Steeds vaken opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Nine Kooiman |
|
![]() |
Hoeveel alleenstaande minderjarige asielzoekers zitten er momenteel opgesloten en waarom gebeurt dit?1 Deelt u de mening dat dit in strijd is met het Kinderrechtenverdrag en opvattingen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Op 1 september 2010 zaten er ongeveer 20 amv’s in vreemdelingenbewaring.
Artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat geen enkel kind onwettig of op grond van willekeur van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. Verder vereist het Verdrag dat het inbewaringstellen van kinderen alleen als een ultimum remedium wordt toegepast voor een zo kort mogelijke duur. Bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid worden deze bepalingen van het IVRK in acht genomen. Waar mogelijk wordt in Nederland vrijheidsontneming van kinderen voorkomen en wordt gebruik gemaakt van alternatieve vormen van opvang of vrijheidsbeperking. Ten aanzien van amv’s wordt het instrument van vreemdelingenbewaring alléén toegepast indien een lichter middel niet toereikend is.
Ik verwijs u naar de brief van de minister voor Jeugd en Gezin van 19 februari 2009 naar aanleiding van de behandeling door het VN-Kinderrechtencomité van Nederlandse rapportages (Tweede Kamer 2008–2009, 31 000, nr. 66).
Voorzover u wat betreft de opvattingen van de Raad van Europa doelt op het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, naar aanleiding van diens bezoek aan Nederland van 21–25 september 2008, verwijs ik u naar de Kabinetsreactie terzake van 27 april 2009, alsmede het daarop volgende verslag van een schriftelijk overleg van 31 mei 2010 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 V, nr. 95 en Tweede Kamer 2008–2009, 32 123 V, nr. 90).
Worden de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten van deze jongeren niet juist versterkt door het opsluiten in een gevangenis? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Nee. De amv’s die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg, die onderdeel uitmaakt van de Hunnerberg. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding. Ook is er aandacht voor psychische en lichamelijke gezondheidsklachten bij amv’s. Hiervoor is speciaal opgeleid personeel aanwezig.
Sluit u de jongeren op in de verwachting dat hier een afschrikwekkende werking van uit zal gaan? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn (verdeeld naar vrijwillig, gedwongen, Dublin-claim) vanuit bewaring in 2009 en 2010 aantoonbaar teruggekeerd naar hun land van herkomst?
Nee. Vreemdelingenbewaring wordt niet toegepast als middel om af te schrikken. Vrijheidsontneming wordt toegepast om te voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan het toezicht tijdens de voorbereiding van hun verwijdering uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken.
Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn na te zijn opgesloten weer in vrijheid gesteld en hoe is de nazorg geregeld voor deze alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben met het oog op uitzetting uit Nederland in vreemdelingenbewaring worden gesteld. De geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel wordt periodiek door een onafhankelijke rechter getoetst. De maatregel wordt opgeheven in geval van aantoonbaar vertrek, indien er niet langer zicht is op uitzetting, of omdat er op basis van nieuwe feiten en omstandigheden in relatie tot de toelating rechtmatig verblijf onstaat.
In 2009 en 2010 zijn ongeveer 70 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland vertrokken, waarvan ongeveer 10 vreemdelingen zelfstandig en ongeveer 60 vreemdelingen gedwongen.
Ongeveer 50 van de gedwongen vertrekken zijn op grond van een effectuering van een Dublin-claim, de overige 10 amv’s zijn gedwongen naar het land van herkomst teruggekeerd.
In ongeveer 80 gevallen is de vreemdelingbewaring op last van de rechter opgeheven omdat er niet langer zicht was op uitzetting. Het gaat hier in ongeveer 15 gevallen om vreemdelingen die 18 jaar of ouder waren ten tijde van de opheffing van de vreemdelingenbewaring.
In het geval dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven op het moment dat een vreemdeling nog geen 18 jaar is, wordt de voogd hiervan in kennis gesteld.
Van hoeveel van deze jongeren is u niet bekend wat er na vrijlating met hen is gebeurd? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de effectiviteit en de risico’s van het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te stoppen met het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers die niets hebben misdaan? Zo nee, waarom niet?
Met name bij een kwetsbare groep als amv’s acht ik het van belang om zo veel als mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring. In verband met de herijking van het amv-beleid is toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van JJI De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
Het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's) in de cel in 2009 is verdubbeld |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer ama’s in gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s) in de cel in 2009 is verdubbeld? Zo ja, wat is de oorzaak van deze verdubbeling?
In 2009 heeft tijdelijk een toename plaatsgevonden van het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in bewaring ten opzichte van het aantal in 2008. In 2009 betrof het aantal 300 amv’s ten opzichte van 160 amv’s in het jaar 2008.
Inmiddels is het aantal amv’s in bewaring weer afgenomen. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal inbewaringgestelden 110 amv’s ten opzichte van 170 amv’s in bewaring in de eerste helft van 2009. Deze amv’s verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg die onderdeel uitmaakt van De Hunnerberg, die speciaal voor deze doelgroep is ingericht.
Vreemdelingenbewaring is en blijft een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Vooral bij een kwetsbare groep als amv's is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
Hoe verhoudt de toename van het aantal ama’s in de cel zich tot uw beleid om vreemdelingenbewaring slechts als «uiterste middel» in te zetten, en om kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, daarbij te ontzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het plaatsen van alleenstaande minderjarige kinderen in vreemdelingenbewaring in strijd is met artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn? Voldoen de plaatsingen van de ama’s in bewaring aan de voorwaarden die in dat artikel zijn genoemd? Kunt u dat toelichten?
Zie bij antwoord 6 en 7.
In welke inrichtingen zijn de betreffende 300 ama’s uit 2009 in vreemdelingenbewaring geplaatst? Hoe lang duurde gemiddeld die inbewaringstelling? Wat was het regime in die inrichtingen? In hoeveel gevallen heeft de vreemdelingenbewaring geleid tot terugkeer naar het land van herkomst?
Bij instroom werd ruim 60% van de ongeveer 300 amv’s in 2009 direct in de JJI-locatie De Maasberg in De Hunnerberg geplaatst. Het overgrote deel van de overige 40% amv’s die in alle andere JJI’s instroomde, werd in een later stadium alsnog overgeplaatst naar de Maasberg. In de loop van 2009 is de capaciteit van De Maasberg uitgebreid van 20 plekken naar 40 plekken, omdat deze locatie te vaak vol zat, en op dat moment door de toenemende instroom amv’s deze elders geplaatst moesten worden.
Vanaf 2010 worden alle amv’s in De Maasberg geplaatst. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding.
Vanwege het geringe aantal worden meisjes bij voorkeur in De Hunnerberg geplaatst.
Volgens de gegevens van DJI bedroeg in 2009 de verblijfsduur van de amv’s in vreemdelingenbewaring ongeveer 35 dagen.
Van de vreemdelingen die in 2009 zijn overgedragen aan de DT&V zijn circa 45 vreemdelingen na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel aantoonbaar vertrokken uit Nederland.
Bent u van mening dat ama’s niet in de cel horen? Bent u bereid de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige kinderen «opener» te maken, zodat meer sprake is van «gecontroleerde opvang»?
In artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn wordt niet bepaald dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in vreemdelingenbewaring mogen worden gesteld. Het artikel bepaalt wel dat vreemdelingenbewaring slechts in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode dient plaats te vinden.
Het Nederlandse beleid is hiermee in overeenstemming. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Met name bij een kwetsbare groep als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
De omstandigheden waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen in vreemdelingenbewaring verblijven voldoen aan de voorwaarden die in artikel 17 worden genoemd.
In verband met de herijking van het amv-beleid is door de toenmalige staatssecretaris en minister van Justitie toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
De stichting Nidos is een voogdij-instelling die zelf geen opvang biedt aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen (met uitzondering van pleegzorg voor een beperkt aantal amv). De positie van Nidos als voogdij-instelling is dezelfde als die van de bureaus jeugdzorg. Beide zijn voor de huisvesting van de onder hun gezag staande minderjarigen aangewezen op accommodaties van respectievelijk COA en provinciale zorgaanbieders. Bij het onderzoek naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt Nidos, net als de overige relevante organisaties, geconsulteerd.
Bent u bereid de betreffende ama’s in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet bij de opvang van het NIDOS (jeugdbescherming voor vluchtelingen) onder te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Een vermeende inspectie van Nederlandse militairen aan een ziekenhuis in Tarin Kowt |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Faux pas in Uruzgan» en «We zijn hier niet trots op» uit de Groene Amsterdammer?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Is het waar dat op 12 april 2009 gewapende Nederlandse militairen het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt hebben betreden? Zo ja, wat is de reden geweest?
Begin april 2009 was informatie ontvangen dat gewonde vijandelijke strijders in het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt en het nabijgelegen Health Training Center van de Afghan Health and Development Services aanwezig zouden zijn. Bovendien was bekend dat vijandelijke strijders in Afghanistan in voorkomend geval onder dreiging van geweld medische behandeling afdwingen of zich medicijnen toe-eigenen. Op grond van deze informatie hebben Nederlandse militairen op 12 april 2009 een bezoek gebracht aan het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center, waarbij onder meer het ziekenhuis is betreden. Alvorens het ziekenhuis binnen te gaan, hebben de militairen daartoe toestemming gekregen van de aanwezige staf van het ziekenhuis. Bij het bezoek waren vrouwelijke militairen en militaire artsen aanwezig. Tijdens het bezoek hebben de desbetreffende militairen de normale gang van zaken in het ziekenhuis zo min mogelijk verstoord.
Nederland hecht sterk aan een goede samenwerking met het ziekenhuis en het Health Training Center. De regering betreurt dat het bezoek bij de betrokken instanties een negatieve indruk heeft gemaakt. Na het bezoek zijn er klachten ontvangen over de handelwijze van de Nederlandse militairen. De klachten zijn onderzocht en er zijn enkele deels gegrond verklaard. Het betrof het niet vooraf aankondigen van het bezoek, het zeer kort betreden van de vrouwenvleugel van het ziekenhuis en het forceren van het hangslot van een kast. Naar aanleiding van deze conclusies zijn enkele relevante procedures aangescherpt. Bovendien is de Task Force Uruzgan met de betrokken instanties in overleg getreden om de constructieve relaties en het vertrouwen te bestendigen. Er was geen sprake van schending van het internationaal recht.
Is het waar dat zij hierbij ziekenhuispersoneel en/of andere mensen in het ziekenhuis onder schot hebben gehouden?
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van dhr. Khan Agha Miakhil, dat er geen sprake was van een «rondleiding» onder zijn begeleiding, maar van dwingend binnentreden van Nederlandse militairen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de gebeurtenis kenmerken als een inval, een inspectie, een bezoek of een rondleiding?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze gebeurtenis niet aangemerkt als een incident? Hebben Nederlandse militairen in Afghanistan vaker gewapenderhand ziekenhuizen betreden, en zo ja, zijn deze handelingen gerapporteerd?
