De zorginfrastructuur in Flevoland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Hoe verhoudt uw analyse van de kwetsbaarheid van de zorginfrastructuur in Flevoland zich tot de verwachte bevolkingsgroei in de regio, gezien de plannen om meer dan 100.000 woningen te bouwen in Flevoland?1
In de Kamerbrief van 15 oktober 2021 over de stand van zaken van moties2 en toezeggingen begroting 2021 en in de antwoorden op de Kamervragen op 23 maart jl.3 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken over de zorg in Flevoland. Op basis van de overleggen van de Zorgtafel Flevoland en de voortgangsoverleggen kan worden geconstateerd dat op vrijwel alle punten van de agenda van de zorg in Flevoland acties op de thema's acute zorg, geboortezorg en zorg en ondersteuning voor kwetsbare groepen zijn uitgezet of afgerond. Ik heb er vertrouwen in dat de partijen in Flevoland met de Agenda Zorgtafel 2.0 gezamenlijk de goede stappen zullen zetten. Indien er een grote verandering plaatsvindt in het aantal inwoners van de regio zal het zorgsysteem in de regio zich moeten aanpassen om met de nieuwe situatie om te gaan. Regiobeelden kunnen hier bij helpen.
Welke rol ziet u voor uw eigen departement in het garanderen van de toekomstbestendigheid van zorginfrastructuren in de regio?
Zorgverzekeraars en zorgkantoren hebben zorgplicht voor hun verzekerden. In de eerste plaats is het dan ook de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om kwalitatief goede en toegankelijke zorg en ondersteuning in te kopen voor al hun verzekerden en inwoners. Ook aanbieders hebben in het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) in alle gevallen een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg voor hun patiënten en cliënten. Dat neemt niet weg dat de uitdagingen die op de zorg afkomen groot zijn en dat het belangrijk is dat alle partijen daar goed op anticiperen. Daarom wil ik met partijen afspraken maken over het opstellen van regiobeelden.
Welke meerwaarde ziet u in de afstemming tussen de regio en landelijke overheid als het gaat om uw voornemen om samenwerken in de regio minder vrijblijvend te maken? En hoe wilt u dit vormgeven opdat (regionale) versterking van de zorginfrastructuur ook duurzaam verankerd kan worden in de bestaande (landelijke) systemen/ontwikkelingen?
Het doel is dat in de regiobeelden zowel de capaciteiten en prestaties van de regionale zorginfrastructuur worden weergeven als het verwachte beroep dat daarop gedaan wordt dan wel moet worden om de gezondheid van en de zorg voor de inwoners te verbeteren. Dit betekent dat de beelden ook rekening moeten houden met demografische ontwikkelingen en nieuwbouw.
Naar aanleiding van dit regiobeeld kunnen zorgaanbieders en inkopers plannen maken om de gezondheidszorg goed te organiseren.
In het Coalitieakkoord hebben we afgesproken om de regiobeelden door te ontwikkelen. Het ministerie bekijkt samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) welke kaders gesteld moeten worden aan de regiobeelden, onder andere om te zorgen dat er afstemming plaatsvindt tussen de verschillende lagen die betrokken zijn bij het vormgeven van de gezondheidszorg, waaronder de landelijke overheid en de regio.
Ik overweeg om de regionale beelden en plannen in de toekomst door de NZa te laten beoordelen op volwassenheid, zodat deze minder vrijblijvend worden. Ook overweeg ik aanpassingen in de randvoorwaardelijke sfeer voor regionale samenwerking en de inbedding daarvan in de landelijke ontwikkelingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het verbeteren van kennisuitwisseling en het aanpassen van contracteringsmogelijkheden. Over de beleidsvoornemens op het gebied van regiobeelden en regionale samenwerking ontvangt uw Kamer, zoals eerder toegezegd, nog dit jaar een brief.
Kunt u omschrijven hoe u betere ondersteuning voor de regio’s bij domeinoverstijgende samenwerkingsverbanden wilt vormgeven? Bent u bereid om daadwerkelijk ruimte te bieden aan partijen om te experimenteren met het anders inrichten van de zorg, zowel in tijd als in (financiële) capaciteit?
In de Hoofdlijnenbrief VWS van 4 maart jl.4 heb ik aangegeven dat ik samen met de NZa, Zorginstituut Nederland en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de regio’s beter ga ondersteunen in de domein overstijgende samenwerkingsverbanden. Met kennis, aanpassen van kaders waar nodig en opschalen van goede initiatieven, onder andere ook op het gebied van data. Indien regio’s voldoen aan de nodige voorwaarden bied ik, via de NZa, experimenteerruimte.
De uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa (CoFE)?1
Ja.
Wat is de positie van het Nederlandse kabinet ten aanzien van deze uitkomsten?
Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Conferentie. De Conferentie is waardevol geweest om burgers meer te betrekken bij besluitvorming van de EU. Het kabinet bestudeert nu de voorstellen. Sommige voorstellen van de burgers sluiten aan bij bestaand EU-beleid of bestaande plannen, andere zullen nieuwe richtingen en acties vanuit de EU vergen. Het kabinet zal een kabinetsappreciatie met uw Kamer delen, voorafgaand aan de Europese Raad van 23 en 24 juni.
Is de Nederlandse regering tevreden over het verloop van de Conferentie over de Toekomst van Europa?
De Conferentie is een belangrijk instrument geweest om burgers uit alle EU-lidstaten meer te betrekken bij de EU. Niet eerder is dit op deze manier in EU-verband georganiseerd. Een exercitie als deze, waarbij burgers direct met elkaar en met Europese politici in gesprek gaan, is waardevol voor het gesprek over de toekomst van de Unie en voor de democratische legitimiteit.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijke, nieuwe Europese Conventie?
Het kabinet bestudeert momenteel de uitkomsten van de Conferentie. Een eerste inschatting is dat verreweg de meeste voorstellen kunnen worden gerealiseerd binnen het kader van de huidige EU-verdragen. Enkele voorstellen zullen verdragswijziging vergen. Zoals ook in het coalitieakkoord is opgenomen, staat het kabinet open voor verdragswijzigingen naar aanleiding van de Conferentie als dit in het Nederlands en Europees belang is. Voor het kabinet is van belang de voorstellen goed te bestuderen en op basis daarvan een afweging te maken hoe de uitkomsten van de Conferentie het beste opvolging kunnen krijgen.
Hoe staat u ten opzichte van verdere overdracht van soevereiniteit van de Staten-Generaal der Nederlanden naar de Europese Unie?
Van een verdragswijziging en bevoegdheidsoverdracht van lidstaten aan de EU is op dit moment geen sprake. Mocht dat te zijner tijd eventueel op tafel komen dan benadrukt het kabinet dat indien er sprake zou zijn van een mogelijke bevoegdheidsoverdracht aan de EU dat – overeenkomstig de Grondwet – de Staten-Generaal hier mee zal moeten instemmen.
Hoe denkt de Nederlandse regering over wettelijk initiatiefrecht voor het Europees Parlement?
Onder 38.4 in het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa is een aanbeveling opgenomen waarin staat dat het Europees parlement recht van wetgevingsinitiatief moet hebben.2 In de EU-Verdragen zijn de bevoegdheden van de EU-instellingen neergelegd. De Europese Commissie heeft in beginsel het exclusieve recht van initiatief ten aanzien van EU wetgevingshandelingen (artikel 17(2) VEU). Het Europees parlement en de Raad zijn bij de gewone wetgevingsprocedure de medewetgevers die EU wetgeving vaststellen.
Als de aanbeveling geïnterpreteerd moet worden als een direct initiatiefrecht voor het Europees parlement, dan zou opvolging daarvan betekenen dat de Commissie niet meer als uitgangspunt het exclusieve initiatiefrecht zou hebben. Dit zou gevolgen hebben voor de institutionele balans tussen de EU-instellingen en voor de «gewone wetgevingsprocedure» en zou verdragswijziging vergen. Het kabinet zou de gevolgen hiervan goed in kaart moeten brengen voor Nederland alvorens hier een positie op in te kunnen nemen, ook wat betreft de consequenties voor de nationale parlementen die democratisch toezicht op lidstaten in de Raad houden.
Onder artikel 225 VWEU heeft het Europees parlement overigens al de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken met passende voorstellen te komen. Indien de Commissie daarop geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor aan het Europees parlement mee. Dit kan gezien worden als een «indirect» recht van initiatief. De huidige voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar politieke beleidslijnen3 toegezegd om bij resoluties of voorstellen vanuit het Europees parlement, die met meerderheid van stemmen worden aangenomen, een initiatiefvoorstel uit te werken. Nederland vindt het van belang – als er gebruik gemaakt wordt van dit «indirecte» recht van initiatief – dat de Commissie en het EP daar transparant over zijn.
Moet volgens het Nederlands kabinet het vetorecht in de Raad worden hervormd? Zo ja, op welke beleidsdomeinen wel en op de welke niet?
Zoals bij uw Kamer bekend is het kabinet er voorstander van dat bij besluitvorming binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid vaker gebruik wordt gemaakt van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming (QMV) in plaats van unanimiteit, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies. Het kabinet is ervan overtuigd dat dit zal kunnen bijdragen aan het vergroten van de besluitvaardigheid en de slagvaardigheid op het gebied van het EU-buitenlandbeleid. Het EU-verdrag biedt de ruimte om die stap te zetten. Gebruik van QMV vereist een unanimiteitsbesluit. Het kabinet verwijst in dit kader ook graag naar de brief d.d. 17 mei 2021 over de mogelijkheden om binnen het verdrag over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV.4
Kan u ook aangeven welke besluitvorming ze dan wél verkiest?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 zou het kabinet graag zien dat binnen het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies, frequenter gebruik wordt gemaakt van QMV in plaats van unanimiteitsbesluitvorming.
Bent u voorstander van het invoeren van directe EU-belastingen?
Het heffen van directe belastingen is een bevoegdheid van de lidstaten. Dat neemt niet weg dat internationale samenwerking op het gebied van directe belastingen van groot belang is voor de EU als geheel en ook voor Nederland.
Wat zijn de totale kosten geweest van de Conferentie over de Toekomst van Europa en kan u aangeven hoeveel Nederland daar procentueel aan heeft bijgedragen?
Er bestaat geen gezamenlijk en aangewezen budget voor de Conferentie vanuit de EU-instellingen. De EU-instellingen en lidstaten namen een deel van de kosten op zich. De EU-instellingen financierden de activiteiten uit eigen bestaand budget. Zo dekte het Europees parlement de kosten voor de plenaire vergaderingen, de Raad droeg onder andere bij met vertalingen van documenten en tolken. De Europese burgerpanels zijn georganiseerd door de Europese Commissie; de contracten hiervoor zijn openbaar gemaakt op het meertalig digitale platform. Getracht is de kosten te drukken, bijvoorbeeld door het hosten van Europese burgerpanels door universiteiten, zoals door de Universiteit Maastricht afgelopen januari, en gebruik te maken van het gebouw van het Europees parlement. Lidstaten zijn verantwoordelijk geweest voor het financieren van activiteiten in eigen land. De gehele uitvoerige dialoog en de campagne Kijk op Europa met de Nederlandse burgers, uitgevoerd door een externe organisatie, heeft circa 550.000 euro gekost.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het draagvlak onder de Nederlandse bevolking over alle voorstellen uit de Conferentie?
Het kabinet heeft de representatieve en inclusieve burgerdialogen Kijk op Europageorganiseerd. Ruim 13.000 Nederlanders hebben deelgenomen. De resultaten zijn door het kabinet ingebracht gedurende de Conferentie, en zijn integraal opgenomen in het eindrapport van de Conferentie. Daarnaast zijn in het eindrapport de aanbevelingen van alle Europese burgers opgenomen, die op bepaalde punten afwijken van de wensen van Nederlandse burgers. De Nederlandse uitkomsten van de Kijk op Europa dialogen zijn integraal verwerkt in de inzet van het kabinet zoals weergegeven in de Staat van Europese Unie 2022 Kamerbrief.5 Deze inzet zal leidend zijn bij de beoordeling van de (wetgevende) voorstellen die voortvloeien uit de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een onderzoek in alle lidstaten om het draagvlak in kaart te brengen voor alle voorstellen uit de Conferentie?
Op Europees niveau is het draagvlak verzekerd door de representativiteit van de burgerconsultaties georganiseerd door de Commissie. Het kabinet heeft zich gedurende de Conferentie ingezet voor een resultaat gebaseerd op deze representatieve inbreng, ten behoeve van het draagvlak hiervoor. Ook voor de overige lidstaten en hun burgers geldt dat het draagvlak voor de maatregelen volgende uit de voorstellen zal blijken zodra deze in de vorm van (wetgevende) voorstellen worden voorgesteld, waarbij de reguliere besluitvormingsprocedures zullen worden gevolgd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden (of ten minste alvorens het debat over CoFE)?
Ja.
Het traineren van het onderzoek naar de mondkapjesdeal |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas na de noodkreet van Deloitte van 12 april jl. eindelijk aan de slag gegaan met een aantal van de door het onderzoeksbureau gevraagde acties die noodzakelijk zijn om het onderzoek te kunnen verrichten?
Vanaf de start van het onderzoek in 2021 zijn zowel vanuit Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) diverse acties in gang gezet om het onderzoek zo goed en zo snel als mogelijk uit te kunnen voeren. Zoals ik u reeds eerder via Kamerbrieven heb bericht en ook is toegelicht door het onderzoeksbureau tijdens de technische briefing op 5 april jongstleden aan de Kamer, is het onderzoek complex vanwege de grote hoeveelheid data en het aantal hierbij betrokken partijen. De verschillende fasen binnen het onderzoek vragen structureel om nieuwe acties vanuit zowel het Ministerie van VWS als het onderzoeksbureau zelf. De overdracht van data door het Ministerie van VWS in het kader van het onderzoek naar de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA) is afgerond. Indien het onderzoeksbureau nog aanvullende specifieke vragen heeft, dan beantwoordt VWS deze vragen direct.
Kunt u een verklaring geven voor het beeld dat uit de brief van Deloitte oprijst, namelijk van een Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat allerlei vertragingstactieken lijkt toe te passen en de onderzoekers zowel passief als actief lijkt tegen te werken met zowel formaliteiten rond het aanleveren van gegevens als de gefragmenteerde wijze waarop data zijn aangeleverd, namelijk gefilterd, zwartgelakt en niet in de originele bestandstypen?1
In mijn Kamerbrief van 26 april jongstleden2 heb ik u de reactie van mijn ministerie op de brief van het onderzoeksbureau van 12 april jongstleden toegestuurd. Hierin vindt u mede de reflectie van het ministerie terug op de door het onderzoeksbureau gestelde punten bijvoorbeeld betreffende de overdracht van data. Daarnaast heb ik de Kamer in voorgenoemde brief geïnformeerd dat het Ministerie van VWS onverwijld aan de slag is gegaan met een aantal van de door het onderzoeksbureau gevraagde acties.
Net als mijn voorgangers (toenmalig Minister van Ark en Staatssecretaris Blokhuis) doe ik er alles aan om het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met RGA – zo snel mogelijk met uw Kamer te kunnen delen.
Evenals uw Kamer kijk ik uit naar de resultaten van het onderzoek en vind het belangrijk om hier lessen uit te trekken voor de toekomst. De wens van uw Kamer tot snelheid en volledig inzicht in de feiten is ook de mijne.
Kunt u instemmen met de omschrijving van de verhouding tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Deloitte als een hoogopgelopen conflict?2
Nee, ik verwijs hierbij graag naar mijn brief aan uw Kamer van 26 april jongstleden waarin ik een verklaring geef voor het formele karakter van de briefwisseling. In mijn brief van 13 mei jongstleden4 heb ik ook toegelicht dat het onderzoeksbureau en ik overleg hebben gevoerd. Het ministerie en het onderzoeksbureau blijven gedurende het onderzoek – op meerdere niveaus binnen beide organisaties – continu met elkaar in gesprek.
Hoe kan Deloitte, zonder mogelijk te beschikken over alle relevante data, beoordelen dat alle relevante data over de mondkapjesdeal zijn ontvangen zolang het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport weigert een verklaring (Letter of Representation) te ondertekenen dat alle relevante data daadwerkelijk aan het onderzoeksbureau zijn overgedragen?3
Ik vind het van groot belang dat er een compleet feitenrelaas wordt opgeleverd. Alleen op basis van een volledige reconstructie kunnen we namelijk lessen trekken voor de toekomst. Juist de onafhankelijkheid van het onderzoeksbureau in het selecteren van relevante data is hiervoor van groot belang. Hiermee worden namelijk alle relevante en verschillende bronnen betrokken en dit moet zorgen voor een zo volledig mogelijk beeld.
Graag verwijs ik u hierbij naar de reactie van het Ministerie van VWS – op 26 april jongstleden – op de brief van het onderzoeksbureau van 12 april jongstleden. In deze reactie geeft mijn ministerie aan waarom zij geen toegevoegde waarde ziet om een dergelijke verklaring af te geven. Mocht de indruk bestaan dat er data ontbreken, dan wil het ministerie graag van het onderzoeksbureau weten om welke specifieke situatie of betrokken persoon of personen het gaat. Het ministerie kan zich dan namelijk maximaal inspannen om de betreffende data alsnog aan te leveren.
Waarom heeft uw ministerie de privémails van voormalig Minister De Jonge niet actief overgedragen aan Deloitte, in de wetenschap dat deze van cruciaal belang zijn voor het onderzoek, maar houdt uw ministerie het onderzoeksbureau op 26 april jl. zelfs voor dat het daartoe dan maar een concreet verzoek moet indienen?
De privémails van toenmalig Minister De Jonge zijn primair digitale middelen die onder de verantwoordelijkheid van de heer De Jonge zelf vallen. Het is aan het onderzoeksbureau om relevante bronnen aan te wijzen en te betrekken in het onderzoek. Daarom is het ook aan het onderzoeksbureau om te beoordelen of de privémailbox van de toenmalig Minister relevant is voor het onderzoek.
