Het artikel ‘Tilburgse raad akkoord met subsidie aan Willem II’ |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Tilburgse raad akkoord met subsidie aan Willem II»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de doelstellingen van het Platform Betaald Voetbal en Gemeenten, waar Tilburg deel vanuit maakt?
Bij veel wethouders Sport van gemeenten met een Betaald Voetbalorganisatie bestaat behoefte aan afstemming, kennisdeling en overleg. Op 6 oktober 2010 heeft een aantal van deze wethouders besloten het Platform Betaald Voetbal
en Gemeenten op te richten. De doelstellingen van dit platform moeten nog geformaliseerd worden. Naar verwachting gebeurt dit op een ledencongres eind 2010.
Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de Europese regelgeving met betrekking tot staatssteun?
Gemeenten zijn autonoom in hun subsidiebeleid en daarbij verantwoordelijk voor het naleven van de staatssteunregels. Als er sprake is van staatssteun, moet deze ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. In dit geval is er geen melding geweest.
Hoe verhoudt deze subsidieverstrekking zich tot de taakstelling van gemeenten op het gebied van welzijn en maatschappelijke ondersteuning?
Activiteiten op het gebied van welzijn en maatschappelijke ondersteuning worden uitgevoerd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (de Wmo). De Wmo is een decentrale wet en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad en aan haar burgers. Die verantwoording en de relatie met een mogelijke taakstelling, heeft conform de filosofie van de Wmo op lokaal niveau plaatsgevonden in een debat tussen college van B&W en de gemeenteraad van Tilburg. De gemeenteraad heeft vervolgens ingestemd met het voornemen van het college van B&W om een klein deel van de WMO middelen in de vorm van een subsidie aan Willem II te verstrekken. Voor die subsidie levert Willem II een tegenprestatie op het terrein van maatschappelijke activiteiten en projecten door haar naam en imago er aan te verbinden, het stadion bij gelegenheid beschikbaar te stellen en spelers van de selectie een actieve rol te laten spelen. Een en ander is vastgelegd in een convenant tussen de gemeente Tilburg en Willem II. Ik vind dit een lokale verantwoordelijkheid waarin ik niet wil en kan treden.
Subsidies voor geitenboeren in Frankrijk |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een zee van geitenmelk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de reden voor de scherpe prijsdaling van geitenmelk is gelegen in de subsidie die Franse geitenboeren sinds een jaar ontvangen? Betreft het hier een tijdelijke maatregel en zo ja, tot wanneer?
Na een langere periode van redelijk stabiele geitenmelkproductie is sinds maart 2009 de productie in Frankrijk fors gestegen. Deze steeg met 9,1% ten opzichte van 2008 naar 481 miljoen kilogram melk. Door deze productiestijging vond een forse daling van de import van geitenmelk in Frankrijk plaats. De reden voor de scherpe prijsdaling van (Nederlandse) geitenmelk is dan ook niet of slechts ten dele gelegen in de subsidie die Franse geitenhouders sinds een jaar ontvangen.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten op welke grond Franse geitenboeren deze subsidie ontvangen? Kunt u uiteenzetten hoe deze subsidie en de in het artikel omschreven verschuiving van productie naar Frankrijk zich verhoudt tot de beginselen van een vrije Europese markt voor landbouwgoederen?
Op dit moment verkeert de landsbouwsector in een transitieproces van volledig gekoppelde steun naar volledig ontkoppelde steun.
Ten tijde van de Health Check, de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in 2008, zijn afspraken gemaakt over de voortgang van dit proces. In dat kader hebben lidstaten de mogelijkheid gekregen om dat transitieproces te faciliteren via verschillende maatregelen, waaronder artikel 68. Met deze maatregelen hebben lidstaten de mogelijkheid om een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen. Het gaat hierbij dus niet om nieuwe, nationale financiële middelen, maar om reeds voor de sector bestemde inkomenssteun. Binnen artikel 68 kan enerzijds steun ingezet worden voor het stimuleren van kwaliteitslandbouw. Anderzijds kan steun ingezet worden voor boeren die werken in economisch of ecologisch kwetsbare gebieden of in economische kwetsbare soorten bedrijven. Binnen deze afgesproken EU-kaders heeft Frankrijk besloten een geitenpremie in het leven te roepen en zuivelproductie in achtergebleven (berg)gebieden te stimuleren. Verder heeft Frankrijk besloten een deel van de directe inkomenssteun te herbestemmen voor een graslandpremie.
Tegen die achtergrond kan de steun aan de Franse geitenhouders uit de volgende onderdelen bestaan:
Sommige geitenhouders hebben tot 2009 een gekoppelde ooipremie ontvangen. Inmiddels is deze ontkoppeld.
Zoals u wellicht bekend heeft ook Nederland onder artikel 68 met ingang van 2010 een steunprogramma voor schapen en geiten geïntroduceerd. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over de implementatie van de Health Check d.d. 27 april 2009 (TK 28 625, nr. 67).
Heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan deze subsidie? Zo ja, op welke gronden?
Frankrijk heeft deze regelingen EU-conform geïntroduceerd, via de verplichte melding aan de Europese Commissie voor artikel 68-maatregelen.
Indien er sprake blijkt van onterechte verstoring van het level playing field, bent u dan van plan uw Franse ambtgenoot hierover aan te spreken?
Ik ben van mening dat er geen sprake is van een onterechte verstoring van het level playing field.
Sms-gateway |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de sms-gatewaydiensten, onder andere gebruikt voor sms-authenticatie bij het gebruik van DigiD, opnieuw aanbesteed zijn?1
Sms-gatewaydiensten zijn eerder aanbesteed bij de aanbesteding van telecommunicatiediensten uit 2006 (OT2006). Deze overeenkomst loopt af. Het programma OT2010 zorgt voor opvolging van de aflopende contracten.
Sms-gatewaydiensten worden gebruikt voor een veelheid van toepassingen. Een van de toepassingen is DigiD, voor wat betreft het versturen van sms voor het DigiD-midden niveau.
Is het waar dat de bestaande veiligheidseisen voor sms-gatewaydiensten niet als eis zijn opgenomen in de aanbesteding? Waarom is hiertoe besloten?
Dit is onjuist. De bestaande veiligheidseisen zijn opgenomen als eis in de aanbesteding en daar zijn aanvullende eisen aan toegevoegd. Zo zijn in de overeenkomst bijvoorbeeld uitgebreide mogelijkheden voor screening van personeel opgenomen. Verder moet de opdrachtnemer beschikken over een hoogwaardig kwaliteitssysteem, waarbij de opdrachtgever een uitgebreid auditrecht heeft om eventuele kwetsbare aspecten op te sporen. De bevindingen dienen direct en verplicht te worden opgelost. Daarnaast moeten koppelingen met de infrastructuur encrypted zijn en voorzien van een adequaat certificaat en zijn er eisen gesteld aan het wachtwoordbeleid. Ook is de eis in de aanbesteding opgenomen dat de dienst 99,8% beschikbaar moet zijn per maand. Dit kan alleen gehaald worden indien de leverancier vergaande maatregelen neemt om de systemen te beveiligen. Verder is aanbesteed om een volledig eigen serversysteem in te zetten, zodat de kans op interferentie met andere klanten is uitgesloten.
Wat betekent dit voor de kwaliteit en de veiligheid van de overheidsdiensten die gebruik maken van sms-gatewaydiensten?
Met de eisen zoals genoemd bij het antwoord van vraag 2 wordt de kwaliteit en veiligheid in het nieuwe OT2010 contract gewaarborgd en verbeterd.
Kunt u de garantie geven dat er op geen enkele wijze wordt ingeboet op het huidige veiligheidsniveau?
De combinatie van maatregelen in de nieuwe overeenkomst legt de lat op minimaal hetzelfde niveau en in veel opzichten duidelijk hoger. Als voorbeeld is veel uitgebreider dan voorheen vastgelegd hoe opdrachtgever kan toezien op de handhaving van het beveiligingsniveau (rapportages en audits) en daarbij correcties kan afdwingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u overgaat tot definitieve gunning?
Aangezien aanbestedingsrechtelijk een juridische verplichting tot gunning is ontstaan, is een spoedige ondertekening van belang. Daarnaast levert de nieuwe overeenkomst een forse besparing op.
De rechter heeft (uitspraak 1 november 2010) alle vorderingen van Golden Bytes B.V., in het door haar aanhangig gemaakte kort geding tegen de staat, afgewezen. Ik zal daarom tot gunning overgaan.
De vrijstelling van Europese aanbestedingen voor Britse elektriciteitsproducenten |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat enkele Europese lidstaten vrijstelling verlenen op Europese aanbestedingen op het gebied van offshore windparken en dat de onderhandse procedure wordt gevolgd?
De Europese Commissie heeft op basis van artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG de bevoegdheid vrijstellingen te verlenen van de aanbestedingsplicht. De Europese Commissie heeft deze bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van de aanbestedingsplicht inderdaad al aan enkele lidstaten verleend, waaronder aan het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland.
Wat is de aanleiding en het doel van richtlijn 2004/17/EU? Wat was de positie van de Nederlandse regering ten opzichte van deze richtlijn bij de behandeling?
Aanleiding voor Richtlijn 2004/17/EG was een vereenvoudiging en modernisering van de reeds bestaande aanbestedingsrichtlijnen voor de zogenoemde speciale sectoren. De Nederlandse regering heeft destijds het streven naar verduidelijking, modernisering, vereenvoudiging en flexibilisering van de toen bestaande regels gesteund.
In hoeverre zorgt de vrijstelling voor bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland voor protectionisme van de (lokale) markt en wat zijn de stappen die een land (of bedrijf) kan ondernemen indien deze door de toepassing van de vrijstelling door een ander land (of bedrijf) wordt benadeeld?
De reden waarom bedrijven in de speciale sectoren worden onderworpen aan een aanbestedingsplicht, is het gebrek aan concurrentie in de betreffende sectoren. In de meeste landen waren de energiebedrijven in handen van de overheid en was er vaak sprake van een monopoliepositie. In richtlijn 2004/17/EG staat dat «indien de activiteit in de lidstaat rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt» een vrijstelling van de aanbestedingsplicht kan worden gevraagd. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat onder andere in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Finland, voldoende concurrentie is en de toegang tot de markt niet is beperkt. Derhalve is er geen reden aan te nemen dat er sprake zal zijn van protectionisme. Een ondernemer die zich desondanks benadeeld voelt, kan een klacht indienen bij de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt een aanvraag voor ontheffing bij de Europese Commissie getoetst? Worden ook marktpartijen geconsulteerd? Indien ontheffing wordt verleend, op welke wijze is dan nog voor (buitenlandse) marktpartijen inzicht te houden op mogelijk werk en daarmee mogelijk gepaard gaande noodzakelijke investeringen?
