Het bericht dat rekeningen steeds vaker niet betaald worden |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Sadet Karabulut |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat rekeningen steeds vaker niet betaald worden?1
Uit het bericht blijkt dat het aantal wanbetalers en het bedrag aan openstaande facturen hoog is. Deze situatie is niet wenselijk. Het uitgangspunt is dat mensen op tijd betalen en daarop moeten ze ook worden aangesproken. De mensen in kwestie, maar ook de schuldeisers hebben hierin een duidelijke eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet zet in op zelfstandigheid. Er moet eerst worden gekeken naar wat mensen zelf kunnen doen om hun eigen situatie te verbeteren. Mochten betalingsachterstanden oplopen, dan is het van belang zo snel mogelijk in te grijpen om te voorkomen dat er zich problematische schulden voor kunnen doen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij gemeenten. Zij kunnen op lokaal niveau het beste maatwerk bieden.
Wat is volgens u de oorzaak dat steeds meer mensen niet in staat zijn om hun rekeningen te betalen en hierdoor in grote financiële problemen komen omdat zij schulden maken? Kunt u dit toelichten?
Om inzicht te krijgen in de oorzaken van (een risico op) problematische schulden heeft het kabinet het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers» (kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 161) laten uitvoeren. Dit onderzoek is in oktober 2009 aan uw Kamer aangeboden. De belangrijkste oorzaken van (een risico op) problematische schulden die uit dit onderzoek naar voren komen, zijn: gebrekkig financieel beheer, terugval in inkomen en het hebben van een (te) hoge levensstandaard.
Deelt u de analyse dat dit vooral middelgrote en kleine bedrijven in moeilijkheden brengt? Wat zijn volgens u de gevolgen als deze «motor van onze economie» wordt afgeremd?
Betalingen van klanten spelen een belangrijke rol in de kasgeldpositie van ondernemingen. De ondernemer rekent op betaling binnen de daarvoor overeengekomen termijn. Als die betaling te laat komt of helemaal uitblijft, is dat niet gunstig voor de liquiditeit van de onderneming. Over het algemeen zijn ondernemingen gevoeliger naarmate ze kleiner zijn, maar dat wil niet zeggen dat grotere ondernemingen geen hinder kunnen ondervinden van wanbetaling. Gevolgen voor de economie als geheel zijn niet eenduidig te geven dan wel te kwantificeren.
Deelt u de analyse dat het oplopen van consumptieve schulden van huishoudens een potentiële bron kan zijn van instabiliteit van het financiële stelsel, omdat het risico bestaat dat huishoudens de eerder en recent aangegane (hypotheek)leningen niet meer kunnen aflossen, danwel hun rekeningen niet meer kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Wij delen niet de analyse dat het oplopen van consumptieve schulden een mogelijke bron kan zijn van instabiliteit van het financiële stelsel. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat problematische schulden met name voorkomen in huishoudens met een huurwoning. Ook blijken in de praktijk Nederlandse huiseigenaren zeer goed te voldoen aan hun hypotheekverplichtingen. Het aantal gedwongen huisverkopen in Nederland is in vergelijking met andere landen zeer laag. Wel is het van belang overkreditering van consumenten op het terrein van consumptief en hypothecair krediet tegen te gaan. Daarom zijn op het terrein van consumptief krediet onlangs de regels verscherpt en worden ook voor hypothecaire kredietverlening de regels op korte termijn aangescherpt. Een algemene maatregel van bestuur waarin die aanscherping wordt geregeld, ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u de analyse dat, als huishoudens inmiddels al meer dan 30 jaar geconfronteerd worden met een trendmatige stagnatie van het looninkomen (de trendmatige afname van de arbeidsinkomensquote), ze alleen hun bestedingen als percentage van het Bruto Nationaal Product op peil kunnen houden als hun consumptieve schulden toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om de stagnatie van het looninkomen te keren?
Nee, wij delen uw analyse niet. Ten eerste is er geen sprake van een trendmatige afname van de arbeidsinkomensquote. Het niveau van de arbeidsinkomensquote in 1970 was nagenoeg gelijk aan dat in 2009. De oliecrises van de jaren zeventig en begin jaren tachtig leidden tijdelijk tot een hoge arbeidsinkomensquote. Daarna keerde de arbeidsinkomensquote terug naar het voormalige niveau.
Ten tweede duidt een lage arbeidsinkomensquote vooral op een hoge winstquote voor bedrijven. Zelfs wanneer de arbeidsinkomensquote zou dalen, hoeven het besteedbaar inkomen en dus de bestedingen van huishoudens niet af te nemen. Het kan immers bijvoorbeeld betekenen dat het besteedbare inkomen van zelfstandigen is toegenomen. Ook vermogenswinsten, bijvoorbeeld dankzij stijgende huizen- of aandelenprijzen, kunnen het besteedbare inkomen en daarmee de bestedingen opstuwen. Uit cijfers van het Centraal Planbureau blijkt dan ook dat het reëel besteedbare inkomen in 1969–2009 meer dan verdubbeld is. Wij zien daarom geen reden waarom het gemiddelde huishouden zijn (consumptieve) schulden zou moeten laten oplopen om zijn bestedingen op peil te houden.
Wat is uw doelstelling ten aanzien van het verminderen van het aantal huishoudens met problematische schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om de schuldenproblematiek bij particulieren te verminderen? Kunt u dit toelichten?
Schuldhulpverlening is een taak van de gemeenten. Het kabinet heeft voor de periode 2009–2011 130 miljoen euro beschikbaar gesteld voor schuldhulpverlening in verband met de gevolgen van de economische crisis. Verder ligt het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening in de Tweede Kamer. Vooruitlopend op de implementatie van deze wet is er een ondersteuningsprogramma voor gemeenten gestart gericht op de verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Plannen van een zorgondernemer om obligaties uit te geven |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de plannen van een zorgondernemer om obligaties uit te geven, om op die wijze privaat kapitaal aan te trekken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de plannen van deze zorgondernemer om obligaties uit te geven om privaat kapitaal in de zorg te stimuleren?
Het is aan zorgaanbieders zelf om keuzes te maken in de wijze waarop zij investeringen willen financieren. Veel aanbieders kiezen voor leningen bij banken (ook privaat kapitaal). Deze aanbieder heeft gekozen voor het uitgeven van obligaties. Obligaties geven wel recht op rente en op terugbetaling van hun inleg, maar niet op winstuitkering of zeggenschap, anders dan in de financieringsvoorwaarden als gebruikelijk geregeld, over besluiten van de zorgaanbieder. In die zin lopen de plannen van de ondernemer niet vooruit op de plannen van het kabinet.
Deelt u de mening dat deze ondernemer met deze plannen vooruitloopt op de (nog niet uitgewerkte) kabinetsplannen om privaat kapitaal en winstuitkering in de zorg toe te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer zelfstandig tot deze stappen overgaat, nog voor dergelijke kabinetsplannen met de Kamer zijn besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn de plannen van deze zorgondernemer en de kabinetsvoornemens ten aanzien van privaat kapitaal en winstuitkering in de zorg te rijmen met uw uitspraak tijdens de begrotingsbehandeling Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10 november 2010 dat de zorg geen markt is?
Ik heb inderdaad gezegd dat de zorg geen markt is. Zorgverlening is niet hetzelfde als het verkopen van wasmachines. Er bestaat daarom veel regulering in de zorg, zoals bijvoorbeeld de acceptatieplicht en de risicoverevening. Ik heb echter ook aangegeven dat we juist moeten zorgen dat er meer lucht op de markt moet komen in plaats van minder. Op die manier kunnen nieuw aanbod en nieuwe initiatieven van de grond komen. Het stimuleren van extra privaat kapitaal door het toestaan van winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg past daar bij. En juist omdat zorgverlening niet hetzelfde is als wasmachines verkopen, zal ik daaraan wel voorwaarden verbinden.
Kunt u aangeven welke risico’s aan het uitgeven van obligaties door zorgondernemers verbonden zijn?
De risico’s die de zorgaanbieders lopen, zijn bij het uitgeven van obligaties in beginsel gelijk aan de risico’s die zij lopen bij leningen van banken. Zij moeten de rente betalen en op het afgesproken moment, in dit geval na vijf jaar, het ingelegde bedrag terug betalen.
Deelt u de mening dat er geen onderscheid zou moeten worden gemaakt bij het toestaan van privaat kapitaal, en dat het in zekere zin op hetzelfde neerkomt wanneer dat via aandelenbezit of obligaties is?
Er is geen onderscheid tussen het uitgeven van obligaties of aandelen als het gaat om het belang van het aantrekken van privaat kapitaal bij het financieren van innovaties en verbeteringen van dienstverlening en kwaliteit van zorg.
Er bestaat echter wel onderscheid tussen het hebben van aandelen of het houden van obligaties als het gaat om de rechten van de investeerder.
Aandeelhouders hebben directe zeggenschap in de organisatie waarin zij aandelen houden. Zij hebben, de huidige uitzonderingen daargelaten, recht op winstuitkering. Obligatiehouders daarentegen hebben geen specifieke zeggenschap over besluiten van de zorgaanbieders, maar wel recht op rente en terugbetaling van hun inleg.
Wat is uw mening over de trend die in het artikel naar voren komt, dat specialisten vanwege overheidsbezuinigingen steeds vaker mogelijkheden zoeken om gespecialiseerde klinieken op te zetten?
Specialisten zijn vrij in hun keuze om een kliniek op te zetten. Zij kunnen dit alleen succesvol doen wanneer ze aansluiten op de behoeften en wensen van de patiënt en kwalitatieve en doelmatige zorg bieden. Ik heb dan ook niets tegen dit type ondernemerschap.
Het gebruik van Colombiaanse kolen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat tijdens de hoorzitting van de vaste commissie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de herkomst van kolen d.d. 18 november 2010 is gewisseld dat RWE/Essent nog steeds kolen inkoopt bij het Amerikaanse bedrijf Drummond?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Drummond voortdurend conflicten heeft met de Colombiaanse vakbonden2 en dat het Colombiaanse Openbaar Ministerie in juli van dit jaar een onderzoek is gestart naar het handelen van Drummond, vanwege de beschuldiging dat het land waarop de mijn van Drummond is gevestigd, wederrrechtelijk is verkregen door paramilitairen met behulp van moord op boeren en bedreiging?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel van «Justice for Colombia»,waarin melding wordt gemaakt van conflicten tussen Drummond en Colombiaanse vakbonden.
