De noodzaak tot het wettelijk verankeren van zaakstoedeling in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «De regeling van toedeling van zaken aan rechters»?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, dit artikel is mij bekend. Ik heb het met veel interesse gelezen en vind het van grote waarde dat er in de rechtswetenschappelijke literatuur, waaronder dit artikel, aandacht is voor eventuele mogelijkheden de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak verder te versterken. Het is immers een belangrijk fundament van onze rechtsstaat.
Deelt u de mening dat zaakstoedeling de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid beïnvloed en dat rechters daarom altijd aselect moeten worden toebedeeld aan zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat een objectief en transparant systeem van zaakstoedeling, waarin zaken worden toebedeeld op basis van objectieve, transparante en controleerbare criteria, een wezenlijk element is van rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Dit betekent echter niet dat alle zaken aselect moeten worden toebedeeld. Uitgangspunt van internationale standaarden, zoals het rapport van the European Commission for Democracy through Law (Venice Commission)2 en de standaard voor de zaakstoedeling van het Europese Netwerk van Raden voor de rechtspraak3, is dat zaken binnen gerechten in beginsel neutraal en willekeurig worden toebedeeld aan rechters. Wanneer zaken niet aselect worden toebedeeld, moeten de criteria op basis waarvan zaken in dat geval worden toebedeeld, objectief, transparant en controleerbaar zijn. De deskundigheid en ervaring van rechters, maar ook de werkbelasting, kan daarbij een rol spelen.
Bent u het met de auteur eens dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EVRM) inderdaad heeft vastgesteld dat het ontbreken van een wettelijke regeling voor zaakstoedeling een inbreuk vormt op artikel 6 EVRM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van op 1 december 2020 gestelde schriftelijke vragen van uw Kamer4 over de code zaakstoedeling heb ik onderzocht of het EHRM-arrest Miracle Europe KFT t. Hongarije5 noodzaakt tot nadere wettelijke verankering van de door de Rechtspraak ontwikkelde Code zaakstoedeling. De rechtspraak van het EHRM vereist een systeem voor zaakstoedeling op basis van objectieve, transparante en controleerbare criteria. Uit de rechtspraak van het EHRM vloeit echter niet onverkort de eis voort dat de criteria op basis waarvan de toedeling van zaken plaatsvindt, bij wet in formele zin moeten zijn gecodificeerd. Ook uit de internationale standaarden blijkt expliciet dat nadere regels opgesteld door de rechtspraak zelf, met een grondslag in de wet, volstaan. In het hiervoor genoemde rapport van the Venice Commission valt te lezen: «To sum up, the Venice Commission strongly recommends that the allocation of cases to individual judges should be based to the maximum extent possible on objective and transparent criteria established in advance by the law or by special regulations on the basis of the law, e.g. in court regulations.» Deze nadere regels zijn in dit geval de landelijk opgestelde Code zaakstoedeling en de door de gerechtsbesturen vastgestelde en inmiddels gepubliceerde regeling voor zaakstoedeling in de bestuursreglementen.
Deelt u de mening dat de Code zaakstoedeling geen enkele juridische betekenis heeft omdat het wordt vastgesteld in de vergadering van de presidenten van de gerechten, terwijl die vergadering geen wettelijke verankering kent?
Artikel 20, eerste lid, onderdeel c van de Wet op de rechterlijke organisatie geeft het gerechtsbestuur de opdracht om een bestuursreglement vast te stellen dat nadere regels bevat inzake de toedeling van zaken aan de leden van de enkelvoudige en meervoudige kamers. Dat is, conform het genoemde artikel, gebeurd in de op 1 april 2021 in werking getreden bestuursreglementen, waarbij waar mogelijk rekening is gehouden met de (landelijke) Code zaakstoedeling. Deze Code zaakstoedeling is door de presidenten en de Raad voor de rechtspraak opgesteld uitsluitend met het oog op de gewenste coördinatie en samenhang in de totstandkoming. De Code zaakstoedeling doet niet af aan de eigenstandige wettelijke bevoegdheid van het gerechtsbestuur nadere regels op te stellen voor de toedeling van zaken aan de leden van de enkelvoudige en meervoudige kamers.
Bent u bereid een wetsvoorstel aan de Staten-Generaal toe te zenden om de Code zaakstoedeling wettelijk te verankeren van rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad?
Met verwijzing naar mijn beantwoording van bovenstaande vragen, en met verwijzing naar de antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen van 1 december 2020, acht ik het niet noodzakelijk een wetsvoorstel in te dienen dat strekt tot een nadere wettelijke verankering van de door de Rechtspraak opgestelde regels voor de toedeling van zaken.
Hoe kijkt u aan tegen het Duitse model zoals door de auteur geschetst?
Op hoofdlijnen is dit model mij bekend. De federale structuur van de Bondsrepubliek Duitsland, waarin de rechtspraak wordt uitgeoefend door federale rechtbanken en de rechtbanken van de zestien deelstaten, verschilt in belangrijke mate van de organisatie van de rechtspraak in Nederland. De vraag of een model naar Duits voorbeeld zich leent voor toepassing in Nederland kan daarom niet op voorhand worden beantwoord. Ik ben daarom voornemens een rechtsvergelijkende inventarisatie te laten doen naar zaakstoedelingsregelingen in voor Nederland relevante EU-lidstaten, waarbij ook gekeken zal worden naar het Duitse model zoals in het artikel wordt beschreven.
Bent u in ieder geval bereid in objectieve criteria vast te leggen welke zaken niet aselect te hoeven worden toebedeeld in artikel 4 van de Code? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zal de Raad voor de rechtspraak vragen om de werking van de door de Rechtspraak opgestelde regels voor de toedeling van zaken te evalueren, 2 jaar na inwerkingtreding van de Code Zaakstoedeling (inwerkingtreding: 1 april 2021). Ik kan mij voorstellen dat het mogelijk is de regels op onderdelen verder te verfijnen nadat er enige tijd met de Code is gewerkt. Ik zal de Raad voor de rechtspraak vragen bij deze evaluatie specifiek in te gaan op het in vraag 7 genoemde punt. Over de uitkomsten van de evaluatie en van de hiervoor genoemde rechtsvergelijkende inventarisatie zal ik met de Raad voor de rechtspraak in gesprek gaan en uw Kamer hierover informeren.
Het bericht 'Minder treinen door personeelstekort' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting dat de trein en het openbaar vervoer een essentiële publieke voorziening is?1
Ik deel met u de opvatting dat het maatschappelijk belang van het openbaar vervoer (OV) groot is.
Erkent u dat deze voorziening als gevolg van het aflopen van de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer (BVOV) en de personeelstekorten onder druk staat?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) verwacht dat het gebruik van het openbaar vervoer in Nederland in 2023 weer bijna op het niveau van voor de coronacrisis in 2019 kan komen. De prognoses laten zien dat de reizigersaantallen tussen de 1 en 4% onder dat van 2019 kunnen komen te liggen. Vervoerders zijn somberder over het herstel van de reizigersaantallen dan het KiM. Vanwege de onzekerheid heb ik voor 2023 besloten een transitievangnet beschikbaar te stellen voor de OV-sector. Ik heb uw Kamer op 8 juli geïnformeerd over deze regeling.2
Deelt u de opvatting dat dat onwenselijk is?
Uiteraard vind ik het van belang dat volgend jaar het OV-aanbod op peil blijft, ook gegeven de bredere ambities van het kabinet. Ik hecht er aan dat iedere regio in Nederland goed bereikbaar blijft voor de reizigers, dit is en blijft leidend. Ik heb daarom voor 2023 een éénmalig transitievangnet vangnet beschikbaar gesteld.
Kunt u ingaan op de verwachtingen ten aanzien van het (tijdelijk) afschalen van de treinoperaties (zowel bij NS als overige spoorvervoerders) als gevolg van de personeelstekorten de komende maanden?
NS streeft ernaar om een zo volledig mogelijke dienstregeling te rijden voor de reiziger. Dat is gegeven de effecten van de krappe arbeidsmarkt en het aanhoudende verzuim uitdagend. Vanaf week 26 voorziet NS een grote personeelskrapte. NS heeft ons laten weten dat – ondanks de genomen maatregelen om de personeelskrapte te verminderen – verdere (tijdelijke) afschaling van de dienstregeling met een aantal (spits)treinen de komende weken onvermijdelijk is. In ieder geval tot week 33 brengt NS wijzigingen aan in de dienstregeling. Hierover is al vroegtijdig besloten om zo voorspelbaar en transparant te blijven voor de reiziger. Over eventuele verdere afschaling na week 33 zal tijdig worden gecommuniceerd.
De afschalingen in het regionaaltreinvervoer variëren per regio en van tijd tot tijd. In algemene zin kan er gesteld worden dat alle vervoerders personeelsuitdagingen hebben vanwege de landelijke krapte op de arbeidsmarkt en een hoog ziekteverzuim. Daarnaast heeft er door de coronacrisis een afbouw van de flexibele personeelsschil plaatsgevonden. Onvoorziene ontwikkelingen zijn daardoor lastiger op te vangen voor vervoerders. Vervoersbedrijven doen er echter alles aan om volgens de standaard dienstregeling te rijden. Om ongeplande rituitval door ziekte te voorkomen worden dienstregelingen vooraf bijgesteld. Het doel hierbij is de reiziger zoveel mogelijk zekerheid te bieden en dit goed te kunnen communiceren naar reizigers.
De verantwoordelijkheid voor het regionale treinvervoer ligt bij de provincies, waarbij de provinciale staten toezien op de uitvoering van regionale treinconcessies. Er is vanuit het ministerie een inventarisatie gedaan om uw Kamer te voorzien van de gevraagde inzichten:
Qbuzz heeft laten weten deze zomer van de gebruikelijke kwartierdienst naar een halfuursdienst te moeten gaan op de MerwedeLingelijn (MLL) in Zuid-Holland. In de zomerperiode is deze frequentie volgens de vervoerder voldoende voor het aantal reizigers dat er gebruik van maakt. Vanaf september verwacht Qbuzz de normale kwartierdienst op de MLL weer uit te kunnen uitvoeren.
Arriva heeft laten weten op dit moment op verschillende plaatsen een afgeschaalde dienstregeling te rijden als gevolg van de verminderde inzetbaarheid. De omvang van het inzetbare personeel is op niveau, maar door ziekte, uitgestelde operaties, (uitgestelde) opleidingen en verlof wordt er minder gereden. Er is op dit moment niet met zekerheid te zeggen of deze effecten na de zomer geen rol meer spelen.
Connexion en Hermes (Transdev) hebben laten weten dat zij op dit moment in staat zijn om de personeelsroosters volledig te vullen voor zowel in het zomerseizoen als in en na september.
Keolis (Overijssel) heeft laten weten de dienstregeling te kunnen rijden en geen rituitval te ervaren.
Rijdt NS nog altijd met verkorte treinen?
Waar mogelijk en verantwoord kort NS ook nu nog treinen in. NS zoekt voortdurend naar mogelijkheden om zo veel als mogelijk treinen te rijden met minder hoofdconducteurs, om zo verdere afschaling te beperken.
Zo ja, hoelang verwacht u dat dit nog nodig zal zijn?
In de Kamerbrief van 13 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat de NS heeft aangegeven dat zij verwacht dat de krapte op de arbeidsmarkt – net als bij allerlei sectoren (zoals de Luchtvaart en de evenementenbranche) – langer voelbaar zal zijn.3 De NS stelt dat zij bij aanhoudende krapte, zeker in combinatie met het hoge ziekteverzuim, zich mogelijk ook na de zomer genoodzaakt zal ziet om aanvullende maatregelen te nemen, zoals het rijden van minder treinen op enkele trajecten. Hierover neemt de NS pas een besluit zodra zij meer inzicht heeft in de vacatures en verzuimcijfers richting het najaar. Indien ik daar aanleiding toe zie, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Welke procesverbeteringen, onderzoeken of innovaties kent of onderzoekt u om met minder mensen een volwaardige en veilige operatie te rijden?
Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van NS. In de brief van 13 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke beheersmaatregelen de NS neemt om de personeelskrapte te verminderen. Momenteel beziet de NS of er mogelijkheden zijn om parttime-contracten uit te breiden en/of een extra beroep te doen op (recent) gepensioneerd personeel. Vooralsnog verwacht de NS dat voldoende treinen zullen blijven rijden voor de huidige reizigersaantallen, en met deze uitsparing haar personeelsroosters op korte termijn rond te kunnen krijgen met een behapbare werkdruk voor haar huidige medewerkers.
Uiteraard zal ik de NS blijven aanspreken op de naleving van haar verplichtingen uit de concessie om zo de hinder voor reizigers te beperken.
Bent u bekend met het feit dat Schiphol met een banenmarkt 1.500 mensen heeft weten aan te trekken?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er 1.500 mensen zich hebben aangemeld voor deze wervingsbijeenkomst.
Bent u bereid een vergelijkbare markt te organiseren voor de spoorsector?
Zoals beschreven, is het voeren van een adequaat personeelsbeleid een verantwoordelijkheid van de NS (of andere vervoerders) zelf. De NS heeft deze wervingscampagnes al reeds opgevoerd. De banenmarkt heb ik onder aandacht gebracht bij de NS. NS heeft zelf bv. een simulator als wervingsinstrument ingezet.
Kunt u ingaan op de loonsituatie en arbeidsvoorwaarden in de spoorsector, vergeleken met andere modaliteiten en sectoren?
Mijn ministerie heeft geen rol bij het vraagstuk rondom de loonsituatie en arbeidsvoorwaarden in de spoorsector.
Het bericht ‘Geen cel maar taakstraf voor drugsuithalers: 'Dit is een enorme domper'’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Streep door celstraffen «drugsuithalers» «dit is een enorme domper»»?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling van het Openbaar Ministerie over de straffen die zijn opgelegd in deze zaak?
De problematiek van de uithalers is in de afgelopen jaren fors toegenomen. Veelal jonge jongens worden door criminelen uit de drugsindustrie geronseld om in ruil voor een groot geldbedrag harddrugs in de havens te verplaatsen. Voorheen konden deze uithalers niet effectief worden vervolgd, tenzij sprake was van een (directe) link met drugs. De jongens konden met weinig risico grote geldbedragen ontvangen voor het faciliteren van de drugsindustrie. De inwerkingtreding van artikel 138aa Sr biedt sinds het begin van dit jaar de politie en het Openbaar Ministerie de ruimte om deze jongens op te pakken en effectief te vervolgen. De wet heeft niet alleen als doel om uithalers beter te kunnen opsporen en vervolgen, zodat deze handelingen niet meer winstgevend zijn, maar ook om potentiële uithalers preventief af te schrikken.
De rechtbank Rotterdam heeft in verschillende zaken onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd aan uithalers die zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 138aa Sr. In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor first offenders omgezet in voorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat bij first offenders voor dit delict ook een taakstraf voldoende afschrikwekkend werkt. Daarbij heeft het Hof opgemerkt dat bij herhaling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt.
Het is niet aan mij om mij uit te laten over opgelegde straffen in individuele strafzaken. Dat is aan de onafhankelijke rechter ter beoordeling. Wel acht ik het van belang om de ontwikkeling van de jurisprudentie in dit type zaken de komende tijd goed te volgen. Buiten kijf staat dat het niet lonend moet zijn voor uithalers om georganiseerde criminaliteit te faciliteren. Ik heb uw Kamer tijdens het Commissiedebat Ondermijning toegezegd een brief te sturen op het moment dat er nieuwe jurisprudentie beschikbaar is met betrekking tot de uithalers.
Zijn er ten tijde van de aanhouding van de verdachten drugs aangetroffen in het havengebied? Zo ja, waarom kon desondanks volgens het hof geen verband worden aangetoond tussen de aangetroffen verdachten en de aangetroffen drugs? Zo ja, dient de haven dienaangaande maatregelen te treffen in uw ogen?
Indien een verband tussen de verdachten en de veelal in de buurt aangetroffen drugs kan worden aangetoond, vindt er vervolging plaats voor feiten uit de Opiumwet. Dat is in een aantal andere zaken onlangs het geval geweest en daarbij zijn personen vervolgd voor delicten uit de Opiumwet. In onderhavige Uithalers-zaken heeft het Hof, in het kader van de straftoemeting, geoordeeld over de intentie van de verdachten met betrekking tot drugssmokkel. Volgens het Hof kon namelijk niet aannemelijk worden gemaakt dat deze uithalers in de haven verbleven met het oogmerk om drugs te verplaatsen. Verdachten zijn dus wel voor artikel 138aa Sr veroordeeld, maar het Hof heeft gemotiveerd dat een gevangenisstraf niet in de rede ligt, nu de intentie van drugssmokkel niet kon worden aangetoond.
Bedrijven in de haven hebben zeker een verantwoordelijkheid in het opwerpen van barrières, onder meer om te voorkomen dat uithalers gemakkelijk terreinen kunnen betreden. Rond de haven van Rotterdam vindt er intensief overleg plaats over deze problematiek tussen publieke en private partners. In het najaar informeer ik uw Kamer over het plan van aanpak om drugssmokkel op grote logistieke knooppunten tegen te gaan, waarin ook aandacht uit zal gaan naar barrièrevorming.