De gebeurtenissen zijn intern gemeld conform de daarvoor geldende procedures. Nederlandse militairen hebben in Afghanistan nooit gewapenderhand een civiel ziekenhuis betreden. Wel zijn bij het betreden van het ziekenhuis van Tarin Kowt wapens mee naar binnen genomen. Dit is overigens niet in strijd met het internationaal recht.
Is het waar dat tegelijk met de gebeurtenis bij het ziekenhuis het kantoor van de Afghaanse NGO AHDS werd omsingeld en doorzocht? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er gebeurde? Hoe zou u deze gebeurtenis kenmerken? Wat is de relatie tussen de genoemde gebeurtenissen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden uws inziens deze handelingen zich tot de Vierde Conventie van Genève?
De handelingen van Nederlandse militairen in Uruzgan op 12 april 2009 waren niet in strijd met de Vierde Conventie van Genève of enig ander onderdeel van het internationaal recht.
De Nederlandse regering hecht groot belang aan het internationaal recht. De Nederlandse krijgsmacht handelt ook in Afghanistan binnen de kaders die het internationaal recht stelt. Noch de Vierde Conventie van Genève noch enig ander onderdeel van het internationaal recht verbiedt het inspecteren of bezoeken van ziekenhuizen. Het is tevens toegestaan in voorkomend geval gewonde vijandelijke strijders te arresteren, onder de voorwaarde dat hun de noodzakelijke medische hulp niet wordt ontzegd. Bij het bezoek van het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center op 12 april 2009 zijn overigens geen personen gevangen genomen.
Voorkruipzorg in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda reeds is gestart met businessclub-arrangementen? Zo ja, is dit ondergebracht bij de gezondheidsonderneming «Groene Hart Extra Zorg»?
Nee, het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda is niet gestart met businessclub-arrangementen en dit is dus ook niet ondergebracht bij «Groene Hart Extra Zorg» (GHEZ).
Zijn de plannen vooraf ter toetsing voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zoals door u is toegezegd in antwoord op eerdere vragen van de leden Kant en Van Gerven over deze arrangementen?1 Zo ja, wat was het oordeel van de NZa? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Nee. De plannen zijn niet voorgelegd aan de NZa omdat de businessarrangementen nog niet concreet zijn.
Klopt de bewering van het ziekenhuis in Gouda dat vanuit Groene Hart Extra Zorg aanvullende zorgactiviteiten worden aangeboden die buiten de reguliere ziekenhuiszorg vallen? Zo nee, welke activiteiten vallen wel binnen de reguliere ziekenhuiszorg?
Ja. Het gaat bijvoorbeeld om diensten op het gebied van preventie (zoals keuringen en gezondheidsonderzoeken) en arbeidsdiagnostiek (een dienst specifiek gericht op diagnostiek van medewerkers van bedrijven.)
Is hier net zoals bij de afspraken tussen Quality Medical Services (QMS) en het Kennemer Gasthuis te Haarlem sprake van overtreding van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) omdat niet is toegestaan dat zorgaanbieders buiten de diagnose behandeling combinaties (DBC’s) om een extra betaling doen?2
Nee, Extra Zorg is niet een bemiddelaar tussen werkgever en ziekenhuis volgens de definitie in het NZa-document «Zorgbemiddeling» van 11 februari 2009): GHEZ betaalt geen extra fee aan de zorgaanbieder voor het leveren van diensten, maar betaalt een regulier tarief aan deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder krijgt dit tarief buiten de reguliere DBC-systematiek om. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald door de werkgever aan Groene Hart Extra Zorg, waarbij de werkgever vooraf kan beoordelen of hij deze kosten aanvaardbaar acht. Er wordt geen DBC geopend en er wordt niet gedeclareerd aan de patiënt/zorgverzekeraar middels een DBC. Er wordt voor de dienst gebruik gemaakt van dagen en tijden waarop niet standaard reguliere zorg wordt geleverd.
Gaat het hier – ook als er geen extra betalingen zijn en al zou het gaan om zorg buiten kantoortijden en om extra capaciteit waar iedereen beter van wordt – toch ook niet om ongelijke toegang op basis van niet-medische criteria?
Nee, het gaat hier niet om ongelijke toegang op basis van niet medische criteria. De preventieve diensten van Groene Hart Extra Zorg vallen buiten het basispakket. GHEZ brengt bij de werknemer de mogelijke risicofactoren op aandoeningen in kaart en geeft vervolgens adviezen over het voorkomen/behandelen van deze aandoeningen. Het is de werkgever die de kosten voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening van de NZa dat het een taak is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om er op toe te zien dat verdringing of selectie van verzekerden op niet-medische gronden niet plaatsvindt, bijvoorbeeld bij alle zorgbemiddeling?3
Allereerst dient te worden vermeld dat de NZa een voorstander is van zorgbemiddelingsinitiatieven. De NZa wijst wel op het mogelijke risico dat zorgaanbieders op niet medische gronden voorrang geven aan patiënten die zijn bemiddeld. Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om erop toe te zien dat dergelijke initiatieven niet leiden tot situaties waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op dat punt deel ik de mening van de NZa.
Kunt u uiteenzetten wat het morele verschil is tussen de initiatieven van QMS en het wel toegestane initiatief waarbij zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid extra capaciteit inkocht voor staaroperaties uitsluitend voor zijn polishouders bij het Diaconessenhuis in Leiden, anders dan de technisch-juridische verschillen zoals dat QMS geen zorgverzekeraar is in de zin van de Zorgverzekeringswet die tijdigheid in zijn onderhandelingen kan meenemen en in een tarief kan verdisconteren?4
Als minister beoordeel ik of initiatieven passen in de wet- en regelgeving en of deze niet leiden tot situaties waarin niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op deze terreinen zie ik geen belemmering. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen zoals in dit geval het recht op gelijke toegang dat geregeld is in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) waarbij elke staat dient te garanderen dat «een ieder gelijke toegang tot de gezondheidszorg heeft in overeenstemming met zijn of haar medische behoefte» en dat «gelijkheid eerst en vooral de afwezigheid van discriminatie inhoudt»?4
Ja. In Nederland is deze toegang ook volgens deze principes geregeld.
Acht u zich, nu het VRMB nog niet is geratificeerd, desondanks gehouden aan een verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de gezondheidszorg?5
Ja, ik houd me aan de verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de zorg. Ratificatie van het VRMB staat hier overigens los van omdat het uitgangspunt van gelijke toegang tot de zorg in veel internationale verdragen een algemeen uitgangspunt is.
Hoe verhouden de genoemde initatieven (QMS, Zorg en Zekerheid, Groene Hart) en andere zorgbemiddelings- of voorrangsinitiatieven zich met Het VRMB en met de algemene non-discriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
De initiatieven van Zorg en Zekerheid en het Groene Hart ziekenhuis (Extra Zorg) passen binnen internationale wetgeving voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het initiatief van QMS levert strijdigheid op met de Wmg.
Deelt u de mening dat het bezit van een polis bij een exclusief inkopende zorgverzekeraar een niet-medisch criterium is en dat afgemeten aan de meest basale normen – de rechten van de mens – arrangementen op basis hiervan niet dienen te worden toegestaan? Zo ja, gaat u maatregelen treffen en indien nodig de Zorgverzekeringswet aanpassen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zie geen aanleiding om de Zorgverzekeringswet aan te passen.
Onderschrijft u de stelling dat «verschillen in behandelingen in de gezondheidszorg geoorloofd zijn, doch slechts indien en voorzover daaraan objectief vaststelbare verschillen in behoefte aan noodzakelijke medische zorg ten grondslag liggen»?
Ik ben van mening dat patiënten binnen medisch aanvaardbare wachttijden behandeld moeten worden. Arrangementen die dit uitgangspunt respecteren zijn dus mogelijk.
Herinnert u zich dat u hebt toegezegd een wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB op te stellen omdat u het VRMB een belangrijk verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens vindt en graag zou zien dat Nederland behoort tot de landen die dit verdrag hebben geratificeerd?67 Zo ja, hoever staat het hiermee? Indien het wetsvoorstel nog niet is voorgelegd aan de Raad van State, op welke termijn gaat dit wel gebeuren en zo niet, waarom niet?
In de beleidsbrief ethiek heeft de vorige staatssecretaris aangegeven dat stappen zullen worden gezet ter bevordering van de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 XVI, nr. 183). Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB is inmiddels voor het overgrote deel gereed. Het VRMB gaat echter over zeer veel terreinen van de medische ethiek. Voor een enkel onderwerp, te weten medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, is het nationale beleid in ontwikkeling. Dit geldt met name voor het medisch wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen. Het goedkeuringswetsvoorstel zal dan ook pas aan de Raad van State gezonden kunnen worden, nadat het standpunt op het advies van de Commissie Doek gereed is.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2010 over de veiligheidssituatie in Mogadishu, Somalië?1
Ja.
Is het gevolg van deze uitspraak dat uw beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu moet worden aangepast, in die zin dat niet langer houdbaar is dat de algemene veiligheidssituatie in Mogadishu wordt beoordeeld in de context van Centraal- en Zuid Somalië?
Zoals aan uw Kamer is bericht op 29 maart 2010 (TK, 2009–2010, 29 344, nr. 72) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in een uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat in een afwijzende asielbeslissing van 15 juni 2009 met betrekking tot een vreemdeling afkomstig uit Mogadishu, ontoereikend is gemotiveerd waarom er in Mogadishu geen sprake is van een situatie als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG) ten tijde van de totstandkoming van deze beslissing. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op deze uitspraak uiteengezet dat de beoordeling van de veiligheidssituatie niet moet plaatsvinden tegen de achtergrond van één stad maar dient plaats te vinden tegen de achtergrond van een gebied van een grotere geografische omvang dan de stad waar de asielzoeker uit afkomstig is. In de context van Somalië betreft dit Zuid- en Centraal Somalië.
De Afdeling is in de uitspraak van 9 september 2010 echter van oordeel dat, indien zich niet in alle delen van het desbetreffende land van herkomst een situatie voordoet als beschreven in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn (2004/83/EG), moet worden bezien uit welk duidelijk te onderscheiden deelgebied de vreemdeling afkomstig is. Bezien moet worden of zich dan in dat deelgebied een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van het aan de gang zijnde gewapende conflict, dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. Volgens de Afdeling vormt Mogadishu een duidelijk te onderscheiden deelgebied nu er apart over wordt bericht in de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit betekent volgens de Afdeling dat moet worden beoordeeld of specifiek in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Vervolgens oordeelt de Afdeling niet dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn maar wel dat ontoereikend is gemotiveerd waarom zulks niet het geval is.