De Nederlandse ambassade in Bogotá heeft, op basis van informatie verkregen van de NGO «Colectivo Colombiano de Abogados (CCA)», een mensenrechtenorganisatie die de families van twee door paramilitairen vermoorde vakbondsleden vertegenwoordigt, aangegeven dat het Colombiaanse Attorney's General Office een onderzoek is gestart naar onder meer de rol van paramilitairen bij de moord op een aantal vakbondsleiders. In dit onderzoek zijn enkele medewerkers van Drummond betrokken, maar het Attorney's General Office heeft geen formele zaak aangespannen of beschuldigingen geuit tegen het bedrijf. De ambassade heeft aangegeven niet over informatie te beschikken dat er een onderzoek is gestart naar de manier waarop de landrechten zijn verkregen.
Bent u ervan op de hoogte dat het bedrijf voor het gerecht is gedaagd in de VS, omdat het bedrijf verdacht wordt van medeplichtigheid aan de moord op vakbondsleiders?4
Uit de informatie van de Nederlandse ambassade in Colombia, eveneens afkomstig van de NGO CCA, blijkt dat er door nabestaanden van vermoorde vakbondsleiders diverse procedures zijn gestart tegen Drummond. Eerdere en vergelijkbare aanklachten tegen Drummond zijn vanwege gebrek aan bewijs niet ontvankelijk verklaard door Amerikaanse rechtbanken.
Weet u of er naast RWE/Essent nog andere bedrijven op de Nederlandse markt actief zijn, die kolen kopen van Drummond?
Naar aanleiding van de berichtgeving vorig jaar juni over Nederlandse energiebedrijven die kolen inkopen bij bedrijven in Colombia heeft E.On aangegeven met Drummond samen te werken. Het bedrijf Tata Steel in IJmuiden heeft aangegeven geen steenkolen van Drummond uit de onderhavige mijn te kopen.
Voor zover bekend wensen de overige mogelijk relevante bedrijven, uit oogpunt van commerciële gevoeligheid, informatie over de herkomst van ingekochte steenkolen in beginsel als vertrouwelijk te beschouwen. De branchevereniging van energieproducenten, -handelaren en -retailbedrijven in Nederland, Energie-Nederland, geeft desgevraagd aan dat haar leden terughoudend zijn met het openbaar maken van (mogelijke) leveranciers, omdat dit concurrenten inzicht verschaft in de handelspositie van zowel afnemer als leverancier.
De energieproducenten, de staalindustrie, maatschappelijke organisaties en mijnbouwbedrijven zijn vorig jaar september een dialoog gestart over verantwoorde winning van en handel in steenkool. De eerste fase van deze dialoog wordt naar verwachting deze maand afgerond. Gezien de zorg die leeft bij verschillende belanghebbenden ten aanzien van het beleid van energiebedrijven om betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te voorkomen, lijkt het mij een goede zaak dat de betrokken partijen het onderwerp «transparantie» op de agenda hebben gezet van de «steenkooldialoog». Uitdaging is een juiste balans te vinden tussen transparantie over de herkomst van steenkolen en vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie.
Deelt u de mening dat bedrijven die op de Nederlandse energiemarkt actief zijn, geen kolen zouden moeten willen kopen bij Drummond zolang er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar het handelen van dit bedrijf?
De Nederlandse overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, zowel in binnen- als buitenland, en dat het zijn invloed in de keten ruimhartig aanwendt voor de bevordering van mensenrechten en arbeidsomstandigheden en aandacht voor het milieu. Bedrijven dienen zich in ieder geval te houden aan de wetgeving van het land waar zij hun activiteiten uitoefenen. Voor MVO is de daar bestaande wet- en regelgeving het startpunt.
De Nederlandse overheid verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven zich houdt aan het normatieve kader van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Een onderneming heeft tot taak zich te vergewissen van de ethische, sociale en milieuaspecten van haar activiteiten, inclusief die van haar buitenlandse partners, en op basis daarvan verantwoorde keuzes te maken ten aanzien van haar doen en laten.
De keus om al dan niet de handelsrelatie te verbreken bij beschuldigingen of aanklachten over het handelen van hun buitenlandse partners, is aan bedrijven zelf. Essentieel is wel dat bedrijven zelf verantwoordelijkheid dragen voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, ook voor wat betreft hun activiteiten in het buitenland. Dit houdt in dat bedrijven bij gerechtvaardigde vragen over hun handelen de maatschappelijke dialoog moeten aangaan, waar mogelijk open moeten zijn over het bedrijfsbeleid en uitleggen welke keuzes zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat de handelsrelatie tussen RWE/Essent en Drummond aantoont dat zelfregulering omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen gefaald heeft?
Ik deel deze mening niet. Er mag niet uit het oog verloren worden dat een groot deel van de berichtgeving over Drummond gaat over zaken die zich rond 2001 en 2004 hebben afgespeeld en waar Drummond op dit moment niet voor is veroordeeld. Uit gesprekken met RWE/Essent is gebleken dat RWE/Essent actief beleid voert om risico’s in zijn keten te identificeren. Het heeft aangegeven dat bij vermeende misstanden de eerste stap is om het gesprek aan te gaan met het desbetreffende bedrijf en de vermeende misstanden aan te kaarten, om zo te bekijken of vanuit de relatie invloed kan worden uitgeoefend om te komen tot verbeteringen. RWE/Essent is van mening dat het voeren van een dialoog en het starten van een eventueel noodzakelijk verbetertraject voor wat betreft sociale en milieuomstandigheden de meest effectieve aanpak is, en verkiest deze aanpak boven het automatisch verbreken van de relatie. Zo is RWE/Essent ook in dialoog met Drummond, en is het bereid hierover in contact te treden met NGOs.
In dit licht geeft RWE/Essent aan groot belang te hechten aan de dialoog over verantwoorde winning van en handel in steenkool die de elektriciteitsbedrijven en de betrokken maatschappelijke organisaties september vorig jaar zijn gestart. RWE/Essent is van mening dat een dergelijke dialoog het meest geschikte middel is om tot afspraken te komen over verantwoorde winning en gebruik van kolen.
Ten slotte, de weg van de dialoog heeft zich eerder succesvol getoond bij het Colombiaanse mijnbedrijf Cerrejón. Naar aanleiding van berichtgeving dat Cerrejón betrokken zou zijn geweest bij geweld tegen lokale gemeenschappen, is RWE/Essent in dialoog getreden met het bedrijf om dit aan de orde te stellen. Hoewel Cerrejón de beschuldigingen met klem verwerpt, heeft het bedrijf zich ontvankelijk getoond voor de belangen van (lokale) gemeenschappen en zich bereid getoond samen te werken met belanghebbenden, hetgeen ook tijdens de hoorzitting naar voren kwam.
Bent u bereid in Europees verband voorstellen te doen om, net als voor biobrandstoffen, eisen te stellen aan de herkomst van fossiele energiebronnen en daarbij een belangrijke nadruk te leggen op het naleven van internationaal overeengekomen arbeidsrechten?
De wens tot Europese of zelfs unilaterale maatregelen met het oog op zekerheid over de condities waaronder fossiele energiebronnen zijn gewonnen, hangt naar mijn mening samen met het ontbreken van de mogelijkheid om rechtstreeks toe te zien op de naleving van Nederlandse of Europese normen in een ander land (global governance gap). Bij steenkolen en andere fossiele brandstoffen ligt het zwaartepunt sterker op mensenrechten dan bij biobrandstoffen.
Nederland en Europa wijzen de desbetreffende landen op hun primaire taak om invulling te geven aan wat prof. Ruggie hun «state duty to protect» noemt. Zo zijn er bijvoorbeeld hoopgevende signalen ten aanzien van het mensenrechtenbeleid van de Colombiaanse regering5, hoewel concrete resultaten nog moeten worden afgewacht en Nederland een intensieve, kritische dialoog met de Colombiaanse regering voert ten aanzien van haar mensenrechtenbeleid.
Hiernaast zet Nederland zich in multilateraal verband in, zoals via verdragen, de ILO en de VN Mensenrechtenraad.
Het stellen van unilaterale importbeperkingen voor bedrijven in Nederland draagt niet bij aan een effectieve oplossing voor de problematiek. Immers, de markt voor kolen is internationaal en telt vele grote spelers uit alle delen van de wereld. Via de update van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zullen mensenrechten nadrukkelijker in het normatieve kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen worden betrokken. De Nederlandse overheid verwacht dat alle Nederlandse bedrijven deze richtlijnen als referentie gebruiken bij hun internationale activiteiten. In het licht van het antwoord op vraag 6 spoor ik het in Nederland opererende bedrijfsleven aan om invulling te geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het initiatief van de betrokken bedrijven en maatschappelijke organisaties om een dialoog te starten om te komen tot afspraken ter verduurzaming van de steenkoolketen is een voorbeeld van de manier waarop bedrijven zelf invulling kunnen geven aan hun ketenverantwoordelijkheid.
Naar aanleiding van de motie van de leden Haverkamp en Jansen (TK 32 500 XII, nr. 25) over de verduurzaming van de olie-, gas- en steenkoolsector, heeft de regering aangegeven om in overleg met de sector de verduurzaming van fossiele brandstoffen te onderzoeken.
Bent u bereid vooruitlopend daarop alle steunmaatregelen aan bedrijven die kolen inkopen bij Drummond, te beëindigen, inclusief subsidies voor CO2-opslag en alle belastingkortingen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zowel subsidies als belastingkortingen hebben generieke werking. Daarnaast voorziet de belastingwetgeving niet in een dergelijke selectieve behandeling. Overigens wil ik benadrukken dat de vigerende inputvrijstelling voor kolen die worden gebruikt in kolencentrales door mij niet wordt gezien als steunmaatregel. Omdat de output van centrales – de elektriciteit – onderhevig is aan heffing van energiebelasting wordt de inputvrijstelling toegepast: deze dient dus om dubbele heffing van belasting te vermijden.
Bent u tevens bereid, vooruitlopend op eventuele Europese maatregelen, met wettelijke voorstellen voor de Nederlandse markt te komen en die bedrijven ertoe dwingen om voortaan alleen nog maar kolen te importeren, die onder fatsoenlijke omstandigheden gewonnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
De voorgenomen ontslagen bij De Vries Kozijnen in Gorredijk |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindbod De Vries Kozijnen onacceptabel»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de wijze waarop dit bedrijf reorganiseert en het personeelsbestand verkleint?
