Het feit dat de Europese aanbesteding voor politievoertuigen slechts één aanbieder kent |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie wint kort geding: vrij baan Pon en BMW» alsmede de situatie zoals deze in bijgevoegde mailwisseling is beschreven?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze aanbesteding op een dusdanige manier is geschreven dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden kan voldoen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van de opdracht. Daarbij is het belangrijk dat zij dit op een dusdanige manier doen, dat ondernemers een eerlijke kans maken op de opdracht. Bij deze opdracht heeft uiteindelijk per perceel maar één bedrijf een offerte ingediend, PON voor de twee percelen autovoertuigen en BMW voor het perceel motoren. In dergelijke gevallen heeft de aanbestedende dienst de keuze om de opdracht te gunnen of opnieuw aan te besteden, bijvoorbeeld in meerdere percelen. In dit geval heeft de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland ervoor gekozen de opdracht te gunnen, aangezien de ingediende offertes van PON en BMW aan de gestelde eisen voldeden en besparingen opleverden.
Wat is de reden dat ervoor is gekozen de aanbesteding zo te clusteren dat er slechts één leverancier aan de voorwaarden zou kunnen voldoen? Zou het op deze manier niet beter zijn gewoon een offerte te vragen, aangezien de concurrentie tussen de aanbieders niet aanwezig is en er dus geen keuze tussen prijs/kwaliteit en diensten kan worden gemaakt door de aanbestedende dienst?
Uit navraag bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland is gebleken dat de mogelijkheid tot besparing een belangrijke beweegreden is geweest om de aanbesteding op deze wijze vorm te geven. De voertuigen moesten kant-en-klaar worden geleverd en de leverancier werd belast met het aanbrengen van de noodzakelijke aanpassingen en in- en opbouw van de «kale» voertuigen. Vooraf is een marktverkenning gehouden, waarbij geen enkel bedrijf heeft aangegeven op basis van deze voorwaarden niet te kunnen inschrijven. Op basis daarvan is de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland er vanuit gegaan dat er voldoende concurrentie zou zijn in de markt.
Vindt u dit een gewenste gang van zaken? Zo nee, op welke manier bent u van plan ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, wat is de reden dat er nog aanbestedingen plaatsvinden waarbij met meerdere aanbieders wordt gewerkt?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat cluster- en raamcontracten moeten worden teruggedrongen. Door cluster- en raamcontracten krijgen het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel moeilijker toegang tot aanbestedingen. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet bevat reeds een aantal belangrijke elementen die de toegang van kleine ondernemers bij aanbestedingen verbetert. Door middel van een nota van wijziging bij het wetsvoorstel zal de toegang van kleine ondernemers verder worden verbeterd. Het proportionaliteitsbeginsel zal zodanig worden aangepast dat het clusteren van opdrachten hier ook onder valt.
Op welke manier wilt u deze clustering in de toekomst aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, Analyse controlegegevens nVWZ in 2009' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, analyse controlegegevens nVWA 2009» van 1 november 2010?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal gezondheidsrisico’s voor jonge kinderen, waar internationale acute gezondheidsnormen werden overschreden, net als vorig jaar 0,5 procent is?
Elke overtreding van de gezondheidsnormen is onwenselijk.
Het toezicht van de nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. In 2009 zijn op die basis door de nVWA ca. 3500 metingen op groente en fruit uitgevoerd waarbij 16 keer (ca. 0,5%) sprake was van overschrijding van de gezondheidsnormen. Het beleid is dat groente en fruit waarbij de gezondheidsnormen zijn overschreden door de nVWA van de markt wordt gehaald. Overigens worden van buiten de EU afkomstige producten, waarbij herhaaldelijk overschrijdingen van de gezondsheidsnormen worden geconstateerd, op basis van recente Europese controlewetgeving (Verordening (EG) 669/2009), onderworpen aan een ingangscontrole aan de EU grenzen. Hierdoor wordt voorkomen dat producten die niet aan de gezondheidsnormen voldoen op de markt worden gebracht.
Waarom heeft de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) niet ingegrepen bij constatering van gezondheidsrisico’s bij druiven en peren in Nederlandse supermarkten?
Ik neem aan dat u hier doelt op de drie monsters druiven/peer uit bijlage 1 van het rapport weetwatjeeet die bemonsterd zijn bij supermarkten. De nVWA heeft bij 2 van deze monsters geen overschrijding van de MRL vastgesteld. Het is standaard EU beleid om in dergelijke gevallen geen nadere actie te ondernemen. Voor het derde monster waar het residu boven de MRL lag werd een boete gegeven. Deze partij is in augustus/september 2009 niet van de markt gehaald omdat door een interne nVWA communicatieverstoring te laat werd gereageerd. De partij was inmiddels als geheel verkocht. Inmiddels zijn begin 2010 de interne nVWA procedures voor risicobeoordeling aangepast.
Waarom controleert en handhaaft de nVWA alleen op gezondheidsrisico’s wanneer de Maximale Residu Limiet (MRL) tweemaal wordt overschreden, waardoor met name jonge kinderen onnodig blootgesteld worden aan te hoge residuen landbouwgif?
De nVWA controleert en handhaaft op gezondheidsrisico’s zodra de MRL limiet wordt overschreden. Wanneer is geconstateerd dat er geen gezondheidsrisico is dan wordt bij de beoordeling van het analyseresultaat rekening gehouden met de meetonzekerheid. Alle handhavers in Europa hanteren bij de analysemethoden een meetonzekerheid van 50%.
Bent u bereid de nVWA eerder te laten controleren en handhaven dan nu het geval is, zodat met name jonge kinderen niet meer onnodig worden blootgesteld aan te hoge residuen landbouwgif? Waarom (niet)?
Het toezicht van nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. De werkwijze van de VWA is onlangs geaudit door de Europese Commissie en er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Overigens voert ook het bedrijfsleven zelf controles uit op haar producten.
Wat vindt u er van dat Nederlandse aardbeien, appels, peren en sla méér vervuild zijn dan dezelfde producten uit het buitenland en wat gaat u hier aan doen?
Ik neem aan dat u met vervuild doelt op overschrijding van de wettelijke norm (MRL). In verhouding zijn bij Nederlandse producten significant minder overschrijdingen aangetroffen dan bij buitenlandse producten. Bij zowel peren als appels zijn geen overtredingen van de MRL waargenomen. Het percentage overschrijdingen van de MRL bij aardbeien was bij het Nederlands product geringer dan bij producten uit het buitenland. Echter bij Nederlandse sla was er in tegenstelling tot sla uit het buitenland sprake van een gering aantal overschrijdingen van de MRL.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor een verbod op de nu in Europa toegestane stoffen die door de Wereldgezondheidsorganisatie als «zeer gevaarlijk» geclassificeerd worden? Bent u bereid deze stoffen op nationaal niveau te verbieden?
Nee, want de classificatie van de WHO is alleen gebaseerd op de eigenschappen van de stof, zonder daarbij de hoeveelheid van die stof waaraan men wordt blootgesteld te betrekken. Voor het bepalen van een risico zijn beide gegevens even belangrijk. Omdat de blootstelling in het algemeen zeer laag is, zijn gezondheidsrisico’s niet te verwachten.
Hoe lang duurt het voor een wettelijke norm wordt aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten van de Wereldgezondheidsorganisatie met betrekking tot gezondheidsrisico’s?
Wettelijke residunormen (MRL’s) worden in Europees verband vastgesteld. Deze worden vòòr vaststelling getoetst aan de gezondheidskundige grenswaarden, die ook Europees worden vastgesteld. Als de inname gebaseerd op de MRL de gezondheidskundige grenswaarde overschrijdt, wordt deze MRL niet geaccepteerd. Ook de VN (WHO en FAO) leiden normen en gezondheidskundige grenswaarden af voor pesticiden, binnen het raamwerk van de Codex Alimentarius. Aangezien de Europese normen en gezondheidskundige grenswaarden in het algemeen strenger zijn dan die van de Codex Alimentarius, is er in het algemeen weinig reden tot aanpassing aan WHO inzichten.
Normaliter worden normen en gezondheidskundige grenswaarden eens in de 10 jaar opnieuw geëvalueerd. Als daar echter aanleiding toe is kan de Europese Commissie besluiten om deze eerder aan te passen.
Vindt u dat het een taak van maatschappelijke organisaties is om jaarlijks over te gaan tot publicatie van de meetgegevens van de nVWA, of vindt u dat dit een taak van de nVWA zelf is?
De resultaten van het onderzoek op residuen zijn openbaar en staan vermeld op de website1 van de nVWA. De maatschappelijke organisaties maken voor hun publicatie gebruik van die openbare resultaten.
De vermeende schending van de ministerscode door de minister voor Immigratie en Asiel |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 over de vermeende overtreding van de ministerscode door de minister voor Immigratie en Asiel door zijn zakelijke belangen in Bulgarije in een stichting onder te brengen waarover hij uiteindelijk zelf alle zeggenschap houdt?
Het dagblad Trouw van 3 november jl. bevat hierover geen bericht. Ik ken het bericht op NU.nl van 3 november jl.
Gaat het hier om dezelfde zakelijke belangen als waarvoor de minister voor Immigratie en Asiel als burgemeester van Maastricht heeft moeten aftreden?
De minister voor Immigratie en Asiel heeft het beheer van zijn vordering terzake ondergebracht in een stichting die wordt bestuurd door twee onafhankelijke deskundigen. Hij heeft mij hierover in hoofdlijnen geïnformeerd tijdens de kabinetsformatie. De onderscheiden verantwoordelijkheden zijn uiteengezet in de brief van mijn ambtsvoorganger van 20 december 2002 (Kamerstukken II 2001/02, 28 754, nr. 1) die ook hier van toepassing is. De wijze waarop de minister zijn zakelijke belangen op afstand heeft geplaatst voldoet aan hetgeen in deze brief is opgenomen. De minister neemt na overleg met de landsadvocaat enkele maatregelen die de afstand verder vergroten.
