de stijging van de energierekening te dempen. Allereerst worden de tarieven in de eerste, tweede en derde schijf voor elektriciteit verlaagd. Met name door deze verlaging ontvangen ook bewoners in grote complexen die geen zelfstandig contract hebben een compensatie. Daarnaast wordt de vaste belastingvermindering in de energiebelasting verhoogd met 265 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per elektriciteitsaansluiting van een woning of gebouw met verblijfsfunctie, ongeacht het verbruik. Ook voor grote complexen geldt dus de verhoogde belastingvermindering. Omdat deze per aansluiting berekend wordt, kan het voordeel per individu wel lager uitvallen.
Wat vinden de Staatssecretarissen ervan dat juist deze groepen die vaak al financieel kwetsbaar zijn, niet profiteren van de verlaging van de energiebelasting?
Zie het antwoord op vraag 2. Ook deze groepen ontvangen compensatie door de verlaging van de energiebelasting in 2022. De totale omvang van de tegemoetkoming aan de stijgende energieprijzen via de energiebelasting per huurder is afhankelijk van het totale energieverbruik en het aantal huurders achter de aansluiting. Gezien de urgentie van de situatie van stijgende energieprijzen is ervoor gekozen huishoudens op generieke wijze tegemoet te komen via de energiebelasting. Dit maakt dat de tegemoetkoming van geval tot geval kan verschillen. Maatwerk was op de korte termijn niet mogelijk en is ook op de langere termijn moeilijk uitvoerbaar vanwege het grote aantal huishoudens dat geconfronteerd wordt met een stijgende energierekening én de grote verschillen tussen huishoudens in de mate waarin de energierekening stijgt. Om die reden en ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens zijn aanvullende compensatieregelingen opgezet.1 In de begroting van het Ministerie van BZK is 150 miljoen euro vrijgemaakt die via een specifieke uitkering aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld om huishoudens die leven in energiearmoede te ondersteunen.2 Daarnaast kunnen huishoudens met een laag inkomen een eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag krijgen voor de gestegen energierekening. Hiervoor heeft het kabinet incidenteel een budget van 200 miljoen euro in 2022 beschikbaar gesteld.3
Wat gaan de Staatssecretarissen eraan doen om te voorkomen dat de energierekening van deze groepen niet drastisch gaat stijgen ten gevolge van de hoge gasprijzen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting en de extra aangekondigde ondersteuning van de meest kwetsbare groepen in de samenleving dempt het kabinet de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor huishouden. Zoals toegelicht profiteren ook ouderen en studenten in grote wooncomplexen van de verlaging van de energiebelasting. De mate waarin ze compensatie ontvangen is afhankelijk van het energieverbruik en de woonsituatie. De ontwikkeling van de gasprijs is erg onzeker. Het kabinet blijft daarom de ontwikkeling van de energieprijzen nauwlettend in de gaten houden.
Klopt het dat studenten ook niet profiteren van de extra 200 euro aan compensatie voor laagste inkomens?1
De eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag vereist een wetswijziging en zal zo snel mogelijk worden ingediend bij de Tweede Kamer. In deze wetswijziging volgt de nadere uitwerking en de afbakening van de doelgroep.
Wat vinden de Staatssecretarissen hiervan en wat gaan de Staatssecretarissen hier nog aan doen?
Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen.
Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom de eerdergenoemde maatregelen getroffen om op korte termijn compensatie te bieden. Vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens, zoals ook de casus van studenten en ouderen in grote complexen aantoont, is het niet mogelijk om de compensatie zo vorm te geven dat deze uitsluitend terechtkomt bij diegenen die het daadwerkelijk nodig hebben. Om deze redenen zijn er aanvullende maatregelen getroffen bovenop de maatregelen in de energiebelasting en blijft het kabinet een vinger aan de pols houden als het gaat om de ontwikkeling van de energieprijzen. Daarnaast rapporteert het kabinet tweemaandelijks aan uw Kamer over de energieprijzen en geeft zo invulling aan de motie van het lid van Dijk (Kamerstukken 35 925, nr. 131).
Het bericht dat de politie onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie koppelde |
|
Lisa van Ginneken (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie koppelde onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie persoonsgegevens van asielzoekers koppelde aan strafrechtelijke informatie? Zo ja, op welk moment was de politie op de hoogte van het feit dat persoonsgegevens van asielzoekers doorzoeken volgens de privacywet AVG niet mag? Bleef de politie er na dat moment nog mee doorgaan? Zo ja, waarom?
De politie (bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)) heeft in het kader van de haar toegekende wettelijke taken en bevoegdheden van een aantal asielzoekers gegevens van de telefoons uitgelezen. Niet alle gegevensdragers van alle asielzoekers werden uitgelezen. Er vond een selectie plaats op basis van een handmatige controle. Dat betekent dat alleen van een selecte groep asielzoekers de gegevens zijn vergeleken met reeds beschikbare opsporingsinformatie op het terrein van terrorisme en mensenhandel-/-smokkel.
Bij aanvang van het project Athene in 2016 viel deze gegevensverwerking, waaronder de vergelijking met opsporingsdata, in zijn geheel onder de Wet Politiegegevens (Wpg). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming komen te vallen.
Binnen het project Athene werden opsporingsgegevens geautomatiseerd verstrekt aan AVIM. Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)2 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van AVIM (die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Dit is dan ook de aanleiding geweest voor het stopzetten van het project en het laten vernietigen van alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene.