De rechter heeft over de ontvankelijkheid van verzoeken om ontbinding op 6 december 2010 uitspraak gedaan (LJ BO6458). Daaruit blijkt het volgende. De voorgenomen reorganisatie is op 1 november 2010 voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad (COR). Op 4 november 2010 heeft de werkgever een melding in het kader van de Wet melding Collectief ontslag (WMCO) gedaan bij het UWV Werkbedrijf Friesland en vervolgens op 5 november 2010 ontbindingsverzoeken ingediend bij de kantonrechter voor de werknemers die als gevolg van de reorganisatie hun baan zouden verliezen. Bij brief van 9 november heeft het UWV Werkbedrijf laten weten dat de melding voldoet aan de vereisten die gelden op grond van de WMCO. Hoewel de rechter tot het oordeel komt dat de werkgever de vakbonden en de ondernemingsraad niet tijdig heeft betrokken bij de voorgenomen reorganisatie, is hij van mening dat de ontslagverzoeken niet om die reden geweigerd moeten worden. Dat overleg heeft namelijk inmiddels wel plaatsgevonden waaruit gebleken is dat de COR de noodzaak voor de reorganisatie onderschrijft. Wat resteerde was een geschil tussen de werkgever en de vakbonden over het sociaal plan. In zijn uitspraak geeft de rechter zowel de werkgever als de vakbonden dringend in overweging om hun onderhandelingen over een sociaal plan voort te zetten. Dat is ook gebeurd, wat erin heeft geresulteerd dat alsnog een sociaal plan is overeengekomen.
Is hier sprake van een overtreding van de Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt er ingegrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zaken als deze aantonen dat de, eerder door de regering verwoorde opvatting, dat voorkoming van ontslagzwendel slechts in de handen van werknemer en werkgever ligt, volkomen onhoudbaar is en te kort schiet om de belangen van werknemers veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Uit de beantwoording van vraag 2 en 3 blijkt dat er van zwendel geen sprake is en de belangen van werknemers voldoende zijn gewaarborgd.
Het gebruik van Ritalin |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het rapport van het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) «Niet voorgeschreven gebruik van ADHD – Redenen voor gebruik, gevolgen en verslaving»?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het waar dat 15% (één op de zes) van de kinderen die Ritalin gebruiken hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin. 24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich meebrengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin volgens doktersvoorschrift gebruiken. Uit dit onderzoek kan dus niet worden afgeleid dat 15% van de kinderen die Ritalin gebruiken daaraan verslaafd is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat uit het rapport blijkt dat bij bijna de helft van de respondenten een aandachtsstoornis nooit formeel is vastgesteld, en dat één derde van de respondenten Ritalin uitsluitend gebruikt voor recreatieve doeleinden?
Bij gebruik van Ritalin zonder dat de diagnose ADHD of ADD is vastgesteld werkt dit medicijn als stimulerend middel. De meeste respondenten (60%) gebruiken dit middel oneigenlijk of experimenteel voor recreatieve doeleinden. Hoewel de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin beperkt is vind ik het bijzonder onverstandig dat op recept voorgeschreven medicatie op oneigenlijke wijze wordt gebruikt.
Hoe verklaart u deze zeer onwenselijke situatie?
Driekwart van de respondenten ervaart positieve gevolgen van het oneigenlijk gebruik terwijl meer dan de helft van de respondenten Ritalin bij wijze van experiment gebruikt. Mogelijke gezondheidsrisico’s die dit met zich meebrengt neemt men op de koop toe.
Bent u bekend met de visie van diverse deskundigen en specialisten die wijzen op de gevaren van het (lichtvaardig) voorschrijven van Ritalin?12
Ja ik ben hiermee bekend. En ik ga er van uit dat de verscheidene visies van collega’s ook binnen de beroepsgroepen bekend zijn en dat deze worden
meegenomen bij het opstellen van criteria en beleidslijnen ten aanzien van het voorschrijven van Ritalin.
Is het waar dat de risico’s en bijverschijnselen (ook op langere termijn) van het gebruik van Ritalin onvoldoende lijken te worden onderkend?
De balans tussen werkzaamheid, risico’s en bijwerkingen van het gebruik van Ritalin en andere methylfenidaat-bevattende producten als geneesmiddel wordt (op zowel nationaal als Europees niveau) door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen nauwkeurig gevolgd. Het CBG beoordeelt de balans tussen de baten en de risico’s van methylfenidaat als positief. Er zijn gegevens voorhanden over het gebruik van methylfenidaat bij kinderen en adolescenten vanaf 1982.
In 2009 heeft de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, nogmaals alle beschikbare gegevens over de risico’s van methylfenidaat beoordeeld en werd de balans positief bevonden op voorwaarde dat de productinformatie aangepast zou worden. Hierin wordt nu onder meer controle van de bloeddruk en hartfrequentie verplicht gesteld bij nieuwe patiënten en bij iedere aanpassing van de dosering.
Daarnaast werd een zogenaamd «Risk Management Plan» opgesteld om onderzoek af te dwingen naar mogelijke effecten op het hart en de hersenen, het mogelijk ontstaan van kanker, effecten op de groei, ontwikkeling en geslachtsrijping, psychiatrische effecten en effecten van langdurig gebruik. Ook wordt gekeken naar mogelijk misbruik en verkeerd gebruik («abuse» en «misuse») van methylfenidaat. Deze onderzoeken worden momenteel uitgevoerd, jaarlijks wordt de voortgang hiervan bekeken. Mochten er tussentijds ontwikkelingen zijn die de baten – risico balans van methylfenidaat beïnvloeden, dan treft het CBG op dat moment de noodzakelijke maatregelen.
Bent u bereid op korte termijn een onderzoek in te stellen naar het (te makkelijk) voorschrijven, en de risico’s van het gebruik van Ritalin? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg de beroepsgroep vragen naar het voorschrijfgedrag en indien hiertoe aanleiding bestaat een onderzoek laten doen.
Bent u bereid strengere criteria en meer duidelijke beleidslijnen in te stellen om het te lichtvaardig verstrekken van Ritalin aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de uitkomst van het overleg met de IGZ, de beroepsgroep en een eventueel onderzoek zal ik, indien dit noodzakelijk blijkt, de beroepsgroepen aansporen om de huidige criteria en beleidslijnen met betrekking tot het verstrekken van Ritalin te wijzigen. Het is namelijk aan de beroepsgroepen zelf om hun eigen criteria en beleidslijnen aan te passen aan de uitkomsten van de meest recente onderzoeken op dit terrein.
Publicaties van Wikileaks |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Atzo Nicolaï (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat veel van de informatie die door Wikileaks is gepubliceerd afkomstig is van SIPRNET?1
Navraag bij het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse zaken leert dat het ministerie informatie uitwisselt via een geclassificeerd systeem. Over de vragen hoe het systeem wordt beheerd en wie daartoe toegang heeft worden gezien de classificatie van het systeem geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat SIPRNET een netwerk is dat wordt beheerd door zowel de NSA, DIA als de Joint Staff J-6?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bijna 3 miljoen mensen toegang hebben tot dit systeem, terwijl alle informatie geheim of hoger geclassificeerd zou zijn (of moeten zijn)?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze inventariseert de Nederlandse regering hoe bondgenoten van Nederland gevoelige informatie opslaan?
Binnen het NAVO-bondgenootschap geldt een systeem van informatie-uitwisseling dat strikte procedures en protocollen kent ter beveiliging. Er zijn strenge voorschriften voor zowel de fysieke beveiliging als de toegang tot de informatiesystemen. Toegang tot de informatie is afhankelijk van de rubricering van de betreffende informatie. Deze regels zijn voor alle bondgenoten gelijk, en worden op dezelfde wijze geïmplementeerd. Elke twee jaar worden NAVO-inspecties uitgevoerd ter controle van de systemen en ter controle van de mate van naleving van de toegangsregelingen. Indien er tijdens deze controles onvolkomenheden worden waargenomen, kan het ertoe leiden dat het betreffende land – tijdelijk – wordt afgesloten van het systeem. Voor EU-gerubriceerde informatie gelden soortgelijke regelingen.
De Nederlandse regering heeft geen inzage hoe bondgenoten en andere landen verder (afgezien van wat betreft NAVO/EU-data) hun systemen t.b.v. veiligstellen gevoelige informatie hebben ingericht. Wel vindt er in algemene zin informatie-uitwisseling plaats over de technische mogelijkheden van beveiliging van informatie, maar uiteindelijk blijft de beveiliging en de vaststelling van de voorwaarden voor uitwisseling van informatie de verantwoordelijkheid van het betreffende land zelf.
Op welke wijze inventariseert de Nederlandse regering wie daar vervolgens allemaal toegang toe heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de toegang tot (andere) gegevens die uitgewisseld worden (bijvoorbeeld passagiersgegevens) duidelijk begrensd is? Kunt u dat ook concreet uiteenzetten?
Passagiersgegevens worden niet door de Nederlandse overheid aan de Amerikaanse overheid verstrekt. Luchtvaartmaatschappijen zijn krachtens Amerikaans recht verplicht om deze gegevens te verstrekken aan het Bureau of Customs and Border Protection. De beveiliging van de aldus verstrekte gegevens is primair een zaak van Amerikaans recht. In de PNR-Overeenkomst 2007 – die nog niet door het Europees Parlement is goedgekeurd, maar wel voorlopig wordt toegepast – wordt in het kader van regeling van de toegang en verdere verwerking van die gegevens verwezen naar een aantal van die voorschriften van Amerikaans recht (punt V van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007, Trb. 2008, nr. 75).
In punt VII van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007 is geregeld onder welke voorwaarden de gegevens bij het Bureau of Customs en Border Protection blijven bewaard en hoe de toegang daartoe is geregeld. Verder is in punt II van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007 geregeld onder welke voorwaarden deze gegevens door het Bureau of Customs and Border Protection mogen worden verstrekt aan andere instanties binnen en buiten de Verenigde Staten. In zijn brief van 20 juli 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 735, nr. 7) heeft de toenmalige Minister van Justitie verslag gedaan van de evaluatie van de PNR-Overeenkomst 2007. Daarin zijn geen specifieke tekortkomingen op het gebied van de beveiligingsmaatregelen geconstateerd.