Hebben deze uitspraken als gevolg dat ook ten aanzien van andere verdachten die worden aangetroffen bij de haven er moeilijker een verband kan worden aangetoond met drugshandel, ook indien wel drugs worden aangetroffen in het havengebied?
Voor veroordeling voor dit artikel is het niet vereist dat een link kan worden gelegd met aangetroffen drugs. Deze uitspraken hebben dus geen gevolgen voor de strafbaarheid van verdachten voor dit artikel an sich.
Acht u de invoering van art. 138aa Sr per 1 januari dit jaar ondanks deze aanzienlijk lagere straffen nog doeltreffend in de aanpak van drugshandel vanuit de haven van Rotterdam? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te gaan treffen?
De doeltreffendheid van dit artikel zit enerzijds in het feit dat vervolging effectiever kan worden ingezet en dat zwaardere straffen kunnen worden opgelegd, en anderzijds in de afschrikwekkende werking ervan. Uithalers liepen voorheen weinig risico, maar ontvingen wel grote geldbedragen voor het faciliteren van de drugsindustrie. Zij werden dan heengezonden met hooguit een geldboete, dat op geen enkele wijze in verhouding stond tot hetgeen zijn ontvingen vanuit de criminele wereld, en werden zij vaak nog dezelfde avond opnieuw aangetroffen op het terrein. Nu lopen zij grote risico’s om opgepakt, vervolgd en vastgezet te worden. Recidivisten krijgen namelijk wel gevangenisstraffen opgelegd en first-offenders krijgen voorwaardelijke straffen, wat inhoudt dat zij bij herhaling meteen worden vastgezet. Ik acht het raadzaam om de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie rond de uithalers af te wachten, en zal Uw Kamer hierover nader informeren.
Acht u het wenselijk dat ook ten aanzien van art. 138aa Sr oriëntatiepunten voor straftoemeting door de rechtspraak worden opgesteld om er zo voor te zorgen dat vrijheidsstraffen de norm worden voor dit delict? Zo ja, gaat u in gesprek hierover met de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Oriëntatiepunten van de rechtspraak komen tot stand aan de hand van reeds gewezen vonnissen en arresten. Deze oriëntatiepunten hebben niet het karakter van een instructie vooraf, maar zijn een weergave van hoe rechters gemiddeld met veel voorkomende zaken omgaan. Oriëntatiepunten worden opgesteld ter bevordering van de rechtseenheid en dienen als een houvast voor rechters. Het ligt derhalve niet in de rede om hierover in gesprek te gaan met de rechtspraak. Wel voer ik gesprekken met zowel het Openbaar Ministerie als met de rechtspraak over de mogelijkheden van registratie van artikel 138aa Sr zaken.
De mogelijkheid tot online stemmen voor Nederlanders in het buitenland. |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Mark Strolenberg (VVD), Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Expats kick-off French legislative elections with online voting»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het bij de afgelopen parlementsverkiezingen voor Fransen die in het buitenland wonen, mogelijk is om digitaal te stemmen?
Het is mij bekend dat het voor Fransen die buiten Frankrijk wonen een aantal jaar mogelijk is geweest om te stemmen via internet. Hiervan heeft mijn ambtsvoorganger in 2016 melding gemaakt bij uw Kamer.2 In 2017 heeft de Franse regering besloten het stemmen via internet op te schorten vanwege het zeer hoge risico op cyberdreigingen. Na de parlementsverkiezingen in 2017 heeft de Franse regering het voornemen geuit het mogelijk te maken voor Fransen die buiten Frankrijk wonen om bij de parlementsverkiezingen in 2022 weer via internet te stemmen. Deze mogelijkheid wordt deze kiezers geboden naast de mogelijkheden om per brief, per volmacht of bij een consulaire post te stemmen.
Kunt u aangeven in welke andere landen binnen de EU het mogelijk is om digitaal te stemmen (voor inwoners die in het buitenland wonen)?
Behalve voor Fransen die buiten Frankrijk wonen bij parlementsverkiezingen is het in Estland mogelijk om via het internet te stemmen. Verder kent Litouwen sinds 2020 de wettelijke mogelijkheid voor kiezers in het buitenland om via internet te stemmen, maar van die mogelijkheid is tot nog toe geen gebruik gemaakt.3
Deelt u de mening dat digitaal stemmen voor Nederlanders buiten Nederland veel voordelen zou hebben, zoals gemak en de zekerheid dat de stem (op tijd) aankomt?
Of een nieuwe wijze van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.4 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s waarbij er risico’s zijn voor deze waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar (zie verder het antwoord op vraag 6).
Welke stappen zijn er sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 gezet om het digitaal stemmen (vanuit het buitenland) mogelijk te maken?
Bij de evaluatie van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing heeft mijn ambtsvoorganger de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad, VNG en NVVB opgestelde Verkiezingsagenda 2030 aan uw Kamer toegezonden met daarin mogelijke verbeteringen in het verkiezingsproces voor de komende jaren.5 In de Verkiezingsagenda 2030 zijn, mede gelet op hetgeen is toegelicht in de antwoorden op de vragen 4 en 6, geen voornemens opgenomen om stemmen via het internet (vanuit het buitenland) mogelijk te maken. Er zijn hiertoe dan ook geen stappen gezet.
Kunt u aangeven waarom het op dit moment nog niet mogelijk is om digitaal te stemmen voor Nederlanders in het buitenland? Wat zijn de grootste uitdagingen om dit mogelijk te maken?
In juni 2018 heeft het kabinet een standpunt ingenomen over elektronisch stemmen.6 Het kabinet constateerde daarbij dat ten opzichte van enkele jaren daarvóór de risico's hiervan zijn toegenomen. Het gaat dan om risico’s voor de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Omdat het uitbrengen van de stem niet via digitale middelen gebeurt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, die kwetsbaarheden niet in het stemproces introduceren. Dit standpunt is nadien herhaaldelijk bevestigd.7 Er is geen aanleiding dat standpunt te heroverwegen.
Ik constateer dat ook in andere landen die conclusie wordt getrokken. In het voorjaar van 2020 heeft de Belgische overheid een studie laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de invoering van internetstemmen.8 De studie is uitgevoerd door een consortium van universiteiten (Université libre de Bruxelles, Vrije Universiteit Brussel, KU Leuven, UCLouvain). Als onderdeel van de studie is gekeken naar de ontwikkelingen van internetstemmen in de recente jaren. Daaruit blijkt dat het aantal landen dat de stap naar internetstemmen heeft gezet, vrijwel nihil is. In de studie wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat:
De veiligheidsgaranties niet voldoende zijn;
De transparantie en de controleerbaarheid van de procedure niet gewaarborgd kunnen worden;
De kosten, hoewel het moeilijk is deze precies in te schatten, hoog zullen zijn.
Hoe gaat Frankrijk om met deze zelfde uitdagingen? Waarom is het voor Fransen in het buitenland wel mogelijk om veilig digitaal te stemmen?
Franse kiezers in het buitenland kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid om via het internet te stemmen bij de Franse parlementsverkiezingen en consulaire verkiezingen. Bij andere verkiezingen, zoals de presidentiële verkiezingen en de Europees Parlementsverkiezingen, is deze mogelijkheid er niet. De mogelijkheid om als Franse kiezer in het buitenland via het internet te stemmen voor de parlementsverkiezingen bestond eerder in 2012. In aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2017 werd de mogelijkheid afgeschaft vanwege de hoge risico’s op cyberdreigingen.9 In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2022 heeft de Franse regering een andere afweging gemaakt ten aanzien van de introductie van risico’s rond de waarborgen van het verkiezingsproces.
Bent u bereid met uw Franse collega’s te spreken over digitaal stemmen, en informatie en ervaringen uit te wisselen?
Op Europees niveau worden kennis en ervaringen omtrent de organisatie van verkiezingen met elkaar uitgewisseld. Naar aanleiding van de covid-19 pandemie verkennen verschillende landen opnieuw de mogelijkheden en onmogelijkheden tot stemmen via het internet. Ontwikkelingen en ervaringen van de landen omtrent stemmen via het internet volg ik.
Welke inspanningen verricht u om het aantal geregistreerde stemgerechtigde Nederlanders in het buitenland te verhogen? Bent u bereid te informeren welke inspanningen Frankrijk hiertoe verricht?
Een belangrijke stap in het verhogen van het aantal Nederlanders buiten Nederland dat zich als kiezer registreert was de invoering in april 2017 van de permanente registratie. Vanaf dat moment hoeft een kiezer buiten Nederland zich nog maar eenmalig te registreren en niet meer voor elke verkiezing opnieuw. Hij krijgt dan automatisch de stembescheiden voor elke verkiezing toegezonden. Sinds de invoering van de permanente registratie ontvangt iedere Nederlander die uit Nederland vertrekt, en bij vertrek een adres in het buitenland opgeeft, een brief van de gemeente Den Haag met het persoonlijke verzoek zich te registreren om te stemmen vanuit het buitenland. Daarnaast geeft de gemeente Den Haag, op grond van de Kieswet verantwoordelijk voor (het beheer van) de permanente registratie en voor het organiseren van de verkiezingen voor de kiezers buiten Nederland, op allerlei andere wijzen bekendheid aan de registratiemogelijkheid, onder meer via de website stemmenvanuithetbuitenland.nl, via advertenties in sociale media en waar mogelijk via verenigingen van Nederlanders in het buitenland. Ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich ervoor in, al dan niet via het postennetwerk, om hieraan bekendheid te geven. Bijvoorbeeld via de website NederlandWereldwijd.nl en via de social-mediakanalen van de ambassades in landen met grote Nederlandse gemeenschappen.
Ik ben graag bereid om via het Ministerie van Buitenlandse Zaken te proberen te achterhalen welke inspanningen Frankrijk in dit verband verricht.
Gaat u onderzoeken of, mede op basis van de ervaringen in Frankrijk, digitaal stemmen mogelijk te maken is voor Nederlanders in het buitenland?
Gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in het antwoord op de vragen 4 en 6, ligt het uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet in de rede en bestaat daartoe geen voornemen.
Wel volgt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nieuwe ontwikkelingen binnen het verkiezingsproces nauwgezet, ook als het gaat om digitalisering. De hiervoor genoemde Verkiezingsagenda 203010 benadrukt in dat verband dat nieuwe innovatieve technologieën mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van het verkiezingsproces en dat er onderzoek naar nieuwe technologieën dient plaats te vinden. Dit onderzoek wordt dit jaar opgestart. Bij de vraag of nieuwe technologieën kunnen worden ingevoerd, dienen steeds de waarborgen van het verkiezingsproces te worden betrokken.
Het bericht 'Vluchteling mag wél in vliegherrie' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u zich voorstellen dat het voor de betrokken gemeenten, provincie en studenten in de regio Schiphol onnavolgbaar is dat er geen ruimte is voor studentenhuisvesting, maar wel voor de (terechte) huisvesting van vluchtelingen?1
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn geluidgevoelige gebouwen, zijnde nieuwe woningen en andere gebouwen met een geluidgevoelige functie in dit gebied, het zogenaamde LIB 4-gebied, in principe niet toegestaan vanwege negatieve gezondheidseffecten. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan in bijzondere omstandigheden desgevraagd besloten worden om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij.
Onder geluidgevoelige gebouwen wordt niet verstaan short-stayfuncties, logiesfuncties en de tijdelijke opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen, mits de bestemming niet wijzigt in een permanente woonbestemming. Ten aanzien van de duur van het tijdelijk verblijf wordt bij short-stayfuncties, logiesfuncties en de tijdelijke opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen uitgegaan van een termijn van maximaal 6 maanden, waardoor de negatieve gezondheidseffecten minimaal zullen zijn. Is de beoogde duur van het tijdelijke verblijf langer dan 6 maanden dan kent het LIB de mogelijkheid om in het geval van bijzondere omstandigheden tijdelijk af te wijken van het LIB. Hiervoor dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
In het LIB wordt hiermee een helder onderscheid gemaakt tussen tijdelijk verblijf en het toevoegen van nieuwe woningen, waarin permanent gewoond kan worden. In de plannen voor studentenhuisvesting op Kronenburg betreft het geen short-stay. Het gaat in dit geval om woningen met een permanente woonbestemming.
Kunt u aangeven of vermoedens hebt dat de geluidsbeleving van vluchtelingen anders is dan die van studenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het om het verschil tussen het toestaan van tijdelijk verblijf en een permanente woonbestemming. De verschillen in geluidbeleving tussen vluchtelingen en studenten spelen hierbij geen rol.
Zo nee, bent dan u bereid om, wanneer de huisvesting van vluchtelingen weer ordentelijk verloopt en deze mensen een dak boven hun hoofd hebben, hier studentenhuisvesting mogelijk te maken?
Kronenburg is gesitueerd direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst met het uitgangspunt om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door vliegtuiglawaai te beperken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 18 mei 20222 inzake studenthuisvesting in Kronenburg geoordeeld dat het toevoegen van een groot aantal nieuwe woningen in dit gebied niet kan zonder een vvgb. Voor voornoemde huisvesting is geen vvgb afgegeven. De gemeente heeft zonder een vvgb op deze locatie wél de mogelijkheid om kleine aantallen woningen (tot maximaal 25 permanente woningen) toe te voegen teneinde verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen.
Ik begrijp dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek.
Welke maatregelen neemt u ter vermindering van de vermeende geluidsoverlast gedurende de periode dat de vluchtelingen aanwezig zijn op Kronenburg?
In het LIB zijn regels opgenomen om de negatieve effecten op gezondheid en veiligheid te beperken. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van gemeenten, veiligheidsregio’s en andere betrokken partijen om binnen de bestaande regelgeving geschikte huisvesting voor vluchtelingen te organiseren.
Hoelang verwacht u dat de huisvesting van vluchtelingen bij Kronenburg noodzakelijk is?
De duur van opvang van vluchtelingen is ter beoordeling aan de gemeente. In algemene zin is de duur van opvang afhankelijk van het verloop van de oorlog in Oekraïne en de mogelijkheden voor de vluchtelingen om na beëindiging van de oorlog terug te keren naar hun land. Uiteraard is de hoop van ons allen dat de situatie in Oekraïne het snel toelaat dat vluchtelingen weer veilig kunnen terugkeren naar hun land. Het uitgangspunt is dat het LIB ruimte biedt voor opvang van vluchtelingen voor de duur van maximaal 6 maanden. Bij een langer verblijf dient de gemeente een vvgb-aanvraag in te dienen bij de ILT. Deze aanvraag is inmiddels door de ILT ontvangen. De ILT zal beoordelen of een vvgb kan worden afgegeven.
Hoe verhoudt zich dit tot de geldende regels in het Luchthavenindelingbesluit (LIB)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, waarin ik de regels die gelden in het beperkingengebied (LIB 4) waarin Kronenburg is gesitueerd heb toegelicht.
Gelden voor de tijdelijke huisvesting van vluchtelingen andere regels vanuit het LIB?
Zie het antwoord op vraag 1, waarin de regels die gelden in LIB 4-gebied zijn toegelicht.
Bent u van mening dat als blijkt dat de duur van het verblijf van vluchtelingen in Kronenburg die van de gemiddelde duur van studentenhuisvesting benadert, wat tot de mogelijkheden behoort, dit aantoont dat de regels uit het LIB onnavolgbaar zijn?
In het LIB wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen tijdelijke opvang en het toevoegen van nieuwe, permanente woningen geredeneerd vanuit het beperken van de negatieve gezondheidseffecten. In het geval dat het verblijf van vluchtelingen langer dan 6 maanden duurt, kent het LIB de mogelijkheid om in het geval van bijzondere omstandigheden middels een vvgb, tijdelijk af te wijken van het LIB. De onderbouwing van een eventuele afwijking van het LIB dient navolgbaar te zijn.
Kunt u aangeven of u verwacht dat de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) bezwaar zal maken tegen deze tijdelijke huisvesting?
De gemeente heeft inmiddels een vvgb-aanvraag bij de ILT ingediend voor urgente en tijdelijke noodopvang van ruim 400 vluchtelingen die langer dan 6 maanden duurt. De ILT heeft deze aanvraag in behandeling genomen. Ook is er een vooroverleg tussen de gemeente en de ILT geweest.
Is het noodzakelijk een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven?
Als de beoogde duur van de tijdelijke opvang van vluchtelingen langer dan 6 maanden is, dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Zo ja, hebt u dat gedaan of bent u voornemens dat te doen?
Zoals ik bij antwoord 9 heb aangegeven, heeft de gemeente een vvgb-aanvraag bij de ILT ingediend voor urgente en tijdelijke noodopvang. De ILT heeft deze aanvraag in behandeling genomen.
Wanneer kunt u meer zeggen over de (resultaten van) maatwerkafspraken als onderdeel van het ruimtelijk beleid rond Schiphol waarover u schreef in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Boulakjar en Boucke van 5 april 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2327)?
De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn samen met de Bestuurlijke Regiegroep Schiphol (BRS) in overleg over aanpassing van het LIB, waarbij ook gesproken wordt over maatwerkafspraken. De regio is gevraagd om concrete knelpunten aan te leveren die kunnen bijdragen aan de invulling van de maatwerkafspraken. Dit met als doel om gerichte oplossingen te kunnen vinden voor vraagstukken die spelen op specifieke locaties. De concrete afwegingen worden in het kader van de NOVEX-Schiphol gemaakt. De inzet is om eind dit jaar een besluit te nemen over aanpassing van het LIB.