Bestudering van de uitspraak van 9 september, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, brengt mij tot de conclusie dat op dit moment, op basis van de huidige informatie over de veiligheidssituatie in Mogadishu, het door de Afdeling geconstateerde motiveringsgebrek niet kan worden weggenomen en dat in Mogadishu thans een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Het ambtsbericht beschrijft de veiligheidssituatie in Mogadishu gedurende de periode van 23 maart 2010 tot 31 augustus 2010. Zo wordt bijvoorbeeld in het ambtsbericht gemeld dat in deze periode geregeld zware wapens in Mogadishu werden ingezet, er als gevolg van het geweld veelvuldig burgerslachtoffers vielen en er sprake was van ernstige en wijdverspreide schendingen van mensenrechten. Voor andere gebieden in Somalië is er op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Op basis van de mij thans beschikbare informatie, stel ik vast dat het aannemen van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn in Mogadishu, aansluit bij de rechtsontwikkeling en de praktijk in lidstaten met een grote instroom van Somaliërs als het Verenigd Koninkrijk en Zweden.
Tot slot informeer ik u over het feit dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna «EHRM») op verzoek van een Somalische asielzoeker afkomstig uit Mogadishu, laatstelijk op 12 november jl. een maatregel op grond van artikel 39 van de Procedureregels van het EHRM (hierna «interim measure») heeft opgelegd teneinde de gedwongen terugkeer van deze Somalische asielzoeker naar Somalië tijdelijk op te schorten. Van belang is dat de door het EHRM te Straatsburg opgelegde interim measure niet nader gemotiveerd is. Het betreft een tijdelijke bevriezingsmaatregel, die geen uitsluitsel geeft over het definitieve oordeel in de onderliggende zaak. Het toewijzen van een interim measure in deze individuele zaak heeft geen gevolgen voor het toelatings- en terugkeerbeleid ten aanzien van Somalische asielzoekers. Het gaat om een individuele maatregel en het ongemotiveerd karakter laat bovendien niet toe om aan deze individuele interim measure algemene conclusies te verbinden voor de toelating en terugkeer van Somalische asielzoekers in het algemeen. Om diezelfde reden kan ik thans niet voorzien in hoeverre toekomstige verzoeken van Somalische vreemdelingen om het treffen van een interim measure zullen worden ingewilligd, dan wel in hoeverre hier generieke werking vanuit zal kunnen gaan. Dergelijke individuele verzoeken zullen door het EHRM per geval worden beoordeeld.
Bent u bereid beleid te maken voor de veiligheidssituatie in Mogadishu dat puur betrekking heeft op het gebied rondom Mogadishu?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 2, moet op dit moment in Mogadishu een situatie worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Dit betekent dat een Somalische asielzoeker die zijn identiteit en zijn afkomst uit Mogadishu aannemelijk maakt, in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 tenzij betrokkene een vestigingsalternatief heeft.
De beoordeling of een Somalische asielzoeker die afkomstig is uit Mogadishu, bescherming behoeft in Nederland, zal plaatsvinden op individuele gronden waarbij steeds individueel zal worden onderzocht of betrokkene een vestigingsalternatief heeft in een ander deel van Somalië, conform de vereisten van het beleid ten aanzien van het aannemen van een vestigingsalternatief. Als een Somalische asielzoeker aannemelijk maakt dat hij afkomstig is uit Mogadishu en de individuele beoordeling leidt tot de conclusie dat geen vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, zal betrokkene op dit moment niet worden teruggestuurd naar Somalië. Indien na de individuele beoordeling blijkt dat er wel een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, is terugkeer (zelfstandig dan wel gedwongen) aan de orde. Primair wordt ingezet op het bevorderen van het zelfstandig vertrek. Indien gedwongen terugkeer aan de orde is, zal worden uitgezet naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Government (TFG), gesteund door de troepen van de African Union Mission in Somalië (AMISOM), vanwaar betrokkene door kan reizen naar het vestigingsalternatief. Vanzelfsprekend blijft het onderkennen en tegengaan van fraude nog steeds een essentieel onderdeel van deze individuele beoordeling.
De beoordeling van de aanwezigheid van een vestigingsalternatief vindt plaats op basis van het geldende landgebonden asielbeleid voor de noordelijke (autonome) gebieden Puntland, Somaliland, Sool of Sanaaq. Daarnaast zal individueel worden onderzocht of vreemdelingen uit Mogadishu een vestigingsalternatief hebben in Zuid- en Centraal Somalië. De collectieve aard van de bedreiging in geval van een situatie als bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn leidt tot een meer daarop toegespitste beoordeling van de aanwezigheid van het vestigingsalternatief dan wanneer sprake is van een individuele bedreiging. Dit zal ook zo worden neergelegd in de Vreemdelingencirculaire. Ten aanzien van niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen die afkomstig zijn uit Mogadishu, wordt het bestaan van een vestigingsalternatief in Zuid- en Centraal-Somalië in beginsel uitgesloten.
Deelt u de mening dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en gezien de huidige erbarmelijke situatie in Mogadishu, niet anders kan worden geoordeeld dat zich in Mogadishu een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van een aan de gang zijnd gewapend conflict, dat een burger die terugkeert naar Mogadishu, een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het terugsturen van vreemdelingen naar Mogadishu, gezien de ernstige situatie daar, niet verantwoord en strijdig met het recht op bescherming van burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Staan er de komende maanden nog uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu gepland?
Er staan geen uitzettingen gepland. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk en vindt plaats.
Bent u van mening dat uitzettingen van vreemdelingen naar Mogadishu in elk geval moeten worden opgeschort zolang door uw ministerie nog geen nieuw besluit is genomen in de procedure waarover de Raad van State nu heeft geoordeeld?
Zoals reeds blijkt uit het antwoord op vraag 2, heeft bestudering van de uitspraak van 9 september 2010, in samenhang met de uitspraak van 26 januari 2010 en de informatie uit het ambtsbericht over Somalië van 20 september 2010, mij tot de conclusie gebracht dat op dit moment in Mogadishu een situatie moet worden aangenomen als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de Tweede Kamer op 13 oktober aanstaande met u overlegt over het asiel- en vreemdelingenbeleid?
Nu het geplande overleg over het asiel- en vreemdelingenbeleid van 13 oktober 2010 is uitgesteld, ben ik uiteraard bereid om dit aangepaste beleid in een ander overleg met uw Kamer te bespreken.
Een doodsbedreiging op de website Marokko.nl |
|
Martin Bosma (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat een voormalig PVV-kandidaat voor de gemeenteraad van Den Haag op de website Marokko.nl herhaaldelijk met de dood bedreigd wordt?1
Ik heb naar aanleiding van de door de leden Fritsma en Bosma gestelde Kamervragen kennisgenomen van de genoemde uitingen. Het past mij echter als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet om in dit concrete geval de uitingen als bedreiging te kwalificeren; dat is ter beoordeling aan politie en justitie en in laatste instantie aan de onafhankelijke rechter.
Hoe is het mogelijk dat deze onacceptabele bedreigingen niet binnen een uur van de voornoemde website zijn verwijderd, terwijl dit in een brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie expliciet is toegezegd?2
De toenmalige minister voor Wonen,Wijken en Integratie heeft met Marokko.nl afspraken gemaakt over diverse verbeteringen in het beheer van de site. De exploitant van Marokko.nl heeft toegezegd ernaar te streven discriminerende en/of haatzaaiende uitlatingen binnen het uur te verwijderen. Desgevraagd heeft de exploitant van Marokko.nl aangegeven de ernst van de door vragenstellers aangehaalde uitingen te hebben ingezien en heeft zij de uitingen verwijderd. Ik betreur het ten zeerste dat deze uitingen niet volgens de afspraak tijdig zijn verwijderd, ondanks het geïntensiveerde moderatiebeleid van Marokko.nl.
Deelt u de mening dat de genoemde bedreigingen, alsmede het feit dat deze bedreigingen, ondanks de beloften van de exploitant van de site, gewoon op de site zijn blijven staan en aantonen dat het hier gaat om een onvervalste haatsite, waartegen krachtig moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen tegen de exploitant van Marokko.nl nu hij zijn toezeggingen niet nakomt?
Het uiten van bedreigingen jegens groepen en of individuen vind ik niet acceptabel. Ik raad een ieder aan om in dit soort gevallen aangifte te doen bij de politie. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of het om bedreigingen gaat en welke strafmaatregelen daarbij passend zijn. De kwalificaties van de vragenstellers aan het adres van de genoemde site laat ik voor hun eigen rekening.
De subsidie voor het project aan de exploitant van Marokko.nl is in 2009 conform planning afgebouwd. Dit betekent dat Marokko.nl in 2010 geen subsidie meer ontvangt van BZK en OCW.
Kunt u bevestigen dat Marokko.nl in 2010 geen cent subsidie meer heeft ontvangen, conform het gestelde in de genoemde brief 29 oktober 2009?
Zie antwoord vraag 3.
Verschillende uitlatingen over Afghanistan |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NAVO vraagt Nederland weer om troepen voor Afghanistan?»1
De inhoud van het artikel is bekend, evenals het feit dat de Navo en verscheidene bondgenoten een nieuwe bijdrage van Nederland in Afghanistan zouden verwelkomen.
Is het waar dat de Amerikaanse generaal David Petraeus heeft gevraagd of Nederland «een substantieel deel» van de tweeduizend trainers die de NAVO nodig heeft om Afghaanse militairen en politieagenten op te leiden kan leveren? Zo ja, wat was uw reactie op deze vraag?
Met enige regelmaat informeren partners en bondgenoten naar de voornemens van Nederland met betrekking tot een nieuwe bijdrage aan ISAF. Daarbij komt veelal de motie-Peters/Pechtold ter sprake. Generaal Petraeus stelde zijn vraag tijdens het bezoek van de Minister van Defensie aan Afghanistan en de minister heeft het regeringsstandpunt toegelicht. Hij heeft onderstreept dat het aan het nieuwe kabinet is een beslissing te nemen over de wijze waarop Nederland in de toekomst bij Afghanistan betrokken zal blijven.
Zijn de genoemde aantallen trainers uit de kabinetsreactie van 25 juni 2010 op de aangenomen motie Peters-Pechtold nog steeds actueel?2
De aantallen uit de kabinetsreactie van 25 juni 2010 weerspiegelen de behoefte van dat moment. In die reactie is gemeld dat er bij ISAF een behoefte bestond aan 450 trainers op diverse opleidings- en trainingsinstituten en aan ongeveer 170 Police Operational Mentoring and Liaison Teams (POMLT’s), ieder bestaande uit ongeveer vijftien tot twintig personen. Het tekort aan trainingscapaciteit schommelt door besluitvorming in de Navo of door wijzigingen in de bijdragen van landen. Met de beslissing het Afghaanse leger en de politie verder uit te breiden en te versterken is de behoefte aan trainers sterk toegenomen. Het tekort aan trainers en POMLT’s zal in verband met de voorziene groei van de politie en het leger het komende jaar verder toenemen.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet op de hoogte heeft gebracht van de vraag van generaal Petraeus voordat het artikel verscheen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren wat u bedoelt met de frase: «als Nederland helemaal niet op dit verzoek ingaat, zal dat niet begrepen worden»? Heeft u concrete aanwijzingen dat dit het geval zal zijn?