Gaat de Nederlandse regering om opheldering vragen inzake de publicaties van Wikileaks?
Nederland is vooraf door de Amerikaanse ambassade in Den Haag geïnformeerd dat Nederland in de aankomende publicaties genoemd zou kunnen worden. Met de ambassade is afgesproken dat deze ons op de hoogte stelt zodra men aanwijzingen heeft dat er publicaties die Nederland betreffen naar buiten zouden komen. De Nederlandse regering gaat er van uit dat de Verenigde Staten maatregelen neemt om dergelijke lekken in de toekomst te voorkomen.
Bent u voornemens om in overleg te treden met bondgenoten als het gaat om hoe gegevens worden opgeslagen en wie daar toegang tot heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal dit in de Nederlandse wet geborgd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat (naar aanleiding van dit soort publicaties) goed gekeken moet worden met wie bepaalde gegevens worden gedeeld, wat voor garanties er zijn qua informatiebeveiliging en in hoeverre dit soort zaken voorkomen hadn kunnen worden? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
De affaire Wikileaks toont hoe belangrijk het inderdaad is met wie en welke landen bepaalde informatie wordt gedeeld. Daarnaast is het van belang dat er in het internationale verkeer ruimte blijft voor landen om onderling op vertrouwelijke basis te communiceren, ook al bestaat er nooit een volledige garantie op absolute vertrouwelijkheid.
In hoeverre er extra maatregelen moeten worden genomen wordt thans bezien, zoals ook door mij is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken in reactie op een motie terzake van het lid Nicolai (VVD). De noodzaak en mogelijkheid van extra maatregelen zijn thans in onderzoek.
Autobranden |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Auto’s in Den Bosch en Rosmalen in brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke misdrijven, die veel onrust geven en tot grote schade leiden, om bijzondere aandacht van de politie vragen? Zo ja, op welke wijze wordt die bijzondere aandacht aan deze misdrijven geschonken?
Zodra er medio oktober 2010 het vermoeden bestond van seriematige autobranden in Vught is een districtelijke Staf Grootschalig en Bijzonder optreden opgericht, met ondermeer een districtelijk rechercheteam. Daarnaast zijn vanuit het verantwoordelijke politieteam Boxtel ’s nachts extra politiemensen ingezet om de kans op heterdaad te vergroten. Naar behoefte wordt ook geschoven met personeel binnen het district c.q. de regio. Tot slot zijn verschillende technische hulpmiddelen ingezet.
Wordt ten aanzien van dergelijke delicten expertise uitgewisseld tussen de diverse korpsen?
Naar aanleiding van de autobranden in Vught is onder meer contact gelegd met korpsen in Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg. Binnen het korps was overigens, naar aanleiding van de serie autobranden in Boxmeer, reeds de nodige expertise beschikbaar.
Zou een landelijke aanpak van autobranden uitkomst kunnen bieden, nu in de afgelopen maanden over het land verspreid ongeveer 150 auto’s in brand gestoken zijn?
Er vindt landelijk reeds informatie-uitwisseling plaats over daderprofielen en over mogelijke opsporingstactieken. Bij langdurig extra toezicht in de nachtelijke uren kan bijstandsverlening worden overwogen. Vooralsnog acht ik deze maatregelen voldoende.
Een medisch letselschadefonds |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de moeizame weg naar genoegdoening voor de slachtoffers van medisch handelen?1
In deze uitzending komt naar voren dat een veelvoorkomende klacht is dat de procedure rondom de afhandeling van de medische schade vaak onnodig lang duurt en een onbevredigend resultaat heeft. Dit betreur ik.
Vindt u dat, wanneer er sprake is van medische letselschade, de slachtoffers thans voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de positie van het slachtoffer van medische letselschade kan worden verbeterd. Dit doe ik met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op 7 juni 2010 naar uw kamer is gezonden. In de Wcz doe ik o.a. voorstellen ter verbetering van het klachtrecht, hetgeen de positie van de slachtoffers van medische letselschade ten goede komt. Om te beginnen wordt in de Wcz een harde termijn gesteld aan een zorgvuldige klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient binnen een periode van zes weken (te verlengen met een periode van vier weken) het slachtoffer te voorzien van een inhoudelijke, schriftelijke reactie op de klacht. Wordt een klacht binnen deze termijn niet of niet naar tevredenheid afgehandeld dan staat de weg open naar een onafhankelijke geschilleninstantie (de Wcz verplicht de zorgaanbieder zich aan te sluiten bij een onafhankelijke geschilleninstantie) die een bindende uitspraak kan doen. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen van (op termijn) € 25 000,00. Om iemand met een klacht (bijv. het slachtoffer in het geval van medische letselschade) zo goed als mogelijk te begeleiden en te adviseren schrijft de Wcz een voor de cliënt kostenloze klachtenfunctionaris of vertrouwenspersoon voor. Het is op grond van de Wcz de plicht van de zorgaanbieder om zorg te dragen voor deze klachtenfunctionaris, dan wel vertrouwenspersoon.
Daarnaast staat het het slachtoffer eveneens te allen tijde vrij een procedure voor de burgerlijke rechter te starten. Met betrekking tot deze procedure hebben het Kabinet en veldpartijen onlangs stappen ter verbetering gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK2009–2010, 31 765 nr. 20). Samengevat gaat het hierbij om de volgende maatregelen:
Al het voorgaande leidt ertoe dat slachtoffers van medische letselschade meer en betere mogelijkheden hebben om hun recht te halen.
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen die schade oplopen ten gevolge van medisch handelen hiervoor een financiële tegemoetkoming ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het jaarlijks in absolute zin? Wat vindt u van dit percentage?
Deze informatie heb ik niet volledig tot mijn beschikking. De schadeverzekeraars Centramed en MediRisk hebben mij hun gegevens hierover verstrekt. Het overgrote deel van de Nederlandse ziekenhuizen is bij één van deze twee verzekeraars aangesloten. Een beperkt aantal ziekenhuizen is in het buitenland verzekerd. Op basis van de informatie die door Centramed en MediRisk is verstrekt, kan worden aangenomen dat in ons land ca. 2000 tot 2 200 patiënten jaarlijks aanspraak maken op schadevergoeding door het indienen van een claim na een behandeling in een zorginstelling (met name ziekenhuizen). In deze cijfers is niet verdisconteerd dat zorginstellingen bepaalde zaken zelfstandig of via de geschillencommissie in Den Haag afhandelen. MediRisk geeft daarbij aan dat op basis van de gegevens over de afgelopen jaren kan worden vastgesteld dat bij 38% van de bij MediRisk aangemelde claims de patiënt een vergoeding ontvangt voor de geleden schade. Centramed geeft aan dat bij 42% van de zaken die zijn afgewikkeld tussen 2006 en nu, een betaling aan de patiënt heeft plaatsgevonden.
Wat is het gemiddelde bedrag dat slachtoffers van medische letselschade krijgen uitgekeerd?
Op grond van gegevens van MediRisk over de afgelopen jaren blijkt dat gemiddeld een bedrag van € 19 197 aan schadevergoeding aan de patiënt is uitgekeerd. In dit bedrag zijn de kosten inbegrepen van buitengerechtelijke bijstand van een door de patiënt ingeschakelde belangenbehartiger. Bij Centramed bedraagt het gemiddelde bedrag dat is uitgekeerd voor de zaken die in de periode 2006 tot en met 2010 zijn afgewikkeld € 14 793 per patiënt.
Hoe lang duurt gemiddeld de rechtsgang voordat tot uitkering van de verzekeraar wordt overgegaan?
De afhandelingsduur van een letselschadeclaim is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Slechts een deel van de letselschadezaken wordt via de rechter beslist; het merendeel van de zaken wordt in onderling overleg, al dan niet langs de weg van de geschillencommissie, afgehandeld. Zaken die bij de rechter komen, zijn vooral zaken die in het buitengerechtelijke traject zijn vastgelopen.
Gerechtelijke procedures konden afgelopen jaren afhankelijk van de inhoud van de zaak en van de houding van procespartijen soms lang duren. De Rechtspraak richt zich de laatste jaren met succes op een effectievere inzet van de comparitiezitting, waarbij partijen zo snel mogelijk alle relevante bewijsstukken en informatie overleggen, zodat via eindvonnis of schikking letselschadeprocedures sneller afgehandeld kunnen worden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde deelgeschilprocedure draagt hieraan bij doordat partijen niet de volledige zaak voor de rechter hoeven te brengen, maar slechts het deel van het geschil waar men het onderling niet over eens kan worden.
Cijfers over de duur van de rechtsgang zijn niet voorhanden. Wel zijn er cijfers over de behandelduur van claims. Centramed geeft aan dat van de claims die in 2006 zijn ingediend nog 20% openstaat, uit 2007 nog 31%, 2008 nog 45%, uit 2009 nog 71% en uit 2010 nog 92%. MediRisk geeft aan dat claims in 22% van de gevallen binnen 1 jaar worden afgewikkeld; 43% wordt afgewikkeld tussen 1 en 2 jaar; 13% tussen 2 en 3 jaren, terwijl 22% een afwikkelingsduur kent van langer dan 3 jaren. Slechts een deel van deze openstaande zaken bevindt zich dus onder de rechter.
Welke termijn bij dergelijke procedures vindt u aanvaardbaar?
Ik heb geen oordeel over een te hanteren termijn. De duur van letselschadezaken hangt samen met de inhoud van de zaak en de houding van de procespartijen. Wel ben ik van mening dat de betrokken partijen zich moeten inspannen om de termijn zo kort als mogelijk te laten zijn.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten van rechtsbijstand afzien van het halen van hun recht?
Als dit zo is dan betreur ik dat. Juist om te voorkomen dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten afzien van rechtsbijstand is er ook voor wat betreft medische missers aangesloten bij het regime van de Wet op de rechtsbijstand. Heeft het slachtoffer ingevolge deze wet recht op rechtsbijstand dan betaalt hij een eigen bijdrage naar rato van zijn inkomen. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand ontstaat als het verzamelinkomen minder is dan € 24 400,00 (voor alleenstaanden) en € 34 400,00 (voor niet alleenstaanden). Bij een lager inkomen is de eigen bijdrage lager. De eigen bijdrage bedraagt tenminste € 100,00 en ten hoogste € 750,00. Naast de mogelijkheden die de Wet op de rechtsbijstand biedt tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen personen die op grond van deze wet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ook aanspraak maken op een subsidie ten behoeve van medisch haalbaarheidsonderzoek en een renteloze lening van maximaal € 3 000,00 voor het verkrijgen van een deskundigenbericht. De brief die de Minister van Justitie op 29 september 2010 (TK2010–2011, 31 116 nr. J) aan de voorzitter van de Eerste Kamer heeft gezonden gaat hier nader op in.