Hoe bent u door de minister voor Immigratie en Asiel betrokken bij de wijze waarop hij zijn zakelijke belangen op afstand heeft geplaatst? Was u op de hoogte van de aangegane constructie en hoe houdt u hierop toezicht? Blijft u er in gemoede bij dat dit de verantwoordelijkheid van de ministers zelf is?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de kwalificaties van de in dit bericht aangehaalde hoogleraren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich juridisch gezien de wijze waarop de minister voor Immigratie en Asiel zijn zakelijke belangen op afstand heeft geplaatst tot de voorschriften uit de richtlijnen voor aantredende bewindspersonen? Vindt u ook niet dat met de door minister gekozen constructie materieel afbreuk wordt gedaan aan het beginsel dat bewindspersonen voor de duur van hun kabinetsdeelname hun invloed op de behartiging van hun zakelijke belangen moeten opgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treft u om de richtlijnen voor aantredende bewindspersonen in dit geval te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
De Europese inzet ter bescherming van de blauwvintonijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Wereld Natuur Fonds (WWF) Reactive Statement «Two-faced Fisheries Council» over de Visserijraad van 26 oktober?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger, die in de voorbereiding op de Raad tijdens het algmeen overleg Visserijraad van 13 oktober 2010 aangaf «dat de inzet van Nederland (...) heel scherp zal moeten zijn» ten aanzien van blauwvintonijn? Klopt het dat u zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken hebt vóór het voorstel van Eurocommissaris Damanaki?
Tijdens het wetgevingsoverleg visserij op 8 november jl. heb ik mijn interventie tijdens de Raad van 29 oktober toegelicht. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van dit overleg, 32500-XIII, nr. 61.
In mijn brief van 23 november jl. (32500-XIII, nr. 138) heb ik mijn inzet uiteengezet inzake het mandaat van de Commissie. Nederland heeft zich lang hard gemaakt voor een mandaat dat uitgaat van een substantiële reductie van de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (Total Allowable Catches, TAC), zo dicht mogelijk bij nul.
Na lange en moeilijke onderhandelingen heeft de Commissie de opdracht gekregen namens de EU te pleiten voor een TAC die voortvloeit uit het strikt en objectief volgen van het wetenschappelijk advies, met als doel om met een waarschijnlijkheid van tussen 60 en 77 procent een maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te bereiken in 2022. Daarmee zou de TAC nadrukkelijk worden gereduceerd.
Tijdens de ICCAT-top in Parijs is na moeizame onderhandelingen een nieuw meerjaren herstelplan voor de blauwvintonijn vastgesteld. Het betreft in feite een aantal aanpassingen van het bestaande herstelplan. In 2012 zal het plan – en de TAC – op basis van een nieuwe bestandsopname opnieuw worden bezien. Het vangstniveau is voor de komende twee jaar vastgesteld op 12 900 ton. Dit vangstniveau valt binnen het wetenschappelijke advies en binnen het mandaat van de EU.
Wat is uw inschatting van de herstelkansen voor de blauwvintonijn, als de maximumgrenzen voor vangsten na de top van de Internationale Commissie voor het beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) hoger komen te liggen dan 6 000 ton en de zes belangrijkste paaigebieden in de Mediterraanse zee niet worden beschermd tegen vissen, zoals Euro Commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad voorgesteld heeft? 4 Kunt u hiervoor bevestigen dat Nederland in de onderhandelingen in de aanloop naar de ICCAT-top in Parijs zich alsnog zal aansluiten bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden door steun uit te spreken voor een harde maximumgrens voor het vangen van 6 000 ton en het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee, zoals voorgesteld door EU-commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tussen nu en de ICCAT-top in te spannen voor het verwerven van steun voor een harde maximumgrens voor vangsten van blauwvintonijn van 6 000 ton en voor het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee gedurende de ambtelijke overleggen en uw eigen contacten met collega’s van andere landen van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor Nederlandse deelname aan de EU-delegatie aan de ICCAT top?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg visserij van 8 november aanstaande?
Nederland heeft deel uigemaakt van de EU-delegatie aan de ICCAT-top.
De aan Oxfam Novib toegezegde honderden miljoenen euro's belastinggeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Wist u dat Oxfam Novib een deel van de anti-Israëlbeweging financiert, een beweging die uit is op het discrediteren van de enige echte democratie in het Midden-Oosten: de Joodse staat Israël?1,2
Nee. Wel is mij bekend dat Oxfam Novib uit eigen middelen activiteiten steunt van organisaties die zich op vreedzame wijze inzetten voor een oplossing van de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Het staat Oxfam Novib vrij om dit te doen.
Wist u dat Oxfam Novib de organisatie «Nederland Bekent Kleur» financierde2, één van de organisaties achter het politieke proces tegen de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid? Onderschrijft u de stelling «het proces komt van links»?
Het is mij bekend dat Oxfam Novib in 2008 een bijdrage van 2000 leverde aan de organisatie «Nederland bekent kleur» voor een manifestatie tegen racisme en discriminatie. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden van voormalig minister Koenders op schriftelijke vragen van het lid Wilders (PVV), 23 juli 2007, Vergaderjaar 20062007, Aanhangsel van de Handelingen nr. 2414 en van het toenmalig lid Boekestijn (VVD), 8 december 2009, Vergaderjaar 20092010, Aanhangsel van de Handelingen nr. 920.
Over de aard van het proces tegen de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid doe ik geen uitspraken.
Wist u dat Oxfam Novib projecten financiert in bijvoorbeeld Brazilië, de negende, en China, de tweede economie ter wereld?3 Deelt u de verontwaardiging over met Nederlands belastinggeld gefinancierde hulpprojecten in grotere economieën dan de onze? Zo nee, waarom niet?
Brazilië en China staan op de landenlijst van het Ontwikkelingscomité van de OESO4. Daarmee kwalificeren zij voor ontwikkelingshulp.
Wist u dat Oxfam Novib-directrice Farah Karimi onder valse voorwendselen naar Europa verkaste4, lid was van een Iraanse terroristische organisatie4 en 150 asielaanvragen vervalste?5 Hoeveel geld hebben deze praktijken van mevrouw Karimi de Nederlandse belastingbetaler gekost? Deelt u de mening dat het mevrouw Karimi zou sieren als zij haar functies van directrice van Oxfam Novib en voorzitster van de Samenwerkende Hulporganisaties zou neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord van toenmalig minister Verdonk op schriftelijke vragen van het lid Nawijn (Groep Nawijn), 19 juni 2006, Vergaderjaar 20052006, Aanhangsel der Handelingen nr. 1676, blijkt dat mevrouw Karimi regulier is toegelaten tot Nederland en eveneens regulier het Nederlanderschap verwierf. Ik verwijs naar dit antwoord.
Ik heb kennisgenomen van het boek van mevrouw Karimi alsmede van het artikel van HP/De Tijd. Ik zie geen relatie tussen de beschreven activiteiten van mevrouw Karimi en de kosten voor de Nederlandse belastingbetaler. Ik zie geen reden de positie van mevrouw Karimi als directrice van Oxfam Novib en voorzitter van de Samenwerkende Hulporganisaties ter discussie te stellen.
Deelt u de mening dat er geen enkele belastingcent meer naar Oxfam Novib moet gaan? Bent u bereid de aan Oxfam Novib toegezegde honderden miljoenen alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de aan Oxfam Novib toegekende subsidie alsnog te schrappen.
De hoge hypotheekmarges in Nederland |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «quick scan» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?1 Hoe beoordeelt u de eerste uitkomsten van het gedane onderzoek?
Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de quick scan hypotheekrente, die de Nederlandse Mededingingautoriteit (NMa) recentelijk heeft gepubliceerd. Dit betreft het eerste deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de Nederlandse hypotheekmarkt. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Hiervoor heeft de NMa de marges door middel van drie methoden onderzocht. Daarbij heeft zij rekening gehouden met mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Uit de quick scan blijkt dat de Nederlandse hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief. Deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Daarnaast blijkt uit een internationale vergelijking van de hypotheekmarges met Frankrijk, Duitsland en België dat de marges in Nederland relatief hoog zijn.
De eerste uitkomsten van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt vormen een serieus signaal. De NMa gaat in het eerste deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt nog niet in op mogelijke oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag kunnen liggen. Zij geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de bevindingen uit haar quick scan. De reacties van de stakeholders zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt, waarin de NMa ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking zal identificeren. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reacties uit de sector en de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat het NMa-onderzoek pas in het voorjaar van 2011 verwacht wordt? Deelt u de mening dat het slecht is dat consumenten nog een half jaar in onzekerheid blijven over de hoge marges op de hypotheekmarkt en de oorzaken daarvan? Bent u bereid om het onderzoek te versnellen?
Ik vind het tweede deel van het onderzoek van de NMa naar de hypotheekmarkt erg belangrijk, omdat het meer duidelijkheid zal verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Voor consumenten, en voor eventuele maatregelen vanuit de overheid, is deze duidelijkheid van groot belang. Ik acht het dan ook wenselijk dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. De NMa heeft mij hierop verzekerd dat het onderzoek prioriteit heeft.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. De consument is niet gebaat bij een onvolledig of onjuist uitgevoerd onderzoek. De NMa heeft aangegeven dat banken en andere stakeholders tot uiterlijk vrijdag 17 december 2010 kunnen reageren op het eerste deel van haar onderzoek. Omdat deze reacties vanuit de sector belangrijke aanknopingspunten zullen vormen voor het onderzoek, vind ik het belangrijk dat zij voldoende gelegenheid krijgen hun zienswijzen kenbaar te maken.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse hypotheekmarkt niet goed functioneert, ongeacht of dit aan eventuele prijsafspraken ligt? Welke andere oorzaken voor de hoge marges zouden een rol kunnen spelen?
De Nederlandse hypotheekmarkt speelt een belangrijke rol in het economisch verkeer. Gebreken in de marktwerking op de hypotheekmarkt kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Prijsafspraken tussen banken zouden consumenten de voordelen van concurrentie op de hypotheekmarkt kunnen ontnemen en daarmee een overtreding kunnen vormen van de Mededingingswet.
De NMa ziet hierop toe. Zij heeft aangegeven op dit moment niet te vermoeden dat banken zich schuldig maken aan prijsafspraken.2
Het tweede deel van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt van de NMa zal meer duidelijkheid verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. De NMa zal hierbij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Volgens de NMa kunnen hierbij onder meer aan bod komen de ontwikkeling van de marktaandelen, de ontwikkeling van de toetreding- en uittredingsdrempels, de ontwikkeling van de mate van transparantie van de markt, gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren en de ontwikkeling van de tarieven van hypotheekaanbieders. De door u genoemde factoren kunnen derhalve in het tweede deel van het onderzoek aan bod komen.
