Het rapport 'Development without freedom' van Human Rights Watch |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom de Development Assistance Group (DAG) een vervolgonderzoek heeft ingesteld naar de monitoringsmechanismen van verschillende ontwikkelingsprogramma’s in Ethiopië?
Het vervolgonderzoek van de multidonor Development Assistance Group (DAG) betreft een uitbreiding naar andere grote programma’s die door een consortium van donoren, waaronder Nederland, worden gefinancierd en die niet in het eerste onderzoek van de DAG zijn opgenomen.
Hierbij zal ook worden onderzocht of de al bestaande verantwoordingsmechanismen en waarborgen aangevuld kunnen worden met monitoringsinstrumenten uit andere grote programma’s. Daarnaast zal worden gekeken naar de mogelijkheden om de bestaande waarborgen onafhankelijker te maken.
Heeft dit vervolgonderzoek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, op welk moment zal dit onderzoek worden uitgevoerd en bent u bereid de conclusies van dit onderzoek aan de Tweede Kamer te sturen?
Het vervolgonderzoek bevindt zich nog in de ontwerpfase. Het vervolgonderzoek wordt zorgvuldig voorbereid en zal mogelijk pas eind 2011 gereed zijn.
Ik ben graag bereid de resultaten en de conclusies van dit onderzoek met de Tweede Kamer te delen.
Kunt u ingaan op de manier waarop afstemming plaatsvindt met andere donoren? Welke afspraken zijn gemaakt, zowel in EU-verband als binnen de Multidonor Development Assistance Group, waarin het rapport van Human Rights Watch (HRW) is besproken, zodat politisering van ontwikkelingsgeld wordt voorkomen?
Het vervolgonderzoek wordt in DAG-verband voorbereid en door de DAG-leden gefinancierd. Er vindt zowel in de ontwerpfase, waarin de Terms of Reference voor het onderzoek worden ontwikkeld, als in de uitvoeringsfase op het hoogste DAG-niveau van de «Heads of Agency» afstemming plaats.
De ambassadeurs van de Europese Unie zullen door de DAG op de hoogte worden gehouden van de voortgang van het onderzoek. De resultaten van het onderzoek zullen eveneens na afstemming met de EU-ambassadeurs worden gedeeld met de Ethiopische autoriteiten.
Kunt u aangeven of ook programma’s in andere landen kwetsbaar zijn voor de inzet van ontwikkelingsgeld voor politieke doelen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van landen en programma’s die hierbij volgens u een vergroot risico lopen? Kunt u ook aangeven wat de inzet is in de verschillende landen om te voorkomen dat ontwikkelingsgelden verkeerd worden ingezet?
Uitgangspunt van de regering is te voorkomen dat ontwikkelingsgelden door de overheid van een (partner) land verkeerd worden ingezet. De mate waarin programma's in landen kwetsbaar zijn om ingezet te worden voor politieke doeleinden, hangt af van de situatie en is niet in zijn algemeenheid aan te geven. Wel wordt deze kwetsbaarheid voortdurend betrokken in de besluitvorming over de wijze waarop Nederland zijn bilaterale hulp inzet.
Ambassades in partnerlanden stellen ieder jaar een analyse op van de kwaliteit van het beleid en bestuur van deze partnerlanden. De uitkomsten van de analyses zijn bepalend voor de wijze waarop de Nederlandse hulp wordt vormgegeven. Afhankelijk van de uitkomsten van deze analyses en de risico’s die daaruit voortvloeien kan bijvoorbeeld worden besloten de overheid aan te spreken op verkeerd gebruik van de hulp, of maatregelen te nemen om de besteding van de hulp door de overheid nauw te volgen.
Daarnaast monitoren de ambassades gedurende het jaar de implementatie van het OS-programma, inclusief de multidonorprogramma’s waaraan Nederland deelneemt. Knelpunten, ook wanneer deze van politieke aard zijn, worden opgebracht in de dialoog met de overheid. De uitkomst daarvan kan bepalend zijn voor het vervolg van programma’s waar Nederland bij betrokken is.
Commissarissen |
|
Ewout Irrgang (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat commissarissen en toezichthouders voldoende tijd voor hun taak moeten vrijmaken en een diverse achtrond moeten hebben, zodat ze zo onafhankelijk mogelijk kunnen opereren, ongeacht binnen welke sector het bedrijf of instelling actief is? Zo nee, waarom niet? Waarom zouden deze algemene eisen aan commissarissen en andere toezichthouders niet voor alle soorten bedrijven en instellingen gelden?
De raad van commissarissen van een rechtspersoon heeft een toezichthoudende en adviserende rol. Voor NV’s en BV’s bepalen de artikelen 2:140 lid 2 en 3 en 250 lid 2 en 3 BW het volgende. De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Hij staat het bestuur met raad ter zijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De statuten kunnen aanvullende bepalingen omtrent de taak en de bevoegdheden van de raad en zijn leden bevatten.
Vanzelfsprekend moeten commissarissen voldoende tijd vrijmaken om hun taak goed te kunnen vervullen. Daarnaast moet de raad van commissarissen zodanig zijn samengesteld dat voldoende kennis en ervaring kunnen worden ingebracht om invulling te geven aan de toezichthoudende en adviserende taak van de raad. Diversiteit in de samenstelling kan daaraan bijdragen. Of de samenstelling van een raad van commissarissen voldoende divers is, is een vraag die van geval tot geval moet worden beantwoord, bijvoorbeeld wanneer de algemene vergadering het functioneren van de raad bespreekt (vgl. het antwoord op vraag 6).
Daarnaast is de onafhankelijkheid van commissarissen van belang. De leden van de raad van commissarissen moeten ten opzichte van elkaar en het bestuur onafhankelijk en kritisch kunnen opereren. Een en ander geldt onafhankelijk van de sector waarin een bedrijf of instelling actief is.
Vindt u het – in het kader van voldoende tijdbesteding – wenselijk dat het gemiddeld aantal toezichthoudende functies dat een toezichthouder bekleed met bijna 30% is gestegen naar 3,3 per persoon?1 Zo ja, waarom is dat wenselijk?
Of een commissaris voldoende tijd besteedt aan zijn functie, kan uitsluitend van geval tot geval worden beoordeeld. Daarbij is van belang dat toezichthoudende functies in zwaarte kunnen verschillen. Een voorzitterschap van de raad van commissarissen van een beursvennootschap die bij een overname is betrokken, zal in de regel meer tijd vergen dan een commissariaat in een relatief klein bedrijf. In het algemeen kwalificeren toezichthoudende functies niet als een full-time functie, zodat het cumuleren van verschillende functies in beginsel toelaatbaar is. Voor beursvennootschappen geldt de Nederlandse corporate governance code, die voorschrijft dat het aantal commissariaten zodanig beperkt moet zijn dat een goede taakvervulling gewaarborgd is. Meer concreet schrijft de code voor dat één persoon niet meer dan vijf commissariaten bij Nederlandse beursvennootschappen mag hebben, waarbij het voorzitterschap van een raad van commissariaten dubbel telt (best practice bepaling III.3.4). Een gemiddeld aantal functies van 3,3 per persoon acht ik in algemene zin niet bezwaarlijk.
Kunt u aangeven hoeveel van de ruim vierhonderd ondervraagde commissarissen en toezichthouders meer dan vijf toezichthoudende functies bekleden?
Het Nationaal Commissarissen Onderzoek 2010 heeft betrekking op 440 commissarissen. Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer 21% van die commissarissen meer dan vijf toezichthoudende functies bekleedt. Naast commissarissen van beursvennootschappen en niet-beursvennootschappen deden aan het onderzoek ook commissarissen mee van zorginstellingen, woningbouwcorporaties en onderwijs- en culturele instellingen. Ik beschik niet over cijfers welke commissarissen de meeste nevenfuncties hebben. Uit de rapportage van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code uit 2008 blijkt dat de beperking tot vijf commissariaten bij beursvennootschappen goed wordt nageleefd.
Vindt u het – in het kader van een voldoende divers samengesteld toezichtorgaan – wenselijk dat nog steeds 60% van de functies binnen het eigen netwerk gekregen wordt? Zo ja, waarom is dat wenselijk?1
In 2010 deden 440 commissarissen mee aan het Nationaal Commissarissen Onderzoek. In 2009 waren dat 432 commissarissen. Het aantal deelnemers kent dus een lichte stijging van ongeveer 2%. Uit het onderzoek komt naar voren dat commissarissen in 2010 in 60% van de gevallen aangaven hun commissariaat te hebben verkregen via hun eigen netwerk, ten opzichte van 58% in 2009. De stijging ten opzichte van 2009 is licht en bedraagt ook 2%.
Tegenover de lichte stijging van het aantal commissarissen dat hun functie heeft verkregen via het eigen netwerk, staat een eveneens lichte stijging (1%) van het aantal commissarissen dat hun commissariaat heeft verkregen door tussenkomst van een headhunter of openbare werving. De onderzoekers menen dat dit wijst op een professionalisering van de markt voor toezichtfuncties en op het volwassen worden van de manier waarop toezichthouders en organisaties elkaar vinden.
Ik zie geen aanleiding voor nadere regelgeving op dit punt. Of de samenstelling van een raad van commissarissen voldoende divers is wanneer een commissaris wordt benoemd die ook deel uitmaakt van het netwerk van een of meerdere andere commissarissen, kan niet in algemene zin worden aangegeven. Wie als commissaris wordt benoemd zal afhangen van de samenstelling van de raad van commissarissen, van de vraag aan welke kennis en ervaring behoefte bestaat en van de kennis en ervaring die de andere commissarissen inbrengen.
Duidt het percentage uit vraag 4 er volgens u op dat het zogenaamde «old boys network» inmiddels is doorbroken? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen om het «old boys network» te doorbreken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de stelling van de onderzoekster, prof. dr. Mijntje Lückerath, dat commissarissen onvoldoende informatie geven en te gesloten zijn? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat commissarissen transparanter worden?
Commissarissen oefenen hun taak uit in het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming. Wanneer de raad van commissarissen goed verslag doet van zijn werkzaamheden, maakt dat het voor de algemene vergadering mogelijk om in te schatten of de raad van commissarissen zijn taak goed heeft vervuld. Indien de verslaglegging te wensen overlaat, ligt het op het pad van de algemene vergadering om daarover vragen te stellen aan de raad van commissarissen, bijvoorbeeld wanneer de raad van commissarissen verzoekt om decharge voor de verrichte werkzaamheden. Ik zie in dat verband geen aanleiding voor nadere regelgeving.
