De Nederlandse vrouw die sinds eind 2009 gevangen zit in Iran |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Van welke vergrijpen wordt mevrouw Bahrami verdacht door de Iraanse autoriteiten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dit voorjaar uit diverse bronnen vernomen dat er sprake zou zijn van arrestatie van een Nederlands onderdaan. Direct daarna heeft het zich langs diverse wegen intensief ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd gekregen, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Eind juli 2010 kon pas worden vastgesteld dat betrokkene naast de Iraanse ook de Nederlandse nationaliteit heeft.
Na vaststelling van de identiteit en Nederlandse nationaliteit van betrokkene is door de Nederlandse Ambassade in Teheran een diplomatieke nota aan het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd, waarin opgemerkt wordt dat de ambassade informatie heeft ontvangen over arrestatie van deze Nederlandse onderdaan. In de nota wordt gevraagd om bevestiging van de status van betrokkene; de redenen voor haar arrestatie; de juridische status van haar zaak en of zij over een advocaat naar eigen keuze beschikt. Tevens wordt verzocht om permissie om deze NL onderdaan zo spoedig mogelijk te bezoeken om de gebruikelijke consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op deze nota is tot op heden nog geen reactie van het Iraanse ministerie van BZ ontvangen. Daarop is uiteraard wel aangedrongen.
De Nederlandse Ambassade in Teheran ontving medio augustus informatie uit niet-officiële bron waarin werd gesteld dat een rechterlijke veroordeling van betrokkene op korte termijn verwachtbaar is en dat daarbij de mogelijkheid aanwezig is dat een ter dood veroordeling zal worden uitgesproken. Hierop heeft de Ambassade instructie gekregen om op korte termijn een demarche uit te voeren. Deze demarche is recent uitgevoerd op het niveau van Directeur Generaal bij het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door de Ambassade is bij deze demarche de wens herhaald om toegang tot en nadere informatie over betrokkene te krijgen en is verontrusting uitgesproken over de volgens diverse berichten geuite beschuldigingen en eventuele strafmaat alsmede over berichten als zou betrokkene geen bijstand hebben van onafhankelijke advocaat. Wederom is verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand en is aangedrongen op een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang.
Zeer recent is, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op hoog ambtelijk niveau contact geweest met de Iraanse ambassadeur in Den Haag. Daarbij is namens mij naar voren gebracht dat, voor zo ver Nederland bekend is, betrokkene nog niet de beschikking heeft over een advocaat van haar keus en is bij de ambassadeur er op aangedrongen zijn autoriteiten te informeren dat Nederland het van het grootste belang acht dat betrokkene een eerlijk proces krijgt. Een «fair trial» vereist, overeenkomstig algemeen en internationaal aanvaarde normen, dat een verdachte zich kan laten bijstaan door een advocaat van zijn/haar keus. Wederom is benadrukt dat Nederland betrokkene consulair wenst bij te staan, gezien haar Nederlandse nationaliteit.
De reactie van de respectieve vertegenwoordigers van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken op deze punten is zonder uitzondering dat Iran betrokkene beschouwt als Iraniër en op die grond weigert informatie aan derden te geven over het strafproces en detentie. Het Iraanse Ministerie liet eveneens weten dat het de ambassade niet toestaat consulaire bijstand te verlenen.
Deze opvatting als zou de Nederlandse nationaliteit van deze bipatride Iraniër irrelevant zijn wordt door mij niet aanvaard en wordt bij elke voorkomende gelegenheid betwist.
In praktische zin betekent deze non-coöperatieve houding van de Iraanse autoriteiten echter op dit moment dat ik geen formele bevestiging heb van de redenen van de arrestatie van betrokkene en evenmin van de formele aanklacht tegen haar en de datum van een proces.
Heeft u bij de Iraanse autoriteiten en de Iraanse ambassadeur navraag gedaan over de positie van de gedetineerde en aangedrongen op een eerlijk proces?
Zie antwoord vraag 1.
Is bekend wanneer mevrouw Bahrami wordt voorgeleid? Is er al een datum bekend wanneer haar proces zal beginnen? Zal de ambassade alles in het werk stellen om haar proces bij te wonen en te monitoren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om erachter te komen in welke omstandigheden mevrouw Bahrami verkeert en hoe ze er aan toe is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de (in Nederland verkerende) familie van mevrouw Bahrami te spreken en hen te verzekeren dat u er alles aan zult doen om te zorgen dat mevrouw Bahrami een eerlijk procesgang in Iran krijgt en zoveel consulaire bijstand als mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken er alles aan om bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke procesgang en wordt met nadruk verzocht om toegang tot betrokkene voor het verlenen van consulaire bijstand. Met het oog op de privacy van betrokkenen kan ik geen uitspraken doen over eventuele contacten met familieleden van de gedetineerde.
Bent u bereid juridische ondersteuning aan mevrouw Bahrami aan te bieden voor haar Iraanse proces? Zo nee, waarom niet?
Het is niet gebruikelijk dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend, waaronder ook is begrepen het toezicht op een correcte behandeling in detentie en op een zorgvuldige rechtsgang. Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, is door de Ambassade in Teheran veel in het werk gesteld om deze bijstand te kunnen verlenen. In de contacten met de Iraanse autoriteiten over deze kwestie is ook met nadruk gewezen op het elementaire recht van betrokkene om te worden bijgestaan door een advocaat van eigen keuze.
Bent u bereid in EU-verband bij de Iraanse autoriteiten aan te dringen op een eerlijke behandeling van in Iran gedetineerde politieke gevangenen met een Europees paspoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik sta zeker positief tegenover een dergelijk optreden in EU-verband. Op dit moment wordt een EU-demarche in Teheran voorbereid die op korte termijn moet plaatsvinden. Nederland zal bepleiten dat daarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor betrokken Nederlandse gedetineerde en zal worden aangedrongen op een eerlijke rechtsgang.
Kunt u deze vragen binnen een dag beantwoorden?
Ja
Het niet melden van de dood van kinderen door artsen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Arts meldt dood kind vaak niet»?1
Ja.
Is het waar dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard een lijkschouwer in te schakelen? Kunt u aangeven hoeveel meldingen vanaf het in werking treden van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging op 1 januari 2010 tot nu toe, zijn gedaan?
De bewering dat veel behandelend artsen zich niet aan de verplichting houden om bij overlijden van minderjarigen standaard contact op te nemen met een gemeentelijk lijkschouwer, wordt in het artikel niet onderbouwd. De betrokken departementen hebben dergelijke signalen niet ontvangen. Het aantal meldingen wordt niet bijgehouden, zodat hierover geen gegevens bekend zijn.
Kunt u uiteenzetten hoe het niet melden van de dood van een kind nu in de praktijk uitpakt? Is het zo dat wanneer een arts geen melding maakt van het overlijden van een kind, deze arts een verklaring van natuurlijke dood afgeeft ondanks het feit dat dit niet zeker is? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit gebeurt en dat kinderen worden gecremeerd of begraven zonder dat bekend is wat de doodsoorzaak is?
De behandelend arts mag slechts een verklaring van overlijden afgeven indien hij ervan overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak (artikel 7, eerste lid, Wlb). In geval van een overleden minderjarige kan de behandelend arts de verklaring van overlijden slechts afgeven na overleg met de gemeentelijk lijkschouwer (artikel 10a, eerste lid, Wlb). Dit overleg is erop gericht de overtuiging van de behandelend arts dat er sprake is van een natuurlijk overlijden, te toetsen. Zonder dit overleg is het dus louter de eigen overtuiging van de behandelend arts waarop de verklaring van overlijden steunt. Hoewel het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer een verbetering ten opzichte van de oude procedure inhoudt, kan ook dan nooit in 100% van de gevallen volstrekte zekerheid over de doodsoorzaak bestaan, vandaar ook de introductie van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Het kabinet is vanzelfsprekend van mening dat in alle gevallen van overlijden van minderjarigen – conform de wet – het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer dient plaats te vinden, om de grootst mogelijke kans te creëren dat niet ten onrechte een verklaring van overlijden wordt afgegeven, en dus lijkbezorging plaatsvindt zonder helderheid over de doodsoorzaak.
Is het afgeven van een verklaring van een natuurlijke dood zonder dit met zekerheid te kunnen vaststellen juridisch mogelijk? Zo nee, wat zijn de juridische en tuchtrechtelijke mogelijkheden om zulke artsen te vervolgen? Deelt u de mening dat het niet melden van de dood van een kind bij een lijkschouwer in strijd is met de Wet op de lijkbezorging? Zo ja, welke sancties staan hiertegenover?
Het afgeven van een verklaring van overlijden zonder dat de behandelend arts de overtuiging heeft dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, is een strafbaar feit. Op deze overtreding staat ingevolge artikel 81, onder 1°, Wlb een hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie. Zoals gesteld is bepalend of de behandelend arts de overtuiging heeft dat het overlijden een natuurlijke oorzaak heeft; is dat het geval, dan mag hij rechtens een verklaring van overlijden afgeven. Het verplichte contact met de gemeentelijk lijkschouwer doet daar niet aan af. Wel is het evident in strijd met de wet indien geen overleg plaatsvindt. Dit is echter niet strafbaar gesteld op grond van de Wlb. De arts in kwestie kan echter wel tuchtrechtelijk worden vervolgd.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak dat de wet een vooruitgang is omdat vanaf 1 januari 2010 artsen verplicht worden de dood van een kind te melden en een lijkschouwer in te schakelen? Zo ja, deelt u de mening dat deze uitspraak geen stand houdt omdat niet alle artsen zich aan de wet houden?2
Deze uitspraak houdt wel degelijk stand. Nu – overigens zonder nadere onderbouwing – wordt beweerd dat niet in alle gevallen sprake is van contact met de gemeentelijk lijkschouwer, betekent dit in ieder geval dat in veel gevallen wel degelijk contact met hem wordt opgenomen. Dat is een verbetering ten opzichte van de situatie van voor de wetswijziging, toen de gemeentelijk lijkschouwer nog niet standaard werd betrokken.
Wat vindt u ervan dat een aantal artsen geen melding maakt van het overlijden van een kind bij een lijkschouwer omdat de NODO (Nader Onderzoek Doodsoorzaak)-procedure nog steeds niet gebruikt kan worden? Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mondelinge en schriftelijke vragen van het lid Arib, waarin u de toezegging hebt gedaan dat u samen met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) in de eerste helft van dit jaar met een voorstel zou komen en de Kamer hierover zou informeren? Weet u dat het nu bijna eind augustus 2010 is en dat u uw toezegging niet nakomt?3
Dat – naar wordt gesteld – een aantal artsen geen contact opneemt met de gemeentelijk lijkschouwer omdat de NODO-procedure nog niet is ingevoerd, is betreurenswaardig. De wettelijke verplichting tot overleg met de gemeentelijk lijkschouwer staat los van de mogelijkheid tot het verrichten van een nader onderzoek naar de doodsoorzaak.4
In antwoord op mondelinge vragen d.d. 12 januari 2010 heb ik gezegd dat het de bedoeling is «dat de KNMG voor 1 april 2010 het NODO-protocol heeft uitgewerkt op de door haar aangevoerde knelpunten, want zij heeft zelf knelpunten gesignaleerd. De KNMG zal dan ook advies geven over het aantal NODO-centra. Daarna moet de besluitvorming over de implementatie van de NODO-procedure plaatsvinden. Dat zal halverwege dit jaar zijn.»5
Vervolgens heeft de Minister van Justitie en BZK, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, in antwoord op schriftelijke vragen geantwoord dat de KNMG op 20 april 2010 een advies over de inrichting van de NODO-procedure heeft opgeleverd «inclusief een herzien NODO-protocol vanwege door de KNMG aangevoerde knelpunten. De uitvoeringskosten zijn hier niet in meegenomen. Wel geeft de KNMG aan de kosten vele malen hoger in te schatten dan nu begroot zijn. Daarom wordt de komende maanden bekeken wat de reële kosten zijn en hoe de tariefstructuur ingericht moet worden. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen een besluit nemen over het vervolg van de NODO-procedure. Over dit besluit zal ik uw Kamer informeren.»6
Momenteel worden door een onafhankelijk bureau de uitvoeringskosten van de NODO-procedure berekend. Het definitieve rapport wordt eind september 2010 opgeleverd. Vervolgens zullen de betrokken bewindspersonen op basis hiervan een besluit nemen over het vervolg.