In de voorbereiding op het debat van 7 april jongstleden is er door het Ministerie van VWS onderzoek gedaan naar het berichtenverkeer van/naar het ministerie betreffende de voorgenoemde privémailbox. Het onderzoeksbureau heeft bij het Ministerie van VWS een formeel verzoek ingediend waarin het bureau dit rapport met onderzoeksresultaten van de CISO (Chief Information Security Officer) van VWS opvraagt. Het ministerie heeft dit rapport met het onderzoeksbureau gedeeld.
Wanneer heeft u Deloitte erop gewezen dat het onderzoeksbureau geen sluitend procesvoorstel heeft overhandigd en wanneer heeft u het onderzoeksbureau verzocht alsnog een dergelijk voorstel in te dienen?4
In de Kamerbrief van 18 juni 20217 is toegelicht dat – na een versneld offertetraject – de keuze voor een onderzoeksbureau was gevallen op Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. Na ondertekening van het contract – op 20 juli 2021 – heeft het onderzoeksbureau op 6 augustus 2021 een eerste dataverzoek ingediend. Bij de indiening van dit verzoek werd de breedte en impact van deze uitvraag duidelijk en hebben de interne toezichthouders8 binnen VWS de situatie getoetst aan de voorgestelde werkprocessen vanuit het onderzoeksbureau. Aangezien het onderzoeksbureau in alle gevallen overdracht van de relevante onderzoeksdata wenste – het gaat hier namelijk om een forensisch feitenonderzoek waarbij op forensische wijze data moet worden veiliggesteld – is in augustus 2021 aangegeven dat een aanvullende gegevensdelingsovereenkomst moest worden opgesteld om mede het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel te kunnen waarborgen. Deze gegevensdelingsovereenkomst is op 30 september 2021 door beide partijen ondertekend. Hierna kon worden gestart met nadere data-inventarisatie en – overdracht.
Is er zoveel mis met de overdracht van gegevens dat de deadline voor de oplevering van de eerste resultaten van het onderzoek gevaar loopt?
Het ophalen van de data bij verschillende partijen heeft meer tijd in beslag genomen dan op voorhand was ingeschat. De laatste aanvullende informatieverzoeken die het onderzoeksbureau aan het Ministerie van VWS heeft gedaan zijn voor de – door het onderzoeksbureau gestelde – deadline van 6 mei jl. overgedragen. Er zijn geen signalen dat de reeds aangeleverde data voor het onderzoeksbureau tot een vertraging hebben geleid.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 13 mei jongstleden heb genoemd, is een mogelijke verlenging van de termijn van wederhoor bij een betrokken partij van invloed op de geplande oplevertermijn van het eerste deelrapport. In mijn brief aan uw Kamer op 5 juli jongstleden heb ik u bericht dat volgens het onderzoeksbureau inmiddels is gebleken dat meerdere betrokkenen gebruik zullen maken van een verlengde termijn voor wederhoor. Ik verwijs u daarbij ook naar de bijlage bij deze brief waarin het onderzoeksbureau de verschillende achterliggende factoren beschrijft. Het onderzoeksbureau licht toe dat het hierdoor het rapport pas medio september aanstaande aan mij kan opleveren.
Kunt u zich vinden in de constatering van hoogleraar accountancy aan Nyenrode Business Universiteit en Universiteit Leiden, Marcel Pheijffer, dat het zwartepieten is begonnen en dat beide partijen zich aan het indekken zijn voor de vertraging?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de achtergrond van het karakter van de briefwisseling tussen het onderzoeksbureau en mijn ministerie. Beide partijen zijn met elkaar in gesprek over de beoogde oplevering van het eerste deelrapport. Gedurende het onderzoek blijven deze gesprekken op meerdere niveaus binnen beide organisaties op frequente basis plaatsvinden. Ik ben daarom een andere mening toebedeeld dan de door u genoemde omschrijving van de heer Pheijffer.
Kunt u aangeven wat de meerkosten zijn van de verdere uitbreiding van het onderzoeksteam van Deloitte met meer capaciteit om de verslagen af te ronden?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven binnen de eigen organisatie verdere maatregelen te nemen om nog meer prioriteit te kunnen geven aan de oplevering van het eerste deelrapport. Dit betekent dat de beschikbare capaciteit deels op andere wijze zal worden ingezet en werkzaamheden zijn verplaatst tussen verschillende teams. In hoeverre en in welke mate dit meerkosten met zich meebrengt, is op dit moment niet vast te stellen.
Het bericht ‘Voorbereidend jaar Twente Pathway College sluit onvoldoende aan bij UT-onderwijs’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het artikel «Voorbereidend jaar Twente Pathway College sluit onvoldoende aan bij UT-onderwijs»1, waar onder andere in staat dat bijna 60% van de studenten dat aan een voorbereidend jaar begint het bindend studieadvies (bsa) niet haalt?
De Gedragscode Internationale Student in het hoger onderwijs (hierna: Gedragscode) schrijft voor dat de onderwijsinstelling die de toelating en inschrijving tot de opleiding afhankelijk maakt van het succesvol doorlopen van een voorbereidend jaar of premaster, zich er vooraf van vergewist dat de internationale student het voorbereidend jaar of de premaster naar verwachting succesvol zal afronden. Na het succesvol afronden van het voorbereidend jaar zijn de deficiënties weggewerkt en wordt door de onderwijsinstelling de voorwaardelijke toelating omgezet in een definitieve toelating tot de hoofdstudie. Hiermee zou een goede instroom en doorstroom in de hoofdstudie verwacht mogen worden. In dat licht lijkt een positief bindend advies van 40.9% in het eerste jaar van de wo-bachelor laag. Er is echter geen centrale registratie van het bindend studieadvies, waardoor een vergelijking op studiesucces met andere voorbereidende programma’s of met studenten die via de «reguliere» weg zijn ingestroomd, niet goed mogelijk is.
De UT heeft desgevraagd de volgende toelichting gegeven: het percentage van 40,9% is inclusief studenten die (zelf) vroegtijdig stoppen gedurende het foundation year. Uit het evaluatierapport blijkt dat van de TPC studenten die in 2020–2021 beginnen aan de UT Bachelor, en het eerste jaar hebben afgerond, 66% een positief BSA heeft gekregen. Dit percentage is exclusief uitvallers en inclusief studenten met een uitgesteld BSA. Ter vergelijking: voor alle UT Bachelor studenten van cohort 2020–2021, is dit percentage 79%.
Uit het onderzoek uit 2020 van de Landelijke Commissie Internationale Student in het Hoger Onderwijs (hierna: Landelijke Commissie), naar een aantal private aanbieders van het voorbereidend jaar, bleek overigens geen verschil tussen de «reguliere» studenten en de studenten die zijn ingestroomd via een voorbereidend jaar, als het ging om het halen van het BSA in het eerste jaar van de hoofdstudie. Navitas, waarvan Twente Pathway College een lokale afdeling is, was in die studie wel opgenomen, maar omdat het programma dat jaar voor het eerst werd aangeboden, kon in dit onderzoek nog geen beeld worden gegeven van studiesucces in de vervolgopleiding.
Wat zijn de publieke kosten van één internationale student die zijn bsa niet haalt?
De onderwijsuitgaven per student per jaar in het wetenschappelijk onderwijs bedragen gemiddeld ca. € 8.300. Dit geldt voor Nederlandse studenten en andere studenten uit de Europese Economische Ruimte (EER). Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 en vraag 6 gaat het hier vrijwel geheel om niet-EER studenten waarvoor geen publieke kosten worden gemaakt.
Kunt u aangeven hoe een commercieel traject om meer internationale studenten aan te trekken, waar studenten tot € 15.000,– per jaar voor betalen, zich verhoudt tot de passage in het artikel over «zorgen voor een uitputting van de UT-middelen»? Op welke wijze worden publieke middelen door de Universiteit Twente besteedt aan de commerciële activiteiten van Twente Pathway College? Kunt u tevens aangeven hoe de scheiding van de geldstromen bij deze en andere universiteiten waarbij commercieel een voorbereidend jaar wordt aangeboden geregeld is? Hoe houdt u hier toezicht op?
De UT mag alleen publieke middelen besteden aan private activiteiten als aan de voorwaarden uit de «Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten» wordt voldaan. De tweede voorwaarde, genoemd in artikel 3 van deze beleidsregel, behelst dat publieke middelen alleen voor private activiteiten mogen worden ingezet indien de activiteit aantoonbare meerwaarde heeft voor de wettelijk bekostigde taak.
Publieke middelen investeren
Bekostigde onderwijsactiviteiten zijn activiteiten in lijn met artikel 1.3 van de WHW. En dat ziet op ingeschreven studenten. Daar mag de bekostiging (de publieke middelen) aan worden besteed. Onder publieke middelen vallen bijvoorbeeld ook publiek bekostigde docenten en lesruimten.
Overige activiteiten zijn privaat en deze kunnen alleen met publieke middelen worden gefinancierd als de voorwaarden uit de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten worden toegepast.
Verantwoording publieke middelen
Binnen de geldende wet- en regelgeving mag elke instelling de financiële administratie naar eigen inzicht inrichten. Dit geldt eveneens voor het verwerken van transacties inzake publieke of private activiteiten. Het bevoegd gezag kan ervoor kiezen om de private activiteiten in een aparte rechtspersoon onder te brengen, maar is daar niet toe verplicht, zolang de financiële verantwoording maar volledig en transparant is. De inspectie kan eventueel onderzoeken of de instelling bij haar private activiteiten (die met publieke middelen worden gefinancierd) passende (risico-) beheersmaatregelen heeft getroffen en die ook adequaat toepast. Het bevoegd gezag dient daarnaast op verzoek van de Minister, dan wel op verzoek van de inspectie, inzage te geven in álle specifieke private activiteiten, met name voor wat betreft de interne kostentoerekeningen (voor- en nacalculatie van de integrale kostprijs, inclusief een berekening van de risico-opslag op de geïnvesteerde publieke middelen).
In het accountantscontroleprotocol 2021 is opgenomen dat de instellingsaccountant vaststelt dat aan de in artikel 3.7 van de Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten opgenomen verantwoordingseis in het bestuursverslag is voldaan.2
De Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten stelt in artikel 3, onder 7, dat over de investeringen met publieke middelen in private activiteiten verantwoording dient te worden afgelegd in het bestuursverslag.
De inspectie houdt toezicht op naleving van de Beleidsregel tijdens haar reguliere vierjaarlijks instellingstoezicht of op basis van signalen.
Het gaat hier overigens om internationale studenten die een kostendekkend (vaak commercieel tarief) betalen voor het voorbereidend traject. Niet-EER studenten betalen bovendien voor hun bachelor of master het hogere instellingscollegegeld. In die zin is er geen sprake van (uitputting van) publieke middelen. Wel geven enkele docenten in het evaluatierapport aan dat de studenten die via het foundation year van Twente Pathway de bachelor instromen, vaker moeite hebben met de manier waarop het Nederlandse academisch onderwijs is georganiseerd (onder andere de gevraagde zelfstandigheid) en daardoor meer aandacht en ondersteuning nodig hebben.
Is volgens u, voor (aspirant-)studenten, in voldoende mate duidelijk dat er sprake is van twee aparte organisaties (namelijk een commerciële organisatie Twente Pathway College en een publieke organisatie de Universiteit Twente), aangezien de website «Twente Pathway College» volledig in dezelfde huisstijl is als die van de Universiteit Twente?
Voorbereidende programma’s worden door of onder verantwoordelijkheid van de betreffende hogeschool of universiteit aangeboden. Die blijft dus altijd verantwoordelijk voor het onderwijs in het voorbereidend traject, ook als dat in de praktijk wordt uitgevoerd en aangeboden door een andere (commerciële) partij. Desalniettemin moet in de informatievoorziening aan de aspirant-studenten duidelijk worden gemaakt hoe het voorbereidend programma wordt aangeboden en door wie. In de Gedragscode is hierover onder andere opgenomen: «De onderwijsinstelling stelt, onder andere via de website, tijdig betrouwbare en eenvoudig toegankelijke informatie aan de internationale student ter beschikking over het aangeboden onderwijs, tenminste m.b.t. (..) een beschrijving van de opleiding».
De Landelijke Commissie heeft geen signalen ontvangen van studenten over mogelijke onduidelijkheid over welke organisatie The Twente Pathway aanbiedt.
In het onderzoek in 2020 constateerde de Landelijke Commissie wel dat de Universiteit Twente zelf geen informatie verschaft op haar website over The Twente Pathway. De informatievoorziening verloopt volledig via de daarvoor ingericht website «The Twente Pathway».
Is volgens u, voor (aspirant-)studenten, in voldoende mate duidelijk dat het voorbereidend jaar een commerciële activiteit is waar geen publiek toezicht op wordt gehouden?
De Landelijke Commissie heeft geen klachten ontvangen over dit specifieke onderwerp. Eén van de uitkomsten van de periodieke evaluatie van de Gedragscode is dat een separaat hoofdstuk in de Gedragscode wordt ingericht over de samenwerking met aanbieders van voorbereidend onderwijs. Daarnaast werkt de Landelijke Commissie aan een verkenning die ziet op de samenwerking met gecontracteerde agenten, zie ook het antwoord op vraag 7.
Vindt u het aanvaardbaar dat dit type onderwijs niet onder het toezicht van de inspectie valt, omdat de wettelijke basis hiervoor ontbreekt, mede gezien deze vorm van onderwijs leidt tot publiek gefinancierd wetenschappelijk onderwijs?
Dit type onderwijs valt inderdaad niet onder de WHW en daarmee niet onder toezicht van de Inspectie. Wel is hier sprake van zelfregulering (die periodiek geëvalueerd wordt) en heeft de Landelijke Commissie hierin een belangrijke rol. De voorbereidende trajecten zijn bedoeld voor internationale studenten die nog niet toelaatbaar zijn tot de bachelor of master. Voor de voorbereidende trajecten moet een kostendekkend tarief worden gevraagd. De niet-EER studenten die daarna doorstromen naar een bachelor of master, moeten hiervoor het instellingscollegegeld betalen. Het onderwijs voor deze groep is daarmee niet publiek gefinancierd.
Hoe gaat het met de voornemens zoals verwoord staan in de briefReactie op verzoek commissie over het bericht «Hoe de UvA in de jacht op de internationale student de grenzen opzoekt»?2 Kunt u hierbij in ieder geval ingaan op de volgende twee punten: de evaluatie van de Gedragscode waarbij mede vanwege de zorgplicht voor de jonge aankomende studenten gekeken wordt naar de rol van private aanbieders bij voorbereidende jaren, in het bijzonder de rol van de zogenoemde agenten bij de werving; wat de stand van zaken is rondom de vergewisplicht in de Gedragscode (artikel 4.5) waarbij onderwijsinstellingen vooraf nauwkeuriger moeten nagaan in hoeverre studenten het voorbereidend jaar naar verwachting met succes zullen doorlopen? In hoeverre geldt deze plicht ook voor het bsa?
De Gedragscode is een vorm van zelfregulering. De Gedragscode is opgesteld door de hoger onderwijsinstellingen, vertegenwoordigd door de koepelorganisaties. De overheid stelt ondertekening van de Gedragscode door de onderwijsinstelling als voorwaarde voor het verlenen van verblijfsvergunningen aan buitenlandse studenten van buiten de EER.
De periodieke (vijfjaarlijkse) evaluatie van de Gedragscode is bijna afgerond. De geactualiseerde tekst kan waarschijnlijk worden vastgesteld op 1 juli en op 1 oktober aanstaande in werking gaan. In de Gedragscode wordt onder andere ingegaan op de zogenoemde agenten en op de schriftelijke overeenkomst tussen hogeronderwijsinstelling en agent, die de taken, rollen en verplichtingen van beide partijen, naar elkaar en naar de student, vastlegt. Daarnaast zal de Landelijke Commissie in een verkenning naar de samenwerking met agenten best practices en risico’s in kaart brengen en vertalen naar handvatten die de hogeronderwijsinstellingen kunnen helpen bij de uitvoering van de Gedragscode. Volgens de vergewisplicht in de Gedragscode stelt de instelling jaarlijks, na afloop van ieder studiejaar, de studievoortgang vast. Dit is nodig omdat deze groep studenten voor het behouden van hun verblijfsvergunning op grond van studie jaarlijks minimaal 50% van de studiepunten moet halen. De Landelijke Commissie en koepelorganisaties hebben geen aanleiding gevonden de vergewisplicht in relatie tot het voorbereidend onderwijs te wijzigen. Door beoordeling van de vooropleiding en taalvaardigheid beoordelen de hogeronderwijsinstellingen in algemene zin de kans van slagen van studenten in de bachelor of master opleidingen.
Het bindend studieadvies geldt voor alle studenten en is daarom niet apart opgenomen in deze Gedragscode voor internationale studenten.
Wat is volgens u de toekomst van deze commerciële voorbereidende jaren? Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om hiermee te stoppen?
In een brief van 7 januari jl., naar aanleiding van het rapport van de Landelijke Commissie, heeft mijn voorganger aangegeven dat de insteek van OCW een strikte benadering is. Daarin kan alleen bij een strenge selectie op talent een uitzondering worden gemaakt voor aankomend niet-EER studenten met een diploma op havoniveau voor de wo-bachelor.
UNL (Universiteiten van Nederland), Vereniging Hogescholen en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding hebben op verzoek van OCW een kwaliteitskader opgesteld voor het voorbereidend jaar, waarin strengere selectiecriteria zijn opgenomen voor de toegang tot het voorbereidend traject (met name voor de wo-bachelor). De koepelorganisaties hebben aangegeven dat een volgende versie van het kwaliteitskader een nog striktere insteek zal hebben wat betreft de toelaatbaarheid. Het is de bedoeling de volgende versie in te laten gaan voor toelating tot het studiejaar 2023–2024.