Overigens houdt de Nederlandse corporate governance code voor beursvennootschappen in dat een verslag van de raad van commissarissen deel uitmaakt van de jaarstukken van de vennootschap. De raad van commissarissen doet daarin verslag van zijn werkzaamheden in het boekjaar en er moeten specifieke opgaven en vermeldingen worden opgenomen indien de Code deze voorschrijft (best practice bepaling III.1.2). Zo moeten bijvoorbeeld gegevens over het geslacht, de leeftijd, het beroep, de hoofdfunctie, de nationaliteit, nevenfuncties, tijdstip van eerste benoeming en de lopende termijn waarvoor de commissaris is benoemd, worden vermeld (best practice bepaling III.1.3).
Buitenlands beleid dat is afgestemd op Shell |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten dat het buitenlands beleid van Nederland afgestemd is op Shell1 en dat de Nederlandse overheid slechts sancties tegen Iran steunt zolang die sancties de activiteiten van Shell in het land niet belemmeren?2
De berichten, waaraan in de vragen wordt gerefereerd, zijn gebaseerd op informatie ontleend aan documenten gepubliceerd op de website «Wikileaks». Wikileaks stelt dat het gaat om vertrouwelijke Amerikaanse diplomatieke telegrammen. De inhoud van die documenten komt in dat geval voor rekening van de opstellers, de Amerikanen.
Overigens, zoals ook bekend, heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor strenge sancties ten aanzien van Iran, en voor een strenge toepassing ervan. Nederland heeft zich daarnaast altijd verzet tegen de extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties, wanneer deze uitgaan boven hetgeen in EU- en/of VN-verband is afgesproken. Wanneer belangen van Nederlandse bedrijven hierdoor onevenredig geraakt worden, zullen wij hiervoor opkomen.
Kunt u aangeven waarom u Shell een «voorkeurspositie» zou willen geven boven andere Nederlandse bedrijven, zoals ABN Amro en ING? Op welke wijze zou dit in het algemeen belang zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Vreest u niet dat zaken als mensenrechtenschending, nucleaire dreiging en andere zwaarwegende zaken die zouden kunnen leiden tot internationale sancties tegen landen, lijden onder een dergelijke opstelling van de Nederlandse regering?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze voorkomt u belangenverstrengeling bij de uitwisseling van (top)personeel tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en bedrijfsleven?
Er is geen sprake van verstrengeling van belangen bij de uitwisseling van personeel. In de sector van olie en gas, meer dan in andere sectoren, is de rol van buitenlandse overheden en van hun staatsmaatschappijen dominant. In deze context zijn oliemaatschappijen uit het Westen aangewezen op steun van hun eigen overheid om hun positie in het buitenland zeker te stellen. Tegen deze achtergrond moet de detachering van een medewerker van Buitenlandse Zaken bij Shell worden gezien: deze dient het opbouwen van kennis en een beter begrip van de sector.
Deelt u de mening dat het niet gepast is als de regering van een land in zijn buitenlandpolitiek slechts de belangen van een enkel bedrijf behartigt? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet zal gebeuren?
Ja, die mening delen wij. In het kader van de economische diplomatie behartigt de Nederlandse regering dan ook de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel, en beperkt ze zich niet tot één enkel bedrijf.
Het opstappen van een groot aantal brandweervrijwilligers in Almere |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onvrede vrijwillige brandweer nog niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er brandweervrijwilligers in Almere opgestapt zijn uit onvrede met de plannen van de regionale brandweer ten aanzien van het slapen op de kazerne en voertuigbezetting? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgestapt en hoeveel mensen overwegen te stoppen met hun brandweerwerk?
In totaal zijn sinds de aankondiging van de veranderingen binnen het korps in Almere in 2009 9 brandweerlieden gestopt. Het is moeilijk na te gaan voor hoeveel van die mensen de veranderingen binnen het korps aanleiding zijn geweest om op te zeggen. De veiligheidsregio Flevoland vermoedt dat het vertrek van circa 5 vrijwilligers een relatie heeft met de nieuwe werkwijze.
Daarbij merkt de veiligheidsregio op dat het natuurlijke personeelsverloop in Almere historisch gezien 10% per jaar is (op negentig formatieplaatsen). In de maand januari 2011 zijn 7 nieuwe vrijwilligers aan het korps toegevoegd. Daarnaast heeft het brandweerkorps 11 nieuwe vrijwilligers geselecteerd die kunnen worden opgeleid.
Het is niet in te schatten hoeveel mensen de komende tijd overwegen om te gaan stoppen.
Vallen de plannen in Flevoland om te werken met een basisbezetting van de tankautospuit van vier personen onder de landelijke regie van experimenten met een flexibele bezetting? Zo ja, hoe wordt in deze bezetting de veiligheid van de brandweerlieden gegarandeerd?
Het experiment zoals dat in Almere wordt uitgevoerd, valt onder de landelijke paraplu van het project «Variabele Voertuigbezetting».
Veiligheidsregio Flevoland borgt de veiligheid van de brandweermensen doordat te allen tijde van twee zijden (in plaats van eenzijdig) wordt aangereden met een voertuig naar een incident wanneer het een binnenbrand of spoedeisende hulpverlening betreft. Een van de twee voertuigen is nu nog altijd een tankautospuit met 6 personen, het andere voertuig kan een tankautospuit met 4 personen zijn. De procedures die standaard gelden bij een uitruk zijn op deze experimentele uitrukwijze aangepast. Na de pilot zal de variabele bezetting in relatie tot het risicoprofiel, de opkomsttijden en het dekkingsplan van het gebied worden voorgelegd aan het Veiligheidsbestuur.
Klopt het dat het huidige aantal brandweerlieden te laag is om volgens de nieuwe werkwijze te werken? Zo nee, op basis waarvan trekken de media deze conclusie? Zo ja, wat wordt er gedaan om nieuwe medewerkers te werven en hoe garandeert u de brandweerzorg in Almere?
Voor de huidige situatie (dus met een aangepaste uitruk) is het aantal vrijwilligers voldoende en is de brandweerzorg in Almere gewaarborgd. Wanneer de gemeente Almere verder groeit, zijn ongeveer 25 vrijwilligers extra nodig om de brandweerzorg te kunnen blijven borgen. Die 25 extra vrijwilligers zullen door een (interregionale) wervingscampagne die maart 2011 start, geworven worden. Zoals eerder opgemerkt heeft de invoering van het nieuwe kazerneringsmodel ook een wervend effect, waardoor een deel van de instroom zonder specifieke inspanning gerealiseerd wordt. Er hebben zich al enkele vrijwilligers van buiten Almere (die voorheen te ver van de kazerne woonden) aangemeld bij het korps.
Staat de weerstand tegen de plannen om op de kazerne te slapen en te werken met een kleinere standaardbezetting op zichzelf of zijn er meer korpsen waar er verzet is tegen dergelijke plannen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de korpsen waar dergelijke plannen bestaan en hoe die plannen door de medewerkers ontvangen worden?
Voor wat betreft de veiligheidsregio Flevoland is Almere de enige gemeente waarbinnen sprake is van kazernering van vrijwilligers als nieuw geïntroduceerde werkwijze. In Lelystad wordt al langer volgens ditzelfde model gewerkt. In de overige gemeenten in Flevoland is hiervan vooralsnog geen sprake.
Momenteel ben ik niet in staat om een overzicht te geven van de korpsen waar plannen bestaan om de kazernering te wijzigen en de mate van acceptatie of verzet.
In hoeverre sprake is van weerstand tegen lokale of regionale plannen voor variabele voertuigbezetting in andere regio’s zal duidelijk worden aan de hand van de bevindingen rondom de pilots onder de landelijke paraplu van het project «Variabele Voertuigbezetting».
Heeft u de indruk dat er serieuze problemen zijn in de communicatie tussen korpsleiding en de brandweerlieden aan de basis over veranderingen in de werkwijze? Maakt u zich zorgen over de gevolgen die dit kan hebben voor de continuïteit van de brandweerzorg en het aantrekken en behouden van brandweervrijwilligers?
Hoewel het veranderingsproces binnen het korps niet gemakkelijk is, maakt de leiding van Brandweer Flevoland zich geen zorgen over de communicatie en continuïteit. Wel dringt steeds meer het besef door dat «brandweervrijwilliger zijn» niet gelijk is aan vrijwilligerswerk maar dat het veel meer een «(bij)baan» tegen betaling betreft met stevige verplichtingen.
Wilt u hulp bieden ter vermindering van de oplopende spanning tussen de brandweerleiding en de medewerkers aan de basis en om te werken aan een breed gedragen visie op de toekomst van de brandweerzorg? Zo ja, wat voor rol ziet u hierin voor de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), de vakbonden en de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV)? Zo nee, hoe waarborgt u dan de brandweerzorg in Nederland?
Ik benadruk het belang van de vrijwilligers bij de brandweer. Dat belang wordt ook onderschreven door de korpsen zelf, de beperkte beschikbaarheid van vrijwilligers is een belangrijk thema. De NVBR als branchevereniging voor de brandweer zal in het landelijke project «Variabele voertuigbezetting» aan dit thema in het bijzonder aandacht besteden. Ook heb ik gevraagd om de VBV een rol te geven bij het project. Bovendien start de NVBR in 2011 met het landelijke «Programma Vrijwilligheid» waarin het behoud en de verbreding van de inzet van vrijwilligers centraal staat.
Het is van het grootste belang dat in geval van een veranderde samenstelling van een basisbrandweereenheid de korpsen het brandweerpersoneel zorgvuldig worden meegenomen in de gevolgen hiervan, bijvoorbeeld door middel van training en instructie, aangepaste procedures en continue monitoring en evaluatie gedurende de pilot. In het project «Variabele Voertuigbezetting» van de NVBR zullen deze aspecten samen met de veiligheidsregio’s onder de loep worden genomen. De projectorganisatie hecht daarbij groot belang aan het nadrukkelijk en in de breedte betrekken van de werkvloer en aan de bestuurlijke steun voor de trajecten die regio’s in gang zetten op het terrein van flexibele voertuigbezetting.
Ik wil benadrukken dat ik het belangrijk vind dat de gezamenlijke organisaties (waaronder de VBV) binnen de brandweersector nauw betrokken zijn. De vakorganisaties zijn uitgenodigd om deel te nemen aan de begeleidingscommissie van de projecten van de NVBR. Op die manier kunnen vakorganisaties hun bijdrage leveren waar het gaat om de arbeidsvoorwaardelijke- en arbeidsveiligheidsaspecten van dit traject.
Ik heb de VBV dit ook op het hart gedrukt bij gelegenheid van ons kennismakingsgesprek op 15 februari jongstleden. Vrijwilligers zijn zeer belangrijk, ook voor de brandweer en daar moet dan ook met alle zorgvuldigheid mee worden omgegaan. Het VBV, de NVBR en mijn ministerie gaan op korte termijn gezamenlijk om de tafel om verder te spreken over de samenwerking.
