Een lijst met 'ongewenste kinderboeken' |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gebruik van een lijst met «gevoeligheden voor protestants-christelijke scholen» door uitgevers van schoolboeken?1
Hier heb ik heb kennis van genomen.
Doet de overheid momenteel zaken met uitgevers die een dergelijke «zwarte lijst» hanteren? Hoe wilt u omgaan met deze uitgevers?
Neen. De overheid doet geen zaken met educatieve uitgevers. De overheid stelt kerndoelen vast voor het primair- en voortgezet onderwijs. De scholen kiezen zelf een methode om de kerndoelen te halen. Daarmee gaat geen bemoeienis van de overheid gepaard.
De zorg bij de Osira-groep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het rapport over Osira?1
Ik heb het rapport gelezen. Zoals ik in het Algemeen Overleg over Monteverdi en Houtwijk op woensdag 26 januari jl. heb gezegd, vind ik een aantal punten heel belangrijk en wil ik mij inzetten om deze punten goed voor het voetlicht te krijgen. Ik vind de mening van de cliënten en het personeel van groot belang, zij moeten gehoord worden in een organisatie. De afstand tussen management/ bestuur en de werkvloer moet kleiner worden. De cliëntenraad en ondernemingsraad moet voldoende geïnformeerd en gehoord worden, helemaal als er sprake is van veranderingen in een organisatie. Ik wil graag dat er meer gebruik wordt gemaakt om kennis van buiten, naar binnen te halen. Zoals het gebruik maken van best practices. Met deze punten geef ik aan, waar ik me de komende tijd voor wil inzetten. Dit geldt niet alleen voor Monteverdi, Houtwijk en de OsiraGroep, maar voor alle zorgorganisaties.
Er lopen er een aantal programma’s waar zorgorganisaties aan mee kunnen doen, waarmee de organisatie zich kan verbeteren zoals In voor Zorg en Zorg voor Beter. Het deelnemen aan deze verbeterprogramma’s wil ik stimuleren. Het kabinet heeft € 860 miljoen beschikbaar gesteld om de kwaliteit in de langdurige zorg te verbeteren. Een deel van dit geld zal zeker besteed gaan worden aan opleiding en bijscholing van verzorgenden en verpleegkundigen.
Wanneer zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) reageren op het rapport?2
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is 4 februari gestart met hun onderzoek bij de OsiraGroep. Zij zullen een aantal zorginstellingen van de OsiraGroep gaan bezoeken. Ik wacht hun rapporten af. De IGZ zal in deze rapporten hun bevindingen aangeven.
Bent u van mening dat de IGZ voorlopig zou moeten overgaan tot verscherpt toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aanbeveling om de overheadkosten van Osira te maximeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de aanbeveling om het personeel van Osira de zeggenschap en middelen te geven om per locatie een oplossing voor de problemen te bedenken en deze door te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat Osira te groot is geworden om nog verantwoorde zorg te kunnen bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat Osira voorlopig niet zou moeten fuseren met andere zorginstellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering dat de afstand tussen het bestuur van Osira en de werkvloer te groot is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat verdienen de bestuurders van Osira? Wat is uw mening over deze beloning?
De inkomens van de bestuurders zijn openbaar en opgenomen in het jaarverslag van de OsiraGroep. Als staatssecretaris heb ik geen formele bevoegdheid om me met de bestuursinkomens te bemoeien.
Wat is uw kwalificatie over de «stopwatchzorg» en het beleid van «zorgroutes» bij Osira? Bent u van mening dat bijvoorbeeld een toiletbezoek maximaal twee minuten en 15 seconden aan tijd mag kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik denk dat een zorgroute goed in kaart kan brengen waar knelpunten in de zorg liggen of kunnen optreden. Het moet een hulpmiddel zijn en geen manier van werken. De zorgmanager kan het gebruiken bij de inzet van het personeel en de verdeling van het werk. Echter de verzorgende moet niet met een minutenbriefje in de hand de zorg verlenen. De zorg moet verleend worden conform de zorgafspraken die in overleg met de cliënt, in het zorgplan zijn opgenomen.
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat werken in de zorg aantrekkelijker kan worden gemaakt door te vermijden dat het werk het karakter van productiewerk krijgt? Zo ja, zou een verbod op minutenregistratie niet een van de voor de hand liggende eerste maatregelen moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u het vervangen van vaste krachten door flexwerkers een uit zorgoogpunt verantwoorde ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u aan deze ontwikkeling doen?
Ik ben me ervan bewust dat er gebruik wordt gemaakt van flexwerkers. Helaas is de arbeidsmarkt niet zo gunstig dat er genoeg en veel zorgverlenend personeel voor handen is. Ik wil daarbij sterk benadrukken dat het steeds terugkerend negatieve beeld dat wordt geschetst over de ouderenzorg, niet bijdraagt aan het vinden van goed personeel of het opleiden van nieuw personeel.
Deelt u de mening dat de zorg meer behelst dan een optelsom van omschreven «prestaties» met daarop toegespitste financiering? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de brief van de OsiraGroep naar aanleiding van het rapport?3
Ik denk dat dit iets is tussen de OsiraGroep en uw partij.
Welk bedrag geeft Osira jaarlijks uit aan persvoorlichters en reclame-uitingen? Vindt u dit een verstandige besteding van zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet niet hoeveel geld Osira jaarlijks uitgeeft aan persvoorlichters. Dit is een interne beleidsaangelegenheid, nogmaals als staatssecretaris ben ik hier niet verantwoordelijk voor en is het ook niet aan mij om me hier mee te bemoeien.