In artikel 30 van Richtlijn 2004/17/EG is bepaald dat die richtlijn niet van toepassing is «indien de activiteit in de lidstaat waar zij wordt uitgeoefend rechtstreeks aan mededinging blootstaat op marktgebieden tot welke de toegang niet is beperkt». Dit houdt in dat aan twee criteria moet worden voldaan, a) rechtstreekse mededinging en b) een open markt. Bij de beoordeling van de rechtstreekse mededinging zijn de criteria uit het mededingingsrecht van toepassing. Genoemd worden: de kenmerken van de betreffende goederen of diensten, het voorhanden zijn van alternatieve goederen of diensten, de prijzen en de werkelijke of potentiële aanwezigheid van meerdere leveranciers van de goederen of diensten. Het vereiste van een open markt is vervuld indien de lidstaat de desbetreffende communautaire wetgeving tot openstelling van een bepaalde (deel)sector ten uitvoer heeft gelegd en toepast. In beginsel raadpleegt de Europese Commissie hier geen marktpartijen bij. Wel kan gevraagd worden om een standpunt van een onafhankelijke nationale instantie die bevoegd is voor de betrokken activiteit. Indien vrijstelling is verleend, is er in beginsel geen rol meer voor de overheid. Marktpartijen kunnen op de hoogte raken van mogelijk werk bij deze bedrijven door acquisitie, op dezelfde wijze als zij dat doen bij andere bedrijven.
Indien ontheffing is verleend, hoe wordt bij onderhandse aanbestedingen gecontroleerd dat de mededingingswet niet wordt overschreden? Mag van partijen, welke afhankelijk zijn van te realiseren omzet op deze onderhandse aanbestedingen, redelijkerwijs worden verwacht dat deze ageren indien mogelijk sprake is van overtreding van de mededingingswet?
Met het verlenen van een ontheffing vervalt de verplichting van de vragende partij om diens vraag openbaar aan te besteden. Dat betekent dat de partij in kwestie dan vrij is te bepalen wie zij wenst te contracteren. De Mededingingswet kan in de geschetste situatie op twee manieren in beeld komen. Wanneer de vragende partij een economische machtspositie inneemt, is zij in haar marktgedrag aan beperkingen onderworpen. Zo mag zij leveranciers of consumenten niet uitbuiten. Wanneer de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft van misbruik van een economische machtspositie, kan zij hiertegen optreden. De Mededingingswet kan daarnaast in beeld komen als de partijen, die een product of dienst aanbieden, met elkaar afspraken maken over de prijs of opdrachten onderling verdelen. Er is dan sprake van een beperking van de mededinging aan de aanbodkant. Ook dan kan de Nederlandse Mededingingsautoriteit optreden.
Partijen die van mening zijn dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen dit melden aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Als de Nederlandse Mededingingsautoriteit aanwijzingen heeft dat de wet wordt overtreden, kan zij een onderzoek instellen en, bij vaststelling van een overtreding, boetes opleggen. Niet alleen de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan bijdragen aan het handhaven van de Mededingingswet. Partijen die menen schade te lijden door ongeoorloofde afspraken of misbruik van een economische machtspositie, kunnen een zaak aanhangig maken bij de civiele rechter.
In hoeverre is er een uitzondering voor Nederland en de energieopwekking in Nederland, conform de mogelijkheden die artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EU biedt?
Op basis van artikel 30 van de richtlijn 2004/17/EG kan een ontheffing bij de Europese Commissie worden aangevraagd. Dergelijke ontheffingen kunnen door het betrokken bedrijf zelf worden aangevraagd. Daarnaast kan de Staat een ontheffing aanvragen voor de gehele sector. In Nederland heeft de Nederlandse Aardoliemaatschappij op 8 juli 2009 een vrijstelling aangevraagd en gekregen voor de exploratie naar en exploitatie van aardolie en aardgas. Daarnaast wordt er op dit moment door mij in samenwerking met EnergieNed gewerkt aan een aanvraag voor vrijstelling voor de productie en levering van gas en elektriciteit voor de gehele sector. De Nederlandse Mededingingsautoriteit levert in dit proces feitelijke informatie over de werking van de markt. Ik verwacht deze aanvraag op korte termijn bij de Europese Commissie in te dienen.
Bent u van mening dat de uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Een verzoek om vrijstelling wordt door de Europese Commissie alleen toegekend als de betreffende markt voldoende geliberaliseerd is. De achtergrond van deze uitzondering is dat zodra de sector geliberaliseerd is en de concurrentie toeneemt, de reden voor een aanbestedingsplicht verdwijnt. Ik vind dan ook niet dat deze uitzondering oneigenlijk gebruik in de hand werkt.
Ligt er een Nederlands verzoek tot vrijstelling van richtlijn 2004/17/EU bij de Europese Commissie? Wat zijn de implicaties van een dergelijk verzoek? Welke andere landen hebben soortgelijke verzoeken ingediend? Wat zijn daarvan de consequenties voor Nederland en voor Nederlandse bedrijven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, verwacht ik binnenkort een verzoek bij de Europese Commissie in te dienen om vrijstelling voor de productie en levering van energie en elektriciteit. Als dit verzoek wordt toegekend door de Europese Commissie, zullen opdrachten voor deze activiteiten niet langer aanbestedingplichtig zijn. Er zijn diverse andere lidstaten die al een vrijstelling van de Europese Commissie hebben aangevraagd en gekregen. De markten voor elektriciteitsproductie zijn inmiddels vrijgesteld in Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zweden, Finland en Noord-Italië en de markten voor de elektriciteitslevering in Groot-Brittannië, Zweden en Finland. De enige gasleveringsmarkt die tot nu toe is vrijgesteld, is de markt voor gaslevering in Groot-Brittannië. De consequentie hiervan is dat bedrijven in deze lidstaten bij het aanbesteden van opdrachten niet langer de voorschriften uit de richtlijn hoeven te volgen.
Het bericht ‘Salaris Dales gewoon doorbetaald’ |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salaris Dales gewoon doorbetaald»?1 Kunt u bevestigen dat het salaris van de heer Dales wordt doorbetaald tot het einde van zijn contract in 2011?
Uit de nadere informatie die mij door de Raad van Toezicht van InHolland is verstrekt, blijkt dat het contract met de heer Dales wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2011. Tot die datum ontvangt de heer Dales zijn salaris. Na afloop van het contract wordt hem een schadeloosstelling toegekend. Die schadeloosstelling is ter grootte van één jaarsalaris. Overigens is er in het geval van de heer Dales sprake van een beëindiging van het contract in onderling overleg.
Wat vindt u van dergelijke constructies in contracten waarbij bestuurders, nadat het vertrouwen in hen is opgezegd, hun salaris krijgen doorbetaald na beëindiging van het dienstverband?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, klopt de veronderstelling niet dat het salaris gewoon wordt doorbetaald. Ik vind doorbetaling na beëindiging van het dienstverband ongewenst.
Hoe verhoudt zich dit soort afspraken tot de afspraken die in het hoger onderwijs zijn gemaakt over de beloning van bestuurders?
Vooruitlopend op de nieuwe Wet normering topinkomens (WNT) hanteer ik de lijn dat de beloning voor bestuurders in het hoger onderwijs, in elk geval niet mag uitstijgen boven 130% van het ministersalaris. Ik heb dit in het spoeddebat met u op 3 november jl. de norm van de Wet normering topinkomens (WNT) genoemd. In de hoogte van de beloning van een bestuurder is het risico op ontslag verdisconteerd. Ingeval van ontslag hanteer ik, tot de inwerkingtreding van de WNT, de lijn dat aan de zgn. kantonrechtersformule wordt getoetst of sprake is van een ondoelmatige besteding van overheidsmiddelen. In de WNT zullen de ontslagvergoedingen worden gemaximeerd.
Komen dit soort constructies ook voor bij andere onderwijsinstellingen? Bent u bereid in bestuurlijke overleggen met onderwijsinstellingen aan te geven dat, alhoewel het beloningsbeleid aan de werkgevers is, de cultuur op een school moet zijn dat voorzichtig met de schaarse overheidsmiddelen moet worden omgesprongen en beloningen boven de Balkenendenorm en uitbundige vertrekregelingen uit den boze zijn?
Op basis van gegevens uit de jaarverslagen van de onderwijsinstellingen onderzoek ik de beloningen, inclusief ontslagvergoedingen, van onderwijsbestuurders. Daarnaast voer ik gesprekken met het onderwijsveld waarin ik mijn visie hierop met hen deel. Bovendien zal ik binnenkort een brief sturen aan de bestuurders in het hoger onderwijs waarin ik mijn beleid over de inkomens van onderwijsbestuurders uiteenzet.
Is het mogelijk maatregelen te treffen tegen Hogeschool INHolland en zo ja, bent u bereid dit te doen?
Op basis van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling bij de beëindiging van het contract van de voormalig voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool InHolland heb ik vastgesteld dat er aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Mogelijke windfall profits in de energie-intensieve industrie als gevolg van het gratis verdelen van rechten in het Europese emissiehandelssysteem |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Nera inzake een beoordeling van het rapport van CE Delft getiteld «Does the energy intensive industry obtain windfall profits through the EU Emission Trading Scheme (ETS)?»1
Ja.
Deelt u de conclusie van Nera dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en dat zij fundamentele economische en econometrische vraagstukken in haar analyse negeert? Zo nee, kunt u dan aangeven welke conclusies van het Nera-onderzoek u niet deelt en waarom niet?
Ik deel de conclusie van NERA niet dat het onderzoek van CE Delft tekort schiet als het gaat om objectief feitenonderzoek en tevens fundamentele economische en econometrische vraagstukken negeert. Het doel van het onderzoek van CE Delft was niet om alle mogelijke invloeden op de prijsontwikkeling van de diverse productmarkten te beschrijven. In plaats daarvan beoogde de studie de invloed van één variabele, te weten de CO2-prijs, op het verschil tussen de prijzen in de EU (met het Europese handelssysteem) en de VS (zonder een vergelijkbaar handelssysteem) te onderzoeken. Deze vergelijkende analyse is een gangbare aanpak in de econometrie.
Naast een econometrische schatting van de kostprijsdoorberekening bevat de studie van CE Delft tevens een nadere uitwerking van de economische theorie, waaruit volgt dat de energie-intensieve industrie de kosten zoveel mogelijk zal doorberekenen. NERA bekritiseert deze economische theorie zonder echter exact aan te geven welke elementen van de theorie niet correct zijn.
Ziet u aanleiding om uw standpunt, zie beantwoording Kamervragen2, dat het gelet op de uitkomsten van de CE Delft studie zeer aannemelijk is dat de waarde van emissierechten in de onderzochte periode inderdaad (deels) is doorberekend, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om mijn standpunt te herzien. Zowel de economische theorie als de empirische onderbouwing van het doorberekenen van de kosten in de studie van CE Delft maken het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten is doorberekend.3 De reactie van NERA richt zich op verdere onderbouwing en detaillering van de cijfers gebruikt in het onderzoek. Dergelijke uitbreiding is zeker waardevol, maar leidt naar mijn mening tot vergelijkbare conclusies over windfall profits. 4
Heeft het verschijnen van dit rapport gevolgen voor de Nederlandse inzet in Europees verband inzake emissiehandel, met name waar het de energie-intensieve industrie betreft die immers is blootgesteld aan wereldwijde internationale concurrentie (carbon leakage)?