Nederland heeft als lid van de Navo de afgelopen jaren belangrijke bijdragen aan ISAF geleverd. Daarvoor bestaat internationaal waardering. Het werk van de Navo in Afghanistan is echter nog niet af. De komende jaren zal er veel moeten worden geïnvesteerd in de verdere versterking van het Afghaanse leger en de politie, zodat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op termijn aan de Afghaanse autoriteiten kan worden overgedragen. De Navo zal nauw betrokken blijven bij de training van de politie en het leger, en zal hiervoor een beroep moeten doen op alle bondgenoten, inclusief Nederland. Nederland heeft de reputatie van een actieve en betrouwbare bondgenoot. Bondgenoten hebben uiteraard kennis genomen van de politieke discussie in Nederland. Eenzelfde grootschalige inspanning zoals die in Uruzgan als lead nation is geleverd wordt niet verwacht. Wel hoopt men dat Nederland een aanzienlijke bijdrage zal kunnen leveren op het gebied van training. Het huidige kabinet hecht aan de loyaliteit in het bondgenootschap, maar het is aan het nieuwe kabinet om daaraan inhoud te geven.
Hoe verhoudt uw inziens uw demissionaire status zich met de uitspraak «ik vind wel dat Nederland een loyale NAVO-bondgenoot dient te blijven»?
Zie antwoord vraag 5.
Vraag van Amerikaanse generaal om meer troepen naar Afghanistan te sturen |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat de Amerikaanse generaal Petraeus een verzoek heeft gedaan aan de Nederlandse regering om in «een substantieel deel» van de behoefte aan instructeurs in Afghanistan te voorzien? Op welke wijze is dat verzoek gedaan? Indien dit schriftelijk is gedaan, kunt u dit verzoek aan de Kamer voorleggen? Zo nee, waarom niet?1
Met enige regelmaat informeren partners en bondgenoten naar de voornemens van Nederland met betrekking tot een nieuwe bijdrage aan ISAF. Daarbij komt veelal de motie-Peters/Pechtold ter sprake. Generaal Petraeus stelde zijn vraag tijdens het bezoek van de Minister van Defensie aan Afghanistan en de minister heeft het regeringsstandpunt toegelicht. Hij heeft onderstreept dat het aan het nieuwe kabinet is een beslissing te nemen over de wijze waarop Nederland in de toekomst bij Afghanistan betrokken zal blijven.
Waarom zegt u dat «Als Nederland helemaal niet op dit verzoek ingaat, dat niet begrepen zal worden»? Waar baseert u die verwachting op?
Nederland heeft als lid van de Navo de afgelopen jaren belangrijke bijdragen aan ISAF geleverd. Daarvoor bestaat internationaal waardering. Het werk van de Navo in Afghanistan is echter nog niet af. De komende jaren zal er veel moeten worden geïnvesteerd in de verdere versterking van het Afghaanse leger en de politie, zodat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid op termijn aan de Afghaanse autoriteiten kan worden overgedragen. De Navo zal nauw betrokken blijven bij de training van de politie en het leger, en zal hiervoor een beroep moeten doen op alle bondgenoten, inclusief Nederland. Nederland heeft de reputatie van een actieve en betrouwbare bondgenoot. Bondgenoten hebben uiteraard kennis genomen van de politieke discussie in Nederland. Eenzelfde grootschalige inspanning zoals die in Uruzgan als lead nation is geleverd wordt niet verwacht. Wel hoopt men dat Nederland een aanzienlijke bijdrage zal kunnen leveren op het gebied van training. Het huidige kabinet hecht aan de loyaliteit in het bondgenootschap, maar het is aan het nieuwe kabinet om daaraan inhoud te geven.
Deelt u de opvatting dat het doen van deze uitspraak internationaal de verwachting wekt dat Nederland troepen zal leveren voor een nieuwe missie? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verdubbeling in het aantal legionellagevallen |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Meer meldingen legionella dan normaal»?1
Ja.
Bent u bereid om uit te laten zoeken in hoeverre de weersomstandigheden van invloed zijn op de toename van het aantal gevallen van legionella? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het in de vorige vraag genoemde bericht, was er ook in de nazomer van 2006 sprake van een piek in het aantal legionellosegevallen. Naar aanleiding daarvan heeft het RIVM een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke bronnen en de mogelijke relatie met de weersomstandigheden2.
In een vervolg op het onderzoek uit 2006 is over een aantal jaar gekeken wat het verband was tussen het weer en het aantal legionellosepatiënten3. Hieruit bleek dat bij warm, vochtig en regenachtig zomerweer er meer legionellosebesmettingen werden vastgesteld. Deze weersomstandigheden lijken gunstig voor de groei en verspreiding van de bacterie. Het onderzoek geeft echter geen inzicht in de onderliggende oorzaak en bronnen. In welke mate natte koeltorens, opgewarmde leidingwaterinstallaties, bepaalde activiteiten zoals bijvoorbeeld het gebruik van hogedrukspuit of tuinslang en andere mogelijk nog onbekende bronnen bijdragen aan het aantal besmettingen is nog niet duidelijk. Aanvullende informatie over activiteiten wordt inmiddels verzameld om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijke bronnen.
Om meer zicht te krijgen op de bijdrage door koeltorens is een vollediger overzicht van de locaties van koeltorens nodig dan nu beschikbaar is. Over deze problematiek en de te treffen maatregelen wordt u separaat bij brief geïnformeerd.
Bent u bereid de kwaliteit van het water te onderzoeken, nu blijkt dat de meeste mensen de legionella naar alle waarschijnlijkheid in Nederland hebben opgelopen? Wat doet u eraan om mensen te waarschuwen voor de legionella?
In prioritaire instellingen, zoals ziekenhuizen en hotels, wordt het leidingwater regelmatig onderzocht op de aanwezigheid van legionellabacteriën. In het Waterleidingbesluit zijn hierover voorschriften opgenomen, in het kader van de legionellapreventie in leidingwater. De drinkwaterbedrijven voeren daarnaast regelmatig legionellametingen uit in het drinkwater op het punt waar het ter beschikking van de klant komt (voor de watermeter). Bij normoverschrijdingen geldt een meldplicht aan de VROM-Inspectie.
Voor de houder van een zwembad geldt op grond van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden eveneens een periodieke meetverplichting op de aanwezigheid van legionellabacteriën in het zwemwatersysteem en een plicht om normoverschrijdingen aan de toezichthouder (de provincie) te melden.
Voor natte koeltorens geldt wel de plicht om de legionellarisico’s te inventariseren en beheersmaatregelen uit te voeren, maar geldt er geen expliciet in de wet vastgelegde meetverplichting. Het wordt aan de verantwoordelijkheid van de houder van de installatie overgelaten om in het kader van het beheer metingen uit te voeren en de toezichthouder op de hoogte te stellen van de meetresultaten.
Ik zal u binnenkort bij afzonderlijke brief informeren over resultaten van legionella-analyses van het water in natte koeltorens, naar aanleiding van een onderzoek dat daarnaar is uitgevoerd in opdracht van de VROM-Inspectie.
Om mensen te informeren over de risico’s van stilstaand water in de huisinstallatie bij afwezigheid (bijvoorbeeld door vakantie) hebben de gezamenlijke drinkwaterbedrijven een speciale website ontworpen (www.kraandoorspoelen.nu).
Ook is door de rijksoverheid onder meer een folder uitgebracht met antwoorden op de 25 meestgestelde vragen over legionella (zie www.rijksoverheid.nl). De folder heeft tot doel om het publiek te informeren over de risico’s van legionella en de maatregelen die men kan nemen om het risico te beheersen.
Wat doet u om legionellabesmetting bij warm stilstaand water te voorkomen?
Voor mogelijke besmettingsbronnen, zoals natte koeltorens, leidingwaterinstallaties en whirlpools, bestaat regelgeving gericht op het beheersen van de legionellarisico’s. Basis voor die regelgeving is onder meer de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet milieubeheer, de Waterleidingwet en de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.
Deze regelgeving verplicht de betreffende werkgevers, drijvers van inrichtingen, eigenaars van leidingwaterinstallaties en houders van badinrichtingen tot beheersing van de risico’s. De op basis van deze wetgeving aangewezen toezichthouders zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van deze regels.
Daarnaast wordt communicatie als instrument ingezet om de eigenaars en het publiek bewust te maken van de risico’s en de te nemen maatregelen, zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb beschreven.
Subsidies van het Europees Sociaal Fonds (ESF) aan TNT ter waarde van meer dan vier miljoen euro |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is precies de inhoud van een aantal projecten waarvoor subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aan TNT is verstrekt, met een totale waarde van boven de vier miljoen euro?1
De desbetreffende projecten maken onderdeel uit van het ESF-programma 2007–2013. Daarbinnen bestaat een specifiek programma-onderdeel ten behoeve van additionele toerusting en bemiddeling van werklozen met een achterstand op of
tot de arbeidsmarkt (ESF-Actie A). Dit betreft in casu de re-integratie van werkzoekende niet-uitkeringsontvangers (nuggers), mensen met een arbeidsbelemmering respectievelijk gedeeltelijk arbeidsgeschikten of wajongeren en werkloze 55-plussers.
Het doel van de projecten van TNT is het aantrekken en begeleiden van met name niet-uitkeringsontvangers (nuggers) naar een betaalde baan als postbezorger. De doelgroep 55+ en gedeeltelijk arbeidsgeschikten betreft personen met een WWB en/of uitkering van het UWV die ofwel rechtstreeks door TNT geworven worden ofwel door de gemeenten of het UWV worden aangedragen. In die zin past dit project binnen het doel van actie A van het ESF programma 2007–2013 te weten het vergroten van duurzame arbeidsinpassing van personen die tot de bovengenoemde doelgroep horen.
De deelnemers worden door TNT geworven en binnen een periode van 4 weken opgeleid om de functie van postbezorger te kunnen uitoefenen.
Het grootste deel van de subsidie wordt aangewend om deze interne training te bekostigen. De opleiding duurt drie dagen in de eerste week waarin de nieuwe postbezorger werkt. In de drie weken daarna wordt een aantal coachingsgesprekken gevoerd.
Bestaat de kans dat de overheid een project subsidieert waarbij vaste krachten worden vervangen door flexwerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende projecten hebben tot doel om moeilijk plaatsbare werklozen aan het werk te helpen. Het creëren van mogelijkheden voor deze specifieke groep is van groot belang, zeker in economisch mindere tijden.