Wat verstaat de politie onder «verdachte informatie», waarop de telefoons werden doorzocht?
Omdat het hier gaat om het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag in relatie tot nationale veiligheid, wordt in deze specifieke kwestie als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of foto’s, filmbeelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel/-smokkel doen vermoeden.
Is de verzamelde data nog steeds beschikbaar in de systemen van de politie? Zo ja, kunt u garanderen dat deze data niet alsnog gebruikt zal worden door overheidsinstanties, noch in de beoordeling van de asielverzoeken die het betreft? Wat wordt er met deze data gedaan?
De politie heeft in november 2021 het project stopgezet en de verkregen data uit de database Athene vernietigd. Verder heeft de politie mij bericht dat de eerder verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u aangeven in hoeverre deze verzamelde data heeft bijgedragen aan een strafrechtelijk onderzoek of veroordeling? Zo ja, hoe vaak is dit het geval geweest?
Op basis van de resultaten van het jaar 2021 zijn in totaal twintig signalen geweest op basis waarvan AVIM op grond van de AVG artikel 6, eerste lid, onder c dan wel onder e, informatie aan de opsporing binnen de politie heeft verstrekt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Volgens de politie heeft dit in geen van deze gevallen geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, hetgeen niet wil zeggen dat deze informatie niet heeft bijgedragen aan het opwaarderen van de informatiepositie van de opsporing.
Hebben de asielzoekers van wie de telefoon in beslag is genomen, gedurende de inbeslagname een vervangende telefoon gekregen? Deelt u de mening dat asielzoekers die alleen aankomen een communicatiemiddel zouden moeten hebben?
Van de gegevensdragers waarvoor aanleiding bestond deze nader te onderzoeken als onderdeel van het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) zijn kopieën gemaakt van de data. De telefoons worden in beginsel binnen 24 uur weer aan de eigenaar teruggegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie door wil gaan met handmatig controleren van telefoons van asielzoekers? Zo ja, hoe apprecieert u dit?
Het is van belang dat de politie de data die is vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het I&R-proces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.3
Bent u zich bewust van het feit dat asielzoekers weinig inspraak hebben in deze praktijk omdat ze verplicht zijn mee te werken als ze een asielprocedure willen starten? Wat zijn de gevolgen als een asielzoeker weigert een telefoon af te staan?
Voor de in antwoord 7 genoemde doelen kan het noodzakelijk zijn gegevensdragers te controleren. Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Ik ben dusver niet bekend met gevallen waarin medewerking is geweigerd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Raad van State dat er wettelijke waarborgen moeten komen voor het verzamelen, gebruiken en opslaan van gegevens van asielzoekers? Klopt het dat u dit advies naast u neer legt? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden? Bent u alsnog bereid het advies van de Raad van State op te volgen en te zorgen voor wettelijke waarborgen?
Ik ben op de hoogte van het betreffende advies van de Raad van State.4 Zoals te lezen is in het nader rapport waarin is gereageerd op het advies neem ik het advies van de Raad van State ter harte.
Ik deel de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Artikel 55, tweede lid, en artikel 107 a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 laten alleen verwerking toe voor zover dit nodig is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderscheidenlijk voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder andere de bevoegdheid om bagage van een vreemdeling te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In een uitspraak van 11 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het uitlezen van een simkaart vergelijkbaar is met het kopiëren van de in artikel 55, tweede lid, bedoelde papieren, documenten en bescheiden.5 De regering gaat er, zoals opgemerkt in het nader rapport, vanuit dat deze uitspraak ook geldt voor het inzien van andere digitale gegevensdragers. Net als het uitlezen van de simkaart is dat immers vergelijkbaar met het kopiëren van papieren, documenten en bescheiden als bedoeld in die uitspraak. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen bestaat, is het passend dit op een geschikt moment te verduidelijken in de wetstekst van artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000. Dit is ook in het nader rapport aangegeven.
Welke voorwaarden zijn er voor het doen van proefprojecten zoals Athene en hoe worden die vooraf en tijdens de uitvoering gecontroleerd? Bent u bereid de Kamer te informeren als er ontwikkelingen zijn op het gebied van deze proefprojecten?
Proefprojecten in het I&R-proces moeten voldoen aan de Vreemdelingenwet 2000 die voor wat betreft de gegevensbescherming onder het regime van de AVG vallen. In praktijk zal voor elk proefproject in de regel een DPIA opgesteld moeten worden. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de stand van zaken rondom het verbeteren van het I&R-proces.6 Eventuele ontwikkelingen met betrekking tot proefprojecten zal ik hierin meenemen.
De positie van zorgverleners die als gevolg van long covid lange tijd thuis zitten |
|
Caroline van der Plas (BBB), Maarten Hijink , Pieter Omtzigt (Omtzigt), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een ambulanceverpleegkundige al twintig maanden thuis zit als gevolg van Long COVID?1
We zijn de zorgverleners die hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 veel dank verschuldigd. Het is heel naar dat zorgverleners die met COVID-patiënten hebben gewerkt, mogelijk als gevolg daarvan nu langdurige klachten hebben en daar schade van ondervinden.
De samenleving – de zorg in het bijzonder – is geconfronteerd met een ziektebeeld waarover nog veel onduidelijkheid bestaat. Dit betreft bijvoorbeeld de behandeling en de duur en impact van eventuele gezondheidsklachten die resteren na een doorgemaakte COVID-besmetting. De Gezondheidsraad duidt deze resterende gezondheidsklachten aan met de medische benaming «post-COVID-syndroom». Met het begrip «syndroom» wordt verwezen naar de nog niet nader geduide verzameling van klachten.