Wat is het doel van het onderzoek? Bent u bereid de NMa te verzoeken om ook de aspecten aanbodstructuur, transparantie van prijsopbouw, vergelijkbaarheid van tarieven, mogelijkheid van overstappen, de Nederlandse hypotheekregels en de gevolgen van de financiële crisis en de staatsteun in het onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Nederlandse hypotheekmarkt een oligopolie is? Vermoedt u dat tussen de aanbieders sprake is van «onderling afgestemde feitelijke gedraging»?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. De financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, vormen om die reden een speerpunt in het toezicht van de NMa. Ook is de sector als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011».3
Zoals ik op eerdere van uw vragen heb geantwoord, zal de NMa in het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt diepgaand ingaan op de concurrentieomstandigheden en de ontwikkelingen daarvan. Daarbij zullen ook kenmerken van de aanbodstructuur aan bod komen.
Daarnaast houdt de NMa toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen aanbieders kunnen een overtreding vormen van de Mededingingswet. De quick scan heeft geen aanleiding gegeven voor een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. De NMa heeft aangegeven elke concrete aanwijzing die wijst op onderlinge afstemming van gedragingen van banken graag te ontvangen.
Welke gevolgen denkt u dat mogelijke prijsafspraken hebben voor het broze consumentenvertrouwen en de aanhoudende stagnatie op de woningmarkt? Wat gaat u doen om negatieve gevolgen te voorkomen?
Prijsafspraken hebben doorgaans als gevolg dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt en de consument de voordelen van een goede marktwerking wordt ontnomen. Zo leiden prijsafspraken over het algemeen tot hogere tarieven, een daling in de kwaliteit en in het niveau van dienstverlening en beperkte keuzevrijheid. Deze gevolgen acht ik zeer onwenselijk. Ook voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector is het cruciaal dat banken zich onthouden van prijsafspraken en andere overtredingen van de Mededingingswet. Ik vind het hierom belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in de financiële sector.
Welke gevolgen denkt u dat deze publicatie heeft voor het consumentenvertrouwen gezien het feit dat nog steeds een op de zes consumenten een hypotheekadvies onder de maat krijgt?
De quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de marges, maar gaat nog niet in op de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Het tweede deel van het onderzoek van de NMa zal hier meer duidelijkheid over verschaffen. Voor zowel consumenten en hun vertrouwen in de sector als voor eventuele maatregelen vanuit de overheid is deze duidelijkheid van groot belang.
Kunt een inschatting geven van de gemiddelde economische kosten voor consumenten van deze hoge hypotheekmarges?
Zoals de NMa benadrukt in haar quick scan zijn de gebruikte methodes bedoeld om de ontwikkelingen van de marges te onderzoeken en niet om de absolute niveaus van de marges te bepalen. Ik kan aan hand van de uitkomsten van deze quick scan dan ook geen inschatting maken van de gemiddelde economische kosten voor consumenten.
Bent u van mening dat de totstandkoming van de hypotheekrente voldoende transparant is? Zijn er afspraken gemaakt met De Nederlandse Bank en of het ministerie van Financiën in welke mate deze transparantie gegeven moet worden?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst te sluiten, is het belangrijk dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd. In het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt zal de NMa ingaan op de mate van transparantie op de markt.
Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft mijn collega van Financiën aangegeven het wenselijk te vinden nadere regels te stellen aan de informatieverschaffing door aanbieders. Naar aanleiding van de eerste resultaten van het onderzoek van de NMa zal in een breder kader gekeken worden naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Hiertoe zal de minister van Financiën op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Is er een relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de hogere marges die banken aan consumenten vragen? Welke relatie is er met de afspraken die zijn gemaakt met de banken die staatssteun ontvangen en zich niet als prijsvechter mogen gedragen?
De kredietcrisis heeft ontegenzeggelijk invloed gehad op de bankbalansen. In haar quick scan heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Zo heeft zij rekening gehouden met verhoogde risicopremies die banken moeten betalen op de kapitaalmarkt en de mogelijke verschuiving van de financieringsmix van de banken naar relatief dure financieringsbronnen zoals spaargeld. Daarbij heeft de NMa aangegeven dat de gebruikte methodes niet bedoeld zijn om de absolute niveaus van de marges te bepalen. De NMa geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op haar quick scan.
De NMa legt in haar quick scan geen directe relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de marges die hypotheekverstrekkers hanteren. In het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt zal de NMa diepgaand ingaan op de oorzaken die aan de hoogte van de hypotheekmarges liggen. Meer specifiek zal zij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan ontwikkelingen sinds en achtergronden van de financiële crisis. Mijn collega van Financiën en ik willen niet vooruitlopen op de resultaten van dit bredere onderzoek. Zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek naar de hypotheekmarkt heeft afgerond, zal ik dat u doen toekomen.
Wat is de samenhang tussen het feit dat Nederland de hoogste totale hypotheekschuld van Europa heeft en het feit dat Nederland hogere hypotheekmarges heeft dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke relatie is er tussen de hoge hypotheekmarges en de fiscale faciliering van hypotheekschuld?
Het is de minister van Financiën en mij niet bekend dat er een directe relatie is tussen de hoogte van de hypotheekmarges, zoals onderzocht door de NMa, en de fiscale faciliëring van hypotheekschuld. Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Sap achten de minister van Financiën en ik het op dit moment niet nodig hiernaar aanvullend onderzoek te doen.
De geplande executie van een Iraanse vrouw |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 1 november «Iran Plans to Execute Woman in Stoning Case» o.a. verschenen op Fox News?1
Ja.
Bent u bereid om zowel in de Europese Unie als in Verenigde Naties er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen Sakineh Mohammadi Ashtiani niet te executeren?
Ja. Vandaag heeft de Nederlandse regering HV Ashton verzocht namens de EU een verklaring uit te laten gaan waarin de grote zorg van de EU over de zaak Ashtiani wordt geuit en de boodschap wordt overgebracht dat de EU onder alle omstandigheden overal ter wereld tegenstander is van de doodstraf. Ook heeft Nederland het Belgisch voorzitterschap in Teheran verzocht de zaak spoedigst onder de aandacht van de Iraanse autoriteiten te brengen.
In VN-verband werkt Nederland momenteel aan een resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran. Mede op basis van het zorgwekkende SGVN-rapport terzake wordt in de ontwerpresolutie specifiek zorg uitgesproken over de gebrekkige rechtsgang in Iran, de grote toename van het aantal executies, en de wijze waarop deze voltrokken worden.
Kunt u, gezien het feit dat de executie morgen gepland staat, deze vraag vandaag nog beantwoorden?
Ja.
De gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad |
|
|
|
Heeft u nadere informatie over de gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad, op zondag 31 oktober 2010, aan de vooravond van Allerheiligen, waarbij vele doden gevallen zijn?1
De aanval is opgeëist door de «Islamitische Staat van Irak», een waarschijnlijk aan Al Qaida gerelateerde organisatie. Het aantal dodelijke slachtoffers onder de priesters, kerkgangers, politie en terroristen bedraagt 52. Er zijn voor zover bekend 67 gewonden gevallen.
Wilt u er bij de Iraakse regering op aandringen dat de oorzaak tot de bodem toe wordt uitgezocht,de schuldigen gestraft worden en dat religieuze minderheden beschermd worden tijdens hun geloofsuitoefening?
Ja. Ik heb erop aangedrongen dat de Europese Unie onder de aandacht van de Iraakse autoriteiten brengt dat de daders van dit bloedbad worden bestraft en dat de veiligheid van religieuze minderheden wordt gewaarborgd en hun rechten worden gerespecteerd. De Iraakse regering heeft inmiddels toegezegd de bescherming van de christelijke minderheid in Irak te vergroten.
Is dit de eerste keer dat het frequente geweld tegen christenen in Irak zich niet alleen richt tegen een gebouw of een enkele priester of gelovige, maar tegen een hele biddende gemeenschap?
Ja, voor zover mij bekend is dat inderdaad het geval.
Ziet u een verband tussen deze actie en recente bedreigingen gericht aan de Koptische kerk in Egypte?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich al geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers in de Syrisch Katholieke kerk in Bagdad de vrijlating hebben geëist van twee (tot de islam bekeerde) echtgenotes van Koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een Koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dit kan ik echter niet bevestigen.
Bent u bereid namens de Nederlandse regering de Arabische Liga te verzoeken geweld tegen religieuze minderheden, aanslagen op kerken en gijzelingsacties scherp te veroordelen en hun eigen bevolkingen op te roepen hieraan geen steun te verlenen?
In mijn contacten met leden van de Arabische Liga zal ik de noodzaak van bescherming van religieuze minderheden aan de orde stellen. Eerste aanspreekpunt blijven wel respectievelijke regeringen.
Het onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website www.co2markt.eu?
Ja.
Hoe oordeelt u over het initiatief van de organisatie achter deze website om CO2-rechten van bedrijven te verkopen aan consumenten? Vindt u dat deze organisatie verantwoord bezig is en zo ja, kunt u uiteenzetten waarop u dat baseert?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Kyoto Protocol. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel. Dit betekent dat het een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), wat als relatief duur wordt beschouwd. Stichting Natuur en Milieu (SNM) wil deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager en dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Deelt u de mening dat het afkopen van schuldgevoel Middeleeuws te noemen is, zeker gezien het feit dat er nog nooit wetenschappelijk is aangetoond dat CO2 de temperatuur op aarde laat toenemen?
Deze mening deel ik niet. De huidige stand van zaken in de wetenschap laat zien dat de aarde opwarmt en dat deze opwarming sinds het midden van de 20ste eeuw zeer waarschijnlijk voor het grootste deel komt door de mens. Het afzien van rechten om CO2 uit te stoten is derhalve geen symbolische maar direct werkende maatregel.
Wordt deze website, of het initiatief, (mede)gefinancierd door de overheid? Zo ja, kunt u uiteenzetten aangeven om welke bedragen het gaat? Zo nee, kunt u garanderen dat u dit soort initiatieven nooit met belastinggeld zult steunen?
SNM heeft van de overheid SMOM-subsidie ontvangen voor dit project. Deze subsidie werd aangevraagd om de opstartkosten te dekken en is vooral gebruikt voor het opbouwen van de website. Het gaat om een bedrag van € 236 690,55. Nu dient het platform zichzelf te onderhouden.