Het beheer van zijn eigen natuurgebieden |
|
Henk van Gerven |
|
Herinnert u zich de vragen gesteld tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over uw persoonlijke belangen en waar u in antwoord daarop heeft beloofd hierop schriftelijk terug te komen?1
Allereerst betreur ik het dat uw Kamer heeft moeten wachten op de beantwoording van de vragen gesteld door het lid Van Gerven tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Voor bewindspersonen gelden heldere regels voor het op afstand zetten van zakelijke belangen. De gedragslijn terzake is beschreven in de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken, van 20 december 2002 (28 754, nr. 1).
In de brieven van de minister-president, 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 23-12-2010, Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen 2010–2011, nr. 894) over dit onderwerp is aangegeven dat het beheer van mijn onroerend goed op afstand is geplaatst. Inmiddels heb ik ook het eigendom overgedragen.
Het gaat hier overigens niet om een bedrijf dat de gronden exploiteert, maar om agrarische gronden die een andere bestemming hebben gekregen; het gaat hierbij om 9,37 hectare. In 2006 hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een totale subsidie ontvangen van € 174 372,96 voor twee zaken: de omzetting van landbouwgrond in natuur (€ 143 988,–) en het inrichten van deze natuur (€ 30 384,96).
Door de agrarische functie om te zetten in een natuurfunctie treedt er een aanzienlijke waardedaling op, die volgens nog steeds geldende regels op 80% is gezet. Op deze gronden is dan geen gangbare agrarische bedrijfsvoering meer mogelijk. De toegekende bedragen zijn gebaseerd op standaardnormkosten, die worden gehanteerd door de Dienst Regelingen.
Voor de inrichting van de natuur zijn inrichtingswerkzaamheden verricht, zoals het aanplanten van één hectare bos, het aanleggen van struweelhagen, de aanleg van faunaranden en de aanleg van een eikenlaan. Die vergoeding is deels uitgekeerd en wacht deels op de afronding van de inrichting dit jaar. De precieze hoogte van het laatste bedrag hangt af van de uitvoering van de inrichting. Ook hier gelden de door Dienst Regelingen gehanteerde standaardnormkosten.
Dit zijn gebruikelijke vergoedingen in het kader van functieverandering van landbouwgrond naar natuur onder de toenmalige rijkssubsidieregeling natuurbeheer 2000. Sinds mijn aantreden als bewindspersoon heeft er geen subsidieaanvraag meer plaatsgevonden. Ik zal, gedurende mijn ambtstermijn, bij een eventuele subsidiehandeling, geen betrokkenheid hebben.
Ik heb van meet af aan, ook in uw Kamer, aangegeven dat ik zelf ervaring heb opgedaan met natuurbeheer. Ik ben trots op hetgeen mijn familie en ik hebben kunnen doen en moedig ook andere particulieren en agrariërs aan zelf aan de slag te gaan voor de natuur. Dat is ook de lijn van het Regeerakkoord waarin wordt ingezet op het versterken van agrarisch- en particulier natuurbeheer.
Bent u bereid alsnog deze vragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het thans zo dat u uw belangen op zodanige afstand heeft gezet dat persoonlijke belangenverstrengeling is uitgesloten wanneer het kabinet voorstellen doet over agrarisch natuurbeheer? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 1.
De bankiersverklaring |
|
Bruno Braakhuis (GL), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bankierseed is gemiste kans»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie in het artikel dat de huidige bankierseed een wassen neus is?
De moreel-ethische verklaring is onderdeel van de Code Banken (principes 3.2.3 en 3.2.4). Deze code is wettelijk verankerd. Mede hierdoor is de moreel-ethische verklaring niet vrijblijvend. Bestuurders van banken dienen te verklaren dat ze hun beroep op een integere manier zullen uitoefenen. In aanvulling hierop dienen ze hierover verantwoording af te leggen in hun jaarverslag.
De voorrapportage van de Monitoring Commissie Code Banken (hierna: de monitoring commissie) laat zien dat vrijwel alle bestuurders van banken de verklaring hebben ondertekend. Hiermee hebben zij verklaard dat zij naar eer en geweten aan hun (maatschappelijke) verplichtingen zullen voldoen. Dit is belangrijk. Het is van belang dat de banken laten zien dat ze de gewenste gedrag- en cultuurverandering kracht bijzetten en dat ze het gedachtegoed achter de moreel-ethische verklaring uitdragen binnen de hele organisatie. De monitoring commissie toetst de naleving van de Code Banken, ook op dit punt, en rapporteert hierover eind 2011. Ik houd dit in de gaten.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen 1.13, 1.14 en 1.15 in het rapport «Naar herstel van vertrouwen»2, waarin met betrekking tot de bankiersverklaring nadrukkelijk een rol voor De Nederlandsche Bank (DNB) wordt voorzien?
Ja.
Is het waar dat DNB ervan af heeft gezien een coördinerende rol op zich te nemen met betrekking tot deze verklaring? Wat zijn hiervoor de redenen?
De Code Banken betreft zelfregulering van banken zelf. Gelet hierop leek het opnemen van een koppeling van de moreel-ethische verklaring aan het toezicht van DNB (regulering) in de Code (zelfregulering) niet opportuun. Mede omdat de Code een (aanvullend) geheel vormt met wet- en regelgeving en het toezicht door DNB en de AFM dat daaruit voortvloeit.
Bent u van mening dat DNB een dergelijke rol alsnog op zich dient te nemen? Kunt u dit toelichten?
Evenals Uw Kamer vind ik de moreel-ethische verklaring van groot belang. Ik hoor bemoedigende geluiden uit de sector, zoals ondertekening van de moreel-ethische verklaring in het bijzijn van de raad van commissarissen om bij te dragen aan de inbedding van de verklaring binnen de gehele onderneming. Dit is positief. Het is van belang dat bankiers zich bewust zijn van de (maatschappelijke) verantwoordelijkheid die ze dragen. Iedere gelegenheid om dit bewustzijn te versterken moet worden aangegrepen. Mede gelet hierop zal ik met de Nederlandse Vereniging van Banken (hierna: de NVB), DNB en de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) in overleg treden over een meer formele status van de moreel-ethische verklaring. Hierbij zal worden gekeken naar diverse opties, waaronder ook de mogelijkheid om de moreel-ethische verklaring te koppelen aan de geschiktheids- en betrouwbaarheidstoetsing van bestuurders van banken door DNB3 alsmede de tijdens het Notaoverleg met de vaste Kamercommissie van Financiën van 7 maart 2011 naar voren gebrachte optie van een register. Ik zal Uw Kamer informeren over de uitkomst van dit overleg.
Bent u van mening dat de bankierseed onderdeel zou moeten uitmaken van een verklaring van geen bezwaar? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de bankiers van DNB de verklaring zelf niet ondertekenen? Wat is hiervoor de reden?
De Code Banken is van toepassing op banken die beschikken over een bankvergunning verleend op grond van de Wet op het financieel toezicht en derhalve niet op DNB. De inhoud van de moreel-ethische verklaring is gericht op bankiers werkzaam bij deze instellingen. Zo dient een bankier te verklaren dat hij een zorgvuldige afweging zal maken tussen alle belangen die bij de bank betrokken zijn, te weten die van klanten, aandeelhouders, werknemers en de samenleving waarin de bank opereert, en dat hij in die afweging het belang van de klant centraal zal stellen. Bestuurders van DNB zijn gebonden aan eigen (integriteits)regelingen.
Deelt u de mening dat de bankierseed serieus moet worden genomen en niet eenzelfde status verdient als het formuliertje voor de bijdrage aan de personeelsvereniging dat eveneens bij indiensttreding wordt ondertekend?
Ja.
Bent u bereid om hiertoe de noodzakelijke maatregelen te treffen?
Ja. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vragen 5, 6 en 11.
Wat is uw reactie op de Voorrapportage Implementatie Code Banken3 met betrekking tot de moreel-ethische verklaring?
De monitoring commissie signaleert in haar voorrapportage dat de moreel-ethische verklaring in vrijwel alle gevallen is ondertekend, maar dat er nog aandachtsgebieden zijn, zoals bijvoorbeeld het attenderen van nieuwe medewerkers op de inhoud van de principes van de verklaring. Uit de voorrapportage volgt verder dat een kleine 60% van de banken heeft aangegeven de verklaring te hebben doorvertaald naar principes die gelden als leidraad voor het handelen van de medewerkers van de banken. Ruim 25% van de banken is ten tijde van het onderzoek van de monitoring commissie voornemens dit nog in 2010 te gaan doen, aldus de monitoring commissie.
Hieruit volgt dat banken momenteel stappen in de goede richting zetten, maar dat er nog meer werk verricht moet worden. Een optimale naleving van de Code op alle onderdelen is noodzakelijk. Ik verwacht dan ook dat banken in hun jaarverslagen over boekjaar 2010 duidelijke resultaten laten zien.
Deelt u de mening van de commissie dat doorvertaling van de code in de organisatie zich goed leent voor het uitwisselen van best practices? Bent u bereidt deze uitwisseling te bevorderen wat betreft de bankierseed? Ziet u hier een rol voor DNB?
Ja, ik ben van mening dat de doorvertaling van de moreel-ethische verklaring uit de Code zich goed leent voor het uitwisselen van best practices. Ik zie hierin – mede gelet op het zelfregulerende karakter van de code en de verantwoordelijkheid die bij de sector ligt – met name een rol weggelegd voor de NVB. Ik zal dit meenemen in het overleg met de NVB, DNB en de AFM.
De website van de regionale toetsingscommissie euthanasie |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de website van de regionale toetsingscommissie euthanasie?1
Ja.
Wat is er de oorzaak van dat deze website sinds 2008 niet goed wordt bijgehouden, daar de meest recente oordelen uit dat jaar dateren?
Ik acht het van belang dat de geanonimiseerde oordelen van de commissies op de website beschikbaar zijn, omdat deze kunnen bijdragen aan de meldingsbereidheid van artsen en de transparantie en zorgvuldigheid van de uitvoering van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Door het toegenomen aantal meldingen is de werkdruk bij het secretariaat van de regionale toetsingscommissies opgelopen. De prioriteit heeft om deze reden voornamelijk gelegen bij het zo spoedig mogelijk beoordelen van de meldingen. De formatieuitbreiding van de secretariaten is reeds in gang gezet, waardoor extra capaciteit is ontstaan. Tevens wordt de website op dit moment vernieuwd, waardoor deze op een snellere manier gevuld kan worden met de geanonimiseerde oordelen van de commissies. Dit zal er gezamenlijk toe leiden dat de geanonimiseerde oordelen van de commissies vanaf het voorjaar van 2011 weer op de website zullen worden geplaatst.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor de transparantie en zorgvuldigheid van de uitvoering van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, dat de ganonimiseerde oordelen van de regionale toetsingscommissie goed bijgehouden worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de website van de regionale toetsingscommissie weer goed bijgehouden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet mogen gebruiken van busbanen door ambulances |
|
André Elissen (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het gegeven dat ambulancediensten in Zuid Holland van de provincie niet standaard gebruik mogen maken van alle busbanen wanneer er niet met spoed (A1 en A2) wordt gereden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat bestuurders van ambulances, ervaren en verantwoorde weggebruikers die zich onder moeilijke omstandigheden keihard inzetten voor de goede zaak, bij de uitvoering van hun werk over minder mogelijkheden beschikken dan bijvoorbeeld een taxichauffeur?