In Europees verband dient tegemoet te worden gekomen aan onacceptabele concurrentienadelen voor energie-intensieve sectoren die mondiaal opereren en geconfronteerd worden met mondiale concurrenten die geen met de EU vergelijkbare reductieverplichtingen kennen. De Nederlandse inzet is altijd geweest terughoudend om te gaan met het verstrekken van gratis rechten en alleen aan die sectoren die daadwerkelijke concurrentie ondervinden. Het verschijnen van het rapport heeft geen gevolgen voor de Nederlandse inzet.
Overigens bepaalt de EU ETS-richtlijn dat elk jaar sectoren aan de carbon-leakagelijst kunnen worden toegevoegd indien na onderzoek blijkt dat er een significant risico is op carbon leakage. In 2014 wordt de lijst herzien en zal opnieuw worden beoordeeld welke sectoren een significant risico lopen op carbon leakage. Dat kan dus betekenen dat er, bij het opnieuw toetsen aan dezelfde criteria, sectoren van de lijst verwijderd worden dan wel aan de lijst toegevoegd worden.
Mogelijke significante verhoging transfertarieven |
|
Sander de Rouwe (CDA), Diederik Samsom (PvdA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), James Sharpe (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel in De Telegraaf «KLM overhoop met Schiphol» inzake mogelijke significante verhoging transfertarieven?1
Ja.
Hoe verhoudt dit zich tot een eerder gedane toezegging aan de Tweede Kamer om de kosten op Schiphol te bevriezen en, indien de passagiersaantallen van 2007, worden bereikt de tarieven te verlagen?2
Als aandeelhouder ga ik niet over de tarieven van Schiphol. Wel kan ik u melden hoe de voornemens zich m.i. verhouden tot de door u bedoelde toezeggingen van Schiphol.
Schiphol heeft op 27 oktober bekend gemaakt de tarieven per 1 april 2011 beperkt te zullen verhogen en de eerder beoogde structuuraanpassing van de tarieven een half jaar uit te stellen.
In het kader van het afschaffen van de vliegbelasting heeft Schiphol in mei vorig jaar aan het kabinet enerzijds toegezegd een omvangrijke kostenoperatie te zullen doorvoeren en anderzijds om de tarieven in 2009 te zullen verlagen. Aan beide afspraken heeft Schiphol zich gehouden. Voorts heeft Schiphol eigener beweging in 2010 de tarieven gelijk gehouden.
Aanvullend heeft Schiphol aan het kabinet beloofd zich maximaal in te spannen om een verdere tariefsverlaging door te voeren op het moment dat het verkeer en vervoer weer het niveau van 2007 heeft bereikt. Dat moment is nog niet aangebroken.
Eerder is aan de Kamer al gemeld dat de tarieven op enig moment, als gevolg van specifieke investeringen, verhoogd zouden kunnen worden.3 De beperkte tariefstijging per 1 april volgend jaar is dan ook niet in strijd met de gemaakte afspraken.
Hebt u kennis genomen van de brandbrief van de International Air Transport Association, (IATA) en de uitspraken van de Board of Airline Representatives in the Netherlands (BARIN)? Wat is hierop uw reactie?
Ja. In een reactie heb ik de IATA laten weten begrip te hebben voor zijn zorgen, maar ook uitgelegd dat de Wet Luchtvaart regelt binnen welke kaders de tarieven worden vastgesteld en dat ik daarover als aandeelhouder geen formele zeggenschap heb.
Onderschrijft u nog steeds, conform het oude en nieuwe regeerakkoord, de Luchtvaartnota3 en het advies van de Alderstafel4, de ambitie dat voor Schiphol de kwaliteit van het internationale verbindingennetwerk van essentieel belang is?
De kwaliteit van het netwerk van Schiphol en het kabinetsbeleid ten aanzien van de mainportpositie vallen onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Uitspraken over het effect van tariefwijzigingen op de mainport en uitkomsten van eventuele onderzoeken dienaangaande laat ik dan ook bij de staatssecretaris.
Is het u bekend of Schiphol voorafgaand aan het voorstel voor de verhoging van de transfertarieven onderzoek heeft gedaan naar de effecten hiervan op de kwaliteit van haar netwerk? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn bij u (onafhankelijke) onderzoeken bekend naar de effecten op het netwerk van verbindingen? Zo nee, bent u bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke effecten kan het voorstel van Schiphol hebben op de functie van economische motor en de werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevreden met de wijze waarop Schiphol de consultatieprocedure heeft vormgegeven? Is er naar uw mening voldoende aan de informatieplicht van Schiphol voldaan? Welk instrumentarium hebt u eventueel tot ingrijpen?
Voor de consultatieprocedure gelden wettelijke voorschriften waarop de NMa toezicht houdt. Als aandeelhouder ga ik niet over de tarieven van Schiphol en de wijze waarop deze tot stand komen. In die hoedanigheid heb ik dan ook geen opvattingen over de manier waarop Schiphol het consultatieproces heeft vormgegeven. Evenmin heb ik als aandeelhouder mogelijkheden om op dat aspect van de bedrijfsvoering «in te grijpen».
Het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen |
|
Farshad Bashir |
|
Bent u bekend met de breed gedragen protesten van zowel passagiers als NS-personeel over het ontbreken van toiletten in de nieuwe stoptreinen, de zogenaamde Sprinter Lighttrains (SLT’s)?1
Ja.
NS heeft bij de bestelling van het nieuwe materieel gekozen voor treinen die snel optrekken en afremmen en die ruime mogelijkheden hebben voor in- en uitstappen, waardoor de reis van de reizigers sneller verloopt. En voor treinen die van voor naar achter transparant zijn, zonder onderbrekingen die het zicht belemmeren, waardoor de reizigers zich veiliger voelen. Hier staat tegenover dat in de nieuwe treinen toiletten ontbreken. Ik begrijp de zorgen daarover en ik vind dat daar een goede oplossing voor moet komen. Daar kom ik in het vervolg van deze brief op terug.
Hebt u inzicht in het aantal passagiers dat in de toekomst de trein zal (moeten) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers onderbouwd aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, bent u bereid om samen met de diverse reizigersorganisaties en belangenorganisaties zoals de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers? Kunt u bij een dergelijk onderzoek ook meteen berekenen welke kosten het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer?
Niet alleen de nieuwe Sprinters van NS, maar ook de treinen van verschillende regionale spoorvervoerders hebben (soms al vele jaren) geen toilet. Vervoerders hebben de afgelopen jaren alleen voor materieel met toiletten gekozen als de betreffende overheid daartoe een voorschrift heeft opgenomen in de concessie. In het geval van de nieuwe Sprinters is het de beslissing van NS geweest om treinen zonder toilet te bestellen. De huidige concessie staat dit toe. In alle Intercity’s van NS zullen toiletten aanwezig blijven.
Het is mijn streven dat reizigers in de toekomst de trein niet zullen (hoeven te) gaan mijden omdat zij op (een gedeelte van) hun traject geen beschikking hebben over een toilet, integendeel. Meer in het algemeen wil ik dat de trein aantrekkelijk is voor zoveel mogelijk reizigers. Treinen die schoon zijn, op tijd rijden en veilig zijn, conform de afspraken uit het vervoerplan.
Ik wil me ervoor inzetten dat mensen die afhankelijk zijn van een toilet toch gebruik kunnen blijven maken van het OV als vervoermiddel. Zoals mijn ambtsvoorganger u heeft gemeld in zijn brief van 26 april 2010 (Kamerstuk 29 984 nr. 223) is het Rijk in overleg met ProRail (en NS) over een oplossing in de vorm van het bouwen van toiletten op ruim 100 stations. Reizigers in nieuwe Sprinters kunnen dan altijd binnen afzienbare tijd een station met toilet bereiken. Ook reizigers uit regionale treinen (waarin vaak ook geen toilet aanwezig is) en bussen zullen gebruik kunnen maken van toiletten op stations.
Ik acht het dus niet noodzakelijk onderzoek te doen naar de gevolgen van het ontbreken van toiletten in treinen op het aantal reizigers of naar de kosten die het met zich mee zal brengen als deze mensen niet langer gebruik kunnen maken van de trein, maar aanspraak moeten maken op andere vormen van vervoer zoals Valys of vormen van eigen vervoer.
Is een eventuele extra terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in treinen reden geweest voor het nieuwe kabinet om in het regeerakkoord geen enkele doelstelling of ambitie uit te spreken op het gebied van reizigersgroei? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de voorgenomen bouw van toiletten op meer dan honderd stations verwacht het kabinet geen terugval van het aantal reizigers door het ontbreken van toiletten in de nieuwe Sprinters van NS. Het kabinet heeft daarop dus niet geanticipeerd in het regeerakkoord.
Meer in het algemeen heeft het kabinet wel degelijk ambities voor het spoorvervoer. Zo investeren we € 4,5 miljard in het programma Hoogfrequent Spoorvervoer en stimuleren we NS en ProRail om elk jaar de prestaties zoals vastgelegd in het vervoerplan en het beheerplan te verbeteren.
Wat is uw reactie op het feit dat conducteurs en machinisten tot wel vijf en een half uur geen beschikking hebben over een toilet tijdens hun werk? Hoe valt deze werksituatie te verenigen met de verklaring omtrent de zorgplicht van werkgevers zoals vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mogelijkheid om gebruik te maken van een toilet (zowel door de aanwezigheid van een toilet als door de tijdsruimte in dienstroosters) is een zaak tussen werknemers en werkgever (in de berichten in de media betreft dit alleen NS). Ik sta daar formeel volledig buiten. Ik heb NS echter wel om nadere informatie hieromtrent gevraagd.
NS onderkent dat door de instroom van het nieuwe Sprintermaterieel voor haar personeel soms een lastige situatie is ontstaan. NS ziet zich genoodzaakt om materieel en personeel steeds efficiënter in te zetten. Dit betekent in een aantal diensten voor het personeel een langere verblijfstijd in de trein, waarbij er niet voldoende tijd is om tussendoor naar de toiletten bij het personeelsverblijf te lopen. NS anticipeert hierop door meer toiletvoorzieningen voor haar personeel op de stations te realiseren. Zo zijn er op de stations Uitgeest, Breukelen en Rhenen toiletvoorzieningen gekomen evenals een extra voorziening op station Rotterdam CS. Het betreft hier toiletten die alleen voor personeel toegankelijk zijn en niet voor reizigers; het zijn ook geen invalidentoiletten. Bij de verdere uitbreiding van de inzet van het nieuwe Sprintermaterieel zal NS vooraf toetsen of extra toiletvoorzieningen voor haar personeel op (eind-) stations nodig zijn.