Kunt u ingaan op de stappen die u of uw ministerie heeft ondernomen sinds voornoemde antwoorden van 5 april 2022, zodat de door de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) geïdentificeerdequick wins voortvarend worden opgepakt?
De Ministeries van BZK en IenW hebben in de afgelopen periode samen met de regio uitwerking gegeven aan onder andere de door de BRS geïdentificeerde quick wins. In de komende periode worden voorstellen tot aanpassing van het LIB omgezet in een besluit waarbij de actualisatie van beperkingengebieden van het LIB nog nadere uitwerking vraagt.
Wanneer verwacht u de eerste resultaten te kunnen melden?
De inzet is om eind dit jaar tot een besluit te komen over aanpassing van het LIB en uw Kamer daarna hierover nader te informeren.
Een uitspraak van de heer Bonten bij WNL |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met een uitspraak gedaan onlangs door de heer Bonten bij WNL Op Zondag, waarin wordt gesteld dat patiënten «tegen hun zin» zijn geïntubeerd? Klopt deze uitspraak?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. De heer Bonten zei: «Ik heb de verhalen gehoord van hoe boos de verpleegkundigen waren omdat ze iemand tegen zijn zin in moesten intuberen die nog riep net voordat de tube erin ging: Corona bestaat niet. Ja dat gebeurde. En daar waren de mensen in de zorg enorm boos over.»
Kunnen patiënten in Nederland tegen hun zin worden geïntubeerd? Zo nee, wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat Nederlanders tegen hun zin medische handelingen krijgen opgedrongen?
Patiënten kunnen, als het ze gevraagd wordt, afzien van een behandeling op de IC net zoals zij kunnen afzien van reanimatie. Dan wordt er dus ook niet geïntubeerd om invasief te worden beademd. In acute situaties waar nog niet over behandelbeperkingen is gesproken en waar dat ook niet meer kan, worden patiënten zonder informed consent behandeld. Maar dat is dus niet tegen hun zin.
Geïntubeerd worden is naar, maar Corona is een gegeven en voor beademings-behoeftige patiënten bestaat er geen alternatief.
Het stopzetten van een door Buitenlandse Zaken gefinancierd vrouwenrechtenactivistenprogramma in Afghanistan |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat een door Buitenlandse Zaken gefinancierd programma dat is stopgezet en waarover melding wordt gemaakt in de Kamerbrief van 23 mei jl. inzake «Update besluiten hulp en inzet Afghanistan»1 een programma betreft dat vrouwenrechtenactivisten ondersteunde?
Het betreffende programma richtte zich op tegengaan van geweld tegen vrouwen en versterken van politieke participatie door vrouwen. In de brief van 23 mei (Kamerstuk 34 952, nr. 159) werd vermeld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het voornemen had de subsidierelatie te beëindigen en dat dit voornemen aan de partner was gecommuniceerd. Inmiddels is na een vervolggesprek met de partner en nauwkeurige overweging van de visie van de partner op dit voornemen, het besluit de subsidie daadwerkelijk stop te zetten gecommuniceerd aan de organisatie.
Deelt u de mening dat dit signaal heel ongelukkig is nu de positie van Afghaanse vrouwen sinds augustus 2021 zienderogen is verslechterd?
Het besluit om dit specifieke project stop te zetten, is genomen op basis van een zorgvuldige afweging van inhoudelijke argumenten over veiligheidsrisico’s en te behalen impact, afgewogen tegenover het doel van steunen van vrouwenrechtenorganisaties dat onverminderd belangrijk blijft.
Wat betekent het stopzetten van het programma voor het Nederlandse commitment aan het nationale actieplan rondom de implementatie van de VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in Afghanistan?
Het commitment van dit kabinet aan de wereldwijde inzet op vrouwen, vrede en veiligheid (WPS) blijft onverminderd groot. Op dit moment is het zaak om in nauw overleg met maatschappelijke partners en met Afghaanse lokale vrouwen(organisaties) en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers een nieuwe afweging te maken en mogelijkheden te onderzoeken waarlangs dit kabinet wederom ondersteuning kan bieden aan initiatieven die vrouwenrechten en gendergelijkheid in Afghanistan ook in het kader van WPS kunnen bevorderen. Het kabinet blijft zich aanvullend in EU, VN en Wereldbank verband inzetten op het hanteren van strikte voorwaarden voor het leveren van hulp in Afghanistan, waaronder gelijke toegang voor vrouwen en meisjes.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is om het Afghaanse maatschappelijke middenveld, waaronder in het bijzonder vrouwenorganisaties, te blijven steunen om tegenwicht te bieden aan het steeds autocratischer wordende Taliban regime?
Ja, ik deel de mening dat het van belang is het Afghaanse maatschappelijk middenveld te blijven steunen. Om die reden is sinds de machtsovername van de Taliban met partnerorganisaties zorgvuldig gewerkt om te kijken in hoeverre hun activiteiten, al dan niet in aangepaste vorm, en onder nieuwe, stringente voorwaarden, doorgang zouden kunnen vinden in de huidige context in Afghanistan. Uit de consultaties is gebleken dat dit voor een deel van de lopende projecten haalbaar was. Als gevolg daarvan blijft het Afghaanse maatschappelijk middenveld door Nederland gesteund middels de heropstart van bestaande projecten (waar nodig in aangepaste vorm). Onderdeel daarvan is een programma gericht op vrouwenrechten middels steun aan vrouwenrechtenverdedigers en een programma dat zich richt op inclusieve besluitvormings- en vredesprocessen met focus op vrouwen en jeugd. Ook is een nieuw project met steun voor mensenrechtenverdedigers waaronder vrouwelijke mensenrechtenverdedigers opgestart. Voor deze projecten geldt dat aan de door het Ministerie gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Zoals in de brief van 7 januari jl. (Kamerstuk 2022D00384) aangegeven, zijn voor voortzetting van de inzet in Afghanistan nieuwe voorwaarden verbonden. Deze zijn opgesteld in nauwe samenspraak met partnerorganisaties. Het uitblijven van onacceptabele veiligheidsrisico’s voor staf of begunstigden van programma’s betreft een van deze voorwaarden. Hoewel dergelijke risico’s nooit geheel uitgesloten kunnen worden, is het juist door de volatiele context van belang risico’s zo goed mogelijk te mitigeren. Voor dit project was de onzekerheid over risico’s gepaard gaande met uitvoering van een aangepast programma en daarbij aansluitend de daarmee nog te behalen impact te groot. Dit heeft de doorslag gegeven in het besluit om de subsidierelatie te beëindigen. Dat neemt niet weg dat het kabinet ook in de toekomst zal blijven inzetten op ondersteuning van kritische maatschappelijke organisaties of vrouwenrechtenorganisaties en vredesactivisten.
Ik heb ook aan de betreffende partnerorganisatie laten weten dat het besluit voor dit specifieke project geen invloed heeft op de algehele Nederlandse inzet om Afghaanse vrouwen te blijven steunen. Daar waar dat kan, en impact heeft, blijft het kabinet gecommitteerd aan het ondersteunen van vrouwenrechtenorganisaties en organisaties die zich inzetten op het verbeteren van de positie en rechten van vrouwen en meisjes. Het Ministerie communiceert daar open en transparant over, onder andere in daarvoor bestemd Afghanistan overleg met maatschappelijke organisaties.
Welke programma’s blijft Nederland nog wel ondersteunen die vrouwenrechten bevorderen zoals u aangaf tijdens het tweeminutendebat van 31 mei jl.?
Zie antwoord vraag 4.
Als reden voor stopzetting wordt aangemerkt: «waarbij er geen onacceptabele veiligheidsrisico’s voor staf of begunstigden van projecten/programma’s mogen bestaan»; kunt u aangeven wat hiermee concreet wordt bedoeld? Hoe kan überhaupt de veiligheid van staf of begunstigden van door Nederland gefinancierde projecten en programma’s worden gegarandeerd in een situatie die zeer volatiel is, en waar Nederland ook geen diplomatieke aanwezigheid meer heeft in het land? Betekent dit dat Nederland op korte termijn geen kritische maatschappelijke organisaties of individuen meer gaat steunen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 2.
Is met de betrokken organisatie gesproken over andere manieren waarop het belangrijke werk kan worden voortgezet? Zo nee, waarom niet? Wat betekent het stopzetten van de subsidierelatie voor de betrokken organisatie en de door hen gesteunde activisten?
Ja. Met de betrokken organisatie hebben sinds het besluit om direct na de machtsovername van de Taliban tijdelijk alle OS-inzet on hold te plaatsen, meermaals gesprekken plaatsgevonden over manieren om in de nieuwe context in Afghanistan het werk van dit programma voort te zetten. Echter, bij het definitieve voorstel voor aanpassing van het oorspronkelijke programma dat de partnerorganisatie na verschillende consultatierondes indiende, blijft de beoordeling van het Ministerie dat voor de doelen van dit voorstel in de huidige context te moeilijk impact zou zijn te behalen zonder het nemen van onacceptabele veiligheidsrisico’s. De betrokken organisatie bepaalt zelf wat het besluit tot stopzetten van financiering voor dit programma voor hen betekent.
Kunt u in de nog te ontvangen Kamerbrief over de langere termijn betrokkenheid van Nederland in Afghanistan uitgebreid stil staan bij de toekomstige steun aan Afghaanse maatschappelijke organisaties en activisten, en daar ook substantieel middelen voor willen reserveren in uw begroting?
Ja, in de Kamerbrief over langere termijn inzet in Afghanistan zal ik ingaan op steun aan maatschappelijke organisaties en de positie van vrouwen in het bijzonder. Hiervoor houd ik middelen gereserveerd in mijn begroting.
Het bericht ‘Het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken’ |
|
Sandra Beckerman (SP), Mahir Alkaya |
|
Henk Staghouwer (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kent u het bericht «het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, er is kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat de Rabobank meer dan 40 miljard aan leningen heeft uitstaan in de Nederlandse food- en agrisector? Zo ja, kunt u dit bedrag toelichten? Hoe zit dit bij andere banken, actief in de Nederlandse food- en agrisector? Wat is het totaal aan openstaande leningen in deze sector? Is het mogelijk om dit uit te splitsen per bank?
Uit het jaarverslag van de Rabobank over 20212 blijkt dat de Rabobank in totaal € 35,7 miljard aan kredieten in de Nederlandse food- en agrisector heeft uitstaan. De andere banken in Nederland hebben geen openbare gegevens over hun kredietverlening in specifieke sectoren, dus ook niet in de food- en agrisector.
Bent u met ons van mening dat de financiers van boerenbedrijven een belangrijk aandeel hebben in de oorzaak van de stikstofcrisis? Kunt u dit antwoord toelichten?
Financiële instellingen delen met alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Banken zijn daarbij verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico. Dit geldt ook bij het verstrekken van financiering aan landbouwondernemingen. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieu gerelateerde risico's en transitierisico's. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Los van de juridische kaders, verwacht het kabinet van financiers dat zij dienstbaar, duurzaam en integer krediet verstrekken met oog voor de individuele positie van de klant.
Onderschrijft u dat de mogelijke massale uitkoop van boeren door het stikstoffonds ook een bail-out betekent voor banken?
Verschillende urgente opgaven, waaronder stikstof, maken dat het landelijk gebied de komende jaren flink zal moeten veranderen, en om die opgaven te behalen wordt een vrijwillige beëindiging van veehouderijbedrijven via zogenoemde stoppersregelingen gefaciliteerd. Dat deelnemende bedrijven bij beëindiging hun lopende financiële verplichtingen afwikkelen, is onderdeel van dat proces. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Kunt u de contouren schetsen van hoe de mogelijke uitkoop van boeren eruit gaat zien? Op welke manier wordt dit precies gefinancierd?
Op dit moment zijn twee zogenoemde stoppersregelingen in voorbereiding, te weten de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden (MGA-2). Beide conceptregelingen stonden tussen 9 mei en 12 juni jl. open voor publieke consultatie. Beide maatregelen worden gefinancierd uit Rijksmiddelen.
Onderschrijft u de zorgen dat geld, bestemd voor uitkoop, één op één wordt overgemaakt aan de banken en dat het toekomstperspectief voor boeren daardoor verder wordt bedreigd? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen?
In de twee stoppersregelingen die in voorbereiding zijn, zal een vergoeding worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit en, waar van toepassing, voor het laten doorhalen van het productierecht. Met deze vergoeding kunnen ook eventuele openstaande leningen bij banken worden afbetaald. In het belang van de stoppende agrarische ondernemer is het niet wenselijk dit uit te sluiten.
Bent u met ons van mening dat banken die een aandeel hebben gehad in het stimuleren van schaalvergroting van boerenbedrijven, ook een financiële bijdrage moeten leveren aan het oplossen van het probleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Ziet u de financiers van de intensieve landbouwbedrijven ook als gedeeltelijke verantwoordelijke van het ontstane stikstofprobleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 3, dit antwoord geldt ook voor de financiers van de intensieve veehouderij.
Hoe zou een mogelijke gedeelde verantwoordelijkheid van financiers eruit kunnen zien? Is er een scenario denkbaar dat banken een gezamenlijk fonds inrichten waaruit een deel van het herstel van de Nederlandse natuur en biodiversiteit kan worden gefinancierd en boeren een duidelijker toekomst perspectief kan worden geboden?
Het is in de eerste plaats aan banken om dergelijke voorstellen te ontwikkelen. Zoals ook bij vraag 7 is aangegeven, is in het coalitieakkoord opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven. Ook de rol van banken zal daarin aan bod komen.
Wat vindt u van het geopperde idee in het opiniestuk om mogelijke milieu, biodiversiteits- en klimaatschade mee te rekenen in het verdienmodel waardoor het voor banken voor minder aantrekkelijk zal worden om de intensieve landbouw te financieren?
Het kabinet vindt de overgang naar duurzame landbouw van groot belang en roept dan ook banken en andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzame landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Om de prikkels hiertoe te versterken zet het kabinet verschillende instrumenten in. Deze zijn zowel gericht op de sector, als op banken die actief zijn in de agrosector. Banken zijn daarbij al in het algemeen verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico’s. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico's en transitierisico's. Duurzaamheidsrisico’s vragen om een adequate beheersing; deze hebben immers gevolgen voor de klant en (de stabiliteit van) de instelling zelf. Dit komt ook naar voren in het rapport van DNB3 over dit thema. Het is daarom goed dat de sector hierin haar verantwoordelijkheid neemt, bijvoorbeeld met het onlangs gepubliceerde stappenplan ter bescherming van biodiversiteit4.
Tijdens deze kabinetsperiode zal worden ingezet op een betere en verdere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de Europese raamwerken voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen, zoals ook is toegelicht in de beleidsagenda voor duurzame financiering. Meer specifiek pleit de Minister van Financiën voor het opnemen van duurzaamheidsrisico’s in de kapitaaleisen voor banken. Op deze manier wordt het voor de financiële sector minder aantrekkelijk gemaakt om projecten te financieren of assets aan te houden waar hoge duurzaamheidsrisico’s aan kleven. Daarbij is beschikbaarheid van kwalitatieve en betrouwbare data van groot belang. Daarom zet het kabinet in op vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico’s en risico’s van andere milieuaspecten door nationale en Europese toezichthouders.
Los van een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s dient de financiële sector ook een rol te spelen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven.
Wilt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Stagiair wordt ingezet als goedkope arbeidskracht |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)-onderzoek «Stages in het hoger onderwijs»?1
Ja
Vindt u het ook zorgwekkend dat bijna de helft van de stagiairs geen vergoeding ontvangt?
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk. Stages zijn gericht op leren en niet op werken. Werkgevers zijn daarom niet wettelijk verplicht om stagiairs een stagevergoeding te bieden. De meerderheid van de werkgevers biedt desondanks wel een stage- dan wel onkostenvergoeding, al dan niet op basis van een cao. Ik juich het toe als sociale partners/individuele werkgevers hier, net zoals de rijksoverheid, voor kiezen, zeker als er sprake is van een forse tijdsinvestering van de kant van de student. In mijn gesprekken met het onderwijs- en werkveld zal ik dit onderwerp ook ter sprake brengen. Ik wil deze gesprekken voeren met het doel om afspraken te maken hoe er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding aanbieden.
Bent u het eens dat het gerechtvaardigd zou zijn als studenten die stage lopen altijd een vergoeding dienen te krijgen, omdat zij naast hun stage vaak niet kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet ontvangen van een stagevergoeding ervoor zorgt dat stage lopen alleen nog maar toegankelijk wordt voor studenten met rijke ouders?
Ik heb geen signalen ontvangen dat het hoger onderwijs minder toegankelijk is (geworden) doordat een deel van de werkgevers geen stagevergoeding biedt.
Hoe beoordeelt u het dat als een stage verplicht is voor de opleiding dat studenten, naast het collegegeld, ook nog eens gratis stage moeten lopen? Bent u op zijn minst van mening dat als een stage verplicht is voor de opleiding dat er dan te allen tijde een stagevergoeding moet zijn?