Ik heb navraag gedaan bij TNT. Uit die informatie is mij gebleken dat het niet zo is dat vaste krachten worden vervangen door flexwerkers. Specifiek voor TNT geldt dat de ESF-projecten los staan van de reorganisatie. Dat is een bedrijfsinterne aangelegenheid waarbij – door marktontwikkelingen als volumedaling – banen verdwijnen. De nieuwe medewerkers wordt een parttime, maar vaste baan aangeboden op basis van een cao en arbeidsovereenkomst.
Wat is het totaalbedrag aan dergelijke subsidies verstrekt in de afgelopen tien jaar, zowel door de Europese Unie als door Nederland? Kunt u een overzicht geven van alle projecten die subsidie hebben gekregen, met het bedrag en een beschrijving van de inhoud?
De desbetreffende subsidies worden verstrekt in het kader van het ESF-programma 2007–2013, onderdeel Actie A (zie vraag 1). Dit betreffen Europese middelen, die via een nationale subsidieregeling (Subsidieregeling ESF 2007–2013, herzien) worden verstrekt. De ESF-subsidie bedraagt 40% van de projectkosten, de aanvrager moet 60% uit eigen middelen bijdragen.
Dit programma is gestart in 2007. In de jaren 2007 en 2008 konden alleen gemeenten deze subsidie aanvragen. Vanaf het jaar 2009 kunnen ook UWV en sectorale Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fonds) als aanvragers optreden, als zij door de minister van SZW als ESF-aanvrager zijn erkend. Eén van de erkenningsvoorwaarden is dat het een samenwerkingsverband per bedrijfstak of bedrijf moet zijn dat wordt beheerd door vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. De Stichting TNT Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voldoet daaraan.
In 2007 is € 8 369 092 toegekend aan alleen gemeenten. In 2008 is in totaal € 27 220 618 toegekend, eveneens alleen aan gemeenten. In 2009 is € 48 990 793 (aanvraagtijdvak maart) plus € 73 854 751 (aanvraagtijdvak november 2009), in totaal € 122 845 544 toegekend, waarvan € 90 743 047 aan gemeenten, € 18 000 940 aan UWV en € 14 101 557 aan O&O-fondsen. Jaarlijks is een overzicht aan de Tweede Kamer gezonden, met daarin een beschrijving van de programmaonderdelen op hoofdlijnen, met als bijlage een overzicht van alle verleende subsidie per project, inclusief bedragen. Zie hiervoor TK 2007–2008, 26 642, nr. 108 (2007) TK 2008–2009, 26 642, nr. 112 (2008) en TK 2009–2010, 26 642, nr. 113.
Zijn er nog meer subsidies uit het Europees Sociaal Fonds verstrekt aan TNT in de afgelopen tien jaar? Om wat voor bedragen en projecten ging het? Kunt u daar een overzicht van verstrekken?
Onderstaand treft u een overzicht van 5 subsidies die in de afgelopen 10 jaar zijn verstrekt aan TNT in het kader van ESF-programma’s gericht op scholing voor werkenden.
1.
2003
SAP trainingen TNT
€ 273 224
Het ESF3-project «SAP Trainingen TNT bestaat uit verschillende in gebruikerstrainingen (Back Office medewerkers) in het geautomatiseerde ERP-systeem SAP.
2.
2004
TNT Management Traject
€ 1 264 336
Het ESF-3 project «TNT Management Traject» bestaat uit trainingen die zich richten op het scholen en ontwikkelen van het middle management.
3.
2007
TNT Challenge 2007
€ 1 892 105
Binnen dit project bestaan de volgende clusters van opleidingen:
– zorg en veiligheid
– management en diversity
– transport en logistiek
– computervaardigheden
– financieel-administratieve opleidingen
4.
2008
TNT Challenge 2009
€ 2 999 605
Binnen dit project bestaan de volgende clusters van opleidingen:
– zorg en veiligheid
– management en diversity
– transport en logistiek
– computervaardigheden
– financieel-administratieve opleidingen
– vakopleidingen.
Een belangrijk onderdeel is het mobility project van TNT dat erop gericht is medewerkers te laten uitstromen naar andere sectoren en hen hiervoor een passende opleiding aan te bieden om hun kansen op een functie binnen een andere sector te vergroten.
5.
2010
TNT Challenge 2010
€ 2 544 504
Binnen dit programma Challenge 2010 bestaan de volgende clusters van opleidingen:
– veiligheid
– management
– transport en logistiek
– computervaardigheden
– financieel-administratieve opleidingen
– vakopleidingen.
Een belangrijk onderdeel van het project betreft het mobility project van TNT. Dit project is erop gericht medewerkers additionele competenties te laten ontwikkelen, eventueel ook buiten het eigen werkveld.
Het verkeerd voorlichten van deelnemers door het Pensioenfonds voor Werk en (re)Integratie |
|
Roos Vermeij (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Limburger over het verkeerd voorlichten van deelnemers door het Pensioenfonds voor Werk en (re)Integratie (PWRI)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wel erg wrang is voor de deelnemers dat het PWRI in 2009 de Nederlands Pensioen Beleggingsnieuws (NPN)-prijs voor «Meest effectieve communicatie» ontving, omdat er veel aandacht wordt besteed aan het op een begrijpelijke wijze communiceren met de mensen in de sociale werkvoorzing sector?
Het Pensioenfonds voor Werk en Re-Integratie (PWRI) heeft de NPN prijs 2009 gewonnen voor de effectieve wijze van communiceren met deelnemers en werkgevers over de pensioenregeling. De Aanvullende Oudedagsvoorziening (AOV-regeling) is geen onderdeel van de pensioenregeling, maar is een tegoed dat voor de werknemer wordt beheerd door het PWRI. Ik constateer dat de communicatie door het PWRI over de AOV-regeling in het verleden ongelukkig is geweest. Inmiddels heeft PWRI de informatievoorziening verbeterd.
Deelt u de mening dat deelnemers van een pensioenfonds, ongeacht opleidingsniveau, volledig, juist en begrijpelijk moeten worden voorgelicht over hun pensioen en overige aanvullende regelingen?
Ja.
Folteringen in Senegal |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie in Senegal foltert onbestraft»?1
De Nederlandse regering is bezorgd over dit bericht en zal deze zorg in de politieke dialoog met Senegal aan de orde stellen. Overigens heeft de regering van Senegal tegengesproken dat er sprake zou zijn van straffeloosheid: aan alle in het rapport van Amnesty International genoemde zaken zou justitiële opvolging zijn gegeven door Senegal.
Vormen de bevindingen in het rapport voor u aanleiding om de begrotingssteun aan Senegal te heroverwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De politieke dialoog met Senegal biedt op dit moment voldoende aanknopingspunten om met de regering van Senegal in gesprek te blijven over ontwikkelingen in het land, inclusief de mensenrechtensituatie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg begrotingssteun op 27 oktober a.s.?
Met de beantwoording van deze vragen is hierbij aan dit verzoek voldaan.
De scheefgroei in de premies Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) van de Uitvoeringsorganisatie Wekvoorziening (UWV) |
|
|
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Kosten zieke werknemers scheef verdeeld»1 waarin wordt gesteld dat bedrijven met veel arbeidsongeschikten zich relatief goedkoop verzekeren bij het UWV?
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers van Dillen Consultancy? Betalen bedrijven met een individueel risico van € 1 000 per € 1 miljoen aan loonsom circa 2,6 maal hun risico aan WGA-premies bij het UWV? En ligt de premie voor bedrijven met een risico van € 30 000 inderdaad op 0,7 maal het risico?
De genoemde cijfers kloppen bij de gegeven verhoudingen tussen de uitkeringslasten en de loonsom en vloeien voort uit de regels met betrekking tot de premievaststelling.
Deelt u de analyse van het UWV dat dit komt door een vaste premievoet en de aftopping van de premie boven een bepaald maximum? Kunt u nader ingaan op de oorzaken van de scheve verhouding tussen risico en premie?
Ja. Om deze cijfers in het juiste perspectief te plaatsen vermeld ik dat bedrijven met een loonsom van € 1 miljoen zonder arbeidsongeschiktheidslasten de minimumpremie betalen van 0,07% en dat deze bedrijven met een last van € 15 000 of meer de maximumpremie betalen van 2,20%. Tussen de minimumpremie en de maximumpremie stijgt de premie in verhouding tot de lasten. De premie wordt vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Dit risico is de verhouding tussen het uitkeringsbedrag dat is betaald aan werknemers van de werkgever en de loonsom van de werkgever. Het risico wordt vervolgens omgerekend naar een premie. De premie is hoger naarmate het uitkeringsbedrag hoger is ten opzichte van de loonsom. Er geldt echter een ondergrens, de minimumpremie, en een bovengrens, de maximumpremie. Een publiek verzekerde werkgever betaalt altijd ten minste de minimumpremie en niet meer dan de maximumpremie. Door de systematiek van een minimumpremie en maximumpremie, zullen werkgevers die vrijwel geen schade veroorzaakt hebben, een premie betalen, die relatief hoog is ten opzichte van de schadelast. Anderzijds zullen werkgevers met een schade boven een bepaald maximum, het meerdere van deze schade niet meer terug zien in hun premie. De premie zal door dit maximum niet verder toenemen ongeacht de omvang van de schade. Deze verhouding is een rechtstreeks gevolg van de keuze om de premiedifferentiatie voor werkgevers te laten bewegen binnen een zekere bandbreedte met een minimumpremie en een maximumpremie. Met dit systeem worden risico’s van werkgevers in bepaalde mate verevend en wordt voorkomen dat de premie zo hoog kan worden dat deze voor de werkgever niet meer draaglijk is.
Hoe kan het dat de premies en het risico sinds 2010 scheef zijn gaan lopen, terwijl dit stelsel al langer bestaat?
Het stelsel van premiedifferentiatie in de publieke verzekering van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) bestaat sinds 2007. De premies zijn sindsdien volgens dezelfde systematiek vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Het feit dat de premies niet volledig evenredig stijgen met het risico is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat onder de genoemde omstandigheden bedrijven met veel arbeidsongeschikten relatief goedkoop uit zijn bij het UWV? Is hierbij sprake van een bewuste keuze of van een weeffout? Is het geen (financieel) gevaar dat het UWV overblijft met de «slechte risico’s», terwijl de «goede risico’s» zich op de private markt verzekeren?