Deelt u de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en een in de dienstverlening naar de passagiers toe? Zo ja, deelt u ook de mening dat het volstrekt onwenselijk is als een dienstdoende conducteur tijdens een dergelijke stop op een station een toilet moet zoeken, omdat dat in de trein niet meer aanwezig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat een conducteur tijdens een stop op een station belangrijke taken heeft in het garanderen van de veiligheid en in het verlenen van service aan de passagiers.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Acht u het wenselijk dat rijdend personeel op de stoptreinen lange tijd zijn behoefte moet ophouden en zelfs minder gaat eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is gedurende de dienst? Wat is uw reactie op het feit dat personeel op de trein heeft laten weten dat de pauzetijden tussen diensten al zo beperkt is, dat er vaak nauwelijks genoeg tijd is om te eten en eventueel het toilet te bezoeken? Acht u het wenselijk dat tijd door het ontbreken van toiletten in de trein nog verder onder druk komt te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen over de hoge nood onder personeel die leidt tot oplossingen waarbij op zijn minst vraagtekens moeten worden gezet bij de hygiëne ervan? Acht u het acceptabel als het personeel op een trein tot dit soort onhygiënische noodoplossingen wordt gedwongen? Tot welke risico’s voor de gezondheid van zowel personeel als passagiers leidt dit soort toestanden, helemaal als er ook geen mogelijkheid is om de handen te wassen aan boord van de trein? Hoe gaat u dit oplossen en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de signalen die bij Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) spoor binnenkomen over machinisten die hun trein stilzetten op een vrij baanvak om even snel vanuit de cabinedeur hun behoefte te doen?2 Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het treinverkeer als dit soort zaken zich daadwerkelijk voordoet? Maar ook in de bredere zin; wat is volgens u de invloed van deze problematiek (dus voorgaand voorbeeld, maar ook treinen die moeten wachten op stations vanwege een medewerker met hoge nood) op de punctualiteit van het treinverkeer? Kunt u uw antwoord heel duidelijk toelichten?
Uiteraard mogen en zullen afspraken die werknemers en werkgever maken over arbeidsomstandigheden nooit ten koste gaan van de veiligheid. De IVW ziet daarop toe.
Ook de prestatie-afspraken waarop ik NS afreken, waaronder die over punctualiteit, veranderen niet.
Kunt u zich voorstellen hoe het is? Zou u zelf om langere tijd (tot wel vijf en een half uur) uw behoefte te moeten ophouden? Kunt u zich daarnaast voorstellen wat het van een mens vraagt om, tijdens het uitoefenen van zijn of haar beroep, minder te moeten eten en drinken om te trachten te voorkomen dat een toiletbezoek noodzakelijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u zich herinneren dat de motie van het lid Roemer over toiletten in de treinen is aangenomen door een zeer grote meerderheid van de Tweede Kamer?3 Hoe kunt u garanderen dat in 2030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, terwijl NS nu veel nieuwe treinen inzet zonder toilet? Klopt het dat al deze treinen een afschrijvingstijd hebben die in ieder geval in 2030 nog niet verschreden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het doel van de motie van het lid Roemer is in mijn ogen dat alle reizigers gebruik kunnen blijven maken van het openbaar vervoer. Toiletten in de trein zijn daartoe een middel, net als toiletten op het station. In zijn eerdergenoemde brief (zie mijn antwoord op vraag 2) heeft mijn ambtsvoorganger toegelicht dat het bouwen van toiletten op stations om diverse redenen de meest verantwoorde en verstandige manier is om invulling te geven aan de motie. Ik deel die mening. Ik kan niet garanderen dat in 2 030 alle treinen uitgerust zijn met een toilet, maar ik doe er wel alles aan om het doel van de motie te realiseren. Vanwege de keuze voor toiletten op stations is de afschrijvingstermijn van de nieuwe Sprinters zonder toilet niet relevant.
Hoe zult u in navolging van de heldere uitspraak van de Kamer, er voor zorgen dat er 2030 geen enkele trein in Nederland rijdt die niet beschikt over een toilet? Kunt u duidelijk aangeven welke middelen u hiervoor heeft en hoe u de spoorvervoersbedrijven kunt dwingen om aan deze heldere eis te voldoen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om, naast het handhaven van de heldere einddatum van 1 januari 2030, ook bij de spoorvervoersbedrijven aan te dringen op het eerder plaatsen van toiletten in alle treinen, zodat veel reizigers ook de komende twintig jaar al gewoon gebruik kunnen maken van een fatsoenlijk toilet in de trein?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Tijdens het AO op 19 mei 2010 heeft mijn ambtsvoorganger met de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat onder meer gesproken over het onderwerp van toiletten in de OV-keten, dit naar aanleiding van zijn brief daarover van 26 april 20104. Sommige leden van de commissie vroegen naar de mogelijkheden om alsnog toiletten aan te bieden in Sprinters. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de kosten te specificeren van het (alsnog) inbouwen van toiletten in Sprinters die al geleverd of besteld zijn en in Sprinters die nog besteld moeten worden. Ik informeer u daarover als volgt.
Allereerst onderstreep ik nog eens dat de Wet Personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet mij niet de formele bevoegdheid bieden om NS te verplichten toiletten in treinen op te nemen. De inrichting van treinen is een zaak van NS, binnen de randvoorwaarden die de concessie stelt: NS moet zorgen voor voldoende vervoer (match van vraag en aanbod) en daarbij een aantal zorgplichten in acht nemen. Bij de aanschaf en inrichting van de nieuwe Sprinters heeft NS zich laten leiden door vervoercapaciteit, kostenefficiëntie, reinheid, sociale veiligheid en ruimtelijkheid. Dat heeft in 2004 geleid tot een keuze van NS voor Sprinters die dankzij het feit dat zij van voor naar achter transparant zijn voor een beter veiligheidsgevoel van reizigers zorgen en waar snel in- en uitgestapt kan worden. Hier staat tegenover dat toiletten ontbreken. Naar aanleiding van de discussie die daarover is ontstaan, staan in voornoemde brief van 26 april 2010 maatregelen beschreven om toiletvoorzieningen in de keten te verbeteren.
In vervolg op de toezegging van 19 mei heb ik NS gevraagd een indicatie te geven van de kosten van het (alsnog) realiseren van toiletten in Sprintermaterieel. NS is voorzichtig met het geven van meer gespecificeerde bedragen. Haar argumentatie is dat zij haar concurrentiepositie (o.a. in de relatie met leveranciers) niet wil ondermijnen door gedetailleerde informatie beschikbaar te stellen. NS begrijpt echter ook de wens van de Kamer om hierin meer inzicht te krijgen.
NS meldt daarom dat naar schatting een kleine € 40 mln. nodig is om het al ingestroomde, bestelde en door middel van opties gecontracteerde nieuwe Sprintermaterieel alsnog van een toilet te voorzien en circa € 10 mln. voor het nog te bestellen Sprintermaterieel. Daarnaast zijn er nog andere kosten:
Extra materieel en deze service-installaties kosten NS ruim € 60 mln. Dit resulteert in het totaalbedrag van ongeveer € 110 mln. dat in de brief van 26 april 2010 staat genoemd. Hierin zijn nog niet meegenomen de jaarlijkse kosten van onderhoud en exploitatie (inzet materieel, reiniging/herstel en snelherstel van vandalismeschade) van het extra materieel die op een kleine € 10 mln. zijn geraamd.
De heer Jansen (SP) deed tijdens het AO op 19 mei een voorstel dat ik als volgt samenvat:
Op deze manier zou toch in elke Sprinter een toilet zitten, zonder dat NS de reeds geleverde of bestelde nieuwe rijtuigen alsnog hoeft om te bouwen.
Ik heb deze suggestie aan NS voorgelegd. NS heeft mij ervan overtuigd dat dit in de praktijk helaas niet uitvoerbaar is en wel om de volgende redenen:
Gelet op dit alles staat NS nog achter de keuze voor Sprinters zonder toiletten. Het uitrusten van (sommige) Sprinters met toiletten zou betekenen dat gekozen moet worden voor een treindienstmodel dat extra materieel vereist wat vele miljoenen kost, bovenop de kosten van de inbouw van de toiletten.
Op mijn beurt sta ik achter de beleidskeuze om niet alsnog te kiezen voor Sprinters met toiletten maar voor het uitrusten van ruim 100 stations met toiletten (zie de bijbehorende overwegingen in de eerdergenoemde brief van 26 april 2010). Deze oplossing wordt nu door ProRail grondig verkend. Ik verwacht u rond de jaarwisseling te kunnen informeren over de resultaten van deze verkenning en de besluiten waartoe de verkenning mij brengt.
Het doorrekenen van het regeerakkoord op milieu en natuureffecten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de mogelijkheid van een doorrekening van de in het regeerakkoord ten aanzien van energie, milieu en natuur gemaakte beleidsafspraken (op hoofdlijnen, vergelijkbaar met de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s) door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Energie Centrum Nederland (ECN) overwogen?
Ambtelijk VROM heeft aan het PBL een eerste analyse gevraagd van het regeerakkoord. Deze eerste korte analyse is gemaakt door het PBL en ambtelijk terug gerapporteerd.
Bent u bereid zo’n doorrekening op milieu en natuureffecten te vragen aan het PBL en het ECN, en deze naar de Kamer te sturen voor het debat over de regeringsverklaring?
Nee. Uiteraard wordt het Planbureau voor de Leefomgeving, en ECN wanneer nodig, wel gevraagd om de milieu- en natuureffecten van beleid dat verder is uitgewerkt door te rekenen evenals concrete maatregelen uit het regeerakkoord.
Onjuiste pensioenoverzichten |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Deelnemers krijgen foute overzichten uit te keren pensioen»1 waarin een zeer kritisch onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wordt beschreven?
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie over de pensioenrechten van cruciaal belang is voor deelnemers? Is goede informatievoorziening nu niet van extra belang met oog op de roerige tijden waarin de pensioenfondsen zich bevinden?
Ik deel uw mening. Transparantie over pensioenaanspraken en goede informatievoorziening daarover is van belang. Pensioenfondsen moeten elk jaar uiterlijk 30 september een Uniform Pensioenoverzicht, ook wel UPO genoemd, aan hun deelnemers verstrekken. Het is belangrijk dat de informatie in de UPO’s correct is. De deelnemer kan zich op basis van het UPO een mening vormen over de vraag of hij zijn pensioen toereikend acht in het licht van zijn persoonlijke situatie. Wanneer een deelnemer op basis van het UPO zijn pensioen ontoereikend oordeelt, heeft hij de keuze maatregelen te treffen, zoals het afsluiten van een aanvullend derde pijler pensioenproduct.
Wat is uw reactie op de conclusies uit het onderzoek «Rapport Juistheden UPO»?2
De AFM heeft in haar onderzoek relatief veel fouten in de Uniforme Pensioenoverzichten geconstateerd. Dat vind ik zorgelijk. Het onderzoek laat echter ook zien, dat de afwijkingen in het merendeel van de gevallen beperkt zijn. De geconstateerde afwijkingen bedragen voor een groot aantal pensioenfondsen minder dan 2% van de juiste waarden van de kerngegevens. Een deel van de fouten is niet rekenkundig onjuist maar hangt samen met een verouderde of onduidelijke tekst van het pensioenreglement.