Zoals aangeven bij vraag 2 en 3, is het doel van een stage om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk en om de professionele vaardigheden te ontwikkelen. Hierom hebben stagiairs geen recht op een stagevergoeding. Uit de cijfers van het onderzoek van ISO blijkt dat de meerderheid van de werkgevers een stagevergoeding biedt. Tegelijkertijd biedt een aanzienlijk deel geen stagevergoeding. Ik zal daarom met het onderwijs- en werkveld in gesprek gaan om afspraken te maken hoe er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding bieden.
Vindt u het bizar dat juist in overheidssectoren het onderwijs en de zorg er vaak geen stagevergoeding wordt verstrekt? Bent u het eens dat juist overheidssectoren het goede voorbeeld dienen te geven?
Zoals aangegeven bij vraag 2, 3 en 5, gaat niet OCW maar de werkgever over de (hoogte van de) stagevergoeding. Dat is ook het geval in sectoren die bekostigd worden door de overheid, zoals het onderwijs en de zorg. Ik zal daarom ook met die sectoren het gesprek aangaan.
Kunt u een overzicht geven van de stagevergoeding die de verschillende overheden (rijksoverheid, provincies, gemeenten etc.) aan stagiairs verstrekken? Is een stagevergoeding bij de overheid altijd verplicht en zo ja is deze stagevergoeding, ongeacht opleiding, 635 euro voor alle stagiairs?
Bij de rijksoverheid, provincies, gemeentes en waterschappen wordt verschillend omgegaan met de stagevergoeding. De rijksoverheid kent een stagevergoeding ter hoogte van € 652,00 voor mbo, hbo en wo-studenten. Deze stagevergoeding is verplicht en wordt toegekend indien studenten één maand of langer stage lopen. Gedurende de stage moet de student ingeschreven staan aan een onderwijsinstelling. Stagiairs kunnen een aanvullende vergoeding krijgen voor een (tijdelijke) andere woonruimte vanwege de stage van maximaal € 437,–.
Uw vraag is tevens uitgezet bij het Interprovinciaal overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging werken voor waterschappen (Vwvw). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) geeft aan dat de cao provinciale sector geen inhoudelijke bepaling met betrekking tot de stagevergoeding kent. Ook anderszins is er geen sectorale regeling over stagevergoeding. Iedere provincie bepaalt dit dus zelf.
De VNG geeft aan dat elke gemeente zelf de hoogte van de stagevergoeding bepaalt. De VNG heeft geadviseerd om daarbij geen onderscheid te maken in opleidingsniveau. De stagevergoeding is niet verplicht, in artikel 2.9 van de CAO Gemeenten is wel opgenomen dat de stagiair een onkostenvergoeding kan krijgen.
Voor de Vwvw geldt dat ieder lid zelf de hoogte van de stagevergoeding bepaalt. In de Cao Werken voor waterschappen zijn hierover geen afspraken gemaakt.
Hoe staat u tegenover de suggestie van het ISO om een stagevergoeding te verplichten? Op welke manier zou dit, wettelijk, geregeld kunnen worden? Bent u bovendien bereid om het verplichten van een stagevergoeding te bespreken met sociale partners?
Werkgevers zijn aan zet om een stagevergoeding aan te bieden. Sommige werkgevers doen dit al, bijvoorbeeld door dit op te nemen in de cao. Ik wil wel in overleg met de werkgevers met het doel om afspraken te maken over het aanbieden van een passende stagevergoeding.
Uit het onderzoek blijkt ook dat er veel variatie is in stagevergoeding, kunt u aangeven wat u een fatsoenlijke stagevergoeding vindt? Bent u het eens dat een stagevergoeding van 635 euro fatsoenlijk en redelijk is?
De aanleiding voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor stagiairs bij de rijksoverheid was de wens om tot een uniforme stagevergoeding te komen voor alle opleidingsniveaus en als rijksoverheid als één werkgever naar buiten toe op te treden. De departementen hanteerden tot 1 maart 2009 verschillende stagevergoedingen die gemiddeld lager waren dan de vergoedingen die de marktsector hanteert, waardoor het imago van de sector Rijk als werkgever voor stagiairs minder positief was.
Uit een in 2008 gehouden inventarisatie bleek dat de meeste departementen een stagevergoeding hanteerden van € 13,61 per dag of circa € 300,00 bruto per maand (op basis van een 36-urige werkweek) en dat het bedrag van die vergoedingen bij de meeste departementen sinds begin jaren negentig niet meer gewijzigd was. Tevens bleek dat de marktsector vergoedingen hanteerde van gemiddeld zo´n € 500,00 – € 600,00 per maand voor wo- en hbo-studenten en een lager bedrag voor mbo-studenten. Gezien de uitkomst van de inventarisatie zijn de vaste stagevergoedingen met ingang van 1 maart 2009 vastgesteld op € 550,00 bruto per maand voor hbo/wo-studenten en € 400,00 bruto per maand voor mbo-studenten. Tot en met 2019 zijn de bedragen van de stagevergoedingen geïndexeerd met de loonstijging van rijksambtenaren. Sinds 1 januari 2020 geldt één stagevergoeding voor alle opleidingsniveaus (de hoogste) en wordt de stagevergoeding jaarlijks geïndexeerd met de consumentenprijsindex, omdat dit meer passend is bij het feit dat het een onkostenvergoeding betreft. Momenteel bedraagt de stagevergoeding dus 652 euro per maand voor zowel wo-, hbo- als mbo-studenten. Ik beschouw dit als een redelijk bedrag voor stagiairs.
Bent u bereid om een stagevergoeding van 635 euro voor alle stagiairs vast te leggen en hierover in gesprek met vakbonden, studentenorganisaties en werkgevers te gaan en daarbij eventuele (financiële) knelpunten aan te pakken?
Werkgevers zijn aan zet om stagevergoeding te bieden als zij dit niet doen. Ik ben bereid om met het onderwijs en werkveld in gesprek te gaan om afspraken te maken over het aanbieden van passende stagevergoeding. Ik zie hier geen rol voor het kabinet om eventuele financiële knelpunten te dekken.
Op welke manier houdt u toezicht op stagemisbruik? Hoe vaak heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) handhavend opgetreden tegen stagemisbruik? In welke sectoren vinden de meeste misstanden plaats? Heeft de NLA voldoende capaciteit om te kunnen handhaven?
Voor stages als onderdeel van het volgen van een opleiding (mbo, hbo of universiteit), geldt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vergoeding te betalen. Relevant is in dit verband dat de werkzaamheden van de stagiair niet zijn gericht op het verrichten van productieve arbeid of het behalen van omzet of winst. De stagiair krijgt daarbij begeleiding van het stagebedrijf.
Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een regulier werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet maken en niet op leren. Als de stage niet gericht is op leren, maar op werken en een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair mogelijk recht op het wettelijk minimumloon.
Meldingen over onderbetaling minimumloon kunnen worden gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. Na registratie wordt beoordeeld of de melding leidt tot een onderzoek door de Arbeidsinspectie. Indien zij na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. In 2021 heeft de Arbeidsinspectie circa 30 meldingen over stages in behandeling genomen die betrekking hadden op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en Arbowetgeving.
Er wordt naar aanleiding van het Regeerakkoord uit 2017, tot en met 2023 extra structureel geïnvesteerd in inspectiecapaciteit. Ondanks de aanzienlijke capaciteit van de Arbeidsinspectie van circa 1600 fte, is het inherent aan het houden van toezicht dat er keuzes worden gemaakt op een arbeidsmarkt met ongeveer 10 miljoen werkenden. Om die reden werkt de Arbeidsinspectie risicogericht en past ze een brede mix aan interventies toe. In het najaar van 2022 wordt het Meerjarenplan 2023–2026 van de NLA gepubliceerd waarin de risico’s en inzet voor de komende jaren worden toegelicht.
Hoe kijkt u aan om een laagdrempelig (overheids)meldpunt te maken om stagemisbruik te melden? bent u bereid om zoals het ISO voorstelt dit met scholen, werkgevers, vakbonden en studenten organisaties te bespreken?
Wanneer een student het vermoeden heeft dat hij of zij oneigenlijk wordt ingezet, kan de student dit altijd melden bij de opleiding. De opleiding kan verkennen of hier inderdaad sprake is van oneigenlijke inzet van stagiairs.
Wanneer een student het vermoeden heeft dat er sprake is van onderbetaling, kan de student een melding maken bij de Arbeidsinspectie.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er zijn rondom begeleiding van stagiairs? Ziet u mogelijkheden om de begeleiding van stagiairs te verbeteren?
Goede begeleiding van studenten is van groot belang tijdens een stage. Bij veel opleidingen zijn de stagevoorbereiding en -begeleiding goed geregeld. Toch is er ruimte voor verbetering, zo blijkt het uit het onderzoek van ISO. Dit geldt ook voor de mate van transparantie over de rechten en plichten van een student. Transparantie verkleint de kans dat stagiairs als goedkope arbeidskrachten worden ingezet. Ik zie hier een rol voor zowel de onderwijsinstelling als de werkgever om dit op te pakken. Ik zal dit, in mijn gesprek met het onderwijs- en werkveld, bespreken.
arbeidskracht/).
Heeft u ideeën om er voor te kunnen zorgen dat stagiairs niet meer als goedkope en/of gratis arbeidskrachten worden ingezet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht ‘Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie»1 en het feit dat er in de gemeenteraad Maastricht discussie is ontstaan over de uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 25/4/2022 inzake de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-)regeling voor grensondernemers, welke regeling de gemeente Maastricht uitvoert/heeft uitgevoerd voor de groep grensondernemers?
Ja, ik ben bekend met het krantenbericht. Van hetgeen precies speelt binnen de gemeenteraad ben ik niet op de hoogte. Dat is voor de gemeente Maastricht.
Wat is uw reactie op de ontstane discussie in de gemeenteraad?
Als Minister laat ik mij niet uit over hetgeen in een gemeenteraad speelt. Dat is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat er inmiddels hoger beroep is ingesteld? Kunt u aangeven wat de redenen daarvoor zijn? Heeft het ministerie zich daarbij gevoegd?
Ja, ik verwijs verder naar de brief die ik op 16 juni 2022 aan de Kamer hierover heb gestuurd. Ik breng nog onder de aandacht dat in twee rechtszaken hoger beroep is ingesteld. In één van de twee zaken is het niet de gemeente Maastricht maar de grensondernemer die het hoger beroep heeft ingesteld. Deze grensondernemer is door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Het ministerie wil als belanghebbende partij deelnemen aan beide beroepszaken.
Acht u het proportioneel dat, om eventueel verduidelijking te krijgen omtrent het hybride karakter van de Tozo-regeling, de getroffen ondernemers (nog langer) moeten wachten?
Het is belangrijk voor iedereen, dat de CRvB duidelijkheid geeft over de kwestie die speelt in de twee rechtszaken. De CRvB zal zich in deze procedures uitspreken over de vraag of de vrijheid van vestiging eraan in de weg staat, dat bijstand voor levensonderhoud niet wordt verstrekt aan (bepaalde) personen die niet in Nederland wonen. Uit het in Nederland afgesproken systeem volgt in deze zaken, dat het hoger beroep de uitvoering van de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank opschort, omdat de Tozo is gebaseerd op de Participatiewet.
Zijn er andere mogelijkheden om verduidelijking te krijgen omtrent de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling anders dan via een hoger beroep? Wordt die weg (ook) bewandeld?
Het is altijd mogelijk om (juridische) experts te raadplegen om verduidelijking proberen te verkrijgen over de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling. Elke geraadpleegde expert kan daarbij vanuit een bepaalde (juridische en/of feitelijke) invalshoek een advies geven. Zo’n advies is niet altijd eenduidig omdat zaken verschillend kunnen worden gewogen. Daarom is het goed dat nu de hogere (bestuurs)rechter deze zaak op een onafhankelijke en onpartijdige wijze gaat beoordelen.
Klopt het dat de Europese Commissie eerder vragen heeft gesteld aan Nederland over de Tozo-regeling in relatie tot het principe van vrije vestiging en Nederland daar nog geen reactie op heeft gegeven? Zo ja, wanneer verwacht Nederland de vragen van de Europese Commissie te beantwoorden? Kunt u de reactie alsdan ook ter informatie met de Tweede Kamer delen?
Zoals Uw Kamer bekend is heeft de EK bij brief van 2 december 2020 gevraagd naar de reactie van de Europese Commissie op de beantwoording van de vraag of het niet-exporteren van de Tozo een belemmering is voor de vrijheid van vestiging. Mijn ambtsvoorganger heeft hier bij brief van 28 januari 2021 antwoord op gegeven. Uw Kamer heeft daar gelijktijdig een afschrift van ontvangen.
Bent u van plan om in de toekomst de grenswerkers mee te nemen in alle nieuwe (tijdelijke) regelingen en de regelingen te toetsen aan de grensregio toetsing?
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor knelpunten in de grensregio’s. Recent heeft de Minister van BZK hier namens het kabinet een brief over geschreven aan uw Kamer2. Daaruit blijkt dat een gerichte aanpak van knelpunten van waarde kan zijn, bewustwording en toetsing van beleid aan de voorkant negatieve grenseffecten mogelijk kan voorkomen, en dat de aanpak van (grens)belemmeringen in grensregio’s verder ter hand zal worden genomen.
Nederland hanteert, net als andere EU-lidstaten, het territorialiteitsbeginsel. Dat betekent dat alleen mensen die rechtmatig in een bepaalde lidstaat woonachtig zijn aanspraak kunnen maken op sociale bijstand in die bepaalde lidstaat.
Het Known Traveller Digital Identity (KTDI) project van het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Is inmiddels misschien iets meer bekend over de status van het Known Traveller Digital Identity (KTDI) project? Hebben Canada en Nederland al heroverwogen of dit project wel of niet geïmplementeerd gaat worden1? Wanneer verwacht de regering het besluit hierover (ongeveer) te kunnen nemen?
Er bestaan op dit moment geen concrete voornemens om de KTDI pilot alsnog te implementeren.
Is dit project wellicht (al) aangemeld bij het Adviescollege IC-toetsing2? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit project is nog niet aangemeld bij het Adviescollege IC-toetsing aangezien er geen IV-investering vanuit de overheid boven de € 5.000.000 is voorzien.
Tot slot, wanneer verwacht u de toegezegde documenten (in antwoord op vraag 3 bij onze eerdere reeks vragen over het KTDI) naar de Kamer te kunnen sturen3?
Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt extra capaciteit geworven om de toegezegde documenten te kunnen verzamelen en verzenden. De eerste inschatting is dat dit een omvangrijk verzoek betreft en daarom nog enkele maanden zal vergen. Ik streef ernaar u de documenten vóór het kerstreces te sturen.
Het volle stroomnetwerk in Limburg en Noord-Brabant. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten wat de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant concreet betekent voor respectievelijk bestaande bedrijven, nieuwe bedrijven, gemeenten en huishoudens?
De ontstane transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant is het gevolg van een sterke toename in de vraag naar transportcapaciteit door het bedrijfsleven op het elektriciteitsnet van TenneT en het onderliggende net van Enexis. Als gevolg hiervan heeft TenneT congestie moeten afroepen voor de twee provincies. Voor bestaande partijen met een grootverbruiksaansluiting betekent dit dat het niet meer mogelijk is om hun transportcapaciteit te vergroten. Voor nieuwe partijen die een grootverbruiksaansluiting aanvragen betekent dit dat hun aanvraag voorlopig wordt opgeschort (TenneT heeft nu in totaal 1.800 MW in de wachtrij staan aan zowel afname als invoeding) totdat de netbeheerder weer netcapaciteit beschikbaar heeft door efficiëntere benutting van het bestaande net of uitbreiding van het net. Consumenten en kleine zakelijke gebruikers met een kleinverbruiksaansluiting kunnen nog wel van transportcapaciteit worden voorzien, voor hen heeft deze transportschaarste geen enkele consequentie.
Wat heeft u gedaan om de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant, die al langer wordt voorzien, te voorkomen?
Transportschaarste is geen nieuw probleem, in onder andere mijn brief van 8 februari 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 281) ben ik uitgebreid ingegaan op de acties waarmee ik de transportschaarste en de problemen die ontstaan wil verlichten. Hierbij heb ik helaas ook moeten aangeven niet de illusie te hebben dat het probleem op korte termijn oplosbaar zou zijn, omdat de vraag naar transportcapaciteit sneller blijft groeien dan dat netbeheerders ondanks alle inzet bij kunnen bouwen.
Specifiek in Limburg en Noord-Brabant is in de maanden voorafgaand aan de congestiemelding door TenneT in korte tijd een bijzonder hoge vraag naar transportcapacteit gecontracteerd, namelijk 800 MW vermogen, vergelijkbaar met vier maal het verbruik van de stad Den Bosch. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om industriële verbruikers die hun transportvraag willen verhogen. Zoals ook aangegeven op vragen van dhr. Erkens (Kenmerk 2022Z12151 zijn dergelijke volumes ook in historische zin absoluut ongekend en zijn door netbeheerders niet onmiddellijk te accommoderen Het gaat namelijk om zo’n 20% van de in die regio beschikbare transportcapaciteit. Zowel TenneT als Enexis hebben vooruitlopend op de grote vraag al forse investeringen in dit gebied gedaan en nog meer gepland staan. Zo heeft Enexis in deze regio’s de afgelopen jaren en vooruitkijkend tot eind dit jaar circa 2.900 MW aan nieuw transformatorvermogen gerealiseerd en gepland. Ondanks deze inzet kon deze situatie helaas niet voorkomen worden.