Met dit kwaliteitskader wordt een belangrijke aanbeveling van de Landelijke Commissie opgevolgd. Die richtte zich op het strenger selecteren van de groep aankomend studenten voor het voorbereidend jaar en het opstellen van duidelijke en objectieve criteria hiervoor. De Landelijke Commissie zegt hierover onder andere: «In een groot aantal landen is een 5-jarige, algemeen vormende secundaire opleiding het hoogst haalbare niveau van voortgezet onderwijs, dat naar Nederlandse maatstaven gewaardeerd wordt op havoniveau. Ook de beste aankomende studenten uit deze landen bevinden zich in een dergelijke situatie, terwijl deze wellicht een bijdrage kunnen leveren aan de international classrooms van het Nederlandse hoger onderwijs. De actieve werving door de onderwijsinstellingen moet dan alleen op de enkele getalenteerde aankomende studenten zijn gericht.» De Landelijke Commissie beveelt dus niet aan om volledig te stoppen met de voorbereidende trajecten, maar noemt een aantal duidelijke verbeterpunten, die ik onderschrijf.
Om te garanderen dat dit kader daadwerkelijk leidt tot aanscherping, is het belangrijk te monitoren. Na één jaar zal een eerste evaluatie worden gedaan, waarbij mijn collega van JenV en ik betrokken zullen zijn. In het kwaliteitskader is verder opgenomen dat drie jaar na inwerkingtreding, de effectiviteit wordt geëvalueerd.
Het bericht ‘Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Inspectie: Stop met aantrekken arbeidsmigranten» op AD.nl van 7 mei jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmsignaal van de inspecteur-generaal van de Arbeidsinspectie over arbeidsmigratie en de gevolgen daarvan?
Terecht signaleert de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: Arbeidsinspectie) dat er schaduwkanten kleven aan arbeidsmigratie. Het kabinet zet in op het aanpakken van misstanden en daarmee op het creëren van een gelijk speelveld. Ik ben daarom volop aan de slag met de uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Voor arbeidsmobiliteit binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers. Dat is een groot goed. Daar kan en wil ik niet aan tornen. Daarnaast ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen, kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod in Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid.
Door terughoudend te zijn bij de toelating van arbeidsmigranten van buiten de EU, wordt door het kabinet rekening gehouden met de effecten die arbeidsmigratie heeft op de samenleving. Het kabinet vindt het belangrijk dat er aandacht is voor korte- en lange termijneffecten van (meer) arbeidsmigratie op tal van beleidsterreinen, zoals op huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, maar ook op sociale cohesie in wijken en buurten.
Bent u het eens met de constatering van de Arbeidsinspectie dat het groeiende aantal arbeidsmigranten een negatieve invloed heeft op een groot aantal problemen in Nederland, zoals de woningnood en toenemende ongelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het kabinet daarom nu daadwerkelijk kiezen voor een koers waarin de bevolking niet verder groeit, zoals de Arbeidsinspectie aanbeveelt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de analyse van de Arbeidsinspectie dat de baten van arbeidsmigratie op dit moment vooral terecht komen bij werkgevers en uitzendbureaus, terwijl de kosten bij de samenleving liggen? Indien u deze analyse niet (of slechts gedeeltelijk) deelt, waarom niet?
De analyse van de Arbeidsinspectie is een economische en maatschappelijke analyse en geeft aan dat de economische keuzes die door bedrijven gemaakt worden zorgen voor druk op de samenleving.
Wel moet gezegd worden dat onze economie op dit moment niet zonder arbeidsmigranten kan. Zij zorgen ervoor dat onze supermarkten vol liggen en onze pakketjes op tijd bezorgd. Daar waar dit niet goed gaat, moeten we dit aanpakken. Daarom zet ik in op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om misstanden tegen te gaan zodat de maatschappelijke kosten afnemen. Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling uit het rapport van Roemer om een bedrijfseffectrapportage in te voeren, zodat de mogelijke negatieve gevolgen van nieuwe bedrijvigheid aan de voorkant al goed meegewogen worden. Zoals ik in mijn brief van 6 juli jl. over de Verkenning bevolking 2050 en de voortgang van de motie Dijkhoff c.s. en Den Haan c.s. heb toegelicht (Kamerstuk 35 925, nr. 171), ligt de vraag voor hoe het migratiebeleid in brede zin in de toekomst vorm en inhoud dient te krijgen. Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijzen er in hun rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, arbeid, zorg en wonen» (Kamerstuk 35 570, nr. 59) op dat in 2050 het aantal ouderen in de Nederlandse bevolking is toegenomen door een dubbele vergrijzing2, het aandeel van de bevolking in de werkzame leeftijden is afgenomen en het aandeel van de bevolking met een migratieachtergrond is gestegen. Hoewel het migratiesaldo de meest bepalende factor is in de demografische ontwikkeling, zijn de sturingsmogelijkheden mede afhankelijk van bredere maatschappelijke en economische vraagstukken. Het kabinet heeft de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld om zicht te krijgen op de scenario's, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder van vergrijzing en migratie, tot tenminste 2050, tegen de achtergrond van de brede welvaartsbenadering. Het advies van de commissie wordt in het vierde kwartaal van 2023 verwacht. De appreciatie van het kabinet wordt begin 2024 aan de Kamer aangeboden.
Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke verdeling onevenwichtig en dus onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de conclusie dat het «ruime aanbod van goedkoop buitenlands personeel» ervoor zorgt dat bedrijven weinig prikkels voelen om te innoveren of arbeidsvoorwaarden te verbeteren?
Dit klopt en is ook al eerder in diverse rapporten aan de orde gekomen.3 Arbeidsmigratie van buiten de EU zie ik daarom ook als sluitstuk bij de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt. Bedrijven zullen dus moeten blijven innoveren, ook voor hun concurrentiepositie. Het kabinet blijft zich inzetten voor het toepassen en stimuleren van arbeidsbesparende technologie en andere vormen van procesinnovatie. Wat deze inzet precies behelst, komt terug in de Kamerbrief Aanpak Arbeidsmarktkrapte die naar de Kamer is verzonden.
Deelt u de mening dat in plaats van dat wordt gekeken naar de optie arbeidsmigratie, moet worden ingezet op het activeren en aan het werk helpen van onbenut arbeidspotentieel, waaronder 327.000 werklozen maart jl., in Nederland, zodat arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt niet de plaats innemen van werklozen?
Ja, we willen allereerst kijken naar het onbenut arbeidspotentieel waaronder 327.000 werklozen. In verschillende sectoren zoals de zorg, het onderwijs maar ook in de horeca, energie en vervoer is men naarstig op zoek naar arbeidskrachten. De werkloosheid is laag en er zijn meer vacatures dan werklozen. Daarmee is de arbeidsmarkt nu al uitzonderlijk krap, terwijl de verwachting is dat tekorten verder zullen oplopen. De aanhoudende personeelstekorten leiden mede tot verlies van kwaliteit en beschikbaarheid van (publieke) diensten. Daardoor komt het aanpakken van maatschappelijke opgaven onder druk te staan en kan de brede welvaart worden geschaad.
Door de toegenomen krapte kijken werkgevers steeds vaker naar arbeidsmigratie van buiten de EU om het arbeidsaanbod te vergroten. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Eerst dient dus gekeken te worden naar onder andere de verbetering van arbeidsvoorwaarden, onbenut arbeidspotentieel, verhogen van de arbeidsparticipatie, innovatie en de mogelijkheid om mensen om of bij te scholen.
Hoe gaat u de inzet op dit punt intensiveren?
Een aanpak van krapte moet perspectief bieden op voldoende werkenden die productief aan de slag zijn op passende plekken. Met die werkenden kunnen we de maatschappelijke uitdagingen en transities van de toekomst met vertrouwen tegemoet zien. Deze krappe arbeidsmarkt biedt voor sommige werkzoekers, deeltijdwerkers en mensen die noodgedwongen meerdere banen combineren, extra kansen, die het kabinet wil benutten. Het kabinet zet zich daarom ook actief in voor mensen die aan de kant staan.4 Uw Kamer is onlangs in meer detail geïnformeerd over de inzet van het kabinet in een Kamerbrief over de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Deze aanpak moet in samenhang worden bezien met arbeidsmarktbrieven die het kabinet heeft gestuurd en nog zal sturen.5
In de Kamerbrief staat beschreven dat het kabinet inzet op drie pijlers:
Het verminderen van de vraag naar arbeid.
Het vergroten van het arbeidsaanbod.
Het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid.
Vanuit dit denkkader werkt het kabinet aan zes acties die krapte kunnen verminderen:
Stimuleren van technologie- en procesinnovatie
Inzet op arbeidsaanbod
Verbeteren van de match
Stimuleren van meer uren werken
Inzet op leven lang ontwikkelen
Verbeteren aansluiting initieel onderwijs en arbeidsmarkt
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de aanbevelingen van het «Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten»?
Het vorige en huidige kabinet hebben de aanbevelingen, net als uw Kamer, omarmd. Ook in demissionaire status is doorgewerkt aan de uitvoering van de aanbevelingen. Hierover bent u op 1 april 2021 voor de eerste maal geïnformeerd, vervolgens in de eerste jaarrapportage arbeidsmigranten eind 2021 en voorafgaand aan het recente Commissiedebat Arbeidsmigratie heeft u een Kamerbrief ontvangen over de inzet van het huidige kabinet waarin het kabinet ook enkele mijlpalen voor de aankomende periode heeft benoemd.6 Tevens is uw Kamer over verschillende afzonderlijke trajecten ook apart geïnformeerd, soms via andere Vaste Kamercommissies.7
Hoe beoordeelt u in het licht van deze boodschap van de Arbeidsinspectie het voornemen van het kabinet, zoals omschreven in het coalitieakkoord, om de mogelijkheden voor arbeidsmigratie juist te verruimen, door met landen buiten de Europese Unie afspraken te maken?
Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Werkgevers in Nederland kunnen alleen arbeidsmigranten van buiten de EU werven, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden van de Wav en kunnen aantonen eerst te hebben gezocht naar personeel binnen Nederland en de EER en er geen prioriteitgenietend aanbod binnen Nederland en de EER aanwezig is. Alleen voor internationaal talent dat een bijdrage levert aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid en geldt een uitzondering.
Zoals in lijn met het Coalitieakkoord en de wens om meer grip te krijgen op migratie, onderschrijft het kabinet dat partnerschappen met prioritaire migratielanden, mits goed vormgegeven, kunnen bijdragen aan een integrale benadering op migratiesamenwerking met derde landen, waaronder het tegengaan van irreguliere migratie en het verbeteren van effectieve terugkeersamenwerking voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Afspraken over legale migratie zijn daarbij een belangrijk onderdeel om samenwerking op migratie met belangrijke transit- en herkomstlanden te verbeteren. Het kabinet is voornemens, zoals aangekondigd in het Coalitieakkoord, om als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers en migranten zonder rechtmatig verblijf, beleid te maken om in dit kader gerichte visumverlening en tijdelijke, kleinschalige legale en circulaire arbeidsmigratie via pilots/stapsgewijs mogelijk te maken binnen strikte wederzijdse afspraken en voorwaarden. Hierbij dient ook aandacht te zijn voor het absorptievermogen van Nederland en de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). De komende tijd zal het kabinet zich buigen over op welke wijze het voornemen uit het Coalitieakkoord vorm kan worden gegeven.
In hoeverre wordt bij uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie ook betrokken wat de negatieve gevolgen daarvan zijn op de samenleving en verzorgingsstaat in termen van publieke lasten, ook op de langere termijn?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, en een groot deel werkt in voor Nederland belangrijke sectoren. De laatste jaren zijn echter ook de schaduwkanten van arbeidsmigratie duidelijk naar voren gekomen. In bredere context bezien raakt arbeidsmigratie aan een verscheidenheid van beleidsterreinen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid, (irreguliere) migratie, terugkeer en overname, maar ook aan grote maatschappelijke en sociaaleconomische vraagstukken, waaronder integratie. Zoals wat voor economie we als Nederland willen zijn, wat de impact is op de brede welvaart, en welke rol afspraken over tijdelijke en circulaire arbeidsmigratie kunnen vervullen bij migratiesamenwerking met derde landen. Zoals ook aangegeven in het Commissiedebat van 19 mei jongstleden (mede als reactie op vragen van dhr. Eerdmans) worden deze aspecten worden meegenomen bij de uitwerking en besluitvorming over plannen omtrent arbeidsmigratie. Om uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen, voert het kabinet de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) uit.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen voor het creëren van de bevoegdheid voor lidstaten tewerkstellingsvergunningen voor arbeiders die via een andere lidstaat de Europese Unie zijn binnengekomen in te voeren, zodat landen zelf het aantal arbeidsmigranten kunnen beperken? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is op 22 november 2021 geïnformeerd dat dit niet mogelijk is.8 Tussen de EU/EER-landen en Zwitserland geldt het vrije verkeer van personen en diensten, die gezamenlijk zorgen voor het vrije verkeer van vestiging en werknemers. Deze fundamentele vrijheden vormen – naast het vrije verkeer van goederen en kapitaal – de kernelementen van de interne markt en zijn het fundament onder de Europese samenwerking. Het uitgangspunt bij het vrij verkeer van werknemers is het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit tussen werknemers uit de EU/EER-lidstaten en Zwitserland. In lijn hiermee mag voor burgers uit deze lidstaten geen tewerkstellingsvergunning worden vereist.
Dit is op verschillende momenten bevestigd. Zo heeft het Hof van Justitie geconcludeerd dat het vrije dienstenverkeer zich ertegen verzet dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde ondernemer verbiedt zich tijdelijk op zijn grondgebied met zijn personeel vrij te verplaatsen, of de verplaatsing van het betrokken personeel aan beperkende voorwaarden te onderwerpen. Uw Kamer heeft de Raad van State verzocht om in kaart te brengen of het mogelijk is – en zo ja, welke mogelijkheden het huidige Europese Unierecht biedt – om op nationaal niveau additionele regels te stellen op het terrein van arbeidsmigratie binnen de EU. De Raad van State concludeert in lijn met het Hof dat het Unierecht geen maatregelen toestaat die de aantallen arbeidsmigranten afkomstig uit andere lidstaten en de duur van deze arbeid beperken, omdat deze in strijd zijn met het verbod op discriminatie naar nationaliteit. Dergelijke maatregelen zouden het vrij verkeer van werknemers en diensten aanzienlijk aantasten. De mogelijkheden om op nationaal niveau regels te stellen over arbeidsmigratie, door het inperken van het vrij verkeer van personen en werknemers, zijn volgens de Raad per definitie en bewust, beperkt. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van de Raad. De Raad van State stelt dat vanuit het Unierecht bezien maatregelen het meest kansrijk zijn wanneer die niet aanknopen bij de vorm waarin arbeidsmigratie plaatsvindt, maar bij de concrete misstanden die zich voordoen, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, (volks-)gezondheid of huisvesting, en het (gemeentelijk en nationaal) toezicht daarop, respectievelijk de handhaving daarvan. Maatregelen op deze terreinen zijn ook uit oogpunt van effectiviteit te overwegen. De Raad van State verwijst hiervoor naar het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie-Stoffer/Eerdmans over het onderzoek naar een migratiequotum?2
Op 4 november 2021 heeft de Staatssecretaris van J&V aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gevraagd om advies uit te brengen over beleidsmatige richtgetallen.10 Hierbij is de ACVZ ook specifiek verzocht om de motie-Stoffer/Eerdmans over het migratiequotum in acht te nemen. Naar verwachting komt de ACVZ na de zomer met een advies.
De 75th World Health Assembly van 22 tot 28 mei 2022 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Welke kabinetsleden zijn aanwezig bij de 75ste World Health Assembly (WHA)? Bij welke agendapunten levert Nederland een actieve inbreng? Kunt u deze inbrengen vooraf met de Kamer delen?
Minister Kuipers is hoofd van de Nederlandse delegatie bij de WHA75.
Nederland praat in principe mee over alle agendapunten, al dan niet via een gemeenschappelijk EU-statement. Vanuit een volksgezondheidsperspectief zijn voor mij o.a. de discussies over de WHO Global Strategy for food safety en die over het werk van WHO in noodsituaties, van belang. De definitieve EU-statements zullen live te volgen zijn en worden beschikbaar gemaakt op de WHO website.
Is het juist dat tijdens de 75ste WHA gesproken wordt over het verhogen van de bijdragen van de aangesloten landen? Hoeveel gaat de bijdrage van Nederland omhoog als dit voorstel wordt aangenomen? Wat is het kabinetsstandpunt over het verhogen van onze bijdrage? Heeft Nederland vetorecht over het verhogen van onze bijdrage? Hoe wordt een eventuele verhoging gefinancierd?1
Na intensieve discussies in de WHO Working Group on Sustainable Financing (WGSF) staat op de aankomende WHA een voorstel op de agenda om de verplichte contributie van de lidstaten met 20% te verhogen. Als het voorstel wordt aangenomen betekent dat voor Nederland een jaarlijkse verhoging met
€ 1,1 mln. In de kabinetsreactie op het rapport van de Inspectie Ontwikkelings-samenwerking en Beleidsevaluatie (IOB), met als titel «Voorkomen is beter dan genezen»2 uit 2016, spreekt het kabinet zich uit voor de verhoging van de verplichte contributie, verwijzend naar de kwetsbare afhankelijkheid van de WHO van vrijwillige bijdragen van een beperkt aantal donoren. Het huidige kabinet steunt deze nog lijn nog steeds. Over de verhoging van de contributie wordt door alle lidstaten gestemd, zonder vetorecht. De verhoging zal gefinancierd worden door de verhoging van het budget dat speciaal voor de verplichte contributie aan WHO op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gereserveerd is.