Is uw oordeel dat de interne klachtenregeling van Osira naar behoren functioneert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat verpleeghuisarts R.L., die zich geroepen voelde te spreken over misstanden binnen Osira, wordt gedreigd met een dwangsom? Vindt u dit terecht en vindt u dit een vertrouwenwekkende handelwijze van Osira-bestuurders?4
Ik heb geen bemoeienis met de bedrijfsinhoudelijke aspecten van welke zorgorganisatie dan ook, dus ook niet van de OsiraGroep. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over deze situatie.
Zijn zorgbestuurders die advocaten op critici afsturen bevorderlijk voor uw «pluisgevoel»? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Deze vraag heeft volgens mij betrekking op een andere zorgorganisatie. Over de gang van zaken binnen deze organisatie heb ik mijn mening duidelijk weergegeven in het AO van woensdag 26 januari jl.
Hoe gaat u de onverantwoorde werkdruk bij Osira en elders in de zorg aanpakken, om te voorkomen dat, in uw woorden, «het kaarsje uitgaat» bij het personeel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid werk te maken van een klokkenluidersregeling voor zorgpersoneel, zodat personeel veilig misstanden kan melden zonder angst voor intimidatie of sancties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat medewerkers die klachten hebben dit altijd eerst moeten melden binnen de eigen organisatie, volgens de procedure zoals dat gebruikelijk is binnen de zorginstelling. Medewerkers kunnen ook gebruik maken van een vertrouwenspersoon. De zorgorganisatie heeft zelf een verantwoordelijkheid om goed om te gaan met het personeel en een klachtencommissie beschikbaar te stellen.
Wat is uw reactie op het verweer van het Osira-bestuur dat de problemen voor een belangrijk deel veroorzaakt worden door de zorgzwaartepakketten (zzp’s)? Zo nee, welke bewijzen kunt u aanvoeren voor het tegendeel? Zo ja, bent u voornemens een einde te maken aan de zzp-financiering en het productdenken uit te bannen uit de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het hier niet mee eens. Als blijkt dat de indicatie van de cliënt niet meer voldoende ruimte biedt om goede zorg te verlenen, dan zal de zorginstelling een herindicatie moeten aanvragen bij het CIZ. Bij een verhoging van het ZZP, kunnen er nieuwe zorgafspraken worden gemaakt.
De ZZP’s zijn dusdanig ontwikkeld dat iedere cliënt hiermee voldoende zorg kan ontvangen. De ZZP’s schrijft geen minuten voor en geeft niet aan hoe de bedrijfsvoering wordt ingericht. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van de zorginstelling.
Bent u van mening dat er in toenemende mate een managerscultuur heerst in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u voorkomen dat de menselijkheid en arbeidsvreugde in de zorg worden opgeofferd aan bedrijfseconomisch denken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder heb geantwoord, wil ik zorgen dat de afstand tussen de werkvloer en het management verminderd wordt. In sommige organisaties is deze afstand te groot, waardoor het moeilijk is een organisatie aan te sturen en te weten welke knelpunten en wensen er in de zorg liggen. Door het verkleinen van deze afstand verwacht ik dat er een betere afstemming ontstaat, met als uiteindelijk resultaat kwalitatief goede zorg en tevreden medewerkers en cliënten.
Kunt u garanderen dat de bewoners van Osira en andere zorginstellingen goede, menswaardige zorg krijgen vóór het einde van uw regeertermijn? Indien u dit niet kunt garanderen, hoe verhoudt dit zich tot uw grondwettelijke zorgplicht? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik weet dat de meeste bewoners en cliënten al goede en menswaardige zorg ontvangen. Dit blijkt wel uit de jaarlijkse kwaliteitsmeting die zorgorganisaties verplicht zijn uit te voeren. Maar het blijkt ook andere onderzoeken, die onder andere ActiZ en het SCP hebben uitgevoerd, waarbij de cliënttevredenheid is onderzocht.
Welk collegiaal advies wilt u, vanuit uw kennis en ervaring van de zorg, meegeven aan de vertrekkende bestuurder van Haagse Wijk- en WoonZorg (HWW Zorg) die in het kader van een nieuwe carrièremove bij Osira aan de slag gaat?6
Ik reageer nu vanuit mijn functie als staatssecretaris en wil geen verwarring schetsen hieromtrent.
Het bericht dat geprivatiseerde gevangenissen niet goedkoper zijn |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het krantenartikel «Geprivatiseerde gevangenis is niet goedkoper»?1
Ja.
Deelt u de stelling van de auteurs dat de besparingen door privatisering zullen tegenvallen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
De auteurs van het krantenartikel zijn van mening dat een geprivatiseerde gevangenis niet goedkoper is dan een publieke gevangenis. Zij baseren zich daarbij onder meer op de analyse van Hart, Shleifer en Vishny, waarin erop wordt gewezen dat het juist in een sector als het gevangeniswezen erg lastig is om in contracten vast te leggen aan welke kwaliteitseisen moet worden voldaan. Ook de monitorkosten om de naleving van de contracteisen te controleren zouden hoog zijn. De auteurs raken met hun opmerkingen over het opstellen van contractuele eisen en het monitoren van de naleving van deze eisen aan een belangrijk punt. Aan het WODC is gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de voor- en nadelen van privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken. Het WODC zal de wijze waarop in andere landen wordt omgegaan met het opstellen van contracteisen en het monitoren van de naleving meenemen in zijn onderzoek. Het WODC zal op basis van dit onderzoek ook inzicht verschaffen in de financiële kosten en baten van privatisering van het gevangeniswezen in andere landen, voor zover de bestaande evaluatieonderzoeken daarover gegevens bevatten.
Bent u van plan om de lonen van het gevangenispersoneel te verlagen, omdat uit ervaringen in het buitenland is gebleken dat het een manier is om besparingen te realiseren?