Ambulances zonder optische en geluidsignalen zijn wegvoertuigen die zich aan de verkeersregels moeten houden. Ambulances met optische en geluidsignalen zijn zogenaamde voorrangsvoertuigen. Deze voertuigen mogen afwijken van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) voor zover de uitvoering van hun taak dit vereist. Dit houdt onder meer in dat voorrangsvoertuigen gebruik mogen maken van busbanen. Ambulances beschikken als voorrangsvoertuig derhalve over meer mogelijkheden van weggebruik dan taxi’s. Taxi’s mogen geen gebruik maken van busbanen in beheer bij een provincie, waarop het woord «BUS» of «LIJNBUS» is aangebracht, tenzij gedeputeerde staten een ontheffing daartoe hebben verleend.
Deelt u de mening dat ambulances een ontheffing zouden moeten krijgen om ook buiten noodgevallen overal in Nederland te rijden (en stil te staan) waar ze willen, o.a. ook op busbanen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de wet aan te passen zodat ambulances in heel Nederland kunnen rijden (en stil kunnen staan) waar de bestuurder dat op basis van aanwijzingen van de meldkamer en op basis van eigen vakmanschap dat nodig acht? Zo nee, kunt u dan duidelijk onderbouwen waarom u vindt dat er restricties voor ambulances zouden moeten gelden?
Nee. De huidige wetgeving voldoet. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Welke bepalingen gelden voor andere hulpdiensten, zoals brandweer en politie? Heeft de provincie ook voor hun de bevoegdheid om beperkingen op te leggen of zij al dan niet over de busbaan mogen rijden? Is bij u bekend of dat ook het geval is, zo ja waar?
Voor hulpdiensten geldt dat deze alleen gebruik mogen maken van busbanen met de aanduiding «BUS» of «LIJNBUS» als de uitoefening van hun taak dit vereist en bij het voeren van optische en geluidssignalen. Op grond van het RVV hebben gedeputeerde staten de discretionaire bevoegdheid ontheffing te verlenen voor het rijden op een provinciale busbaan. De provincie Zuid Holland maakt alleen in uitzonderingsgevallen hiervan gebruik.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om de provincies deze mogelijkheden om restricties op te leggen te ontnemen en hier landelijk beleid van te maken?
Nee. Gedeputeerde staten kunnen het beste beoordelen wanneer en waar in de regio ontheffingen van het rijden op een provinciale busbaan verleend dienen te worden.
Het project Waterdunen in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
|
|
|
Op welke wijze is het Rijk wat betreft financiering, het ruimtelijke ordeningstraject, het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur en het Natuurpakket Westerschelde betrokken bij het project «Waterdunen»?
Het project Waterdunen wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie Zeeland in samenwerking met de gemeente Sluis, het waterschap Zeeuws-Vlaanderen, Molecaten (recreatieparken) en Het Zeeuwse Landschap gerealiseerd.
Het Rijk draagt financieel bij vanwege de kustversterking (€ 40 mln), de omgevingskwaliteiten (€ 18 mln Nota Ruimte) en het natuurherstel Westerschelde (€ 22,7 mln).
Het project heeft tot doel een economische impuls te geven aan de krimpregio West-Zeeuws-Vlaanderen in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid door dijkversterking in samenhang met ruimtelijke kwaliteit en een deel van de natuurherstelopgave voor de Westerschelde.
Het natuurherstel is geen onderdeel van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor de plan- en besluitvorming.
Op welke wijze kan het Rijk eventueel nog invloed uitoefenen op het besluitvormingsproces ten aanzien van het project «Waterdunen»?
Het besluitvormingsproces is afgerond. De provincie Zeeland heeft het provinciale inpassingsplan vastgesteld. Er loopt nog een beroepsprocedure tegen het vastgestelde plan. Voor het Rijk zie ik in de afgesloten besluitvormingsprocedure geen rol.
Hoe verhoudt het besluit van de provincie Zeeland om de onteigeningsprocedure voor het project «Waterdunen» in gang te zetten, zich tot de wijze waarop u de motie-Koopmans/De Mos1 over het niet onteigenen voor natuur uit wil gaan voeren? Welke mogelijkheden heeft u om onteigening van gronden voor natuurontwikkeling in het kader van het project «Waterdunen» te voorkomen?
In de motie Koopmans/De Mos staat onteigening voor de EHS centraal. Het te realiseren natuurherstel in dit project is echter geen onderdeel van de realisering van de EHS. Onteigening acht ik echter ten algemene niet wenselijk en dient mijns inziens tot een minimum beperkt te worden. Maar de provincie beslist in dit geval hierover. Overigens heb ik begrepen dat de provincie Zeeland alleen in uiterste gevallen tot onteigening bereid is.
Is de voorgenomen ontpoldering in het kader van het project «Waterdunen» noodzakelijk voor het realiseren van de gewenste kustversterking?
Het project Waterdunen is deel van de prioritaire zwakke schakel West-Zeeuws-Vlaanderen. Voor de prioritaire zwakke schakels geldt een dubbeldoelstelling: de veiligheid en ruimtelijke kwaliteit in samenhang verbeteren. Het realiseren van de gewenste kustversterking in het project is één op één gekoppeld aan het realiseren van de ontwikkelingen op het gebied van economie, recreatie, natuur en landschap.
Acht u de voorgenomen ontpoldering in het kader van het project «Waterdunen» en de Rijksbijdragen daarvoor in overeenstemming met de coalitieafspraak dat er geen nieuwe besluiten tot ontpoldering komen en bestaande plannen worden heroverwogen? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u dan om de plannen voor «Waterdunen» in lijn te brengen met de genoemde coalitieafspraak?
Zie het antwoord bij vraag 2. Er is in het geval van Waterdunen sprake van een genomen besluit door de provincie Zeeland.
Acht u de mate waarin het aantal te ontpolderen hectares voor nieuwe natuur meetelt voor het aantal te ontpolderen hectares in het kader van het Natuurpakket Westerschelde evenredig met de daadwerkelijk te realiseren estuariene natuur? Bent u bereid u tenminste in te zetten voor een zwaardere bijdrage van het aantal te ontpolderen hectares in het project «Waterdunen» aan het Natuurpakket Westerschelde en, hieraan gekoppeld, voor een vermindering van het aantal te ontpolderen hectares?
Bent u bekend met de onderstaande berichten over de onderschepping van twee Russische bommenwerpers van het type Toepolev T-95 in de nacht van woensdag 19 januari op donderdag 20 januari 2011?12en3
Ja.
Kunt u aangeven of het hier gaat om de schending van het Nederlandse luchtruim of zijn de Russische bommenwerpers (enkel) het Nederlands verantwoordelijkheidsgebied binnen NAVO-verband ingevlogen?
De Russische lange afstandsvluchten zijn onaangekondigd en zonder opgave van redenen uitgevoerd in het vrij toegankelijke luchtruim boven internationale wateren. Er is geen internationale verplichting om dergelijke vluchten vooraf aan te kondigen. Met het uitvoeren ervan overtreedt Rusland geen internationale regels. De vluchten worden dan ook niet beschouwd als provocatie of internationaal incident. Wel is Nederland van mening dat de Russische bommenwerpers zich vanwege vliegveiligheidsredenen zouden moeten melden bij het binnenvliegen van die delen van het internationale luchtruim waarbinnen luchtverkeersleiding wordt verzorgd (waaronder het vluchtinformatiegebied Amsterdam). De op basis van nationale wetgeving bestaande meldingsplicht wordt tijdens dit soort vluchten doorgaans niet gerespecteerd.
De vluchten worden uit veiligheidsoverwegingen door vliegtuigen van de NAVO begeleid en in de gaten gehouden. Conform de NAVO-procedures wordt geen contact gemaakt met de Russische piloten.
Klopt het dat de Russische bommenwerpers zonder opgaaf van redenen het West-Europese luchtruim zijn ingevlogen of hebben Russische autoriteiten Nederland op de hoogte gebracht van deze vluchten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse F-16 piloten contact kunnen maken met de Russische piloten? Zo ja, wat was de reactie van de Russen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven hoeveel Russische vliegtuigen sinds het einde van de Koude Oorlog zijn onderschept door Nederlandse straaljagers? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen het Nederlandse luchtruim en het Nederlandse verantwoordelijkheidsgebied binnen NAVO-verband? Zo nee, waarom niet?
Na de toespraak van toenmalig president Poetin in München in augustus 2007 volgde een forse toename van het aantal lange afstandsvluchten door Russische bommenwerpers. De toespraak bevatte kritiek over de opstelling van het Westen tegenover Rusland. Vanaf dat moment zijn dergelijke vluchten boven de Barentszzee en de Atlantische Oceaan op een structurele basis hervat. Een klein deel van deze vluchten wordt uitgevoerd boven de Noordzee. Het betreft zowel aangekondigde als onaangekondigde vluchten. Exacte gegevens over aantallen, posities en de acties die door de Navo zijn genomen, zijn gerubriceerd.
Er is in 2010 geen sprake geweest van verhoogde Russische activiteit boven de Noordzee. De vluchten dienen trainingsdoeleinden en fungeren mogelijk ook als demonstratie van Russische militaire macht. Dit past in het assertievere buitenlands en veiligheidsbeleid dat onder toenmalig president Poetin tot stand kwam.
Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden Van Dam en Eijsink ingezonden 30 november 2009 (kenmerk 2009Z22957) en de antwoorden op de vragen van het lid Knops ingezonden 21 oktober 2010 (kenmerk 2010Z15085).
Kunt u aangeven of er de laatste jaren sprake is van een stijgende lijn met betrekking tot de Russische vluchten in Noordwest Europa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat volgens u de beweegredenen zijn van de Russen om deze vluchten uit te voeren? Gaat het hier bijvoorbeeld om spionage-activiteiten?
Zie antwoord vraag 5.
Mocht dit incident een schending betreffen van het Nederlands luchtruim, bent u dan bereid opheldering te vragen bij de Russische ambassadeur en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De onderschepping van twee Russische vliegtuigen |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Russische vliegtuigen onderschept»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat de Russische bommenwerpers zich vanwege vliegveiligheidsredenen zouden moeten melden bij het binnenvliegen van die delen van het internationale luchtruim waarbinnen luchtverkeersleiding wordt verzorgd?1
Ja.