Door het maximum in de premiestelling betalen bedrijven met een groot aantal arbeidsongeschikten een lagere premie dan het geval zou zijn zonder een maximumpremie. Dit is een bewuste keuze die voor een bepaalde mate van verevening en solidariteit in het stelsel zorgt. Het zijn in de praktijk vooral de kleinere bedrijven waarvoor de maximumpremie een bescherming biedt. De vraag of werkgevers relatief goedkoper uit zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is niet eenduidig te beantwoorden. De vergelijking tussen de publieke premie en de premie van een private verzekeraar hangt af van de mate waarin de verzekeraar risico’s verevent. Ook bij een private verzekeraar zal de premie aan een maximum gebonden zijn. Vooralsnog is niet gebleken dat private verzekeraars voornamelijk de «goede risico’s» verzekeren en dat de «slechte risico’s» bij het UWV verzekerd zijn.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de evaluatie Effecten hybride financiering uit 2009?2 Is het waar dat de in het artikel beschreven scheefgroei niet is meegenomen in deze evaluatie omdat dit probleem speelt sinds 2010? Beïnvloedt de scheefgroei de conclusies van deze evaluatie en uw visie op het hybride stelsel?
De centrale vraag in het evaluatie-onderzoek WGA was of er verschillen zijn tussen private en publieke uitvoering wat betreft re-integratie-activiteiten en de resultaten daarvan. Conclusie op basis van het onderzoek is dat niet is aangetoond dat het publieke dan wel het private domein beter presteert wat betreft beperking van langdurig verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting. Voorts is geconcludeerd dat voor het huidige stelsel met keuzevrijheid voor werkgevers geldt dat publieke en private spelers elkaar aanvullen en scherp houden en dat werkgevers zich kunnen laten leiden door de aanpak die in hun specifieke geval het meest wenselijk is. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit. De ontwikkeling van de premie beïnvloedt deze conclusies naar aanleiding van de evaluatie en mijn visie op het bestaande keuzestelsel dus niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid over financiering WGA op 29 september 2010?
Ja.
De onafhankelijkheid van de advocaat in loondienst |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Loorbach: Akzo-uitspraak dwingt tot discussie onafhankelijkheid Cohen-advocaat»?1
Ja.
Welke praktische gevolgen heeft de genoemde uitspraak van het Hof van Justitie2voor de advocaat in dienstbetrekking (bij niet-advocaten)?
De uitspraak van het Hof van Justitie heeft als praktisch gevolg dat een advocaat die in dienstbetrekking is bij zijn cliënt geen beroep op de bescherming van vertrouwelijkheid kan doen bij verificatieprocedures verricht door de Europese Commissie op grond van het Europese mededingingsrecht.
Wat is uw mening over het in het arrest gestelde dat het begrip onafhankelijkheid van de advocaat niet enkel positief – door een verwijzing naar de gedragsrechtelijke voorwaarden – maar ook negatief – door de nadruk op het ontbreken van een dienstbetrekking – omschreven wordt?
De reikwijdte van deze uitspraak is thans nog niet goed te overzien. Deze uitspraak dwingt tot een bezinning over de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van advocaten in dienstbetrekking. Daartoe zal ik overleg voeren met betrokken partijen als de NOvA, het Verbond van Verzekeraars en het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen. Over de uitkomsten hiervan zal ik u nader informeren.
Kan als gevolg van deze uitspraak een advocaat in dienstbetrekking bij een niet-advocaat nog langer onafhankelijk worden genoemd? Zo ja, waarom? Zo nee, kan een dergelijke advocaat dan nog wel voldoen aan de kernwaarden, zoals die met voorliggend wetsvoorstel over de positie van de advocaat in de rechtsorde (Kamerstuk 32 382) moeten worden verankerd?
Zie antwoord vraag 3.
De her-islamisering van de Turkse publieke sector |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Füle: Turks wanted to put an end to the fear of military rule»1 waarin wordt gerefereerd aan de positieve reactie van de Europese Commissie en het Europese Parlement op de uitslag van het Turkse referendum over grondwetswijzigingen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitslag van het referendum van 12 september 2010 over de door de regering Erdoğan voorgestelde grondwetswijzigingen, zowel in algemene zin als in het licht van de opvatting van premier Erdoğan over het nut van democratie: «Democratie is als een tram. Als je je bestemming hebt bereikt stap je uit»?2
De Nederlandse regering verwelkomt, net als de Europese Commissie, de goedgekeurde grondwetswijzigingen, omdat die Turkije op het gebied van justitie en civiel-militaire relaties dichter bij Europese wet- en regelgeving brengen. Het is van belang dat Turkije nu gaat werken aan verdere justitiële hervormingen die nodig zijn om aan het EU-acquis te voldoen. Nederland zal daarom nauwlettend volgen op welke wijze de Turkse regering uitvoering geeft aan de grondwetswijzigingen.
In Turkije is, ook onder deze regering, nog altijd sprake van scheiding van kerk en staat. De relatief hoge opkomst van 77% bij het recente referendum illustreert het belang dat de Turkse bevolking hecht aan het democratische besluitvormingsproces.
Deelt u de mening dat het naïef en in ieder geval voorbarig is van de Europese Commissie en het Europese Parlement om de thans bij referendum goedgekeurde grondwetswijzingen toe te juichen, terwijl alles erop wijst dat deze grondwetswijzigingen door de islamistische AK Partij van premier Erdoğan zullen worden gebruikt om het kemalistische systeem van scheiding van moskee en staat verder ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Turkije nooit en te nimmer lid van de EU zou moeten worden?
U bent bekend met het regeringsstandpunt over de Turkse EU-aspiratie en de Nederlandse inzet in de toetredingsonderhandelingen met Turkije. Het onderhandelingsraamwerk van de EU met Turkije uit 2005 is daarbij het uitgangspunt. Hierin is vastgelegd dat de gezamenlijke doelstelling van de onderhandelingen toetreding is. Daarbij geldt echter dat de uitkomst van de onderhandelingen niet op voorhand vastligt. Toetreding van Turkije kan pas aan de orde zijn, als Turkije aan alle voorwaarden voor EU-lidmaatschap voldoet.
Het betalingsgedrag van de overheid |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door EU-lidstaten en het Europees Parlement afgesproken maatregel dat Europese bedrijven en overheden die hun rekeningen niet binnen dertig dagen betalen een extra rente van acht procent moeten gaan betalen?1
Nederland steunt de tot stand gekomen tekst voor herziening van de Richtlijn in de informele onderhandeling met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad waar dit artikel naar verwijst. Wat Nederland betreft is een belangrijke verbetering dat de herziene tekst van de richtlijn voor overheden een betaaltermijn van 30 dagen, behoudens zeer specifieke en beperkte uitzonderingen waarin de maximale termijn 60 dagen mag bedragen, dwingend oplegt.
Wat betreft de sanctie die voor overheden geldt indien zij te laat betalen, heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de door de Europese Commissie voorgestelde boete van 5% bij te late betaling door overheden. Hierin bleek Nederland echter nagenoeg alleen te staan. In plaats daarvan is in de herziene richtlijn een vertragingsrente ter hoogte van de ECB herfinancieringrente + 8% opslag opgenomen. Overheidsinstanties kunnen in hun contracten ook geen lagere vertragingsrente overeenkomen als vergoeding voor te late betaling.
Daarnaast is bovendien voorzien in een standaardvergoeding van € 40 voor invorderingskosten waarop de leverancier recht heeft bij te late betaling. Vooral bij kleinere vorderingen kan daarvan een stimulerend effect worden verwacht, zowel op de debiteur om te betalen als op de crediteur om niet lijdzaam af te wachten na het verstrijken van de betaaltermijn.
Tenslotte is ook een evaluatiebepaling opgenomen waarbij de richtlijn na drie jaar wordt geëvalueerd. Nederland heeft hierbij al aangegeven dat de werking van de richtlijn in de praktijk een belangrijk aspect moet vormen van deze evaluatie.
Wat is de gemiddelde betalingstermijn van respectievelijk de Rijksoverheid, de provinciale overheden en de gemeentelijke overheden op dit moment?
Het gemiddelde percentage tijdig betaalde facturen van de Rijksoverheid komt op dit moment uit op 81,4%. Dit blijkt uit het onderzoek naar de betalingstermijnen van de Rijksoverheid in de eerste vier maanden van 2010, dat u onlangs is toegezonden.
Er zijn niet veel recentere gegevens over de betaaltermijnen van decentrale overheden bekend dan de gegevens die ik, in antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (SP), over de betalingstermijn van gemeenten heb gegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nrs. 2 698 en 3006). Hieruit bleek dat het aantal te laat betalende gemeenten was teruggelopen tot 25 (minder dan 1 op 6) van de in totaal 164 gemeenten die toen hebben deelgenomen aan de inventarisatie door MKB Nederland. Daarbij is ook aangegeven dat volgens die inventarisatie een zeer ruime meerderheid van die 25 gemeenten het merendeel van de rekeningen wel op tijd betaalt en dat gemeenten ook de ambitie uitspreken om de scores verder te verbeteren. Ik voeg daaraan nog wel toe dat het de gegevens betreft van MKB Nederland op basis van de ingekomen reacties van gemeenten zelf.
Van provincies zijn mij geen betaalgegevens bekend.
Welke actie onderneemt u om er voor te zorgen dat zowel de Rijksoverheid als de lagere overheden hun rekeningen op tijd betalen, nu ook de Europese Unie heeft besloten om betalingsachterstanden niet langer te gedogen?
Het gemiddelde rijksbrede percentage tijdig betaalde facturen komt bij het onderzoek van begin dit jaar uit op 81,4%. Vorig jaar in dezelfde periode was het rijksbrede percentage 75%. Het streven is en blijft om facturen op tijd te betalen. Er kunnen echter gegronde redenen zijn waarom een betaling later plaatsvindt, bijvoorbeeld wanneer de rekening onduidelijk is of wanneer er overleg moet plaatsvinden met de leverancier. Vandaar dat het doel is om minimaal 90% van de rekeningen op tijd te betalen. Het rijksbrede percentage ligt dus dit jaar nog onder deze referentienorm. Maar er zijn wel verbeteringen gerealiseerd.
De departementen hebben verbetermaatregelen geïmplementeerd om het betaalproces te versnellen. De belangrijkste verbetermaatregelen zijn: interne monitoring van het betaalgedrag, de instelling van een centraal factureeradres, directe betaling van kleine facturen en het meten van de voortgang van een factuur. De verwachting is dat door de verbetermaatregelen het percentage op tijd betaalde facturen verder zal stijgen in 2010.
De rijksoverheid heeft geen zeggenschap over het betalingsbeleid van decentrale overheden. Dit behoort tot de autonomie van de decentrale overheden. Marktpartijen zijn zelf in staat gebleken om het probleem van niet-tijdige betaling aan de orde te stellen. Deze aanpak lijkt een gunstig effect op hun betaalgedrag te hebben. In mijn antwoord op de vragen van Gesthuizen (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3006) heb ik aangeven dat ik, in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de VNG zal wijzen op het grote belang van (meer) transparantie en het hanteren van redelijke betaaltermijnen. Recent heb ik ook een brief aan de VNG gezonden met betrekking tot dit onderwerp. Een afschrift van de brief aan de VNG treft u hierbij aan.2 De VNG hebben gemeenten al eerder aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen.