Kunt u alle amendementen op deInternational Health Regulations(IHR, 2005) met spoed naar de Kamer sturen?2
Tijdens de 75ste World Health Assembly (WHA) zal één specifiek wijzigingsvoorstel op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) ter besluitvorming voorliggen.
Het gaat hierbij om een voorstel tot wijziging van artikel 59 lid 1 van de IGR, waarbij de termijnen voor het maken van een voorbehoud of afwijzing van amendementen op de IGR kenbaar moeten worden gemaakt, verkort worden van 18 naar 9 maanden. Daarnaast wordt voorgesteld in artikel 59 lid 2, de termijn van inwerkingtreding van een amendement op de IGR te verkorten van 24 naar 12 maanden. Wanneer de WHA dit amendement aanneemt zullen artikelen 55, 61, 62 en 63 op dezelfde wijze bijgewerkt worden.
Naast dit concreet voorliggende amendement, zijn er door de Verenigde Staten en door de Russische Federatie aanvullende wijzigingsvoorstellen ingediend. Deze worden tijdens de WHA75 niet in stemming gebracht en zullen naar verwachting op een later tijdstip door de lidstaten worden besproken, samen met eventueel nog in te dienen amendementen vanuit andere WHO-lidstaten. De nadere beschouwing van deze en eventuele andere wijzigingsvoorstellen moet echter nog plaatsvinden en worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces. Indien gewenst informeer ik uw Kamer graag nader over dit proces.
Is het juist dat de IHR 2005 juridisch bindend is voor de landen aangesloten bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Klopt het dat eventuele wijzigingen die worden aangenomen tijdens de 75ste WHA voor Nederland juridisch bindend zijn?
De Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005) is momenteel het belangrijkste mondiale instrument voor de samenwerking tussen WHO-lidstaten op het vlak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. De Regeling omvat aanbevelingen, afspraken en regels rondom het detecteren, anticiperen op en bestrijden van internationale ernstige gezondheidsbedreigingen. De IGR is gebaseerd op artikel 21 onder a van de WHO-statuten. Op basis van artikel 22 van de statuten, zijn regelingen die aangenomen worden ingevolge artikel 21 juridisch bindend. Op grond van artikel 59 lid 2 (IGR 2005) zijn eventuele amendementen, 24 maanden na het WHA-besluit van kracht, tenzij een lidstaat een voorbehoud maakt of een amendement afwijst, hetgeen binnen 18 maanden na aanvaarding van een amendement door de WHA aan de WHO gecommuniceerd moet worden. Het enige amendement op de IGR 2005 dat waarschijnlijk in stemming gebracht gaat worden tijdens de 75ste WHA betreft een voorstel van de Verenigde Staten om deze termijnen te verkorten.
Kunt u aangeven hoe het parlement betrokken is geweest bij de voorbereidingen van het kabinet op de 75ste WHA? Bent u van mening dat het parlement goed geïnformeerd is over wat er allemaal besloten gaat worden en de kabinetsstandpunten daarover, gegeven het feit dat de WHA het besluitvormend orgaan is van de WHO en de IHR 2005 juridisch bindend is?
In de regel wordt uw Kamer achteraf geïnformeerd over de uitkomsten van de WHA en in sommige gevallen op specifiek verzoek, soms ook vooraf. Tot op heden heeft uw Kamer niet aangegeven dat deze werkwijze niet volstond. Ik kan me voorstellen dat in het licht van de Covid-crisis, uw Kamer meer interesse heeft gekregen in het werk van de WHO en dat een proces zoals we dat kennen van de EU raden-van ministersbijeenkomsten, waarbij er vooraf een geannoteerde agenda aan uw kamer wordt gezonden, nu wellicht passend is. Indien gewenst kunnen we een dergelijke werkwijze invoeren.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten tot het oprichten van een «Nalevingscommitee» (Compliance Committee)? Is het juist dat zo’n Nalevingscommitee toezichthouder wordt of Nederland (en andere landen) de IHR 2005 naleeft? Wat houdt dat precies in de praktijk in? Wat is het kabinetsstandpunt op dit voorstel?3
De Verenigde Staten (VS) hebben in januari 2022 een aantal amendementen voorgesteld op de Internationale Gezondheidsregeling (IGR 2005). Een van voorstellen betreft een toevoeging onder artikel 53 van de IGR 2005, met als doel een Compliance Committee in te stellen. Op hoofdlijnen lijkt het hierbij te gaan om een adviserend comité dat Lidstaten zou kunnen ondersteunen bij het implementeren van de IGR 2005.
De bespreking van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden en zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces, samen met een aantal andere voorstellen. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om het tweede lid van artikel 12 van de IHR 2005 te wijzigen?4Klopt het dat met deze wijziging de WHO eenzijdig kan besluiten of er sprake is van een noodsituatie? Kan de WHO straks de noodsituatie uitroepen over Nederland? Wat is uw standpunt daarover?
Een ander amendement dat door de VS is voorgesteld, betreft een wijziging in artikel 12 lid 2 van de IGR 2005, waarbij de wijze waarop wordt vastgesteld of er sprake is van een internationale gezondheidscrisis, wordt aangepast. De nadere beschouwing van dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt.
Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Kunt u een toelichting geven op het voorstel van de Verenigde Staten om een zesde lid toe te voegen aan artikel 12 van de IHR 2005? Klopt het dat met deze toevoeging een lokale uitbraak door de WHO (eenzijdig) kan worden uitgeroepen tot een «noodsituatie van internationaal belang»? Kan het betreffende land vervolgens alleen maar een verzoek indienen om die noodsituatie te beëindigen?
De VS hebben ook voorgesteld artikel 12 lid 6 van IGR 2005 te wijzigen, waarbij er wordt voorzien in een mogelijkheid tot het uitroepen van een staat van verhoogde waakzaamheid en mogelijke internationale maatregelen wanneer er nog geen internationale gezondheidscrisis is uitgeroepen. De nadere beschouwing van ook dit concrete voorstel moet nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Hoe verhouden deze twee voorgestelde wijzigingen van artikel 12 zich tot onze parlementaire democratie? Worden parlement en kabinet op een zijspoor gezet indien de WHO besluit dat een uitbraak in Nederland internationale proporties heeft?
De door de VS voorgestelde wijzigingen van artikel 12 lid 2 resp. lid 6, lijken tot doel te hebben de WHO in staat te stellen sneller en in een vroegtijdiger stadium te bepalen of er sprake is van een ernstige internationale gezondheidscrisis of een situatie waarbij een verhoogde staat van paraatheid is gewenst. Naar verwachting zullen deze voorstellen niet ingrijpen in de nationale bevoegdheid van lidstaten waar zo’n situatie zich voordoet, om zelf maatregelen te nemen via hun nationale besluitvorming- en parlementaire processen. Conform de IGR 2005 kan de WHO lidstaten in zo’n situatie adviseren welke maatregelen daarbij effectief zouden kunnen zijn. Zoals gesteld, moet de nadere beschouwing van de door de VS onder artikel 12 voorgestelde wijzigingen nog plaatsvinden. Het voorstel zal niet in stemming worden gebracht tijdens de WHA75, maar mogelijk worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Wilt u de garantie geven niet akkoord te gaan met het amendement van de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zal naar verwachting alleen de door de VS voorgestelde wijziging van artikel 59 in stemming worden gebracht tijdens de WHA75. Het gaat daarbij om een aanpassing van de termijn waarbinnen door de WHA aangenomen wijzigingsvoorstellen op de IGR 2005 in werking treden, alsmede de termijnen waarbinnen het maken van een voorbehoud en/ of afwijzing van een amendement dienen te worden ingediend door lidstaten. Bij wijziging van artikel 59, zullen de artikelen 55, 61, 62 en 63 in dezelfde zin aangepast worden.
Eventuele andere door de VS voorgestelde amendementen zullen worden meegenomen in een nog nader te bepalen proces waarbij er verschillende amendementen zullen worden uitgewerkt. Het Kabinet zal zijn standpunt bepalen over bovengenoemd en eventuele andere standpunten, wanneer deze concreet ter bespreking voor zullen liggen in de nog nader te bepalen WHO-gremia.
Het is daarom nog te vroeg om te bepalen wat de positie van het Kabinet op de VS-voorstellen in artikel 12 genoemde voorstellen zal zijn. Het Kabinet heeft eerder aangegeven voorstander te zijn van verbetering en versterking van het internationale systeem van pandemische paraatheid. Eventuele wijzigings-voorstellen rondom de IGR 2005 zullen zoveel mogelijk in samenhang worden bekeken en beoordeeld (IOB, 2016). Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen per omgaande te beantwoorden, in verband met het feit dat de 75ste WHA op 22 mei 2022 van start gaat?
Ja.
Het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof dat de weg vrijmaakt voor gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta. |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op besluit Israëlisch Hooggerechtshof om duizend Palestijnen te verdrijven»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de uitspraak van het Hooggerechtshof over de legaliteit van gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta?
Met de uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof is herbevestigd dat de Israëlische regering het Masafer Yatta-gebied als militair oefenterrein mag gebruiken en dat de Palestijnse bewoners geen eigendomsrechten in het gebied kunnen doen gelden. Met deze uitspraak staat het Israël vrij om meer dan 1000 Palestijnen uit huis te plaatsen, hun dorpen te doen verlaten en gebouwen te slopen.
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. De eerste zorgelijke berichten van vernielingen zijn echter reeds bekend. Hierop volgend heeft een demarche plaatsgevonden in EU-verband bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en is nogmaals bepleit dat geen verdere actieve opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof.
Deelt u de analyse van mensenrechtenorganisaties dat het verdrijven van Palestijnen uit het gebied waar zij al decennia wonen, volstrekt ontoelaatbaar en een schending van het internationaal recht is?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, in navolging van een woordvoerder van de EU, de uitspraak van het Hooggerechtshof over de verdrijving veroordelen?
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen geen actieve opvolging te geven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof. Daarnaast is in EU-verband een demarche uitgevoerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Israël. Nederland wijst de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Gaat u contact opnemen met de Israëlische autoriteiten om de onrechtmatigheid van de uitspraak te benadrukken en erop aan te dringen dat de Palestijnse dorpelingen niet uit hun huizen in Masafer Yatta worden gezet? Zo nee, op welke andere manier gaat u druk uitoefenen om de uitspraak terug te draaien? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten om druk uit te oefenen op Israël om niet tot gedwongen uitzetting over te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemeenschap in Masafer Yatta humanitaire hulp van EU-landen heeft ontvangen? Heeft Nederland hier ook aan bijgedragen?
Op de Westelijke Jordaanoever zijn verschillende VN-organisaties actief die humanitaire hulp bieden. Nederland draagt financieel bij aan deze organisaties, maar heeft geen eigen humanitaire hulp verleend aan de gemeenschap in Masafer Yatta.
Op welke manier gaat Nederland (al dan niet in EU-verband) bijdragen aan de bescherming van de gemeenschap in Masafer Yatta?
Zie antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Wat is de positie van Nederland als Israël daadwerkelijk overgaat tot gedwongen uitzetting?
Ontwikkelingen in deze specifieke casus worden nauwgezet gevolgd, en Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale stappen die een toekomstige twee-statenoplossing bemoeilijken en verder op afstand plaatsen. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om de groep Palestijnen uit Masafer Yatta te beschermen als Israël daadwerkelijk overgaat tot huisuitzettingen?
Zie antwoord vraag 9.
De steeds verder uit de hand lopende klimaatcrisis en de noodzaak van een persconferentie voor het klimaat. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u gelezen dat wetenschappers waarschuwen dat de kans dat we al over vijf jaar de 1,5-graden-grens hebben bereikt bijna vijftig procent is – veel groter dan eerder werd gedacht – en dat hittegolven, periodes van droogte en extreme regenval steeds vaker en heviger zullen voorkomen?1
Ja.
Heeft u gezien dat in onder andere India en Pakistan op dit moment enorme, hevige hittegolven plaatsvinden – met alle gevolgen van dien voor de mensen die daar wonen?2
Ja.
Erkent u de enorme urgentie van het leefbaar houden van de planeet en erkent u dat u als Minister-President van Nederland daar een belangrijke rol in heeft? Erkent u ook dat de steeds verder uit de hand lopende klimaatcrisis, maar bijvoorbeeld ook de steeds groter wordende biodiversiteitscrisis, een concrete bedreiging vormen voor onze gezondheid, onze voedselzekerheid en onze veiligheid?
Ja, het kabinet erkent de noodzaak voor het leefbaar houden van de planeet en dat de opwarming van de aarde en het verlies aan biodiversiteit een concrete bedreiging vormen voor onze gezondheid, onze voedselzekerheid en onze veiligheid. Mede om die reden heeft dit kabinet een specifieke Minister aangewezen voor klimaat en energie.
Wat heeft uzelf ondernomen om het draagvlak onder de Nederlandse bevolking voor klimaatmaatregelen te vergroten? Bent u tevreden met uw inzet en de resultaten hiervan tot nu toe?
Ik coördineer de kabinetsaanpak om het draagvlak onder de Nederlandse bevolking te vergroten. Het betreft bijvoorbeeld de organisatie van de Nationale Klimaatweek en het met subsidies en voorlichting gemakkelijker en aantrekkelijker te maken voor mensen om groene keuzes te maken en ervoor te zorgen dat de grootste vervuilers de grootste opgave hebben en er (via fiscale vergroening) een eerlijkere prijs komt voor vervuilende/energie-intensieve activiteiten.
Daarnaast heeft het kabinet de publiekscampagne «Zet ook de knop om» gelanceerd waar het kabinet heeft aangekondigd zelf de temperatuur te verlagen in circa 200 Rijkskantoren, en bedrijven en huishoudens uitnodigt om mee te doen.
Het draagvlak voor beleid wordt ook vergroot door in gesprek te gaan met tegenstanders van het beleid, hun zorgen aan te horen en die te betrekken bij de beleidsvorming. Maar het gaat ook om goede voorbeelden zichtbaar te maken. Onder andere via de serie NL gaat voor Groen. En tot slot gaat het om het boeken van resultaten en te laten zien dat hoewel het soms een uitdaging is, we het samen voor elkaar kunnen boksen.
Ik opereer hierbij niet alleen. Alle ministers ondernemen op hun eigen beleidsterrein diverse activiteiten om het draagvlak voor het beleid te versterken. En de verschillende leden van het kabinet, waaronder de Minister-President, onderschrijven in diverse publieke optredens het belang van het aanpakken van het klimaatvraagstuk waarmee ze bijdragen aan het draagvlak voor het beleid.
Bent u nu wel bereid om in een in een terugkerende persconferentie voor het klimaat met de Nederlandse bevolking te delen dat de urgentie om ons klimaat en de natuur te beschermen enorm groot is en duidelijk te maken dat maatregelen noodzakelijk zijn – bijvoorbeeld door uit te leggen waarom het van fundamenteel belang is het gebruik van fossiele brandstoffen zo snel mogelijk te stoppen, maximaal in te zetten op energiebesparing maar ook om mensen mee te nemen in de noodzaak van een veel plantaardiger eetpatroon? Zo nee, hoe gaat u dan zorgen dat de urgentie over het bestrijden van de klimaatcrisis voldoende duidelijk wordt en het door u gewenste draagvlak voor de noodzakelijke maatregelen wordt bereikt?
Het is cruciaal om de urgentie van het aanpakken van klimaatverandering over het voetlicht te (blijven) brengen en nut en noodzaak van beleid/maatregelen actief uit te leggen. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 onderneemt het kabinet diversie acties om het draagvlak voor noodzakelijke maatregelen te vergroten.
Zoals ik heb gewisseld met de vaste commissie EZK tijdens het debat op 22 juni overweeg ik om in het kader van de ontwikkelingen op de gasmarkt regelmatig contactmomenten met de pers of persgesprekken te beleggen. Mocht dit dan actueel zijn, dan zal ik op zo’n moment ook stilstaan bij het klimaatvraagstuk.
Het opstappen van een raadslid vanwege ‘doodsbedreigingen’. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Raadslid Peter van der Velden stapt op na «doodsbedreigingen»: «Ik wil niet als Fortuyn eindigen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke volksvertegenwoordiger, ongeacht zijn of haar partijkleur, veilig moet kunnen werken? Zo ja bent u de bereid om de situatie in Nissewaard te laten onderzoeken? Graag een gedetailleerd antwoord over hoe u de onderste steen boven water krijgt en welke vervolgstappen gezet gaan worden.
Ja, iedere volksvertegenwoordiger moet veilig zijn of haar ambt kunnen uitoefenen. Op 8 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen die ik pleeg voor een weerbaar bestuur.
Deelt u de mening dat burgemeester Foort van Oosten met de opmerking «kennis te hebben genomen van het bericht van de heer Van der Velden», wel erg koeltjes heeft gereageerd? Gaat u hem aanspreken en betrekken bij het onderzoek naar de door het raadslid gestelde «doodsbedreigingen»? Graag een gedetailleerd antwoord.
De gemeente is hier zelf aan zet en zou desgevraagd een beroep op de commissaris van de Koning (als rijksorgaan) kunnen doen.
Een mogelijk gastekort deze winter en het uitwerken van verschillende scenario’s hiervoor. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten welke onderzoeken u momenteel uitvoert om paraat te zijn bij een eventueel gasboycot vanuit Rusland? Welke verschillende scenario’s onderzoekt u daarbij? Kunt u deze scenario’s en bijbehorende aannames gedetailleerd toelichten?
Met de betrokken marktpartijen worden de ontwikkelingen voortdurend in de gaten gehouden. De studies die vooral van belang zijn, betreffen scenario-analyses van Entso-G. Die worden hierna in het antwoord op vraag 4 toegelicht.
Het meest verstrekkende scenario dat tot op heden is uitgewerkt is een volledig onderbreking van de gastoevoer uit Rusland naar Europa gedurende de periode vanaf april 2022 tot april 2023.