Wat hebt u ondernomen sinds 19 oktober 2010, toen zich eenzelfde incident voordeed met twee Russische bommenwerpers, om te bevorderen dat deze vluchten worden gemeld?
De Russische bommenwerpers worden uit veiligheidsoverwegingen door vliegtuigen van de Navo, waaronder Nederlandse F-16’s, begeleid en in de gaten gehouden. De vluchten worden niet beschouwd als provocatie of internationaal incident. Nederland zal zijn standpunt over vliegveiligheidsaspecten bij het militair gebruik van delen van het internationale luchtruim waarbinnen luchtverkeersleiding wordt verzorgd kenbaar maken in bilateraal en bondgenootschappelijk contact met de Russische Federatie.
Bent u van plan de Russische ambassadeur te ontbieden en hem duidelijk te maken dat bedoelde vluchten vooraf moeten worden gemeld? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Slachtoffers die hulp mislopen |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom lopen 15 000 slachtoffers van een misdrijf psychische, juridische en praktische hulp mis?1
Voor de antwoorden op de vragen 1, 4 en 5 verwijs ik u naar de antwoorden 2, 3, 4 en 5 op de vragen van de leden Marcouch en Recourt, nummer 2011Z01085.
Welke fout zit er in het computersysteem, waardoor de doorverwijzing naar slachtofferhulp mis gaat?
Uit de analyses die zijn gemaakt blijkt niet dat er sprake is van een fout in het systeem. De slachtoffergegevens worden automatisch doorgegeven aan Slachtofferhulp Nederland als de politieagent heeft aangevinkt dat de gegevens van het slachtoffer mogen worden doorgestuurd.
Waarom is de Tweede Kamer niet door u over deze fout geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat alle slachtoffers voortaan hulp krijg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de slachtoffers die nu geen hulp hebben gekregen alsnog gebruik kunnen maken van de diensten van slachtofferhulp?
Zie antwoord vraag 1.
Het onderhoud aan dijken |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Provincies waarschuwen voor staat van dijken»?1
Ja, dat is mij bekend.
Hoe kan het dat een land als Nederland, dat omringd wordt door water, wordt «beveiligd» door slecht onderhouden dijken?
Er wordt in Nederland door de waterschappen en Rijkswaterstaat veel tijd en geld besteed aan het onderhouden van waterkeringen. Om te beoordelen of de toestand van de waterkeringen op orde is, wordt volgens de wettelijke systematiek één keer per zes jaar de toestand van de waterkeringen getoetst. Een veelheid aan oorzaken kan aanleiding zijn voor het niet voldoen aan de normen. Dit betreft onder andere: aangepaste toetsrandvoorwaarden, nieuwe toetsinzichten, fysieke veranderingen van de waterkering of het nog niet meenemen van effecten van lopende verbeterprogramma’s.
Bij de toetsing spelen ook de provincies, als toezichthouder op de waterschappen, een rol. Dit is de aanleiding geweest voor het bericht waaraan u refereert.
Kunt u een overzicht geven van de dijken die onderhevig zijn aan slecht onderhoud en op welke termijn alle dijken in Nederland voldoen aan de wettelijke gestelde normen?
Ja, ik ben voornemens om u medio dit jaar een rapportage met daarin een overzicht van de toestand van alle primaire waterkeringen toe te sturen.
Heeft u de bereidheid om puur in te zetten op dijkverzwaring van zwakke dijken en niet meer op de creatie van nieuwe natuur? Zo nee, waarom niet?
Ik zet in op waterveiligheid, dat is mijn kernpunt. Dat sluit niet uit dat soms werk met werk gemaakt kan worden. Dit door gekoppeld aan de waterveiligheidsmaatregelen ook een bijdrage te leveren aan andere beleidsdoelstellingen. Dit mag echter niet ten laste komen van de budgetten voor waterveiligheid.
Het bijdrukken van geld door de Ierse centrale bank |
|
|
|
|
|
|
|
Is het waar dat de Ierse centrale bank zelf geld bijdrukt?12 Zo ja, is dit geoorloofd? Zo nee, is dat wel mogelijk en welke sancties staan hier tegenover?
Zijn er andere eurolanden waar centrale banken geld bijdrukken? Welke regels zijn hierover afgesproken?
Kent u de zorgen van professor Tissen over de kosten van het bijdrukken van geld (onder andere inflatie) voor de bevolking? Wordt er überhaupt geld bijgedrukt in EMU-verband en wat zijn hiervan de gevolgen voor de inflatie?
Kunt u garanderen dat de ECB geen geld bijdrukt ?
Voor hoeveel geld heeft de ECB inmiddels obligaties opgekocht van zwakkere eurolanden? Kan de ECB hier onbeperkt mee doorgaan? In hoeverre gebeurt dit nog steeds gesteriliseerd? Legt de ECB hierover verantwoording af? Zo ja, aan wie?
Het bericht dat de Friese politie agenten wil verhuren aan gemeenten |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat de politie in Friesland agenten wil gaan verhuren aan gemeenten?1
Ja.
Vind het u ook ongewenst dat de politie vanwege vermeende financiële problemen zich gaat verhuren aan gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u deze ontwikkeling stopzetten?
Er is geen besluit dan wel voornemen van het korps Fryslân om agenten te verhuren aan gemeenten. Het korps heeft de mogelijkheden verkend om bovenformatief personeel te detacheren. Het verhuren van politieagenten aan gemeenten vind ik onwenselijk. De financiering van de politie is een verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid. De intensivering uit het regeerakkoord van € 300 miljoen oplopend tot € 370 miljoen in 2015, die dit Kabinet in het regeerakkoord heeft vastgelegd zorgt er voor dat de operationele sterkte bij de politie van 49 500 betaalbaar is en blijft. Er hoeven dan ook geen agenten uit de operationele sterkte om budgettaire redenen ontslagen te worden. Inmiddels heb ik op 24 maart een brief over de herijking van het budgetverdeelsysteem aan de Kamer gezonden, waarin staat hoe de intensivering wordt ingezet en hoe de betere verdeling van de politie over Nederland zijn beslag krijgt.
Deelt u de mening dat via de achterdeur nu een soort gemeentepolitie wordt gecreëerd? Vindt u ook dat dit de ontwikkeling van een nationale politie in de weg kan staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u voorkomen dat gemeenten een eigen politie gaan creëren?
Neen, ik ben niet van mening dat er via de achterdeur een soort gemeentepolitie wordt gecreëerd. Toezicht en handhaving door gemeenten zijn duidelijk onderscheiden van de taken van de politie. Gemeenten mogen en kunnen wel buitengewone opsporingsambtenaren aanstellen, maar zij mogen geen politiecapaciteit inhuren. De politie wordt uitsluitend bekostigd door de Rijksoverheid en aangestuurd op grond van de Politiewet. Er mag en zal geen (schijn van) nieuwe gemeentepolitie ontstaan. De huidige politiewet en het wetsontwerp nationale politie, laat hiervoor dan ook geen enkele ruimte.
Asielzoekers die te lang vast zitten op Schiphol |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waaruit blijkt dat asielzoekers die aankomen op Schiphol gemiddeld twee maanden vastzitten, en dat dit de toegestane termijn van zes weken overschrijdt?
Ja, ik ben bekend met het rapport. De in de vraagstelling genoemde conclusie wordt echter in het rapport niet getrokken. Van een zeer klein aantal van de asielzoekers die aankomen op Schiphol duurt de asielprocedure langer dan zes weken. Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 2.
Welke actie hebt u ondernomen nadat dit bericht u bekend werd en hoe gaat u ervoor zorgen dat de termijn van zes weken in het vervolg niet wordt overschreden?
De IND spant zich in om zoveel mogelijk asielaanvragen binnen acht dagen af te handelen. Wanneer dit, ook gelet op de daarbij in acht te nemen zorgvuldigheid, niet mogelijk is, en er voldoende redenen voor zijn, kan de termijn langer zijn, in beginsel tot zes weken. Als het onderzoek niet binnen zes weken kan worden afgerond, zal steeds een belangenafweging worden gemaakt omtrent het al dan niet voortzetten van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000. De maatregel zal na het verstrijken van die zes weken in beginsel worden opgeheven, tenzij redenen gelegen in de persoon van de vreemdeling of zijn gedragingen, anders indiceren. De ervaring leert dat dit laatste slechts sporadisch gebeurt. Hoe langer de maatregel van toepassing is, des te zwaarder wegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Het rapport van VWN en UNHCR geeft dan ook geen aanleiding voor nadere actie.
De vraag of de voortzetting van de maatregel rechtmatig is, kan steeds door de advocaat van de vreemdeling aan de rechter worden voorgelegd. Deze zal beslissen of de omstandigheden van het geval de duur van de detentie rechtvaardigen.
Ook wanneer binnen zes weken is beslist op de asielaanvraag, kunnen asielzoekers langer dan zes weken in bewaring zitten op grond van artikel 6 Vw. De totale duur van de artikel 6 maatregel is namelijk niet alleen afhankelijk van de duur van de asielprocedure – inclusief de eventuele beroepsprocedure – maar ook van de duur van het daarop volgende vertrekproces. Op de duur van het vertrekproces is de medewerking van de asielzoeker en van de autoriteiten van het land van herkomst van invloed.
Deelt u de mening dat de Gesloten Opvang Centrum-procedure (GOC-procedure) waarbij asielzoekers in detentie op een beslissing van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moeten wachten geen ideale situatie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u daaraan doen?
Ik meen dat er onder de betreffende omstandigheden goede gronden zijn om gebruik te maken van een gesloten procedure. Het gaat in deze gevallen om grensdetentie, met andere woorden om personen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. Dat is de reden dat zij in detentie verblijven. Detentie in deze gevallen is ook in overeenstemming met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat het beletten dat personen op onrechtmatige wijze het land binnenkomen erkent als gerechtvaardigde grond voor detentie. In de meeste gevallen wordt de asielaanvraag niet ingewilligd en leidt de asielaanvraag niet tot toelating tot Nederland. Als dat wel het geval is, wordt de detentie opgeheven.
Ik ben van mening dat de achtergrond van de grensdetentie, namelijk de toegangsweigering, zich niet voor alternatieven leent. Immers, elk alternatief zal een niet-gesloten setting betreffen en houdt dus het risico in van onttrekken aan toezicht, waarmee de vreemdeling zich toegang tot Nederland verschaft, hetgeen juist moet worden voorkomen. In voorkomende gevallen vindt overigens wel een weging plaats tussen grensbelang en het persoonlijk belang van de vreemdeling, namelijk in die gevallen waarin de vreemdeling stelt over alternatieve opvang te kunnen beschikken.