Wat zijn de recente ervaringen in de Scandinavische landen, als Zweden en Denemarken, met het no-fault systeem?
Ik beschik niet over recente gegevens over de werking van het no-fault systeem zoals dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een medisch letselschadefonds of instantie in Nederland op te richten op basis van het no-fault systeem, waarbij de ernst maar niet de verwijtbaarheid van medische letselschade doorslaggevend is om tot financiële vergoeding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil niet tornen aan het Nederlandse aansprakelijkheidssysteem, dat is geënt op schuld en verwijtbaarheid. Dit houdt in dat men, om tot aansprakelijkheid te kunnen besluiten en schadevergoeding te kunnen eisen, moet aantonen dat een instelling of een hulpverlener zich zodanig onjuist heeft gedragen dat daardoor voor de patiënt schade is ontstaan. De initiatieven die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 5 dragen bij aan een snellere en toch zorgvuldige afhandeling van schadeclaims. Ik zie geen aanleiding om op dit gebied nieuwe initiatieven te starten.
Uitspraken van de Keniaanse premier Raila Odinga |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Keniase premier: alle homo’s arresteren»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf en van soortgelijke artikelen in andere media. Echter, volgens premier Odinga is hij verkeerd uitgelegd. Op 29 november 2010 heeft hij tijdens een redevoering, waarbij vrijwel het voltallige kabinet en vertegenwoordigers van de Keniaanse en internationale pers aanwezig waren, het geschetste beeld recht gezet. Odinga legde uit dat hij niet tot arrestatie heeft opgeroepen en dat homo’s in Kenia rechten hebben. De redevoering is live op de Keniaanse televisie uitgezonden.
Deelt u de mening dat deze uitspraken zorgwekkend zijn, en zo ja, bent u bereid uw zorgen over deze uitspraken bij de regering van Kenia kenbaar te maken?
Ik ben van mening dat de Keniaanse regering het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet en zie geen reden voor bilaterale stappen of een veroordeling van de uitspraken van premier Odinga in EU-verband.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om er bij de Keniaanse regering op aan te dringen deze uitspraken terug te nemen en de veiligheid van homoseksuele Kenianen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich binnen de EU sterk te maken voor een gezamenlijke veroordeling van deze uitspraken van de premier van Kenia?
Zie antwoord vraag 2.
Het tekort aan kennis over biometrische technieken bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u zich in de kritiek van de directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) Gerdine Keijzer-Baldé dat uw ministerie niet genoeg kennis in huis heeft over biometrische technieken?1 Zo nee, waarom niet?
Nee. De directeur van het agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) heeft in een interview met het blad Burgerzaken en Recht (nr. 10) tot uitdrukking willen brengen welke verbeterslagen zij voornemens is te realiseren bij het agentschap BPR waar zij leiding aan geeft. De directeur BPR heeft niet beoogd te stellen dat er bij het ministerie van BZK onvoldoende kennis zou bestaan over biometrische techniek.
Hoe hoog zijn de kosten voor de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken voor de nieuwe Paspoortwet en de bijhorende databanken?
In 2009 en 2010 is aan de inhuur van externe deskundigen op het gebied van biometrische technieken in de reisdocumenten ca € 36 000,– besteed.
Hoe kunnen de adviezen van externe deskundigen over biometrische technieken op waarde worden geschat als het ministerie deze kennis zelf ontbeert?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de kritiek op de mismatch tussen techniek en doel, en de wijze waarop de techniek wordt ingezet bij de toepassing van biometrische kenmerken in paspoorten?
Neen.
Welke maatregelen neemt u om de kwaliteit van de biometrische gegevens optimaal te krijgen?
Zoals u weet gelden voor de foto die in het reisdocument wordt opgeslagen sinds jaar en dag eisen. De eisen, die zijn vastgelegd in de Fotomatrix Model 2007, zijn ontleend aan Europese regelgeving. Het gaat in casu om de voorgeschreven internationale standaard ISO 19794-5 die mede geënt is op geautomatiseerde gezichtscontrole. Voor de opname van de vingerafdrukken geldt eveneens dat de Europese regelgeving wordt gevolgd. Voor wat betreft de apparatuur en programmatuur voor de opname van de vingerafdrukken en voor het bepalen van de kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9.
Het ministerie van BZK heeft opleidingsmateriaal voor de ambtenaren van de uitgevende instanties van de reisdocumenten laten ontwikkelen en praktijktrainingen georganiseerd. Het trainingsmateriaal is permanent voor de uitgevende instanties beschikbaar. Het is een verantwoordelijkheid van de uitgevende instanties om ervoor te zorgen dat alleen bekwaam personeel wordt ingezet voor het aanvragen en uitgeven van de reisdocumenten. Als blijkt dat de bekwaamheid tekort schiet moeten de uitgevende instanties maatregelen daartegen treffen.
Wat is uw reactie op de zorgen uit het rapport «Het biometrische paspoort in Nederland»?2
In antwoord op vragen tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken heb ik aangegeven mij in dit dossier te zullen verdiepen om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm kan worden gegeven. Ik kijk daarbij ook naar de zorgen en bezwaren die leven in uw Kamer en daarbuiten.
Mogelijk ten overvloede wijs ik er nog op dat de opname van de foto en de vingerafdrukken voor opslag in de reisdocumenten verplicht is op grond van Europese regelgeving. Er is dus geen sprake van een eigen afweging of keuze op dat punt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat baliemedewerkers voldoende aandacht en expertise hebben om manipulatie van vingerafdrukken te herkennen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om de verwachtingen van biometrische technieken zo realistisch mogelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het TK-lid Schouw over de beveiliging opslag van ID-gegevens (nummer 2010Z16631).
Deelt u de kritiek op het gebrek aan onafhankelijke testlaboratoria? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om bij te dragen aan het vergroten van die capaciteit?
De apparatuur en programmatuur die wordt gebruikt voor de opname van de vingerafdrukken is gecertificeerd door het Bundesamt für Sicherheit in der Informationstechnik (BSI) en daarvoor getest door Fraunhofer-Institut für Angewandte Optik und Feinmechanik IOF. Informatie over deze certificering is door BSI gepubliceerd (https://www.bsi.bund.de). BSI is onderdeel van het Duitse federale ministerie van Binnenlandse Zaken. BSI is binnen de Europese Unie en binnen ICAO actief bij het opstellen van standaarden en normen. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat Nederland voor de opname van de vingerafdrukken voor reisdocumenten dezelfde vingerafdruklezer (de Dermalog ZF1) gebruikt als de Bondsrepubliek Duitsland.
De kwaliteit van de vingerafdrukken wordt bepaald met het NFIQ algoritme uit de NIST Biometric Image Software. Duitsland gebruikt eveneens deze programmatuur. Deze programmatuur is ontwikkeld door het National Institute of Standards and Technology (NIST) en is vrij van rechten te gebruiken.
Wat is de status van het verzoek aan het BPR om medewerking aan het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)?
Het ministerie van BZK heeft op 1 september 2010 in een brief de WRR laten weten voorafgaand aan het te voeren gesprek graag nadere informatie te willen ontvangen over de aard van het onderzoek en de vraagstukken die aan de orde zouden komen in het gesprek. Een reactie van de WRR op deze brief is ontvangen op 16 november 2010. Ik wijs erop dat de Web-publicatie «Happy landings: Het biometrische paspoort als zwarte doos» reeds in oktober 2010 is uitgebracht.
Is dit onderzoek aanleiding voor u om de technische aspecten en consequenties van het opnemen van biometrische kenmerken in paspoorten nogmaals kritisch te bezien?
Zie antwoord vraag 6.
Welke les trekt u uit de conclusie dat beleid en techniek dusdanig ver uit elkaar lopen dat eerst een meer solide (technische) basis nodig is alvorens over te gaan tot de voorgenomen afname, registratie en toepassing van biometrie?
Zie antwoord vraag 6.
Steun aan buitenlandse organisaties |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten van NGO-Monitor betreffende de steun van Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingssamenwerking (ICCO) aan Electronic Intifada en het corresponderende artikel «Dutch will look into NGO funding of anti-Semitic website»?1
Ja.
Zijn de berichten, zoals verschenen in het bovengenoemde artikel, dat u persoonlijk deze kwestie gaat onderzoeken waar? Zo ja, wanneer kan de Kamer een reactie van u verwachten? Bent u bereid ook andere organisaties die Nederlandse subsidie ontvangen in uw onderzoek te betrekken?
Ik heb naar aanleiding van deze berichten onderzoek verricht. Gebleken is dat ICCO van 2006–2009 Electronic Intifada heeft ondersteund met Euro 150 000, afkomstig uit Medefinancieringsstelsel (MFS)-middelen. In 2010 heeft ICCO Euro 50 000 aan eigen fondsen ingezet. Hierover is een gesprek met ICCO gevoerd op 13 januari 2011. Tevens is gekeken of een en ander zich ook voordoet bij activiteiten van andere gesubsidieerde NGO’s die zich (mede) op Israël en/of de Palestijnse Gebieden richten. Hiervoor zijn geen aanwijzingen gevonden.
Deelt u de mening dat een uitlating zoals van Electronic Intifada, welke gesteund wordt door ICCO, die onder andere oproept tot een boycot van Israëlische producten en Israël met Nazi-Duitsland vergelijkt fundamenteel onverenigbaar is met het Nederlands buitenlands beleid?
Sinds mijn aantreden heb ik namens de regering gepleit voor intensievere betrekkingen met Israël. Daarmee verdraagt zich niet dat indirect gesubsidieerd met Nederlands geld wordt opgeroepen tot een boycot van Israël. Ik heb er dan ook bij ICCO op aangedrongen de ondersteuning van organisaties die zich daarmee actief bezighouden te herzien. Doorgaan met activiteiten die strijdig zijn met de regeringsopvattingen, kan gevolgen hebben voor het subsidiebeleid. Uiteraard zijn uitspraken – indien gedaan – waarin Israël wordt vergeleken met Nazi-Duitsland onacceptabel en fundamenteel onverenigbaar met het Nederlandse beleid.