Kan u specifiek voor het Bescherm- en Herstelplan Gas (BHG) gedetailleerd aangeven welke scenario’s worden onderzocht? Om welke volumes aan gastekort gaat het bijvoorbeeld in de verschillende scenario’s?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (hierna: BH-G) treedt in werking als Nederland een niveau van gascrisis als bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid afkondigt. De verordening onderscheidt hiertoe drie niveaus van gascrisis: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. Een crisisniveau wordt door Nederland afgekondigd indien voldaan wordt aan de criteria voor het betreffende niveau van gascrisis die zijn opgenomen in de verordening gasleveringszekerheid (artikel 11, eerste lid van de verordening). Deze verordening dicteert bijgevolg de situaties waarin het Bescherm- en Herstelplan van toepassing is.
Los daarvan wordt gekeken naar de gevolgen van een gastekort in verschillende scenario’s. Zie het antwoord op vraag 1 en vraag 4. In het scenario aangegeven bij vraag 1 (het meest verstrekkende scenario) zal er in de zomerperiode onvoldoende gas zijn om de gasopslagen in Europa te kunnen vullen. Dit geldt ook voor Nederland. Hoe groot het tekort in Nederland in dat scenario zal zijn is afhankelijk van veel factoren. Daarbij moet ook worden aangetekend dat inmiddels twee maanden zijn verstreken waarin er wel toevoer uit Rusland naar Europa is geweest en gasopslagen verder zijn gevuld.
Hoeveel gas gebruiken alle beschermde afnemers in Nederland bij elkaar en kunt u dit per soort afnemer uitsplitsen? Welk aandeel is dat van het totale Nederlandse gasverbruik?
Het is niet te zeggen hoeveel gas specifiek de beschermde afnemers in totaal afnemen. Op grond van de verordening gasleveringszekerheid kunnen lidstaten naast huishoudelijke afnemers, onder voorwaarden, kleine en middelgrote ondernemingen, essentiële sociale diensten, en stadsverwarmingsinstallaties aanwijzen als beschermde afnemers.
Deze beschermde afnemers kunnen zijn aangesloten op verschillende punten in het gastransportnet. Deze factoren maken het complex om het verbruik van beschermde afnemers vast te stellen.
Kunt u aangeven wat voor studies/onderzoeken momenteel worden gedaan door netbeheerders, toezichthouders en andere relevante instanties om klaar te zijn om de leveringszekerheid te kunnen borgen in het geval van een Russisch gasboycot?
Entso-G heeft een aantal weken terug de Summer Outlook gepresenteerd1. Deze analyse geeft een beeld van hoe het deze zomer er mogelijk uit gaat zien en geeft inzicht in de gevolgen van onderbreking van gasstromen uit Rusland. Entso-G is nu bezig met de ontwikkeling van een year outlook. Dit geeft een beeld voor wanneer er over een periode van 12 maanden geen Russisch gas beschikbaar zou zijn. Alle Europese landelijke netbeheerders hebben daarvoor informatie aangeleverd. De Nederlandse netbeheerder GTS gebruikt deze data in combinatie met haar eigen gegevens om inzichtelijk te maken hoe het systeem reageert bij een onderbreking van Russisch gas. Dit kan gezien worden als het uitvoeren van stresstests en het is belangrijk dat in Europees verband te doen gegeven alle interconnecties.
Entso-G maakt nu een year outlook. Daarin wordt in kaart gebracht wat het beeld is als er voor de rest van het jaar geen Russisch gas beschikbaar is. Netbeheerders (TSO’s) uit alle landen hebben daarvoor informatie aangeleverd.
GTS gebruikt deze data om zelf inzichtelijk te maken hoe de systeem reageert met nationale data. Dit kan worden gezien als het uitvoeren van stresstests.
Bent u van plan een crisissimulatie met verschillende scenario’s uit te voeren samen met de netbeheerders en toezichthouders? Zo nee, waarom niet?
Met de betrokken partijen worden continu de situatie, de verschillende scenario’s en de consequenties gemonitord en besproken. De komende tijd zullen we ook simulaties doen om onze aanpak te verbeteren.
Kunt u aangeven met welke reden het BHG ooit is ingesteld? En sluit dat goed aan bij mogelijk maandenlange tekorten in het geval dat er een gasboycot komt?
Wanneer een deel van het aanbod op de gasmarkt structureel wegvalt zijn er structurele maatregelen nodig die ertoe leiden dat het wegvallende deel van het aanbod definitief wordt opgevangen. Hierbij moet worden gedacht aan het definitief overstappen op andere brand- en grondstoffen en structurele energiebesparing. Dit zijn naar hun aard andere maatregelen dan de niet-marktgebaseerde maatregelen die ter bestrijding van een noodsituatie zijn opgenomen in de maatregelenladder in het Bescherm- en Herstelplan Gas (hierna: BH-G). De maatregelen uit de maatregelenladder hebben het karakter van tijdelijke maatregelen (m.n. besparingstender, gedwongen afschakelen) waarmee op de korte termijn de effecten van een verstoring van de gaslevering kunnen worden beperkt of weggenomen. De in het BH-G opgenomen maatregelen zijn echter niet geschikt om een definitieve of structurele oplossing te bieden voor een structureel tekort aan gas. Wanneer een besparingstender of gedwongen afschakeling stopt zal immers de vraag naar gas weer toenemen, als niet tevens gewerkt is aan meer structurele maatregelen.
Welke acties neemt u bij een fysiek tekort aan gas? Kunt u aangeven wat de volgordelijkheid van stappen daarbij is?
Voor een eventuele crisis als gevolg van een verstoring van de gaslevering (fysiek tekort aan gas) is, ter uitvoering van de verordening gasleveringszekerheid, het BH-G opgesteld en in oktober 2019 aan de Tweede Kamer gestuurd2. Met behulp van het BH-G kunnen maatregelen worden getroffen waarmee een tekort aan gas kan worden opgevangen tot de verstoring van de gaslevering is beëindigd of er structurele maatregelen getroffen zijn. Voor wat betreft structurele maatregelen verwijs ik naar de brief van 22 april 20223. Het BH-G kent, in lijn met de verordening, drie (in ernst oplopende) niveaus van gascrisis en voorziet voor ieder niveau in maatregelen ter bestrijding daarvan. Een niveau van gascrisis wordt ingevolge het BH-G, naar aanleiding van signalen van de landelijk gastransportnetbeheerder GTS, afgekondigd door de Directeur-Generaal Klimaat & Energie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, die op grond van de verordening gasleveringszekerheid is aangewezen als Crisismanager Gas en Elektriciteit (CGE).
In de eerste twee fases van gascrisis («vroegtijdige waarschuwing» en «alarmsituatie») wordt het bestrijden van de crisis overgelaten aan de markt, wel wordt door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat additioneel informatie ingezameld bij marktpartijen. GTS beschikt over bevoegdheden (o.a. op grond van de Gaswet) om in het geval van een alarmsituatie de in het BH-G beschreven maatregelen te treffen4. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat monitort in deze fase de ontwikkelingen, onderhoudt contacten met de Europese Commissie en andere betrokken lidstaten en bereidt zich voor op het treffen van maatregelen voor de fase van een noodsituatie. Als er sprake is van een noodsituatie kan er door de overheid worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. De maatregelen voor een noodsituatie zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder, die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen. Voor het treffen van een aantal van deze maatregelen door de Minister van Klimaat en Energie is geen wettelijke bevoegdheidsgrondslag vereist5. Een aantal maatregelen kan door de Minister voor Klimaat en Energie getroffen worden op grond van reguliere wet- en regelgeving6. Voor andere maatregelen kan gebruik worden gemaakt van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt7. Om op grond van het staatsnoodrecht maatregelen te kunnen treffen moeten drie stappen gezet worden. Ten eerste moeten de bevoegdheden uit het staatsnoodrecht tijdelijk «geactiveerd worden» (in werking stellen of in werking laten treden) met behulp van een klein koninklijk besluit op voordracht van de Minister-President. Vervolgens moeten ter toepassing van de betreffende maatregelen uit het BH-G om een noodsituatie te bestrijden concrete regelingen en besluiten worden uitgewerkt, die door de Minister van Economische Zaken en Klimaat met behulp van de geactiveerde staatsnoodrechtbevoegdheden moeten worden vastgesteld en toegepast. Tot slot moet door de Minister-President een wetsvoorstel worden ingediend strekkend tot het verlengen van de werking van de tijdelijk geactiveerde bevoegdheden uit het staatsnoodrecht.
Binnen hoeveel tijd zou u de 35%-maatregel op kolencentrales kunnen opschorten indien het noodzakelijk wordt om gas te besparen door gascentrales uit te zetten en die elektriciteitsproductie (deels) te vervangen door elektriciteitsproductie uit kolencentrales? Treft u de noodzakelijke voorbereidingen daarvoor en wat voor voorbereidingen zijn dat dan? Welke andere maatregelen kunt u nog nemen om te voorkomen dat het BHG moet worden ingesteld bij een gasboycot?
Ik zal binnenkort een Kamerbrief versturen over de impact van de productiebeperking op de gasmarkt, waarin ik onder andere uitgebreider stil zal staan bij de gevolgen wanneer kolencentrales hun elektriciteitsproductie tot 100% van hun capaciteit opschroeven. Verder geldt dat alle maatregelen op gebied van besparing, verduurzaming en het creëren van alternatieven voor Russisch gas helpen bij het voorkomen van een noodsituatie waarbij het inroepen van het BH-G noodzakelijk is.
Hoeveel miljard kubieke meter gas denkt u te kunnen besparen door middel van alle energiebesparingsmaatregelen die genomen kunnen worden tot het begin van de komende winter?
Dit hangt van veel factoren af en is niet exact te zeggen. Momenteel is de besparing in Q1 en Q2 ongeveer 25 tot 33 procent. Deze besparing is mede het gevolg van het warme weer en de hoge prijzen.
Indien u het vanwege het Bescherm- en Herstelplan Gas (delen van) de industrie moet afschakelen, hoe snel kan dit dan? Worden afnemers ingelicht over het feit dat zij naar alle waarschijnlijkheid als eerste worden afgeschakeld in het geval van een tekort? Zo nee, hoe zorgt u dan dat deze afnemers niet worden verrast en de noodzakelijke voorbereidingen kunnen treffen?
De snelheid waarmee kan worden afgeschakeld is van vele factoren afhankelijk en verschilt per aansluiting. Dit kan verschillen tussen vier uur en een week.
Er is afgelopen winter actief contact geweest met de partijen en vertegenwoordigingsorganisaties over het mogelijk afschalen van aansluitingen.
Als de toepassing van het Bescherm- en Herstelplan Gas er toe leidt dat er niet-beschermde afnemers moeten worden afgeschakeld, dan is dit een maatregel die, indien noodzakelijk, binnen enkele dagen getroffen kan worden. Afhankelijk van de omvang van de vraagreductie die moet worden gerealiseerd en de periode gedurende welke deze maatregel moet worden toegepast kan deze maatregel op verschillende manieren worden vormgeven. Indien toepassing moet worden gegeven aan deze maatregel zal hier actief en breed over worden gecommuniceerd, zodat de betreffende afnemers weten dat zij verplicht worden om hun gasverbruik terug te brengen of stoppen en niet worden verrast.
Is voor afnemers duidelijk hoe zij nadien worden geholpen in het geval dat zij afgeschakeld worden? Zo ja, hoe worden zij geholpen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Wat kunnen de secundaire effecten zijn van het afschakelen van afnemers en hoe houdt u daar rekening mee in het afschakelplan?
In de Kamerbrief van 14 maart jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 283) zijn de secundaire effecten van het afschakelen toegelicht. In vervolg daarop wordt nu nader onderzoek gedaan de keteneffecten van mogelijke afschakeling.
Wie is er verantwoordelijk voor de uitvoering van het BHG? Is dat alleen de Minister voor Klimaat en Energie? Hoe zit dit voor het bredere crisismanagement bij een fysiek tekort aan gas? Wie is dan de verantwoordelijke Minister?
Verantwoordelijke voor de uitvoering van het BH-G is ingevolge artikel 52ab, eerste lid, van de Gaswet en de afspraken omtrent de portefeuilleverdeling tussen bewindspersonen belegd bij de Minister voor Klimaat en Energie. Dit is ook beschreven in het Nationaal Crisisplan Gas (Bijlage bij Kamerstuk 29 023, nr. 283).
In het Nationaal Crisisplan Gas zijn ook afspraken vastgelegd over het breder crisismanagement in het kader van een gascrisis. Onder meer is vastgelegd dat de Minister van Justitie en Veiligheid de coördinerend Minister is op het gebied van de nationale crisisbeheersing.
Ten slotte geldt dat bij een fysiek gastekort waarbij gasleveringszekerheid in geding komt de nationale crisisstructuur opgeschaald wordt. De Minister van Justitie en Veiligheid is in dat geval de voorzitter van de ministeriële commissie voor crisisbeheersing (waarbij geldt dat dit voorzitterschap ook kan worden overgenomen door de Minister President).
Deelt u de mening dat in het geval dat er Nederlandse afnemers afgeschakeld dienen te worden om zo beschermde afnemers in andere landen te helpen, u maximale politieke druk dient uit te oefenen op andere landen dat zij ook al het maximale doen wat zij kunnen? Bijvoorbeeld dat Duitsland en België koste wat kost ervoor zorgen dat hun kerncentrales aan blijven staan?
Op grond van het [PM]solidariteitsmechanisme uit de verordening gasleveringszekerheid is Nederland verplicht om gehoor te geven aan een verzoek om solidariteit van rechtsreeks met Nederland verbonden lidstaten als zij gas nodig hebben om in de vraag van hun door solidariteit beschermde afnemers te voldoen. Lidstaten mogen op grond van de verordening gasleveringszekerheid slechts een beroep doen op dit mechanisme als zij alle maatregelen uit hun noodplan (in Nederland het BH-G) hebben toegepast. De Europese Commissie onderzoekt of de toepassing van maatregelen die lidstaten treffen ter bestrijding van een noodsituatie, waaronder een beroep op het solidariteitsmechanisme gerechtvaardigd zijn. Indien dit niet (langer) het geval is dient de betreffende lidstaten zijn maatregelen te wijzigen of beëindigen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim voorafgaand het debat over de gasmarkt en leveringszekerheid begin juni?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Hoe ‘pro-anacoaches’ kwetsbare meisjes misbruiken' en de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s. (31015-197) |
|
Mirjam Bikker (CU), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe «pro-ana coaches» kwetsbare meisjes misbruiken»?1
Ja.
Deelt u onze grote woede over het feit dat tot op de dag van vandaag heel kwetsbare minderjarige meisjes worden uitgebuit door daders die de eetstoornis van deze meisjes misbruiken voor eigen seksueel gewin?
Ik deel de woede en zorgen over de uitbuiting van kwetsbare minderjarigen. Seksueel misbruik is in alle gevallen onacceptabel, zeker wanneer sprake is van minderjarige slachtoffers met een psychische aandoening. De verbetering van de veiligheid en bescherming van potentiële slachtoffers, waaronder die van kwetsbare minderjarige slachtoffers, is en blijft een van mijn prioriteiten.
Bent u met ons van mening dat gezien de specifieke combinatie van eetstoornis en seksuele uitbuiting bij deze groep die niet of lastig zelf slachtofferschap zal melden, specifieke interventies nodig zijn omdat generieke interventies deze doelgroep lastig zullen bereiken?
Ik stel voorop dat seksueel misbruik in alle gevallen onacceptabel is en effectief dient te worden aangepakt. Elk slachtoffer van seksueel misbruik is er één te veel. Effectieve (generieke) interventies, zowel in het preventie- en opsporingskader als op het gebied van hulpverlening, zijn daarom van essentieel belang. Het is mij echter bekend dat minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting in veel gevallen geen aangifte doen of er wellicht langer over doen deze stap te nemen. Dit bleek onder andere uit een onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en meer recent uit een rondvraag van Pointer bij verschillende politie-eenheden. Ik onderken dan ook de noodzaak van een doeltreffende meersporige aanpak van seksueel misbruik van minderjarige of kwetsbare slachtoffers. Zie voor een beschrijving van alle generieke én specifieke acties op het gebied van bewustwording, hulpverlening, preventie en opsporing verder de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke acties zijn ingezet sinds de eerste publicatie van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel (CKM) in 2019 over het seksueel misbruik van meisjes met een eetstoornis door pro-anacoaches? Kunt u hierbij ingaan op acties die zijn ingezet op het gebied van hulpverlening, opsporing, bewustwording en preventie en aangeven waar het generieke acties betroffen en waar het acties betroffen die specifiek op deze groep zijn gericht?2
Sinds de eerste publicatie van het CKM zijn verschillende acties ondernomen, zowel specifiek gericht op slachtoffers met een eetstoornis als generiek gericht op (minderjarige of jongvolwassen) slachtoffers van seksueel misbruik. Ik zal eerst ingaan op de specifieke ofwel op slachtoffers met een eetstoornis gerichte acties.
Het Ministerie van VWS heeft, in samenwerking met verschillende relevante stakeholders, een gezamenlijke pro-ana actieagenda opgesteld gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening3. Patiëntenvereniging WEET heeft als één van de acties uit die agenda een website opgezet voor jongeren die op zoek gaan naar pro ana (-coaches). Op deze website worden ervaringsverhalen gedeeld over pro ana (-coaches) en het gebruik van sociale media. Daarnaast is er een zelftest voor jongeren om te toetsen of zij een eetstoornis hebben en wordt doorverwezen naar helpende websites en fora. Ook is een mediaprotocol ontwikkeld met tips om op een goede manier te berichten over eetstoornissen om te voorkomen dat mediaberichten «triggerend» werken. Als derde actie uit de actieagenda heeft het Kenniscentrum voor Jeugd en Psychiatrie een handreiking opgesteld voor jeugdhulpverleners die werken met jongeren met eetproblemen. In de handreiking vinden hulpverleners aanwijzingen over hoe zij zorgelijke signalen kunnen herkennen, tips om het gesprek met jongeren aan te gaan en een beschrijving van mogelijke vervolgstappen.