Helaas kan de overheid niet zonder meer mensen compenseren als hen iets vervelends overkomt. Of COVID op het werk is opgelopen is in veel gevallen überhaupt niet vast te stellen. Ons stelsel van sociale zekerheid voorziet in een vangnet bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak van die ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Dit stelsel voorziet niet in een speciale behandeling van mensen die na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben; dit geldt ook voor mensen met andere chronische aandoeningen die leiden tot ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid.
In het debat van 26 januari jl. hebben de leden Hijink en Van der Plas een motie (Kamerstuk 25 295, nr. 1754) ingediend over zorgverleners die in de eerste coronagolf COVID-19 hebben opgelopen en daardoor langdurig ziek zijn geworden. In reactie op die motie heeft de Minister van VWS aangegeven dat het kabinet reeds verkent of het mogelijk is werkgevers op een uitvoerbare manier te ondersteunen om zorgmedewerkers die in 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.2 Dit in vervolg op het advies van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals om werkgevers die ondersteuning te bieden. In dat kader heb ik gesproken met het Ministerie van SZW, het Ministerie van Financiën, het UWV en DUS-i over de ondersteuning van werkgevers in de vorm van een extra impuls voor herstel en re-integratie, zonder daarbij in de arbeidsrelatie van werkgever en werknemer te treden. Ook heb ik recent gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Dat heeft mij meer inzicht gegeven in de situatie waarin zij zich nu bevinden en de impact die dat op hun leven heeft. Met mijn brief van 25 februari 2022 informeerde ik uw Kamer over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om de zorgverleners die in de beginfase van de pandemie na een doorgemaakte COVID-besmetting langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden. Werkgevers die met hun werknemer afspreken na het tweede ziektejaar de loondoorbetaling met minimaal een half jaar te verlengen en te blijven werken aan herstel en re-integratie, kunnen de kosten die daarmee gemoeid zijn gedeeltelijk gesubsidieerd krijgen. Deze ondersteuning is bedoeld voor de zorgverleners die in de periode maart tot en met 2020 na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben gehouden en richt zich op het behoud van deze zorgverleners voor de zorg.
In de COVID-stand van zaken brief van 14 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger geschetst welke vervolgstappen in brede zin ondernomen worden ten aanzien van het vraagstuk van zorgverleners die langdurige klachten ondervinden als gevolg van een coronabesmetting. Hierbij is aangegeven dat op het moment dat de Gezondheidsraad straks een (voorlopige) definitie van Long COVID heeft bepaald, zou worden bezien of deze genoeg handvatten biedt om langdurige klachten na een COVID-besmetting te onderscheiden van andere aandoeningen en (nader) in kaart te brengen met welke vraagstukken de mensen die daarmee kampen, te maken hebben.
Inmiddels is uw Kamer met de brief van 15 februari jl. over het advies van de Gezondheidsraad geïnformeerd. Met de aanduiding van langdurige klachten na COVID als post-COVID-syndroom verwijst de Gezondheidsraad naar «een nog niet nader geduide verzameling van klachten». Daarmee biedt deze definitie geen handvatten om de klachten na een COVID-besmetting van andere aandoeningen te onderscheiden. Onderzoeken, die nu onder andere via ZonMw worden uitgevoerd, moeten aanknopingspunten bieden om het ziektebeeld bij langdurige klachten na een COVID besmetting beter te kunnen afbakenen.
Mogelijk biedt de opbrengst van de uitbreiding van het programma «COVID-19 en werk»3 meer inzicht of en zo ja welke vraagstukken specifiek onder zorgverleners spelen. Als bijvoorbeeld naar voren komt dat zorgverleners met specifieke vraagstukken kampen, dan kijk ik hoe en door wie ondersteuning bij die vraagstukken kan worden geboden. Met een goede ondersteuning van zorgprofessionals bij hun herstel en re-integratie kunnen zij behouden blijven voor de zorg. Pas op het moment dat langdurige klachten na COVID zich goed laten onderscheiden van andere aandoeningen, kan worden overwogen het stelsel van sociale zekerheid of taken van de overheid te herschikken in antwoord op de langdurige klachten die mensen kunnen houden na een COVID-besmetting. Bij zo’n afweging zijn onder meer het gelijkheidsbeginsel en de verantwoordelijkheid van werkgevers voor het bieden van een veilige werkplek, belangrijke aandachtspunten.
Hoeveel zorgverleners, vanuit elke setting, zitten er al langer dan zes maanden deels of volledig thuis na een coronabesmetting?
Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal zorgverleners dat na een coronabesmetting deels of volledig thuiszit. Het RIVM rapporteert wekelijks in het epidemiologisch beeld over het aantal zorgverleners dat met COVID besmet is (geweest). Tot en met 22 februari zijn ruim 273 duizend zorgverleners in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2 gemeld.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze mensen te ondersteunen?
Voor mensen die door COVID langdurige gezondheidsklachten – ongeacht of de COVID-besmetting met een test is bevestigd – ondervinden, is de ondersteuning beschikbaar:
Hoeveel zorgverleners zijn sinds maart 2020 in de Ziektewet of de Wet Verbetering Poortwachter terechtgekomen? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van een coronabesmetting? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van te hoge werkdruk?