Wanneer komt u met de benodigde maatregelen om de doorlooptijden voor netuitbreiding te verkorten? (motie-Thijssen c.s. kamerstuk 32 813, nr. 763)
Een aantal maatregelen heb ik reeds genomen. Zo heb ik de slagkracht voor de Rijkscoördinatie versterkt en ben ik met de Raad van State in gesprek hoe ik hen kan versterken. Met de Energiewet, die nu voor advies bij de Raad van State ligt, maak ik het mogelijk om als provincie of als Rijk sneller te interveniëren bij moeilijk lopende energie-infrastructuurtrajecten bij provincie of gemeenten.
Niet alleen voor het Rijk, maar ook voor de medeoverheden ligt er een belangrijke opgave om netbeheerders maximaal te faciliteren bij de inpassing van energie-infrastructuur. Zo heb ik bijvoorbeeld met de medeoverheden in Limburg en Noord-Brabant afgesproken dat zij TenneT bijstaan bij de inpassing van de koppeltransformatoren waarmee deze regio’s sneller en beter ontsloten kunnen worden.
Wanneer komt u met de benodigde maatregelen voor een prioriteringskader voor nieuwe aansluitingen? (motie-Bontenbal/Thijssen kamerstuk 32 813, nr. 775)
Ik heb uw Kamer in de Kamerbrief Transportschaarste op het elektriciteitsnet in Nederland van 9 september geïnformeerd hoe ik met de prioritering om wil gaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de bestaande capaciteit beter te benutten?
Het efficiënter of slimmer benutten van de bestaande capaciteit is een belangrijke mogelijkheid om bewegingsruimte op het elektriciteitsnet te creëren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft recent de codewijziging congestiemanagement afgerond. Hiermee hebben netbeheerders meer mogelijkheden gekregen om flexibiliteit in te kopen en daarmee meer transportcapaciteit beschikbaar te kunnen stellen. Daarnaast werken netbeheerders een plan uit over het aanbieden van een flexibele aansluitings- en transportovereenkomst aan partijen (zgn. non-firm aansluit- en transportovereenkomst). De vervolgstap is het aanpassen van de Netcode.
Dit kan er potentieel voor zorgen dat de ruimte op het elektriciteitsnet buiten de pieken om kan worden gecontracteerd. Hierdoor stijgt de piekbelasting niet, maar kunnen wel meer partijen worden aangesloten. Overcontractering door partijen zonder concreet plan van benutting is onwenselijk in tijden van transportschaarste en daarom biedt ik een grondslag in het wetsvoorstel tot wijziging van de Energiewet om het use-it-or-lose-it principe toe te passen, wat in zo’n geval bijdraagt aan het efficiënter benutten van bestaande netcapaciteit.
Bent u bereid om Tennet te ondersteunen in het vinden van de nodige aannemers om het netwerk uit te breiden, onder andere door ook naar aannemers uit andere Europese landen te kijken?
TenneT heeft zelf het beste in beeld welke behoefte het heeft en kan ook uit andere Europese landen contracteren en doet dat ook. Ik heb geen signalen dat TenneT hierin op enigerlei wijze beperkingen in ondervindt.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor het behalen van de nationale klimaatdoelen?
Transportschaarste zorgt er onder andere voor dat geen nieuwe grootverbruiksaansluitingen kunnen worden aangeboden ten behoeve van nieuwe initiatieven, en dat bestaande klanten hun transportcapaciteit niet kunnen uitbreiden. Dit kan op onderdelen de energietransitie vertragen.
Transportschaarste kan voor een vertraging in de elektrificatie van de industrie zorgen. Het kan ook op de elektrificatie van de mobiliteit een negatieve impact hebben als het om een grootverbruiksaansluiting gaat. Dit vergt netuitbreidingen en het ontsluiten van flexibiliteit via bijvoorbeeld nieuwe flexibele contracten («Non Firm ATO’s»). Daarnaast is het op veel locaties als gevolg van de transportschaarste ook niet meer mogelijk om elektriciteit in te voeden. De precieze impact is echter moeilijk in te schatten. Ik voorzie niet of nauwelijks impact van de transportschaarste op de ombouw van het gasleidingen naar waterstof. Wel voorzie ik impact op de Regionale Energiestrategieën in de zin dat opwekprojecten waarvoor na het afkondigen van congestie een aanvraag wordt ingediend, zullen moeten wachten totdat er weer transportcapaciteit is als gevolg van bijvoorbeeld congestiemanagement of uitbreiding van het net. Het huidige doel van de RES (35 TWh hernieuwbaar in op land in 2030) blijft in beeld. Ten aanzien van de versnelde uitrol van hybride warmtepompen bij consumenten en kleine zakelijke gebruikers voorzie ik op dit moment nog geen problemen.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de afbouw van de afhankelijkheid van gas en de ombouw van gasleidingen naar waterstofleidingen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de Regionale Energiestrategieën in Limburg en Noord-Brabant?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de versnelde uitrol van hybride warmtepompen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de uitrol van laadpleinen voor elektrische auto’s bij bestaande pompstations en andere locaties hierdoor geraakt gaan worden?
Zie antwoord vraag 7.
De intimidatie van klokkenluiders na kritiek op de Omgevingswet. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Welke stappen onderneemt u volgend op het gesprek tussen Eerste Kamerlid Kluit en de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over intimidatie en het non-actief stellen van ambtenaren die kritiek op de Omgevingswet uitoefenen?1 2
In het overleg van de commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) van de Eerste Kamer op 17 mei 2022 heeft de fractie van GroenLinks melding gemaakt van signalen van niet-professionele escalatie naar personen die kritiek hebben op de voortgang of de inhoud van de Omgevingswet. Naar aanleiding daarvan heb ik aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om nadere gesprekken te voeren vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie. De secretaris-generaal heeft gesproken met de desbetreffende senator en dat heeft ertoe geleid dat zich vier personen hebben gemeld die over hun ervaringen een gesprek willen voeren met de secretaris-generaal. De gesprekken met alle melders worden gevoerd en ook binnen mijn ministerie vinden de gesprekken plaats over omgangsvormen en grenzen van integer escalatiegedrag. Ik verwacht begin oktober de Kamer hierover nader te kunnen informeren.
Wat zegt het over de sfeer op uw ministerie dat senator Peter Nicolaï een extern meldpunt heeft ingesteld voor ambtenaren die onder druk zijn gezet om hun zorgen niet te melden of die zijn gedwongen om misleidende informatie te geven over de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)?
Het is belangrijk dat, als er signalen zijn over ongewenst gedrag van medewerkers, deze worden gemeld en zo concreet mogelijk worden. Dan kan dat worden besproken en onderzocht. Als er mensen zijn die zich onder druk gezet hebben gevoeld door medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan nodig ik ze uit zich te melden bij de secretaris-generaal, zodat de signalen concreet worden, kunnen worden besproken en onderzocht. Dan kan daarvan worden geleerd, kunnen waar mogelijk verbeteringen worden doorgevoerd en zo nodig maatregelen genomen.
We hechten eraan te benadrukken dat we de signalen die zijn afgegeven zeer serieus nemen, maar tegelijkertijd niet herkennen dat dit de manier van werken is van de tientallen mensen die zich dagelijks, onder hoge druk en zeer gemotiveerd, inzetten voor de invoering van de Omgevingswet.
Heeft u de ontwikkelingen rondom de invoering van Omgevingswet en het DSO rooskleuriger voorgesteld dan daadwerkelijk het geval is en heeft u tegenvallende tussenrapportages over de Omgevingswet proberen te verbloemen?
Nee, dat is niet het geval. In mijn berichtgeving aan uw Kamer maak ik melding van de voortgang bij de invoering van de Omgevingswet. In deze berichtgeving zijn en worden u zowel de positieve als negatieve aspecten in de voortgang gemeld. Bijvoorbeeld over de aanhoudende vraagstukken in de planketen en de wederzijdse afhankelijkheden tussen alle daarbij betrokken partijen. Tevens bent u geïnformeerd over het beeld van onafhankelijke instanties zoals het Adviescollege ICT die deze voortgang geregeld hebben beoordeeld. Zoals gebruikelijk maak ik rapportages, zoals over het indringend testen van de ketenketen, ook openbaar via de website van het interbestuurlijke Programma Aan de Slag met de Omgevingswet3.
Is de datum van 1 januari 2023 voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet nog haalbaar?
Ja.
De door de Eerste Kamer aangenomen motie Rietkerk c.s.4 spreekt naar de uitvoeringspraktijk uit dat de inwerkingtreding per 1 januari 2023 het uitgangspunt is en blijft, zodat de bevoegde gezagen hun voorbereidingen daarop kunnen inrichten en de uitvoering zo min mogelijk vertraging oploopt.
Aan de acties in de aangescherpte Hoofdroute 2022, waaronder de afgesproken minimale eisen wordt momenteel hard gewerkt. Er is afgesproken dat bij het niet halen van een mijlpaal aan een Tijdelijke Alternatieve Maatregel of een workaround wordt gewerkt. Op deze manier kan er steeds een stap verder worden gezet richting inwerkingtreding. Bevoegde gezagen kunnen in de preproductieomgeving oefenen met het DSO, de software en de nieuwe manier van werken. Wanneer bevoegde gezagen een mijlpaal niet halen is en wordt gezorgd dat zij kunnen voor een TAM of workaround. De verschillende Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en workarounds worden – bij de punten waar dit aan de orde is – uitgewerkt en in voorkomend geval getest ten behoeve van de inwerkingtreding op 1 januari 2023. Via het Indringend Keten Testen wordt gekeken naar de werking van de DSO-keten. De rapportage over IKT 1 heeft u ontvangen. In oktober ontvangt u de rapportage over IKT 2. Het Indringend Keten Testen is een doorlopend proces, ook om te zorgen voor continue verbetering. Het dilemma dat nu speelt richting inwerkingtreding is tussen enerzijds de parlementaire planning en daarmee politieke realiteit en anderzijds de roep om duidelijkheid vanuit de uitvoeringspraktijk. De uitvoeringspraktijk heeft behoefte om zo snel mogelijk te weten of de wet inwerking treedt. De Eerste Kamer ontvangt op basis van de gevoerde debatten op 21 en 28 juni en de aangenomen motie Rietkerk c.s. nadere informatie in oktober over de voortgang van de aangescherpte Hoofdroute 2022, de minimale criteria en tevens de uitkomst van IKT 2, de enquête en een reactie op het rapport van begin oktober van AcICT. Ik stuur u deze informatie in afschrift eveneens toe.
Een verantwoorde invoering is de afspraak. Verantwoorde inwerkingtreding betekent dat burgers en bedrijven tijdens de overgang naar het nieuwe stelsel bediend moeten blijven worden. Zij moeten initiatieven kunnen blijven ontplooien, bijvoorbeeld in de planning en realisatie van woningbouw en initiatieven op het gebied van de energietransitie. Er zijn diverse waarborgen aangebracht om juist dit te verzekeren. Hiervan heeft u een afschrift ontvangen.5
Zoals aangegeven is niet alles in één keer af of klaar. Er is bestuurlijke bereidheid om in de komende maanden definitieve stappen te zetten en voorbereidingen te doen die nodig zijn voor inwerkingtreding. Hierbij houden de bestuurlijke partners en ik een vinger aan de pols. Waaronder via de continue monitoring. De komende periode vinden bestuurlijke overleggen plaats over de voortgang richting de inwerkingtreding per 1 januari 2023.
Het Unicef-rapport 'Places and Spaces. Environments and Childrens Well-Being' |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Places and Spaces. Environments and Children’s Well-Being»1 van UNICEF? Wat is uw reactie op het feit dat ook welvarende landen, waaronder Nederland, er veelal niet in slagen om kinderen een gezonde leefomgeving te bieden om in op te groeien?
Ja.
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon en veilig. Ondanks alle gezamenlijke inspanningen is die gezonde, schone, veilige leefomgeving er nog niet overal. In het rapport van UNICEF lees ik dat geen enkel land consistent goed of slecht scoort op de verschillende variabelen van het onderzoek. Om die reden zou ik de situatie in Nederland niet zeer zorgelijk willen noemen, al zijn er zeker aandachtspunten waar Nederland een been bij wil trekken.
Zoals tijdens het hoofdlijnendebat op 17 februari jl. aangekondigd, werk ik daarom aan het Nationaal MilieuProgramma (NMP). Met het NMP pakt het Kabinet de regie voor de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving vanuit een integrale benadering: een transitie naar een duurzame en circulaire economie en een brede welvaart voor iedereen. Ik stuur de Tweede Kamer hierover binnenkort een brief.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederland volgens de onderzoekers vooral slecht scoort op het vlak van blootstelling aan pesticiden en geluidsoverlast van bijvoorbeeld wegverkeer en vliegtuigen en de 27ste plaats krijgt voor de impact van ons land op grensoverschrijdende omgevingsinvloeden, zoals de uitstoot van CO2, en het beleid en de uitgaven om die impact te verkleinen?
Het waarborgen van de volksgezondheid – waaronder de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen – is voor het kabinet belangrijk. Om blootstelling te voorkomen en te verminderen worden dan ook maatregelen getroffen. Deze licht ik hieronder toe.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden2.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren. Uw Kamer zal hierover spoedig worden geïnformeerd met behulp van een BNC-fiche.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt op dit moment een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod buiten de landbouw te herstellen.
Het is mij bekend dat in veel huishoudens in Nederland, inclusief die met kinderen, geluidsoverlast wordt ervaren. Nederland is een dichtbevolkt land waar wonen, mobiliteit en andere activiteiten vaak intensief samenkomen. Uit een landelijke monitor van het RIVM in 20193 blijkt dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking (van 16 jaar en ouder) ernstige hinder door geluid van wegverkeer ervaart, ongeveer 9% ernstige hinder door burengeluid en ongeveer 6% ernstige hinder door vliegtuiggeluid. Andere veel voorkomende bronnen zijn bouwactiviteiten (6%), recreatie (4%), railverkeer (2%) en industrie (2%). De geluidgegevens in het UNICEF-rapport zijn van hetzelfde jaar en betreffen een vraag naar overlast door geluid van buren of geluid afkomstig van de straat. Omdat het hier gaat om zelf gerapporteerde geluidsoverlast is niet goed te zeggen hoe dit zich verhoudt tot de werkelijke geluidniveaus en in welke mate dit leidt tot stress, slechtere schoolprestaties en risico’s op hartziekten. Wel is bekend dat dergelijke effecten kunnen optreden, wat nog eens onderstreept is door een advies van de WHO uit 20184. Het RIVM heeft berekend dat in Nederland naar schatting 750 mensen per jaar een hartziekte krijgen ten gevolge van wegverkeersgeluid5. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken hoe het huidige geluidbeleid versterkt kan worden door het, meer dan nu het geval is, te richten op vermindering van de negatieve effecten van geluid, inclusief die op kinderen.
Het UNICEF-rapport kijkt met grensoverschrijdende omgevingsinvloeden onder andere naar het gebruik van grondstoffen en de hoeveelheid afval en e-waste. Met het circulaire economiebeleid zet het kabinet in om de effecten van het grondstoffengebruik weer binnen de planetaire grenzen terug te brengen. Zoals de Integrale Circulaire Economierapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving in 2021 ook heeft laten zien, gaat het gebruik van grondstoffen nog niet de goede kant op met alle negatieve effecten tot gevolg waaronder de consumptie gebaseerde CO2-uitstoot. Dit vraagt een intensivering van de inzet. Zoals aangekondigd in het beleidsprogramma van IenW zal invulling hiervan zijn beslag gaan krijgen in het Nationaal Programma Circulaire Economie dat eind dit jaar naar uw Kamer gestuurd zal worden.
Wat e-waste (afgedankte elektrische en elektronische apparaten) betreft scoren welvarende landen, waaronder Nederland, hoger dan het mondiale gemiddelde. In het circulaire economiebeleid zijn elektrische apparaten dan ook een prioritaire productgroep binnen de Transitieagenda Consumptiegoederen. Daarin werken producenten en andere spelers in de keten aan een nationale aanpak die moet leiden tot minder e-waste door betere producten, langer gebruik- en meer hergebruik van onderdelen en materialen. Het afvalbeheer van e-waste is opgedragen aan de producenten van elektrische- en elektronische apparaten via het instrument uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Producenten zijn verplicht hun afgedankte apparaten in te zamelen en correct te verwerken. In Nederland hebben de producenten daartoe de producentenorganisatie Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland) opgericht die zich ten doel heeft gesteld de e-waste sector meer circulair te maken6 en daarmee de negatieve milieu effecten van e-waste te verkleinen.
Tenslotte aangaande de export van e-waste. Veelal bestaat e-waste uit een mengsel van ingezamelde apparaten en onderdelen, waarin bovendien gevaarlijke componenten zitten zoals batterijen, zware metalen en vlamvertragers (in plastic). Export van dergelijk afval naar niet-OESO-landen is verboden.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen uit het bovengenoemde rapport van UNICEF?
Het kabinet zet zich volop in om een gezonde, schone, en veilige leefomgeving voor iedereen in Nederland te bieden. In de antwoorden op vragen 4, 5, 6, 8, 9 en 10 van de GroenLinks Kamerleden ga ik verder in op de specifieke stappen die dit kabinet neemt om dit te realiseren.