Medewerkers van DJI vallen net als alle ambtenaren onder de CAO-Rijk en het ARAR. Daarmee worden medewerkers Beveiliging beloond conform de CAO-Rijk en zijn de functies gewaardeerd conform de rijksbrede functiewaarderingssystematiek. Onderhandelingen over de CAO worden gevoerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Is het waar dat de kosten van privatisering hoog zijn, omdat ambtenaren zullen moeten vastleggen, controleren en rapporteren of de beveiligingsbedrijven hun verplichtingen nakomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de analyse van de Amerikaanse (en bepaald niet linkse) academici Hart, Shleifer en Vishny dat juist het gevangeniswezen een sector is waarbij de contractuele problemen van privatisering het grootst zijn en de winst het kleinst? Zo ja, waarom houdt u dan nog steeds de mogelijkheid open om het Nederlandse gevangeniswezen te privatiseren? Zo nee, waarom niet en kunt u dan een cijfermatig overzicht verschaffen van de financiële voordelen van privatisering van het gevangeniswezen in andere landen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat het privatiseren van gevangenissen leidt tot lagere lonen en slechtere arbeidsomstandigheden voor gevangenispersoneel en tot onveiliger gevangenissen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 5 heb aangegeven, zal het WODC in zijn literatuuronderzoek inzicht verschaffen in de financiële kosten en baten van privatisering van het gevangeniswezen in andere landen, voor zover de bestaande evaluatieonderzoeken daarover gegevens bevatten. De loonkosten vormen een belangrijk onderdeel van de kosten en zullen dan ook door het WODC in beeld worden gebracht. Op de uitkomsten van dit onderzoek wil ik niet vooruitlopen.
Is het waar dat besparing door gevangenissen goedkoper in te richten in Nederland niet te realiseren is omdat er gezien de overcapaciteit in cellen geen nieuwe gevangenissen gebouwd zullen gaan worden? Zo nee, hoe denkt u dan concreet dat er wel bezuinigd kan gaan worden op de inrichtingskosten van gevangenissen?
Op dit moment is er geen sprake van overcapaciteit bij het gevangeniswezen. In het Verenigd Koninkrijk, waarnaar in het Regeerakkoord met name wordt verwezen, is alleen ervaring opgedaan met de privatisering van nieuw te bouwen gevangenissen. Het is juist dat bij nieuw te bouwen gevangenissen de mogelijkheden om te privatiseren gunstiger zijn, omdat dan al bij het ontwerp van het gebouw optimaal rekening kan worden gehouden met de uit te voeren detentietaak. Op voorhand sluit ik overigens niet uit dat er ook mogelijkheden zijn om (deel)taken te privatiseren dan wel uit te besteden bij bestaande gevangenissen. Het WODC zal onderzoeken welke vormen van privatisering in de praktijk nog meer worden toegepast.
De doorgifte van de programmering van BVN (Beste Vlaanderen en Nederland) in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is het correct dat BVN1 de uitzendingen via MultiChoice wilde beëindigen omdat MultiChoice niet had deelgenomen aan de aanbesteding?2
BVN heeft een aanbesteding gedaan voor free-to-air (gratis) ontvangst voor Midden- en West- Afrika. De winnaar van die aanbesteding bedient dat gebied, waarbij gelijktijdig dekking van het signaal voor zuidelijk Afrika ontstaat. MultiChoice heeft bereik in beide gebieden, was op de hoogte, maar heeft niet ingeschreven op de aanbesteding. Bij voortzetting van het contract met MultiChoice ontstaat dubbele dekking en dubbele kosten. Daarom heeft BVN er voor gekozen het bestaande contract met MultiChoice niet te verlengen.
Betreft de distributie van het signaal van BVN in zuidelijk Afrika werkelijk een opdracht die onder de aanbestedingsplicht valt? Zo ja, waarom?
Ja. BVN is een aanbestedende dienst in de zin van de Richtlijn 2004/18/EG en het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten (Bao) waarmee deze Richtlijn in Nederland is geïmplementeerd. De onderhavige opdracht tot satelliet-distributie is aan te merken als een overheidsopdracht voor diensten op grond van het Bao. Aanbestedende diensten dienen overheidsopdrachten voor diensten aan te besteden wanneer bij de raming van de contractwaarde van de opdracht de vigerende aanbestedingsdrempel wordt overschreden, wat hier het geval is.
Kan de distributie van dit signaal niet gewoon gegund worden aan partijen met een aantoonbaar groot bereik onder Nederlanders in de betreffende landen? Klopt het dat andere EU-landen de distributie van hun omroepsignaal in het buitenland wel gewoon gunnen en niet aanbesteden?
De keuze voor doorgifte van signaal in een gebied vindt plaats op basis van het bereik onder Nederlandssprekenden. Zoals aangegeven bij vraag 2 is BVN gehouden dergelijke opdrachten aan te besteden. Deze verplichting geldt ook voor andere EU-lidstaten en die passen de Europese aanbestedingsregels ook toe.
Kunt u uitleggen waarom het mogelijk is dat de doorgifte wel verlengd kon worden tot mei, maar dat er geen garantie gegeven kan worden voor doorgifte daarna? Waarom werd de verlenging van de doorgifte pas zo laat (21 januari) bekend gemaakt, waardoor wellicht mensen nu al een nieuwe satelliet hebben aangeschaft omdat ze dachten het signaal anders per 1 februari niet meer te kunnen ontvangen?
Het late tijdstip van de verlenging hangt samen met een onverwacht aantal negatieve reacties van kijkers. Zij bleken niet snel te kunnen of willen wijzigen van het huidige betaalpakket naar een nieuwe situatie met free-to-air ontvangst, lage eenmalige kosten ten spijt. BVN heeft binnen het bestaande contract gekozen voor een verlenging van doorgifte van het signaal tot 1 mei 2011. Met deze verlenging wordt de kijkers tijd gegund om hun ontvangstapparatuur aan te passen en wordt beoogd de introductie soepeler te laten verlopen.