Bent u bereid om van organisaties die subsidie ontvangen, in dit geval ICCO, als voorwaarde te stellen dat zij geen organisaties of initiatieven steunen welke fundamenteel onverenigbaar zijn met het Nederlands buitenlands beleid, hetzij uit eigen middelen hetzij uit subsidiegelden?
Ik heb tegenover ICCO de boodschap uitgedragen dat dit bij toekomstige subsidieverlening het geval zal zijn. Deze boodschap zal ik ook uitdragen richting andere MFS-organisaties. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie staat een bepaling die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien blijkt dat een subsidieontvanger activiteiten in strijd met het Nederlandse buitenlandse beleid ontplooit, kan in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vrucht af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd.
Dit laat onverlet de betekenis die NGO’s hebben voor het Nederlandse OS-beleid zoals ook aangegeven in de basisbrief OS van november vorig jaar.
Studenten die moeten betalen voor hun eigen tentamen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Dokken om tentamen in te zien»?1
Ik acht het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens.
Is het waar dat studenten soms geld moeten betalen om hun gemaakte tentamen in te zien of terug te ontvangen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van opleidingen waar dit het geval is en welk bedrag daarvoor wordt gerekend?
Mij is, na een korte inventarisatie onder alle universiteiten en hogescholen, duidelijk geworden dat instellingen studenten niet vragen om een financiële tegemoetkoming voor het inzien van tentamens. Wel wordt de student meestal een (kostendekkend) tarief gevraagd voor een kopie van een tentamen. Studenten ontvangen hun tentamens niet terug; deze blijven in het bezit van de instelling.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat studenten moeten betalen voor hun eigen tentamen? Zo ja, bent u bereid een einde te maken aan deze praktijken?
Zoals gezegd, vind ik het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens. Indien instellingen daarvoor geld zouden vragen, zou ik daartegen optreden.
Het bericht dat werkgevers gerichte investeringen in innovatie belangrijker vinden dan belastingverlaging voor het bedrijfsleven |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Innovatie belangrijker dan verlaging belasting»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Maakt u zich zorgen over het feit dat werkgevers de bezuinigingen op innovatie betitelen al «hakken om het hakken»? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer de betrokkenheid van de heer Wientjes zeer. Ik ben dan ook blij dat VNO-NCW bij het verschijnen van het regeerakkoord een positieve reactie heeft afgegeven over het innovatiebeleid. Natuurlijk is het een grote uitdaging om in de huidige budgettaire situatie de juiste keuzes te maken om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven maximaal te versterken. Dat het bedrijfsleven hecht aan het innovatiebeleid van EL&I beschouw ik als een blijk van waardering. Bij de vormgeving van het nieuwe beleid maak ik graag gebruik van de meningen en ervaringen van VNO-NCW en andere stakeholders. Op voorhand zie ik echter geen aanleiding om de keuzes ten aanzien de combinatie van een versterkt innovatiebeleid en een lagere vennootschapsbelasting te wijzigen.
Het regeerakkoord bevat een weloverwogen mix van maatregelen om de slagkracht van het innovatiebeleid te vergroten. De beschikbare middelen worden zo effectief mogelijk ingezet om groene groei en concurrentiekracht te versterken. Hierbij zijn generieke én gerichte maatregelen van belang.
Een excellent ondernemers- en innovatieklimaat staat voorop. Hierbij past een aantrekkelijk fiscaal klimaat, minder regels en een transparant instrumentarium dat bedrijven faciliteert. Daarnaast kiest het kabinet voor een integrale aanpak om economische topgebieden te stimuleren. De grootste winst is dat via langjarige agenda’s van bedrijven, kennisinstellingen en overheden het onderzoek van publieke kennisinstellingen beter wordt gericht binnen de topgebieden. Andere maatregelen zijn o.a. de inrichting van een revolverend fonds en de IPCs.
Tegenover de stroomlijning van het subsidieinstrumentarium staat een lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Deze compensatie zal worden ingevuld via de vennootschapsbelasting en Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk. De vormgeving van de compensatie is onderdeel van het nieuwe bedrijfslevenbeleid, waarvan ik de contouren begin 2011 zal presenteren. Bij de compensatie zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de betekenis voor het ondernemings-, R&D- en innovatieklimaat.
Wat is uw reactie op het feit dat de heer Wientjes bereid is te praten over het niet verlagen van de vennootschapsbelasting zodat niet hoeft te worden gesneden in gericht innovatiebeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de heer Wientjes dat gericht innovatiebeleid voor bijvoorbeeld top- en sleutelgebieden beter is voor de kracht van de Nederlandse economie dan een generieke maatregel als het verlagen van de vennootschapsbelasting?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de heer Wientjes in gesprek te gaan over de bereidheid van werkgevers een beperkte verlaging van de vennootschapsbelasting te accepteren in ruil voor lagere bezuinigingen op het innovatiebeleid en de Kamer vóór de stemmingen over de Economische Zaken, Landbouw en Innovatie begroting te informeren over de uitkomst van dit gesprek?
De uitwerking van het nieuwe bedrijfslevenbeleid, waaronder het innovatiebeleid, doe ik in nauwe samenwerking met VNO-NCW, kennisinstellingen en andere stakeholders. Begin 2011 stuur ik een brief op hoofdlijnen naar uw Kamer en voor de zomer van 2011 ontvangt u een uitgewerkte brief met de agenda’s en actiepunten van de topgebieden.
Russische betrokkenheid bij de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsetsjenië |
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de Russische geheim agent Potjomkin over de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsjetsjenië in 1996?1,2
Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Potjomkin. Ik onthou me van commentaar over de vraag of deze uitspraken op waarheid berusten.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering tot nu toe heeft ondernomen na de moord op 5 Rode Kruismedewerkers, onder wie de Nederlander Elkerbout?
Nederland heeft meerdere malen bij de Russische autoriteiten zijn zorgen geuit over het uitblijven van voortgang bij het justitieel onderzoek naar de moord op de Rode Kruis-medewerkers. Tevens onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met het Rode Kruis over de kwestie en zijn herdenkingsdiensten voor de slachtoffers bijgewoond.
Zowel in 1996 als bij deze verklaring neemt het Rode Kruis, als werkgever van betrokkenen, het voortouw in de contacten met de Russische autoriteiten. Het Rode Kruis heeft onlangs aangegeven in contact te staan met de Russische autoriteiten over het onderzoek.
Mede gelet op de reactie van het Rode Kruis en het feit dat het vooralsnog om speculaties lijkt te gaan, is vooralsnog afgezien van een demarche richting de Russische autoriteiten, zoals die in het verleden is uitgevoerd. Uiteraard zal ik hierover contact blijven houden met het Rode Kruis.
Zijn de uitlatingen van de voormalige Russische geheim agent Potjomkin voor u aanleiding om bij de Russische regering om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u hierbij gezamenlijk op met Spanje, Noorwegen, Canada en Nieuw Zeeland, omdat burgers van deze landen ook tot de slachtoffers van deze laffe moordaanslag behoorden? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met de regeringen van deze landen en het Internationale Rode Kruis om gezamenlijk van de Russische autoriteiten te verlangen dat de moordenaars alsnog gestraft zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
De staat van de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending, waarin werd vermeld dat de redactie van dat programma is overspoeld met meldingen over mensonwaardige taferelen in de ouderenzorg?1
Ik begrijp dat er veel negatieve reacties binnenkomen. Wat ik jammer vind, is dat zorginstellingen voornamelijk negatief in het nieuws komen en dat er geen genuanceerder beeld wordt gegeven. Immers er gaat ook veel goed in de zorg. Ook bij de zorginstellingen waar een incident gebeurt is de zorg niet allemaal slecht.
Hoe omschrijft u de huidige toestand van de ouderenzorg? Kunt u zich voorstellen dat voor veel mensen de opname in een verzorgings- of verpleeghuis een schrikbeeld vormt?
Mijn motto is «vertrouwen in de zorg». Ik bouw mee aan een samenleving waarin wij met respect met elkaar omgaan. Als mensen kwetsbaar zijn, worden ze ontzien en worden ze ondersteund, zodat zij hun gevoel voor eigenwaarde behouden. Dat betekent ondersteunen van de eigen kracht van mensen en hun netwerk. Kwetsbare mensen moeten op deze zorg kunnen vertrouwen. Het betekent ook vertrouwen in de medewerkers die zorg geven. Zij zetten zich met hart en ziel in voor de mensen die hun hulp nodig hebben. Dat verdient waardering: niet alleen voor hun inzet maar ook voor hun inzichten. Daar waar vertrouwen beschaamd wordt, moet worden ingegrepen.
Kent u de heersende opinie onder verpleegkundigen en verzorgenden dat de ouderenzorg steeds meer het karakter van productiewerk heeft gekregen? Wat is hierop uw reactie?
Ik deel deze opinie niet. De recent uitgebrachte benchmark van de brancheorganisatie binnen de verpleging, verzorging en thuiszorg, ActiZ, laat juist zien dat de medewerkers positiever oordelen over hun werk dan voorgaande benchmarkrondes. De stijging van tevredenheid doet zich voor op alle door ActiZ gevraagde indicatoren. Ik maak hieruit op dat er voldoende tevredenheid en animo is voor de verpleegkundigen en verzorgenden om hun werk in de ouderenzorg gemotiveerd voort te zetten.
Kunt u zich voorstellen dat de wijze waarop de ouderenzorg is georganiseerd bij veel mensen associaties met de bio-industrie oproept? Wat is hierop uw reactie?1,2
Ik vind het afdoen aan de persoonlijke aandacht en inzet van de medewerkers in de ouderenzorg.
Deelt u de opvatting van verpleeghuisarts Bert Keizer dat oudereninstellingen te weinig geld krijgen om hun taken uit te voeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel de opvatting van meneer Keizer niet. Elk jaar groeit het beschikbare budget voor de zorginstellingen. Dit leidt ertoe dat gemiddeld genomen het beschikbare budget per zorginstelling toeneemt. Doordat de zorgvraag en zorgzwaarte toeneemt, zal er wel aandacht moeten zijn voor het zonodig anders inrichten van de werkprocessen.