Ik ga zelf geen extra maatregelen treffen. Dat is ook niet nodig, aangezien het toezicht op dit punt al afdoende is geregeld. De AFM komt als toezichthouder met vervolgacties richting een deel van de fondsen, waaronder een vervolgonderzoek en maatregelen voor de groep pensioenfondsen met de slechtste bevindingen. Deze laatste maatregelen kunnen bestaan uit een normoverdragend gesprek, het geven van een aanwijzing, het opleggen van een last onder dwangsom en het opleggen van een boete. Ook heeft de AFM aanbevelingen aan de sector geformuleerd. Zo heeft de AFM een specifieke aanbeveling geformuleerd met betrekking tot de groep (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. De AFM vraagt de pensioenfondsen daarin extra aandacht te besteden aan deze groep. Ik ga ervan uit dat de pensioenfondsen deze aanbeveling van de toezichthouder ter harte zullen nemen.
Vindt u het ook zorgelijk dat voor 64% van de bedrijfstakpensioenfondsen de pensioenaanspraken op het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) niet kloppen? Welke maatregelen treft u om dit aantal terug te dringen? Legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook onacceptabel dat maar liefst een kwart van de onderzocht fondsen helemaal geen UPO heeft gestuurd naar arbeidsongeschikten? Hoe grijpt u hierop in en legt u ook boetes op?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie dat géén van de fondsen het UPO model 100% volgt? Behoeft het UPO model een herziening of zijn de pensioenfondsen nalatig? Welke stappen zet u in dit verband?
Op grond van artikel 38, tweede lid, Pensioenwet en artikel 49, tweede lid, Wet verplichte beroepspensioenregeling is de vormgeving van het UPO aan de pensioenuitvoerders overgelaten. De AFM heeft de pensioensector aanbevolen het UPO-model te vereenvoudigen en de UPO-handleiding te verduidelijken. De pensioensector is inmiddels zelf aan de slag gegaan. Zo is een werkgroep, samengesteld uit pensioenkoepels en het Verbond van Verzekeraars, bezig met de verbetering van het UPO-model.
De stokkende vrouwenemancipatie in Nederland |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van de Global Gender Gap Index van het World Economic Forum?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat Nederland van de elfde naar de zeventiende plaats is gezakt op de wereldranglijst die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen meet?
Het kabinet vindt de gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk. Een daling op de wereldranglijst opgesteld door het World Economic Forum is een signaal dat Nederland achter blijft bij andere landen. De deelname van vrouwen in alle sectoren en lagen van de samenleving is ook in Nederland nog niet vanzelfsprekend. Daarom is het bevorderen van emancipatie ook expliciet in het regeerakkoord opgenomen.
Wat denkt u dat de oorzaak is van deze daling?
De Global Gender Gap Index vergelijkt 134 landen met elkaar op basis van vier hoofdindicatoren: economische participatie, onderwijs, gezondheid en politieke participatie. Op de meeste hoofdindicatoren en subindicatoren is voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in Nederland een verbetering te zien ten opzichte van voorgaande jaren. De belangrijkste oorzaak van de daling van Nederland in de rangorde is dat een aantal landen het beter is gaan doen. Kijken we alleen naar de positie van Nederland dan scoren we op onderwijs en gezondheid maximaal op gendergelijkheid. Op het terrein van de economische participatie scoort Nederland boven het gemiddelde. Op het terrein van de politieke participatie heeft Nederland in 2010 een lagere score dan in 2009. Dat is ook een reden voor de daling op de ranglijst. De politieke participatie weegt in de totale weging relatief zwaar. Het al dan niet hebben van een vrouwelijke premier weegt bijvoorbeeld net zo zwaar als bijvoorbeeld het aandeel vrouwen dat op de arbeidsmarkt participeert.
Bent u bereid u tot doel te stellen dat Nederland aan het eind van uw kabinetsperiode weer in de top tien van de Global Gender Gap Index staat? Zo nee, waarom niet?
Over de ambities van het kabinet en de wijze waarop daar nadere invulling aan zal worden geven, zal uw Kamer in het voorjaar van 2011 worden geïnformeerd.
De uitkomsten van de Global Gender Index en de Emancipatiemonitor 2010 van het Sociaal en Cultureel Planbureau zullen daar bij worden betrokken.
Bent u bereid de emancipatieportefeuille onder te brengen bij het ministerie van Algemene Zaken, zodat de coördinatie richting andere departementen door uzelf effectief ter hand genomen kan worden?
Nee. De emancipatieportefeuille is uitstekend belegd bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij zal ook de coördinatie richting de andere departementen ter hand nemen.
Welke stappen gaat u zetten om er voor te zorgen dat Nederland die top tien positie weer in gaat nemen?
De ambities en doelstellingen van dit kabinet op het terrein van emancipatie voor de periode 2011 tot 2015 zullen worden uitgewerkt in een Actieplan Emancipatie dat uw Kamer in het voorjaar van 2011 zal ontvangen.
De kwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de televisieuitzending van EenVandaag, waarin een item was gewijd aan de kwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten?1
Ja.
Is het waar dat een aantal gemeenten de toeloop bij de lokale schuldhulp onvoldoende aan kan, waardoor de kwaliteit van de schuldhulpverlening in individuele gevallen ernstig tekort kan schieten? Voor hoeveel gemeenten geldt dat zij capaciteitsproblemen hebben met het verwerken en behandelen van schuldhulpaanvragen?
Uit de uitzending van EenVandaag is duidelijk geworden dat de schuldhulpverlening in de gemeente Emmen met problemen kampt. Er bestaat geen landelijk beeld van het functioneren van de afzonderlijke gemeenten op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het is dan ook niet bekend of en zo ja hoeveel gemeenten capaciteitsproblemen hebben met het verwerken en behandelen van aanvragen om schuldhulpverlening.
Klopt het bericht in de uitzending dat door gebrekkige schuldhulpverlening mensen met schulden juist dieper in de problemen komen? Bent u bereid te inventariseren in welke plaatsen deze problematiek speelt, en daarvan een overzicht naar de Tweede Kamer te sturen?
Ik kan niet uitsluiten dat dit in een enkel geval gebeurt. De gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de uitvoering van de schuldhulpverlening. Vanzelfsprekend is het doel van de gemeentelijke schuldhulpverlening om mensen met schulden te ondersteunen bij het oplossen van de problemen.
Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten en mijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van het systeem als geheel past het niet om te onderzoeken hoe het staat met de schuldhulpverlening in afzonderlijke gemeenten en de bevindingen daarbij vervolgens openbaar te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente zelf om te borgen dat de schuldhulpverlening van voldoende kwaliteit is en schuldenaren helpt in plaats van hen in grotere problemen te brengen. De beleidsinformatie die in vervolg op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening beschikbaar zal komen, zal het voor gemeenten mogelijk maken om hun prestaties op het terrein van schuldhulpverlening te vergelijken met het landelijke beeld.
Bent u van mening dat burgers die in de problematische schulden zitten en bij hun gemeente aankloppen voor schuldhulp, recht hebben op goede schuldhulp? Bent u tevens van mening dat de kwaliteit van schuldhulp in alle gemeenten een voldoende minimumniveau moet hebben, en dat het onacceptabel is dat slechte schuldhulp van gemeenten ervoor zorgt dat mensen in nog grotere financiële problemen komen?
Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening kunnen inwoners van een gemeente zich tot die gemeente wenden voor schuldhulpverlening. Het college van B en W beslist vervolgens over de toelating van de betrokkene tot de schuldhulpverlening. Deze beslissing van het college van B en W is een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht die vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Met het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening wordt beoogd een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen. Deze bodem ontbreekt nu. Onderdeel van het wetsvoorstel is ook dat de gemeenteraad in het plan dat richting geeft aan integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente, vastlegt op welke wijze de kwaliteit van de integrale schuldhulpverlening wordt geborgd en hoe de integrale schuldhulpverlening wordt uitgevoerd.
Dit alles uiteraard met als doel om tot goede en effectieve schuldhulpverlening door de gemeente te komen.
Deelt u de mening dat het, om de basiskwaliteit van schuldhulpverlening in gemeenten te garanderen, van groot belang is dat het in januari 2010 door u ingediende wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening zo snel mogelijk wordt ingevoerd?2
Ik onderschrijf de doelstelling van het wetsvoorstel om een bodem in de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening te leggen. In de komende periode zal ik het wetsvoorstel nader bestuderen, waarbij ik niet uitsluit dat ik nog wijzigingen zal aanbrengen.
De voorgenomen fusie van woningcorporaties PWS Rotterdam en Com.wonen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Intentieovereenkomst fusie PWS en Com.wonen»?1 Hebben deze woningcorporaties zich al met hun fusieplannen bij u gemeld, en heeft u hier al een standpunt over ingenomen?
Ja.
Mijn ministerie en het Centraal Fonds Volkshuivesting (CFV) zijn geïnformeerd over de voorgenomen fusie. De betreffende woningcorporaties hebben nog geen formeel verzoek tot goedkeuring van de voorgenomen fusie bij mij ingediend. Derhalve heb ik mij nog geen oordeel kunnen vormen over deze voorgenomen fusie. Begin december staat er een gesprek gepland tussen de bestuurders en het CFV om nadere informatie uit te wisselen.
Wat is uw oordeel over de omvang van deze voorgestelde «fusiecorporatie» met 50 000 verhuurbare eenheden? Acht u dit een wenselijke schaalgrootte voor deze te vormen woningcorporatie?
Uit onderzoek in opdracht van het voormalige ministerie van VROM (uitgevoerd door Cebeon, aangeboden bij brief van 10 mei 2006, TK 2005–2006, 29 453, nr. 40), als ook de praktijk blijkt dat er geen eenduidige relatie ligt tussen schaalgrootte enerzijds en de maatschappelijke prestaties en lokale binding anderzijds. Een ideale schaalgrootte van een woningcorporatie kan niet worden aangegeven. In de praktijk blijkt dat de omvang niet bepalend is voor de volkshuisvestelijke prestaties van een corporatie. Een corporatie van 50 000 of meer woningen kan net zo goed functioneren als een kleine corporatie. Het enkele feit dat een fusiecorporatie meer dan 50 000 woningen in bezit zal krijgen is geen reden om de fusie niet toe te staan.
Bent u ervan op de hoogte dat alle huurdersgroepen van zowel woningcorporatie PWS als van woningcorporatie Com.wonen klagen over achterstallig onderhoud? En kunt u bevestigen dat Com.wonen momenteel weigert om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk als gevolg van onvoldoende financiële middelen?
Bij de bestuurder van PWS en de voorzitter van HPF, de overkoepelende huurdersorganisatie van PWS, zijn er op dit moment vanuit de huurdersorganisaties van PWS geen noemenswaardige klachten over onderhoud. Ook zijn er volgens Com.wonen geen noemenswaardige klachten over achterstallig onderhoud. Er hebben mijn ministerie noch het CFV berichten bereikt dat alle huurdersorganisaties van Com.wonen klachten hebben over achterstallig onderhoud.