Bent u het met mij eens dat het zeer onwenselijk is dat Nederlanders in zuidelijk Afrika gedwongen worden een nieuwe satellietschotel aan te schaffen waarmee ze de Astra 4A-satelliet kunnen ontvangen, terwijl ze via het bestaande Multichoice-abonnement waarmee nu BVN kan worden ontvangen, ook alle andere relevante zenders kunnen ontvangen?
De kosten voor de eenmalige aanschaf of aanpassing van de schotel en toebehoren, van ca. € 150 wegen op tegen de jaarlijks terugkerende abonnementskosten van het pluspakket van MultiChoice. Na enige tijd is deze investering terugverdiend en is dit een goedkoper alternatief voor de doelgroep.
Kunt u toezeggen zich tot het uiterste te zullen inspannen om te zorgen dat Nederlanders in zuidelijk Afrika gewoon via MultiChoice BVN kunnen blijven kijken?
Gezien bovenstaande informatie kan ik dit niet toezeggen.
De zaak C. |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos over de zaak C?1
Ja.
Wat is uw algemene mening over de inhoud van deze uitzending?
Nederland heeft medewerking verleend aan verzoeken van de Italiaanse autoriteiten in deze strafzaak, en blijft dat doen, voor zover de toepasselijke wet- en regelgeving daartoe mogelijkheden biedt.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het dat in juni 2010 Italië Nederland heeft verzocht om C. aan te houden? Wat is er sinds die tijd met dat verzoek gebeurd en waarom is C. tot op de dag van vandaag nog steeds niet aangehouden en gedetineerd?
Opgelegde straffen dienen tenuitvoer gelegd te worden, ook als het gaat om straffen die in het buitenland zijn opgelegd. Daarbij dient uiteraard te worden gehandeld conform de wettelijke bepalingen, waaronder die uit de Uitleveringswet, de Overleveringswet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS).
Naar aanleiding van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten is betrokkene in maart 2010 aangehouden en voorgeleid aan de rechter-commissaris te Amsterdam. Deze heeft de detentie van betrokkene geschorst vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden. Pas nadien is bekend geworden dat het Italiaanse vonnis tegen betrokkene onherroepelijk was. Dat had tot gevolg dat aan het verzoek om overlevering van Italië niet kon worden voldaan, omdat Nederland geen eigen onderdanen overlevert voor de executie van een onherroepelijk vonnis.
Zoals wettelijk verplicht heeft Nederland vervolgens Italië aangeboden de tenuitvoerlegging van het vonnis over te nemen. In juni 2010 heeft Nederland een daartoe strekkend verzoek ontvangen van de Italiaanse autoriteiten. Op het ontvangen verzoek is de WOTS van toepassing. Het verzoek bleek echter incompleet. Er is om aanvulling gevraagd en in januari 2011 is nog een aanvulling ontvangen. Het verzoek is op dit moment in behandeling bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat een veroordeelde wapenhandelaar niet op vrije voeten zou mogen zijn? Zo ja, binnen welke termijn kan de aanhouding van C. plaatsvinden? Is de overheid bekend met de verblijfplaats van C?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat C. gesignaleerd staat? Zo ja, wat heeft Nederland gedaan met dit opsporingsbevel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verlopen de contacten met het buitenland als het gaat om verzoeken van het buitenland aan Nederland om veroordeelden te detineren in Nederland? Klopt de uitspraak die in de uitzending wordt geuit dat Nederland zeer traag omgaat met dergelijke verzoeken uit het buitenland? Hoe zit dat in deze zaak?
Verzoeken tot overdracht van de tenuitvoerlegging van onherroepelijke strafvonnissen worden gedaan van centrale autoriteit aan centrale autoriteit, meestal de ministeries van Justitie. De verdere procedure is afhankelijk van het toepasselijke verdrag. Nederland gaat zo voortvarend mogelijk met deze verzoeken aan de slag en is daarbij gebonden aan de vereisten die het toepasselijke verdrag en de WOTS hieraan stellen.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Bent u nog steeds van mening dat de Kamervragen van 24 september 2010 over de contacten tussen een ambtenaar van Buitenlandse Zaken en de voortvluchtige C. nog vertrouwelijk moeten blijven?2 Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid die antwoorden op de vragen alsnog in de openbaarheid brengen?
Ik ben bereid de beantwoording van de eerdere Kamervragen (ingezonden op 27 april 2010 en beantwoord op 28 juni 2010) over dit onderwerp openbaar te maken en voeg deze als bijlage toe bij de huidige beantwoording.
Wat zijn de regels waaronder schriftelijke vragen van de leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord?
Of schriftelijke vragen van leden van de Kamer vertrouwelijk worden beantwoord is niet aan vaste regels gebonden. Van geval tot geval dient immers te worden bezien of de gevraagde informatie zonder of met een voorbehoud van vertrouwelijkheid aan de Kamer kan worden verstrekt. Als de normale beantwoording van Kamervragen, die volledige openbaarmaking
impliceert, door die openbaarmaking schade toebrengt aan andere gewichtige belangen, dan kan worden gekozen voor vertrouwelijke overlegging.
Heeft de toenmalige viceconsul van elk bezoek die hij heeft gebracht aan C. een aantekening gemaakt in het dossier? Zo nee, deelt u de mening dat als de toenmalige viceconsul wel een aantekening zou hebben gemaakt van zijn laatste bezoek, justitie niet zoveel probleem zou hebben om hem te vinden?