De recente ontmoeting tussen de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad en de Nederlandse ambassadeur in de Islamitische Republiek Iran |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «President in a meeting with the new Dutch Ambassador: Iran does not heed political stand of others»?1
Ja.
Wie of wat wordt volgens u bedoeld met de (veelvuldig) door Ahmadinejad gebruikte term «world arrogance»?
«World arrogance» is een begrip dat door president Ahmadinejad vaker wordt gebruikt in zijn retoriek, zonder dat duidelijk is wat hij daar precies mee bedoelt.
Heeft ambassadeur Kole inderdaad gezegd: «The Islamic Republic of Iran and the Netherlands enjoy rich and deep-rooted culture which this can help deepen and consolidate political and diplomatic relations between the two nations. There are ample untapped economic potentials in both countries which should be explored to help enhance level of economic relations and trade»? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken dan in het licht van:
Nee. De tekst in het artikel geeft niet weer wat ambassadeur Kole heeft gezegd. Hij heeft tijdens het aanbieden van zijn geloofsbrieven aan president Ahmadinejad gewezen op de vier eeuwen oude relatie tussen Nederland en Iran. Ambassadeur Kole heeft aangegeven het ten zeerste te betreuren dat Iran weigert openheid van zaken te geven over zijn nucleaire programma. Ook heeft hij president Achmadinejad aangesproken op de steeds verslechterende mensenrechtensituatie.
Bent u bereid de politieke en diplomatieke relaties tussen Nederland en het islamofascistische regime van de Islamitische Republiek Iran in het algemeen zoveel mogelijk te beperken en te bevriezen en contacten van Nederlandse diplomaten (en bewindslieden) met de Iraanse president Ahmadinejad en de Iraanse geestelijk leider Ali Khamenei te verbieden?
Nederland en de EU hanteren ten aanzien van Iran een tweesporenbeleid. Dat houdt in dat er in gesprekken voortdurend pressie wordt uitgeoefend om tot een oplossing te komen (eerste spoor) en tegelijkertijd – nu Iran zich daaraan onttrekt en weigerachtig blijft – sancties zijn ingevoerd (tweede spoor). Voor dit tweesporenbeleid is de mogelijkheid tot contact met de leiders van Iran noodzakelijk.
Bent u voorts bereid te bevorderen dat er een internationaal tribunaal tegen president Ahmadinejad en geestelijk leider Khamenei wordt opgericht wegens het ophitsen tot genocide en de vernietiging van de staat Israel? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de berechting van (het aanzetten tot) een misdrijf als genocide en andere internationale misdrijven is het Internationaal Strafhof in het leven geroepen.
Het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over vreemdelingenbewaring |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring» van 27 oktober 2010?1
Ja.
Klopt de conclusie van de Inspectie dat de behandeling van asielzoekers en illegalen in vreemdelingendetentie vaak nog te streng is? Wat is uw reactie op die conclusie en welke maatregelen neemt u om te zorgen dat asielzoekers en illegalen altijd fatsoenlijk behandeld worden?
Deze conclusie wordt niet door de Inspectie getrokken.
In antwoord op eerder door het lid Schouw gestelde vragen, ingezonden 1 november 2010, vraagnummer 2010Z15579, heb ik aangegeven dat de Kamer per brief van 27 oktober 20102 is geïnformeerd over de aanbevelingen die door de Inspectie voor Sanctietoepassing in haar rapport zijn gedaan en mijn reactie daarop. Graag verwijs ik naar voornoemde brief.
Vindt u het noodzakelijk, en bent u bereid, meer, nieuwe alternatieven voor vreemdelingenbewaring in detentiecentra te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat er qua regime duidelijk(er) verschil ontstaat tussen een gewone gevangenis en een detentiecentrum voor vreemdelingen?
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder meer ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring3.
Voor zover de vraagstelling ziet op bewaring in een «gevangenisachtig regime» verwijs ik kortshalve naar de eerdergenoemde brief van 27 oktober 2010 in reactie op het rapport van de ISt.
Deelt u de mening dat ten aanzien van kwetsbare groepen vreemdelingen, zoals minderjarige kinderen, ouderen en zieken, in elk geval geen vreemdelingenbewaring in een «gevangenisachtig regime» dient plaats te vinden? Bent u bereid uw beleid ten aanzien van de vreemdelingenbewaring voor die groepen daarop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Het WRR-rapport "Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box" |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie nr. 46 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid getiteld «Happy Landings, het biometrisch paspoort als black box?1
Ik heb kennis genomen van de genoemde publicatie. Het betreft hier geen rapport van de WRR. Het gaat enkel om een publicatie die in opdracht van de WRR is geschreven. De inhoud daarvan zal eventueel meespelen bij het opstellen en vaststellen van een WRR-rapport. De verantwoordelijkheid voor de inhoud en de ingenomen standpunten van deze publicatie berust bij de externe auteurs. Ik heb begrepen dat de WRR in het voorjaar van 2011 met een rapport komt over de bredere thematiek van de rol en verantwoordelijkheid van de overheid bij de inzet van ICT-Beleid. Als dat rapport er is, zal het kabinet daar een standpunt over innemen.
Bent u voornemens een kabinetsreactie te maken op de conclusies van dit rapport? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze reactie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de voorbereidende werkzaamheden voor de bouw van een centrale opslag van biometrische gegevens op te schorten totdat de Kamer met u over de reactie op dit WRR-rapport van gedachten heeft kunnen wisselen? Zo nee, waarom niet?
In het Algemene Overleg van 7 oktober 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van BZK gezegd dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet ten aanzien van de ontwikkeling van de centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA). Staatssecretaris Bijleveld heeft tevens aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stappen die worden overwogen, zodat de Kamer daar desgewenst over kan spreken. Ik wil mij op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen. Ik verwacht hier enkele maanden voor nodig te hebben en zal daarna de Kamer over de uitkomsten informeren.
Bent u bereid de Kamer een volledig overzicht te doen toekomen van de wijze waarop andere EU-lidstaten de EU-richtlijnen met betrekking tot paspoorten en identiteitsbewijzen implementeren, in het bijzonder ten aanzien van de verificatie van gegevens bij uitgifte, en de wijze van opslag van biometrische gegevens?
Ik ben bereid om na te gaan of deze informatie beschikbaar is. De uitkomsten zal ik de Kamer doen toekomen.
Het artikel 'Kerkgijzeling Bagdad draait uit op bloedbad' |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kerkgijzeling Bagdad draait uit op bloedbad»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van, vooralsnog, onbevestigde berichten dat niet alleen één maar in totaal drie priesters zijn vermoord? Kunt u bevestigen dat het gaat om Father Wasim Sabieh en Father Thaier Saad Abdal, die ter plekke zijn overleden, en Father Qatin, die later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen is overleden.?
Voor zover mij bekend vanuit diverse bronnen zijn bij de kerkgijzeling twee priesters gedood. Door tegenstrijdige berichtgeving is het voor mij echter onmogelijk gebleken om dit te verifiëren.
Bent u van mening dat er een toename is van gericht geweld ten opzichte van christenen in Irak?
Er vindt geweld plaats tegen christenen en andere gelovigen in Irak. Er is echter geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een gerichte toename van geweld tegen christenen in Irak.
Bent u bereid bij de Irakese autoriteiten aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze bloedige aanslag?
De vrijheid van godsdienst, de vrijheid om geloof te belijden en het verbod op discriminatie op basis van religie, zijn opgenomen in de Iraakse grondwet. De autoriteiten in Centraal-Irak zijn evenwel niet altijd in staat voldoende bescherming te bieden tegen gericht danwel willekeurig geweld.
Deelt u de mening dat het de Irakese autoriteiten op dit moment aan een effectief gecoördineerd beleid voor de bescherming van christenen ontbeert? Bent u bereid aan te dringen op een dergelijk beleid zodat aanslagen als niet louter incidenten worden beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze aanslag, in combinatie met talloze andere aanslagen, geweldplegingen en intimidaties, die gepleegd worden tegen religieuze minderheden en andere onschuldige burgers, het zoveelste bewijs is voor het feit dat het terugsturen van Irakese vluchtelingen zeer onverantwoord zou zijn?
Hoe betreurenswaardig het bloedbad in de kerk ook is, dit incident wijzigt niet het beeld van de veiligheidssituatie in Irak dat wordt geschetst in het recente ambtsbericht over Irak van 29 oktober 2010. Zoals door de Minister voor Immigratie en Asiel aan uw Kamer reeds is bericht bij de beantwoording van kamervragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Spekman (PvdA) en Dibi (GroenLinks) op 2 november jl. en ook is bevestigd in zijn brief aan uw Kamer van 4 november jl., geeft dit ambtsbericht voor de Minister voor Immigratie en Asiel geen aanleiding tot wijziging van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit Irak.
In dezelfde brief van 4 november jl. heeft de Minister voor Immigratie en Asiel wel gemeld dat de terugkeer naar Irak tijdelijk wordt opgeschort tot 24 november 2010 naar aanleiding van een juridisch bindende beslissing van de President van de Derde Sectie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 2 november jl.
De legekosten voor het aanvragen voor een vervangend verblijfsdocument voor een vreemdeling |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Is het legestarief voor het aanvragen van een vervangend verblijfsdocument voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning regulier vanwege diefstal of vermissing per 15 oktober 2010 verhoogd van 100 euro naar 250 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze verhoging exorbitant is, en bovendien vreemdelingen onevenredig benadeelt ten opzichte van Nederlanders, aangezien de gemiddelde extra kosten voor het aanvragen van een vervangend identiteitsbewijs wegens vermissing of diefstal voor hen slechts tussen de 14 en 30 euro is?
Ik acht deze verhoging niet exorbitant. Uitgangspunt in het regeerakkoord is het kostendekkend maken van de leges. Dit betekent overigens niet dat in alle gevallen de hoogte van de leges gelijk is aan de kostprijs. Binnen een legeskolom bestaat de mogelijkheid om onderscheid te maken tussen de verschillende leges, waarbij sommige leges hoger en andere leges lager dan de kostprijs kunnen zijn. Aspecten als draagkracht kunnen hierbij een rol spelen. Uitgangspunt vormt de kostendekkendheid van het geheel van de leges in de desbetreffende kolom.