De Ziektewetis van toepassing wanneer iemand ziek is en geen werkgever meer heeft, zoals na ontslag, het aflopen van een tijdelijk contract of bij uitzendwerk. Er zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar over de branche waarin iemand werkte, direct voorafgaand aan de instroom in de Ziektewet. Derhalve zijn er geen gegevens beschikbaar over de instroom in de Ziektewet vanuit de sector Zorg en Welzijn.
Voor werknemers is vanaf de eerste ziektedag de Wet Verbetering Poortwachter (WvP) van toepassing. CBS heeft gegevens beschikbaar over het ziekteverzuim van werknemers in de zorg4. Dit betreft alle ziekmeldingen van werknemers in de zorg, ongeacht de ziekteduur. Dat betekent dat ook werknemers die slechts één dag ziek zijn geweest, hierin zijn meegenomen. De ziekteverzuimgegevens zijn op jaarbasis beschikbaar; de meest recente gegevens hebben betrekking op 2020. In dat jaar heeft 49% van de werknemers in de sector Zorg en Welzijn één of meer dagen verzuimd wegens ziekte. Als dat aandeel geprojecteerd wordt op het gemiddeld aantal werknemers dat in 2020 in dienst was in de sector, betekent dat dat bijna 620.000 mensen zich in 2020 voor minimaal één dag ziek hebben gemeld.
Zowel voor de Wet Verbetering Poortwachter als de Ziektewet wordt geen registratie bijgehouden over de redenen van ziekteverzuim. Daarom is onbekend in hoeverre ziekte werd veroorzaakt door een coronabesmetting of te hoge werkdruk. Wel is bekend dat bij het RIVM tussen eind februari 2020 en 22 februari 2022 er 273.557 zorgmedewerkers gemeld zijn (in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar) met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2. In 2020 zijn er 103.697 zorgmedewerkers met een positieve testuitslag gemeld.5
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners, die zich keihard hebben ingezet om het virus te bestrijden, inkomensverlies lijden als zij zelf ziek worden door corona?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt er gedaan om langdurig inkomensverlies van deze groep mensen te compenseren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat alle zorgkosten die zorgverleners moeten maken als gevolg van een coronabesmetting op het werk, vergoed dienen te worden? Bent u het ermee eens dat als de zorgkosten worden vergoed, dat dit met terugwerkende kracht moet vanaf maart 2020?
We hebben te maken met een besmettelijk virus. Zoals eerder aangegeven is niet met zekerheid vast te stellen of de COVID-besmetting op het werk is opgelopen. Voor de zorgkosten van zorgverleners die het gevolg zijn van een coronabesmetting geldt net als voor die van andere burgers dat een deel van de kosten op grond van de Zorgverzekeringswet vergoed kan worden, waarbij in de vorm van de regeling paramedische herstelzorg een extra voorziening in het leven is geroepen. Dit laat onverlet dat een werkgever in individuele gevallen kan beslissen zorgkosten voor de zorgverlener te vergoeden.
Welke zorgkosten worden momenteel vergoed voor zorgverleners met Long COVID? Welke niet?
Er is geen specifieke voorziening voor de vergoeding van zorgkosten voor zorgverleners die na een COVID-besmetting met langdurige klachten kampen, met uitzondering van de tijdelijke regeling paramedische herstelzorg. Vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet kan onder voorwaarden paramedische herstelzorg worden vergoed.
IZZ biedt hun verzekerden de mogelijkheid hun eigen risico terug te krijgen als zij met corona besmet zijn geweest. Inmiddels hebben 1300 zorgmedewerkers die verzekerd zijn bij IZZ hiervan gebruik gemaakt.6
Hoe wordt omgegaan met mensen die wel ziek zijn geworden, maar nooit een officiële besmetting of ziekenhuisopname hebben gehad door de beperkte inzet van testen in de eerste golf? Krijgen zij enige vorm van ondersteuning en compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze mensen beter ondersteund kunnen worden, ook in financieel opzicht?
Zie antwoord vraag 1.
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
Nederlands hulpgeld voor de wederopbouw van Sint-Maarten dat nog steeds niet is uitgekeerd aan Sint Maarten |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Ombudsman Sint-Maarten: «Nederlands hulpgeld orkaan Irma nog altijd muurvast» van Caribisch Netwerk d.d. 13 december 20211?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ongeveer de helft van het geld dat de Europees Nederlandse regering na orkaan Irma vier jaar geleden beschikbaar heeft gesteld voor de wederopbouw van Sint Maarten nog altijd bij de Wereldbank ligt, en als zodanig nog steeds niet door Sint Maarten kan worden besteed aan het repareren van gebouwen, huizen en de infrastructuur?
Laat ik voorop stellen dat de orkanen Irma en Maria in alle opzichten, materieel en immaterieel, een enorme impact hebben gehad op de bevolking van Sint Maarten. En vanzelfsprekend staat Nederland in een dergelijke ramp bij. Met noodhulp in de eerste fase en ondersteuning bij de wederopbouw. Daarbij is het in het belang van de bevolking dat de wederopbouw vervolgens zorgvuldig gebeurt («building back better»), maar ook voortvarend wordt uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat ik mij waar mogelijk zal inspannen om daar aan bij te dragen.
De Nederlandse regering heeft gekozen om haar bijdrage aan de wederopbouw van Sint Maarten voor het overgrote deel via een trustfonds bij de Wereldbank te laten lopen. Inmiddels zijn veel projecten, na een fase van gedegen voorbereiding, in uitvoering gegaan. Doorgaans beginnen de grote uitgaven aan de projecten in de uitvoerende fase. Zie ook de diverse Kamerbrieven over de voortgang (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Actuele informatie over de voortgang en uitgaven per project is ook beschikbaar via www.sintmaartenrecovery.org.