Hieronder zet ik de acties per beleidsterrein op een rij.
Wat betreft luchtkwaliteit: Ik zie de gezondheidseffecten van luchtvervuiling in Nederland, in het algemeen, maar zeker ook bij kinderen, als een belangrijke motivatie om met veel ambitie en inzet te werken aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Met het Schone Lucht Akkoord werkt de rijksoverheid, met provincies en gemeenten, aanvullend op internationaal beleid, aan maatregelen om de lucht in Nederland sneller schoner te maken. Ook in internationaal verband werkt het Rijk aan ambitieus beleid voor schone lucht, bijvoorbeeld via het verlagen van emissies van voertuigen en industrie en het aanscherpen van normen bij de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijnen. Inzet daarbij is om ook in Europa de gezondheidswinst leidend te maken en stapsgewijs toe te werken naar de WHO-advieswaarden.
Het Rijk, de provincies en de deelnemende gemeenten hebben zich bestuurlijk gecommitteerd aan de afspraken in het Schone Lucht Akkoord en rapporteren jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de maatregelen. Deelname aan het Schone Lucht Akkoord is dus wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Voor het Schone Lucht Akkoord is 50 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee wordt in de uitvoering van het Akkoord zoals beschreven in de uitvoeringsagenda 2020–2023 voorzien.
Wat betreft het verwarmen van woningen: Het kabinet komt mensen met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum tegemoet met een energietoeslag van eenmalig € 1.300,–. De inzet is het gebruik van de eenmalige energietoeslag te maximaliseren. Organisaties, die in contact staan met huishoudens met een laag inkomen, hebben een toolkit ontvangen om hun achterban te attenderen op de eenmalige energietoeslag. Ook gemeenten zetten informatiecampagnes op, organiseren inloopspreekuren in de wijk en benaderen andere partijen (bijvoorbeeld ouderenorganisaties) om de energietoeslag meer bekendheid te geven. De informatievoorziening van de Nederlandse Schuldhulp Route/Geldfit is hierbij ook belangrijk.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 de energiebelasting verlaagd. Een huishouden met gemiddeld energieverbruik ontvangt door deze maatregelen in de energiebelasting een tegemoetkoming van ruim 400 euro. Ook heeft het kabinet 368,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om kwetsbare huishoudens – in huur- en koopwoningen – te ondersteunen bij het nemen van kleine en grote verduurzamingsmaatregelen. De middelen kunnen voor een breed scala aan maatregelen worden ingezet, als ze er maar op gericht zijn de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen.
Wat betreft de blootstelling aan lood: Om kinderen beter te beschermen tegen loodvergiftiging worden verschillende maatregelen getroffen om resterende loden leidingen in gebouwen van voor 1960 te laten verwijderen en is het kabinet voornemens om locaties voor kinderopvang en primair onderwijs aan te wijzen als prioritaire locaties in het kader van de Drinkwaterwet. Voor huurwoningen en de genoemde prioritaire locaties wordt een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw in het Bouwbesluit opgenomen. Daarnaast is de maximaal toegelaten afgifte van lood door keukenapparatuur van metaal, met een factor 10 verlaagd. Al deze maatregelen en bestaande maatregelen, zoals maximale loodgehalten in voedingsmiddelen, speelgoed en elektronische apparaten, kunnen kinderen en volwassenen tegen een te hoge blootstelling aan lood beschermen. Doordat lood eeuwenlang gebruikt is, zal het echter altijd als achtergrondverontreiniging aanwezig blijven. Het is daardoor helaas niet mogelijk om de blootstelling naar nul terug te brengen.
Wat betreft de blootstelling aan pesticiden: Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden7.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt binnenkort een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod te herstellen.
Wat betreft de blootstelling aan vocht- en schimmelproblemen: Vocht- en schimmel horen niet in een huis. Het Kabinet is het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De huidige aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG worden nationale prestatieafspraken gemaakt waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
In de Volkshuisvestelijke prioriteiten 2021 – 2025 is de aanpak van vocht en schimmel expliciet opgenomen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering en verduurzaming van corporatiewoningen. Daarmee is gewaarborgd dat de aanpak onderdeel is van de prioriteiten die landelijk opgepakt moeten worden. Woningcorporaties zijn verplicht om de volkshuisvestelijke prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid te betrekken.
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten worden gewezen op het belang van de aanpak en het maken van prestatieafspraken over dit onderwerp met corporaties en huurdersorganisaties. RIGO heeft op verzoek van het Ministerie van BZK een rapport opgesteld om lokale partijen hierbij te helpen en hiertoe aan te sporen8.
TNO heeft samen met GGD-Amsterdam en Abf Research handreikingen opgesteld voor de aanpak van vocht en schimmel door huiseigenaren, verhuurders en huurders9. Aedes, Vastgoed Belang, de Woonbond en enkele Amsterdamse woningcorporaties hebben hierbij geparticipeerd.
Aedes heeft de handreikingen uit het TNO-onderzoek meegenomen in een nieuw programma van eisen voor ventilatie en bij de renovatie van woningen. De middelen voor het Volkshuisvestingsfonds zijn onder meer beschikbaar gesteld voor renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen. In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd.
Met Aedes zijn afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen.
Op de woningmarktwebsite van het Ministerie van BZK is een omvangrijk dossier opgenomen over de aanpak10. In infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Hiermee is de informatievoorziening fors verbeterd.
Op welke manier wordt de kwaliteit van de gezondheid van de leefomgeving voor kinderen gemonitord? Gebeurt dit op een integrale manier? Zo nee, bent u bereid om voor een integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen te zorgen?
Er is geen specifieke monitor voor de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen, maar de gezondheid van kinderen en de kwaliteit van de leefomgeving worden in Nederland uitgebreid gemonitord.
De gezondheid van kinderen in Nederland wordt gemonitord door de gemeenten op basis van de Wet publieke gezondheid. Zo hebben gemeenten de taak om te zorgen voor het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking (Wpg, artikel 2) en specifiek het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren (Wpg, artikel 5). De gemeenten werken daarbij samen met GGD’en en jeugdgezondheidsorganisaties, die regelmatig kinderen en hun ouders/verzorgers zien om eventuele gezondheidsproblemen vroeg op het spoor te kunnen komen. Ook hebben gemeenten op basis van artikel 2 van de Wpg een wettelijke taak om medisch milieukundige zorg te bevorderen, waarbij GGD’en onderzoek doen en adviseren over de relatie tussen de leefomgeving en de gezondheid van de bevolking. De GGD’en werken daarvoor onder andere samen in een landelijke werkgroep voor het thema kind, milieu en gezondheid.
De omgevingsfactoren die in het rapport van UNICEF zijn opgenomen, zijn bekende omgevingsfactoren waar in Nederland ook op wordt gemonitord, zowel op lokaal als op landelijk niveau.
Het beleid voor de kwaliteit van de leefomgeving is in Nederland integraal gericht op kinderen en volwassenen, al kunnen daar soms specifieke maatregelen in worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van kinderen, zoals in het geval van lood in drinkwater (zie vraag 8 van de Kamervragen van GroenLinks). Om die reden is het kabinet geen voorstander van een aanvullende specifieke integrale monitoring van de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen.
Op welke manier kunnen cumulatieve effecten van bijvoorbeeld verschillende geluidsbronnen of soorten bestrijdingsmiddelen op de kwaliteit van de leefomgeving voor kinderen beter worden meegenomen in de afweging en vergunning van nieuwe emissiebronnen?
Cumulatieve effecten van verschillende geluidsbronnen worden al meegenomen bij planontwikkeling, zoals bij de reconstructie van een weg of bij nieuwe woningbouw. Bij de cumulatie wordt rekening gehouden met verschillen in hinderlijkheid tussen geluidsbronnen. Er zijn geen normen voor dit gecumuleerde geluid, wel moet het bevoegd gezag de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid beoordelen in de afweging of een verhoogde geluidbelasting toelaatbaar is.
Verordening (EG) 1107/2009 regelt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als er geen onacceptabele risico’s zijn voor mens, dier en milieu. Dit moet blijken uit een wetenschappelijke risicobeoordeling op basis van Europees geharmoniseerde richtsnoeren. Artikel 4 van deze verordening schrijft voor dat met cumulatieve effecten rekening moet worden gehouden, zodra wetenschappelijk aanvaarde methoden om dergelijke effecten te evalueren beschikbaar zijn. Er is nu echter geen richtsnoer om de risico’s voor cumulatieve effecten op het milieu te beoordelen. Ik vind het belangrijk, dat er hiervoor zo spoedig mogelijk een richtsnoer komt. Daarom brengt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dit punt actief onder de aandacht van de Europese Commissie.
De Europese goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van de risico’s voor het ongeboren kind, (jonge) kinderen en neurologische aandoeningen. In de normen voor deze beoordeling zijn veiligheidsmarges ingebouwd, zodat rekening gehouden wordt met kwetsbare groepen zoals kinderen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik hebben uw Kamer toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden tot de mogelijkheden behoort. Gezien de complexiteit van het vraagstuk is de afgelopen maanden nagegaan hoe deze pilot het best kan worden uitgevoerd. Inmiddels is het RIVM gevraagd om op basis van bestaande datasets een eerste aanzet tot zo’n methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden, mede op basis van metingen, in een aantal nog nader te bepalen gebieden. Begin 2023 kan ik uw Kamer over de eerste uitkomsten informeren.
Hoe geeft u, in het licht van dit rapport, verder opvolging aan de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad «Rights of the child: realizing the rights of the child through a healthy environment»2, welke aangenomen is tijdens het lidmaatschap van Nederland aan de VN-Mensenrechtenraad, en erop toeziet dat staten maatregelen treffen om de rechten van kinderen én toekomstige generaties te beschermen tegen de nadelige effecten van schade aan het milieu?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderrechten in Nederland worden nageleefd en bevorderd. Volgens UNICEF behoren Nederlandse kinderen tot de gelukkigste kinderen in de wereld12. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat er uitdagingen zijn als het gaat om de naleving van kinderrechten in Nederland. Niet alle kinderen in Nederland krijgen overal dezelfde kansen op een gezond en veilig leven. Ook het VN-Kinderrechtencomité vraagt in de eerder dit jaar verschenen Concluding Observations voor Nederland onder andere aandacht voor de leefomgeving van kinderen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer op 7 juli jl. geïnformeerd over de opvolging van de Concluding Observations13.
Een van de speerpunten van UNICEF en het VN-Kinderrechtencomité is een betere participatie van jongeren en kinderen bij beleidsontwikkeling. Bij de vormgeving van het Nationaal MilieuProgramma (NMP) krijg ik gevraagd en ongevraagd adviezen van de Jongeren Milieu Raad (JMR). De JMR probeert daarbij breed de mening van jongeren in Nederland te betrekken, zodat zij een duidelijke stem krijgen in de totstandkoming van het NMP en de toekomst van het milieubeleid. Hierbij bekijkt de JMR of ze via een participatietool makkelijk een brede groep jongeren kan bereiken. Ik informeer u binnenkort over de ambities van het NMP.
Inbeslagname rijbewijs buitenland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen die ons bereikt hebben dat (vrachtwagen)chauffeurs die in het buitenland tijdelijk hun rijbewijs moeten inleveren bij overtredingen die in Nederland slechts een boete zouden opleveren, in grote problemen komen, doordat ze hun beroep niet meer kunnen uitoefenen?
Er zijn geen signalen dat dit momenteel op grote schaal voorkomt. Wel ontvangt de dienst wegverkeer (RDW) met enige regelmaat rijbewijzen die in andere landen tijdelijk ongeldig zijn gemaakt. Het is bij de RDW niet bekend op basis waarvan dit is gedaan. Andere landen hebben eigen wet- en regelgeving op basis waarvan ze een tijdelijke rijontzegging voor hun land kunnen opleggen en daarbij ook het rijbewijs tijdelijk in beslag kunnen nemen, ook voor overtredingen waar in Nederland een geldelijke boete op staat. Voorop moet worden gesteld dat de toepassing van deze sanctie onder het nationale strafrecht of bestuursrecht van een land valt, waarvoor geen geharmoniseerde regels of afspraken bestaan.
Het wordt chauffeurs in een geval van een dergelijke rijontzegging aangeraden om met de betreffende autoriteiten de afspraak te maken om een mogelijkheid te zoeken om niet het rijbewijs in te leveren, maar om bijvoorbeeld alleen een aantekening of stempel in het paspoort te krijgen, zodat het uitoefenen van het beroep in overige landen wel door kan gaan.
Hebben u of uw collega’s weleens contact gehad met buitenlandse ambtsgenoten over dergelijke gevallen, om zo bijvoorbeeld het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, bent u bereid deze gesprekken aan te gaan in Europees verband en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dergelijke gevallen zijn niet aan de orde geweest in internationale context. Als er signalen zijn dat Nederlandse chauffeurs in het buitenland onrechtmatig of tegen internationale afspraken in worden benadeeld zal hierover contact opgenomen worden met de betreffende autoriteiten om zo het belang van de Nederlandse transportsector te behartigen. Daarvan is in deze gevallen geen sprake.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden u heeft om de groep die hun rijbewijs tijdelijk moet inleveren voor een overtreding die hier slechts een boete oplevert tegemoet te komen, bijvoorbeeld middels een tijdelijk vervangend rijbewijs? Zo nee, hoe denkt u dan te voorkomen dat Nederlanders die in het buitenland hun rijbewijs op genoemde wijze verliezen, maar deze nodig hebben voor hun werk, zonder werk en inkomen belanden?
Het is volgens Europees rijbewijsrecht niet mogelijk om een tijdelijk, vervangend ander rijbewijs te verstrekken aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken. Het tijdelijk ongeldig maken van het rijbewijs elders kan worden voorkomen als chauffeurs zich aan de regels houden van het land waar ze op dat moment rijden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ik heb uw vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Problemen met het notariaat op Saba en Sint Eustatius |
|
Don Ceder (CU), Liane den Haan (GOUD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u er mee bekend dat het enige notariskantoor op Saba en Sint Eustatius vanaf 1 juli sluit en enkel nog bestaande zaken afhandelt, testamenten en huwelijkse voorwaarden?
Het is mij bekend dat de notaris die op dit moment vanuit Sint Maarten de notariële werkzaamheden uitvoert op Saba en Sint Eustatius heeft aangegeven met ingang van 1 juli geen nieuwe zaken meer aan te nemen.
Kunt u aangeven welke gevolgen dit heeft, bijvoorbeeld voor mensen die een koopovereenkomst van een huis willen sluiten of een onderneming willen starten?
De gevolgen vallen op dit moment nog niet te overzien omdat de uitkomsten van de wervingsprocedure voor een waarnemer nog niet bekend zijn. De insteek is dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat. Dit is afhankelijk van hoe snel de procedure kan worden doorlopen en wanneer de waarnemer kan starten. De toegang tot het recht op de bovenwindse eilanden is een groot goed. Inzet is daarom om de impact zo beperkt mogelijk te laten zijn.
Kent u de zorgen van inwoners van de eilanden dat de uitzonderingsgrond in artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES geen uitkomst biedt, omdat er op Sint Maarten geen notarissen zijn die bereid dan wel in staat zijn om ook op Saba en Sint Eustatius notarisdiensten te leveren?
Ik begrijp de zorgen van de inwoners. Om deze reden zet ik, naast het werven van een waarnemer, in op het werken aan duurzame oplossingen, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord.1 Ik hecht er aan dat we dit samen met de openbare lichamen op te pakken en sta hierover in nauw contact. Zoals gezegd is de insteek dat de waarnemer zo snel mogelijk van start gaat.
Is er op korte termijn zicht op een nieuw notariskantoor op de eilanden?
De vacature voor een waarnemer op Saba en Sint Eustatius is, in het licht van het ontbreken van waarneming vanuit Sint Maarten, door het Gemeenschappelijk Hof namens mij opengesteld. Tot 25 juni kunnen sollicitanten hun interesse kenbaar maken. Uiteraard kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van een sollicitatieprocedure die door het Gemeenschappelijk Hof wordt georganiseerd, maar mocht er onverhoopt tijd tussen zitten dan zal er alles aan gedaan worden om een oplossing te vinden om de dienstverlening in stand te houden. Op dit moment is nog niet te zeggen hoe de dienstverlening er in dat geval uit zal zien. Dit is afhankelijk van de tijd die overbrugd zal moeten worden.
Klopt het dat ook in 2018 al soortgelijke problemen ontstonden? Welke mogelijkheden ziet de regering om tot een meer duurzame oplossing te komen, om te voorkomen dat over een aantal jaar weer dezelfde problemen opspelen?
Al verschillende jaren hebben we te kampen met niet structureel ingevulde notariële dienstverlening op Saba en Sint Eustatius en heeft, op grond van de Wet op het notarisambt BES, de vervanging vanuit Sint Maarten plaatsgevonden. De inzet is om op korte termijn een waarnemer te benoemen en tegelijkertijd toe te werken naar een duurzame oplossing, zoals ook in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland is verwoord. Juist om niet alleen nu, maar ook in de komende jaren de toegang tot het recht op de BES-eilanden te borgen. Door nu een waarnemer te benoemen kan samen met de openbare lichamen worden gekeken welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Hierbij neem ik ook de andere thema’s mee om de toegang tot het recht te verbeteren, zoals de opvolging van de »legal desk» en de duurzame oplossing voor de toegang tot deurwaarders. Ik blijf mijn collega’s van de andere departementen in gesprek om te kijken welke andere verbeteringen nodig zijn op Saba en Sint Eustatius.