Alle bezoeken die de viceconsul in zijn professionele hoedanigheid heeft gebracht aan betrokkene tijdens diens detentie in Italië, zijn in het consulaire dossier over betrokkene vermeld. Indien met »zijn laatste bezoek» wordt bedoeld het eenmalige bezoek dat aan betrokkene is gebracht door de ambtenaar in een privéhoedanigheid, geldt dat vanwege de aard van dat bezoek geen verslag daarvan in het dossier is opgenomen. Zie daartoe ook de antwoorden op de vragen van 27 april 2010. Zou dat wel zijn gebeurd, dan is daarmee niet gezegd dat het ministerie van Veiligheid en Justitie over de gegevens had beschikt. In de regel heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie namelijk geen inzage in de consulaire dossiers die op de ambassades en consulaten in het buitenland bewaard worden.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Deelt u de mening van collega-diplomaten van de toenmalige viceconsul dat het ongebruikelijk is dat iemand contact met een (ex-)gedetineerde heeft zonder daarvan een aantekening in het dossier te maken? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een privébezoek dat geen functionele noodzaak, doel of inhoud had. Tegen deze achtergrond is het gebruikelijk dat er geen aantekening in het dossier is opgenomen.
Een moeder die met het persoonsgebonden budget (PGB) geen kant op kan zonder begeleiding voor haar zoon |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht in het Algemeen Dagblad waarin een moeder stelt dat zij ondanks het PGB dat ze ontvangt voor de begeleiding van haar autistische zoon geen geschikte begeleiders kan vinden?1
Ja.
Is het waar dat de observatiekliniek deze cliënt naar huis heeft laten gaan zonder dat er een goede invulling voor de zorg voor hem thuis was gevonden? In hoeverre was de terugkeer naar huis ingegeven door bezuinigingen en een gebrek aan personeel bij de kliniek?
Uit de berichtgeving in het AD kan ik niet opmaken welke observatiekliniek hierbij betrokken is, noch de identiteit van de desbetreffende cliënt vaststellen.
Kunt u toelichten hoe vaak het voorkomt dat cliënten met een PGB naar huis worden gestuurd zonder dat er inhoud is gegeven aan de opvolgende zorg? In hoeverre hebben mensen in een dergelijke situatie werkelijk een keuze voor een PGB of zorg in natura?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Wel bereiken mij signalen dat het groeiend beroep op de pgb-regeling door jeugdigen met psychiatrische problematiek (zoals ADHD, PDD/NOS en autisme) mogelijk samenhangt met een gebrek aan passende zorg binnen de ZVW en de AWBZ. Dit laat ik momenteel onderzoeken. Dit heb ik gemeld in mijn pgb-brief van 30 november (kenmerk: DLZ/SFI-U-3031834). Dit voorjaar zal ik u in mijn aangekondigde pgb-brief over de uitkomsten van dit onderzoek en mijn reactie hierop berichten. Mocht het inderdaad zo zijn dat passende zorg in natura voor deze cliënten ontbreekt, dan vind ik dat er geen sprake is van een volwaardige keuze tussen beide alternatieven.
Wie is in zulke gevallen verantwoordelijk voor de begeleiding bij het vinden van passende zorg? Op wie kunnen deze mensen een beroep doen?
Als een cliënt geïndiceerd is voor AWBZ-zorg, dan zijn er twee mogelijkheden: de cliënt kan aangeven of hij/zij de zorg in natura wil ontvangen of via een pgb de zorg wil realiseren. Bij keuze voor zorg in natura heeft het zorgkantoor een zorgplicht, dat wil zeggen dat het zorgkantoor actief op zoek dient te gaan naar een zorgaanbieder. Bij keuze voor een pgb is de cliënt zelf verantwoordelijk voor de inkoop van de zorg.
Deelt u de mening dat indien mensen voor passende zorg niet terecht kunnen bij zorg in natura, zij goed begeleid dienen te worden bij het vinden van een goede invulling van zorg via een PGB?
Als een cliënt kiest voor een pgb, dan is hij zelf verantwoordelijk voor het inkopen van zijn zorg. Dat is inherent aan het pgb. Ik ben er geen voorstander van om hiervoor een ondersteuningsaanbod voor budgethouders te ontwikkelen. Mocht de gewenste zorg in natura aanwijsbaar in de regio niet voorhanden zijn, dan heeft het zorgkantoor de verantwoordelijkheid om afspraken in de regio te maken zodat de benodigde zorg op korte termijn beschikbaar komt. Bij cliënten die kiezen voor een pgb heeft het zorgkantoor geen zorgplicht.
Deelt u de mening dat, indien deze begeleiding ontbreekt, dit kan leiden tot ongewenste en op den duur onverantwoorde situaties voor mensen met een zorgvraag en hun omgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen niet langer worden «afgescheept» met een PGB, maar op een goede manier worden begeleid, zodat zij het PGB kunnen inzetten zoals dat is bedoeld: voor goede, passende, persoonlijke zorg?
Mocht uit het onderzoek onder jeugdigen met psychiatrische problematiek blijken dat het zorg-in-natura aanbod ontoereikend is dan ga ik met de zorgkantoren en zorgverzekeraars in gesprek en zal ze daarbij wijzen op hun verantwoordelijkheden. Dit heb ik aangekondigd in mijn pgb-brief van
30 november 2010. In mijn pgb-(visie)brief van dit voorjaar ga ik in op de uitkomsten van dit onderzoek.
Kent u de beslissing van Eurostat om geld dat via het Europese steunfonds EFSF wordt uitgeleend bij de staatsschuld van lidstaten op te tellen, proportioneel naar het bedrag dat een land heeft uitgeleend?12
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat wat betreft de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact deze boekhoudmethode dus directe gevolgen heeft voor de grootte van de Nederlandse staatsschuld? Kunt u bevestigen dat wanneer de Nederlandse garantstelling maximaal wordt gebruikt wordt dit zelfs een stijging betekent van € 26 miljard ofwel 4% van de staatsschuld, terwijl tegenover het uitgeleende bedrag een vordering staat en het saldo van de staatsschuld netto gelijk blijft.