In deze constructie met een trustfonds is de Wereldbank de fondsmanager, Sint Maarten de uitvoerder van de wederopbouw en Nederland de donor. Sint Maarten, de Wereldbank en Nederland nemen gezamenlijk besluiten in een stuurgroep over voorgestelde projecten en monitoren gezamenlijk de voortgang. Sint Maarten is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wederopbouw en wordt daarbij ondersteund door de Wereldbank. Nederland heeft geen rol bij de uitvoering, maar ondersteunt met technische assistentie op verzoek van Sint Maarten. De inzet van Nederland is vanaf het begin dat het trustfonds ten gunste moet komen aan alle inwoners van Sint Maarten.
Het trustfonds kent een structuur waarbij een project na goedkeuring door de stuurgroep wordt voorbereid. Vervolgens wordt een subsidieovereenkomst getekend tussen de Wereldbank en de uitvoerende partij en komt het geld beschikbaar voor het project middels een beschikking (grant agreement). De Wereldbank kan alleen een beschikking tekenen als zij het benodigde geld ook in het trustfonds heeft. Het project wordt vervolgens uitgewerkt en aanbesteed. Daarna volgt de realisatiefase waarbij het geld vaak in delen wordt overgemaakt naar de aannemer, zodat controle bij de Wereldbank blijft op de uitvoering door de aannemer. Dit proces kost tijd, zeker bij de grote infrastructurele projecten zoals de bouw van het ziekenhuis of de renovatie van het vliegveld.
Het beeld dat de uitvoering geen doorgang kan vinden doordat er nog veel middelen bij de Wereldbank staan herken ik niet. Wel zijn er diverse factoren zoals de gevolgen van de pandemie en de kenmerken van een «small island state» die de snelheid van de wederopbouw beïnvloeden. Over de belemmeringen en diverse oorzaken voor het tempo is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Het voortdurend monitoren van de voortgang van projecten en ondersteunen waar nodig, is en blijft noodzakelijk. Geopolitieke of diplomatieke interventies zijn daarbij tot nu toe niet aan de orde geweest. Ik blijf mij dan ook voor de resterende tijd van het trustfonds inzetten om belemmeringen weg te nemen en daardoor te versnellen of onnodige vertraging te voorkomen.
Wat is de rol van Nederland in het bespoedigen van dit proces?
De voortgang wordt gemonitord in de stuurgroep waarin ook Nederland vertegenwoordigd is. Mogelijke interventies of oplossingen worden daar ook besproken. De Wereldbank is binnen het trustfonds capaciteitsondersteuning gaan leveren op verschillende projecten. Daarnaast heeft Nederland ook zelf technische assistentie aangeboden onder andere via Directe Steun, bijvoorbeeld bij het vliegveldproject en het afvalproject Emergency Debris Management Project (EDMP). Hierover en over de voortgang en de resultaten van de wederopbouw heb ik de Kamer in brieven geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Welke geopolitieke en diplomatieke middelen of middelen anderszins heeft Nederland ter beschikking om het volledige beschikbaar gestelde bedrag met de hoogste spoed uit te laten keren door de Wereldbank?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u bereid om deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Hoe verhoudt het feit dat zo een groot deel van het beschikbaar gestelde bedrag, na vier jaar, nog steeds niet is uitgekeerd zich tot de urgentie van de wederopbouw volgens u?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u herhaaldelijk aangeschreven door de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland én Curaçao over de trage voortgang van zaken omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag?
Het is juist dat de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland en Curaçao in 2020 in een brief over onder andere de wederopbouw op Sint Maarten hun zorgen hebben geuit. In de zomer van 2021 heeft daarop een gesprek plaats gevonden waarin mijn ambtenaren de Ombudsmannen hebben geïnformeerd over hun punten van zorg. Met betrekking tot de wederopbouw is de werking van het trustfonds, de rol van betrokken partijen, aanvullende ondersteuning vanuit Nederland toegelicht en belemmeringen die tijdens de projecten worden ondervonden.
Mijn voorganger heeft vervolgens op 30 november jl. een schriftelijke reactie gestuurd aan de Ombudsmannen. Daarin heeft hij aangeboden met hen in gesprek te gaan. Hierop is nog geen reactie ontvangen. Vanzelfsprekend staat dit aanbod ook van mijn kant open.
Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken om aandacht en urgentie?
Zie antwoord vragen 7 en 8.
Wat heeft u vervolgens gedaan om de voortgang omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag te bespoedigen en hoe heeft dit het proces beïnvloed? Wat waren de resultaten?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Wat moet er gebeuren voordat de mensen van Sint Maarten, die nog altijd in vervallen en verwoeste woningen wonen, eindelijk geholpen worden?
Inmiddels is het merendeel van de huizen onder het lopende project (Emergency Repair Project-1)hersteld. Er zijn meer dan 1.400 huizen en gebouwen gerepareerd met Nederlandse middelen. Er wordt hard gewerkt om de resterende woningen zo snel mogelijk af te ronden. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Wilt u garanderen dat u, of uw eventuele opvolger, zich met man en macht zal inzetten om het resterende bedrag met de hoogste spoed en urgentie te laten uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de bevolking van Sint Maarten is het van belang dat de voortgang van de projecten voortvarend wordt uitgevoerd. Ik zal mij daarvoor inzetten. De resterende wederopbouwmiddelen zijn inmiddels in vier tranches overgemaakt naar het trustfonds. Een groot deel van de middelen uit de eerste drie tranches in het trustfonds zijn gecommitteerd en uitgeput. De vierde tranche is in december jl. overgemaakt en is nodig om bestaande en nieuwe verplichtingen te dekken. Een update hierover zal ik aan uw Kamer sturen bij de jaarlijkse update van de stand van zaken van de wederopbouw Sint Maarten die ik in de eerste helft van 2022 verwacht.