Bent u bereid in te zetten op alternatieven voor detentie zoals een dagelijkse meldplicht in een vrijheidsbeperkte locatie of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven neemt u in overweging?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat het een ongelijke situatie is dat asielzoekers die via het land Nederland bereiken niet terecht kunnen komen in een GOC-procedure en via Schiphol wel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de GOC-procedure kan worden afgeschaft?
Er is hier geen sprake van gelijke of vergelijkbare gevallen, maar van twee fundamenteel verschillende situaties die een verschillende benadering rechtvaardigen. Allereerst is er natuurlijk de Schengengrenscode. Die geeft mij als hoofdregel dat ik personen die niet voldoen aan de voorwaarden om het Schengengebied in te reizen, aan de buitengrens dien te weigeren. Het enkele indienen van een asielaanvraag, maakt op zichzelf niet reeds dat aan die toegangsvoorwaarden voorbij kan worden gegaan. Ik ben van mening dat mijn verantwoordelijkheid uit hoofde van de Schengengrenscode, naar mijzelf en naar mijn Schengenpartners, met zich meebrengt dat ik mij dien in te spannen om illegale immigratie tegen te gaan. Ik verwacht omgekeerd hetzelfde van mijn Schengenpartners. Daarbij komt dat de reële kans bestaat dat de desbetreffende vreemdelingen zich aan het toezicht zouden onttrekken wanneer hen feitelijk toegang zou worden verleend om een asielaanvraag in te dienen. Dit zou tot gevolg hebben dat het aantal illegale vreemdelingen in Nederland – en de Europese Unie – zou toenemen. In het geval van asielzoekers die Nederland via het land bereiken, betreft het vreemdelingen die reeds in het Schengengebied aanwezig zijn, waardoor de belangen anders liggen. Ik wijs er op dat ik als hoofdregel hanteer dat indien een onderzoek naar een asielaanvraag meer dan acht dagen vergt, of er aanwijzingen zijn dat de aanvraag mogelijk kansrijk is, de periode van grensdetentie in beginsel relatief kort duurt. Het zijn juist de vreemdelingen met een minder kansrijk asielrelaas die langere tijd aan de grens gedetineerd blijven. Ik ben dan ook van mening dat het onderscheid gerechtvaardigd is en dat er goede redenen bestaan de gesloten verlengde asielprocedure (GVA-procedure) te behouden. Het feitelijk toelaten van vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoen, zou bovendien de (Schengen)grensbewaking teniet doen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over Vreemdelingenbewaring dat is gepland op 26 januari aanstaande?
Deze vragen zijn gesteld op 24 januari jongstleden, derhalve twee dagen voorafgaand aan het algemeen overleg van 26 januari jl. over vreemdelingenbewaring. Het is mij helaas niet gelukt om de beantwoording voorafgaand aan het algemeen overleg aan u toe te zenden.
Tijdens genoemd algemeen overleg heb ik een aantal toezeggingen gedaan. Op twee daarvan zou ik terugkomen bij de beantwoording van de onderhavige vragen. Het betreft enerzijds de cijfers inzake de GVA-procedure en anderzijds de relatie van vreemdelingendetentie tot mensenrechten.
Wat de cijfers over de GVA-procedure betreft wil ik graag het volgende opmerken.
Uit het onderzoek van Vluchtelingenwerk Nederland en de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR komt naar voren dat sprake is van een dalende trend van het aantal asielzoekers dat aan de grens gedetineerd wordt ten opzichte van het onderzoek uit 2007. Voorts is volgens het rapport zowel de gemiddelde als de langste duur van grensdetentie in 2009 ten opzichte van 2008 afgenomen.
Bovendien is het in dit kader van belang te vermelden dat zoals in de brief van 11 juni 20101 aan uw Kamer gemeld, een versoepeling van het beleid inzake grensdetentie heeft plaatsgevonden. Ten eerste bevat de Vreemdelingencirculaire nu een limitatieve opsomming van situaties waarin de vreemdeling naar de GVA-procedure kan worden verwezen, waar voorheen sprake was van een ruime formulering. Ten tweede is de maximumduur van grensdetentie voor gezinnen met minderjarige kinderen beperkt van maximaal vier weken naar maximaal veertien dagen gerekend vanaf het moment dat het gezin feitelijk verwijderbaar is geworden.
De uitvoering van de GVA-procedure wordt dit jaar nauwlettend gevolgd en de cijfers ervan geregistreerd. In de reeds eerder aangekondigde terugkeerbrief, die naar verwachting medio 2011 naar uw Kamer wordt gezonden, zullen uw Kamer enkele eerste cijfers over de GVA-procedure worden verstrekt die dan beschikbaar zijn. Later in 2011 zal uw Kamer vervolgens opnieuw over de laatste cijfers worden geïnformeerd, waarbij tevens zal worden ingegaan op de effectiviteit van de GVA-procedure.
Voorts heb ik toegezegd in te gaan op de relatie tussen vreemdelingenbewaring en relevante guidelines op het terrein van mensenrechten. In het rapport van Vluchtelingenwerk en UNHCR worden twee Guidelines genoemd waarmee het beleid naar de mening van die organisatie onvoldoende in overeenstemming zou zijn. Het gaat om de UNHCR Guidelines on Detention en om de Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Gesteld wordt dat de GVA-procedure niet in overeenstemming is met de UNHCR Guidelines on Detention omdat deze detentieprocedure in onvoldoende mate wettelijk geregeld is, nu alle regels omtrent termijnen en gronden voor GVA bepaling in beleidsregels zijn neergelegd. Voorts wordt in het rapport genoemd dat de Guidelines stellen dat asielzoekers niet gedurende de gehele statusbepaling of voor onbepaalde tijd mogen worden vastgehouden.
Ik deel nadrukkelijk niet dat de procedure onvoldoende wettelijke basis heeft. Kern van de procedure is immers dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden om toegang tot Nederland te krijgen, en hen om die reden de toegang is geweigerd. De bevoegdheid om hen aansluitend te detineren is neergelegd in de Vreemdelingenwet, in artikel 6, eerste en tweede lid. Dat de praktische uitwerking in – voor een ieder kenbare en gepubliceerde – beleidsregels is neergelegd, maakt dat niet anders. Ik zie geen reden om hierover meer regels op te nemen, nu deze de duidelijkheid niet ten goede komen.
Zoals hiervoor ook aangegeven vindt de statusbepaling niet als hoofdregel plaats in detentie. Indien de procedure niet zeer snel kan worden afgerond is de hoofdregel dat de procedure verder in een minder restrictieve setting kan worden afgewacht.
Voorts wordt in het rapport gesteld dat de GVA-procedure in strijd zou zijn met Guidelines on accelerated procedures van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Deze Guidelines stellen dat bijzonder complexe zaken niet in een versnelde procedure afgedaan zouden moeten worden, hetgeen volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR in beginsel zou moeten betekenen dat 1F- zaken niet in deze procedure behandeld zouden moeten worden, tenzij de zaak niet als complex kan worden beschouwd. Voorts veronderstelt dit volgens Vluchtelingenwerk en UNHCR dat er een inhoudelijk criterium moet zijn voor behandeling in een versnelde procedure, terwijl een dergelijk inhoudelijk criterium in Nederland niet bestaat. Ook deze zienswijze deel ik niet. In de Nederlandse systematiek worden alle zaken op eenzelfde wijze beoordeeld. Indien de zaak dat toelaat, hetgeen in de meerderheid van de gevallen zo zal zijn, kan de zaak in 8 dagen worden afgedaan. Lukt dat niet, dan wordt die termijn verlengd, tot (maximaal) een half jaar. Of met voldoende zorg naar een zaak is gekeken, staat mede ter beoordeling van de rechter. Indien deze van mening is dat de beslissing gezien de aard van de zaak met onvoldoende zorg is voorbereid, kan hij besluiten dat zij opnieuw moet worden genomen. Een extra criterium is dan ook niet noodzakelijk. Anders dan Vluchtelingenwerk ben ik van mening dat voortgezette detentie gerechtaardigd is ten aanzien van vreemdelingen van wie ik betrokkenheid bij (oorlogs)misdaden vermoed. Ik lees in de guidelines niet dat ik ook deze categorie vreemdelingen in de normale, open opvang dien op te nemen.
Ook zou de regelgeving in strijd zijn met deze guidelines omdat niet is uitgesloten dat personen behorend tot kwetsbare groepen in de GVA-procedure worden opgenomen. Tot slot stellen Vluchtelingenwerk en UNHCR van mening te zijn dat de gemiddelde duur van de GVA-procedure dusdanig lang is, dat er, hoewel de procedure korter is dan de normale procedure, geen sprake meer is van een versnelde procedure in de zin van de richtlijn, en detentie derhalve in veel gevallen niet opportuun is. Ook deze mening deel ik niet. Indien er voldoende belangen aanwezig zijn, kan de detentie langer voortduren. Uiteraard kan de vraag of dat inderdaad het geval is steeds aan de rechter worden voorgelegd, die dit naar de omstandigheden van het geval zal beoordelen.
Een havenclub die afwil van 'luxe' arbeidsvoorwaarden |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitlating van de directeur van Deltalinqs dat werknemers genoegen moeten nemen met kariger arbeidsvoorwaarden om geen werk te verliezen aan buitenlandse vaklui?1
Afgezien van de wettelijke basis, worden de arbeidsvoorwaarden in een sector afgesproken tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, die daarbij rekening houden met hun concurrentiepositie. Deltalinqs is hierin geen partij. Deltalinqs behartigt de gezamenlijke belangen van de logistieke en industriële bedrijven in het Rotterdamse haven- en industriegebied. Deltalinqs is onder andere met de gemeente Rotterdam in gesprek over hoe meer Rotterdammers in het Havengebied aan de slag kunnen gaan.
Deelt u zijn mening dat tijdloon vervangen moet worden door stukloon? Zo ja waarom?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe kan het dat bedrijven uit Italië, Portugal en Polen er met megacontracten voor de aanleg van de tweede Maasvlakte vandoor gaan? Zijn de buitenlandse arbeiders die ingeschakeld worden goedkoper dan Nederlandse zoals de directeur beweert? Voor buitenlandse arbeiders gelden toch ook de Nederlandse cao’s? Worden door deze bedrijven cao’s ontdoken? Wilt u dat onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat Europese afspraken zoals in het European Social Charter uit 1961 en het Community Charter of te Fundamental Social Rights op Workers uit 1989 juist beoogden om welvaart en rechten van werknemers te versterken? Hoe verklaart u dat belangrijke Nederlandse bedrijven, die zijn verenigd in Deltalinqs, geen acht slaan op deze afspraken?