Deze vraag wijst naar de situatie in Tuindorp Vreewijk. De Bewoners Organisatie Vreewijk (BOV) heeft in december 2008 een brief naar het CFV gestuurd waarin zij met betrekking tot de herstructureringsplannen en onderhoudsstaat van de woningen van Com.wonen in Vreewijk diverse opmerkingen en kanttekeningen heeft geplaatst over de planvorming, handelswijze en organisatorische kwaliteit van Com.wonen. Over het onderhoud van de woningen in Tuindorp Vreewijk bestaat discussie, omdat een deel van Vreewijk in aanmerking komt voor herstructurering. Van Com.wonen heb ik begrepen dat voor dit deel (ruim 1300 woningen) het onderhoudsprogramma integraal onderdeel is van het voorstel voor de herstructurering. Totdat definitieve overeenstemming is bereikt met onder meer de bewoners en de (deel)gemeente wordt terughoudend omgegaan met onderhoud. Com.wonen wil op deze wijze kapitaalvernietiging voorkomen. Dat geldt met name voor complexen waarvan de aanpak in de eerste fase staat gepland.
Van een weigering van Com.wonen om de komende vijf jaar onderhoud te plegen en woningverbetering toe te passen in Tuindorp Vreewijk is derhalve geen sprake. Het geplande onderhoud is afgestemd op de voorgenomen woningaanpak. Deze is niet ingegeven door de financiële middelen van Com.wonen. In de nu voorgestelde aanpak, waarover grotendeels overeenstemming is met alle partijen, wordt de herstructurering van Vreewijk verdeeld in drie fasen. De woningen in de eerste fase (540 woningen) krijgen binnen vijf jaar na de start van de aanpak een eindingreep (restauratie, renovatie of sloop/nieuwbouw). Voor deze fase wordt onderhoud gepleegd, waarmee de woning veilig, wind- en waterdicht blijft. Voor de tweede fase (426 woningen) en de derde fase (342 woningen) van de aanpak zal een uitgebreider onderhoudprogramma gelden vanwege de later geplande definitieve eindingreep.
Herinnert u zich nog dat huurders van Com.wonen in Tuindorp Vreewijk samen met de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) een experimentplan hadden opgesteld om met hun woning over te kunnen stappen naar een andere woningcorporatie? Acht u het verstandig wanneer woningcorporaties met zoveel onvrede onder huurders en achterstallig onderhoud van het bezit, fuseren tot één megacorporatie?
In 2008 heeft de bewonersorganisatie BOV van Com.wonen de SEV verzocht mee te werken aan een experiment over het oprichten van een nieuwe corporatie door de bewoners van de wijk Vreewijk zelf. Toenmalig minister Van der Laan heeft destijds de BOV en andere relevante partijen opgeroepen om eerst met elkaar de dialoog aan te gaan. Daar zijn alle betrokkenen nu volop mee bezig en het experiment is opgeschort. De projectgroep herstructurering Vreewijk en Com.wonen hebben mij geïnformeerd dat er op veel punten overeenstemming is bereikt over de aanpak.
Het aangaan van een fusie en de daarmee gepaard gaande schaalvergroting moet ten dienste staan en dus niet ten koste gaan van de belangen van de volkshuisvesting. In de circulaire MG 2002–18 is een aantal voorwaarden opgenomen om te beoordelen of het belang van de volkshuisvesting is gediend. Bij een eventueel ingediend fusieverzoek van deze woningcorporaties zal getoetst worden of de fusie een meerwaarde voor de volkshuisvesting oplevert.
Deelt u de mening dat, gezien de omstandigheden waarin deze woningcorporaties zich bevinden de fusieplannen stil gelegd moeten worden en in plaats daarvan een toezichthouder aangesteld moet worden om de boel op orde te brengen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, wat is uw boodschap aan de huurders en hoe denkt u dat deze fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het wegwerken van de enorme hoeveelheid klachten en het achterstallig onderhoud?
Op basis van de verstrekte informatie zie ik geen aanleiding om over te gaan tot het aanstellen van een externe toezichthouder. Op voorhand kan ik niet aangeven of en hoe de fusie zal bijdragen aan de kwaliteit en het uitvoeren van onderhoud. Alle huurdersorganisaties van Com.wonen en PWS worden op basis van circulaire MG 2002–18 in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over de voorgenomen fusie. Van beide woningcorporaties heb ik begrepen dat nog voor de ondertekening van de intentieovereenkomst de belanghouders, waaronder de huurdersorganisaties, betrokken waren bij de dialoog over de eventuele fusie. Hoewel de huurdersorganisaties volgens de woningcorporaties aandachtspunten meegaven voor de fusie, bleken geen er op voorhand geen zwaarwegende bezwaren. Eventuele volkshuisvestelijke bezwaren over de voorgenomen fusie kunnen in de zienswijze kenbaar worden gemaakt. In mijn beoordeling wordt een groot belang gehecht aan positieve zienswijzen van zowel huurdersorganisaties als gemeenten.
Ontwikkelingen nieuwe zeeverkeerscentrale |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht over de voorbereidingen voor de ingebruikname van de nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling? Zo ja, wat is de stand van zaken?1
Het klopt dat er voorbereidingen worden getroffen voor een nieuwe zeeverkeerscentrale op Terschelling. In de toekomst zullen vanuit deze nieuwe centrale de installaties op de bestaande vuurtorens en een aantal nieuwe locaties worden bediend. Eind 2009 is op de vuurtoren van Schiermonnikoog reeds een verouderde radarinstallatie vervangen die nu nog vanuit de vuurtoren zelf wordt bediend. Funderingen voor radarinstallaties op nieuwe locaties zijn geplaatst.
Deelt u de zorgen van belanghebbenden – zoals vissers, wadvaarders, wadlopers en eilanders – zoals genoemd in het artikel, over de risico’s van het verdwijnen van het menselijke oog op de vuurtoren? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen en de genoemde risico’s betrekken bij het verdere proces?
Ja, ik deel de zorgen van belanghebbenden. Mijn voorgangers hebben uw Kamer al toegezegd dat eerst de werking van de nieuwe zeeverkeerscentrale moet zijn getest en goed bevonden, voordat een besluit wordt genomen over de bemensing op de vuurtorens. Ik ben van mening dat het menselijk oog op vuurtorens een meerwaarde vormt naast de verkeersbegeleiding vanuit een zeeverkeerscentrale. Daarom zeg ik u hierbij toe dat het menselijk oog op beide vuurtorens (Terschelling en Schiermonnikoog) behouden blijft, ook nadat de zeeverkeerscentrale Waddenzee in werking is. Daarnaast blijft de zeeverkeerspost Ouddorp met ingang van 1 januari 2011 overdag bemenst.
Wat betekent het dat de radarbegeleiding vanaf Schiermonnikoog nu beperkt mogelijk is (zoals elke twee uur vanaf de vuurtoren wordt gemeld)?
Het nieuw geplaatste radarsysteem werkt nog niet in alle weersomstandigheden voldoende betrouwbaar. Met de leverancier wordt intensief gewerkt aan het oplossen van dit probleem. Gezien de scheepvaartintensiteit in dit gebied geldt hier overigens geen verplichting tot actieve scheepvaartbegeleiding.
Is het waar dat de vuurtorenwachters een zwijgplicht is opgelegd? Zo ja, waarom is deze opgelegd?
De verkeersleiders is geen zwijgplicht opgelegd.
Op welke wijze voert u de motie Jacobi/Atsma uit?2 Hoe verhoudt de uitvoering daarvan zich tot de aangekondigde verhuizing van de vuurtorenwachters op Terschelling en Schiermonnikoog?
Zie antwoord 2.
Wanneer kan de Tweede Kamer de door u aangekondigde evaluatie over het proefjaar met de zeeverkeerscentrale Waddenzee ontvangen?
In 2011 is er duidelijkheid over de planning van de realisatie van de zeeverkeerscentrale Waddenzee. Daarna vindt, naar verwachting in 2012, de evaluatie plaats.
Kunt u nogmaals bevestigen dat voordat deze evaluatie in de Tweede Kamer besproken is, er geen besluiten worden genomen over het opheffen of wijzigen van de huidige vuurtorenbezetting?
Dat bevestig ik. Daarnaast zal, zoals reeds aangegeven, ook na de evaluatie het menselijk oog op de vuurtorens overdag (gemiddeld 12 uur per dag) gehandhaafd blijven.
De behandeling van christenen in het islamitische koninkrijk Saoedi-Arabië |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Saudi Arabia: Islamic Religious Police arrest Catholics for attending a Mass»1 en «Saudi police arrest Catholics at mass»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten en hoe typeert u de rechtspositie van christenen in Saoedi-Arabië?
Berichten over discriminatie van religieuze minderheden (met name sji’ieten) in Saudi-Arabië zijn mij bekend en baren mij zorgen. Religieuze minderheden mogen uitsluitend erediensten in huiselijke sfeer houden; de bouw van niet-soennitische gebedshuizen is verboden. Ook ondervinden religieuze minderheden discriminatie op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en in het rechtssysteem.
Kunnen christenen het Saoedisch-Arabische staatsburgerschap verwerven?
Er is in de wet niet bepaald dat alleen moslims kunnen opteren voor het Saudische staatsburgerschap. Het verkrijgen van het Saudische staatsburgerschap gebeurt bij Koninklijk besluit. In de praktijk moeten niet-moslims zich eerst tot de Islam bekeren. Mij zijn geen gevallen bekend waarin christenen het Saudische staatsburgerschap hebben verworven.
Welke richtlijnen hanteert de Nederlandse ambassade in Riyadh voor belijdend christelijke Nederlanders die zich vanwege hun werk in Saoedi-Arabië vestigen (zowel ambassademedewerkers als werknemers van bedrijven)?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert het volgende reisadvies voor Saudi-Arabië:
«Het is van groot belang de plaatselijke gebruiken en gewoonten in acht te nemen. In Saudi-Arabië gelden strenge Islamitische wetten. Zolang u zich aan deze regelgeving houdt, zult u weinig hinder ondervinden. Het niet naleven van de plaatselijke wetgeving kan daarentegen ernstige gevolgen hebben».
Het is de eigen verantwoordelijkheid van reizigers om zich te oriënteren op het land dat zij gaan bezoeken danwel waar zij zich gaan vestigen.
Worden belijdend christelijke Nederlanders die Saoedi-Arabië bezoeken of die zich daar vanwege hun werk vestigen, door de Nederlandse ambassade in Riyadh gewaarschuwd dat zij vanwege het uitoefenen van hun religieuze plichten door de Saoedische religieuze politie kunnen worden gearresteerd en gedetineerd?
Nee. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het de eigen verantwoordelijkheid van reizigers om zich te informeren over de wetten die gelden in het land dat zij gaan bezoeken danwel waar zij zich gaan vestigen.
Is de Nederlandse ambassade in Riyadh geïnstrueerd over hoe te handelen indien Nederlandse christenen bij het uitoefenen van hun religieuze plichten door de Saoedische religieuze politie zouden worden gearresteerd en gedetineerd?
Nederlandse ambassades wereldwijd verlenen consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland waar de omstandigheden dit toelaten. Dit gebeurt ongeacht de reden van arrestatie danwel detentie.