Bent u van mening dat het ook de verantwoordelijkheid is van de Europees Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat iedere burger binnen het Nederlands Koninkrijk een veilig bestaan kan leven met een dak boven diens hoofd? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid en een huis om in te wonen zijn een basisbehoefte. De landen binnen het koninkrijk zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en Europees Nederland kan niet treden in de autonomie van, in dit geval, Sint Maarten. Ook in het geval van de wederopbouw bepaalt Sint Maarten hoe invulling wordt gegeven aan het herstel van huizen of een mogelijk nieuw project voor woningbouw.
Wat kan Europees Nederland doen om, totdat het resterende bedrag aan Sint Maarten is uitgekeerd, de mensen van Sint Maarten te helpen, terug te laten keren naar hun huis en niet langer in de noodopvang te laten blijven?
Nederland beschikt niet over informatie over het aantal mensen dat momenteel in een noodopvang verblijft of de redenen waarom mensen momenteel in een dergelijke voorziening wonen. Dit betreft een aangelegenheid van Sint Maarten. Ik kan u wel melden dat geen van de aanvragers die gekwalificeerd zijn voor het ERP1 huisreparatieprogramma, verblijft in een noodopvangfaciliteit. Mocht sprake zijn van een hulpvraag van Sint Maarten op dit punt, dan zal ik hierover in gesprek gaan met de regering van Sint Maarten.
Gaat u ervoor zorgen dat deze maatregelen door u of uw eventuele opvolger zullen worden genomen op de kortst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Welke stappen zult u ondernemen om die maatregelen te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Het bericht ‘Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop op boorvergunningen moet einde tijdperk olie en gas inluiden»?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlandse kabinet samen met Duitsland en Denemarken in 2022 nieuwe afspraken moet maken voor het beheer van de Waddenzee als UNESCO Werelderfgoed?
De samenwerking tussen de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland bestaat sinds 1978. Deze samenwerking wordt om de drie à vier jaar bekrachtigd door middel van een Trilaterale Regeringsconferentie. De komende 14de Trilaterale Regeringsconferentie over de Bescherming van de Waddenzee vindt eind 2022 plaats in Wilhelmshaven (Duitsland). Het is de intentie om samen met de verantwoordelijke bewindspersonen van Denemarken en Duitsland een gezamenlijke verklaring te ondertekenen. Hiermee onderstrepen wij ons gezamenlijke belang van een goede bescherming van de Waddenzee.
Hoe wordt daarin de recente brief van UNESCO aan het Nederlandse kabinet meegenomen in de voorbereidingen?
Sinds de zomer zijn er een paar overleggen geweest waarin is gesproken over de te maken afspraken. De laatste ontwikkelingen, bijvoorbeeld ten aanzien van mijnbouw en wind op zee, worden daarin ook meegenomen.
Heeft Nederland overleg met Duitsland en Denemarken naar aanleiding van de ontvangen UNESCO brief? Stemt het Nederlandse kabinet haar antwoord op de vragen vanuit UNESCO af met de Deense en Duitse regering?
Er is samen met Duitsland en Denemarken een werkgroep die gaat over de bescherming van het Werelderfgoed. Het concept-antwoord aan UNESCO is voorafgaand aan het versturen met de leden van deze werkgroep afgestemd.
Is het Nederlandse kabinet of de ambassade in Kopenhagen al benaderd met het verzoek af te zien van nieuwe aardgaswinning onder de Waddenzee?
We zijn niet benaderd door de Deense overheid met een verzoek om af te zien van nieuwe aardgaswinning onder Waddenzee.
Is er eerder gesproken over een gezamenlijk besluit (samen met Duitsland en Denemarken) om geen fossiele energie meer te winnen in de Waddenzee? Bent u bereid hierop in te gaan, als dit ter tafel komt?
Nederland, Duitsland en Denemarken delen een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het trilaterale Werelderfgoed Waddenzee. De wijze waarop wij omgaan met mijnbouw is uitgebreid opgenomen in het nominatiedossier op basis waarvan de Werelderfgoedstatus is verkregen. Ik ben bereid om samen met Duitsland en Denemarken te verkennen of de ambitie uit het coalitieakkoord2 om na afronding van de procedure voor Ternaard geen nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee af te geven ook kan gelden voor de trilaterale Waddenzee.
Waarom Nederland het Dataprotectieverdrag nog niet geratificeerd heeft |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kan de Minister toelichten waarom Nederland er voor gekozen heeft dit verdrag nog niet te ratificeren? Welke obstakels bestaan er met betrekking tot dit besluit?
Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op het Protocol tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa, ook wel bekend als Conventie 108+. In mijn brief van 9 december 20211 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van Conventie 108+. Ik heb daarbij aangegeven dat de goedkeuringsprocedure in afwachting van een externe analyse van recente uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake bulkinterceptie/bulkdata wordt aangehouden zodat de Raad van State, als laatste adviseur van de regering, kan beschikken over alle relevante informatie. De externe analyse is inmiddels gereed en zal op korte termijn tezamen met de CZW-analyse worden gedeeld met uw Kamer. De goedkeuringsprocedure zal nu, in lijn met de wens van de TIB en de CTIVD, hervat worden.