De kostprijs van een vervangend vreemdelingendocument bedraagt € 228. De kostprijs van een vervangend Nederlands identiteitsdocument bedraagt € 42,85. De kosten van een vervangend vreemdelingendocument zijn hoger dan de kostprijs van een Nederlands reisdocument, omdat bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument een aantal handelingen verricht moeten worden, die bij verlies of diefstal van een Nederlands reisdocument niet plaatsvinden. In de eerste plaats moet de IND bij verlies of diefstal van een vreemdelingendocument opnieuw toetsen of de vreemdeling aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. De IND dient daarnaast na te gaan of het vermiste vreemdelingendocument nog steeds geldig is. Dit is van belang om misbruik van het vermiste of gestolen document tegen te gaan. In dat kader dient ook onderzocht te worden of er antecedenten zijn op het terrein van de openbare orde. Voor zover relevant voor de aanvraag zal verder moeten worden nagegaan of de huwelijkse staat van de aanvrager gewijzigd is.
Aangezien de kostprijs voor het vervaardigen en uitreiken van een vervangend vreemdelingendocument aanzienlijk hoger is dan die van een Nederlands reisdocument, deel ik de mening niet dat het verschil in legeskosten op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel.
Hoe kan het dat de kostprijs van een vreemdelingendocument blijkbaar 250 euro bedraagt en die van een Nederlands identiteitsdocument 42,85 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit verschil in legeskosten voor vergelijkbare documenten tussen vreemdelingen en Nederlanders op gespannen voet staat met het gelijkheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de betreffende verhoging van leges zich tot uitspraken van de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Bijleveld, dat zij een eind wilde maken aan de extra vermissingskosten voor een identiteitsdocument?2
De voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in reactie op vragen van het televisieprogramma TROS Regelrecht aangegeven, dat zij de suggestie in overweging wilde nemen om mensen die buiten hun eigen schuld een Nederlands reisdocument verliezen, vrij te stellen van het betalen van vermissingleges, indien deze extra leges geen grondslag hebben in door de vermissing extra te verrichten werkzaamheden.
Zoals ik in antwoord 4 heb aangegeven, is er een onderscheid tussen het vervaardigen en uitreiken van een vreemdelingendocument en dat van een Nederlands reisdocument. Ik ben dan ook van mening dat beide zaken niet op een gelijke wijze hoeven te worden behandeld.
Zoals in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangegeven zijn er aan het verstrekken van een nieuw vreemdelingendocument de nodige kosten verbonden. Ik realiseer mij dat het voor degene, die zijn verblijfsdocument door verlies of diefstal is kwijtgeraakt, plezierig zou zijn wanneer deze kosten zouden worden gedragen door de Staat en voor deze aanvraag geen kosten in rekening zouden worden gebracht. Anderzijds zou door geen kosten in rekening te brengen afbreuk worden gedaan aan de verantwoordelijkheid van de betrokken burger zelf de financiële consequenties te dragen voor verlies of diefstal van het betrokken document. Daarbij acht ook ik het niet onredelijk bij het vaststellen van de hoogte van de leges de kostprijs leidend te laten zijn.
Bent u bereid deze betreffende legesverhoging, in elk geval voor een groot deel, terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Nee. De argumenten hiervoor heb ik in mijn antwoorden op uw voorgaande vragen gegeven.
Bouwregelgeving brandveiligheid voor parkeergarages en andere grote bouwwerken |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Technisch mankement auto mogelijk oorzaak brand»1 en «Geen sprinkler in uitgebrande parkeergarage»?2
Ja.
Kent u het TNO-Efectis rapport «Onderzoek brand parkeergarage Lloydstraat Rotterdam» naar aanleiding van de brand op 1 oktober 2007?3 Kunt u aangeven of alle aanbevelingen uit dit rapport, zoals het verplichten van branddetectie in parkeergarages onder gebouwen, inmiddels zijn uitgevoerd en indien dit niet het geval is, wat hiervoor de reden is?
Ja, dit rapport ken ik. In dit rapport worden door Efectis vier aanbevelingen gedaan richting VROM (nu BZK) en BZK (nu V&J):
Bij een natuurlijk geventileerde parkeergarage gaat de brandweer uit van een binnenaanval om de brand te bestrijden. De veiligheid bij een binnenaanval is de afgelopen jaren vaker ter discussie gesteld (o.a. bij de brand van de scheepwerf in De Punt waarbij drie brandweerlieden omkwamen). Bij de brandweeropleidingen en -oefeningen wordt hier tegenwoordig meer aandacht aan geschonken.
De afgelopen jaren hebben diverse samenwerkende veiligheidsregio’s onder auspiciën van de NVBR, met een financiële bijdrage van BZK (nu V&J), brandonderzoeksteams opgestart. Deze voeren onderzoek uit bij een deel van de branden bij bouwwerken. De brand in de Haarlemse parkeergarage wordt momenteel ook in dit kader onderzocht. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn, zal ik nagaan of er consequenties zijn voor de regelgeving.
In 2008 zijn de eisen voor brandmeldinstallaties landelijk geüniformeerd in het Besluit Brandveilig Gebruik Bouwwerken (Gebruiksbesluit). Besloten parkeergarages onder een woongebouw dienen op basis hiervan een brandmeld-installatie te hebben.
Momenteel werk ik aan een herziening van de bouwregelgeving, waarover mijn ambtsvoorganger u heeft geïnformeerd, meest recent op 11 mei 2010 tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving (TK 28 325, nr. 126). Hierbij zal ook de regelgeving ten aanzien van brandmeldinstallaties worden herzien. Dit gebeurt in overleg met onder andere de NVBR.
Klopt het dat in Nederland volgens de huidige veiligheidsnormen er geen sprinklerplicht geldt voor garages of andere grote bouwwerken en dat dit slechts bij bouwwerken boven de zeventig meter op basis van de gemeentelijke beleidsvrijheid om gelijkwaardigheid in te vullen geadviseerd kan worden?
In de landelijke bouwregelgeving, zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2003, is er geen sprinklerplicht. Dit geldt voor alle soorten bouwwerken. Ten behoeve van de beheersbaarheid van brand stelt het Bouwbesluit 2003 eisen aan de maximale grootte van een brandcompartiment. Voor een nieuwe parkeergarage is dit 1000m2. Voor een parkeergarage met een groter compartiment moet de aanvrager van een bouwvergunning ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders de aan het Bouwbesluit 2003 gelijkwaardige veiligheid van dit grotere brandcompartiment aantonen. In Nederland zijn er twee gangbare gelijkwaardige oplossingen voor parkeergarages: (1) het toepassen van mechanische ventilatie zodat rook en hitte worden afgevoerd en brandweer inzet mogelijk blijft, (2) het toepassen van een automatische sprinklerinstallatie zodat een brand beperkt blijft.
Ook bij andere bouwwerken, zoals gebouwen hoger dan 70 meter, is het toepassen van een sprinkler als gelijkwaardige oplossing mogelijk.
Klopt het dat sprinklerinstallaties bij grotere compartimenten zoals in parkeergarages pas als mogelijke oplossing in beeld komen om op een gelijkwaardige wijze te voldoen aan de eis van brandcompartimentering?
Ja, zie het antwoord bij 3.
Waarom wordt in de bouwregelgeving in Nederland alleen uitgegaan van het bouwkundig beperken van de brand (door het toepassen van brandwerende compartimentscheidingen) en niet, zoals in de meeste landen gebeurt bij grotere of complexere gebouwen, uitgegaan van sprinklerinstallaties om de brand te beperken?
Omdat met het bouwkundige beperken van brand voldoende invulling kan worden gegeven aan de uitgangspunten van de brandveiligheidsvoorschriften in de Nederlandse bouwregelgeving. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn dat gebruikers een gebouw veilig moeten kunnen ontvluchten en dat de brand zodanig beheersbaar is voor de brandweer dat deze niet overslaat naar naastgelegen gebouwen of brandcompartimenten. Het wettelijk voorschrijven van (dure) sprinklerinstallaties is hierbij niet nodig. Het voorkomen van materiële schade aan gebouwen en inventaris is geen doelstelling van de bouwregelgeving. Het toepassen van sprinklers ter voorkoming van materiële schade is een private zaak, waarbij vooral verzekeraars een rol spelen.
Kunt u globaal aangeven hoe de eisen in andere Europese lidstaten zijn ten aanzien van sprinklerinstallaties voor ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, parkeergarages en andere grote bouwwerken en hoe dat verschil verklaard wordt?
In de Nederlandse bouwregelgeving is er voor gekozen om zoveel mogelijk te werken met functionele doelvoorschriften, die waar mogelijk zijn uitgewerkt in prestatie-eisen, terwijl in andere Europese landen nog wordt gewerkt met middelvoorschriften. In Nederland worden niet de middelen, zoals sprinklers, voorgeschreven maar kan de markt zelf bepalen hoe voldaan wordt aan de gestelde doel- of prestatievoorschriften met betrekking tot brandveiligheid. Deze keuzevrijheid wordt door marktpartijen als een belangrijke verworvenheid gezien en leidt tot efficiëntie en innovatie.
Is het waar dat bouwkundige scheidingen bij een brand in meer gevallen niet goed functioneren dan dat sprinklerinstallaties falen?
Het in kaart brengen van de faalkansen van de diverse brandbeveiligingsvoorzieningen is één van de opgaven bij de ontwikkeling van een risicogerichte regelgeving. In het algemeen kan worden gesteld dat de faalkans van sprinklers laag is als sprake is een verplichte certificering en periodieke keuring. Bouwkundige scheidingen die goed zijn gebouwd en die in de gebruiksfase goed in stand worden gehouden, hebben echter ook een lage faalkans bij dikwijls lagere exploitatiekosten.
Is het waar dat de Richtlijn Brandveiligheid grote brandcompartimenten, welke thans wordt omgezet in een NEN-norm, alleen geldt voor gebouwen met een industriefunctie en dus niet voor parkeergarages?
Nee, deze richtlijn betreft de publicatie «Beheersbaarheid van Brand» en kan ook voor parkeergarages worden gebruikt, zij het alleen bij toepassing van een sprinklerinstallatie.
Deelt u de mening dat er daardoor onduidelijkheid is over de exacte normen voor parkeergarages en dat de feitelijke beoordeling van de brandveiligheid wordt overgelaten aan het overleg hierover tussen brandweer en gemeente met gebruik van diverse modellen?