Wat vindt u ervan dat wanneer artsen nu melding maken van de dood van een kind en een lijkschouwer inschakelen er geen NODO-procedure kan worden gevolgd omdat deze er simpelweg nog niet is? Klopt het dat door het ontbreken van een NODO-procedure nu geen neutraal medisch onderzoek kan plaatsvinden en dat het Openbaar Ministerie tot een gerechtelijke sectie kan overgaan? Deelt u de mening dat dit voor ouders zeer belastend kan zijn? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit zo snel mogelijk te voorkomen?
Vanzelfsprekend betreurt het kabinet het dat de invoering van de NODO-procedure is vertraagd. Nu de NODO-procedure nog niet van kracht is, is de situatie op dit punt niet anders dan voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Wlb per 1 januari jl. Er bestaat de mogelijkheid tot het verrichten van een neutraal medisch onderzoek naar de doodsoorzaak (een zgn. klinische obductie) indien de betrokken arts en de ouders dat belangrijk vinden. Daarnaast kan, bij het vermoeden van een strafbaar feit, een gerechtelijke sectie plaatsvinden.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts te betrekken die kindermishandeling en verwaarlozing kan uitsluiten? Zo ja, waarom wordt dan tenminste geen haast gemaakt met het invoeren van de NODO-procedure?
Het kabinet is nog steeds van mening dat het disproportioneel zou zijn bij ieder overlijden van een minderjarige een forensisch arts de lijkschouw te laten verrichten en verwijst hierbij naar de behandeling in het parlement van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de lijkbezorging (30 696), waarbij dit uitvoerig aan de orde is gekomen. Zoals ook uit het antwoord op vraag 7 moge blijken, betreurt het kabinet het dat de NODO-procedure nog niet in werking heeft kunnen treden. Het kabinet draagt er aan bij dat dit spoedig doch verantwoord alsnog het geval is. Zoals gezegd in antwoord op vraag 6 wordt nog gewacht op een onderzoek naar de kosten alvorens een besluit over de invoering van de NODO-procedure kan worden genomen.
Bent u van mening dat op dit moment voldoende waarborg bestaat om te voorkomen dat gevallen van verwaarlozing of mishandeling van minderjarigen onopgemerkt blijven? Zo ja, waarop baseert u dit? Bent u derhalve van mening dat (huis)artsen over voldoende kennis en ervaring beschikken om een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling in alle gevallen te herkennen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar het antwoord op eerdere schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en BZK en de Minister voor Jeugd en Gezin d.d. 10 juni 2010.7
Wat betreft het constateren van een niet-natuurlijke dood ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling is de invoering van het verplichte contact tussen behandelend arts en gemeentelijk lijkschouwer per 1 januari jl. een eerste stap in de verbetering van het achterhalen van de doodsoorzaak van minderjarigen. De behandelend arts kan niet langer geheel zelfstandig een verklaring van overlijden afgeven; zijn overtuiging dat het overlijden het gevolg is van een natuurlijke oorzaak, wordt getoetst in het overleg dat hij met de gemeentelijk lijkschouwer heeft. Het kunnen vaststellen van de doodsoorzaak maakt deel uit van de basisopleiding tot arts. Bovendien heeft ongeveer de helft van de gemeentelijke lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts gevolgd. Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers hieraan moeten voldoen, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. Om zoveel mogelijk gevallen van overlijden ten gevolge van verwaarlozing of mishandeling te signaleren, is het uiteraard gewenst dat ook de NODO-procedure wordt ingevoerd.
Bent u bereid deze vragen voor vrijdag 2 september 2010 te beantwoorden?
Zoals altijd wordt er naar gestreefd de vragen zo spoedig mogelijk binnen drie weken te beantwoorden; vanwege de vereiste afstemming is 2 september echter onmogelijk gebleken.
Het in opspraak raken van artsen in ziekenhuizen te Amstelveen, Emmen, Enschede en Purmerend die jarenlang hun gang konden gaan |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat slecht functionerende artsen jarenlang door kunnen gaan met behandelingen en daarbij veel patiënten zwaar duperen?
Zoals ik uw kamer al heb laten weten in de brief «Stand van zaken toezeggingen AO IGZ en toezicht met betrekking tot medisch specialistisch handelen (31 maart 2010)» zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. In deze brief heb ik de maatregelen beschreven die ik hiervoor heb genomen. Daarnaast staan in de brief de verantwoordelijkheden voor de beroepsgroep en de instelling/Raad van Bestuur in geval van disfunctioneren beschreven. Tot slot is beschreven hoe de IGZ hierop toeziet en handhaaft. Ik heb hierbij de «Interne IGZ-richtlijn omgaan met signalen over disfunctioneren van medisch specialisten» toegevoegd en op zeer korte termijn stuur ik u de nieuwe werkwijze van de IGZ inzake beroepsbeperkende maatregelen disfunctionerende beroepsbeoefenaren.
Deelt u de mening dat de collegiale toetsing te vrijblijvend is?
Ja, hoewel ik groot belang hecht aan collegiale toetsing deel ik uw mening dat alleen collegiale toetsing te vrijblijvend is. Ook de Raad van Bestuur en het toezicht van de IGZ spelen een belangrijke rol. De verschillende verantwoordelijkheden staan in mijn brief van 31 maart beschreven.
Acht u het wenselijk dat er een meldplicht komt voor artsen die constateren, of zelfs maar vermoeden, dat een collega slecht functioneert?
Zoals u in mijn brief van 31 maart kunt lezen zijn er al veel stappen gezet om disfunctioneren van artsen in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Een voorbeeld hiervan is het Kwaliteitskader Medisch Specialisten 2010 van de Orde van Medisch specialisten waarin wordt beschreven dat de medisch specialist een verantwoordelijkheid heeft actief te handelen indien hij opmerkt dat een collega geen goede zorg verleent. Daarnaast is binnen de medische wereld een cultuuromslag gaande wat betreft het bespreekbaar maken van het functioneren van de zorgverlener en het maken van vermijdbare fouten. In de ziekenhuizen is hier aandacht voor door onder andere het veilig melden van incidenten binnen het veiligheidsmanagementsysteem (VMS). Deze en andere genomen maatregelen maken dat ik het niet wenselijk acht om een door u voorgestelde meldplicht in te voeren.
Welke rol spelen de beroepsgroep en de beroepsvereniging hierin?
Voor de rol die de beroepsgroep en beroepsvereniging speelt verwijs ik naar de eerdergenoemde brief van 31 maart.
Welke mogelijkheden had de directie van het Waterlandziekenhuis om het disfunctioneren van de orthopedisch chirurg te voorkomen?1
De Raad van Bestuur wordt op de hoogte gehouden door de klachtenfunctionaris en klachtencommissie van klachten, en in het geval er een claim ligt van patiënten. Daarnaast functioneert de specialist binnen een maatschap. Indien er problemen zijn dan wordt dit, vaak middels het stafbestuur, besproken met de Raad van Bestuur. In dit geval ontbrak het aan concrete signalen.
De maatregelen die in mijn brief van 31 maart zijn beschreven leiden ertoe dat de Raad van Bestuur beter toegerust is om disfunctioneren in een vroegtijdig stadium te signaleren en passende maatregelen te nemen. Signalen over disfunctioneren komen daardoor sneller bij een Raad van Bestuur terecht. Een voorbeeld hiervan is het besluit dat de Wetenschappelijke verenigingen van de erkende medisch specialismen in december 2009 hebben genomen, dat per 2010 de conclusies en aanbevelingen van de visitatierapporten ter beschikking worden gesteld aan de Raden van Bestuur. Hiermee hebben Raden van Bestuur een extra handvat om hun eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg waar te maken.
Waarom heeft de directie van het ziekenhuis pas na uitspraken van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam besloten een onderzoek in te stellen?1
Voor zover nu is gebleken had de directie van het ziekenhuis daarvóór geen reden om een onderzoek in te stellen. De patiënten die zich tot het tuchtcollege hadden gewend, hadden geen klacht ingediend bij het ziekenhuis. In het verleden zijn er geen onevenredig aantal klachten en geen zodanig ernstige klachten bij de klachtencommissie binnen gekomen over deze specialist.
Het ziekenhuis had niet eerder signalen ontvangen die er op duidden dat hij niet goed zou functioneren, behalve de waarschuwing in 2008, waarop de specialist adequate maatregelen heeft genomen. Het rugcentrum had zelfs recent nog een prijs gekregen.
De recente waarschuwing van het tuchtcollege dateert van maart 2010. De specialist is hiertegen in beroep gegaan, en deze procedure moet nog volgen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft vervolgens een onafhankelijke onderzoekscommissie ingesteld naar de organisatie en kwaliteit van de zorg die door de specialist werd verleend. Met de betreffende specialist werd afgesproken dat hij gedurende het onderzoek geen rugpatiënten zou zien of behandelen. Vanaf eind april heeft de specialist besloten zijn praktijkvoering tijdelijk te staken.
Op 8 juli bracht de commissie haar rapport uit. Hieruit bleek dat de betreffende specialist door wijze van praktijkvoering en verslaglegging een risico vormde voor het ziekenhuis. Op 2 augustus j.l. is vervolgens de toelatingsovereenkomst met de betreffende specialist tot het ziekenhuis met onmiddellijke ingang opgezegd.
Was de ziekenhuisdirectie op de hoogte van het feit dat de orthopedisch chirurg een omstreden experimentele behandelmethode toepaste?1
Nee.
De behandelmethode die de chirurg toepaste, is niet standaard. Patiënten die zich tot hem wendden hadden niet altijd de eenvoudigste rugklachten die door standaard methoden behandeld konden worden. Het is een vrij nieuwe ingreep die nog niet evidence based is. Het is de vraag of de Raad van Bestuur zich dat realiseerde. Het feit dat de zorgverzekeraar het rugcentrum steunde en ook deze ingreep vergoedde gaf ook de Raad van Bestuur het vertrouwen dat het hier om een ingreep ging die niet omstreden is.
De orthopeed is met name tekort geschoten in het adequaat voorlichten van patiënten over de aard van de ingreep, de risico’s, mogelijkheden en ook noodzaak tot systematische follow-up van deze operatietechniek.
Is het bericht waar dat collega-orthopedisch chirurgen zeer kritisch waren over de gekozen behandelmethode? Zo ja, waar hadden zij dit moeten melden?1
De collega-orthopeden uit het ziekenhuis hielden zich niet bezig met rugoperaties en hebben zich hierover niet geuit. Uit de uitspraak van de commissie die het ziekenhuis heeft ingesteld, blijkt dat hierover door deze deskundigen kritisch wordt gedacht. Het is duidelijk dat de techniek slechts bij bepaalde indicaties kan worden toegepast en nog geëvalueerd dient te worden.