Verder heb ik het initiatief om via een Europese aanpak late betalingen tegen te gaan, actief gesteund. Ik sta volledig achter de voorgestelde betaaltermijn van 30 dagen, de verhoging van het rentepercentage (wettelijke handelsrente) en het invoeren van een standaard vergoeding van € 40 aan incassokosten bij te late betaling. De EU-richtlijn late betalingen geeft hiermee marktpartijen, die worden benadeeld door het betaalgedrag van overheden, meer en eenvoudiger mogelijkheden om dat nadeel te bestrijden.
Bent u bereid een ambitieuzer Nederlands tijdpad te hanteren om het betaalgedrag van overheden te verbeteren, aangezien de Europese maatregel pas over twee jaar van kracht wordt, terwijl de urgentie van sneller betalen onverminderd groot is voor het bedrijfsleven?
Ja, de richtlijn zal met voortvarendheid geïmplementeerd worden. Daarnaast verwacht ik dat alle overheden in Europa, dus ook de overheden in Nederland, zullen anticiperen op de inwerkingtreding van de richtlijn en zich zullen inspannen om te zorgen dat de meeste betalingen binnen 30 dagen zullen plaatsvinden.
De kwaliteit van de postbezorging |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Hele wijken zonder post» waarin wordt beweerd dat de postbezorging in Nederland niet naar behoren verloopt?1
Ja.
Is het waar dat hele wijken in Nederland te laat, of helemaal geen post ontvangen?
De media hebben een interne brief van de TNT-manager van area West aan de medewerkers aangehaald waarin wordt vermeld dat er teveel «lopen» blijven staan. Het lijkt mij echter niet correct om op basis van deze brief de conclusie te trekken dat hele wijken te laat of helemaal geen post ontvangen.
OPTA heeft aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging door TNT Post te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig mogelijk over het resultaat te informeren.
Bent u van mening dat TNT Post zijn taken ten aanzien van zijn verantwoordelijkheid voor de Universele dienstverlening van de postbezorging in Nederland, naar behoren uitvoert? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, dient de volgende dag te worden bezorgd.
TNT Post rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld welke door een onderzoeksbureau wordt uitgevoerd. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
De post die onder de Universele Dienst valt, is de afgelopen jaren constant tussen 96% en 97% de volgende dag bezorgd. Het door TNT gerapporteerde resultaat over 2009 is 96,4%. Op basis van deze cijfers kan ik op dit moment niet anders concluderen dan dat TNT Post zijn verantwoordelijkheid voor de Universele Dienst naar behoren uitvoert.
Kunt u bevestigen dat de laatste kwaliteitsmeting van postbezorging van vorig jaar dateert?
Indien uit het onderzoek van OPTA zou blijken dat TNT Post niet aan de 95% overkomstduur-verplichting voldoet, dan kan OPTA op basis van de Postwet bepalen of inzet, en zo ja welke, van haar formele bevoegdheden (het geven van bindende aanwijzingen, het toepassen van bestuursdwang of het geven van een bestuurlijke boete) mogelijk en passend is.
Deelt u de mening dat gezien de perikelen rond de reorganisatie van TNT Post een meer recente kwaliteitsmeting wenselijk is?
TNT Post heeft laten weten dat gedurende het hele jaar kwaliteitsmetingen naar de overkomstduur plaatsvinden. De cijfers tot en met augustus liggen volgens TNT Post boven de wettelijke norm.
Zoals aangegeven bij antwoord 2, heeft OPTA aangegeven een onderzoek naar de kwaliteit van de postbezorging te doen. De resultaten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht. Ik heb OPTA verzocht het onderzoek met voortvarendheid op te pakken en mij zo spoedig over het resultaat te informeren.
Welke maatregelen zou u kunnen nemen om dergelijke misstanden in de postbezorging tegen te gaan? Bent u voornemens deze maatregelen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het stopzetten van een informatiseringproject van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Justitie staakt duur ICT-project» in het dagblad Trouw?1
Ja.
Is het waar dat besloten is om de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI, Cajis, stop te zetten? Zo ja, wat zijn de redenen geweest voor deze keus?
Met de bouw van het Cajis-systeem is gestart in 2008. Met het nieuwe systeem werd beoogd te komen tot een verbeterde geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering rondom tenuitvoerlegging, plaatsing en capaciteitsbeheer. Bovendien zou het nieuwe systeem moeten leiden tot een grotere flexibiliteit bij het implementeren van wijzigingen in de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld als gevolg van veranderende wet en regelgeving. In juni 2010 is in opdracht van de hoofddirectie van DJI een projectreview gehouden. Daaruit is gebleken dat het ontwerp van Cajis niet meer past in de huidige inzichten over een professionele, geautomatiseerde ondersteuning van de bedrijfsvoering. Het voortzetten van Cajis zou veel extra kosten met zich brengen en uiteindelijk niet leiden tot de beoogde resultaten. Daarop heeft de hoofddirectie van DJI besloten Cajis in de huidige opzet stop te zetten.
Wat was de laatste begroting voor de kosten van Cajis? Hoeveel geld is er uiteindelijk aan de ontwikkeling van dit systeem besteed? Is er ooit de verwachting geweest dat de totale kosten van dit programma de twintig miljoen euro zouden overschrijden?
De laatste goedgekeurde projectbegroting (april 2009) bedroeg 14,2 miljoen euro. In totaal is er 11,9 miljoen euro besteed aan de ontwikkeling van het systeem. Het lag tot juni 2010 niet in de lijn der verwachting dat het project de grens van 20 miljoen euro zou overschrijden. Uit de eerder in het antwoord op vraag 2 vermelde projectreview kwam echter naar voren dat bij de begroting geen rekening was gehouden met de kosten die voortvloeien uit het koppelen van Cajis en bestaande systemen bij DJI, alsmede de implementatie. Op dat moment werd duidelijk dat het project de grens van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden.
Is op enig moment de vraag aan de orde geweest of dit project voldeed aan de criteria voor een groot ICT-project? Wat was daarvan de conclusie en waarom?
Projecten met een ICT-component van meer dan 20 miljoen euro worden aangewezen als een «groot ICT-project». DJI toetst bij de start van een project en gedurende de looptijd minimaal een maal per jaar of een project voldoet aan dit criterium. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 werd pas in juni 2010 duidelijk dat het Cajis-project de norm van 20 miljoen euro zou gaan overschrijden als tot voortzetting en uitbreiding van het project zou zijn besloten.
Welke partijen zijn betrokken geweest bij het ontwikkelen van Cajis? Welke rollen namen deze partijen in het project in?
Voor het ontwikkelen van Cajis was de interne ICT-uitvoeringsorganisatie van DJI, het Shared Service Center ICT, (SSC-I), verantwoordelijk. Bij het ontwikkelen van Cajis zijn onder verantwoordelijkheid en aansturing van SSC-I, medewerkers van externe partijen betrokken geweest. Circa 30 procent van de bemensing van het project bestond uit externe medewerkers die onder meer werden ingezet als programmeur, tester, migratiespecialist, analist en projectmanager.
Hoe is de interne informatievoorziening geweest over de planning en realisatie van Cajis? Is hier gewerkt volgens de aanbevelingen van de werkgroep ICT-projecten bij de overheid van de Tweede Kamer en is bijvoorbeeld een «gateway-review» gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het SSC-I, de opdrachtnemer van het project, heeft aan de hand van voortgangsrapportages periodiek verantwoording afgelegd aan de hoofddirectie van DJI. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 4 voldeed het Cajis-project niet aan de criteria om aangewezen te worden als groot project. De in het kader van een groot project verplichte «gateway-review» is niet uitgevoerd. Wel heeft er gedurende het project drie maal een audit plaatsgevonden. Deze audits hebben wel geleid tot bijsturing, maar niet tot een heroverweging. Zoals eerder vermeld in het antwoord op vraag 2 was een in opdracht van de hoofddirectie uitgevoerde review wel aanleiding om te stoppen met het project-Cajis in de huidige opzet. De gang van zaken bij het project Cajis wordt geëvalueerd om hier lering uit te trekken.
Was het nog altijd de planning dat Cajis in december 2010 opgeleverd zou worden? Zo ja, hoe kan het zijn dat pas drie maanden voor die datum alsnog besloten wordt het project te stoppen?
In de oorspronkelijke planning (begin 2008) zou de software van Cajis worden opgeleverd in de tweede helft van 2009. Gedurende de looptijd van het project is deze opleverdatum verschoven naar mei 2011. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze datum alleen betrekking had op het opleveren van de software. De implementatie van het systeem zou niet eerder dan 2012 plaats kunnen vinden. De noodzakelijke koppelingen tussen Cajis, de bestaande TULP systemen en de ketenpartners zou niet eerder dan eind 2011/begin 2012 gereed zijn.
Bent u inderdaad van mening dat de ontwikkeling van Cajis kennis heeft opgeleverd die gebruikt kan worden bij volgende projecten? Zo ja, waaruit bestaat die kennis en hoe kan hij gebruikt worden?
Naar huidig inzicht is waarschijnlijk ongeveer de helft van de in het kader van Cajis ontwikkelde software, de procesbeschrijvingen en de functioneel ontwerpen geschikt voor (her)gebruik. Daarnaast is er door de ICT-medewerkers veel kennis en ervaring opgedaan die goed bruikbaar is bij nieuwe projecten.
Op welke wijze is de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het nieuwe informatiesysteem van de DJI? Bent u van mening dat de Kamer hiermee haar controlerende taak naar behoren heeft kunnen uitvoeren? Zo ja , waarom?
De Tweede Kamer is niet geïnformeerd over de planning en voortgang van de ontwikkeling van het Cajis-project, omdat dit niet gebruikelijk is voor projecten die niet voldoen aan het criterium voor aanwijzing tot «groot ICT project». Wij zijn deze criteria momenteel aan het herzien. In de volgende rapportage Grote ICT Projecten zou Cajis daarom wel opgenomen zijn.
Wat zijn de gevolgen van het mislukken van dit project voor de bedrijfsvoering van de DJI? Hoe worden de tekortkomingen die het onderzoekscentrum van het ministerie van Justitie (WODC) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) constateerden aan het oude systeem, Tulp, ondervangen?
De bedrijfsvoering blijft gebruik maken van de bestaande operationele systemen, waaronder het TULP-systeem. Van het TULP-systeem worden periodiek nieuwe releases uitgebracht, waarmee uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden opgelost binnen de TULP-systematiek. Problemen, die niet kunnen worden ondervangen met behulp van nieuwe releases, zijn, totdat een structurele oplossing beschikbaar komt, zo goed mogelijk opgelost met organisatorische maatregelen in de vorm van aangepaste werkprocedures. Dat geldt bijvoorbeeld voor het door het WODC gesignaleerde probleem dat in bijzondere situaties handmatig de verblijfsduur van gevangenen moet worden bepaald en bewaakt. Het CBS constateert dat TULP geen inzicht biedt in het verloop van een detentieperiode, omdat de systemen van de verschillende inrichtingen niet aan elkaar gekoppeld zijn. Gedetineerden die overgeplaatst worden, kunnen daardoor niet gevolgd worden van inrichting naar inrichting.