Voor parkeergarages met kleine brandcompartimenten die voldoen aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit 2003 is er geen onduidelijkheid. Voor grotere brandcompartimenten zijn er geen voorgeschreven normen, maar dat is inherent aan het gelijkwaardigheidsprincipe in de bouwregelgeving. De keuze voor en motivering van een bepaalde gelijkwaardige oplossing is in beginsel aan de aanvrager van een bouwvergunning. De aanvrager moet hierbij wel ten genoegen van burgemeester en wethouders aantonen dat er sprake is van een oplossing die gelijkwaardig is aan het in het Bouwbesluit 2003 beoogde veiligheidsniveau. Hoewel juridisch niet verplicht, is het in de praktijk gangbaar dat een aanvrager de gelijkwaardigheid baseert op bepaalde richtlijnen of normen. De twee belangrijkste hiervan zijn de publicatie «Beheersbaarheid van Brand» en de concept NVBR-praktijkrichtlijn «Mechanisch geventileerde parkeergarages». Ook gemeenten maken bij de beoordeling van de gelijkwaardigheid gebruik maken van deze documenten. Een aantal gemeenten heeft hiervoor specifieke beleidsdocumenten. Een gemeente mag deze documenten echter niet generiek toepassen, maar moet, uitgaande van het Bouwbesluit 2003, bij iedere bouwaanvraag specifiek motiveren waarom een aangedragen gelijkwaardige oplossing niet voldoet.
In de praktijk vindt er veelal overleg plaats tussen de gemeente en de aanvrager vóór het indienen van de bouwvergunningaanvraag. Bij dit overleg geeft de gemeente, meestal via de brandweer, richting de aanvrager aan of zij akkoord gaat met de gekozen gelijkwaardige oplossing. Hierdoor heeft de aanvrager vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van zijn bouwplan. Hoewel in de praktijk er zodoende op gemeentelijk niveau veelal voldoende duidelijkheid is over de te hanteren richtlijnen en normen, ben ik van mening dat landelijke regelgeving ook voor grote brandcompartimenten wenselijk is. Er zijn door mij al diverse acties in gaan gezet. Zo wordt op verzoek van mij de bij vraag 8 genoemde NEN-norm voor grote brandcompartimenten opgesteld. Ook de bij vraag 14 genoemde risicogerichte regelgeving zal betrekking hebben op grote brandcompartimenten.
Is het waar dat het CFD model (Computational Fluid Dynamics), dat wordt gebruikt om rook- en hitteverspreiding in garages te simuleren, uitgaat van het brandvermogen van slechts drie auto’s die gelijktijdig in brand staan? Is dit aantal voldoende, gezien de brand in de Haarlemse garage waar zesentwintig auto’s zijn uitgebrand?
Het toepassen van CFD-berekening is niet voorgeschreven vanuit de bouwregelgeving, maar kan worden toegepast bij het toepassen van gelijkwaardige oplossingen voor grote brandcompartimenten. Voor parkeergarages wordt bij deze berekeningen uitgegaan van maximaal vier auto’s die gelijktijdig in brand staan. Dit is gebaseerd op TNO-onderzoek. Dat in Haarlem 26 auto’s zijn uitgebrand hoeft niet te betekenen dat deze allemaal gelijktijdig hebben gebrand. In het algemeen wordt een brand na 60 minuten geblust, dat is in Haarlem niet mogelijk gebleken. Hierdoor zijn veel meer auto’s uitgebrand dan gebruikelijk is bij een parkeergaragebrand. Er vindt nog onderzoek plaats naar de brand. Hieruit moet blijken waarom er geen brandweerinzet in de parkeergarage (een zogenaamde binnenaanval) kon plaats vinden.
Klopt het dat in de NVBR-richtlijn (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding) de minimale doorzoektijd bij brand in parkeergarages één uur is terwijl de bouwregelgeving uitgaat van een doorzoektijd van 30 minuten? Deelt u de mening dat aanpassing van de normen voor doorzoektijd nodig is zodat er een duidelijke norm is?
Het klopt niet dat de bouwregelgeving (Bouwbesluit 2003)) de doorzoektijd in parkeergarages in alle gevallen beperkt tot 30 minuten. De doorzoektijd is in het Bouwbesluit 2003 gewaarborgd met een eis aan de sterkte van een bouwconstructie bij brand. Een gebouw moet een redelijke tijd kunnen worden doorzocht zonder dat er gevaar is voor instorting, waarvoor in het algemeen 60 minuten wordt aangehouden. Voor gebouwen waarbij de kans gering is dat gebruikers niet tijdig zelfstandig kunnen vluchten, is deze eis beperkt tot 30 minuten voor de belangrijkste vluchtroutes. Het gaat hierbij onder andere om lage parkeergarages. Als sprake is van een parkeergarage met een groot brandcompartiment, wat veelal het geval is, kunnen gemeenten echter in het kader van de beoordeling van de gelijkwaardigheid (zie bij antwoord 3) wel gemotiveerd een algemene sterkte bij brand van 60 minuten eisen. De bij antwoord 9 genoemde concept NVBR-praktijkrichtlijn «Mechanisch geventileerde parkeergarages» gaat ook uit van een doorzoektijd van 60 minuten. Omdat deze richtlijn alleen betrekking heeft op grote brandcompartimenten is dit eveneens niet in tegenspraak met de genoemde 30 minuten eis uit het Bouwbesluit. Aanpassing van de regelgeving is daarom niet nodig.
Deelt u de mening dat parkeergarages, mede doordat deze steeds vaker geïntegreerd zijn in andere bouwwerken en (gedeeltelijk) ondergronds worden gerealiseerd, niet goed passen in de huidige functiecategorieën van het Bouwbesluit?
Nee, de systematiek van het Bouwbesluit maakt het juist mogelijk om gebouwen met meerdere gebruiksfuncties eenduidig te beoordelen. Een parkeergarage is volgens het Bouwbesluit «een overige gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen». Deze gebruiksfunctie is binnen één gebouw goed te combineren met de andere gebruiksfuncties die het Bouwbesluit onderscheidt zoals een winkelfunctie of woonfunctie.
Bent u bekend met het feit dat in Zweden reeds enkele jaren wordt gewerkt met een risicogerichte benadering in de regelgeving waarbij in aanvulling daarop een aantal verplichte standaardoplossingen is bepaald?
In het kader van de ontwikkeling van een risicogerichte regelgeving is ook gekeken naar buitenlandse voorbeelden. Hierbij is geconstateerd dat geen enkel land al een sluitend stelsel hiervoor heeft. Ook Zweden niet. De bouwregelgeving van Zweden bestaat uit algemene functionele doelvoorschriften. Bij het aantonen dat aan deze voorschriften wordt voldaan, wordt bij complexe en grotere bouwwerken gebruik gemaakt van zogenaamde «fire safety» berekeningen die ook in Nederland gangbaar zijn bij gelijkwaardige oplossingen. Een voorbeeld hiervan zijn de bij vraag 11 genoemde CFD-berekeningen. Voor zover bekend, zijn er in Zweden ook standaardoplossingen die kunnen worden gebruikt zodat niet voor ieder gebouw complexe en dure «fire safety» berekeningen hoeven te worden gemaakt, maar zijn deze niet verplicht.
Wat is de reden dat u verwacht dat in Nederland pas over vijf tot acht jaar een dergelijke regelgeving kan worden geïntroduceerd?4
Deze vraag is door mij eerder beantwoord als volgt (kamerstuk 32 500 XVIII, VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN, Vastgesteld 15 oktober 2010):
Risicogerichte regelgeving houdt rekening met de kans op brand, de wijze waarop een brand zich ontwikkelt en het effect van maatregelen om (de gevolgen van) een brand binnen de perken te houden. Om dit op een adequate wijze in een rekenmethode en regelgeving op te nemen is kennis nodig van het effect van preventieve maatregelen op de kans op brand, het effect van repressieve maatregelen op de ontwikkeling van brand en van het (vlucht)gedrag van mensen. Alhoewel er de afgelopen jaar veel nationaal en internationaal onderzoek gedaan is naar deze onderwerpen ontbreekt de kennis om nu al een sluitende stelsel voor te schrijven. De in de begroting genoemde 5–8 jaar is een inschatting van de tijd benodigd om ook over de andere onderwerpen voldoende kennis op te bouwen. Het is niet zo dat pas na 5–8 jaar de resultaten bruikbaar zijn. Daar waar eerder al informatie beschikbaar is zal dit worden meegenomen in regelgeving, normen en handreikingen.
Deelt u de mening dat net als bij tunnelveiligheid ook voor brandveiligheid in bouwwerken zoals parkeergarages meer standaardisatie in aanvulling op het consequent doorvoeren van een risicobenadering vereist is?
De tunnelregelgeving wordt op dit moment geëvalueerd zoals aan de Kamer is gemeld door de voormalige minister van V&W (nu I&M) in maart 2010 (TK 32 123 A , nr. 101). In de tunnelregelgeving wordt al jarenlang gewerkt met een voor tunnels specifieke risicobenadering. De uitkomsten van de evaluatie zijn wellicht nuttig voor het opstellen van een risicogerichte bouwregelgeving. De uitkomsten van deze evaluatie zullen daarom door mij in het licht hiervan worden beschouwd. Zie verder bij antwoord 16.
Bent u bereid als onderdeel van deze standaardisatie de bouwregelgeving aan te passen zodat in complexere gebouwen waar het optreden door de hulpdiensten uiterst risicovol is en in gebouwen waar mensen verblijven die minder zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, parkeergarages en andere grote bouwwerken sprinklers verplicht worden?
Nee, standaardisatie in de vorm van verplichte voorzieningen zoals sprinklers is namelijk in tegenspraak met de voorziene risicogerichte bouwregelgeving. Bij een risicogerichte regelgeving wordt de eis op een hoog abstractieniveau gesteld. In ultieme vorm als een maximale kans op overlijden als gevolg van een brand in een gebouw. Een gebouw moet dan zo worden gebouwd en gebruikt dat voldaan wordt aan deze eis. Hoe en met welke voorzieningen dit gebeurt, is dan aan de eigenaar en gebruiker, en ter beoordeling van het bevoegd gezag. Bij deze risicobenadering wordt rekening gehouden met het optreden van de brandweer Als onderdeel van een risicogerichte regelgeving zal wel standaardisatie plaatsvinden van effecten en faalkansen van veel voorkomende voorzieningen zoals sprinklers. Bij het ontwerp kan dan worden uitgegaan van deze standaardwaarden. Zodoende wordt voorkomen dat bij ieder bouwplan discussie kan ontstaan met het bevoegd gezag over de aan te houden waarden.
Ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten »Peeters ziet niets in de kering Westerschelde»1 en «Vlamingen des duivels over uitstel ontpolderen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Vlaamse minister-president gedraaid is aangezien hij juni jongstleden nog stelde open te staan voor elk goed idee als alternatiefvoor ontpoldering van de Hedwigepolder, terwijl hijonlangs des duivels was over mogelijk uitstel vanontpolderen? Zo ja, deelt u de zorg dat de Vlaamse minister-president dit doet om wellicht een vierde verdieping te realiseren en hij de Hedwigepolder daarbij als ruilmiddel wil gebruiken?
Ik deel uw mening absoluut niet dat de Vlaamse minister-president draait. Zoals de heer Peeters al eerder heeft aangegeven, is Vlaanderen bereid om serieus en welwillend over eventuele alternatieven voor de Hedwigepolder te overleggen. Hij verwacht dat Nederland dan met een reëel voorstel komt. Een vierde verdieping, ongebreidelde groei van de Antwerpse haven of de inzet van natuurcompensatie op Nederlands grondgebied, is door de Vlaamse regering noch schriftelijk noch mondeling aan de orde gesteld.
Overigens betreft de ontpoldering van de Hedwigepolder geen natuurcompensatie voor de huidige vaarwegverdieping. Het maakt onderdeel uit van het natuurherstelprogramma van het Scheldeverdrag betreffende de uitvoering van de Ontwikkelingsschets 2010-Schelde-estuarium en draagt bij aan de opgave voor de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Is het waar dat Vlaanderen de ontpoldering van de Hedwigepolder willen gebruiken ten behoeve van natuurcompensatie in Nederland teneinde zelf een ongebreidelde groei van de Antwerpse haven te kunnen realiseren (Saeftinghedok)? Zo ja, deelt u de mening dat u pal moet staan voor de belangen van de Zeeuwen, die massaal tegen ontpolderen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Zeeuwen nu lang genoeg in Ontpolderonzekerheid gezeten hebben? Zo ja, kunt u bevestigen dat er niet ontpolderd gaat worden?
In het regeerakkoord is opgenomen dat in overleg met Vlaanderen een alternatief wordt ontwikkeld voor ontpoldering van de Hedwigepolder en dat daarbij ook wordt gedacht aan de plannen die eerder door de Zeeuwse waterschappen zijn ontwikkeld.
Ik heb de Vlaamse minister-president Peeters gemeld dat er over een half jaar duidelijkheid zal zijn of een reëel alternatief voor de Hedwigepolder te vinden is.
Het door werkgevers onterecht gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Baas verlaagt loon bij ziekte door truc»1 en «Ziekmelding jaagt werknemer op kosten»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het ten onrechte gedeeltelijk ziekmelden van werknemers die terugkeren van ziekteverzuim door werkgevers ongewenst is? Zijn hiervoor sancties mogelijk en ligt hier niet een taak voor de arbeidsinspectie?
Naar mijn mening betreft het hier geen ziekmelding, maar wordt de werknemer door de werkgever niet hersteld gemeld. Uit de krantenberichten wordt overigens niet duidelijk of dat herstel niet wordt gemeld bij de bedrijfsarts/arbodienst en/of de salarisadministratie van de werkgever.
In de eerste plaats merk ik op dat er nu geen verplichting voor de werkgever bestaat om zijn werknemer hersteld te melden, noch bij de bedrijfsarts/arbodienst, noch bij de salarisadministratie. Daarom is een sanctie niet mogelijk en ligt hier ook geen taak voor de arbeidsinspectie.
In de tweede plaats merk ik op dat een dergelijke verplichting naar mijn mening ook niet nodig is, omdat de werkgever alleen maar zichzelf ermee heeft als hij de werknemer niet hersteld meldt bij de bedrijfsarts/arbodienst of zijn salarisadministratie. In de eerste situatie zal snel boven water komen dat geen herstelmelding heeft plaatsgevonden. De bedrijfsarts/arbodienst zal de betrokkene namelijk oproepen, omdat hij/zij moet nagaan of sprake is van dreigend langdurig verzuim en dus binnen zes weken na de eerste ziektedag een oordeel over het desbetreffende ziektegeval moet geven aan de werkgever. Verder brengt de opvatting van de werkgever dat de werknemer nog steeds ziek is, mee dat hij zijn verplichtingen op grond van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar zal moeten nakomen. Zo dient hij onder meer een re-integratiedossier bij te houden, een plan van aanpak op te stellen, een afschrift daarvan aan de werknemer en de bedrijfsarts/arbodienst te verstrekken, dit plan regelmatig te evalueren en ervoor te zorgen dat de bedrijfsarts/arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de arbeidsongeschiktheid. De werkgever kan dat allemaal nalaten maar daarmee verzwakt hij zijn positie ernstig indien het tot een rechtszaak of een aanvraag voor een WIA-uitkering komt.
Daarmee kom ik op de tweede situatie, te weten dat de werkgever zijn salarisadministratie niet informeert over het herstel van de werknemer. Zolang de werkgever het loon volledig doorbetaalt bij ziekte, heeft dit geen materiële of andere gevolgen voor de werknemer. Dat komt anders te liggen wanneer de werkgever op een zeker moment minder loon gaat betalen. Als de werkgever dit motiveert met de stelling dat de werknemer nog steeds ongeschikt is voor de bedongen arbeid vanwege ziekte, kan de werknemer daartegen beroep instellen bij de rechter. Volgens hem is de werkgever immers zijn verplichting om loon te betalen niet nagekomen (art. 7:616 BW). De werknemer heeft een grote kans op toewijzing van zijn vordering als de werkgever zijn hiervoor genoemde verplichtingen niet is nagekomen. Ik zie dan ook geen reden om voor deze situatie een andere procedure in te stellen dan ingeval de werkgever zijn verplichting om loon te betalen om een andere reden niet is nagekomen.
Tot slot kan zich in de tweede situatie voordoen dat de werkgever na 104 weken geen loon meer doorbetaalt, omdat hij van oordeel is dat zijn loondoorbetalingsverplichting is geëindigd. Ook in deze situatie kan de werknemer een loonvordering instellen bij de rechter. Daarnaast kan de werknemer zekerheidshalve een WIA-uitkering aanvragen. Bij de claimbeoordeling moet het UWV onder meer vaststellen of de wachttijd is vervuld. Dat is niet het geval als de werknemer in de hiervoor genoemde periode meer dan vier weken de bedongen arbeid heeft verricht. Als het UWV tot dit oordeel komt, kan de werknemer dit in of buiten rechte tegenover zijn werkgever gebruiken.
Afrondend concludeer ik dat de huidige regelgeving omtrent ziekteverzuim geen tekortkomingen heeft. Ik ben dan ook niet voornemens om wettelijke of andere maatregelen te treffen ter zake dan wel onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek.
Vindt u dat de angst van werknemers in de praktijk voor baanverlies als gevolg van het aanvragen van een medische onderbouwing en eventueel een deskundigenoordeel van UWV gegrond is? Zo nee, waarom denkt u dan dat de rechten van werknemers in de betreffende situatie wel voldoende zijn beschermd?
De mogelijkheid om een deskundigenoordeel van het UWV te vragen is een laagdrempelige procedure, waarmee wordt beoogd om gerechtelijke procedures te voorkomen. Dit kan en mag voor een werkgever nooit een reden zijn om een werknemer te ontslaan. Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat op die grond het UWV toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding zal geven of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst zal ontbinden. Naar mijn mening biedt het ontslagrecht dan ook voldoende bescherming voor werknemers.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de omvang van de problematiek en binnen welk termijn kan hierover dan meer informatie naar de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in overweging nemen om de wettelijke bepalingen in de wet Poortwachter aan te scherpen zodat onterechte gedeeltelijke ziekmeldingen voorkomen worden en wat is daarbij uw afweging?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere maatregelen gaat u nemen om werknemers te informeren over deze tekortkoming in de wet Poortwachter?
Zie antwoord vraag 2.
Over bijstorten in de pensioenpolis |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pensioenstrop voor oude baas bij waardeoverdracht»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever bij vertrek van zijn werknemer soms tienduizenden euro’s moet bijstorten in de pensioenpolis bij de verplichte waardeoverdracht? Hoe vaak komt zo'n verplichte bijstorting per jaar voor?
Dergelijke situaties kunnen zich voordoen bij werkgevers die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij een verzekeraar en die met uitgaande waardeoverdracht worden geconfronteerd naar een andere verzekeraar. SZW, noch DNB beschikt over gegevens hoe vaak dit in de praktijk voorkomt. Wel heb ik de indruk op grond van een schatting van het Verbond van Verzekeraars, dat bijbetaling kan leiden tot individuele problemen bij in potentie een omvangrijke groep bedrijven in het midden- en kleinbedrijf.
De bijbetalingsproblematiek zoals in de vragen geschetst, kan zich voordoen als de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken bij uitkering- en kapitaalovereenkomsten en bij premieovereenkomsten waarbij tussentijds een aanspraak op kapitaal of uitkering wordt ingekocht, meer bedraagt dan het tot dat moment gefinancierde deel van de aanspraken. Voor zover die aanspraken niet zijn gefinancierd, dient dit bij de waardeoverdracht alsnog te gebeuren. De berekening van de overdrachtswaarde geschiedt sinds 2008 aan de hand van de marktrente (rentetermijnstructuur). Deze rente is tussen 2008 en 2011 gedaald van 4,926% naar 2,984%. Deze daling kan leiden tot bijbetaling door de oude werkgever.
Verandering van baan leidt overigens lang niet altijd tot forse bijbetalingen:
Een en ander laat echter onverlet dat het in individuele situaties kan gaan om forse bedragen en dat die situaties zich bij veel bedrijven in het midden- en kleinbedrijf kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat deze verplichte nabetaling zeer belemmerend kan werken op de arbeidsmarkt en dat er snel een oplossing gezocht moet worden voor het probleem van bijbetalingen voor beide werkgevers bij de verplichte waardeoverdracht van pensioenen?