Deelt u de mening dat het genant is dat ouderen uit efficiency-overwegingen gewreven moeten worden met een lotiondoekje in plaats van fatsoenlijk te worden gewassen of gedoucht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me goed voorstellen dat deze manier van werken vragen oproept. Ik ben echter wel van mening dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de zorginstelling. Als zij besluiten tot het overgaan van wassen en dit overleggen met cliënten, personeel en cliëntenraad, dit goed beargumenteren en overwegen, dan vind ik het prima. Ik denk dat er wel altijd uitgegaan moet worden van de wens van de cliënt. Soms is nat wassen te zeer belastend, nadelig voor de huid of heeft de cliënt daar geen behoefte aan, dan biedt het wassen met een lotiondoekje een alternatief.
Vindt u het wenselijk dat zorgbehoevende ouderen steeds vaker worden aangeduid als «klant» of «zorgconsument»? Wilt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op uw stelling dat de zorg geen markt is?3
Ik vind het belangrijk dat cliënten nog meer centraal komen te staan in de zorg. Cliënten moeten zoveel mogelijk kunnen kiezen waar en van wie zij zorg ontvangen en op welke wijze de zorg vorm gegeven wordt. Bij deze ontwikkeling kunnen termen als klant en zorgconsument worden gebruikt. De term is minder belangrijk denk ik zolang de wens van de cliënt leidend is in de dialoog.
Deelt u de mening dat de toenemende verzakelijking en nadruk op bedrijfseconomische «efficiencymodellen» ten koste gaan van de persoonlijke aandacht en het menselijke contact in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Efficiencydenken hoeft niet strijdig te zijn met goede en persoonlijke zorg leveren. Door werkprocessen en communicatie goed op orde te brengen kan er meer tijd aan de cliënt besteed worden. Beide aspecten moeten goed in orde zijn.
Bent u van mening dat persoonlijke aandacht en menselijk contact een onlosmakelijk onderdeel vormen van de fatsoenlijke zorg voor kwetsbare ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over het gegeven dat «aandacht» geen onderdeel is van de AWBZ?4
Ik ben van mening dat aandacht een onderdeel is van het leven. Aandacht op zich is geen functie in het kader van de AWBZ. Bij het verlenen van zorg, ontvangen cliënten altijd aandacht. Zeker als het uitgangspunt het zorgplan is, waarbij er afspraken worden gemaakt met de cliënt over de daadwerkelijke zorgbehoefte. In de zorg zijn betrokkenheid en wederkerigheid voor mij uitgangspunt omdat ze dat voor mij in het leven zijn.
Bent u van mening dat persoonlijke aandacht en menselijk contact niet zijn te omschrijven als afgebakende handelingen of «prestaties», maar uitsluitend kunnen voortkomen uit de liefde voor het vak en de professionele autonomie van de mensen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening en ben ervan overtuigd dat de mensen die op de werkvloer werken en daadwerkelijk zorg verlenen aan de cliënten dit doen uit liefde voor het vak en vanuit hun persoonlijke motivatie. Nogmaals, daarom vind ik het zo jammer dat er zoveel negatieve aandacht uitgaat naar de zorginstellingen, waar mensen keihard werken en het beste met de cliënt voor hebben.
Bent u van mening dat er thans een tweedeling bestaat tussen mensen die een verblijf in een comfortabele zorgresidentie of een particuliere verpleegkundige kunnen betalen, en zij die daarvoor niet de middelen hebben en zijn aangewezen op verschraalde AWBZ-zorg? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van een tweedeling. Er is wel sprake van verschillen. Alle inwoners van Nederland hebben recht op basiszorg. De verschillen tussen particuliere en publieke zorg zijn vergelijkbaar met de verschillen tussen mensen en posities buiten de intramurale setting. Waar ik moeite mee heb is met uw veronderstelling dat de kwaliteit van de zorg in een AWBZ instelling in de knel komt. Ik ben van mening dat de inzet van het zorgpersoneel werkzaam in AWBZ instellingen, niet minder is dan in particuliere instellingen.
Bent u van mening dat een te klein aandeel van het budget dat de overheid beschikbaar stelt voor de ouderenzorg, uiteindelijk terecht komt op de werkvloer? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar «besteding AWBZ-middelen: kostenstructuur en effecten voor cliënten in VVT-organisaties» door PricewaterhouseCoopers uit april 2010 biedt een goed inzicht in hoe deze zorginstellingen hun AWBZ-middelen inzetten. Hieruit blijkt dat de inzet verschilt per type zorginstelling en dat een relatief beperkt deel van de AWBZ-middelen (gemiddeld 13,3%) wordt ingezet voor overhead. De zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop zij de middelen inzetten. Wat mij wel opvalt is dat de ene zorginstelling veel beter in staat is om bijvoorbeeld de overhead laag te houden dan de ander. Ik streef ernaar dat er zoveel mogelijk middelen en aandacht ten goede komen aan de cliënt.
Bent u bereid de financiering van de AWBZ via zorgzwaartepakketten te vervangen voor directe financiering van locaties en zorgteams? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel worden verwacht?
Ik ben niet voornemens om de zorgzwaartefinanciering af te schaffen. In de intramurale zorg is de afgelopen jaren veel gebeurd om bekostiging op basis van ZZP’s in te voeren. Uit een recent onderzoek onder 850 aanbieders van intramurale AWBZ-zorg blijkt dat de doelstellingen van de ZZP’s – waaronder eerlijkere verdeling van middelen, beter inzicht in de zorgzwaarte van cliënten die in zorg zijn – grotendeels behaald zijn. In het Regeerakkoord is opgenomen dat de huidige wijze van financiering per handeling in de AWBZ wordt veranderd in financiering op resultaat. In mijn visiebrief die ik in het voorjaar aan uw Kamer stuur ga ik hier verder op in.
De gang van zaken bij bezwaar tegen indicatie door het Centrum Indicatiezorgstelling Zorg (CIZ) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column «Een aanbod dat ik niet kan weigeren»?1
Ja, ik heb de column gelezen.
Wat is uw reactie op de casus die in deze column naar voren komt?
Uit informatie van het CIZ is mij gebleken dat het CIZ in deze casus bij de heroverweging in bezwaar tot de conclusie is gekomen dat cliënt voor een lagere indicatie in aanmerking komt dan de indicatie waartegen het bezwaar is gericht. Een bezwaarde mag echter nooit in een nadeliger positie terecht komen door het indienen van bezwaar. Dat is in deze casus ook erkend en gezegd tegen de cliënt. Vervolgens is niet conform de werkinstructies van het CIZ gehandeld. Tegelijkertijd werd immers door de medewerker van het CIZ aangegeven dat de cliënt het bezwaar kan intrekken. Cliënt heeft dat als sturend en bedreigend ervaren en dat vinden ik en het CIZ ongewenst. Cliënt heeft over deze gang van zaken terecht bij het CIZ geklaagd. In reactie daarop is de afhandeling van het bezwaar overgenomen door een andere medewerker van het CIZ en heeft het CIZ excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het CIZ zal deze ervaring ook betrekken bij de (intercollegiale) toetsing van medewerkers met het oog op het trekken van lering daaruit.
Hoe vaak is een dergelijke casus reeds aan het College voor zorgverzekeringen voorgelegd? Wat heeft het College voor zorgverzekeringen in deze casussen besloten?
Op grond van artikel 58 van de AWBZ dienen alle bezwaarzaken waarvan het CIZ het voornemen heeft die ongegrond te verklaren, ter advisering te worden voorgelegd aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Dat geldt ook voor deze casus, waarover het CVZ overigens nog geen advies heeft uitgebracht. Omdat de in deze casus gevolgde werkwijze niet volgens de standaardwerkwijze van het CIZ is, liggen er geen vergelijkbare cases voor advies voor bij het CVZ.
Is het gebruikelijk dat over de herindicatie naar aanleiding van een bezwaar contact wordt opgenomen met de aanvrager?
Cliënten die in bezwaar zijn gegaan tegen een indicatiebesluit worden in het kader van de afhandeling van het bezwaar in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Dat schrijft de Algemene wet bestuursrecht voor. Het komt daarnaast vaker voor dat er contact wordt opgenomen met de cliënt, bijvoorbeeld omtrent onduidelijkheden in het bezwaar of ontbrekende gegevens, met het oog op een zorgvuldige beslissing op bezwaar.
Deelt u de mening dat deze situatie de schijn wekt dat gedreigd wordt met een lagere indicatie om te voorkomen dat het bezwaar wordt doorgezet? Zo nee, vindt u dit een normale gang van zaken? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat deze schijn alsnog ontstaat?
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een bezwaar tegen een indicatie, gesteld door het CIZ, nooit mag leiden tot een lagere indicatie dan waartegen bezwaar is gemaakt?
Ja, zie tevens ook mijn antwoord op vraag 2.
De actie van onder andere Stop Aids Now over het mogelijke gevaar voor 18.000 HIV geïnfecteerde mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse hulpgelden |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de website www.aidshulpmoetblijven.nl?
Ja
Zo ja, wat is uw oordeel over deze website?
Ik begrijp dat het Aids Fonds een kwantitatieve schatting heeft willen maken om aandacht te vragen voor de consequenties van bezuinigingen op HIV/Aids. Het klopt dat bezuinigingen mensen raken maar de directe vertaling van bezuinigingen naar mensenlevens vind ik onzuiver.
Klopt het op de site genoemde aantal van 180 000 mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse hulp bij het financieren van HIV medicatie?
Het genoemde aantal is niet te relateren aan de Nederlandse hulp. Nederland draagt via het GFATM bij aan aidsbehandeling. 60% van de financiering door het GFATM komt ten goede aan aidsbestrijding. Van dat bedrag is de helft bestemd voor behandeling. Maar slechts een deel van de behandelingskosten is bestemd voor aidsmedicatie. Het is dus niet met exactheid te zeggen hoeveel mensen «afhankelijk zijn» van Nederlandse hulp voor HIV medicatie.
Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat deze mensen hun HIV medicatie kunnen blijven krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de mensen die afhankelijk zijn van Nederlandse steun voor het verkrijgen van hun HIV medicatie, verzekerd zijn van continuering van de beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen?
Nederland steunt de verstrekking van HIV medicatie middels een bijdrage aan het GFATM. Voor 2011 heb ik een bijdrage voorzien van EUR 40 mln. Ook via de Europese Commissie draagt Nederland bij aan het GFATM met een bedrag van ruim EUR 5 miljoen per jaar.