Ik deel de mening dat Europese afspraken beogen om welvaart en rechten van werknemers te versterken. In het artikel wordt door Deltalinqs overigens geen afstand genomen van deze afspraken.
Wat gaat u doen om een «race to the bottom», als het gaat om arbeidsvoorwaarden, te voorkomen? Wordt het geen tijd dat de overheid ook de naleving van cao’s door buitenlandse bedrijven en voor buitenlandse arbeiders gaat controleren? Waarom niet?
Voor iedereen die in dienst is van een in Nederland gevestigd bedrijf gelden dezelfde arbeidsvoorwaarden. Deze zijn te onderscheiden in de wettelijke arbeidsvoorwaarden, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de bovenwettelijke afspraken die bij cao worden vastgelegd door cao-partijen. Werknemers dienen tenminste beloond te worden volgens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en de geldende cao. Stukloon kan daarbinnen onderdeel uitmaken van de beloningssystematiek. Dit is een keuze van cao-partijen.
Op de Maasvlakte zijn vijf grote opdrachtgevers actief. Het gaat daarbij om buitenlandse opdrachtgevers die werken met hoofdaannemers uit bijna alle Europese Lidstaten. Het is aan de bedrijven om hun hoofd- en onderaannemers te selecteren. De overheid speelt hierin geen rol. Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden geldt dat werknemers van buitenlandse dienstverleners die tijdelijk in Nederland gedetacheerd zijn eveneens recht hebben op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. In aanvulling daarop hebben zij op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) recht op een «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, voor zover die zijn opgenomen in de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Ook hierdoor wordt concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegengegaan.
De Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke arbeidsvoorwaarden (i.c. wettelijk minimum loon). Op basis van risicoanalyse en naar aanleiding van concrete meldingen controleert de Arbeidsinspectie jaarlijks ongeveer 12 000 werkgevers op arbeidsmarktfraude. Grote infrastructurele projecten hebben daarbij de bijzondere aandacht. Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Cao-partijen kunnen bij cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek bij een bedrijf in te stellen, indien er een gegrond vermoeden van overtreding bestaat en er een intentie is tot rechtsvordering. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de eerdere Kamerbrief over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Burgers in nood die onnodig wachten op hulp wanneer zij 112 bellen |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat wanneer men met een mobiele telefoon 112 belt, men eerst bij de meldkamer in Driebergen uitkomt en daarna pas wordt doorverbonden met de regio waarin men zich bevindt1, terwijl wanneer men met een mobiele telefoon 0900-8844 belt, men direct uitkomt bij de meldkamer van de regio waarin men bevindt? Waarom bestaat dit verschil bestaat?
Wanneer een burger met een mobiele telefoon belt naar 0900–8844, komt de beller niet direct terecht in de politiemeldkamer maar wordt de oproep gerouteerd naar een Politie Service Centrale. Sinds mei 2010 wordt de beller verzocht om de plaats in te spreken waar hij contact wil met de politie. De beller wordt hierna doorgeleid naar de desbetreffende regio. Wanneer de plaatsnaam niet herkend wordt door de spraakcomputer, zal het gesprek alsnog via de landelijke centrale in Driebergen worden afgehandeld.
Bij het beantwoorden van een 112-noodoproep is gegeven de urgentie van de oproep rechtstreeks menselijk spraakcontact met een centralist vereist. Een doorgeleiding zoals gebruikt wordt voor 0900–8844, is voor de veiligheid van de beller ongewenst.
Weet u dat, wanneer men met een vaste telefoon 112 belt, men wel direct uitkomt bij de meldkamer in de eigen regio? Waarom is er verschil tussen een vast telefoonnummer en een mobiel telefoonnummer? Deelt u de mening dat er dus géén technische belemmering bestaat om een mobiele beller direct bij de centralisten in de eigen regio uit te laten komen?
Er is wel degelijk een technische belemmering is om zowel mobiele als vaste 112 oproepen direct in de betreffende meldkamer uit te laten komen. In geval van een 112 oproep met een vaste telefoon wordt de beller in het openbare telefoonnet op basis van de zogenaamde «netnummertabel» gerouteerd naar de regio waar de beller zich op dat moment bevindt. Wanneer een mobiele beller met 112 belt, kan de telecom infrastructuur de specifieke locatie onvoldoende nauwkeurig automatisch vaststellen en dient de centralist in de landelijke centrale in Driebergen te verifiëren waar de beller vandaan belt en door te verbinden met de gewenste hulpverleningsdienst in de betreffende regio.
Deelt u de mening dat het technisch onnodig en daarnaast onwenselijk is dat door tussenkomst van de meldkamer in Driebergen kostbare tijd verloren gaat wanneer iemand 112 belt met zijn/haar mobiele telefoon?
Er gaat geen kostbare tijd verloren bij de huidige afhandeling van mobiele 112 noodoproepen. Ook de noodhulpmeldingen vanuit specifieke doelgroepen (o.a. gehandicapten), buitenlandse oproepen en niet routeerbaar telefoonverkeer uit de vaste netwerken worden in de landelijke 112 centrale verwerkt. Naast de technische belemmeringen is het ook uit oogpunt van efficiency, misbruikfiltering, incidentmanagement, uitwijkmogelijkheden, opschaling en kwaliteit van dienstverlening voor de mobiele beller is er voor gekozen om de mobiele 112 oproepen gecentraliseerd te verwerken..
Deelt u de mening dat iedere seconde telt en dat mensen die 112 bellen voortaan direct bij de meldkamer in de eigen regio zouden moeten uitkomen?
Ik deel uw mening dat elke seconde telt en dat de burger in nood zo snel mogelijk professionele hulp dient te krijgen. Echter ik ben niet van mening dat het noodhulpproces sneller zal verlopen wanneer de mobiele 112-beller direct in de meldkamer van de regio uitkomt. De argumenten hiervoor zijn in de voorgaande antwoorden opgenomen.
Sinds enkele jaren is de verdergaande professionalisering van het zogenaamde »aanname en inzetproces Noodhulp» in de multidisciplinaire meldkamer onderwerp van onderzoek en discussie. De functionaliteit 112, als enig noodhulploket in Nederland, is daarvan in de keten een onlosmakelijk onderdeel. Met het Veiligheidsberaad, de operationele disciplines en betrokken departementen heb ik afgesproken om, mede ter uitvoering van de doelstellingen uit het regeerakkoord, het meldkamerproces efficiënter in te richten. Over de uitvoering hiervan zal ik u nader berichten.
Het niet goed uitvoeren van onderzoek naar plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat het onderzoek naar de doodsoorzaak van plotseling, onverwacht en onverklaarbaar overlijden van minderjarigen, dat sinds januari 2011 is verplicht, niet of niet goed wordt uitgevoerd?12
Ja. Het bericht is echter niet juist. De NODO-procedure is nog niet ingevoerd; er is dus geen sprake van een verplichting.
Wat betekent het in de praktijk, wanneer een arts contact met de gemeentelijke lijkschouwer moet opnemen maar bij twijfel verder onderzoek nog niet kan worden verricht volgens de in de wet vastgelegde procedure? Betekent dit, dat de gemeentelijke lijkschouwer in alle gevallen dan ook zelf zal schouwen en nader onderzoek zal verrichten?
Bij het overlijden van een minderjarige moet de behandelend arts sinds 1 januari 2010 vóór het afgeven van de verklaring van overlijden contact opnemen met de gemeentelijk lijkschouwer. Onder het regime van de oude wet moest de behandelend arts slechts contact opnemen met de lijkschouwer als hij twijfelde aan een natuurlijk overlijden. De behandelend arts moet de lijkschouwer in de huidige situatie informeren over zijn mening ten aanzien van de doodsoorzaak van de overleden minderjarige. Daarbij moet de gemeentelijk lijkschouwer nagaan of de overtuiging van de behandelend arts in deze overeind kan blijven. Bovendien zal de arts dan moeten aangeven op welke gronden hij tot zijn overtuiging is gekomen. De arts toetst zijn overtuiging aan hetgeen de gemeentelijk lijkschouwer opmerkt, zodat hij daarin wordt gesterkt dan wel tot het besluit komt dat het beter is de zaak over te dragen aan de gemeentelijk lijkschouwer. Indien de behandelend arts de overtuiging heeft dat het een natuurlijk overlijden betreft gelet op de voorliggende ziektegeschiedenis van de overleden minderjarige, geeft hij de verklaring van overlijden af, na contact met de lijkschouwer.
Indien de behandelend arts niet de overtuiging heeft dat het een natuurlijk overlijden betreft, zal de lijkschouwer na een schouw de verklaring van overlijden afgeven óf verslag uitbrengen aan de officier van justitie.
Hiermee is gewaarborgd dat de behandelend arts niet volledig zelfstandig kan concluderen tot de afgifte van een verklaring van overlijden. Het verplichte karakter van dit contact verlost de behandelend arts van het dilemma of hij al dan niet contact zal zoeken met de lijkschouwer.
Kunt u zich voorstellen dat het op dit moment, zonder NODO-procedure (Nader Onderzoek Doodsoorzaak), voor lijkschouwers onduidelijk is welke taak zij moeten uitvoeren? Zo ja, vindt u dit gewenst?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is alleen het contact tussen de behandelend arts en de gemeentelijk lijkschouwer vanaf 1 januari 2010 een nieuwe taak. De beslissing die de lijkschouwer neemt na dit contact blijft dezelfde als voorheen. Bovendien is hierover zowel door het Rijk als door de betrokken artsenorganisaties voorlichting verstrekt.
Bij de invoering van de NODO-procedure zal bezien worden op welke wijze de gemeentelijk lijkschouwers voldoende toegerust kunnen worden voor de beslissing wel of geen NODO-team in te schakelen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding van de NODO-procedure? Waarom is de NODO-procedure nog niet in werking getreden, waarom is er kennelijk vertraging opgetreden en wie is daarvoor verantwoordelijk, welke concrete stappen moeten er nog gezet worden en wanneer kan de NODO-procedure wel in werking treden?
In april 2010 heeft de KNMG een advies opgeleverd over de inrichting van de NODO-procedure. Aan de hand daarvan is in september 2010 door een extern adviesbureau een berekening van de uitvoeringskosten gemaakt. Daaruit blijkt dat de inrichting van de NODO-procedure, op de door de KNMG geadviseerde wijze, zeer hoge kosten met zich brengt. Ook komen er signalen uit de medische sector dat deze inrichting niet breed gedragen wordt als optimale organisatie van de NODO-procedure en worden er vanuit de sector alternatieven aangereikt.