Op zich zou het kunnen dat de bijbetalingsproblematiek de arbeidsmarktmobiliteit tegenwerkt. Ik heb hierover geen harde gegevens. Voor het effect op de arbeidsmobiliteit is nog van belang dat doorgaans pas nadat een werknemer van baan is gewisseld en de nieuwe werkgever betrokkene heeft aangenomen, eventuele waardeoverdracht aan de orde is. Eerst dan ontstaat ook zicht op (de hoogte van) de bijbetaling. Dan heeft de wisseling van baan wel al plaatsgevonden.
Overigens is waardeoverdracht niet verplicht. Wel zijn er situaties waarin een pensioenuitvoerder op grond van de pensioenregelgeving moet meewerken als een ex-deelnemer verzoekt om waardeoverdracht. Het komt voor dat werkgevers in geval van bijbetaling, werknemers verzoeken om af te zien van hun recht op waardeoverdracht. Zo kunnen werkgevers de bijbetalingsproblematiek voorkomen. Voor werknemers hoeft het achterwege laten van waardeoverdracht – bijvoorbeeld bij middelloon- en beschikbare premieregelingen – niet financieel nadelig te zijn.
Daar waar gevraagd wordt om een oplossing voor beide werkgevers, ga ik er vanuit dat hiermee de situaties zijn bedoeld waarin sprake is van bijbetaling door de oude of de nieuwe werkgever zoals aan de orde in artikel 26 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, respectievelijk artikel 19, van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Ik ben met de Kamer eens dat een oplossing voor beide bijbetalingsvraagstukken wenselijk is. Er zijn schrijnende situaties mogelijk bij beide kwesties. Ik zal – met de Stichting van de Arbeid en het pensioenveld – inventariseren hoe deze effecten kunnen worden weggenomen of beperkt. In de reeds voorgenomen meer fundamentele discussie over waardeoverdracht zal dit aspect separaat en met voorrang worden behandeld.
Ik zal uw Kamer daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het eerste kwartaal van 2011, informeren.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de motie die vraagt om een einde van de bijbetalingsproblematiek en die nog steeds niet is uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of de toezichthouder inzicht in de omvang van de niet afgefinancierde verplichtingen bij Nederlandse verzekeraars?3 Zo nee, wilt u daar onderzoek naar doen?
Er is geen sprake van niet afgefinancierde verplichtingen. Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen verzekeraars de pensioenverplichtingen af te financieren. De bijbetalingen zoals hier bedoeld, vinden niet hun oorzaak in onvoldoende affinanciering, maar in verschillen in rentevoeten als waardeoverdracht plaatsvindt. Het gaat dan om verschillen tussen de rentevoet die door de verzekeraar wordt gehanteerd richting de deelnemer, de rentevoet die de verzekeraar hanteert voor de bepaling van de technische voorzieningen en de rentevoet die geldt voor de berekening van de over te dragen waarde.
DNB heeft geen inzicht in de omvang van de bijbetalingen. Wat mijn ministerie betreft verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De problemen rondom de screening van ministers op Curaçao en het ontslag van het hoofd van de veiligheidsdienst |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Waarom is het hoofd van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen ontslagen, dezelfde dienst die op dit moment onderzoek doet naar de ministers van het kabinet-Schotte?1
De aansturing en het functioneren van de Veiligheidsdienst is een autonome aangelegenheid, in dit geval van het land Curaçao. Ik ben dan ook niet op de hoogte van de feitelijke omstandigheden en de beweegredenen van de regering van Curaçao om dergelijke beslissingen te nemen.
Welk verband is er tussen de screening van de ministers van het kabinet-Schotte en het ontslag van het hoofd van de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht in het Antilliaans Dagblad dat mogelijk sprake is van het lekken van «uiterst gevoelige» informatie?1
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van het voornemen van dit ontslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom hebt u geen actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat een veiligheidsdienst een screening moet doen voorafgaand aan de benoeming van ministers?
In zijn algemeenheid deel ik de opvatting dat het wenselijk is om een screening van bewindspersonen voor hun benoeming plaats te laten vinden.
Waarom vindt deze screening van ministers op Curaçao pas plaats nadat het kabinet is geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunt u de Kamer verzekeren dat de screening van ministers op Curaçao op een goede manier zal plaatsvinden?
In beginsel is de screening van bewindspersonen op Curaçao een autonome verantwoordelijkheid van het land Curaçao en is er in eerste aanleg geen rol voor de minister van Koninkrijksrelaties. Aangezien het onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, acht ik het niet opportuun te speculeren over de kwaliteit van de nog vast te stellen uitkomst van de screening en eventuele door de regering van Curaçao danwel de Koninkrijksregering te verbinden gevolgen.
De benoeming van ministers is een autonome aangelegenheid van het land. De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk in dit verband bestaat uit invulling geven aan het waarborgen van deugdelijkheid van bestuur als bedoeld in artikel 43, tweede lid van het Statuut voor het Koninkrijk. Ingrijpen in de autonomie van een land om de deugdelijkheid van bestuur te waarborgen moet worden beschouwd als een ultimum remedium. Niettemin zal ik de afwikkeling van het proces van screening kritisch volgen, mede tegen de achtergrond van hetgeen artikel 43, lid 2 van het Statuut van het Koninkrijk bepaalt.
Hoe is de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij de huidige screening van ministers op Curaçao betrokken?
De AIVD is niet betrokken bij de screening van ministers op Curaçao. Het mandaat van de AIVD wordt begrensd door artikel 6 van de WIV 2002, dat in het teken staat van de eigen nationale veiligheid. Nationale veiligheid is een landsaangelegenheid waarvoor uitsluitend de landsorganen competent zijn. Dat betekent dat onderzoeken in het kader van de nationale veiligheid van Curaçao – waartoe naar wordt aangenomen ook het screenen van ministers behoort – een autonome verantwoordelijkheid is van het land Curaçao dat zich daarbij bedient van de eigen veiligheidsdienst.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor zichzelf als minister van Koninkrijksrelaties voor een goede screening van ministers op Curaçao, dit mede gezien de verantwoordelijkheid die het Statuut u geeft voor het verzekeren van goed bestuur?
Zie antwoord vraag 7.
Zou u deze vraag zo spoedig mogelijk willen beantwoorden omdat het onderzoek nu loopt en beantwoording binnen de reguliere tijd te laat is?
Ja.
Over het onttrekken van rechten aan de Europese emissiehandelsysteem met als doel deze te vernietigen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Natuur en Milieu introduceert CO2-markt»?1
Ja.
Is het wettelijk toegestaan rechten te onttrekken aan het Europese emissiehandelssysteem met als enige doel ze te vernietigen? Past de door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde praktijk in de opzet van het Europese emissiehandelssysteem en is het systeem daarvoor bedoeld? Is deze praktijk extern geborgd?
De mogelijkheid om emissierechten vrijwillig te annuleren komt voort uit het Verdrag van Kyoto. De Europese Commissie heeft bij het opzetten van het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ervoor gekozen om deze mogelijkheid ook in dit systeem op te nemen.
Bij het opzetten van het EU ETS is afgesproken dat iedereen mag deelnemen aan de CO2-emissiehandel.
Een ieder is toegestaan rechten te bezitten, in rechten te handelen en rechten te annuleren. Het vrijwillig annuleren van emissierechten is dus een mechanisme inherent aan het emissiehandelssysteem.
In de praktijk wordt er weinig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om emissierechten te annuleren. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat veel mensen onbekend zijn met de mogelijkheid om op deze manier de uitstoot van CO2 te reduceren. Daarnaast dient een rekening à 100 euro te worden geopend bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Dit wordt als relatief duur beschouwd. Met het initiatief CO2markt wil Stichting Natuur en Milieu (SNM) deze reeds bestaande mogelijkheid voor de burger gemakkelijker maken en heeft daarvoor een rekening geopend bij de NEa. Via deze rekening voert SNM in opdracht van burgers annuleringstransacties uit. De NEa controleert de annuleringstransacties. Op deze manier is het annuleren van rechten geborgd.
Welke andere voorbeelden zijn er bekend van het doelbewust ter vernietiging onttrekken van rechten aan het Europese emissiehandelssysteem?
In elk land dat over een CO2-register beschikt, is het mogelijk om rechten aan het emissiehandelssysteem te onttrekken; dit is inherent aan het systeem. Terwijl het in Nederland nog vrij nieuw is, vindt het vrijwillig annuleren van emissierechten in andere landen, zowel binnen als buiten de EU, al langer plaats. In 2008 en 2009 zijn wereldwijd in totaal bijna 1,5 miljoen emissierechten geannuleerd. In het Verenigd Koninkrijk en Zweden vindt dit op dezelfde manier plaats als in Nederland. Ook daar zijn organisaties opgericht die burgers en bedrijven de mogelijkheid bieden om emissierechten te annuleren.
Kunnen particulieren die de betreffende CO2-rechten kopen er zeker van zijn dat dit leidt tot CO2-reductie?
Ja. De uitstoot van de Europese industrie is gereguleerd onder het plafond van het emissiehandelssysteem. Voor elk recht dat geannuleerd wordt, geldt dat het nooit meer gebruikt kan worden om de uitstoot van CO2 mee te vereffenen. Het uitstootplafond van de Europese industrie wordt op deze manier lager. Dit heeft een lagere uitstoot van CO2 tot gevolg.
Zou u de CO2-markt van Natuur en Milieu eerder kwalificeren als moderne aflaat of als effectieve emissiecompensatie? Kortom: leidt dit tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot, of is dit voor burgers slechts een legitimatie om weliswaar rechten op te kopen maar geen energiebesparende maatregelen te nemen of hun huis te isoleren?
Zie mijn antwoord onder vraag 4; het annuleren van rechten leidt tot een daadwerkelijke vermindering van de CO2-uitstoot.
Kunt u een breder overzicht geven van de diverse gebruikte systemen op dit gebied en daarbij uiteenzetten welke verschillen er bestaan in effectiviteit?
Het vrijwillig annuleren van emissierechten is een nieuwe vorm van klimaatcompensatie. Door middel van het annuleren van emissierechten compenseren burgers hun CO2-uitstoot. Andere vormen van klimaatcompensatie zijn: het aanplanten van bomen, investeren in duurzame energie en investeren in energiebesparing.
Er bestaat een aantal verschillen tussen vrijwillig annuleren en de andere vormen van klimaatcompensatie.