Was de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de toepassing van deze methode door de orthopedisch chirurg?1
Er waren geen signalen bij de inspectie binnen gekomen hierover. De uitspraak bij de tuchtzaak in 2008 betrof met name het ontbreken van adequate voorlichting en verslaglegging.
Heeft de Inspectie meldingen ontvangen over het disfunctioneren van deze orthopedisch chirurg?1 Zo ja, wanneer zijn deze meldingen ontvangen en welke actie heeft de Inspectie hierop ondernomen?
De inspectie heeft de afgelopen 10 jaar geen klachten van patiënten of meldingen van het ziekenhuis over deze arts gekregen. In 1994 is er voor het laatst een klacht bij de inspectie binnen gekomen over deze specialist, welke adequaat door het ziekenhuis werd behandeld. In deze casus ging het om het feit dat de orthopeed weigerde een bepaalde rugoperatie te doen.
Wel sprak het tuchtcollege in 2008 een waarschuwing uit. Naar aanleiding hiervan heeft de inspectie contact opgenomen met de specialist. Uit correspondentie van de IGZ met de specialist naar aanleiding van deze uitspraak bleek dat hij hierop adequate maatregelen had genomen. Nieuwe problemen kwamen aan het licht door twee uitspraken van het regionale tuchtcollege in maart 2010. Dit signaal is door IGZ vrijwel direct met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis besproken.
Welke maatregelen heeft de ziekenhuisdirectie genomen nadat de orthopedisch chirurg in oktober 2008 een waarschuwing kreeg van het Regionaal Tuchtcollege?1
Door de toenmalige raad van bestuur is na de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege in oktober 2008 gesproken over de verbeteracties die door de betrokken orthopeed dienden te worden doorgevoerd. De betrokken specialist heeft een uitgebreide lijst van maatregelen die hij genomen had overlegd aan de IGZ en de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Vervolgens bleek uit de kwaliteitsvisitatie van de wetenschappelijke vereniging in 2008, die de Raad van Bestuur bereikte, dat er geen aanleiding was tot onrust.
Welke maatregelen kan de Inspectie nemen als een praktiserend arts een waarschuwing heeft gekregen, en welke maatregelen zijn in dit specifieke geval genomen?1
De inspectie beoordeelt de uitspraken van het tuchtcollege en gaat na of er meerdere signalen zijn binnen gekomen. Afhankelijk van de aard en recidive van de problematiek waar een waarschuwing of berisping voor is gegeven, zal zij de arts hier schriftelijk of mondeling op aanspreken. Zij spreekt de specialist en, indien hier aanleiding toe bestaat ook de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over de waarschuwing, en de maatregelen die zijn genomen om herhaling te voorkomen. Zie verder bij vraag 10.
De borg die scholen vragen voor gratis schoolboeken |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat scholen voor voortgezet onderwijs massaal de afspraken over de borg voor gratis schoolboeken negeren?1
Recent heb ik hierover vragen van uw Kamer beantwoord (Vergaderjaar 2009–2010 Vraagnummer 2010Z10686). Hierin heb ik aangegeven dat de afspraken over borg niet overtreden worden, als aan twee voorwaarden wordt voldaan:
Zie ook de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3148, 3513, en 3760 en vergaderjaar 2009–2010, nr. 910 en 2501).
Wat gaat u ondernemen met de (zwarte) lijst van scholen die de regels overtreden, die de Vereniging Openbaar Onderwijs bij u heeft ingediend, behalve de onderwijsinspectie erop laten toezien?
Ik wil benadrukken dat ook andere partijen een rol hebben bij het schoolkostenbeleid van de school. Om de schoolkosten voor ouders beheersbaar te houden, dienen scholen, de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad, individuele ouders, ouderverenigingen en de VO-raad hun verantwoordelijkheid te nemen. De betrokkenheid van de ouders bij de kosten die scholen in rekening brengen dient wel verbeterd te worden. Hier blijf ik aandacht aan besteden in mijn gesprekken met de VO-raad en de ouderorganisaties.
Echter, de inspectie is de aangewezen instantie die toeziet op de naleving van wet- en regelgeving. Op mijn verzoek zal de inspectie de meldingen van de VOO onderzoeken.
Zij zal handhavend optreden als dat nodig is.
Vindt u dat een borg van meestal zo’n € 75, maar die in een enkel geval wel oploopt tot € 200, recht doet aan de geest van de wet inzake het om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs?2
Ja. Het is toegestaan dat een school een borg vraagt om ervoor te zorgen dat leerlingen zorgvuldig met het eigendom van de school omgaan. Dit stond al in het plan van aanpak voor de «gratis schoolboeken» die uw Kamer in 2006 ontving (Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78, bijlage). Uw Kamer heeft ook tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer zelf expliciet gevraagd om borg voor «gratis schoolboeken» mogelijk te maken om te zorgen dat kinderen netjes met de schoolboeken om gaan (Handelingen 2007–2008, nr. 59, pag. 4140–4169). Ook heeft OCW in samenwerking met alle ouderverenigingen, inclusief de VOO die u in vorige vraag aanhaalt, een brochure gemaakt waarin duidelijk staat dat een borg toegestaan is (Kamerstuk 2008–2009, 31 325, nr. 31, bijlage). Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad ingestemd heeft met een borgregeling, ga ik er van uit dat deze maatregel voldoende draagvlak heeft onder de ouders van die school. Scholen zijn op grond van de wet verplicht er voor te zorgen dat de leerlingen aan het begin van het schooljaar hun schoolboeken hebben, ook als ouders bij de school kenbaar hebben gemaakt dat zij de borg niet kunnen of willen betalen. Ik verwacht van scholen dat zij een regeling treffen voor ouders die de borg niet kunnen of willen betalen en dat de school helder communiceert naar ouders over deze regeling. Als aan deze voorwaarden voldaan is dan zal ik niet optreden tegen scholen die de borg verwerkt hebben in de bestelprocedures voor «gratis schoolboeken». Welk bedrag voor een borg redelijk is, bepaalt een school in instemming met de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad. Ik heb begrepen dat scholen gemiddeld € 75 als borg vragen. Dit lijkt mij een redelijk bedrag.
Betekenen borgen van zulke hoogtes dat minder draagkrachtige ouders die in het verleden in aanmerking kwamen voor een toelage in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) per saldo met de invoering van de gratis schoolboeken erop zijn achteruitgegaan?
Nee, ouders krijgen immers de borg terug als er geen schade aan de schoolboeken is. Daarnaast dient de school ouders te informeren over hoe zij de schoolboeken krijgen als zij de borg niet kunnen betalen (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Hebben de medezeggenschapsraden op de betrokken scholen telkens ingestemd met de hoogte van de borg die de scholen vragen?
Dat is mij op dit moment niet bekend, maar de inspectie van het onderwijs betrekt dit in haar onderzoek. Als de oudergeleding van de Medezeggenschapsraad niet heeft ingestemd, wordt de school hier op aangesproken.
Neemt u het advies van de Vereniging Openbaar Onderwijs aan individuele ouders over om de rekening gewoon niet te betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik neem het advies van de VOO niet over omdat ik van mening ben dat de borg een goed middel is om schade te voorkomen. Als de MR heeft ingestemd met de borg, dan ga ik ervan uit dat dit door de meeste ouders gesteund wordt. Een individuele ouder kan echter in het uiterste geval weigeren om de borg te betalen (zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 910). Het is aan de school om hier een regeling voor te treffen.
De kosten van een verblijfsvergunning voor Nederlanders in Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de kosten voor een verblijfsvergunning voor Nederlanders in Turkije kunnen oplopen tot 40 euro per maand, en tot bijna 500 euro per jaar?1
Nederlanders betalen voor de eerste maand € 40,– voor hun verblijfsvergunning en voor de volgende elf maanden € 35,– per maand. Dit komt neer op een bedrag van € 425,– per jaar.
Is het waar dat de kosten voor eenzelfde verblijfsvergunning voor ingezetenen van lidstaten van de Europese Unie (EU), bijvoorbeeld België, slechts 1 euro per maand en voor Duitsland slechts 4 euro per maand zijn? Wat is de reden voor deze enorme verschillen?
Ja. Deze bedragen zijn gebaseerd op reciprociteit.
Gelden deze verschillen in benadering van EU-burgers ook voor de visa die door de Turkse overheid aan vakantiegangers worden verstrekt?
Nee, alle vakantiegangers uit de EU betalen dezelfde kosten voor een visum aan de grens, namelijk € 15,–.
Nu een Rotterdamse rechtbank heeft gemeend op basis van associatieverdragen te kunnen concluderen dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen EU-burgers en mensen met een Turkse nationaliteit als het gaat om inburgeringcursussen, hoe verklaart u dan dat Turkije wel verschil maakt tussen EU-burgers als het gaat om de kosten van verblijfsvergunningen?
Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 12 augustus 2010, nr. 08/4934. Het is derhalve te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan deze uitspraak. Het onderscheid tussen EU-landen in de hoogte van de leges voor een verblijfsvergunning in Turkije is, zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2, gebaseerd op reciprociteit.
Ondanks het feit dat Turkije autonoom is, en dus naar eigen goeddunken visa en verblijfsvergunningen kan verlenen, mag wat u betreft verondersteld worden dat Turkije EU-inwoners gelijk behandelt tegen de achtergrond van de Turkse wens tot toetreding tot de EU? Zou u een gelijke behandeling van EU-burgers als het gaat om visa en verblijfvergunningen willen aankaarten bij de Turkse regering en de onderhandelaars van de Europese Commissie?
De hoogte van leges voor Nederlandse onderdanen is gebaseerd op de hoogte van de leges die Nederland oplegt aan (o.a.) Turkse onderdanen. Nu als gevolg van een recent arrest2 de Nederlandse leges voor alle soorten verblijfsvergunningen van Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatierecht EU-Turkije zijn verlaagd, is Nederland in gesprek met de Turkse autoriteiten over de hoogte van de leges die Turkije heft.
Het tekort aan rechters |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tekort aan rechters»?1 Hoe ernstig is het tekort aan rechters precies? Wat is de omvang van het probleem? In welke arrondissementen zijn er te weinig rechters? Is er slechts een probleem met civiele zaken of ook bij andere rechtsgebieden?
Door de economische crisis is het aantal civiele zaken toegenomen. De instroom van zaken is dit jaar echter niet zo sterk gestegen als verwacht.
Sommige rechtbanken hebben weliswaar tijdelijk moeite om de grote toestroom van zaken op te vangen, maar de Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat er, zowel in de civiele sector als in andere sectoren, op dit moment geen sprake is van een structureel tekort aan rechters, zoals in het bericht gesuggereerd.
Was dit tekort aan rechters niet te voorzien geweest, nu voorspeld was dat het aantal zaken door de financieel-economische crisis zou gaan toenemen? Op welke wijze is daarop geanticipeerd?
De toename van het aantal zaken is voorzien en dit is ook gemeld in de Begroting 2010. De Rechtspraak heeft, anticiperend op bovenstaande verwachte stijging van zaaksinstroom, per arrondissement en per rechtsgebied in kaart gebracht wat de mogelijk toekomstige personele knelpunten zijn en neemt op grond hiervan maatregelen op het gebied van personeelsplanning. De Rechtspraak heeft goed zicht op het verwachte toekomstige verloop van personeel, waaronder rechters. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat zijn nu de gemiddelde doorlooptijden in de arrondissementen waar het tekort aan rechters het grootst is?