Als de Nederlandse garantstelling van circa 4 procent BBP maximaal afgegeven wordt, dan zal de EMU-schuld van Nederland met circa de helft toenemen, dus met circa 2 procent BBP. Een aantal componenten van de garantie leiden namelijk niet tot een verhoging van de schuld van de Nederlandse overheid. Deze componenten tellen op tot circa de helft van de Nederlandse garantie. Zo heeft Eurostat bepaald dat de volgende componenten niet meetellen voor de staatsschuld (1) de garantie voor de rente op obligaties van EFSF, (2) de overgaranties voor de verplichtingen van EFSF en (3) de loan specific cash buffer en cash reserve. Tegenover deze toename in schuld staat inderdaad een vordering. De netto staatsschuld stijgt dus niet, maar net als bij de nationale interventies gaat Eurostat uit van de bruto staatsschuld.
Betekent de beslissing van Eurostat dat, indien Nederland of een ander land door de beslissing boven de gestelde normen in het Stabiliteits- en Groeipact (en buitensporig-tekortprocedure) uit zal komen, het derhalve gedwongen zal worden maatregelen te nemen om de staatsschuld terug te brengen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, betekent dit in dat geval wederom een verslapping van de naleving van de regels, zoals die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact?
De 60%-grens voor schuld in het Stabiliteits- en Groeipact heeft betrekking op de bruto schuld. Bij het verstrekken van de lening aan Griekenland is er afgesproken om in de buitensporigtekortprocedure en bij de beoordeling van de stabiliteitsprogramma’s rekening te houden met het feit dat een deel van de schuld is ontstaan door de lening aan een andere lidstaat. Lidstaten zullen dan ook niet op basis van het SGP gedwongen worden om extra maatregelen te nemen om hun schuld terug te brengen. Dit betekent niet een verslapping van de naleving van de regels van het SGP, aangezien de regels nog gewoon op basis van de bruto schuld worden toegepast, en alleen met deze vorderingen rekening wordt gehouden. Dat is natuurlijk redelijk, omdat het niet gewenst is dat landen in het strafbankje komen omdat ze maatregelen nemen die in het belang zijn voor de stabiliteit voor het eurogebied als geheel. Overigens zouden veel eurolanden ook een schuld boven de 60%-grens hebben als de lening aan Griekenland en Ierland niet zou hebben meegeteld. Zij moeten dus sowieso al maatregelen nemen.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat landen die vrijwillig bijdragen aan het steunfonds om de stabiliteit van de euro te waarborgen en de Europese economie sterker te maken, zoals Nederland, benadeeld worden door deze nieuwe boekhoudmethode van Eurostat?
Ik ben het eens dat landen die deelnemen aan het EFSF niet om die reden benadeeld moeten worden binnen het SGP. Dat gaat ook niet gebeuren (zie vraag 3). Wel vind ik het belangrijk dat Eurostat de boekhoudmethode volgens de afgesproken en regels toepast, ook als dat betekent dat dit leidt tot een hogere bruto staatsschuld voor de landen die deelnemen aan het EFSF. Ik vind dan ook niet dat Nederland benadeeld wordt door de beslissing van Eurostat.
Zult u deze zorg met de Europese ministers van Financiën delen en er bij hen op aandringen hiervoor een oplossing te vinden?
Hierover zijn inmiddels afspraken gemaakt (zie vraag 3). Er is dan ook al een oplossing voor gevonden.
De prijsverhoging voor een ligplaats van een woonboot |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt de Kamer elk jaar op een zorgvuldige wijze op de hoogte gebracht over de verhoging van de jaarlijkse huur, tot op 0,1% nauwkeurig, maar kondigt het rijksvastgoed-en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) plompverloren tijdens de jaarwisseling een prijsverhoging van soms wel 200% aan voor de huur van Staatswater en bijbehorende Staatsoever voor een ligplaats voor een woonboot?1
Deze vragen zijn beantwoord bij brief van 1 april 2011 (Kamerstuk 32 730, nr. 1).
Waarom geldt hier niet dezelfde bescherming als bij sociale huurwoningen – waarmee een vergelijking getroffen wordt in de aankondiging? Kunt u een gelijksoortige bescherming alsnog regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt het RVOB de prijsverhoging nodig omdat de huurprijs achter blijft bij de marktwaardeontwikkeling van gronden en waterkavels met een woonbestemming? Geldt voor huurwoningen niet hetzelfde, terwijl daar – terecht – zo’n aanpassing niet plaatsvindt? Bent u bereid om het huurbeleid en de regelgeving voor het huren van een woning en voor het huren van een ligplaats gelijk of gelijkwaardig te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat, indien bezwaar gemaakt wordt, een huurder van een woonbootplaats onmiddellijk het recht op toepassing van het overgangsrecht verliest? Wanneer tegen een normale beschikking van de overheid bezwaar en beroep wordt aangetekend, is dat toch nimmer het geval? Waarom kiest de overheid als monopolist voor deze manier van werken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gezien de vele vragen die leven bij de huurders, bereid voorliggende vragen op relatief korte termijn, dat is maximaal twee weken, te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Een herziening van de huur van ligplaatsen van woonboten door het Rijksvastgoed -en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er een vooraankondiging is verstuurd waarin melding wordt gemaakt van het feit dat er een nieuwe tariefstructuur/huurprijzen voor het gebruik van Staatswater en -oevers gehanteerd zal gaan worden?