Is het demissionaire kabinet van plan dit verdrag alsnog te ratificeren? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe apprecieert de Minister de memo van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) waarin opgeroepen wordt de conventie zo spoedig mogelijk te ratificeren?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: Hackers konden meegluren»?1
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Hoeveel studenten zijn de afgelopen maanden gemakkelijk te hacken geweest, omdat zij verplicht werden onveilige software voor online proctoring te installeren? Om welke instellingen en opleidingen gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de software van Proctorio. Ook de koepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) houden hier geen cijfers over bij. Wel hebben zij aangeven dat, zoals ik in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen heb aangegeven, met uitzondering van de RUG alle universiteiten op enig moment online proctoring hebben gebruikt. Negen universiteiten hebben op enig moment de software Proctorio gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe wordt de veiligheid van studenten die deze onveilige software moeten gebruiken gegarandeerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij het waarborgen van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens van studenten?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef kan onderwijsinnovatie met ICT bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kwint/Wassenberg?2 Onder welke uitzonderlijke voorwaarden kan online proctoring worden ingezet?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef, ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Naast de privacyregelgeving, heb ik mede op aandringen van uw Kamer in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument3 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP4 en SURF5».
Momenteel vindt de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en hoger onderwijs plaats, waarbij ook aandacht is voor afstandsonderwijs. Zoals aangegeven tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van het onderwijs, ben ik voornemens om na de evaluatie, samen met het onderwijs een visie te ontwikkelen hoe digitalisering doordacht ingezet kan worden. De motie van de leden Kwint en Wassenberg6 neem ik mee in deze visie.
Op welke wijze is het afschalen van online proctoring, zoals de motie-Futselaar vroeg3, ingezet?
Zoals ik reeds heb aangegeven ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het servicedocument hoger onderwijs, dient een instelling alleen proctoring software te gebruiken als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Instellingen moeten voortdurend verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waarbij de inzet van proctoring software niet nodig is. Indien een instelling een tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, dan dient de instelling voor die alternatieve toetsingsvorm te kiezen. Daarnaast is het binnen de huidige coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen mogelijk om tentamens op locatie te organiseren. Met bovenstaande uitgangspunten zet ik in, conform de motie van het lid Futselaar, op het afschalen van het gebruik van proctoring software.
Bent u bereid om software voor online proctoring op onderwijsinstellingen zo snel mogelijk af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen voor het gebruik van software voor online proctoring? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bestaande privacyregelgeving, op zowel Europees als nationaal niveau, biedt voldoende mogelijkheden en duidelijkheid om de privacy van studenten te borgen. Ter verduidelijk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens speciaal voor het thema online proctoring verheldering gegeven in haar aanbevelingen. Ook SURF biedt onderwijsinstellingen handvatten voor het gebruik van online proctoring conform privacyregelgeving.
Op welke wijze ondersteunt u instellingen bij het garanderen van de privacy en bescherming van persoonsgegevens van studenten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met instellingen om te inventariseren waar zij mee geholpen zijn bij het waarborgen van de online veiligheid en privacy van studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem’ |
|
Bouchallikh , Laura Bromet (GL) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Treinverkeer in Nederland heeft last van slappe bodem»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat grote ambities op het gebied van spoor niet waargemaakt kunnen worden als de funderingen van spoorlijnen niet sterk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet?
Het vraagstuk baanstabiliteit heeft nadrukkelijk de aandacht van zowel ProRail als mijzelf. ProRail onderzoekt voor specifieke, beoogde frequentieverhogingen of deze mogelijk zijn voor het baanlichaam. Dit doet ProRail bijvoorbeeld voor het traject Delft-Schiedam waarover mijn voorganger u begin dit jaar heeft geïnformeerd.2
Naast deze specifieke aanpak voor individuele productstappen, pakt ProRail dit vraagstuk ook op voor het gehele spoorsysteem. Dit om ons spoor steeds intensiever te kunnen benutten met behoud van het huidige hoge veiligheidsniveau. Mijn voorganger heeft uw Kamer op 20 december 2019 dan ook geïnformeerd dat ProRail de kwaliteit van alle baanlichamen nauwkeurig in kaart brengt.3 Bij dit onderzoek werkt ProRail samen met vier gespecialiseerde ingenieursbureaus. De resultaten van dat onderzoek zijn naar verwachting eind 2022 beschikbaar. Daarnaast werkt ProRail samen met externe kennisinstituten zoals Deltares en de TU Delft om meer kennis te ontwikkelen over dit onderwerp voor de lange termijn.
Daarbij benadruk ik dat het aanpakken van baanstabiliteit op zichzelf nietbetekent dat er meteen meer, langere of zwaardere treinen kunnen rijden. Voor nieuwe productstappen zijn in veel gevallen ook andere typen investeringen nodig in bijvoorbeeld tractie-energievoorziening, overwegveiligheid en capaciteit van stations. Deze integrale benadering – mede op basis van de bovengenoemde onderzoeksuitkomsten over de baanlichamen – is de basis voor verdere besluitvorming.