Deelt u de constatering dat het islamitische regime in Saoedi-Arabië, op basis van de koranische wetgeving (sharia), systematisch de rechten van christenen schendt? Zo ja, bent u dan bereid deze schendingen aan de orde te stellen in internationale organisaties, waaronder de VN-Mensenrechtenraad in Genève?
In Saudi-Arabië bestaat geen godsdienstvrijheid. Nederland spreekt regelmatig haar zorg daarover uit, zowel in bilaterale en EU-contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem.
Hoe beoordeelt u het feit dat het dictatoriale islamitische regime in Saoedi-Arabië het christenen verbiedt om op Saoedisch grondgebied kerken te bouwen, terwijl datzelfde regime kosten nog moeite spaart om de democratische rechtsstaten van West-Europa te islamiseren door middel van het bouwen van moskeeën en het oprichten en financieren van islamitische instellingen?
In het kader van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ben ik van mening dat geloofsgemeenschappen overal ter wereld gebedsruimtes moeten kunnen bouwen, zoals dat ook in Nederland is toegestaan. Financiering van imams en moskeeën door onder andere buitenlandse overheden en islamitische missieorganisaties vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland en andere landen in Europa en is binnen de wet toegestaan.
Bent u bereid op korte termijn uw ongenoegen over de barbaarse behandeling van christenen in Saudi-Arabië over te brengen aan het dictatoriale regime van het wahhabistische boevennest Saoedi-Arabië?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Saudi-Arabië begin 2010 diverse malen de vrijheid van religie aan de orde gesteld. Ook in andere bilaterale contacten met Saudi-Arabië wordt dit onderwerp regelmatig besproken.
Wilt u, vanwege de gewenste duidelijkheid, bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Weekendvluchten op vliegveld Eindhoven |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen beperking weekendvluchten Eindhoven»?1
Ja.
Klopt het dat u de bezwaren heeft verworpen van omwonenden, de gemeente Veldhoven en de Brabantse Milieu Federatie tegen het schrappen van de regeling die het aantal weekendvluchten op vliegveld Eindhoven beperkt?
In de eind 2007 vastgestelde beschikking burgermedegebruik ten behoeve van Eindhoven Airport N.V. (hierna genoemd Eindhoven Airport) voor de jaren 2008 en 2009 is de zogenoemde eenderderegeling niet teruggekeerd. Deze eenderderegeling houdt in dat het aantal vliegbewegingen door burgerluchtvaartuigen in het weekeinde en op algemeen erkende feestdagen slechts een derde mag bedragen van het gemiddelde aantal doordeweekse vliegbewegingen. Doordat in de uitspraak van de rechtbank te
’s-Hertogenbosch van 27 juli 2010 de rechtsgevolgen van deze vernietigde beschikking geheel in stand zijn gelaten en hiertegen geen hoger beroep is ingesteld, staat de intrekking van deze regeling sindsdien in rechte vast.
Het bericht in Het Parool betreft de beschikking burgermedegebruik ten behoeve van Eindhoven Airport voor de jaren 2010 en 2011. Een aantal partijen heeft bezwaren ingebracht tegen deze beschikking. Deze bezwaren waren erop gericht de eenderderegeling alsnog op te nemen in de beschikking. Na afweging van de economische en vervoersbelangen en de belangen van de omgeving is besloten niet alsnog een eenderderegeling toe te voegen aan de beschikking burgermedegebruik voor de jaren 2010 en 2011.
Kunt u aangeven waar u op baseert dat de kans reëel is dat luchtvaartmaatschappijen zullen uitwijken naar andere luchthavens als de weekendregeling zou blijven bestaan?
In de afgelopen decennia is de vervoersbehoefte door de lucht fundamenteel en onomkeerbaar gewijzigd en toegenomen. Door de liberalisering van de Europese luchtvaart geldt voor Eindhoven Airport, evenals voor vele andere soortgelijke luchthavens in Europa, een businessmodel dat berust op de sterke groei van het aantal recreatieve reizigers dat bij voorkeur vanuit de eigen regio reist. De huidige luchtvaartmaatschappijen combineren zakelijke en recreatieve reizigers in een groot toestel met een capaciteit tussen de 180 en 200 personen. De toestellen moeten intensief gebruikt kunnen worden om concurrerende tarieven te kunnen aanbieden en het is daarbij van groot belang dat deze toestellen ook in het weekeinde kunnen vliegen. De drie belangrijkste luchtvaartmaatschappijen die opereren vanaf Eindhoven Airport zijn samen verantwoordelijk voor ongeveer 80 procent van alle passagiersbewegingen.
Bij de herinvoering van een weekeinderegeling is de kans aanmerkelijk dat deze luchtvaartmaatschappijen het gebruik van Eindhoven Airport zullen heroverwegen en zullen uitwijken naar andere luchthavens.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria u de afweging heeft gemaakt om de (vermeende) economische belangen van de luchthaven te laten prevaleren boven de belangen van omwonenden?
Ondanks een toename van het aantal vliegbewegingen door de burgerluchtvaart op Eindhoven in de afgelopen jaren is het aantal klachten sterk gedaald, ook in de weekeinden waarin het vliegverkeer is toegenomen. Het aantal klachten in de weekeinden is zelfs lager dan op doordeweekse dagen. Eindhoven Airport heeft daarnaast een aantal maatregelen genomen om de geluidsoverlast zo veel mogelijk te beperken. Zo heeft Eindhoven Airport aangekondigd vanaf 1 april 2011 een weekeindeverbod in te voeren voor commerciële verkeersvliegtuigen uit de drie volgens de ACI-index meest ongunstige geluidscategorieën. Ook voert Eindhoven Airport door middel van tarifering een actief ontmoedigingsbeleid voor vliegtuigen die niet aan de hoogste geluidseisen voldoen.
Een herinvoering van de eenderderegeling kan ertoe leiden dat de voor Eindhoven Airport belangrijkste luchtvaartmaatschappijen zullen overwegen hun vluchten naar andere luchthavens te verplaatsen. Dit zou voor Eindhoven Airport grote bedrijfseconomische gevolgen hebben. Bovendien staat een herinvoering van de eenderderegeling een door het Rijk en de provincie gewenste luchtvaartontwikkeling in de Brainport Zuid-Oost Brabant in de weg. Met de herinvoering zouden de belangen van Eindhoven Airport en de gebruikers van de luchthaven, alsmede de regionale economische ontwikkeling dan ook onevenredig worden geschaad. Gezien het beleid van Eindhoven Airport de geluidshinder terug te dringen en het feit dat de omgeving tegen geluidsbelasting wordt beschermd door het reguliere wettelijke stelsel, is het besluit de eenderderegeling niet opnieuw op te nemen in de beschikking burgermedegebruik in alle redelijkheid genomen.
Welke waarde hecht u aan bestaande afspraken uit 2000, geactualiseerd in 2003, tussen belanghebbenden en de luchthaven over het beperken van het vliegen in het weekend?
In de jaren 2000 en 2003 hebben regionale partijen een overeenkomst gesloten over het burgervliegverkeer vanaf Eindhoven Airport. Het Rijk is geen partij bij deze civielrechtelijke, regionale overeenkomsten en is hieraan, blijkens eerdere rechtspraak over een vergelijkbare beschikking ten behoeve van Eindhoven Airport, niet gebonden bij zijn belangenafweging.
Het Aldersadvies is tot stand gekomen in het kader van de regionale Alderstafel Eindhoven. In het advies wordt niet gesproken over een eenderderegeling, maar wel over de in het antwoord op vraag 4 genoemde hinderbeperkende maatregelen. De partijen bij de regionale overeenkomst zijn betrokken bij het Aldersadvies. Het besluit geen eenderderegeling toe te voegen is genomen na een afweging van de verschillende belangen. Gelet op het voorgaande verwacht ik niet dat het besluit de vertrouwensbasis voor verder overleg zal schaden.
Vindt u het legitiem dergelijke afspraken, waarbij omwonenden bereid waren extra vluchten door de week te accepteren in ruil voor relatieve weekendrust, eenzijdig open te breken en zou u zich kunnen voorstellen dat een dergelijke beslissing van invloed is op de vertrouwensbasis voor verder overleg in de regio, bijvoorbeeld aan de Alderstafel?
Zie antwoord vraag 5.
Topmannen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen |
|
Ewout Irrgang (SP) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen vaker van bestuursvoorzitter wisselen dan buitenlandse?1
Het is primair een aangelegenheid van de Nederlandse beursvennootschappen en hun bestuursvoorzitters om te bepalen hoe lang een bestuursvoorzitter aanblijft. Een wisseling van bestuursvoorzitter kan zijn gepland, maar kan – om verschillende redenen – ook tussentijds plaatsvinden. Wanneer een bestuurswisseling tussentijds plaatsvindt omdat een bestuursvoorzitter niet langer de steun geniet van de raad van commissarissen en/of de algemene vergadering, is dat op zichzelf niet onbegrijpelijk.
Het Nederlandse corporate governance raamwerk bevat waarborgen voor een efficiënt toezicht op het bestuur via onder meer regels inzake benoeming en ontslag van bestuurders en commissarissen, toezicht door de raad van commissarissen, het agenderingsrecht en het enquêterecht. Uitoefening van dit toezicht kan onder omstandigheden aanleiding geven tot een tussentijdse bestuurswisseling.
Wat is volgens u, naast het hoge percentage gedwongen vertrekken, de reden voor het fors hoger aantal wisselingen bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen?
Er kunnen tal van redenen zijn voor een wisseling van bestuursvoorzitter. In verband met het onderzoek waaraan wordt gerefereerd, zijn verschillende redenen voor een wisseling van bestuursvoorzitter onderscheiden: regulier vertrek (waarbij de bestuursvoorzitter aftrad als gevolg van reguliere en geplande opvolging (meestal pensioen), om gezondheidsredenen, of overleed), vroegtijdig vertrek (waarbij de bestuursvoorzitter vroegtijdig aftrad, meestal vanwege een verschil van inzicht met de raad van commissarissen) en vertrek wegens een fusie of overname (waarbij de bestuursvoorzitter vertrekt nadat het bedrijf is overgenomen of is samengegaan met een ander bedrijf).
In het onderzoek is gekeken naar de 10 wisselingen van bestuursvoorzitters van Nederlandse AEX en AMX ondernemingen die in 2009 hebben plaatsgevonden. Uit deze gegevens blijkt dat 5 wisselingen gepland waren. Van de in totaal 5 tussentijdse vertrekken blijkt dat 3 wisselingen samenhingen met slechte bedrijfsresultaten en 2 wisselingen met een verschil van inzicht met de raad van commissarissen. Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid dat Nederlandse beursondernemingen relatief meer onder druk zouden staan van aandeelhouders dan elders.