Ik verwijs daartoe naar de meest recente gegevens over doorlooptijden zoals die zijn opgenomen in het openbare Jaarverslag van de Rechtspraak 2009 (het landelijke beeld) en het rapport Kengetallen Gerechten 2009 (beeld per gerecht). Deze zijn beschikbaar via www.rechtspraak.nl.
Welke maatregelen worden nu genomen om de wachttijden binnen de perken te houden, zodat burgers en bedrijven niet onredelijk lang op een rechterlijke uitspraak hoeven te wachten?
Voor de korte termijn worden indien noodzakelijk rechters-plaatsvervanger
ingeschakeld en werken rechtbanken samen door zaken van de zwaarbelaste rechtbanken over te hevelen naar andere rechtbanken.
Voor de langere termijn onderzoekt de Rechtspraak nieuwe vormen van instroom in een rechterlijke functie.
Het bericht dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geld van de krachtwijken in zou willen zetten in de krimpgebieden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin wordt gemeld dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geld uit de krachtwijken in wil zetten in de krimpgebieden?1
Ja.
Bent u het eens met deze uitspraak van de staatssecretaris of betreft dit een nieuwe uitglijder van deze staatssecretaris, zoals toen ze de voor krimpgebieden schadelijke uitspraak deed dat mensen beter geen huis in die gebieden zouden kunnen kopen? Die uitspraak is direct daarna rechtgezet, zal dit nu weer gebeuren?
De staatssecretaris en de minister voor WWI hebben, in tegenstelling tot wat in het bovengenoemde bericht werd gesuggereerd, altijd zowel gepleit voor geld voor de krimpgebieden als voor geld voor de wijken. Tevens heeft zij ervoor gepleit om na te denken over een andere vorm van bekostiging van de wijken- en krimpproblematiek. De problemen in krimpgebieden vragen evenals de aandachtswijken terecht om investeringen. Overigens heeft ook de vorige minister voor WWI deze lijn gesteund. Er is hier geen sprake van een of-of situatie.
Het kabinet heeft zich daarom – samen met gemeenten en corporaties – niet voor niets 10 jaar gecommitteerd aan de ambities. Daarnaast hebben het rijk, provincies en gemeenten een gezamenlijk Actieplan Bevolkingsdaling opgesteld om de leefbaarheid te verbeteren in krimpgebieden waar de bevolking daalt.
Om welke bedragen zou het gaan, aangezien de hoeveelheid middelen bestemd voor de krachtwijken na komend jaar al afneemt? Hoeveel is daar volgens de staatssecretaris vrij te spelen? Klopt die inschatting van de staatssecretaris naar uw mening? Zijn er nog middelen «over» die nog niet zijn verdeeld over de wijken of waar anderszins nog geen verplichtingen over zijn aangegaan? Zo ja, waarom is dat het geval?
Vanuit het rijk is voor de wijkenaanpak € 300 miljoen beschikbaar gesteld voor de periode 2008–2010, corporaties investeren € 250 miljoen per jaar in de periode 2007–2017 en zijn er vanuit departementen ook middelen beschikbaar voor o.a. combinatiefuncties, wijkagenten, groen en conciërges. Gemeenten en corporaties bepalen op lokaal niveau dus zelfstandig hoe en voor welke doelen deze middelen worden ingezet. Hier heeft het kabinet geen invloed op. Er is dus geen sprake van middelen die nog over zijn of waar nog geen verplichtingen voor zijn aangegaan.
Deelt u de mening dat, voor een succesvolle aanpak van de problemen in de krachtwijken, een op die wijken gericht en stabiel beleid nodig is? Deelt u de mening dat daarom ook de financiële investeringen, de zogenaamde Vogelaargelden, nodig blijven om de problemen aan te pakken?
Ja, de problemen in aandachtswijken zijn zo complex en hardnekkig dat alleen een geconcentreerde en langdurige aanpak werkt. Door gebiedsgericht en op wijkniveau samen met de bewoners problemen tegelijkertijd fysiek en sociaal aan te pakken, boeken we voortgang. Daarom blijft het belangrijk dat de financiële middelen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, worden ingezet voor de wijkenaanpak.
Kunt u uitleggen waarom het extra geld dat volgens de staatssecretaris ingezet moet worden in krimpgebieden, moet worden gehaald uit de middelen die worden ingezet voor het verbeteren van de wijken waar de meeste problemen bij elkaar komen en niet bij de mensen met de hoogste inkomens?
Corporaties investeren € 250 miljoen per jaar in de aandachtswijken. Hiervan bestaat € 75 miljoen uit bijzondere projectsteun die wordt opgebracht door corporaties van buiten de 40 wijken. Mijn ambtsvoorganger, de heer Van der Laan, heeft eerder al aangegeven dat hij overwoog om krimpregio’s die voor een grote opgave staan en nauwelijks verdiencapaciteit hebben vrij te stellen van bijdrage aan de bijzondere projectsteun. Deze regeling moet nog worden geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan kan bekeken worden of en hoe deze regeling zal worden voortgezet dan wel zal worden aangepast.
Brandveiligheid in veestallen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de EenVandaag uitzending op 9 augustus 2010 over brandveiligheid in veestallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Wakker Dier dat door een maas in de wet, zijnde het niet aansluiten van het Bouwbesluit 2003 op de in 2007 gewijzigde Woningwet en de VROM-richtlijn, dieren in veestallen evenveel bescherming krijgen tegen brand als levenloze industrie en dat hierdoor alleen al dit jaar meer dan 117 000 kippen, varkens en koeien levend verbrand zijn?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Stichting Wakker Dier baseert haar stelling op een uitspraak van de Rechtbank ‘s Hertogenbosch1 van 22 juli 2010 aangaande een bouwvergunning van een zeugen-/biggenstal waartegen zij beroep had ingesteld. De bedoelde wijziging van de Woningwet in 2007 betreft de introductie van een algemene zorgplicht in artikel 1a. Deze zorgplicht fungeert als een vangnetbepaling op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders handhavend kan optreden als sprake is van een gevaar voor de gezondheid of veiligheid die niet is voorzien in het Bouwbesluit 2003 of andersoortige wetgeving. In de memorie van toelichting bij deze Woningwetwijziging (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 392, nr. 3) is toegelicht dat het begrip gevaar voor de gezondheid of veiligheiduit artikel 1a een ruime betekenis heeft en zowel betrekking heeft op personen, dieren en goederen. De Rechtbank ’s Hertogenbosch heeft op basis hiervan nu geoordeeld dat de veiligheid en gezondheid van dieren een belang is dat door de gewijzigde Woningwet wordt bestreken en dat hieruit volgt dat in het Bouwbesluit 2003 normen kunnen worden gesteld met het oog op dit belang. Dit oordeel vormt voor Stichting Wakker Dier de grond voor haar stelling dat er een maas in de wet zit.
Ik deel dit niet en heb hierbij de volgende overwegingen:
De bouwregelgeving die volgt uit de Woningwet is primair bedoeld voor de veiligheid en gezondheid van personen. Bouwwerken die veilig en gezond zijn voor personen zijn echter ook in bepaalde mate veilig en gezond voor dieren. Bij de uitspraak van de rechtbank ging het bijvoorbeeld om de grote van een brandcompartiment van een veestal. De eisen die het Bouwbesluit 2003 hieraan stelt, zijn afgestemd op de veiligheid van de personen die zich buiten het brandcompartiment bevinden, maar zullen ook een positieve invloed hebben op de veiligheid van de daar aanwezige dieren. Hetzelfde gaat op voor de veiligheid van de daar aanwezige goederen.
De in de vraag genoemde VROM-richtlijn betreft, uitgaande van de uitspraak van de rechtbank, de leidraad «Beheersbaarheid van brand 2007» (hierna: de BvB) die is opgesteld in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie. De BvB kan worden gebruikt bij de beoordeling of grote brandcompartimenten voldoen aan de functionele eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt met betrekking tot de beheersbaarheid van brand. Het is een hulpmiddel voor ontwerpers en toetsers en geen regelgeving. De BvB is voor dierenverblijven zoals veestallen bruikbaar tot brandcompartimenten van 2 500 m2. Dit betekent echter niet dat grotere brandcompartimenten voor veestallen niet mogelijk zijn op grond van het Bouwbesluit 2003. Het is uiteindelijk aan burgemeester en wethouders om akkoord te gaan met een groter brandcompartiment. Dit is ook het oordeel geweest van de rechtbank in de betreffende zaak.
Kunt u inzichtelijk maken wat de beweegreden is geweest om het Bouwbesluit 2003 niet aan te passen na de wijziging van de Woningwet in 2007 aangaande dierenwelzijn en de wijziging van de VROM-richtlijn in 2007 aangaande beheersbaarheid van brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 3 volgt is er geen sprake van wijzigingen die moeten worden doorgevoerd in het Bouwbesluit 2003.
Kunt u inzichtelijk maken of er nog andere wijzigingen van de Woningwet in 2007 en VROM-richtlijn zijn geweest die niet in het Bouwbesluit 2003 zijn doorgevoerd?
Er is geen sprake van andere wijzigingen die niet zijn doorgevoerd in het Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat juist in de bouw van veestallen bovenal rekening gehouden zou moeten worden met het welzijn van de dieren, vooral de brandveiligheid? Zo ja, bent u bereid wet- en regelgeving hierop af te stemmen? Zo nee, waarom niet?
Over dit onderwerp zijn de afgelopen jaren eerder Kamervragen gesteld. Meest recent op 15 juli 2010 door het lid Ouwehand (PvdD). Deze zijn door de minister van LNV mede namens mij op 25 augustus 2010 (AKVL/2010/4817) beantwoord. Volledigheidshalve verwijs ik hier naar. Er is overleg gaande met de Dierenbescherming, LTO Nederland, WWI, LNV en BZK om te bezien hoe het aantal stalbranden kan worden beperkt. De Dierenbescherming en LTO Nederland hebben naar aanleiding van dit overleg een onderzoek uitgezet naar de ernst, omvang, preventie en bestrijding van brand in stallen. De resultaten van dit onderzoek worden eind deze zomer besproken met voornoemde partijen. Zodra de uitkomsten van dat overleg en het daarop betrekking hebbende standpunt van de betrokken ministers bekend zijn, zult u daarover van de zijde van het kabinet worden geïnformeerd. Naar verwachting is dit voor eind 2010.
Het artikel "Eurlings houdt EU-brief over aswolk achter" |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Is het waar dat Eurocommissaris Kallas op 30 juni 2010 onder andere aan u een brief1 gezonden heeft waarin staat dat vliegtuigpassagiers, die in april werden gedupeerd door de IJslandse aswolk, recht hebben op volledige compensatie overeenkomstig Europese Verordening 261/2004 en dat deze regels dienen te worden toepast in de hele Europese Unie, op uniforme en harmonieuze wijze?
Nee, ik ken geen brief van Eurocommissaris Kallas van 30 juni 2010.
Is het waar dat u deze brief achter hebt gehouden? Zo ja, waarom? Zo niet, hoe kan het dat KLM nog steeds wacht op een Europees standpunt?
Nee, ik heb geen brief achtergehouden. Op 23 juni 2010 heb ik uw Kamer toegezegd deze binnen twee maanden te informeren over de Europese aanpak van de passagiersrechten in verband met de aswolkproblematiek. Dat heb ik gedaan bij brief van 23 augustus 2010 (kamerstuk 21 501-33, nr. 287).