Vanuit de ketenaanpak Eetstoornissen (hierna: K-EET) worden acties ondernomen om te zorgen dat er een meer realistisch beeld ontstaat rondom eetstoornissen. Doel daarvan is het doorbreken van het taboe rondom eetstoornissen, zodat het makkelijker wordt voor jongeren om openlijk over hun eetstoornis te praten. Zo is onder andere de website First EET Kit ontstaan4, voor mensen met een eetstoornis of die iemand kennen met een eetstoornis. Ook professionals kunnen op deze website informatie vinden. Ook heeft KEET een telefoonlijn opgezet (KEETi), waar eerstelijns professionals, zoals huisartsen, in contact kunnen komen met een expert op het gebied van eetstoornissen.
Op het gebied van hulpverlening en preventie wordt verder ingezet op de proactieve benadering van slachtoffers door middel van een «online outreach traject». Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een deel van dit traject, waarbij het CKM een proef uitvoert om online in contact te komen met mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving financiert de pilot, die specifiek is gericht op pro-ana problematiek. In deze pilot wordt een getraind team van zorgprofessionals uitgerust met de technische tools om proactief in contact te komen met mogelijke slachtoffers. Het door het CKM opgezette Online Outreach Team, bestaande uit professionals uit de hulpverlening, (software)techniek en OSINT-onderzoek, zal hulp en bescherming bieden aan (potentiële) online slachtoffers van seksuele uitbuiting. Dit team is uitgerust met de tools om snel, effectief en proactief in contact te komen met kwetsbare groepen en (mogelijke) slachtoffers die zich bevinden op internet en sociale media met het doel hen te signaleren en te beschermen. In de pilot zijn inmiddels de eerste slachtoffers benaderd. Momenteel vindt er ook een evaluatie van de pilot plaats.
Daarnaast zijn verschillende (generieke) acties ondernomen in de strafrechtelijke aanpak tegen seksuele uitbuiting (in algemene zin) en de seksuele uitbuiting van minderjarigen of jongvolwassenen in het bijzonder. Deze acties, die ik hieronder toelicht, sorteren ook effect op de slachtoffers van seksuele uitbuiting met een eetstoornis.
Zo is in 2021 een proeftuin gestart bij politie, samen met het CKM, om de aangiftebereidheid van slachtoffers van seksuele uitbuiting met een leeftijd tot 25 jaar te vergroten. Om de drempels die het slachtoffer ervaart te adresseren, wordt binnen de proeftuin aangiftebereidheid geëxperimenteerd met een werkwijze om de angst te verkleinen en veiligheid te vergroten. Binnen de proeftuin wordt onder andere verkend of een veiligheidscoördinator van betekenis kan zijn in het strafrechtelijk proces van slachtoffers van seksuele uitbuiting. Een rapportage over de opbrengsten van de proeftuin wordt eind 2022 verwacht. Ik zal uw Kamer over deze opbrengsten en de mogelijke vervolgacties informeren in de jaarlijkse voortgangsbrief van het Programma Samen tegen Mensenhandel.
Er wordt verder daadkrachtig ingezet op de aanpak van online seksueel misbruik van kinderen in het opsporingskader. Zo is de aanpak van online seksueel kindermisbruik wederom onderdeel van de nieuwe Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda wordt beschreven waar de focus in de aanpak en opsporing van online seksueel kindermisbruik ligt en zijn jaarlijkse resultaatafspraken neergelegd, waarbij de nadruk ligt op het ontzetten van slachtoffers van acuut misbruik. De focus ligt onverminderd op het identificeren van slachtoffers, misbruikers, vervaardigers en keyplayers binnen (online) netwerken. Daarnaast heb ik toegezegd met de politie in gesprek te gaan over het ontwikkelen van een online opsporingsstrategie.5
Daarnaast is in de afgelopen jaren de nodige wetgeving aangescherpt. Sinds 1 maart 2019 maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk. Per 1 januari 2020 is het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), in werking getreden. Verder wordt op mijn departement gewerkt aan het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Na het verwerken van het advies van de afdeling advisering van de Raad van State dat op 8 juni jl. is uitgebracht, zal het wetsvoorstel, naar verwachting in de loop van de zomer, bij uw Kamer worden ingediend. In het wetsvoorstel worden de diverse strafbaarstellingen geactualiseerd, wordt de strafbaarstelling gericht op seksueel kindermisbruik «online proof» gemaakt, wordt onder andere sexchatten met kinderen expliciet strafbaar gesteld en worden de strafmaxima voor sommige delicten die zien op seksueel misbruik van kinderen, zoals aanranding en verkrachting, verhoogd.
Kunt u aangeven hoeveel zaken sinds de eerste berichten in 2019 in onderzoek zijn genomen? Wat vindt u van dit aantal?
Het aantal sinds 2019 onderzochte zaken van seksueel misbruik van minderjarige slachtoffers met een eetstoornis in het bijzonder is niet te specificeren. De politie registreert de zaken in onderzoek op basis van (mogelijk) gepleegde strafbare feiten ofwel wettelijke delictsomschrijvingen, en niet op basis van de specifieke fenomenen waarop de opsporingsinzet wordt gepleegd.
Waarom is 2 jaar na dato nog steeds geen uitvoering gegeven aan de motie Van der Graaf c.s. die opriep een online opsporingsstrategie te ontwikkelen waarin specifieke kwetsbare groepen worden aangemerkt als prioriteit, slachtoffers van pro-anacoaches als zodanig aan te merken en tevens aan te geven in hoeverre capaciteitsgebrek hierbij een knelpunt is?3
Ik stel voorop dat de politie en het Openbaar Ministerie, ook sinds de inwerkingtreding van de Wet Computercriminaliteit III, reeds verschillende vormen van online opsporingsmiddelen toepassen, waaronder de inzet van een lokprofiel of lokpuber. Deze inzet vindt telkens plaats na toetsing en weging door de Officier van Justitie. Per zaak wordt gekeken naar welke inzet het meest succesvol kan zijn, mede gegeven de beschikbare capaciteit en de hoeveelheid zaken die voorradig zijn. Daarnaast heb ik, om gevolg te geven aan mijn toezegging daaromtrent, het openbaar ministerie en de politie gevraagd een online opsporingsstrategie te ontwikkelen. Over de uitvoering daarvan zal ik uw Kamer nog voor de zomer nader informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Kunt u aangeven wat de voortgang is in het overleg van u, CKM en politie over deze opsporingsstrategie? Wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Zie voor de beantwoording het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is in deze strategie ook oog voor andere kanalen dan pro-anasites zoals verschillende sociale media? Welke lessen vallen hierbij te leren uit onderzoeken in landen zoals Groot-Bittannië?4 Bent u bereid nader onderzoek te laten uitvoeren hoe ook in Nederland misbruik van pro-anacoaches via deze kanalen plaatsvindt en kan worden bestreden? Deelt u de overtuiging dat de strafrechtelijke aanpak van deze «coaches» geen dag kan wachten? Waaruit blijkt dat?
De online opsporingsstrategie die wordt ontwikkeld ziet op een effectieve aanpak in het gehele digitale opsporingsdomein, dus zowel op websites als op social mediaplatforms. Zie verder voor een uitgebreide beschrijving van de strafrechtelijke aanpak de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens dat ook wanneer meisjes en jongens niet ten prooi vallen aan seksueel misbruik, het bezoek van online kanalen waar eetstoornissen en buitensporig afvallen worden verheerlijkt en aangemoedigd nog steeds zeer schadelijk voor hen is?
Ik verwerp de verheerlijking van eetstoornissen op sociale media, websites of anderszins. Ik ben het eens dat het voor jongeren, die al kampen met psychische problemen en gevoelig zijn voor een eetstoornis, schadelijk kan zijn om websites te bezoeken waarop zij worden aangemoedigd om (verder) af te vallen. Daarom is mijn beleid nadrukkelijk gericht op preventie, bewustwording en hulpverlening, en is er vanuit het Ministerie van VWS in samenwerking met andere betrokken partijen onder andere de pro-ana actieagenda opgezet, zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u tot een verbod te komen voor pro-anasites, «thinfluencers» en «thinspo»-platformen? Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Westerveld-Kuiken te voorzien in aanpassing(en) van het Wetboek van Strafrecht om gedragingen strafbaar te stellen die zich welbewust richten op het beschadigen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van kwetsbare jongeren en jongvolwassenen?5 Overweegt u nadere stappen? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Een algeheel (strafrechtelijk) verbod op pro-ana websites, platformen en thinfluencers acht ik niet opportuun. Een dergelijk verbod zal zich immers ook (in hoofdzaak) richten tegen personen die zelf een eetstoornis hebben en die dergelijke websites of platforms bezoeken en hosten. Dat vind ik onwenselijk. Mensen die aan anorexia lijden, ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht van jongeren met een eetstoornis naar hulp kunnen belemmeren. Ook experts, onderzoeken en ervaringsdeskundigen geven aan dat een strafbaarstelling juist averechts kan werken en dat de focus zou moeten liggen op de psychische klachten die mensen met een eetstoornis hebben. Mijn beleid is daarom, naast hulpverlening aan bezoekers en hosters van dergelijke websites en platforms (waarvan de verschillende actielijnen reeds in de beantwoording van vraag 4 zijn beschreven), gericht op het snel offline halen van illegale content op dergelijke pro-ana websites en social media platforms. Het in de beantwoording van vraag 4 aangehaalde wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal biedt aan de daarin aangewezen bestuursrechtelijke autoriteit de mogelijkheid bestuursrechtelijk in te grijpen indien sprake is van kinderpornografisch materiaal dat na een verzoek daartoe niet snel van de server wordt verwijderd.
Over de uitvoering van de motie Westerveld-Kuiken zal ik uw Kamer nog voor de zomer informeren in de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden.
Zolang een verbod niet van kracht is, welke andere mogelijkheden ziet u om meisjes en jongens die gebruik maken van en zoeken naar deze sites en platforms te wijzen op mogelijkheden voor hulpverlening?
Zie voor de meersporige inzet die wordt gepleegd op het gebied van hulpverlening het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met social mediaplatforms over pro-anakanalen en groepen op hun platform, het weren hiervan, en in ieder geval het doorverwijzen naar hulpverlening voor mensen die gebruik maken van dan wel zoeken naar deze kanalen?
Er wordt reeds een continue dialoog gevoerd met de branche. Deze dialoog wordt onverminderd voortgezet.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ik heb (daargelaten enkele aanvullende verwijzingen) alle vragen behalve vragen 7 en 11 afzonderlijk beantwoord.
Onteigening |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Zou u mij alle documenten vanaf 2012 (waaronder maar niet gelimiteerd tot gespreksverslagen) van de ministerraad en de Ministeriele commissie crisisbeheersing (Mccb) willen toezenden waarin het onderwerp onteigening of in andere woorden het schenden van het eigendomsrecht wordt behandeld?
In de periode 2012 tot heden is er in de Ministeriele commissie crisisbeheersing (MCCb) in het kader van de aanpak van crises waarbij de nationale veiligheid in het geding is, niet gesproken over het onderwerp onteigening.
In de MCCb over de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne van 22 april 2022 zijn verkenningen van verschillende scenario’s rond de toename van het aantal ontheemden ten opzichte van beschikbare opvangcapaciteit ter informatie ingebracht. Er is ambtelijk geïnventariseerd welke escalatiemogelijkheden er kunnen zijn. Een onderdeel hiervan was de mogelijkheid van het activeren van de mogelijkheid tot vorderen op grond van artikel 7, Wet verplaatsing bevolking (Wvb), als uiterste redmiddel. Over de inzet van dit uiterste redmiddel is inhoudelijk niet gesproken in de MCCb en derhalve ook niet doorgeleid naar de ministerraad.
Verslagen van de MCCb en de ministerraad kunnen niet openbaar worden gemaakt. In verslagen van de MCCb en ministerraad staat informatie die het functioneren van de Staat of andere overheden in gevaar zou kunnen brengen. Ik vind dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid, omdat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad is voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Parallel aan uw Kamervraag wordt door mijn ministerie een vergelijkbaar verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) behandeld. De door u verzochte documenten vallen binnen de reikwijdte van dit verzoek. De documenten waar u om verzoekt en welke ik openbaar kan maken zijn tevens beoordeeld in het kader van genoemd Woo-verzoek en zijn als bijlage bij het desbetreffende Woo-deelbesluit aan de verzoeker toegezonden en geplaatst op rijksoverheid.nl. Daarbij merk ik op dat de uitzonderingsgronden uit de Woo er eveneens aan in de weg staan dat verslagen van de MCCb en de ministerraad openbaar worden gemaakt.
Het artikel ‘Fonds van 250 miljard moet eurozone versterken’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het artikel «Fonds van 250 miljard moet eurozone versterken»?1
Ja.
Kunt u een eerste appreciatie geven over de permanente aard van een Euronoodfonds ESM, zoals wordt voorgesteld?
De ESM-staf heeft op 5 mei jl. een discussiepaper gepubliceerd waarin wordt gepleit voor een stabiliteitsfonds voor de eurozone, waarin het ESM zou kunnen voorzien. Er is geen sprake van een formeel voorstel. Het stabilisatiefonds zou een omvang krijgen van 250 miljard euro en goedkope, langlopende leningen aan lidstaten verstrekken indien zij getroffen worden door een externe economische schok. Een dergelijk fonds zou binnen de bestaande ESM-structuur vormgegeven worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van de huidige leencapaciteit.
Het kabinet is terughoudend waar het gaat om voorstellen voor een centrale stabilisatiefunctie voor de eurozone, vanwege twijfels over de noodzaak, en zorgen om de risico’s. Lidstaten die voldoende buffers hebben, kunnen middels de eigen begroting hun economie stabiliseren tijdens economische schokken, en hebben het ESM niet nodig. Private risicodeling via kapitaalmarkten en kredietmarkten is daarnaast een aantrekkelijk alternatief voor publieke stabilisatie. Landen die in financiële problemen dreigen te raken kunnen reeds terecht bij het ESM. De toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande ESM-instrumentarium is niet duidelijk. Toegang tot goedkope leningen uit een stabilisatiefonds neemt bovendien de druk weg bij lidstaten om hun schulden geleidelijk maar gestaag te laten dalen. Sommige eurolanden hebben vanwege hun hoge overheidsschuld op dit moment weinig begrotingsruimte om te stabiliseren. Dit noopt echter eerder tot beleid dat schulden op een houdbaar pad brengt dan tot de introductie van een nieuw stabiliteitsfonds. Verder is het kabinet kritisch over de inzet van de bestaande leencapaciteit van het ESM voor een dergelijk fonds. De maximale leencapaciteit van het ESM is 500 miljard euro. Indien hiervan 250 miljard wordt gereserveerd voor een stabilisatiefonds is het resterende bedrag om lidstaten in financiële nood bij te staan aanzienlijk kleiner. Bij een volgende grote crisis is de kans groter dat de beschikbare leencapaciteit onvoldoende is en er aanvullende garanties door de deelnemende landen moeten worden afgegeven.
Deelt u de mening dat een Euronoodfonds van permanente aard dat leningen verstrekt, een goede aanvulling is op de reeds bestaande financiële instrumenten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Ziet u de meerwaarde in het koppelen van hervormingen aan het aanspraak kunnen maken op dit Euronoodfonds met als inzet dat de Europese economieën meer naar elkaar toegroeien?
Het kabinet hecht ten algemene veel waarde aan structurele hervormingen die het groeivermogen en de weerbaarheid van lidstaten versterken, en zo een belangrijke bijdrage leveren aan de economische convergentie binnen de EU. Nederland steunt daarom de voorwaarde die is verbonden aan het gebruik van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience facility, RRF), namelijk dat lidstaten plannen indienen met daarin zowel investeringen als hervormingen. Voor gebruik van bestaande ESM-instrumenten geldt op grond van het ESM-verdrag dat hieraan stringente voorwaarden worden gesteld die passend zijn voor het gekozen financiële-bijstandinstrument. Daarbij kan het ook gaan om hervormingen. Overigens wordt in het discussiepaper van de ESM-staf geen melding gemaakt van hervormingen als voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op het voorgestelde stabilisatiefonds.
Het bericht ‘Israëlische ordetroepen gebruiken geweld bij begrafenis Al Jazeera-journalist’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het gegeven dat Israëlische veiligheidstroepen de rouwstoet van de gedode Al Jazeera-journalist Shireen Abu Akleh met geweld hebben verstoord? Deelt u de opvatting dat hier sprake is van een grievende provocatie vanuit de Israëlische veiligheidstroepen?1
Het kabinet is allereerst geschokt door de dood van de journalist Shireen Abu Akleh en veroordeelt de verstoring van de rouwstoet op de dag van haar begrafenis. Het optreden van de Israëlische veiligheidstroepen was die dag buitensporig. Familieleden en rouwenden hebben het recht om waardig afscheid te kunnen nemen. Ik verwelkom de aankondiging – en acht het noodzakelijk – dat de Israëlische politie onderzoek doet naar het eigen optreden. Nederland zal dit blijven volgen.
Kunt u zich voorstellen dat de dood van Shireen Abu Akleh en vervolgens het inzetten van geweld tijdens de respectievelijke rouwstoet, het Israël-Palestina conflict nog verder op scherp zet?
In mijn brief (ref. 2021Z07817) over actuele ontwikkelingen en mijn bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden ga ik in op de recente spanningen waarbij meerdere dodelijke slachtoffers vielen aan zowel Palestijnse en Israëlische zijde, waaronder ook de journalist Shireen Abu Akleh. Tijdens mijn bezoek heb ik richting beide partijen mijn grote zorg hierover uitgesproken.