Dit punt is inmiddels grotendeels opgelost met maatregelen in het systeem TULP_MIR.
De tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In uw brief van 30 augustus 20101 over de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt kondigt u een tijdelijke verlaging aan van het btw-tarief arbeidskosten renovatie woningen, in hoeverre kunt u garanderen dat deze btw-verlaging daadwerkelijk wordt doorberekend aan de consument? Heeft u daarover met de branche harde afspraken gemaakt?
Allereerst moet ik benadrukken, dat de overheid niet treedt in prijsafspraken tussen ondernemers en consumenten. Die prijsafspraken worden beheerst door de regels van de vrije markt. De overheid beschikt niet over de instrumenten om te garanderen dat een btw-verlaging wordt doorberekend aan de consument. Dat neemt niet weg dat ik het een kwestie van fatsoen vind om het voordeel door te berekenen aan de consument. Dat standpunt is al eerder met de Kamer gewisseld.2 Juist om ervoor zorg te dragen dat consumenten optimaal profiteren van het verlaagde btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen is voor de besluitvorming over deze maatregel al overleg gevoerd met Bouwend Nederland, MKB-Nederland en VNO-NCW. Deze organisaties hebben toegezegd zich richting hun leden actief te zullen inzetten om ervoor te zorgen dat het tariefsvoordeel aan de consument wordt doorberekend. Mij hebben signalen bereikt dat desbetreffende organisaties gevolg geven aan deze toezegging. Overigens mag, gezien de aandacht die Financiën en ook de media heeft besteed aan de maatregel, ook verwacht worden dat woningeigenaren alert zijn op een juiste toepassing van de maatregel.
Kunt u aangeven hoe effectief deze maatregel is? Schept deze maatregel meer banen, voorkomt de maatregel werkloosheid? Heeft deze maatregel ook effecten op werkgelegenheid in andere branches dan de bouw?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Deelt u de mening dat ook de architectenbranche hard is getroffen door de crisis in de bouw? Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen om de architectendiensten buiten deze regeling te houden? Bent u bereid de architectenbranche alsnog in de regeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Door de gevolgen van de economische crisis is de bouwsector in zijn geheel zwaar getroffen. Deze gevolgen werken door op branches die diensten verrichten aan de bouwsector, zoals architecten, die het aantal opdrachten van bouwbedrijven zien teruglopen. Om de bouwsector een tijdelijke extra impuls te geven wordt tijdelijk het btw-tarief naar 6% op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen verlaagd. Diensten van architecten vallen niet onder deze regeling, aangezien deze diensten niet zijn aan te merken als renovatie- en herstelwerkzaamheden. Een apart verlaagd btw-tarief voor diensten van architecten is op grond van de Europese btw-richtlijn niet toegestaan. Desondanks is mijn verwachting dat ook aan de bouwsector grenzende branches, waaronder de architectenbranche, zullen meeprofiteren van de voorgestelde btw-maatregel.
Is het waar dat deze maatregel niet geldt voor de renovatie van woonboten en woonwagens? Kunt u aangeven waarom consumenten woonachtig in een woonboot of woonwagen geen gebruik kunnen maken van deze maatregel? Is het mogelijk deze maatregel ook open te stellen voor de renovatie van woonboten en woonwagens?
Ja. De btw-richtlijn maakt de toepassing van het verlaagde btw-tarief alleen mogelijk voor het renoveren en herstellen van particuliere woningen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient voor toepassing van verlaagde btw-tarieven gekozen te worden voor een strikte uitleg.3 Tegen deze achtergrond is voor een uitleg gekozen waarbij voor het begrip «particuliere woningen» wordt aangesloten bij onroerende zaken die bestemd zijn voor permanente bewoning. Woonboten en woonwagens zijn expliciet uitgezonderd van deze regeling. In verband met de kosten en een goede uitvoering en handhaafbaarheid ben ik voorstander van een duidelijke afbakening. Uitbreiden van de regeling tot woonboten en woonwagens maakt de afbakening met andere eventueel voor bewoning geschikte zaken lastiger. Ik ben daar geen voorstander van.
De totale kosten voor deze maatregel worden gedekt door de onderuitputting van de incidentele Energie Investeringsaftrek uit het aanvullend beleidsakkoord, hoeveel is deze onderuitputting en wat zijn de consequenties hiervan voor het energie-investeringsaftrek (EIA-)programma?
De incidentele intensivering van de Energie-Investeringsaftrek (EIA) ten behoeve van energiebesparende investeringen in huurwoningen, die als gevolg van het aanvullend beleidsakkoord is geïntroduceerd, is te onderscheiden van de reeds bestaande, structurele EIA. Beide regelingen bestaan separaat van elkaar en ook het budget van de structurele EIA is gescheiden van het budget van de incidentele EIA-maatregel. De besteding van de onderuitputting van de incidentele EIA-maatregel heeft dan ook geen consequenties voor de structurele EIA.
Op basis van de meest recente cijfers zal de realisatie van de incidentele EIA-maatregel in 2010 uitkomen rond de € 10 mln. Dit is vergelijkbaar met de realisatie over 2009. Het budget van de incidentele EIA bedraagt in totaal € 277,5 mln ((130 mln over 2009 en 147,5 mln over 2010). De onderuitputting van de incidentele EIA over de periode 2009–2010 bedraagt dus circa € 250 mln.
Voor de tijdelijke maatregelen voor de woningmarkt zoals opgenomen in het Belastingplan 2011, is de derving geraamd op € 195 mln. Dit betekent dat het niet waarschijnlijk is dat de incidentele EIA voortijdig – dat wil zeggen vóór 1 december van dit jaar – zou moeten worden gesloten, zelfs als het beslag voor de rest van dit jaar nog zou toenemen.
Wat is er bekend over de effecten van de ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie?
De minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen m.b.t. de woningbouw te onderzoeken. Een van de maatregelen die onderzocht wordt, is de tijdelijke ophoging van de Nationale Hypotheekgarantie. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Is er met de banken overlegd of zij in dit kader bereid zijn om de kredietverstrekking te normaliseren? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom heeft u dit in het kader van het stimuleren van de woningmarkt, mede in het licht aan de steun aan de banken, nagelaten?
Met regelmaat wordt met de financiële instellingen overlegd over de kredietverlening in Nederland. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Kredietverlening. Hierover wordt de Kamer regelmatig geïnformeerd. Aanvullend specifiek overleg over de hypotheekverstrekking in het kader van de tijdelijke verlenging van de ophoging van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is naar inzichten van het kabinet niet nodig. Van de tijdelijke verhoogde NHG wordt veel gebruik gemaakt. Op dit moment wordt bijna 80% van de aankopen van woningen binnen de NHG-kostengrens gefinancierd met de NHG.
Kent u de uitzending «Flitsleningen nog steeds niet aangepakt»?1
Ja.
Is het waar dat er steeds meer mensen in de problemen komen door dit soort leningen, zoals de Nederlandse vereniging voor volkskredieten stelt?
Bij dergelijke kredieten gaat het om vaak kleinere bedragen die voor een korte tijd geleend worden. Problematische schulden zullen daardoor vaak niet alléén door dit soort kredieten ontstaan. Het is echter zeer aannemelijk dat een belangrijk deel van de consumenten die nu gebruik maken van flitskrediet dat doet omdat niet -meer- op een andere manier een krediet kan worden verkregen (bijvoorbeeld doordat -beduidend goedkopere- roodstandmogelijkheden zijn uitgeput). Hoewel de omvang van flitskredieten doorgaans te klein is om alleen door een flitskrediet problematische schulden te veroorzaken, kan flitskrediet juist in schrijnende gevallen de problematiek wel flink verergeren. Een indicatie van de omvang kan worden afgeleid uit het rapport van Research voor beleid over deze markt.2 In de zomer van 2009 is dit rapport van over de flitskredietaanbieders op de Nederlandse markt aan uw Kamer aangeboden inclusief het kabinetsstandpunt. In het rapport is onder andere weergegeven dat het afschrijfpercentage als gevolg van niet inbare leningen 22% is, 16% betaalt te laat terug. Deze gevallen zouden zich dus als probleemgevallen kunnen kwalificeren.Daarom heeft het kabinet er voor gekozen om flitskredieten na de implementatie van de richtlijn consumentenkrediet in Nederlandse wetgeving niet alleen onder financieel toezicht te laten vallen, maar ook de maximum kredietvergoeding hierop van toepassing te verklaren. Deze maximum kredietvergoeding bepaalt de maximale rente en andere kosten die de kredietgever aan de consument mag doorberekenen. Voor de flitskredietaanbieders betekent dit dat de kosten die zij rekenen voor hun kredieten fors naar beneden moeten worden bijgesteld om op de Nederlandse markt te mogen blijven aanbieden. De toepasselijkheid van de Wet op het financieel toezicht betekent dat bijvoorbeeld de reclameregels voor kredieten van toepassing zijn. In het antwoord op de eerdere vragen terzake van de leden Plasterk en Spekman (PvdA), ingezonden 7 september 2010, (vraagnummer 2010Z12350) ben ik ook ingegaan op de gevolgen van het wetsvoorstel voor deze kredieten.
Kunt u achterhalen welke bedrijven, naast DVB Investment Oy, dit soort leningen aanbieden en hoeveel omzet en winst deze bedrijven maken op de Nederlandse markt?
In de zomer van 2009 is een rapport van Research voor beleid over de flitskrediet-aanbieders op de Nederlandse markt aan uw Kamer aangeboden inclusief het kabinetsstandpunt.2 Er waren ten tijde van het onderzoek zes aanbieders (met elk verschillende websites) op de Nederlandse markt actief. In het rapport is de opbrengsten- en kostenopbouw van de op dat moment op de Nederlandse markt aanwezige flitskredietaanbieders weergegeven. De door u genoemde Finse aanbieder was op dat moment nog niet actief op de Nederlandse markt. Overigens was wel een andere Finse aanbieder onderdeel van het onderzoek. Voor een nadere toelichting verwijs ik kortheidshalve naar het genoemde rapport. Over een aanvullend onderzoek naar de flitskredietaanbieders op de Nederlandse markt beschik ik niet. Gezien het feit dat er nog geen vergunningplicht is, en dus geen register van alle aanbieders wordt bijgehouden, kan op dit moment geen overzicht gegeven worden van alle aanbieders. Aangezien de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn consumentenkrediet ingrijpende gevolgen zal hebben voor de sector, waardoor naar verwachting hun gehele bedrijfsvoering zal moeten worden aangepast, is een aanvullend onderzoek mijns inziens ook niet vereist.