Bent u bereid Artikel 79 lid 2 van de Wet op het notarisambt BES dusdanig aan te passen zodat ook notarissen die in andere delen van het Koninkrijk zijn gevestigd, al dan niet tijdelijk, diensten kunnen verlenen aan de inwoners van Sint Eustatius en Saba, juist ook gezien de mogelijkheden die de wet recentelijk biedt om meer notarisdiensten online plaats te doen vinden?
Ik ben bereid om de noodzakelijke maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de inwoners van Saba en Sint Eustatius duurzaam van toegang tot het notariaat zijn voorzien. Zoals is aangegeven in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland, wordt beoogd het werkgebied van notarissen van Bonaire uit te breiden naar Saba en Sint Eustatius. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle diensten onder BES-wetgeving worden verricht en kan er rechtstreeks zicht en controle worden gehouden op de toegankelijkheid van deze diensten voor de burgers op de bovenwinden. Digitale dienstverlening kan daarbij ondersteunend zijn. De mogelijkheid van toegevoegde notarissen zal ook worden onderzocht, waardoor de passeerdruk voor de notaris zelf verlicht kan worden.
Op welke wijze gaan de Openbaar Lichamen en de rijksoverheid om met burgers die vanwege het ontbreken van een notaris buiten hun schuld om in problemen komen?
Zoals gezegd zal er alles aan gedaan worden om de notariële dienstverlening in stand te houden. We zetten in op het snel benoemen van een waarnemer. Ik sta in contact met de Openbare Lichamen van Saba en Sint Eustatius en gezamenlijk monitoren we de situatie. Indien er onverhoopt burgers buiten hun schuld in de problemen komen vanwege het ontbreken van een notaris dan vergt dat individueel maatwerk omdat de impact nu nog niet te overzien valt.
Kunt u deze vragen met gepaste spoed en in ieder geval voor 1 juli beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Woonwagenbewoners op de zwarte lijsten bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Woonwagenbewoners op zwarte lijst bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle gemeenten die met deze checklist werken en hebben gewerkt?
Er wordt – voor zover ik weet – niet bijgehouden welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt. De checklist maakt onderdeel uit van het Model Privacy Protocol Binnengemeentelijke gegevensdeling bij de aanpak van ondermijning (hierna: modelinformatieprotocol). Dit modelinformatieprotocol is bedoeld als handleiding en maakt inzichtelijk op welke wijze op dit terrein binnen een gemeente rechtmatig de informatiedeling kan worden ingericht. Aan de hand van de checklist kunnen signalen (op grond van een aantal kenmerken en indicatoren) worden beoordeeld. De checklist kan worden aangepast aan de eigen gemeentelijke praktijk. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten – om desgewenst met behulp van het modelinformatieprotocol en de checklist – binnen de bestaande wettelijke kaders gegevens uit te wisselen.
Klopt het dat de «checklist ten behoeve van de signaalanalyse» is opgesteld door uw ministerie? Zo niet, was u wel op de hoogte van het bestaan van deze checklist?
In het kader van de aanpak van ondermijning heeft uw Kamer gevraagd naar de mogelijkheden van binnengemeentelijke informatiedeling. Mijn voorganger heeft uw Kamer in het plenair debat Drugs (11 september 2019, Handelingen II 2019/20, nr. 107, items 6 en 9) toegezegd die mogelijkheden in kaart te brengen en het daaruit voortvloeiende modelinformatieprotocol aan uw Kamer te zenden. Het modelinformatieprotocol, inclusief checklist, is op 20 februari 2020 met uw Kamer gedeeld.2
De checklist is niet door mijn ministerie opgesteld. Wel was uiteraard mijn departement op de hoogte van het bestaan. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is opgesteld door de landsadvocaat in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO)3 en besproken in een klankbordgroep waarin gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en mijn eigen departement hebben deelgenomen. Aan de basis van het modelinformatieprotocol staat het privacy protocol dat eerder door de gemeente Rotterdam is vastgesteld. De checklist is overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam.
Wanneer is deze werkwijze en registratie begonnen? Was er voor de ingebruikname van deze checklist een voorloper van deze registratie?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het gebruik van de checklist heeft geleid tot een werkwijze van gemeenten waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Noch dat het modelinformatieprotocol in bredere zin daaraan heeft bijgedragen of dat hiervan voorheen sprake was. Het is uitdrukkelijk ook niet de bedoeling dat op basis van het modelinformatieprotocol individuele burgers worden geregistreerd, de checklist geeft daartoe aanleiding noch grondslag. Het modelinformatieprotocol is juist bedoeld als handleiding voor gemeenten en maakt de wettelijke mogelijkheden tot gegevensdeling binnen een gemeente bij de aanpak van ondermijning inzichtelijk.
Hoe staat u tegenover het feit dat woonwagenbewoners, bestaande uit Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, als specifieke groep genoemd worden als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Aan de hand van de checklist kan worden stapsgewijs worden beoordeeld of een signaal mogelijk betrekking heeft op ondermijning. In stap 1 wordt een aantal categorieën personen benoemd die onderdeel zouden kunnen zijn van een signaal. De categorieën personen zijn neutraal geformuleerd in begrippen als «huurder», «geldschieter», «tussenpersoon». Woonwagencentra worden onder het kopje «overig» genoemd als een voorbeeld van een regionaal thema of handhavingsknelpunt. Hierbij wordt tussen haakjes een korte opsomming van voorbeelden genoemd, namelijk: eigenaren woonwagens, huurders en bewoners. Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is verkeerd, want dit kan stigmatiserend werken. De checklist dient wat betreft dit punt dan ook aangepast te worden.
Kunt u uitleggen waarom u woonwagenbewoners als specifieke groep heeft uitgezonderd en toegevoegd aan deze checklist als een indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het modelinformatieprotocol is opgesteld naar het voorbeeld van het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De checklist, inclusief de verwijzing naar woonwagenbewoners (en eigenaren en huurders van woonwagens), is ook overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De reden waarom de gemeente Rotterdam deze specifieke groep heeft opgenomen in hun checklist, is omdat destijds woonwagencentra in Rotterdam golden als een handhavingsknelpunt.4 Dit betekende dat het in Rotterdam van belang was om alert te zijn ten aanzien van signalen die hierop betrekking hadden. De Rotterdamse checklist is vervolgens overgenomen in het modelinformatieprotocol. Overigens met de uitdrukkelijke kanttekening dat de checklist «vanzelfsprekend» kan worden aangepast al naar gelang de eigen gemeentelijke praktijk en ervaringen.
Kunt u precies uitleggen hoe en waarom het bewonen van een woonwagen indicatief is van ondermijnende criminaliteit? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uiteenzetten? Zo nee, waarom worden woonwagenbewoners dan specifiek genoemd als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het bewonen van een woonwagencentrum is op zichzelf niet «indicatief» van ondermijnende criminaliteit. Aan de hand van de checklist wordt stapsgewijs beoordeeld of een signaal betrekking heeft op ondermijning. Voor de beoordeling van een signaal is van belang wat het signaal inhoudt en of het betrekking heeft op ondermijning. Dat betreft de eerste weging. Een signaal wordt bij de intake beoordeeld op grond van een aantal kenmerken en indicatoren. Personen betrokken bij een regionaal thema of een handhavingsknelpunt (zie antwoord op vraag5 kunnen een relevant onderdeel zijn van een signaal. Een deel van ondermijnende criminele activiteiten kan gebiedsgebonden zijn. Dat betekent dat bepaalde gebieden of knooppunten kwetsbaar zijn voor criminaliteit, zogenoemde «vrijplaatsen». Daarbij kan gedacht worden aan (jacht)havens, bepaalde winkelgebieden, bedrijventerreinen, vakantieparken en – als daar lokaal een handhavingsknelpunt ligt – woonwagencentra. Daarna zijn er volgens de checklist nog twee stappen om de beoordeling van het signaal te voltooien. Daarbij wordt eerst gekeken naar bepaalde verdere kenmerken van het signaal en ten slotte naar concrete indicatoren («red flags»). Pas daarna kan eventueel gesproken worden van een signaal (indicatief) van ondermijnende criminaliteit. Het mag duidelijk zijn dat het verkeerd is dat de focus op een specifieke groep personen wordt gelegd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen.
Hoe duidt u het uitzonderen van een specifieke groep mensen, op basis van etniciteit, als indicator voor ondermijnende criminaliteit?2 Bent u van mening dat dergelijke uitzondering voldoet aan het artikel 1 van de Nederlandse Grondwet? Waarom wel, of waarom niet?
Bij brief van 14 december 20217 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot (directe of indirecte) discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit.
Het College hanteert volgens dit toetsingskader een ruime definitie van het begrip «ras». Zo vallen woonwagenbewoners die zich «van generatie op generatie als zodanig manifesteren en die zich beschouwen als een bevolkingsgroep met een van andere bevolkingsgroepen te onderscheiden cultuur» volgens het College ook onder het begrip «ras».
Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat etniciteit nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt mag worden en dat een onderscheid dat mede gebaseerd is op etniciteit slechts in uitzonderlijke situaties objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Onomstotelijk moet worden aangetoond dat het onderscheid niet alleen geschikt is om een legitiem doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk is.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht, zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in dit toetsingskader. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en daarom kunnen afkomstgerelateerde criteria niet of alleen in uitzonderlijke gevallen en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden toegepast. Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over.
Bent u van mening dat dergelijke uitzondering bijdraagt aan de jarenlange stigmatisering en discriminatie van woonwagenbewoners, en dus Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, in Nederland, en zelfs versterkt? Waarom wel, of waarom niet?
Dat woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren, als groep worden genoemd op de checklist ten behoeve van signaalanalyse is verkeerd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen, waarbij ook het mensenrechtelijke toetsingskader van het College zal worden betrokken.
Klopt het dat woordvoerders van het ministerie deze werkwijze blijven onderschrijven en er geen probleem in zien? Hoe verhoudt die houding zich tot de verplichting van de overheid om alle burgers gelijk te behandelen?
Nee, dit klopt niet.
Bent u voornemens om de checklist te veranderen en verdere stigmatisering en verdachtmaking van woonwagenbewoners een halt toe te roepen? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat woonwagenbewoners als groep van de checklist zijn afgehaald? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de checklist aan laten passen in samenspraak met het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) – de opdrachtgever van het modelinformatieprotocol – en gemeenten. Hierbij zal de focus gelegd worden op gebieden die kwetsbaar zijn voor criminaliteit (de «vrijplaatsen») en waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College. Ik verwacht dat dit tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het SBO in september 2022 afgerond kan worden.
Bent u bereid de vergaarde gegevens te wissen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn mij geen signalen bekend dat er gemeenten zijn die een werkwijze hebben (gehanteerd) waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Voor de zekerheid zal ik in samenspraak met de VNG en gemeenten erop wijzen dat dit uitdrukkelijk niet bedoeling is.
Meer hart- en vaatziekten door Tata Steel in IJmond |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «GGD: meer hart- en vaatziekten door Tata Steel in IJmond»?1
Ja, ik ben bekend met het door u genoemde bericht.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat omwonenden van Tata Steel in IJmuiden significant meer last hebben van hart- en vaataandoeningen en een hoge bloeddruk dan mensen buiten de IJmond?
Uit de monitoring blijkt dat wonen in de IJmond, een gebied met een relatief hoge milieubelasting, samenhangt met een minder goede gezondheid van de inwoners, ten opzichte van de andere gebieden in de GGD-regio Kennemerland. Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Daar werken Rijk en provincie Noord-Holland aan.
Op 1 december 2021 heeft mijn voorganger u het plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond: aanpak voor het beperken van de luchtverontreinigende uitstoot van Tata Steel Nederland»2 aangeboden. In mijn brief van 15 juni jl.3 heb ik u op de hoogte gebracht van de tussenresultaten en de voortgang die is geboekt op de verschillende actielijnen uit het plan.
Klopt het dat de directe link die de GGD nu legt tussen de gezondheid van de omwonenden en de uitstoot van Tata Steel veel verder gaat dan in eerdere GGD-rapporten?
Uit de monitor Gezondheid in de IJmond 20204 blijkt dat in 2020 er meer hinder en bezorgdheid is ervaren dan in 2012 en 2016. Dit geldt met name voor stof-, roet- en rookhinder en bezorgdheid over de woonsituatie in de nabijheid van bedrijven/industrie. Ook hadden inwoners van hoog belaste gebieden rond het Tata Steel terrein in 2020 vaker chronische aandoeningen, zoals COPD, hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten, dan in laag belaste gebieden. In 2012 waren er geen duidelijke aanwijzingen voor nadelige effecten voor chronische aandoeningen. In 2016 was dit in beperkte mate het geval.
Bent u het ermee eens dat dit rapport van de GGD samen met het eerdere rapport over polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) van het RIVM genoeg aanleiding geeft om de uitstoot van Tata zo snel mogelijk fors terug te dringen?
Deze rapportage bevestigt dat de gezondheidssituatie en de leefomgeving van de bewoners in de IJmond moet verbeteren. Mijn voorganger heeft samen met de provincie Noord-Holland om die reden een plan van aanpak «Naar een gezondere leefomgeving in de IJmond»5 opgesteld dat op korte termijn tot verbetering moet leiden van de leefomgeving in de IJmond. De stappen die Tata Steel zet moeten leiden tot een gezondere leefomgeving in de IJmond.
Bent u het ermee eens dat voor de gezondheid van de omwonenden de fijnstof- en stikstofuitstoot zo snel mogelijk moeten worden teruggebracht onder de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik werk samen met gemeenten en provincies in het Schone Lucht Akkoord aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. In het Schone Lucht Akkoord is ook opgenomen dat partijen toewerken naar de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit in 2030. De WHO-advieswaarden uit 2005 zijn daarbij als uitgangspunt benoemd, waarbij is afgesproken dat, als er nieuwe advieswaarden worden vastgesteld, onderzocht wordt wat de gevolgen zijn. In september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden uitgebracht.
In mijn brief van 1 juli jl.6 heb ik de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van het RIVM naar de maatregelen die nodig zouden zijn om in 2030 aan de nieuwe WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen. Het onderzoek van het RIVM laat zien dat het halen van de nieuwe WHO-advieswaarden in 2030, vergaande maatregelen zou vragen waarvan de uitvoerbaarheid erg onzeker is. Ook zouden andere landen zich moeten committeren aan gelijke reducties om in de buurt te komen van de nieuwe WHO-advieswaarden in 2030. We kunnen het simpelweg niet alleen doen.
Mijn inzet is om stapsgewijs toe te werken naar de nieuwe WHO-advieswaarden. Het RIVM onderzoek geeft geen zicht op wanneer de nieuwe WHO-advieswaarden wel gehaald kunnen worden en welke tussenstappen mogelijk en effectief zijn. Hiervoor is meer informatie nodig over de ontwikkeling van de luchtkwaliteit in onze buurlanden en een beter inzicht welke maatregelen in Nederland aanvullend effectief en haalbaar zijn om de luchtkwaliteit sneller te verbeteren. Volgend jaar wordt in Europa gesproken over de herziening van de luchtkwaliteitsrichtlijn. Dan kunnen we beter inschatten hoe de luchtkwaliteit zich ontwikkelt na 2030. De Europese Commissie voert hier ook momenteel onderzoek naar uit. Mijn streven is om eind 2023 bij het vaststellen van de uitvoeringsagenda Schone Luchtakkoord 2024–2030, op te nemen in welk tempo, en met welke tussenstappen, wij in Nederland naar de WHO-advieswaarden toe kunnen werken.
Om tot dit besluit te komen zet ik in op twee sporen: ik verken welke aanvullende gezondheidswinst in Nederland nog kan worden gerealiseerd met het Schone Lucht Akkoord en ik zet in op een aanscherping van de Europese richtlijn luchtkwaliteit.
Hoe duidt u dat de beoordeling van de eigen gezondheid van directe buren van Tata Steel in de afgelopen tien jaar is verslechterd, terwijl die buiten IJmond juist is verbeterd?
Ik vind het van belang dat de leefomgeving rondom Tata Steel zo snel mogelijk schoner, veiliger en gezonder wordt. Ondanks een daling van de fijnstofemissies, zoals blijkt uit de gegevens van het luchtmeetnet, heeft deze verbetering geen merkbaar effect gehad op het medicijngebruik en op chronische aandoeningen in de hoog belaste gebieden in de IJmond. De gezondheidseffecten van recent genomen maatregelen zijn nog niet in de gezondheidsmonitor te onderscheiden. De aanbevelingen van de rapportage van GGD en RIVM: «Gezondheid in de IJmond 2020» neem ik mee ik in de reeds lopende aanpak rondom Tata Steel.
Bent u in gesprek met Tata Steel over verdere versnelling van het terugbrengen van zijn uitstoot ten opzichte van de door Tata Steel uitgebrachte «Roadmap Plus»?