Bent u bereid om het optreden van de Israëlische veiligheidstroepen streng te veroordelen en in gesprek te treden met de Israëlische autoriteiten over deze grievende provocatie?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik heb hiervoor ook persoonlijk aandacht gevraagd bij mijn Israëlische en Palestijnse collega’s tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden.
Welke manieren ziet u – naast het Palestijnse voornemen om de zaak van deze door geweld omgekomen journaliste aan te kaarten bij het Internationaal Strafhof – om ervoor te zorgen dat er een onafhankelijk onderzoek totstandkomt en verantwoordelijken worden vervolgd?
Nederland is voorstander van een gezamenlijk onderzoek en heeft beide partijen met klem opgeroepen deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Indien dit behulpzaam is en beide partijen hiervoor openstaan dan zou een internationale derde partij het onderzoek kunnen ondersteunen. Het kabinet verwelkomt het aanbod van de Israëlische Minister van Defensie Gantz om een onderzoek met internationale actoren uit te voeren.
Bent u bereid alle mogelijkheden te verkennen en ervoor te ijveren dat de meest kansrijke onderzoeksopzet ook wordt ingezet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het toezicht op werken op hoogte |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u de capaciteitsinzet (fte) voor het domein Gezond en Veilig, zoals weergegeven in het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie1, in de jaren 2018–2021 uitsplitsen naar sectoren en/of werkvelden, in het bijzonder voor de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Ten aanzien van capaciteit is een tweetal ontwikkelingen van belang: de forse uitbreiding van de hele Nederlandse Arbeidsinspectie sinds 2018 en de doelstelling om ten aanzien van de arbeidsomstandigheden 50% van de capaciteit in te zetten op meldingen & verzoeken en 50% op actieve (preventieve) programma’s.
Het meerjarenplan 2019–20222 bevat een visueel inzichtelijke verdeling van de capaciteit over de programma’s, waaronder die voor Asbest en Bouw en Infrastructuur, waarin ook de groei tot uitdrukking komt. Het meerjarenplan bevat ook een visueel inzichtelijke verdeling van de capaciteit over de verschillende disciplines die nodig zijn voor het toezicht en de opsporing.3
Voor het gemak zijn de figuren4 met de capaciteitsgroei en -verdeling in de bijlage herhaald.
De Arbeidsinspectie heeft, zoals grafiek 1 in de bijlage laat zien, een programma Asbest en ook een programma voor Bouw en Infrastructuur. Voor de installatie van zonnepanelen is geen afzonderlijk programma of project. Dit onderwerp komt aan bod als er meldingen over gevaar of ongevallen zijn of als tijdens inspectiebezoeken door de inspecteur een gevaarzetting wordt geconstateerd.
Kunt u voor de meldingen van bedrijfsongevallen in 2017–20212 aangeven hoeveel van deze meldingen betrekking hadden op werken op hoogte en kunt u voor de laatste aangeven hoeveel van deze meldingen onderscheidenlijk de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen betrof?
In de periode van 2017 t/m 2021 hebben ongeveer 1.000 meldingen geleid tot een onderzoek betrekking hebbend op bedrijfsongevallen met werken op hoogte. Dit betreft 9% van het totaal aantal bedrijfsongevallen in de genoemde periode.
Daarnaast verwijs ik naar de monitor arbeidsongevallen 2015–2019 en de monitor arbeidsongevallen 2020 van de Arbeidsinspectie.6 Daaruit volgt een stabiel beeld dat het vallen van hoogte een van de belangrijkste oorzaken is van gemelde ongevallen. Dit vindt met name plaats in de bouw. Daarbij moet worden opgemerkt dat het bij deze monitoren uitsluitend gaat om ongevallen waarvoor een aanvullende vragenlijst is ingevuld in het kader van monitoring.
Dit aantal is iets lager dan het daadwerkelijk aantal bij de Arbeidsinspectie gemelde ongevallen, maar geeft voldoende inzicht in de cijfers en ontwikkelingen in het aantal gemelde en onderzochte ongevallen.
Bij welk deel van de in 2021 geconstateerde overtredingen bij asbestsaneringswerkzaamheden betrof het de regels voor het werken op hoogte (Arbeidsomstandighedenbesluit: artikel 3.16 en paragraaf 2/2a/2b van afdeling 4, hoofdstuk 7)?
Bij ongeveer 20% van de in 2021 geconstateerde overtredingen bij asbestsaneringswerkzaamheden betrof het de regels voor het werken op hoogte.
Kunt u voor de jaren 2017–2021 inzicht geven in het aantal boetebeschikkingen voor onveilig werken op hoogte in de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Voor die periode betreft het aantal boetebeschikkingen voor onveilig werken op hoogte ongeveer 1.000. Daarvan had 9% betrekking op het werkveld asbestsanering. Voor het overige zagen de boetebeschikkingen rond dit gevaar met name op het werkveld bouw.
Kunt u aangeven hoeveel projecten en bedrijven geïnspecteerd zijn ten opzichte van het totaal aan projecten en bedrijven in de afgelopen vijf jaar in de werkvelden asbestsanering, bouw respectievelijk de installatie van zonnepanelen?
In de afgelopen vijf jaar zijn in totaal ongeveer 50.000 bedrijven geïnspecteerd. Daarvan had 13% betrekking op de werkvelden asbestsanering en bouw.
Kunt u aangeven wat de extra inzet op het controleren van veilig werken op hoogte bij de installatie van zonnepanelen concreet heeft betekend voor het aantal controles/de handhavingscapaciteit in dit werkveld ten opzichte van de jaren ervoor?3
Overeenkomstig het adagium «van streepjes naar effect», ligt de focus van de Arbeidsinspectie niet op capaciteit of het aantal controles, maar op het te bereiken effect: gezond en veilig werk. Het inzichtelijk maken van effect is uiteraard ingewikkelder dan te rapporteren over het aantal controles. Een concreet voorbeeld kan dit inzichtelijk maken.
Een energiebedrijf verzorgt voor een bedrijf met veel dakoppervlakte de installatie van zonnepanelen. Daarbij worden ook onderaannemers in de arm genomen. Tijdens een inspectie constateren twee inspecteurs een onveilige werkwijze bij de werkzaamheden op hoogte. Uit een gesprek met het energiebedrijf, dat de inspecteurs samen met een specialist van het Inspectiebrede Kenniscentrum voeren, blijkt dat niet goed is nagedacht over het veilig plaatsen van de zonnepanelen. De gekozen werkwijze blijkt niet acceptabel voor de Arbeidsinspectie; de arbeidshygiënische strategie wordt niet goed gevolgd. Zo is er bijvoorbeeld sprake van onvoldoende randbeveiliging en afscherming in de nabijheid van lichtkoepels en lichtstraten. Deze situatie wordt aangetroffen op een locatie in Noord Nederland. In dezelfde periode legt een inspecteur in Zuid Nederland installatiewerkzaamheden van zonnepanelen stil vanwege valgevaar, welke in opdracht van dezelfde opdrachtgever blijkt plaats te vinden. Daarnaast komt in het oosten van het land een melding binnen over een gevaarlijke situatie bij installatiewerkzaamheden. Wanneer de inspecteur ter plaatse langs gaat, worden ook daar de installatiewerkzaamheden stilgelegd.
Het bij elkaar brengen van informatie en de stapeling van gevaarlijke situaties leidt tot een gesprek met de opdrachtgever en ondernemers.
Dit heeft als resultaat opgeleverd dat bij de werkzaamheden extra en overall toezicht komt door de opdrachtgever. Ook het bedrijf op wiens panden zonnepanelen worden aangelegd, gaat toezicht op de werkzaamheden uitvoeren. Naar aanleiding van het stilgelegde werk is er een procedure opgesteld waarbij personen die op het dak willen komen extra worden geïnstrueerd. De panden staan volledig in de dakrandbeveiliging, zowel aan de binnenzijde als ook aan de buitenzijde (zoals het hoort). Voor het werken in de nabijheid van de daklichtkoepels, wordt gebruikt gemaakt van een harnasgordel met gebiedsbeperking, aangezien het systeem van de legrichting van de zonnepanelen daar niet meer veranderd kan worden. Nadat de inspecteurs ter plaatse zijn geweest, worden de stilleggingen opgeheven. Naast een verbetering van de werkomstandigheden op drie locaties waar de Arbeidsinspectie aanwezig was, levert de aangepaste werkwijze van de opdrachtgever verbetering op voor in ieder geval tientallen daken van het bedrijf op wiens panden zonnepanelen worden aangelegd.
Zowel in het programma Bouw en Infrastructuur als in het programma Asbest is de afgelopen jaren brede ervaring opgedaan met een ketenbenadering, waarvan bovenstaande situatie een voorbeeld is. In de programmarapportages zal op de resultaten worden ingegaan bij afronding van de programma’s in 2022 respectievelijk 2023. Vooruitlopend daarop kan de Arbeidsinspectie een technische briefing over beide programma’s verzorgen indien uw Kamer dat wenst.
Kunt u voor dit jaar voor de onderscheiden werkvelden/sectoren meer inzicht geven in hoeveel fte actief is met toezicht in deze werkvelden/sectoren, in het bijzonder voor de werkvelden asbestsanering, bouw en de installatie van zonnepanelen?
Eind 2022 zal de capaciteit van de Arbeidsinspectie circa 1570 fte zijn. De verdeling over de verschillende disciplines is dan grosso modo, zoals in grafiek 2 in de bijlage weergegeven.
Uitgaande van de toedeling van alle disciplines aan de programma’s, geldt dat van de totale capaciteit voor het domein gezond & veilig werk circa 50% voor inspectiewerk naar aanleiding van meldingen en verzoeken («reactief/responsief») is en circa 50% voor risicogestuurd («actief») inspectiewerk. Van de actieve capaciteit gaat circa 6% naar het programma Bouw en circa 9% naar het programma Asbest.
De verdeling van capaciteit over de programma’s vloeit voort uit de inspectiebrede risicoanalyse (IRA 4.0) en de omgevingsanalyse (OMA). Daarin wordt gewogen hoe de risico’s waar programma’s zich op richten, zich qua zwaarte tot elkaar verhouden.8
In het najaar wordt het nieuwe meerjarenplan opgesteld en naar de Tweede Kamer gezonden.
De brandbrief van de NVvR over de werkdruk rechtspraak en OM |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVvR) aan de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) over de hoge werkdruk bij de rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Dat de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie te kampen hebben met een hoge werkdruk is bekend en is al geruime tijd onderwerp van gesprek tussen het ministerie en de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. De Raad voor de rechtspraak heeft de brief van de NVvR zo snel mogelijk schriftelijk beantwoord en heeft hierover op 30 mei jl. met de NVvR gesproken. Daar is met de NVvR gedeeld dat ook de Raad van mening is dat het huidige overwerkniveau te hoog is; er heeft een daling plaatsgevonden, maar die is nog te gering. De Raad heeft onder de aandacht gebracht welke acties in gang zijn gezet. Het College heeft ook een reactie gestuurd aan de NVvR en het onderwerp geagendeerd voor het eerstkomende bestuurlijk overleg.
Wat vindt u van de volgende constatering van de NVvR: «Het tekort aan rechters of het tekort aan financiering voor de rechtspraak om voldoende rechters aan te stellen wordt nog steeds opgelost door meer van rechters te vragen dan waarvoor zijn worden betaald en dit ten koste van de duurzame inzetbaarheid. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de uitstroom van rechters en op de aantrekkelijkheid van werken bij de rechtspraak.»2 Deelt u de mening dat dit zo niet langer kan?
Ik onderschrijf de constatering dat er hoge eisen worden gesteld aan rechters en officieren van justitie. Zij doen zeer verantwoordelijk werk met soms grote gevolgen voor partijen in een omgeving die steeds complexer wordt en steeds meer specialisatie en maatwerk vraagt. Het OM en de Rechtspraak zijn zich zeer bewust van de risico’s die het hoge niveau van overwerk en werkdruk met zich meebrengt en nemen daartoe de benodigde maatregelen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Welke risico’s brengt dit volgens u met zich mee voor de kwaliteit van het cruciale werk van de zittende en de staande magistratuur?
De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zorgen ervoor dat de kwaliteit van het werk op het benodigde hoge peil blijft. Wel heeft de personeelskrapte gevolgen voor het aantal uren dat wordt gewerkt en voor de doorlooptijden waarmee rechtszaken kunnen worden afgehandeld. Ik waardeer zeer dat het verantwoordelijkheidsgevoel, de loyaliteit en bevlogenheid van de medewerkers van de Rechtspraak en het OM groot is, maar erken ook dat dit soms op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Het langdurig voortbestaan van een hoog niveau van overwerk en werkdruk is niet wenselijk. Voor elke werkgever geldt daarom dat ze waakzaam moet zijn voor overbelasting van medewerkers. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 hebben het OM en de Rechtspraak de problematiek van het overwerk en de werkdruk al geruime tijd op de agenda en worden daartoe maatregelen getroffen. Zie hiervoor het antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat er sprake is van structureel overwerk en dat dit onaanvaardbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol kent u uzelf toe om de capaciteit van de opleidingen te vergroten en te zorgen voor voldoende opleiders?
Zoals aangegeven is het gesprek over werkdruk gaande. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben de werkdrukproblematiek binnen de Rechtspraak en het OM al geruime tijd geleden op de agenda gezet en zij hebben de ambitie om maatregelen te treffen om de werkdruk te verlagen. Daarnaast spreken de Rechtspraak en het OM de verwachting uit om binnen de bestaande en de nieuwe middelen innovatiever en efficiënter te gaan werken om zaken praktischer maar kwalitatief net zo verantwoord af te doen. De rol van de Minister van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming ten aanzien van het OM en Rechtspraak bestaat eruit de randvoorwaarden te scheppen om Raad en College in staat te stellen de noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen. Zoals aangegeven in de zogenoemde hoofdlijnenbrief (9 februari 2022, Kamerstukken II, 35 925 VI, nr. 132 wordt aan de Rechtspraak en het OM structureel extra budget toegekend om de organisaties toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie en voor verbetering van de ketensamenwerking.
Om de werkdruk te verlagen is het OM bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het laten instromen en opleiden van 100 extra officieren. Daarbij zijn nieuwe methoden ingezet om – gegeven de krappe arbeidsmarkt – kandidaten te werven en te selecteren. Ook is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Met officieren van justitie die werken in management- en beleidsfuncties is afgesproken dat zij een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM is gebleken dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet in direct verband staan met het behandelen van strafzaken. Het gaat hier onder meer om beleidsoverleggen met ketenpartners. Het College heeft de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Zo zullen vaker medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, voor dit type werk worden ingezet. Eén van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM is haperende ICT. Het OM is een programma gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen.
Aan de Raad voor de rechtspraak worden extra middelen toegekend om onder meer de personele capaciteit op orde te krijgen. Over de precieze uitwerking daarvan wordt u de komende maanden nader geïnformeerd. De prijsbesprekingen met de Raad voor de rechtspraak voor de periode 2023–2025 zijn momenteel gaande. De Raad investeert onder andere in een uitbreiding van de opleidingscapaciteit. Waar eerst 80 nieuwe rechters per jaar werden aangetrokken en opgeleid, zijn dat er momenteel 130. Daarnaast worden meer juridisch medewerkers aangetrokken, wordt de ICT ondersteuning verbeterd en worden niet-rechters ingezet als projectleiders en/of teamvoorzitters. Het verminderen van de werkdruk is een expliciet aandachtspunt in de leiderschapscursussen en in het Medewerkerswaarderingsonderzoek. Ook is er de mogelijkheid om een Mental Heath Check aan te vragen en vinden jaarlijkse evaluatiegesprekken plaats waarin aandacht wordt besteed aan de werkdruk. Onder Tijdige rechtspraak wordt gewerkt aan de verbetering van het roosteren en plannen. Dit brengt, naast het doel van het terugdringen van de doorlooptijden, meer rust en regelmaat – en daarmee werkplezier – in de agenda. Tot slot zal de werkdruk en het overwerk aan de orde komen in de visitatie gerechten die dit jaar wordt uitgevoerd. De visitatie ziet hoofdzakelijk op de invoering van de professionele standaarden, die voor een deel zijn ingezet om de werkdruk te verminderen.
Wat gaat u doen om het bredere probleem van de werkdruk te bespreken en bij te dragen aan oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u in ieder geval bereid om met de RvdR, het OM en de NVvR hierover in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de maatregelen die u kunt nemen om de werkdruk te verminderen en de kwaliteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Bereikbaarheid Den Helder / Noordkop |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het droevig is gesteld met de bereikbaarheid van Den Helder en de Kop van Noord-Holland, onder andere de N9, het spoor tussen Alkmaar en Den Helder, de aansluiting van de N9 op de A7 en het busvervoer?
De opgaven voor personenvervoer in de Kop van Noord-Holland zijn bekend. Uit de Integrale Mobilteitsanalyse 2021 (IMA)1 blijkt er in zowel het scenario WLO-Laag als in het scenario WLO-Hoog een bereikbaarheidsopgave te zijn in Den Helder en de Kop van Noord-Holland. Dit komt omdat in minder verstedelijkte gebieden, zoals het noorden van Noord-Holland, de bereikbaarheid van banen verslechtert. Gemiddeld zijn er al minder banen binnen bereik, en met name in het scenario WLO-Laag neemt het aantal banen en voorzieningen nog verder af. Ook het aantal inwoners daalt in dit scenario. Ook in het scenario WLO-Hoog daalt de bereikbaarheid van banen en voorzieningen.
Er is in mindere mate sprake van verzadiging van het wegennet en de daaruit voorvloeiende congestie (ten opzichte van de meer verstedelijkte gebieden), maar omdat het aantal banen niet of minder sterk groeit, daalt de bereikbaarheid van banen en voorzieningen. Overigens betekent de afname van de bereikbaarheid niet dat er capaciteitsknelpunten voorkomen op de weg of op het spoor (zie de beantwoording op vraag 2, 3 en 4).