Kunt u een afschrift van deze brief per omgaande aan de Kamer zenden?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
De voorgenomen steniging van een Iraanse vrouw |
|
|
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen steniging van Sakineh Mohammadi Ashtiani wegens overspel en met het feit dat zij mogelijk wordt beschuldigd van de moord op haar man?1
Ja.
Zijn de verslagen van de gerechtelijke veroordeling van Ashtiani openbaar? Zo ja, hoe luidt de exacte beschuldiging tegen haar? Zo nee, bent u bereid bij het Iraanse regime aan te dringen op het openbaar maken van deze stukken?
Deelt u de mening dat het opleggen van de doodstraf door steniging past in een breder beeld van voortdurende mensenrechtenschendingen door het Iraanse regime?
Ja.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze verwerpelijke straf te voorkomen en bent u bereid bij de Iraanse overheid protest aan te tekenen tegen uitvoering van deze straf?
Ik deel de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om de uitvoering van deze straf te voorkomen. De Nederlandse regering en de EU roepen landen waarin de doodstraf nog wordt gehanteerd, waaronder Iran, voortdurend op de doodstraf af te schaffen danwel een moratorium op de tenuitvoerlegging daarvan af te kondigen. De EU volgt de zaak van mevrouw Ashtiani op de voet en EU-lidstaten bespreken de zaak geregeld. Op 6 juli jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani geëxecuteerd zou worden. Ook heeft de Belgische ambassadeur namens de EU op 29 augustus jl. bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft er in inmiddels in EU-verband overleg plaatsgevonden over dit onderwerp? Zo ja, tot welke acties heeft dit geleid of zal dit leiden? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp op zo kort mogelijke termijn in EU-verband te bespreken?
Zie antwoord vraag 4.
De onduidelijke eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond naar eigen bijdragen bij ziekenhuisverblijf?1
Ja.
Waarom hanteren ziekenhuizen verschillende tarieven voor televisie- en telefoonkosten? Wordt er winst gemaakt op dit soort voorzieningen voor patiënten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het landelijk? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Het is aan ziekenhuizen zelf om te bepalen of zij deze dienst willen bieden. Ik ben van mening dat, net als bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, er voor instellingen vrijheid moet zijn aanvullende diensten en producten te bieden.
De kosten die ziekenhuizen voor deze diensten maken, kunnen verschillen. Die zullen, neem ik aan, onder meer afhangen van de overeenkomst van het ziekenhuis met de aanbieder van telefonie of televisie. Of ziekenhuizen op deze diensten winst maken en hoeveel geld hier landelijk mee omgaat, is mij niet bekend.
Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) is een ziekenhuis verplicht een cliëntenraad in te stellen. Ik vind het van belang dat het ziekenhuis in samenspraak met de cliëntenraad tot een aanbod van aanvullende diensten komt dat aansluit bij de vraag van de cliënten. Bij het aanbieden van aanvullende diensten moet de basiszorg voorop staan en moet er transparantie zijn over de aangeboden diensten. Cliënten moeten van te voren weten wat de kosten zullen zijn.
Bent u van mening dat een televisie of een telefoon tot de gebruikelijke zorg in een ziekenhuis behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het dan niet vreemd dat er een eigen bijdrage voor wordt gevraagd?
Die mening ben ik niet toegedaan. Het gaat hier niet om medische zorg of om diensten en voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden. Het gaat hier dan ook niet om het betalen van een eigen bijdrage, maar om het naar eigen keuze inkopen van een dienst.
Is het waar dat dit type kosten alleen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed als ze in de verpleegprijs zijn opgenomen?2 Bent u van mening dat dit de transparantie van de ziekenhuiskosten niet ten goede komt?
Deze type kosten behoren geen onderdeel uit te maken van de verpleegprijs. Voor de transparantie van ziekenhuiskosten zijn ze ook niet relevant. Wel moet voor de cliënt transparant zijn wat de kosten zijn als de cliënt zo’n aanvullende dienst wil afnemen.
Bent u bereid dit type verblijfkosten in de Zorgverzekeringswet op te nemen, zodat deze ziekenhuiskosten in alle gevallen door de zorgverzekeraar kunnen worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat dit type kosten niet ten laste van de zorgverzekering moet komen. Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, is het geen medische zorg en zijn het ook geen diensten of voorzieningen die noodzakelijk zijn om goede medische zorg te bieden.
Wat vindt u van het pleidooi van de Consumentenbond voor duidelijke en eerlijke tarieven voor bijkomende kosten voor ziekenhuisverblijf? Bent u bereid zich in te zetten voor duidelijke en eerlijke tarieven vooraf? Bent u bereid regulerende afspraken met ziekenhuizen te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om regulerende afspraken over deze aanvullende diensten met ziekenhuizen te maken. Zoals ik bij antwoord 2 heb aangegeven, is er vrijheid om zaken die niet tot de aanspraak behoren te regelen. In de antwoorden 2 tot en met 5 heb ik aangegeven waaraan het aanbieden van de aanvullende diensten moet voldoen. Het ziekenhuis moet de cliëntenraad betrekken bij het aanbod van deze diensten en de prijs die daarvoor gevraagd wordt. Ingevolge de Wmcz neemt het ziekenhuis op een schriftelijk door de cliëntenraad uitgebracht advies geen afwijkend besluit dan nadat daarover, voor zover dat redelijkerwijze mogelijk is, ten minste eenmaal met de cliëntenraad overleg is gepleegd. Als het ziekenhuis afwijkt van het advies zal hij dat schriftelijk aan de cliëntenraad moeten motiveren. Ik ben van mening dat langs die weg de inbreng van cliënten over deze kwestie is gewaarborgd.
In dit kader is relevant dat de ziekenhuissector aan de slag is met algemene leveringsvoorwaarden. In de al beschikbare algemene voorwaarden voor de verpleging, verzorging en thuiszorg staan goede afspraken opgenomen over de aanvullende diensten. De cliënt moet vooraf goed geïnformeerd zijn en als er een geschil ontstaat over onverwachte kosten achteraf, kan de cliënt dit aankaarten bij een geschilleninstantie. Ik ondersteun dit initiatief van de sector en verwacht dat ook de ziekenhuissector komt met algemene leveringsvoorwaarden, waarin de transparantie rondom aanvullend diensten en producten een plek heeft.
Het beschikbaar stellen van woningen voor de sociale huurvoorraad |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Amsterdam besteelt eigenaar tweede huis»?1
Ja ik heb kennis genomen van het artikel.
Tevens heb ik kennis genomen van het artikel in de Volkskrant van 25 augustus 2010, waaruit blijkt dat de gemeente eerst extra juridisch advies over deze kwestie zal inwinnen en ook met mijn ministerie over de kwestie wil overleggen.
Daarnaast heb ik er kennis van genomen dat de gemeente Amsterdam heeft besloten om alle eigenaren die zijn aangeschreven een excuusbrief te sturen.
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, Sector Kanton, van 27 juli 2005 waarin de rechter heeft uitgesproken dat het hebben van twee hoofdverblijfplaatsen is toegestaan? Hoe verhoudt zich deze uitspraak met de bestaande praktijk in Amsterdam? Deelt u de mening dat gerechtelijke uitspraken dienen te worden uitgevoerd en opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven wil de gemeente Amsterdam overleg over deze kwestie. Daartoe ben ik gaarne bereid. Ik wacht eerst de gesprekken met Amsterdam en verdere informatie over deze zaak af alvorens vervolgstappen te overwegen.
Bent u bereid actie te ondernemen richting de gemeente Amsterdam om te bewerkstelligen dat deze gemeente gerechtelijke uitspraken opvolgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de praktijk in Amsterdam waarin het voorkomt dat woningcorporaties woningen uit hun woningvoorraad doorverhuren ten behoeve van hotels die daarin gasten onderbrengen? Zo nee, bent u bereid te verifiëren of dit daadwerkelijk voorkomt in Amsterdam? Indien u dit niet bent, waarom niet?
De situatie op dit punt is mij bekend. Het is woningcorporaties op grond van het Besluit beheer sociale huurwoningen niet toegestaan om zelf panden als hotel te verhuren. Wel is het onder voorwaarden voor toegelaten instellingen mogelijk om woningen aan derden te verhuren ten behoeve van de exploitatie van een hotel. In voorgaande Kamervragen ben ik hier dieper op ingegaan. Zie hiervoor ook mijn brief van 22 april 2010, kenmerk 29 453 nr. 157.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof die bekend staat als de Poolse kwestie?2 Bent u bereid na te gaan hoe de gemeente Amsterdam omgaat met de puntentelling voor de huurberekening, en of de gemeente Amsterdam zich hierbij ook houdt aan Europese richtlijnen en gerechtelijke uitspraken over deze materie? Zo nee, waarom niet?
Met deze uitspraak ben ik bekend.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de Nederlandse huurwetgeving niet vergelijkbaar is met de toenmalige Pools huurwetgeving; zo is er voldoende ruimte voor huurverhogingen, kunnen onderhoudskosten redelijkerwijs uit de huur opbrengsten worden gedekt en is de huurovereenkomst primair een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen huurder en verhuurder, inclusief de huurprijs, ondanks de regulering van overheidswege voor het niet-geliberaliseerde deel van de huurvoorraad.
Het gaat er derhalve vooral om hoe individuele verhuurders hiermee omgaan.
Ook kunnen huurders op grond van de Nederlandse huurwetgeving, indien zij het niet eens zijn met de puntentelling voor hun woning, een beroep doen op de Huurcommissie om de huurprijs te laten toetsen.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeente Amsterdam op dit aspect aan te spreken.
De huis-aan-huis-verkoop van kaarten voor goede doelen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Benefietkaarten melkkoe» en «Care Promotions wil niet enige Brave Hendrik zijn»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verkoopactiviteiten voor goede doelen?2
Ja.
Is een bedrijf dat suggereert goede doelen te steunen met de opbrengsten van kaartverkoop nu reeds verplicht te melden welke goede doelen dat zijn, en welk deel van de opbrengst daadwerkelijk naar goede doelen gaat? Zo nee, bent u bereid deze verplichtingen in het leven te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Het opleggen van een meldingsplicht over welk deel van de opbrengst naar welk goed doel gaat, is voorbehouden aan de gemeente die op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) vergunning moet verlenen voor huis-aan-huisverkoop. Gemeenten die voornemens zijn een vergunning te verlenen aan de verkopende instantie kunnen eisen stellen op gebied van transparantie en externe controle. Veel gemeenten vragen eerst advies aan het Centraal Bureau Fondsenwerving alvorens wordt overgegaan tot het verlenen of weigeren van de gevraagde vergunning. Ingeval de verkopende organisatie zich niet transparant opstelt of zich niet wil verantwoorden over de opbrengsten en kosten van de fondsenwerving, kan de gemeente de vergunning weigeren.
Vindt u het nog steeds «niet wenselijk» dat een verkopend bedrijf geen informatie publiceert over de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen, omdat burgers er op moeten kunnen vertrouwen dat hun donaties voor goede doelen daar ook daadwerkelijk grotendeels terechtkomen? Vindt u nog steeds dat «transparantie en vertrouwen belangrijke factoren zijn om de positieve houding van burgers ten aanzien van goede doelen in stand te houden»?2 Welke concrete stappen gaat u nemen om op te treden tegen bedrijven die het vertrouwen van burgers in goede doelen beschamen?