Waarom is ervoor gekozen om af te wijken van de wijze waarop de huurprijs jaarlijks werd verhoogd door middel van een indexatie (Consumenten Prijsindexcijfer)?
Kunt u de nieuwe tariefstelling – met m2 tarieven in de klassen basistarief, verhoogd tarief en verhoogd + tarief – onderbouwen?1 Indien deze nieuwe tariefstelling gebaseerd is op (extern) marktonderzoek: kan dit onderzoek ter inzage worden gegeven?
Kunt u uiteenzetten wat uw visie is op de huurontwikkeling voor ligplaatsen op de langere termijn? Gaat er op basis van de nieuwe tariefstelling jaarlijks geïndexeerd worden? Op basis van welke index? Bestaat de mogelijkheid dat er over drie jaar weer een volledig nieuw tariefsysteem komt?
Waarom wordt voor het huurprijsbeleid voor ligplaatsen en voor de huurbescherming van huurders van ligplaatsen niet – zoveel mogelijk – aangesloten bij de huurwetgeving?
Waarom wordt er over de huur van de ligplaats 19% BTW in rekening gebracht, terwijl een woonboot toch op een vaste lokatie ligt en door middel van installaties verbonden is met de vaste wal?
Acht u het acceptabel dat het RVOB een aanbod om een huurverhoging gefaseerd in te voeren koppelt aan het afzien van het wettelijk recht van de huurder op bindende vaststelling van de huur door een commissie van deskundigen2? Zo ja, op grond waarvan?
Hoeveel woonschepen krijgen te maken met de aangekondigde herziening van de huurprijs door het RVOB?
Wat is de begrote opbrengst van de huurverhoging voor de ligplaatsen?
De voornemens van het kabinet met betrekking tot de sociale werkplaatsen en de Wajong |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Pittige gesprekken» over één regeling»?1
Ja.
Is er door het kabinet al een concreet voorstel gedaan tot het vormen van een enkele regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt? Zo ja, hoe ziet zo’n regeling er precies uit? Zo nee, wanneer valt zo’n voorstel te verwachten?
Het kabinet wil met de nieuwe regeling werken naar vermogen toe naar een regeling die de WWB/WIJ, Wajong en Wsw hervormt en die decentraal wordt uitgevoerd door gemeenten en/of werkpleinen. Hierdoor kunnen de gemeenten meer mensen laten participeren, budgetten gerichter en effectiever inzetten en kosten besparen.
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld is voor een effectieve en uitvoerbare regeling overleg met de uitvoerders en andere betrokkenen cruciaal. Ik ben het eens met wat de heer Florijn aangeeft in het door u aangehaalde bericht «Pittige gesprekken», dat er op dit moment intensieve en goede gesprekken plaatsvinden met de verschillende uitvoerders. Mijns inziens zijn deze gesprekken van groot belang voor de invulling van de beleidsvoornemens. Op basis van deze gesprekken maak ik afwegingen voor de verdere uitwerking van de plannen.
Daarnaast heb ik reeds aangegeven dat het kabinet en medeoverheden nog in overleg zijn over een eventueel te sluiten bestuursakkoord op hoofdlijnen ten aanzien van deze en een aantal andere decentralisatievoornemens. Zo spoedig als mogelijk zal ik uw Kamer nader informeren.
Zullen er in die regeling voorstellen zitten betreffende duurzame inschaling van Wsw’ers onder het Wettelijk Minimumloon (WML)? Zal er bezuinigd worden op de capaciteit van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) dan wel Wajong voor nieuwe gevallen?
Ik heb reeds aangegeven de hoofdlijnennotitie naar uw Kamer te zullen sturen. In deze hoofdlijnennotitie zullen de afspraken uit het regeerakkoord nader worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat het een voorbeeld van onbehoorlijk bestuur is om gemeenten zo lang in het duister te laten over de bezuinigingen (en de invullingen daarvan) die in het komende jaar al moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het zou naar mijn overtuiging van onbehoorlijk bestuur getuigen als ik zonder overleg met de gemeenten mijn beleid zou vaststellen. Gemeenten zijn, als toekomstige uitvoerders, voor mij belangrijke partners om tot een goede en zorgvuldige afweging te komen. Overigens constateer ik dat veel gemeenten inmiddels anticiperen op de vermindering van het participatiebudget in 2012 zoals opgenomen in het regeerakkoord.
In hoeveel gemeenten is sprake van onduidelijkheid over de gemeentelijke gevolgen van de beleidsvoornemens inzake de Wsw en Wajong, zoals nu bijvoorbeeld in Appingedam?2
Met gemeenten wordt momenteel intensief overlegd, onder andere met als doel mogelijke onduidelijkheden zoveel mogelijk op te lossen.
Hoeveel gemeenten zullen in de financiële problemen komen door de nieuwe regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt? Hoe groot acht u de kans dat gemeenten een artikel-12-status zullen moeten aanvragen, omdat ze niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen?
Dit is een hypothetische vraag waar ik op dit moment geen antwoord op kan geven.
Deelt u de mening dat de contouren van de voorstellen, zoals die bij gelegenheid in de media verschijnen, als centrale gedachte lijken te hebben dat mensen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt daaraan zelf (mede) schuldig zijn en dat de inspanningen om aan de slag te komen daarom geheel aan henzelf toevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Dit kabinet wil met de voorstellen de juiste randvoorwaarden creëren om mensen die dat kunnen naar vermogen te laten werken en hen niet onnodig in een uitkering op te sluiten.