Daarom overweeg ik op welke andere wijze de NODO-procedure op effectieve en efficiënte wijze kan worden ingericht. Een goed alternatief zou kunnen zijn om aan te sluiten bij een project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake de preventie van kindersterfte. Daartoe wordt de haalbaarheid onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind. Deze werkwijze wordt in de Angelsaksische landen ook wel aangeduid met de term «Child Death Review». In Engeland wordt voorafgaand aan deze multidisciplinaire evaluatie een onderzoek uitgevoerd dat de «Rapid Response» wordt genoemd. Deze «Rapid Response» heeft als doel om in korte tijd onderzoek te doen naar de doodsoorzaak van de overleden minderjarige. De NODO-procedure heeft dezelfde doelstelling. Daarom wordt nu bekeken of het instellen van dergelijke mobiele «Rapid Response» teams in het kader van de uitvoering van de NODO-procedure een goede en effectieve werkwijze is.
Ik acht het van belang dat de NODO-procedure op korte termijn kan worden ingevoerd en streef er dan ook naar hierover spoedig een beslissing te nemen, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welk ministerie is verantwoordelijk voor de hele procedure rondom de NODO? Welke minister of staatssecretaris is hiervoor verantwoordelijk?
De NODO-procedure valt onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Betrokkenheid van de Minister van VWS is echter onontbeerlijk gezien haar deskundigheid van het medische veld.
Klopt het dat de vertraging in de uitwerking van de NODO-procedure veroorzaakt wordt door onenigheid tussen overheid en de KNMG over de financiering? Zo ja, kunt u de standpunten van beide partijen nauwkeurig weergeven?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijke gevolgen kan het nog niet in werking treden van de NODO-procedure concreet hebben voor ouders van overleden minderjarigen en voor zorgverleners? Welk signaal kan er uitgaan van een verplichte melding bij onverwacht overlijden van een minderjarige, wanneer niet-natuurlijke dood niet met zekerheid kan worden uitgesloten, terwijl de vervolgprocedure nog niet gereed is?
Nu de NODO-procedure nog niet in werking is getreden is de procedure bij het overlijden van een minderjarige zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2. Alleen het verplichte contact tussen behandelend arts en gemeentelijk lijkschouwer is nieuw sinds 1 januari 2010, verder is de procedure niet anders dan voorheen. Met het verplichte contact worden de bevindingen van de behandelend arts bij iedere overleden minderjarige getoetst in een gesprek met de lijkschouwer. Dat is een verbetering ten opzichte van de oude procedure, toen de arts nog geheel zelfstandig een verklaring van overlijden kon afgeven en gevallen van mogelijk niet-natuurlijk overlijden soms onopgemerkt konden blijven. Er is dan ook bewust gekozen om het verplichte contact al op 1 januari 2010 van kracht te laten worden. Als een niet-natuurlijke dood vervolgens ook door de gemeentelijk lijkschouwer niet uitgesloten kan worden, wordt het Openbaar Ministerie ingeschakeld.
Klopt het dat, zonder de NODO-procedure, vaker dan nodig een door justitie gelast onderzoek volgt, en dat dit een extra belasting vormt voor ouders die niets valt te verwijten? Zo ja, wat is uw mening hierover, en per wanneer wordt dit opgelost? Hoeveel door justitie gelaste onderzoeken hebben het afgelopen jaar plaatsgevonden en met welke uitkomst?
Het Openbaar Ministerie heeft geen cijfers over het aantal onderzoeken dat door de officier van justitie wordt gelast in gevallen waarin de gemeentelijk lijkschouwer geen verklaring van (natuurlijk) overlijden kan geven bij het onverklaard overlijden van minderjarigen. Als de gemeentelijk lijkschouwer het overlijden na de schouw als «onverklaard» beoordeelt, zal hij, totdat de NODO-procedure (die niet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie plaatsvindt) in werking is getreden, contact opnemen met de officier van justitie.
Als er een redelijk vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit kan de officier van justitie een gerechtelijke sectie gelasten die erop is gericht vast te stellen of een strafbaar feit tot het overlijden heeft geleid.
Bent u van mening dat op dit moment, wanneer de NODO-procedure eindelijk in werking is getreden, voldoende waarborg bestaat om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven? Zo ja, bent u derhalve van mening dat (huis)artsen en andere zorgverleners over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen? Zo ja, waarop baseert u dit? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het rapport over jeugdzorg?
Met de verplichting voor de behandelend arts het overlijden van een minderjarige te melden bij de gemeentelijk lijkschouwer en zijn bevindingen te toetsen, het toerusten van gemeentelijk lijkschouwers op een goede beslissing wel of geen NODO-team in te schakelen en het uitvoeren van de NODO-procedure zelf wordt de mogelijkheid om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling bij minderjarigen te herkennen mijn inziens voldoende gewaarborgd. Wat overigens geen garantie geeft voor het onopgemerkt blijven van genoemde gevallen in voorkomende situaties.
Zou het niet beschikbaar zijn van de NODO-procedure in de praktijk tot gevolg kunnen hebben dat behandelend arts en lijkschouwer eerder zullen overgaan tot het afgeven van een verklaring van natuurlijke dood, ook wanneer een niet-natuurlijke doodsoorzaak niet kan worden uitgesloten? Zo nee waarom niet en hoe kunt u dit garanderen, gezien de huidige situatie? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Nee. Nu de NODO-procedure nog niet in werking is getreden is de procedure bij het overlijden van een minderjarige zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2. Met het verplichte contact worden de bevindingen van de behandelend arts bij iedere overleden minderjarige getoetst in een gesprek met de lijkschouwer.
Als een natuurlijke dood vastgesteld wordt, wordt een verklaring van overlijden afgegeven. Als er geen twijfel bestaat aan de natuurlijke aard van het overlijden, maar de doodsoorzaak onbekend is, bestaat de mogelijkheid tot het verrichten van neutraal medisch onderzoek naar de doodsoorzaak (de zogenaamd klinische obductie) indien de betrokken arts en de ouders dat belangrijk vinden. Als een niet-natuurlijke dood niet uitgesloten kan worden, wordt het Openbaar Ministerie ingeschakeld. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens, bij het vermoeden van een strafbaar feit, een gerechtelijke sectie gelasten.
Door de invoering van de NODO-procedure zullen gevallen van onverklaard overlijden bij minderjarigen nader onderzocht worden en zal een beter onderscheid gemaakt kunnen worden tussen een natuurlijke en een niet-natuurlijke dood. Tot die tijd geldt de hierboven genoemde procedure.
Het bericht dat de treintunnel Delft tientallen miljoenen duurder wordt |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u het bericht «Treintunnel Delft tientallen miljoenen duurder?1
Ja
Is het waar dat er nieuwe vertraging is bij de aanleg van de spoortunnel en dat de meerkosten 10 miljoen euro voor de gemeente Delft en 70 miljoen euro voor het Rijk bedragen?
Wat de kosten van de vertraging voor de gemeente zijn, is mij niet bekend.
Voor het rijk is sprake van extra kosten door enerzijds vertraging en anderzijds extra werkzaamheden. Dat er extra kosten zouden zijn was al bekend toen in 2008 de verantwoordelijkheid voor de spoortunnel door het ministerie werd overgenomen van de gemeente. Op basis van een externe audit hebben decentrale overheden toen aanvullend budget beschikbaar gesteld en is een risicoreservering op de Rijksbegroting opgenomen van 45 miljoen euro. Dat is u gemeld in juni 2008 (brief met kenmerk VENW/DGP-2008/5662).
Of de extra kosten groter zullen zijn dan de risicoreservering is nog niet bekend. Dit hangt mede af van het al dan niet optreden van risico's in de komende jaren. Samen met de betrokken partijen sturen wij op het zoveel mogelijk voorkomen van verdere kostenstijgingen.
Kunt u toelichten welke kabels en leidingen er precies zijn gevonden?
In de Phoenixstraat heeft een groot aantal netbeheerders in een zeer beperkte ruimte ter vervanging van bestaande kabels nieuwe kabels moeten leggen. De afstemming tussen deze 17 netbeheerders en de coördinatie van de uitvoering heeft substantieel tijd gekost. Bij het verleggen van kabels en leidingen, zijn ook weesleidingen2 aangetroffen, een «verlaten» waterleiding en oude kabels van de vroegere spoorlijn op maaiveld.
Kan uit het feit dat deze kabels en leidingen nu pas worden gevonden, worden afgeleid dat deze niet in het zogenaamde Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC)-systeem waren opgenomen? Zo nee, waarom zijn deze dan niet in een eerder stadium opgemerkt? Zo ja, wat is de reden voor het feit dat ze niet in het KLIC-systeem waren opgenomen en bij welke instantie of bedrijf ligt daarvoor de verantwoordelijkheid?
Het klopt dat niet alle kabels en leidingen bekend waren in KLIC. Pas met de komst van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) in juli 2010 is er een wettelijke regeling die informatie-uitwisseling tussen netbeheerders en gravers (grondroerders) verplicht stelt. De inventarisaties die bij Spoorzone Delft zijn gedaan dateren van voor die tijd. Naast de niet bekende kabels en leidingen zijn er ook niet in gebruik zijnde kabels en leidingen, waarvan vaak ook de eigenaren onbekend zijn, die een probleem vormen. Met de WION is voortaan geregeld dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bijhouden van de liggingsgegevens van de «weesleidingen».
Kunt u toelichten wie verantwoordelijk is voor de verkeerde aannames wat betreft de grondwaterstand?
De uitvoering van het project Spoorzone Delft ligt in handen van de projectorganisatie Spoorzone Delft, een samenwerkingsverband tussen de Gemeente Delft en ProRail. De aannames voor en gegevens over de grondwaterstand in Delft zijn in 2007 door adviesbureaus aangeleverd in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de projectorganisatie. De aannames zijn tot stand gekomen op basis van alle op dat moment beschikbare informatie.
Door de projectorganisatie is nagegaan of de extra kosten verhaald kunnen worden op de adviesbureaus. Dat blijkt niet het geval.
Kan in ieder geval een deel van de kosten op de projectontwikkelaars en/ of eigenaren van de kabels verhaald worden? Waarom wel of niet?
Het verleggen van kabels en leidingen geschiedt door de eigenaren, die handelen op verzoek van de projectorganisatie. Hiervoor gelden landelijke procedures, die correct zijn toegepast bij de uitvoering. Er is geen mogelijkheid de kosten te verhalen.
Kunt u, gezien de nieuwe vertragingen, aangeven wanneer de tunnel nu in gebruik kan worden genomen?
In 2015 wordt de eerste tunnelbuis in gebruik genomen. Oplevering van een 4-sporig uitgegraven en 2-sporig ingerichte spoortunnel is gepland in 2017. De langere bouwtijd betekent helaas een langere periode ongemak voor de omgeving. Het heeft echter geen consequentie voor de treindienst, omdat het spoorviaduct langer in gebruik blijft.