Transparantie en vertrouwen in goede doelen organisaties zijn van wezenlijk belang voor donateurs. Dit brengt mee dat goede doelen organisaties een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van de samenwerking met commerciële bedrijven die huis-aan-huis kaarten verkopen. Het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) raadt goede doelen organisaties af om samen te werken met commerciële bedrijven die zich niet transparant verantwoorden of een onvolledige of onjuiste voorstelling van zaken geven over huis-aan-huisverkoop van kaarten voor het goede doel. Over de transparantie inzake de verhouding tussen bedrijfskosten en afdrachten aan goede doelen wijs ik op de publicatieplicht van rechtspersonen die jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Een ieder kan deze jaarstukken inzien door elektronische raadpleging van het handelsregister. Om de transparantie verder te bevorderen is het wetsvoorstel publicatieplicht stichtingen3 inmiddels in consultatie geweest en worden de reacties nader besproken. Daarin is de verplichting opgenomen dat ook stichtingen -net als overige rechtspersonen- jaarlijks hun jaarrekening en overige stukken moeten deponeren bij de Kamer van Koophandel. Voorts controleert de Belastingdienst zorgvuldig uitgaven die als gift ten behoeve van goede doelen worden opgevoerd.
Wat is de consequentie wanneer niet voldaan wordt aan het criterium dat 75 procent van de opbrengst van de verkoop van kaarten daadwerkelijk besteed wordt aan goede doelen?2 Wat is in dergelijke gevallen de procedure? Welke instanties zijn bevoegd in voorkomende gevallen handhavend op te treden? Op welke wijzen kan er worden opgetreden tegen bedrijven die niets of slechts een fractie van de opbrengst afdragen aan goede doelen?
Het Centraal Bureau Fondsenwerving verleent op aanvraag na zorgvuldig onderzoek het CBF-Keurmerk aan goede doelenorganisaties die aan de voorwaarden van het keurmerk voldoen. Onderdeel daarvan is dat minimaal 75 procent van de inkomsten direct of indirect wordt besteed aan het goede doel. Dit keurmerk biedt een zekere bescherming aan donateurs dat hun giften inderdaad aan goede doelen worden besteed. Het CBF controleert jaarlijks of de keurmerkhouder nog voldoet aan de voorwaarden, is dit niet het geval dan volgt intrekking van het keurmerk. De gemeente is bevoegd voorwaarden te stellen aan het verlenen van een vergunning voor huis-aan-huis verkoop en kan de vergunning weigeren, het Openbaar Ministerie kan overgaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is hier mogelijk sprake van strafbare feiten? Bent u alsnog bereid onderzoek in te stellen naar de verkoopactiviteiten van bedrijven zoals Care Promotions en andere bedrijven waarover klachten zijn binnengekomen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente verleent vergunning voor huis-aan-huisverkoop. Wanneer een organisatie aan wie een dergelijke vergunning is verleend de daar aan verbonden voorwaarden overtreedt, dan zal de aanpak van deze overtreding in het algemeen plaatsvinden in bestuursrechtelijke zin. Daarbij valt onder meer te denken aan intrekking van de vergunning. Wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan worden overgegaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Daarvan is nog geen sprake.
De aangekondigde executie door steniging of ophanging van mevrouw Sakineh Mohammadi Ashtiani onder de verantwoordelijkheid van het moellahregime van de Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen ««Bekentenis» van Iraanse vrouw uitgezonden»1, «Iranian facing stoning speaks: «It's because I'm a woman»2 en «When adultery means death»3, alsmede het Amnesty International-persbericht «TV «confession» of Iran stoning case woman criticised»?4
Ja.
Hoe beoordeelt u de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging?
Het lijkt erop dat mevrouw Ashtiani geen eerlijk proces heeft genoten en dat haar verklaring op televisie onder dwang is afgelegd. Nederland benadrukt het recht van iedere persoon op een eerlijk proces. Nederland is tegen de doodstraf en roept het Iraanse regime regelmatig op tot het afkondigen van een moratorium op de tenuitvoerlegging hiervan.
Indien u het niet eens bent met de in de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani gevolgde rechtsgang en de daaruit voortvloeiende strafoplegging, bent u dan bereid bij de Iraanse autoriteiten te pleiten voor het sparen van haar leven en het in vrijheid stellen van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 6 juli jl. heeft EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton in een verklaring haar zorg uitgesproken over het bericht dat mevrouw Ashtiani op korte termijn geëxecuteerd zou worden. Op 29 augustus jl. heeft de Belgische ambassadeur te Teheran namens de EU bij de Iraanse autoriteiten geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van 15 personen, voor wie allen steniging is aangekondigd. Mevrouw Ashtiani behoort ook tot deze groep. De EU roept Iran op te stoppen met het toepassen van steniging als straf en vraagt Iran een moratorium op de tenuitvoerlegging van de doodstraf in te stellen. Ten aanzien van de 15 personen vraagt de EU de Iraanse overheid de doodvonnissen in het minste geval om te zetten in gevangenisstraf. Ook benadrukken Nederland en de EU in alle contacten met de Iraanse autoriteiten het belang van een eerlijke rechtsgang. De recent aangetreden Nederlandse ambassadeur te Teheran heeft in zijn kennismakingsgesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken de zaak van mevrouw Asthiani nogmaals opgebracht.
Heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran geprobeerd mevrouw Ashtiani in de gevangenis van Tabriz te bezoeken? Zo nee, bent u bereid de ambassadeur daartoe opdracht te geven?
Informatie over en toegang tot Iraanse gedetineerden wordt alleen verstrekt aan directe familie en het bezoeken van mevrouw Ashtiani is derhalve niet mogelijk voor buitenlandse diplomaten.
Bent u bereid de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op te dragen een onderzoek in te stellen naar de beschuldiging dat Sakineh Mohammadi Ashtiani voorafgaand aan de televisieuitzending van 11 augustus 2010 is gemarteld? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur verricht geen onderzoeken naar individuele zaken. Tijdens zijn bezoek aan Iran in maart 2010 heeft de mensenrechtenambassadeur in ontmoetingen met diverse gesprekspartners de Nederlandse zorgen omtrent de mensenrechtensituatie in Iran uiteen gezet. Daarbij zijn marteling in detentie, het grote aantal doodvonnissen en de toename in het aantal voltrokken executies, in het bijzonder van minderjarigen, uitdrukkelijk aan de orde gekomen.
Bent u bereid de zaak van Sakineh Mohammadi Ashtiani, die symbool staat voor de systematische juridische en praktische discriminatie en onderdrukking van vrouwen door het islamitische regime in Teheran, als typerende casus aan de orde te stellen bij het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), de VN Mensenrechtenraad (UNHRC) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt veelvuldig, rechtstreeks en via de EU, de onderdrukking van vrouwen in Iran aan de orde. Dat gebeurt zowel in bilaterale contacten als binnen diverse organen van het VN-systeem. Daarnaast worden door Nederland projecten ondersteund die de verbetering van de positie van vrouwen in Iran tot doel hebben.
Vindt u dat een staat die de meest fundamentele mensenrechten systematisch en op grond van barbaarse islamitische wetgeving schendt, zoals de Islamitische Republiek Iran, een geloofwaardige rol kan vervullen in de bestuurscolleges van internationale organisaties die zoeken de mensenrechten te bevorderen, zoals in het onderhavige geval de VN-commissie voor de Status van Vrouwen?5
Nederland stemt – zeker voor wat betreft organen die ten doel hebben de mensenrechten te verdedigen – niet op een mensenrechtenschendend land als Iran. In het geval van de verkiezingen van de VN-Commissie voor de Status van Vrouwen had Nederland geen stemrecht. Toen Iran zich eerder dit jaar kandideerde om lid te worden van de VN Mensenrechtenraad, heeft Nederland zich zelfs wereldwijd ingezet om de verkiezing van Iran als lid van de Raad te voorkomen.
Wat bent u voornemens richting het Iraanse regime te ondernemen als Sakineh Mohammadi Ashtiani daadwerkelijk wordt gedood?
Ik heb de stellige hoop dat Iran het vonnis niet ten uitvoer zal brengen.
Sponsoring van patiëntenorganisaties |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek van Health Action International (HAI) waaruit blijkt dat veel patiëntenorganisaties die met de Europese geneesmiddelenautoriteit (EMA) om de tafel zitten (zwaar) gesubsidieerd worden door de farmaceutische industrie, en dat nog niet de helft van deze organisaties voldoet aan de richtlijnen die al in 2005 door de EMA zijn opgesteld?1,2
Health Action International (HAI) is één van de organisaties die deelnemen aan het overleg bij EMA. Ik vind het een goede zaak dat HAI vanuit die hoedanigheid kritisch kijkt naar het naleven van de door EMA opgestelde criteria (Criteria to be fulfilled by Patients’ and Consumers’ Organisations involved in EMA Activities) inzake deelname aan EMA activiteiten. Het rapport maakt echter niet duidelijk waarom alleen onderzoek is gedaan naar het criterium transparantie over sponsoring. Dat is slechts één van de zeven criteria waaraan patiëntenorganisaties moeten voldoen. Overigens ben ik een voorstander van transparantie over (financiële) relaties tussen partijen. In die zin betreur ik het dat in casu niet alle patiëntenorganisaties de afgesproken transparantie hebben betracht.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling hierdoor zeker niet kan worden uitgesloten, en dat dit dus zeer ongewenst is?
Met u ben ik van mening dat wij voortdurend alert moeten zijn op belangenverstrengeling. Momenteel zijn er de volgende waarborgen.
Ten eerste dienen patiëntenorganisaties die een subsidie van het CIBG (Fonds PGO) ontvangen, er voor zorg te dragen dat het bestuur van de organisatie onafhankelijk is en dat de onafhankelijke uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar is. Dit laatste betekent dat de organisatie in geval van sponsoring zorgvuldig dient na te gaan of de onafhankelijkheid niet in gevaar komt en er zonodig waarborgen worden getroffen om hiervoor te zorgen. Dit is een uitwerking van artikel 5 lid 2 van de Subsidieregeling PGO. Bij de beoordeling van de verantwoordingsstukken in verband met de vaststelling van de instellingssubsidies wordt door de medewerkers van het CIBG (Fonds PGO) bekeken of de subsidiebepalingen door de pgo-organisaties zijn nageleefd. Daarbij vindt ook een toets plaats op bovengenoemd artikel. Daarnaast worden door een externe accountant jaarlijks 25 a 30 organisaties grondig doorgelicht (steekproefsgewijze controle). Ook de onafhankelijkheid van de organisatie is daarbij onderwerp van onderzoek.
Ten tweede zijn sinds 2005 de gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties van kracht via de zelfreguleringsinstantie stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR). Patiëntenorganisaties zijn niet bij de CGR aangesloten maar de Nederlandse farmaceutische industrie wel. Deze gedragsregels geven de eisen aan waaraan sponsoring moet voldoen. Tevens bevatten deze gedragsregels eisen over de transparantie. In Nederland publiceren farmaceutische bedrijven jaarlijks op hun websites de sponsoring van patiëntenorganisaties.
Ten derde kent ook de Nederlandse Consumenten- en Patiëntenfederatie (NPCF) een «Gedragscode Fondsenwerving voor patiëntenorganisaties».