Ik heb recent met de directie van Tata Steel en de provincie Noord-Holland gesproken over de voortgang van de maatregelen uit de Roadmap+.
In algemene zin kan worden gesteld dat Tata Steel de verschillende projecten conform planning uitvoert. De komende tijd moet blijken of met het uitvoeren van de verschillende maatregelen ook de aangekondigde (emissie)reducties worden bereikt. Gelet op het belang hiervan, blijf ik hier scherp op meekijken.
Ook onderzoek ik samen met de provincie Noord-Holland en het bedrijf of vooruitlopend op het groenstaalplan extra milieu en gezondheidswinst te realiseren is, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten, zoals de kooksfabriek 2, en/of het uitvoeren van extra maatregelen bovenop de Roadmap +. Tenslotte verken ik samen met het Ministerie van EZK of er met het bedrijf een wederkerige bindende maatwerkafspraak tot stand kan komen, waarin afspraken worden gemaakt over ambitieuze verduurzaming en over de kwaliteit van de leefomgeving.
Welke nieuwe stappen gaat u zetten, nu door onderzoek van de GGD en het RIVM is bewezen dat de uitstoot van Tata hevige consequenties heeft voor de gezondheid van de omwonenden?
Dit onderzoek toont het belang aan dat de leefomgeving in de IJmond verbetert.
De aanbevelingen neem ik mee ik in de reeds lopende aanpak rondom Tata Steel. Het is zaak dat Tata Steel maximaal vaart zet in de transitie naar staalproductie met behulp van groene elektriciteit en waterstof. Hieraan wordt door zowel het bedrijf als de gezamenlijke overheden hard gewerkt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 15 juni jl. over de milieuproblematiek Tata Steel7 ga ik in overleg met de IJmondgemeenten en het RIVM om te bepalen op welke manier deze gezondheidsmonitor een goed vervolg kan krijgen in samenhang met de andere onderzoeken die momenteel lopen.
Bent u bereid om samen met Tata Steel in kaart te brengen wat er nodig is om zo snel mogelijk over te gaan tot sluiting van de Kooksfabriek 2?
Ja, in het commissiedebat Externe Veiligheid van 22 juni jl. heb ik toegezegd dat ik met de mede-overheden in gesprek ga over de mogelijkheden om de Kooksfabriek 2 versneld te sluiten. Ik zal uw kamer hierover informeren.
De bescherming van Russische vluchtelingen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onzekere toekomst voor Russische vluchtelingen in Nederland: «Maar als ik terug moet, kost dat me mijn leven»»?1
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in de Russische Federatie en houdt de situatie nauwlettend in de gaten, ook met het oog op de beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen uit de Russische Federatie. Zo bestaan er zorgen over de wijzigingen in het Russische wetboek van Strafrecht en het Administratief Wetboek die op 4 maart jl. zijn doorgevoerd en op basis waarvan er ook daadwerkelijk personen zijn opgepakt en vervolgd. Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Deelt u de mening dat Nederland in beginsel ruimhartig moet zijn richting Russen die op de vlucht slaan voor een regime dat zich steeds kwaadaardiger opstelt tegenover zijn eigen inwoners?
Voor Russen die vluchten geldt dat zij als vluchteling kunnen worden aangemerkt indien wordt voldaan aan de algemene kaders en voorwaarden genoemd in paragraaf C2/3.2 en C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc.). Voor de Russische Federatie is er daarnaast ook aanvullend specifiek landgebonden asielbeleid (Vc. C7/28). Dit houdt onder andere in dat in de Russische Federatie de situatie van politieke activisten, mensenrechtenactivisten en personen die actief zijn in de journalistiek en die daarbij significant kritiek leveren op de autoriteiten aanleiding geeft tot zorgen. Daarom zijn zij reeds aangewezen als risicogroep. Dit houdt in dat zij met geringe indicaties hun vrees voor vervolging aannemelijk kunnen maken. Ook LHBT’s en Jehova’s getuigen zijn aangemerkt als risicogroep. Voor LHBT’s in de gehele Russische Federatie (met uitzondering van Tsjetsjenië) die een gegronde vrees voor vervolging hebben, wordt aangenomen dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen en wordt het binnenlands beschermingsalternatief heel terughoudend en slechts onder bepaalde voorwaarden tegengeworpen. Ten aanzien van LHBT’s die afkomstig zijn uit Tsjetsjenië wordt systematische vervolging aangenomen en aan hen wordt in beginsel geen beschermingsalternatief tegengeworpen. Daarnaast, gelet op de beperkte/afwezige bescherming door de Russische autoriteiten, geldt dat van vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor huiselijk geweld niet wordt verlangd dat zij de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties inroepen. De voorwaarden van het landgebonden beleid voor de Russische Federatie zijn over het algemeen equivalent aan die van andere Europese lidstaten.
Zoals aangegeven in Kamerbrief (Kamerstuk 19 637, nr. 2909) is het, vanwege een gebrek aan actuele, eenduidige en betrouwbare informatie over de vraag in hoeverre dienstplichtigen in Rusland (gedwongen) worden ingezet in de oorlog in Oekraïne, onduidelijk of dienstweigeraars en deserteurs op basis van het algemene asielbeleid aangemerkt kunnen worden als vluchteling zoals genoemd in paragraaf C2/3.2 van de Vc. De informatie in het huidige ambtsbericht van 7 april 2021 inzake de Russische Federatie is van vóór de Russische invasie in Oekraïne van 24 februari 2022 en voorziet niet in deze informatie.
Om deze reden is er besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor een periode van zes maanden na inwerkingtreding voor Russische dienstplichtigen die dienstweigeren of die deserteren. Hieronder worden begrepen alle Russische mannen in de leeftijd 18 tot 27 jaar die vrezen hun militaire dienst te moeten vervullen of die reeds invulling gaven aan de dienstplicht en dit niet langer willen doen. Op deze wijze kan nadere en betrouwbare informatie worden vergaard omtrent de situatie voor deze doelgroep en worden bezien op welke wijze de situatie zich zal ontwikkelen. Gedurende de duur van dit besluit- en vertrekmoratorium zal het kabinet de situatie voor dienstplichtigen uiteraard nauwlettend volgen.
Voor Russische beroepsmilitairen die deserteren geldt dat ook zij als vluchteling kunnen worden aangemerkt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in C2/3.2 Vc. en er geen reden is hen uit te sluiten op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De beschikbare informatie omtrent hun situatie is toereikend voor de IND om op verzoeken voor internationale bescherming van deze groep te kunnen beslissen. Ook voor andere categorieën Russische asielzoekers geldt dat de beschikbare informatie over de situatie in Rusland toereikend is om daarop te kunnen beslissen. Dit geldt onder meer voor Russische critici van de oorlog in Oekraïne. Hun vrees zal, mede in het licht van de aanpassingen van het Russische wetboek van Strafrecht en Administratief Wetboek, individueel beoordeeld worden.
Gelet op het bovenstaande is het kabinet van mening dat in Nederland geen streng, maar een passend beleid wordt gevoerd. Bij elke aanvraag wordt de mensenrechtensituatie betrokken en indien deze is verslechterd en maakt dat de betreffende vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer in de Russische Federatie, zal deze voor internationale bescherming in aanmerking komen.
Is het juist dat Nederland vooralsnog een streng beleid voert jegens vluchtelingen uit Rusland? Bent u bereid dat te herzien, gezien de zorgwekkende ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de regering geen besluit- of vertrekmoratorium ingesteld voor (bepaalde groepen) Russische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Russen die weigeren in militaire dienst te gaan (dienstweigeraars) aan te merken als risicogroep? Zo nee, waarom niet?
Een volgend algemeen ambtsbericht wordt verwacht begin 2023. Hierin zal zo mogelijk de vraag in hoeverre Russische dienstplichtigen (gedwongen) worden ingezet in de oorlog in Oekraïne worden beantwoord. Als daar aanleiding toe is, zal op dat moment het landgebonden asielbeleid worden aangepast. De IND kan uiteraard nieuwe omstandigheden die zich in de periode tussen het verschijnen van twee ambtsberichten voordoen, betrekken bij de besluitvorming.
Kan de Kamer op korte termijn een ambtsbericht en een bijbehorende wijziging van het landenbeleid Rusland verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de open brief van Free Russia (met een oproep voor tijdelijk migratiebeleid voor Russische ballingen in oorlogstijd)?2
Het kabinet waardeert de aanbevelingen uit de open brief van Free Russia NL. Daar waar deze aanbevelingen raken aan het landgebonden asielbeleid zijn deze meegenomen en gewogen in de recente beleidsaanpassing, zoals hierboven beschreven in de beantwoording van de vragen 2, 3 en 4. De aanbevelingen die zien op het bredere migratiebeleid, vragen het kabinet om ook buiten het asieldomein bijzonder beleid te voeren voor personen uit Rusland. Ik zie in zijn algemeenheid daartoe onvoldoende aanleiding. Zoals aangegeven, houdt het kabinet de gevolgen van de Russische oorlog tegen Oekraïne voor de beoordelingen van Russische asielaanvragen in Nederland nauwlettend in de gaten.
Kunt u ingaan op de afzonderlijke aanbevelingen die zij doen (waarin het vooral gaat om de tijdelijke bescherming van Russische migranten)?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Verpleeghuizen Curaçao in geldnood, ouderen moeten maaltijd delen’ |
|
Bouchallikh |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verpleeghuizen Curaçao in geldnood, ouderen moeten maaltijd delen»?1
Ja.
Wat is de huidige stand van zaken? Zijn er inmiddels oplossingen gevonden voor de tekorten aan voedsel in de verpleeghuizen en voor de financiële tekorten?
Het Ministerie VWS heeft naar aanleiding van berichtgevingen omtrent dit onderwerp contact gehad met het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN) van Curaçao. Dit ministerie geeft aan op de hoogte te zijn van de ernst van de situatie en reeds enige tijd bezig te zijn met verschillende stappen om te komen tot een integrale en structurele aanpak van de diverse uitdagingen in de zorg op Curaçao.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in het Koninkrijk der Nederlanden bewoners van verpleeghuizen door geldgebrek maaltijden moeten delen? Zo nee, waarom niet?
Het is geen goede zaak dat mensen binnen het Koninkrijk onder dergelijke omstandigheden in verpleeghuizen leven. Dat wordt ook in Curaçao erkend en trek ik mij ook aan. Het Ministerie van GMN heeft aangegeven sinds een paar maanden met de verpleeghuizen in gesprek te zijn om door middel van evaluatie en analyse van de beschikbaar gestelde/te stellen financiële data inzicht te krijgen in de problematiek. Op basis daarvan kan het Ministerie van GMN beoordelen hoe de financiële knelpunten integraal en structureel aan te pakken en de zorg ten bate van alle betrokkenen tot een aanvaardbaar en acceptabel niveau te brengen.
Klopt het dat door de verpleeghuizen en/of de overheid van Curaçao om financiële steun is gevraagd bij de regering van het land Nederland en dat er geen steun kon worden gegeven vanwege het ontbreken van een gezonde financiële verantwoording?
Dat klopt niet. Er is bij de regering van het land Nederland niet om financiële steun gevraagd voor dit specifieke probleem.
Deelt u de mening dat voldoende voedsel een eerste levensbehoefte en daarmee een fundamenteel recht van iedere inwoner van ons Koninkrijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Hoe verhoudt de situatie waarbij in een van de landen in het Koninkrijk onvoldoende voedsel beschikbaar is voor bewoners van verpleeghuizen zich tot de onderlinge waarborgfunctie uit artikel 43 lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk?
Uitgangspunt in artikel 43 Statuut is dat elk van de landen in het Koninkrijk zelf zorgdraagt voor de verwezenlijking van fundamentele menselijke rechten. De waarborgfunctie van het Koninkrijk, neergelegd in artikel 43, tweede lid, komt pas in beeld als in een land geen redres meer mogelijk blijkt door de organen van dat land. Dat is, zoals hierboven beschreven, in casu niet het geval.
Wat doet de regering van Curaçao om te waarborgen dat iedere bewoner van een verpleeghuis voldoende voedsel krijgt? Op welke wijze helpt het Koninkrijk het land Curaçao hierbij?
In het kader van het Landspakket Curaçao hebben Nederland en Curaçao afgesproken om te komen tot een traject om de duurzame betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het gehele zorgstelsel te realiseren. Daartoe wordt eind 2022 een rapport opgeleverd over mogelijke stelselwijzigingen. De Tijdelijke Werkorganisatie heeft expliciet aandacht gevraagd bij Curaçao voor de derdelijnszorg, waar de verpleeghuiszorg een onderdeel van is, zodat deze sector wordt meegenomen in dat traject.
Kunt u een overzicht geven van alle relevante fundamentele menselijke rechten en vrijheden die in het gehele Koninkrijk gelden en die voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd? Kunt u hierbij ook aangeven op welke wijze de Koninkrijksregering de naleving van deze fundamentele menselijke rechten en vrijheden concreet waarborgt?
Een uitputtend overzicht van alle relevante fundamentele menselijke rechten en vrijheden die in het gehele Koninkrijk gelden en die voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd valt niet te geven. Op het niveau van het Koninkrijk bestaat geen grondrechtencatalogus. Aan de basis van artikel 43 Statuut ligt het uitgangspunt dat besluitvorming en beleidsvorming omtrent mensenrechten een landsaangelegenheid vormen. Tussen de landen bestaan dan ook verschillen wat betreft de mensenrechten die worden beschermd. Wel is het zo dat het totaal aan mensenrechten dat in elk land geldt grote gelijkenissen vertoont. Dat is allereerst het geval omdat de grondrechten die zijn neergelegd in elk van de vier constituties (Grondwet en Staatsregelingen) sterk overeenkomen. Daarnaast gelden belangrijke mensenrechtenverdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, in het gehele Koninkrijk. Mensenrechten die in elk van deze constituties en/of deze verdragen worden beschermd, zijn rechten die in het gehele Koninkrijk gelden en die derhalve voor iedere inwoner van het Koninkrijk moeten worden gewaarborgd.
Ingrijpen door de Koninkrijksregering op grond van de waarborgfunctie is een laatste redmiddel. Zulk ingrijpen wordt alleen overwogen als er sprake is van een evidente schending van een mensenrecht en, zoals gezegd, geen redres van deze schending in een land zelf mogelijk blijkt. Het constitutionele recht van het Koninkrijk opent de weg voor de uitoefening van de waarborgfunctie in een aantal procedures (artikel 50 en 51 Statuut; artikel 15, 21 en 22 Reglement Gouverneur). Signalen dat van een ontoelaatbare toestand sprake is in een Caribisch land, die ingrijpen zou kunnen rechtvaardigen, kunnen de Koninkrijksregering op verschillende manieren bereiken. Zie uitvoeriger hierover Kamerstuk Eerste Kamer, 2019–2020, 29 653, I, p. 5–6. Een belangrijke rol in dit verband is in ieder geval weggelegd voor de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Kunt u, mede in het licht van de aanbevelingen van het College voor de Rechten van de Mens en de Adviesraad Internationale Vraagstukken, een stand van zaken geven van de implementatie van mensenrechtenverdragen in zowel Caribisch Nederland als in de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Welke internationale verdragen moeten voor welke delen van het Koninkrijk nog worden geïmplementeerd en wat is hiervoor het concrete tijdpad?
Door het Koninkrijk zijn in de loop der tijd verschillende mensenrechtenverdragen aangegaan die niet in het gehele Koninkrijk verbindend zijn. Dit kan worden verklaard door het hierboven beschreven uitgangspunt achter artikel 43 Statuut van autonomie. Of zulke binding er moet komen in een land, is in beginsel aan henzelf om te beslissen. Vanwege de bijzondere aard van mensenrechten en de waarborgfunctie in artikel 43, tweede lid, Statuut wordt door de vier landen niettemin zoveel mogelijk gestreefd naar gelding van mensenrechtenverdragen in het gehele Koninkrijk. Dit is recentelijk nog eens onderstreept in het nader rapport van de Koninkrijksregering op het ongevraagd advies van de Raad van State over het Koninkrijk, verdragen en het Unierecht (d.d. 1 september 2022, nog geen Kamerstuknr). Ter bevordering van dit streven hebben de landen in 2021 een commissie ingesteld waarin zij samenwerken om de implementatie van mensenrechtenverdragen in een of meerdere landen van het Koninkrijk (incl. Caribisch Nederland) te bespoedigen. Op de werklijst van deze commissie staan op dit moment de volgende verdragen:
– Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind
– Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel
– Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap
De commissie is nog niet zover dat voor de implementatie van elk van deze verdragen een tijdpad kan worden gegeven. De totstandkoming van de benodigde uitvoeringsregelgeving is een verantwoordelijkheid van de landen zelf en kan tijd en geld vergen. De commissie onderzoekt modaliteiten voor samenwerking tussen de Caribische landen en Nederland die dit proces kunnen ondersteunen. De aandacht van de commissie gaat op dit moment vooral uit naar de implementatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul). Voor Caribisch Nederland is de ratificatie van dit verdrag voorzien in 2025. Ook Curaçao streeft ernaar voor dit verdrag deze planning aan te houden. Verder wordt voor Curaçao op korte termijn de ratificatie verwacht van het Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind. Dit verdrag is reeds in werking in beide delen van Nederland en in Aruba.