Nederland is uiteraard niet de enige donor van het GFATM. Tijdens de middelenaanvulling bijeenkomst in oktober jongstleden is in totaal USD 9,1 miljard toegezegd. Het GFATM verwacht nog USD 2,6 miljard van donoren die zich nog moeten beraden over hun bijdragen. Met dit totale bedrag kan de financiering van de bestaande programma’s worden voortgezet.
Bent u bereid alle voorbereidingen op de voorgenomen bezuinigingen op het HIV/Aidsbeleid aan te houden totdat de Kamer zich kan uitspreken over de bezuiniging?
Pas na vaststelling van de begroting van Buitenlandse Zaken ga ik het beleid uitvoeren.
De problemen met de OV-chipkaart bij Connexxion |
|
Ineke van Gent (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de problemen met de OV-studentenkaart bij Connexxion?
Deelt u de analyse dat de oorzaak van het onterecht afschrijven van reissaldo gezocht moet worden bij Connexxion? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn contact op te nemen met Connexxion en hen te vragen studenten bij bussen en bushaltes te waarschuwen en op te roepen vooral niet in te checken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen voor de hervatting van de begrotingsbehandeling op woensdag 1 december te beantwoorden?
Maatregelen met betrekking tot tophypotheken |
|
Bruno Braakhuis (GL), Jolande Sap (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AFM boos over aanpak hypotheek»?1
Ja.
Is het waar dat u tot uw afweging bent gekomen om de banken tot 1 februari 2011 te geven om te komen met zelfregulering mede op aandrang van het (voormalige) Ministerie van Economische Zaken?
Ik heb de aanscherping voor het toetskader rondom hypothecaire kredietverlening inmiddels uitgewerkt in een concept Algemene Maatregel van Bestuur. Ik heb dit besluit, met memorie van toelichting, na akkoord daarop van de ministerraad voor advies naar de Raad van State gestuurd. Het staat de NVB desalniettemin vrij om aan te geven op welke wijze de NVB invulling aan een nieuwe gedragscode zou geven, rekening houdend met een aantal door mij gegeven randvoorwaarden.
Ik heb de NVB gevraagd mij uiterlijk op 1 februari een aangepaste en met achterban afgestemde gedragscode te overhandigen. Ik kan vervolgens afwegen of het voorstel van de NVB hetzelfde niveau van consumentenbescherming garandeert als de voorgestelde regelgeving. Aan de hand daarvan kan ik overwegen om alsnog ruimte te laten voor zelfregulering van de sector, met daarop toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. Ik zal de Tweede Kamer betrekken in deze overweging.
Zo ja, is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ook betrokken bij dit besluit?
De Autoriteit Financiële Markten is op de hoogte van de stand van zaken op dit terrein.
Vanwaar verwacht u dat de banken nu wel met zelfregulering komen terwijl de AFM in april 2010 deze nieuwe normen al bekend maakte?2 Is dit uitstel inderdaad verleend na overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken? Hebben zij concrete toezeggingen gedaan over wijzigingen in de gedragscode?
De Nederlandse Vereniging van banken heeft een position paper gepubliceerd waarin ze aangeven bereid te zijn hun gedragscode aan te passen. Mocht blijken dat er op 1 februari 2011 een gedragscode is opgesteld die voldoet aan de randvoorwaarden zoals door mij geschetst, dan zal ik op dat moment afwegen of voorkoming van overkreditering goed geborgd kan worden met zelfregulering
Verwacht u dat de gedragscode deze keer wel voldoende zou worden nageleefd? Ook daar deze voorheen vaak is overtreden en de AFM recent nog enkele boetes heeft opgelegd?
De algmene maatregel van bestuur die nu bij de Raad van State ligt beperkt de mogelijkheid om meer te lenen dan de «loan-to-income» norm (leencapaciteit van een consument voor een hypothecair krediet bepaald in relatie tot zijn inkomen), door vastomschreven, limitatieve uitzonderingsmogelijkheden (de zogenaamde explains) te hanteren. Ik heb dat ook expliciet aan de NVB gemeld als één van de randvoorwaarden waaraan de GHF zal moeten voldoen wil invulling van de zelfregulering via de GHF een kans van slagen hebben.
Kunt u aangeven wat uw brief van 29 november 2010 betekent voor het oorspronkelijke voornemen van de AFM om de hypotheek per begin 2011 te maximeren op 112% van de aankoopwaarde van het huis?
Als het voorstel van de NVB voldoet aan de randvoorwaarden zoals in de brief aan de NVB geschetst, zal worden afgewogen of het tegengaan van overkreditering goed geborgd kan worden met zelfregulering. Zoals aangegeven, zal ik de Tweede Kamer hierbij betrekken. Gelijktijdig zet ik het AmvB traject onverminderd door. Nog steeds is het de bedoeling om de nieuwe regelgeving in het eerste halfjaar van 2011 in werking te laten treden.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de voorzitter van de AFM, de heer Hoogervorst «nu gaat het weer maanden duren voordat er een regeling komt» en «het is nu al twee jaar mopperen over een eenvoudige zaak»?
In april 2009 heeft de AFM (Hoogervorst) aangegeven dat er aanscherping moest komen van regels rondom hypothecaire kredietverstrekking, In april 2010 publiceerde de AFM een feedbackstatement over een toetskader rondom hypothecaire kredietverlening na een consultatieronde. Vervolgens heeft Financiën een Algemene maatregel van bestuur voorbereid, waarbij het feedbackstatement als uitgangspunt heeft gediend. De Amvb is naar de Raad van State gestuurd voor advies met als doel om het proces niet verder te vertragen.
Begrijpt u de uitspraak van de heer Hoogervorst dat Nederlandse politici zich nog steeds gevoelig tonen voor de bankenlobby?
Het is van belang dat er een goede inhoudelijke aanscherping van de normen komt, dat is in het belang van de consument. Het middel staat daarbij niet voorop, maar wel het doel namelijk bescherming tegen overkreditering van de consument en het tegengaan van de uit overkreditering voorvloeiende macro prudentiële risico’s.
Massale boskap |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de omvangrijke protesten van omwonenden in Schipborg en omstreken, Baarn en omstreken en Nijmegen en omstreken, met betrekking tot de kap van prachtige bosgebieden? Klopt het dat Staatsbosbeheer hier tientallen hectaren bos aan het kappen is?1,2,3
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer geen rekening houdt met de wensen van omwonenden en dat dit ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Naar mijn mening pleegt Staatsbosbeheer veel inspanningen om omwonenden en belanghebbenden actief te betrekken bij de planvorming. Bovendien is het gemeengoed dat Staatsbosbeheer tal van informatiebijeenkomsten en excursies organiseert gedurende planvormingsprocessen. Vanzelfsprekend kan bij de planvorming niet iedere wens worden meegenomen en kan het niet ieder naar de zin worden gemaakt. Er zullen bij dergelijke plannen altijd voor- en tegenstanders blijven.
Kunt u verklaren waarom prachtige eeuwenoude bossen gekapt moeten worden om vreemde natuur in de vorm van heidegebieden te creëren?
In het project Heiderijk werken Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, de gemeente Nijmegen en Prorail samen om kwetsbare soorten in het gebied Nijmegen/Mook te ondersteunen door het ontwikkelen en herstellen van leefgebieden, open heideterreinen en overgangen naar opgaand bos.
Dit past binnen de benadering van de rijksoverheid om het leefgebied van bijzondere en bedreigde dier- en plantensoorten van de heide te herstellen (leefgebiedenbenadering). Hiervoor is in totaal op een plangebied van 3000 hectare in totaal 16,8 ha gekapt, 38 ha spontane opslag van bomen en struiken verwijderd en 29 ha gedund. Hiervan is uiteindelijk 13,5 ha geplagd om de bestaande heideterreinen uit te breiden. Er zijn vooral exoten weggehaald, boomsoorten die niet van nature in Nederland thuishoren, zoals de douglasspar, de Amerikaanse eik en de Amerikaanse Vogelkers. Inheemse soorten, zoals zomer- en wintereiken, berken, beuken en beeldbepalende grove dennen zijn gespaard en vrijgesteld. Wel is een aantal zieke beuken weggehaald, maar dat vond niet plaats in het kader van het project Heiderijk, maar is het gevolg van regulier bosbeheer.
Bij Schipborg is na een uitgebreid traject met de omwonenden en gebruikers besloten om de cultuurhistorische aspecten van het gebied een accent te geven. Hiervoor wordt open heide weer in ere hersteld.
In het Baarnsche bos is alleen sprake van reguliere beheersmaatregelen om het bos gezond en gevarieerd te houden. Hier vindt geen omvorming naar heide plaats.
Kunt u garanderen dat de kap in Heiderijk, Schipborg en het Baarnsche Bos per direct stop worden gezet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer geeft mij de mogelijkheid om in te grijpen als Staatsbosbeheer naar mijn mening haar wettelijke taken niet naar behoren uitvoert. Daar is hier geen sprake van. Ik ben van mening dat in deze drie gevallen het planvormingtraject goed is verlopen en dat de bestuurders in de omgeving van de natuurgebieden en de omwonenden en/of de gebruikers hier goed bij zijn betrokken geweest. Het feit dat niet iedereen zich kan vinden in de uiteindelijke plannen is spijtig, maar voor mij geen reden om in te grijpen.
Kunt u uiteenzetten waarom Staatsbosbeheer geen waarde hecht aan het gebrek aan draagvlak voor de wilde boskap in deze gebieden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt de massale boskap zich met de EU-groenboek bosbescherming?
Het groenboek van de Europese Commissie is een discussiestuk over het toekomstige beleidsinstrumentarium voor de bescherming van bossen in de EU. Op 30 juni 2010 heb ik u de kabinetsreactie op dit groenboek toegestuurd (Tweede Kamer, 32 442, nr. 1). In deze kabinetsreactie wordt het belang van duurzaam bosbeheer benadrukt. Duurzaam bosbeheer vraagt om zorgvuldige afwegingen in het beheer en gebruik van bossen.
Omvorming van bos naar andere vormen van natuur kan plaatsvinden, wanneer deze zorgvuldigheid in acht wordt genomen en de belangen van het om te vormen bos goed worden afgewogen tegen de belangen van de te realiseren nieuwe natuur.