Kan het hogere percentage wisselingen erop duiden dat het bestuur in Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen relatief meer onder druk staat van de aandeelhouders dan elders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de reden dat in Nederland bestuursvoorzitters bijna twee keer zo vaak gedwongen moeten vertrekken en ook steeds slechter zijn gaan presteren in vergelijking met bestuurders die hun termijn afmaken? Kan dit erop duiden dat het orgaan dat de bestuurders benoemt die taak niet goed uitvoert, dan wel steeds slechter uitvoert? Zo nee, wat is dan de reden? Zo ja, hoe kunnen de prestaties op het gebied van het benoemen van bestuurders verbeterd worden?
Het komt mij niet onlogisch voor dat de bestuursvoorzitter van een beursvennootschap met slechte bedrijfsresultaten en/of waar verschil van inzicht bestaat met de raad van commissarissen wordt verzocht om af te treden voorafgaand aan de geplande vertrekdatum. Het is aan de vennootschap en haar raad van commissarissen om een geschikte opvolger te vinden en in dat verband het selectie- en benoemingsproces vorm te geven. Ik verwijs overigens naar het antwoord op vraag 3.
Betekent het feit dat bestuursvoorzitters die van buiten het bedrijf worden aangetrokken ieder jaar minder goed presteren dan bestuursvoorzitters die van binnen het bedrijf komen dat het veel gehoorde argument voor hoge salarissen en bonussen, namelijk dat Nederlandse bedrijven mee moeten kunnen concurreren voor buitenlands talent, aan kracht inboet? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat Nederlandse beursvennootschappen in staat zijn om goed gekwalificeerde bestuursvoorzitters aan te trekken. Dit kunnen zowel insiders als outsiders zijn. Het is aan de vennootschap en haar raad van commissarissen om hun selectie- en benoemingsproces vorm te geven en te bepalen wie in het gegeven geval de meest geschikte kandidaat is. Datzelfde geldt voor de beloning van de bestuursvoorzitter die normaliter door de raad van commissarissen – binnen de kaders van het door de aandeelhoudersvergadering vastgestelde bezoldigingsbeleid – wordt bepaald.
Deelt u de conclusie van het aangehaalde onderzoek dat Nederlandse beursfondsen de minst beschermde ondernemingen ter wereld zijn? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom dit niet het geval zou zijn? Kunt u daarbij tevens een gedetailleerd overzicht geven van de bevoegdheden die de vergadering van aandeelhouders heeft in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en de Verenigde Staten?
Ik heb deze conclusie niet terug kunnen vinden in de onderzoeksresultaten. Ik heb wel gelezen dat het aantal wisselingen van bestuursvoorzitters van Nederlandse beursvennootschappen niet vaak samenhangt met een fusie of overname.
In hoeverre een Nederlands beursvennootschap gebruik maakt van zogenoemde beschermingsconstructies is overigens aan de vennootschap zelf. Voor zover beursvennootschappen in de afgelopen jaren hebben gekozen voor de afschaffing van statutaire beschermingsconstructies, heeft dat uit eigen beweging plaatsgevonden.
Aangezien de hiervoor gestelde vragen verband houden met de benoeming en het ontslag van bestuursvoorzitters van Nederlandse beursvennootschappen, is hetgevraagde overzicht van de bevoegdheden van de algemene vergadering toegespitst op de besluitvorming inzake benoeming en ontslag van bestuurders. In het algemeen geldt dat de wijze van benoeming en ontslag van bestuurders in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, België en de Verenigde Staten op hoofdlijnen veel overeenkomsten vertoont.
In Nederland heeft de algemene vergadering de bevoegdheid om bestuurders te benoemen (artikel 2:132 BW). Iedere bestuurder kan te allen tijde worden geschorst en ontslagen door degene die bevoegd is tot benoeming (artikel 2:134 BW). Voor deze besluiten volstaat een gewone meerderheid, tenzij statutair is bepaald dat het besluit tot schorsing of ontslag slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid of een quorumeis.
Indien het volledige structuurregime van toepassing is, heeft de raad van commissarissen de bevoegdheid om bestuurders te benoemen en te ontslaan (artikel 2:162 BW).
In het Verenigd Koninkrijk kan de algemene vergadering de bestuurders benoemen met een volstrekte meerderheid van de stemmen. Aandeelhouders kunnen bestuurders op dezelfde wijze ontslaan, ook wanneer een overeenkomst tussen de onderneming en de bestuurder anders bepaalt2.
In Duitsland benoemt de algemene vergadering de leden van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen benoemt en ontslaat de bestuurders3.
In Frankrijk hebben de meeste beursvennootschappen de rechtsvorm van een Société Anonyme met een one tier structuur. In dat geval worden bestuurders benoemd en ontslagen door de aandeelhoudersvergadering, die met een gewone meerderheid kan besluiten4.
Indien sprake is van een two tier structuur met een aparte raad van commissarissen, worden bestuurders benoemd door de raad van commissarissen, maar kunnen zij worden ontslagen door de algemene vergadering.
Op grond van de Belgische wet beschikt de algemene vergadering van een NV over de bevoegdheid tot benoeming en het ontslag (te allen tijde) van bestuurders5.
In de Verenigde Staten geldt het recht van de Staat dat van toepassing is op de onderneming. In de meeste staten geldt dat de algemene vergadering het recht heeft om bestuurders te benoemen en te ontslaan. Vaak wordt in de statuten bepaald dat daarvoor een meerderheidsbesluit vereist is.
De onderdrukking van homo's in Oeganda |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afrikaans blad mag op homo's jagen, president weet dat onderdrukking van homo's goed valt bij bevolking»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over het feit dat een Oegandees weekblad verkondigt dat homo's moeten worden opgehangen en dat de Oegandese president Yoweri Museveni onder meer via anti-homowetgeving actief bijdraagt aan een klimaat van repressie tegen homo's? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw afschuw over de inhoud van het krantenbericht.
Bent u bereid alle ontwikkelingshulp aan Oeganda – op noodhulp na – te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een artikel in de Ugandese pers en geen regeringsbeleid van Uganda. Betrokken Ugandese belangenorganisaties hebben een formele klacht tegen de krant ingediend bij de Media Council wegens aanzetten tot haat. De Media Council heeft de krant inmiddels een verschijningsverbod opgelegd wegens onvolkomenheden bij de registratie van het blad.
Een onderzoek van Fier Frieslan |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schokkende uitkomst van het onderzoek uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân?1
Ja.
Ziet u ruimte voor aanscherping van het beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de publicatie van Fier Fryslân zijn ervaringen gebundeld van de opvang van meisjes/jonge vrouwen in de pilot eergerelateerd geweld, om de gedurende drie jaar opgedane kennis te delen. Gaandeweg wordt er steeds meer inzicht verkregen in de dilemma’s van meisjes en jonge vrouwen uit een eercultuur in Nederland. Uit het onderzoek wordt onder meer duidelijk dat, hoewel (de dreiging van) eergerelateerd geweld voor de jonge vrouwen de aanleiding is geweest om hulp te zoeken en het gezin te verlaten, er later vaak meerdere problemen blijken te spelen. Zo komen eenmaal in de veilige opvang bijvoorbeeld post-traumatische stress stoornissen (ten gevolge van seksueel misbruik) aan het licht waarvoor niet eerder hulp is gezocht.
Er zijn geen betrouwbare landelijke cijfers bekend over een mogelijk verband tussen seksueel misbruik (binnen het gezin of de familie) en eergerelateerd geweld. Ik vind de uitkomsten van het onderzoek echter zorgelijk. Daarom zal ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 vragen mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
In algemene zin worden de opgedane kennis en ervaringen in de pilot meegenomen bij het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie «stelselonderzoek vrouwenopvang», die mij adviseert over een toekomstbestendig stelsel van vrouwenopvang, waaronder specifieke groepen zoals slachtoffers van eergerelateerd geweld. Inmiddels is het onderzoek van de commissie afgerond.
Ik hoop binnenkort het rapport in ontvangst te nemen en zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren.
Deelt u de mening dat hier zo spoedig mogelijk werk van moet worden gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De rol van de Egyptische veiligheidsdienst bij spanningen tussen moslims en christenen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Egyptian State Security Behind Anti-Church Demonstrations»?1
Ja.
Is het waar dat moslims in Egypte de afgelopen maand zeer bedreigende acties hebben gevoerd tegen de Koptische christenen?
In Egypte bestaan tussen de verschillende religieuze groeperingen al geruime tijd spanningen tengevolge van toegenomen religiositeit bij zowel moslims als christenen, en lokale sociaal-economische conflicten, zoals geschillen over landeigendom. Recente incidenten met betrekking tot de Koptische Kerk hebben de verhoudingen verder op scherp gezet. De Egyptische overheid is zich bewust van het potentiële gevaar dat uitgaat van deze spanningen en zet zich in om escalatie te voorkomen. Zo organiseert de overheid verzoeningsactiviteiten tussen moslims en christenen. Daarnaast heeft President Mubarak onlangs een zero-tolerance beleid aangekondigd jegens degenen die haat zaaien en de sektarische spanningen aanwakkeren.
Is het waar dat deze haatzaaiers geen strobreed in de weg is gelegd door de Egyptische veiligheidsdiensten, die er wel genadeloos op los slaan als er wordt gedemonstreerd over onderwerpen als democratie en verkiezingsfraude?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat bij zo’n demonstratie op 8 oktober 2010 in Alexandrië het hoofd van de staatsveiligheidsdienst aanwezig was?
Nee, dit kan ik niet bevestigen.
Onderschrijft u het beeld dat de Egyptische veiligheidsdiensten deze bedreigende acties van moslims tegen christenen toestaan om de islamitische haat en gewelddadigheid af te wenden van de overheid en tegen de christenen te keren, die met het oog op de komende verkiezingen angst aangejaagd moet worden?
De veiligheidsdiensten in Egypte richten zich voornamelijk tegen radicale islamitische krachten en de verboden Moslimbroederschap. Recentelijk zijn 150 leden van deze organisatie opgepakt. Volgens Amnesty International zijn deze personen louter gearresteerd vanwege hun affiliatie met de Moslimbroederschap en om hun participatie in de komende parlementaire verkiezingen tegen te gaan.
Bent u bereid om, zo mogelijk samen met andere democratische rechtsstaten, uw bezorgdheid uit te spreken bij de Egyptische regering en te eisen dat de christenen in Egypte beter worden beschermd tegen islamitische haat en gewelddadigheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing systematisch aan de orde in de contacten met derde landen. In vijf pilot-landen zet Nederland zich extra in voor de bevordering van vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Egypte behoort tot die vijf landen. In dit verband zijn de Egyptische autoriteiten regelmatig aangesproken op de behandeling van religieuze minderheden, waaronder ook Baha’is, Ahmadis en Shiieten.
Ook in multilateraal verband zet Nederland zich in voor godsdienstvrijheid. Zo heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Egypte in de Mensenrechtenraad aandacht gevraagd voor de rechten van religieuze minderheden in Egypte. Nederland heeft met name aangedrongen op het afschaffen van discriminerende bepalingen en de aanname van uniforme regels voor het bouwen en renoveren van kerken en andere gebedshuizen. In EU-verband, in het kader van het EU-Associatieakkoord wordt dit onderwerp eveneens met de Egyptische autoriteiten besproken.