Heeft u dit probleem zien aankomen aangezien dergelijke problemen al in 2017 speelden rondom het zogenaamde Kamperlijntje?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Dit probleem speelt al langer en op meerdere plekken. Zo is uw Kamer in juli 2018 geïnformeerd dat op een groot deel van de corridor Leiden-Utrecht extra maatregelen moeten worden getroffen vanwege de baanstabiliteit om frequentieverhoging mogelijk te maken.4 In de brief over de Staat van de hoofdspoorweginfrastructuur van mei 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het bredere vraagstuk.5
Hoe gaat u voorkomen dat de bodemgesteldheid op drukke delen van het spoor nog meer gaat leiden tot langzamere treinen of zelfs het schrappen van treinen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Staat het onderhoud van het spoor en diens funderingen hoog op de agenda, bijvoorbeeld door veengronden te stabiliseren met sterkere grondsoorten als grind en zand? Zo nee, waarom niet?
Het onderhoud van het spoor is van groot belang. Wat betreft het spoor in veengebieden: het veen klinkt in als gevolg van droogte en ontwatering, de veenbodem daalt, de spoorbaan daalt mee. Bruggen en andere kunstwerken zijn onderheid (ze staan op palen) en dalen niet. Dit kan leiden tot hinderlijke ongelijkheid in de spoorbaan als een trein een brug op en af rijdt. Hierdoor kan bijvoorbeeld een snelheidsbeperking op zo’n traject in veengebied noodzakelijk zijn totdat een structurele oplossing is gerealiseerd. In het eerder genoemde onderzoek naar baanstabiliteit zal ProRail ingaan op mogelijke, structurelere oplossingen voor de baanstabiliteitsproblematiek. Daarbij onderzoekt ProRail verschillende manieren om veengronden te stabiliseren.
Kijkt u naar de mogelijkheden om in overleg met NS te kijken of er lichter materieel kan worden ingezet op «zwakke» trajecten?
Als het rijden met zwaar materieel op een traject een risico is voor de baanstabiliteit, verken ik samen met ProRail en de betreffende vervoerder(s), de mogelijkheden van alternatieve materieelinzet. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op het traject Leiden-Utrecht. Dit is maatwerk per corridor en moet ook passen in de «puzzel» welk materieel op welk moment waar rijdt.
Wat vindt u ervan dat het spoor op dit moment niet klimaatbestendig genoeg is, omdat hevige regen en hitte nu en in de toekomst tot grote gevolgen leiden?
Het klimaatbestendig maken van het spoor heeft mijn nadrukkelijke aandacht. Naast het bovengenoemde onderzoeksprogramma voor baanstabiliteit, brengt ProRail ook de gevoeligheid van het spoornetwerk voor klimaatverandering, de risico’s en mogelijke oplossingen daarvoor in kaart. Dit zal uitmonden in een Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Spoor. Naar verwachting zal in de loop van 2022 een eerste versie van die uitvoeringsagenda beschikbaar zijn. Ik bewaak hierbij de aansluiting met de besluitvorming over baanstabiliteit later dit jaar.
Is het extra geld voor onderhoud van het spoor dat in 2020 gereserveerd werd ook bestemd voor het klimaatbestendig maken van het spoornetwerk? Zo nee, bent u voornemens om flink te investeren in klimaatadaptatie om het Nederlandse spoornetwerk klimaatbestendig te maken?
Binnen de huidige beschikbare middelen voor het spooronderhoud is nog geen budget opgenomen voor het klimaatbestendig maken van het spoor. Hierover specifiek hebben mijn voorgangers uw Kamer in eerdere brieven over instandhouding geïnformeerd.6 Na afronding van de onderzoeken naar baanstabiliteit en klimaatadaptatie zal beter inzichtelijk zijn wat er nodig is om het spoor meer klimaatadaptief te maken.
Welke stappen heeft u ondernomen na de noodkreet van ProRail in januari 20202 dat dergelijke investeringen in klimaatadaptatie cruciaal zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Was u zich ervan bewust dat deze problemen zich vooral afspelen in veengebieden? Hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit contact hierover?
Infrastructuur in veengebieden vraagt om bijzondere aandacht. Zie ook het antwoord bij vraag 5. De Ministeries van LNV en IenW zijn hierover in overleg. Zie ook het antwoord op vraag 11.
In hoeverre wordt de veenweideproblematiek op dit moment integraal aangepakt? Worden de verzakkingen in het landelijk gebied, het stedelijk gebied én met betrekking tot infrastructuur gelijktijdig aangepakt?
Er zijn twee belangrijke oorzaken van daling van slappe bodems. Ten eerste door lage grondwaterstanden waarbij slappe bodems inklinken en het veen onder invloed van zuurstof wordt afgebroken. Ten tweede daalt de bodem door belasting met zware ophoog- en bouwmaterialen en gebruik van zware machines. Daarmee verschilt de problematiek van bodemdaling afhankelijk van de specifieke situatie. Ook verschillen daardoor de mogelijke oplossingsrichtingen om de problemen aan te pakken of te voorkomen.
Daar waar problemen en oplossingsrichtingen samenvallen worden die ook integraal aangepakt. Via bijvoorbeeld de Regiodeal Bodemdaling Groene Hart en onderzoek via het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling ontwikkelen overheden en bedrijfsleven toepassingsgerichte kennis.8 Hiermee kunnen ze burgers en bedrijven op een goede manier handelingsperspectief geven in het voorkomen van en omgaan met de gevolgen van bodemdaling in zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Ook opgaven met betrekking tot kabels en leidingen en andere infrastructuurvoorzieningen in de openbare ruimte hebben daar aandacht.