Bent u het eens met de aanbevelingen van HAI aan de EMA, ondermeer om ervoor te zorgen dat alle informatie hierover op de website van de EMA komt, en om organisaties die niet voldoen aan de criteria van overleg uit te sluiten? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten dat dit ook uitgevoerd wordt?
Ik ben een voorstander van transparantie over de (financiële) banden van partijen in de zorg met de farmaceutische industrie. Ik zal de EMA dan ook aanraden om de aanbevelingen van HAI ter harte te nemen.
Is het waar dat de IAPO, een internationaal samenwerkingsverband om van patiëntenorganisaties, die in 2008 voor 89 procent werd gesponsord, ook bij het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) aan tafel zit?3
Op de website van het CBG staat aangegeven welke patiënten- en consumentenorganisaties vertegenwoordigd zijn in het overleg met het CBG. Ook de IAPO (International Alliance of Patients Organisations) is daarin vertegenwoordigd. Ik vind het een goede zaak dat het CBG het initiatief heeft genomen om het geluid vanuit de patiënten nadrukkelijker naar voren te laten komen. Uiteindelijk zijn patiënten degenen die gebruik maken van geneesmiddelen en die vanuit die positie zinvolle inbreng kunnen leveren.
Met welke organisaties overlegt het CBG nog meer, en in hoeverre worden deze organisaties gesponsord door de farmaceutische industrie (bedrag en percentage)?
Op de website van het CBG staat een overzicht van de patiënten- en consumentenorganisaties waarmee het CBG overlegt. Dit overzicht heb ik als bijlage toegevoegd. (bijlage 1). Tevens heb ik een aparte bijlage toegevoegd met de door u gevraagde informatie over de mate van sponsoring van de betreffende patiënten- en consumentenorganisaties door de farmaceutische industrie (bijlage 2). Deze gegevens heb ik via het CIBG (Fonds PGO) opgevraagd.4
Bent u van mening dat de aanbevelingen van HAI aan de EMA ook moeten gelden voor het CBG? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Het CBG heeft inmiddels kennis genomen van het rapport van HAI en gaat na welke van de aanbevelingen in de Nederlandse situatie toepasbaar en effectief zijn. Het CBG past zonodig de huidige werkwijze aan.
De aanbevelingen van HAI zijn overigens niet één op één toepasbaar in de Nederlandse situatie. Bij mijn antwoord op vraag 2 heb ik al duidelijk gemaakt dat in de Nederlandse situatie meerdere gedragscodes van toepassing zijn op (het sponsoren van) patiëntenorganisaties.
Wat vindt u van het gegeven uit het Trouwonderzoek van 2007 dat de industrie vooral financiële ondersteuning biedt aan patiëntenverenigingen voor aandoeningen waarbij patiënten veel en lang geneesmiddelen moeten slikken in markten met felle concurrentie?4
Ik vind het op zich een goede zaak dat er contact is tussen de farmaceutische bedrijven en patiëntenorganisaties in situaties waarin patiënten regelmatig en/of veel geneesmiddelen moeten gebruiken. Deze ondernemingen kunnen informatie krijgen over de inpassing van het geneesmiddelengebruik in het dagelijks leven van patiënten, om zodoende het product of de informatie daaromtrent te kunnen verbeteren. Het is niet bezwaarlijk dat patiëntenorganisaties daarbij een bijdrage ontvangen van een farmaceutische onderneming. Het zou wel bezwaarlijk zijn als dit leidt tot beïnvloeding ten aanzien van medicijngebruik, maar daartoe functioneren de eerder genoemde waarborgen, zie mijn antwoord op vraag 2. Het ligt mijns inziens wel minder voor de hand dat er samenwerkingsrelaties zijn tussen patiëntenorganisaties en farmaceutische bedrijven in het geval die patiëntengroepen niet of nauwelijks geneesmiddelen gebruiken.
Inderdaad is de farmaceutische markt een competitieve markt met felle concurrentie. Dit betekent ook dat farmaceutische bedrijven elkaar in de gaten houden of zij voldoen aan de gedragsregels van de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR).
Kunt u een overzicht geven van de mate van sponsoring (door wie en hoeveel) van alle patiëntenorganisaties in Nederland? Zo nee, bent u bereid een dergelijk overzicht op te stellen?
Via de websites van farmaceutische bedrijven is na te gaan welke patiëntenorganisaties door farmaceutische bedrijven worden gesponsord. Daarnaast is via de jaarlijkse verantwoording bij het CIBG (Fonds PGO) zichtbaar in hoeverre patiëntenorganisaties sponsorgelden hebben ontvangen. Een compleet overzicht kan ik u echter niet verstrekken. Er zijn namelijk patiëntenorganisaties die sponsorgelden van andere bedrijven/bedrijfstakken ontvangen en er zijn patiëntenorganisaties of gezondheidsfondsen die geen subsidie van mijn ministerie of het CIBG (Fonds PGO) ontvangen. Van die organisaties beschik ik niet over de door u gevraagde informatie.
Tenslotte worden in het kader van de Monitor Patiënten- en gehandicaptenorganisaties in Nederland gegevens verzameld over de financiering van patiëntenorganisaties. Daaruit blijkt slechts een beperkt deel van de middelen van deze organisaties afkomstig uit sponsoring. Verreweg de belangrijkste financieringsbronnen zijn subsidies en contributies en donaties. De monitor is openbaar en te vinden op www.PGO-support.nl.
Voldoen alle patiëntenorganisaties inmiddels aan de gedragsregels sponsoring patiëntenorganisaties?
De regels in artikel 5 lid 2 van de Subsidieregeling PGO gelden voor alle patiëntenorganisaties die een subsidie ontvangen van het CIBG (Fonds PGO). Ik heb bij vraag 8 aangegeven hoe de naleving hiervan is geborgd.
Vindt u deze gedragsregels voldoende, bijvoorbeeld gezien het feit dat ze geen enkele limiet stellen aan het percentage van het jaarlijkse budget dat uit sponsorgelden mag bestaan?
Ik acht de regels die zijn opgenomen in de Subsidieregeling PGO en de gedragsregels inzake sponsoring van patiëntenorganisaties via de stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) voldoende. Mede gelet op de controle op de naleving hiervan. Ik waardeer het dat patiëntenorganisaties zelf ook een gedragscode hebben opgesteld (Gedragscode Fondsenwerving NPCF).
Deelt u de mening dat patiëntenorganisaties geheel onafhankelijk moeten kunnen opereren? Zo ja, bent u bereid naar een meer adequate financiering te zoeken, bijvoorbeeld via een klein percentage van de premiegelden?
Ja, ik deel de mening dat patiënten onafhankelijk van de industrie moeten kunnen opereren. De huidige financiering van patiëntenorganisaties acht ik adequaat. Tot 2008 ging er jaarlijks ca. € 30 miljoen aan subsidies naar de pgo-organisaties. Vanwege het belang dat de toenmalige staatssecretaris en ik destijds hechtten aan de pgo-organisaties hebben wij vanaf 2008 jaarlijks structureel € 10 miljoen extra uitgetrokken (TK 29 214, nr. 24). Dit bedrag is bij het herzien van de subsidieregeling in stand gebleven. Van dit bedrag gaat overigens circa driekwart naar de instellingssubsidies en wordt een kwart besteed aan projectsubsidies. Binnenkort start ik met de evaluatie van de subsidieregeling PGO. Een volgend kabinet zal zich op basis van de uitkomsten van deze evaluatie alsmede de visie op de topstructuur van de koepels en de platforms (TK 29 214, nr. 48) moeten beraden op de toekomstige financiering.
De toename van het aantal zwerfjongeren |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer jongeren op straat door crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN) uitgaat van twee tot drie keer zoveel jongeren zonder vaste woon- of verblijfplaats dan de Algemene Rekenkamer, die eind 2008 uitging van 6000?
Wij nemen signalen die hulpverleners en jongeren zelf afgeven altijd serieus. De problematiek van zwerfjongeren is complex en het kabinet voert samen met anderen een actief beleid om het aantal zwerfjongeren terug te dringen. In de voortgangsrapportage Maatschappelijke Opvang (Kamerstukken II, 29 325, nr. 52) is weergegeven welke activiteiten in gang zijn gezet. Graag verwijs ik u daarvoor naar deze rapportage.
In een reactie op de berichtgeving stelt Stichting Zwerfjongeren Nederland (SZN) op haar website dat de aantallen zoals genoemd in verschillende media niet het juiste beeld. SZN meldt dat een hogere schatting niet met zekerheid is vast te stellen. De relatie met de crisis wordt bovendien niet direct gelegd.
Is ten gevolge van de gewijzigde motie-Uitslag/Timmer2 al sprake van een eenduidige definitie voor zwerfjongeren, zodat in het vervolg leeftijdsgrenzen niet tot problemen en afschuifgedrag leiden bij verantwoordelijke instanties?
Inmiddels is er een eenduidige definitie vastgesteld. Deze is u bekendgemaakt bij brief van 24 juni 2010, Kamerstukken II, 32 267, nr. 5. Een eenduidige definitie is overigens niet de enige oplossing voor eventueel afschuifgedrag. Daarvoor is meer nodig; in bovengenoemde voortgangsrapportage is beschreven welke maatregelen het kabinet neemt.
Kunt u verduidelijken wat de stand van zaken is met betrekking tot deze eenduidige definitie? Kunt u uiteenzetten wanneer deze eenduidige definitie te verwachten is zodat hiermee concreet aan de slag kan worden gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verduidelijken welke resultaten de Handreiking aanpak zwerfjongerenproblematiek concreet heeft opgeleverd?
De herziene Handreiking aanpak zwerfjongerenbeleid is in 2009 breed verspreid onder alle gemeenten. Wij hebben niet onderzocht wat deze handreiking concreet heeft opgeleverd. Wel hebben wij onlangs 16 (van de 43) centrumgemeenten expliciet gevraagd welke knelpunten zij op dit moment nog ervaren. Op basis van dit onderzoek voeren wij de activiteiten uit die in de eerder genoemde voortgangsrapportage opvang zijn beschreven.
Kunt u verduidelijken welke maatregelen u gaat nemen om de jongeren die als gevolg van de crisis op straat komen toch te bereiken?
Zie antwoord vraag 2.
De bezuinigingen bij het politiekorps Midden en West Brabant |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat bij het vaststellen van de bezuinigingsopdracht in het politiekorps Midden en West Brabant de burgemeesters in de regio niet zijn betrokken?1 Zo ja, is dat gebruikelijk? Zo nee, op welke wijze zijn de burgemeesters dan betrokken? Betreft dit alleen de drie in het artikel genoemde burgemeesters of alle burgemeesters in de regio?
Het onderwerp financiën is vanaf juni 2009 een terugkomend agendapunt op de vergaderingen van het regionale college. Zoals bekend hebben alle burgemeesters in de regio zitting in het regionale college.
De burgemeesters zijn niet alleen via het regionale college, maar ook via de commissie financiën van het regionale college betrokken bij de uitwerking van de financiële voornemens. Besluitvorming over de financiën heeft steeds plaatsgevonden in het regionale college, waarbij de voorbereiding en uitwerking van de financiële voornemens is uitgevoerd in samenspraak met de financiële commissie van het regionale college.
Hoe past dit niet betrekken van de burgemeester binnen uw beleid om gemeenten meer regie te laten voeren over de lokale veiligheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Is deze bezuinigingsoperatie nog wel noodzakelijk nu de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen die u opdraagt de invulling van de bezuinigingen op de politie te stoppen?3 Zo ja, op grond waarvan is deze bezuiniging dan noodzakelijk?