Wat is de status van het verbreden van de N9 tussen Alkmaar en Den Helder in een vierbaansweg langs het Noordhollandsch Kanaal? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven, ook op de vraag wat u heeft gedaan met de studie van de provincie Noord-Holland waaruit blijkt dat het verbreden van de N9 een optie is voor het verbeteren van de bereikbaarheid?
Momenteel zijn er geen plannen om de N9 tussen Alkmaar en Den Helder te verbreden tot een vierbaansweg (2x2) langs het Noordhollandsch Kanaal en om de aansluiting van de N9 op de A7 te realiseren.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft kennis genomen van de quickscan (de studie) van de provincie Noord-Holland, waarin zowel de verdubbeling van de N9 tussen Alkmaar en Den Helder als de verbinding van de A7 met de N99 (ook wel de N77) zijn onderzocht. Zoals eerder aangegeven in het Algemeen Overleg MIRT van 12 juni 2019, vormde dit onderzoek geen aanleiding om deze projecten op te nemen in het MIRT. Uit de quickscan is gebleken dat de IC-verhoudingen (de verhouding tussen intensiteit en capaciteit) nagenoeg overal kleiner zijn dan 0.7. Dit is een gemiddelde en betekent dat hier doorgaans nauwelijks congestie en reistijdverlies optreedt; vanaf een I/C waarde van 0.9 of hoger wordt gesproken over structurele filevorming. Op de N9 bevinden zich dus geen prioritaire knelpunten op het gebied van doorstroming op grond waarvan vanuit het Rijk een investering te rechtvaardigen is.
Ook zijn in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» geen specifieke middelen toegevoegd voor het MIRT-programma. Wel is € 7,5 miljard toegekend voor de ontsluiting van (grootschalige) woningbouwgebieden. Voor de toekenning van deze middelen wordt samen met het Ministerie van BZK en de regionale partners een integrale afweging gemaakt. Momenteel ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de N77 – of de verbreding van de N9 tussen Alkmaar en Den Helder – gefinancierd zal worden uit de € 7,5 miljard voor de ontsluiting van de woningbouwgebieden.
Wat is de status van de verdubbeling van het spoor tussen Alkmaar en Den Helder? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Er zijn geen plannen voor de verdubbeling van het spoor tussen Alkmaar en Den Helder. In de bestaande situatie kunnen tot vier treinen per uur per richting gereden worden. Dit is ruim voldoende voor de huidige en de in de toekomst voorziene reizigersvraag. Wel heeft de provincie Noord-Holland aan IenW laten weten dat zij samen met NS en ProRail een ontwikkelagenda (met tienpuntenplan) voor de lijn van Schagen tot Den Helder maakt, waarin vooruit wordt gekeken naar hoe deze lijn zich in de toekomst ontwikkelt.
Wanneer wordt de aansluiting van de N9 op de A7 gerealiseerd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gedaan ter verbetering van het busvervoer in de regio Noordkop? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het busvervoer in de regio Noordkop is onderdeel van de concessie Noord-Holland Noord. Deze concessie is de verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland.
Een lijst van 6000 mensen die het regime van de Russische president Poetin steunen, gepubliceerd door de gevangen oppositiepoliticus Navalny |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat er door medestanders van Navalny een lijst is opgesteld van mensen die direct te linken zijn aan Poetin, maar toch niet onder het bereik van de sancties vallen?1
Ja.
Hoe waardeert u de stelling dat een groep van 6.000 mensen die in relatie staan tot de president Poetin, buiten de scope van de sancties vallen? Kunt u deze stelling bevestigen?
Voor het plaatsen van personen op de Europese sanctielijsten dient te worden voldaan aan de listingcriteria van het desbetreffende sanctieregime. Voor het sanctieregime betreffende ondermijningen of bedreigingen van de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne gaat het onder andere om het materieel of financieel bijdragen aan dergelijke acties en het materieel of financieel steun verlenen aan, of profijt trekken van, de regering van de Russische Federatie. Nederland is binnen de EU op doorlopende basis in gesprek over het toevoegen van personen en entiteiten aan deze sanctielijst, is voorstander van listings indien deze aansluiten bij de listingcriteria en bijdragen aan de doelstellingen van het bredere beleid waar sancties onderdeel van uitmaken: de prijs voor de invasie zo hoog mogelijk te maken en de capaciteiten van Rusland tot oorlogvoering in te perken. Verschillende groepen personen op deze lijst, zoals alle leden van de Russische Veiligheidsraad, de Doema en de Federatieraad, zijn om deze redenen reeds geplaatst op de EU-sanctielijst. Nederland is in gesprek met partners zowel binnen als buiten de EU over het toevoegen van namen aan de sanctielijst, waarbij ook gekeken wordt naar suggesties aangedragen door derde partijen, inclusief deze lijst.
Bent u bereid het sanctiepakket zo uit te breiden dat deze groep wel onder het bereik van de sancties valt? Waarom wel of niet? En, zo ja, hoe wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om samen met andere landen op te trekken en andere landen zo nodig aan te sporen actie te ondernemen om deze mensen onder het bereik van de sancties te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuws dat patiënten door heel Nederland geen huisarts kunnen vinden in hun eigen woonplaats |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuws dat patiënten door heel Nederland geen huisarts kunnen vinden in hun eigen woonplaats?1
Ja, het is mij bekend dat er regio’s zijn waar mensen moeite hebben om zich in te schrijven bij een huisartsenpraktijk.
Vindt u ook dat iedereen in Nederland recht heeft op een huisarts in zijn/haar buurt? Zo ja, wat kunt u doen om te zorgen dat mensen zich weer kunnen inschrijven bij de huisarts in hun eigen woonplaats?
Ja, mensen hebben op basis van de zorgverzekeringswet recht op huisartsenzorg. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en moeten er dus voor zorgen dat deze zorg beschikbaar is. Dit betekent onder meer dat een verzekeraar zich moet inspannen om voor voldoende aanbod van huisartsenzorg te zorgen. Zo is in de handvatten voor zorgverzekeraars2 opgenomen dat in geval van mogelijke discontinuïteit van zorg de verzekeraar moet «signaleren en anticiperen». Zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in de recente monitor contractering huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg constateerde3, is het een gezamenlijke opgave van huisartsen, regionale samenwerkingsverbanden en zorgverzekeraars om de toegankelijkheid van de huisartsenzorg te garanderen. Hiervoor is goede regionale samenwerking nodig.
Om te zorgen dat de huisartsenzorg nu en in de toekomst toegankelijk blijft, zet ik in op verschillende sporen. Zo zijn in het coalitieakkoord middelen gereserveerd om extra huisartsen op te leiden en om de organisatiegraad van de basiszorg te versterken. Beide maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de druk op de huisartsenzorg en het creëren van meer tijd voor de patiënt in de huisartsenpraktijk. Desondanks is het een grote opgave om de druk op de (huisartsen)zorg behapbaar te houden, met een krappe arbeidsmarkt en vergrijzende bevolking. Over die opgave wil ik afspraken maken met partijen in het integraal zorgakkoord.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor de gezondheid van mensen die niet bij een huisarts staan ingeschreven?
Het is wenselijk dat mensen bij een huisarts staan ingeschreven. In sommige regio’s is het lastig om een huisarts te vinden die nog ruimte heeft om nieuwe mensen in te schrijven. In sommige gevallen kan de zorgverzekeraar – via zorgbemiddeling – helpen bij het vinden van een (tijdelijke) oplossing. Als er geen andere mogelijkheden zijn en acute of incidentele huisartsenzorg wel noodzakelijk is, kan iemand geholpen worden als «passant» bij een huisarts waar iemand niet staat ingeschreven. Op deze wijze kan medisch noodzakelijke zorg dus toch verleend worden. Uiteraard is het voor de continuïteit van zorg niet behulpzaam als mensen niet bij een huisarts staan ingeschreven.
Ziet u uitgestelde zorg als een reëel risico voor deze mensen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat de druk op de huisartsenzorg op dit moment tot uitgestelde zorg leidt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zie ik het wel als belangrijke opgave om samen met partijen te zorgen dat de huisartsenzorg ook in de toekomst beschikbaar en toegankelijk blijft. Inschrijving bij een praktijk draagt uiteraard ook bij aan de continuïteit van zorg, een van de kernwaarden van de huisartsenzorg.
Wat is het gevolg van overbelasting van de huisarts voor de inzet op preventie, waar juist de huisarts een belangrijke rol kan spelen?
Huisartsen dienen voldoende tijd te hebben voor het uitvoeren van hun kerntaken. Een van die kerntaken is preventieve zorg. Huisartsen hebben een belangrijke taak bij het signaleren en bespreekbaar maken van problemen op het gebied van gezondheid en leefstijl en bij het voorkomen van (complicaties van) chronische ziekten. In sommige gevallen vragen de gesprekken hierover meer tijd. Ik ben voornemens om met partijen in het integraal zorgakkoord afspraken te maken over het verder opschalen van initiatieven rondom «meer tijd voor de patiënt» en de inzet op preventieve zorg in het curatieve domein.
Wat is het gevolg van de overbelasting van de huisarts op zijn capaciteit om als poortwachter te functioneren voor de tweedelijnszorg? Leidt dit tot een hogere werkdruk in de tweedelijnszorg?
Het is niet bekend of de huidige druk op de huisartsenzorg leidt tot meer druk op de tweedelijnszorg. Wel zien we in het land al goede voorbeelden hoe «meer tijd voor de patiënt» bij de huisarts kan leiden tot minder (onnodige) doorverwijzingen naar de tweede lijn.
Is het realistisch om een beroep te doen op de huisartsenzorg om de druk op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) te verlichten als ook de druk op de huisartsen nu al zo hoog is? Zo ja, waarom?
U constateert terecht dat zowel de ggz als huisartsenzorg onder druk staan. Hierover spreek ik ook met partijen in het kader van het af te sluiten integraal zorgakkoord. Ik ben voornemens afspraken te maken over een betere samenwerking tussen de huisartsenzorg, de ggz en het sociaal domein. Een deel van de druk ontstaat doordat deze domeinen onvoldoende van elkaars kennis gebruik (kunnen) maken en doordat er nog niet altijd sprake is van de juiste zorg of ondersteuning op de juiste plek. Door betere samenwerkingsafspraken te maken en vanuit de overheid samenwerking beter te faciliteren, verwacht ik dat de druk in het gehele zorgpad voor mensen met psychische klachten vermindert. Daar plukken zowel de huisartsenzorg als ggz de vruchten van.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat 50% van de huisartsen twijfelt over zijn toekomst in de gezondheidszorg2 en dat steeds minder huisartsen ervoor kiezen om praktijkhouder te worden?3
Ik vind het een ernstig signaal dat een groot deel van de huisartsen twijfelt of zij in de gezondheidszorg werkzaam willen blijven. Het is belangrijk dat huisartsen hun werk met plezier kunnen uitvoeren. De vraag hoe huisartsen plezier hebben en houden in hun werk raakt aan de basis van hoe de huisartsenzorg georganiseerd is. Hierover spreek ik met partijen in het kader van het integraal zorgakkoord.
Ook vanuit het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn; Samen anders leren en werken» zal ik met partijen in gesprek gaan over het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak om de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en continuïteit van de huisartsenzorg door meer schouders te laten dragen. Ook onderzoek ik hierbij graag hoe we kunnen komen tot een verlichting van de werkdruk, bijvoorbeeld via herijking van taken of functies. Samenwerking in de regio, tussen huisartsen en waar relevant met andere zorgaanbieders, zal daarbij mogelijk kunnen bijdragen.
We zien al jaren een verschuiving in de verhouding tussen het aandeel praktijkhouders en waarnemers. Dit legt een onevenredig grote druk bij de praktijkhouders, voor wie het ook steeds moelijker wordt om een opvolger te vinden. Dit vraagt om een gesprek over de toekomst van de huisartsenzorg en de (verantwoordelijkheids)verdeling tussen praktijkhouders en huisartsen met andere dienstverbanden. Primair vind ik dat aan de beroepsgroep van de huisartsen zelf, maar ik ga hierover graag met hen in gesprek.
Hoe ziet u de toekomst van de huisartsgeneeskunde voor u? Wilt u blijven sturen op een systeem met praktijkhouders? Of zou de huisartsengeneeskunde in de toekomst anders moeten worden vormgegeven?
Met een blijvend krappe arbeidsmarkt, een vergrijzende bevolking, de toename van (leefstijlgerelateerde) chronische ziekten en de ambitie om kwetsbare mensen steeds langer thuis te laten wonen, zal de druk op de huisartsenzorg – en basiszorg in den brede – de komende jaren niet afnemen. Dit vraagt om een stevige transformatie binnen de basiszorg om tot een passende organisatie van zorg te komen die toekomstbestendig is. Hierover wil ik met betrokken partijen afspraken maken in het integraal zorgakkoord. De vraag hoe de huisartsenzorg als onderdeel van de basiszorg vormgegeven moet worden, is hierbij expliciet onderwerp van gesprek. Op de uitkomsten van deze gesprekken wil ik niet vooruitlopen. Wel kan ik aangeven dat de principes van passende zorg en een versterking van de organisatiegraad van de basiszorg wat mij betreft belangrijke elementen zijn om de huisartsenzorg toekomstbestendig te organiseren.
Gaswinning onder Unesco werelderfgoed |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de recente milieueffectrapportages van de onderzoeks- en adviesbureaus Royal Haskoning en RAAP, waaruit blijkt dat de Unesco-werelderfgoedstatus van de Koloniën van Weldadigheid in gevaar dreigt te komen als groen licht wordt gegeven voor de gaswinningsplannen van Vermillion in het grensgebied van Zuidwest-Drenthe, de Kop van Overijssel en Friesland?
Ik ben bekend met deze rapportages. Deze zijn onderdeel van het milieueffectrapport dat ik laat opstellen voor de gaswinning VDW. In het gebied waarin de tot Unesco werelderfgoed aangewezen Koloniën van Weldadigheid liggen, wordt reeds jaren gas gewonnen uit verschillende kleine velden. De nationale overheid heeft de plicht een aangewezen Unesco erfgoed in stand te houden en te beschermen. Bij de nieuw te ontwikkelen gasvelden en het voortzetten van bestaande winningen is het werelderfgoed een factor van belang. Ik volg daarin de voorgeschreven werkwijze van Unesco en combineer deze met het participatietraject dat ik inzet bij de Rijkscoördinatieregeling (RCR), waarin de mogelijkheden worden onderzocht voor gaswinning uit de gasvelden VDW. Bij de RCR past een participatietraject dat samen met bewoners en bestuurders uit de omgeving is opgezet. In dit participatietraject zijn door omwonenden en andere belanghebbenden uit het gebied negen mogelijke locaties naar voren gebracht. Alle voorgestelde locaties zijn in het kader van de milieueffectrapportage (MER) uitgebreid onderzocht op de effecten op omgevingsfactoren. Een deel van de negen locaties heeft inderdaad negatieve effecten op onderdelen van de Koloniën van Weldadigheid. Er zijn echter ook locaties zonder negatieve effecten op het werelderfgoed. Deze uitkomsten worden nu eerst teruggelegd en besproken met de omgeving.
Hecht u eveneens grote waarde aan dit unieke werelderfgoed?
Ik hecht grote waarde aan werelderfgoed. Dat is ook de reden dat in afstemming met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een opdracht is verleend aan een gespecialiseerd onderzoeks- en adviesbureau voor archeologie en cultuurhistorie om als onderdeel van de MER een Heritage impact assessment (HIA) uit te voeren conform de voorschriften van Unesco. Unesco is hierover ook geïnformeerd. De uitvoering van het onderzoek is begeleid door een groep deskundigen vanuit betrokken gemeenten, provincies, waterschappen en de RCE.
Deelt u de mening dat dit erfgoed en deze erfgoedstatus moet worden beschermd in plaats van verkwanseld?
Ik deel die mening; de nationale overheid heeft de plicht een aangewezen Unesco erfgoed in stand te houden en te beschermen. Daarom is er in het onderzoek speciale aandacht voor het erfgoed in overleg met alle betrokken overheden. Gaswinning zal hier uitsluitend worden toegestaan als uit zorgvuldig onderzoek blijkt dat door gaswinning geen onherstelbare schade aan het werelderfgoed te verwachten is.
Wat gaat u doen om dit werelderfgoed te beschermen en niet in gevaar te brengen?
In de MER-fase-1 is onderzocht wat de effecten zijn van de mogelijke gaswinningslocaties op de omgeving. De MER fase 1 en de integrale effectanalyse liggen op dit moment ter inzage. Bij de keuze van het voorkeursalternatief voor de winningslocatie zal ik nadrukkelijk rekening houden met de uitkomsten van het onderzoek (HIA) en de reacties en adviezen die ik ontvang. Ook de Commissie voor de milieueffectrapportage zal nog advies uitbrengen.
In de MER-fase 2 worden in de tweede helft van dit jaar de effecten van de gaswinning op de ondergrond zorgvuldig onderzocht en getoetst door TNO en SodM. Ik blijf in overleg met de omgeving, onder andere door alle ontwerpplannen en besluiten ter inzage te leggen en rekening te houden met de inbreng vanuit de omgeving. Alleen als gaswinning veilig en verantwoord kan plaatsvinden, zal ik toestemming verlenen voor de winning.
Bent u bereid geen vergunningen af te geven voor gaswinning in dit gebied?
Als uit het onderzoek voor de MER-fase 2 voor VDW zou blijken dat gaswinning uit de velden VDW onherstelbare schade toebrengt aan het werelderfgoed, of dat de winning niet veilig kan plaatsvinden, ligt het in de rede dat ik de toestemming voor deze gaswinning weiger.