De verantwoordelijkheid voor het beheer van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant ligt primair bij de korpsbeheerder en het regionale college. Zij zijn dan ook verantwoordelijk voor de financiën van het korps. Jaarlijks stelt mijn departement de rijksbijdrage vast voor het korps. De korpsbeheerder en het regionale college geven met deze rijksbijdrage invulling aan de politiezorg in kwantitatieve en kwalitatieve zin. De afgelopen jaren zijn er voor alle korpsen mutaties geweest in de rijksbijdrage als gevolg van de financiële taakstelling die ook politie Nederland opgelegd heeft gekregen en de veranderingen in het huidige budgetverdeelsysteem. Voor de komende kabinetsperiode zal, onder meer gelet op de overvalcriminaliteit en de zware en georganiseerde misdaad, bij de politie in Nederland een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van de recherche nodig zijn. Of in de komende periode voor het korps extra budget beschikbaar zal komen is onder andere afhankelijk van de organisatie van de politie en de landelijke financiële ontwikkelingen en de besluitvorming van het nieuwe kabinet daarover.
Over het verzoek om de invulling van de bezuiniging op de politie te stoppen kan, gelet op de demissionaire status van het kabinet, in de voorliggende – beleidsarme – begroting geen toezegging worden gedaan. Het ligt voor de hand dat voorstellen hieromtrent aan de orde komen bij de besprekingen over de vorming van een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat het sluiten van aangiftebalies en – daarmee – het opwerpen van extra drempels voor burgers om aangifte van strafbare feiten te doen, niet bijdraagt aan een groter vertrouwen van burgers in de politie? Zo nee, waarom niet?
Bij de aangiftebalies kan nog steeds aangifte worden gedaan. Op vier locaties in de regio kan door middel van een vrije inloop (tussen 09:00 en 22:00 uur) aangifte worden gedaan, terwijl bij de overige locaties dat op afspraak kan worden gedaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om telefonisch of via internet aangifte te doen.
Bent u bereid het politiekorps Midden en West Brabant op te dragen de bezuinigingsvoorstellen (het wegbezuinigen van 170 medewerkers en het sluiten van op vier na alle aangiftebalies) aan te houden tot de voorstellen van een nieuwe regering bekend zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hulp bij de ramp in Pakistan |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat additioneel 10 miljoen dollar uit het noodhulpfonds van de Verenigde Naties (VN) (UN Central Emergency Response Fund) voor hulp voor de slachtoffers van de overstromingen in Pakistan beschikbaar is gesteld?1
Ja.
Is het waar dat uit dit fonds al 16,3 miljoen dollar is besteed aan acute noodhulp? Zo nee, hoe hoog is dit bedrag dan?
Volgens gegevens van UN OCHA d.d. 23 augustus 2010 is inderdaad reeds 16,3 miljoen USD beschikbaar gesteld, en is recent is nog een extra toezegging gedaan van 10 miljoen USD.
Aan welke activiteiten en welke organisaties is dit bedrag tot nu toe besteed?
Volgens informatie van UN OCHA wordt het totaalbedrag van 16,3 miljoen USD besteed via het World Food Programme (WFP) aan activiteiten voor voedselhulp, via UNHCR, UN Habitat, en IOM aan noodonderdak en huishoudartikelen voor ontheemden, via de FAO aan inputs voor landbouw en veeteelt om de getroffenen weer snel zelfredzaam te maken, via WHO, UNICEF en UNFPA voor urgente medische zorg; via UNICEF en UN-HABITAT tevens voor voorzieningen voor schoon drinkwater en sanitatie. Van de recente toezegging van 10 miljoen USD is de invulling nog niet bekend gesteld.
Is het waar dat alleen activiteiten van VN-organisaties en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) uit dit fonds gefinancierd kunnen worden? Deelt u de mening dat dit open zou moeten worden gesteld voor nationale of internationale non-gouvernementele organisaties in het veld? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De resolutie (46/182 d.d. 19 december 1991) waarmee het CERF werd opgericht staat alleen financiering van VN-organisaties en entiteiten (lees IOM) toe. Iedere wijziging daarvan zal dienen te geschieden via besluitvorming in de AVVN. Bij de uitbreiding van het CERF (resolutie 60/124 d.d. 8 maart 2006) is gebleken dat hiervoor in de AVVN geen meerderheid te vinden was. NGOs worden wel veelvuldig ingeschakeld bij de uitvoering van activiteiten die door VN-organisaties en IOM met CERF-middelen worden gefinancierd. Tevens hebben NGO’s op landenniveau toegang tot andere pooled fund financieringsmechanismen voor humanitaire hulp, te weten de Common Humanitarian Funds (CHF’s) en de Emergency Response Funds (ERF’s). Het CERF werkt op landenniveau complementair aan de CHF’s en ERF’s. Deze mechanismen bestaan vooral in landen waar sprake is van complexe crises en/of een actuele rampendreiging.
Nederland hecht aan een goede coördinatie tussen de verschillende financieringsmechanismen voor humanitaire hulp en tussen alle daarbij betrokken humanitaire actoren.
Nederland heeft in dat kader, samen met andere donoren, aangedrongen op nauwe samenwerking tussen de VN-organisaties en IOM en NGO’s bij de behoeftebepaling, de coördinatie en de verlening van noodhulp. Dit heeft geresulteerd in de Principles of Partnership (2007) over de samenwerking tussen VN-organisaties, IOM en NGO’s. Deze Principles of Partnership zijn opgenomen in de Guidelines voor de uitvoering van het CERF.
Is het mogelijk voor nationale of internationale non-gouvernementele organisaties indirect via VN-organisaties gebruik te maken van dit fonds voor acute noodhulp voor slachtoffers van de ramp in Pakistan? Zo ja, welke organisaties hebben daar al gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die worden gefinancierd vanuit dit fonds? Zo nee, waarom niet?
Sinds de oprichting van het CERF (2006) is voor circa 1,7 miljard USD aan financieringen toegekend voor rampen in totaal 78 landen. Het betreft derhalve zeer veel activiteiten. Een overzicht van alle activiteiten uit het fonds is door de veelheid aan activiteiten op deze plaats niet mogelijk. De informatie over de activiteiten per land, per jaar, is beschikbaar op de website van het CERF. (http://cerf.un.org)
Bestaat er voor VN-organisaties een uniform systeem voor de aanvraag en besteding van middelen die beschikbaar worden gesteld via het VN-noodhulpfonds? Bent u van mening dat een dergelijk uniform administratief systeem de doorlooptijd van het fonds zou verbeteren en zou bevorderen dat het geld op tijd op de juiste plek terecht komt?
Er bestaat voor VN-organisaties een uniform systeem voor de aanvraag en besteding van middelen die beschikbaar worden gesteld via het VN-noodhulpfonds. De evaluatie van het CERF over de periode 2006–2007 heeft geleid tot verdere stroomlijning van procedures hetgeen de doorlooptijd van het fonds moet verbeteren en de effectiviteit moet bevorderen. Als gevolg daarvan zijn de procedures voor het beheer van het CERF aangepast. Dit is verwerkt in het Secretary General’s Bulletin (herziene editie van 23 april 2010). De procedures zijn operationeel nader uitgewerkt in de CERF Guidelines. Daarnaast regelt de Umbrella Letter of Understanding (2010) de rapportageverplichtingen van de betrokken VN-organisatie aan het CERF.
Hoe worden VN-programma’s, die worden gefinancierd uit dit fonds, geëvalueerd? Is dit volgens u afdoende?
De activiteiten van de VN-organisaties worden periodiek geëvalueerd. Daarbij worden ook de bijdragen uit het CERF betrokken. Daarnaast is er sprake van een evaluatie van het CERF in zijn geheel. De eerste evaluatie over de periode 2006–2007 richtte zich met name op de processen van het CERF. Deze evaluatie heeft geleid tot een aantal verbeteringen, met name op het gebied van stroomlijnen van procedures (zie ook het antwoord bij vraag 7). De evaluatie over de periode 2006–2010, die thans in voorbereiding is, zal naast aandacht voor de werkprocessen ook aandacht schenken aan de bereikte resultaten. Verwacht wordt dat de evaluatiebehoefte hiermee afdoende wordt gedekt.
Het bericht dat christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan met betrekking tot de hulpverlening worden achtergesteld |
|
Johan Driessen (PVV), Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Weinig hulp voor christenen»1 en «Christians in Pakistan missing out on flood aid, bishop warns»?2
Ja.
Is het waar dat christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan geen drinkwater krijgen, hun laatste bezittingen moeten verkopen om aan eten te komen en volledig genegeerd worden door de Pakistaanse overheid en islamitische hulporganisaties?
Er zijn geen signalen ontvangen van humanitaire hulporganisaties, van de Nederlandse ambassade of andere betrokkenen die duiden op partijdigheid bij de humanitaire hulpverlening. De ramp in Pakistan werd onlangs uitgebreid besproken in de Algemene Vergadering van de VN in New York waar Lidstaten onder meer de toepassing van humanitaire principes van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid tijdens humanitaire hulpverlening herbevestigden. Uit deze humanitaire principes volgt onder meer dat de VN en NGO’s humanitaire hulp verstrekken aan slachtoffers ongeacht hun religie.
Is het waar dat de hulp, afkomstig van de Verenigde Naties en Westerse Non-Gouvernementele Organisaties (NGO’s), bij voorkeur naar moslims gaat en alleen als er wat overblijft christenen hun deel krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de christelijke slachtoffers van de overstromingen in Pakistan streng van hun islamitische landgenoten gescheiden worden omdat christenen in dat land als onrein en als ongelovigen worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen teneinde de positie van de christelijke slachtoffers van de natuurramp in Pakistan te verbeteren en op gelijke hoogte te brengen met die van de getroffen moslims?
Ik verwijs hierbij naar het voorgaande antwoord. Ik heb vertrouwen dat deze humanitaire principes ook in de praktijk worden toegepast.
Het bericht over het vrijuit gaan van een verdachte door fouten in de vertaling van de dagvaarding door het gebruik van 'Google-translate' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat een Russische trucker vrijuit gaat omdat de politie en het openbaar ministerie zijn dagvaarding vertaalden met «Google-translate», waardoor er aanzienlijke fouten in de dagvaarding terecht zijn gekomen?1 Zo nee, wat is hier dan wel precies gebeurd?
Door bijzondere omstandigheden tijdens het verhoor is de politie in dit geval van de geldende procedure afgeweken en heeft zij de verdachte – alvorens hem de dagvaarding uit te reiken – via «Google vertalen» willen informeren over de datum waarop hij voor de rechter moest verschijnen.
Later is gebleken dat deze vertaling onjuist was.
Dit houdt echter niet in dat de Russische verdachte nu «vrijuit» gaat. Hij zal zich voor de rechter moeten verantwoorden en zal daartoe opnieuw worden gedagvaard.
Hoe kan het dat bij het vertalen van de dagvaarding geen gebruik is gemaakt van een officiële tolk of vertaler? Is het een kwestie van geld om gebruik te maken van een gratis internetdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Ligt hier een relatie met de eerder geconstateerde problemen met aanbestedingen van tolken- en vertaaldiensten?
Nee. Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke problemen niet meer voor zullen komen?
De procedure omtrent het uitreiken van dagvaardingen aan verdachten die de Nederlandse taal niet machtig zijn, is bij de politie bekend. Nu door de uitzonderlijke situatie sprake was van een incident, acht ik het nemen van maatregelen niet noodzakelijk.