Deelt u de mening dat het beter is om de problemen op te lossen met een verplicht quotum voor mensen met een beperking in dienst van bedrijven en overheden, naar het model van het Rotterdamse stadsbestuur dat iedere werkloze een baan wil aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Quota verplicht opleggen aan bedrijven kan op weinig draagvlak rekenen. Het wordt ervaren als een verkapte lastenverzwaring en/of boete en het is stigmatiserend voor de mensen die het betreft. Buitenlandse ervaringen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Ik ben meer voorstander van stimuleren en motiveren van werkgevers.
Voetbalwedstrijden en collectief vervoer |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat veel supporters wegblijven van uitwedstrijden, omdat ze alleen met collectief vervoer kunnen reizen, met alle nadelen van dien?
Nee.
Deelt u de mening dat de Voetbalwet zich juist kan bewijzen door de combiregeling af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kan bijdragen aan een verminderd gebruik van de combiregeling, maar deze niet vervangen. Een belangrijk verschil tussen beide maatregelen is dat de wet zich richt op de aanpak van een aanwijsbaar en beperkt aantal personen die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoring een leidende rol hebben gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere verstoring bestaat, terwijl een combiregeling bij bepaalde risicowedstrijden wordt opgelegd aan alle bezoekende supporters van de uitspelende club, op basis van een inschatting van de veiligheidsrisico’s rondom een wedstrijd. Beide maatregelen kunnen afhankelijk van de situatie hun nut hebben. In het vernieuwde beleidskader Voetbal en Veiligheid zullen de ketenpartners (politie, gemeenten, KNVB, Openbaar Ministerie, Auditteam, ministerie van Veiligheid en Justitie) op landelijk niveau afspraken maken om het aantal combiregelingen te laten dalen. Het beleidskader verschijnt dit voorjaar.
Deelt u de mening dat een driekwart leeg vak, waarin bezoekers van uitwedstrijden gekooid hun wedstrijd bekijken, eruit ziet als een rotte kies in een verder puntgaaf gebit en dat dit de clubs tonnen aan inkomsten per seizoen scheelt? Zo nee, waarom niet?
Voetbalclubs dienen zich als een goed gastheer op te stellen. Het Auditteam Voetbal en Veiligheid doet op dit moment een onderzoek onder uitsupporters. Dit onderzoek verschijnt deze zomer en richt zich op vervoer, ontvangst en supportersbeleid. De resultaten worden besproken in de regiegroep Voetbal en Veiligheid waarin vertegenwoordigers van politie, OM, gemeenten, KNVB, Auditteam en het ministerie van Veiligheid en Justitie zitten.
Bent u bekend met de Engelse situatie, waarin supporters van beide ploegen als gevolg van de Engelse Voetbalwet gebroederlijk naar het stadion komen en zich voorbeeldig gedragen in en om het stadion?
Ervaringen in het buitenland met de aanpak en bestrijding van voetbalvandalisme worden vanzelfsprekend bij de vormgeving en operationalisering van het Nederlandse beleid betrokken. De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (kamerstukken 31 467, I)
Bent u bereid de combiregeling in overleg met de KNVB vanaf het volgende seizoen af te schaffen, zodat de KNVB ruimschoots de tijd heeft de gevolgen naar de clubs en de supporters te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk dat alle partijen volgens het beleidskader voetbal en veiligheid gaan werken. Zo lang zich nog steeds incidenten rondom voetbalwedstrijden voordoen zijn maatregelen zoals een combiregeling nodig. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Misleidende cijfers van Shell over olielekkages in de Nigerdelta |
|
Pauline Smeets (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Shell misleidt met cijfers olielekkages»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Shell misleidende informatie verschaft door te zeggen dat in de huidige cijfers bijna alle olielekkages (98%) zouden worden veroorzaakt door sabotage, terwijl Shell in 2009 heeft gezegd dat 50% van de olielekkages veroorzaakt was door sabotage?
In zijn jaarlijkse «Sustainability report» rapporteert Shell over lekkages en gelekte volumes op groepsniveau en specifiek over de operaties van Shell Petroleum Development Company (SPDC), de operator van de joint-venture met de Nigeriaanse overheid, Total en Agip in de Nigerdelta. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende oorzaken. In het «Sustainability report» over 2009 wordt het cijfer 98% genoemd met betrekking tot de hoeveelheid olie die verloren gaat bij lekkages die te wijten zijn aan sabotage en diefstal2. In hetzelfde rapport wordt melding gemaakt van een bijstelling in negatieve zin van de cijfers over 2008 van de hoeveelheid gelekte olie die te wijten is aan operationele oorzaken, dit naar aanleiding van een onderzoek dat in 2009 werd voltooid. Er zijn ons geen gegevens bekend dat 50% van de lekkages veroorzaakt wordt door sabotage.
Op 25 januari jl. hebben Amnesty International en Friends of the Earth (internationaal en nationaal) formeel melding gemaakt bij het Nationaal Contact Punt (NCP) van vermeende schending door Shell van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. In de melding wordt betoogd dat Shell misleidende informatie geeft over de oorzaken van olielekkages in Nigeria. Het NCP beraadt zich over de behandeling van de melding. Na de eventuele behandeling van de melding door het NCP zal de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een NCP verklaring ontvangen. Wij onthouden ons op dit moment van een oordeel en wachten vooralsnog de resultaten af van de behandeling van deze melding door het NCP.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de basis waarop het bedrijf de gepubliceerde cijfers baseert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u dit punt aankaarten tijdens het gesprek met Shell-topman Peter Voser dat binnenkort op de agenda staat? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Shell-topman Voser heeft reeds plaatsgevonden. Minister Verhagen heeft zijn zorgen over de milieu-impact van olielekkages en gasaffakkeling uitgesproken en aangedrongen op een actieve inzet van Shell om – samen met de overige betrokkenen – tot een oplossing te komen voor de geconstateerde problemen. De vraag naar de basis van de door Shell gepubliceerde cijfers vormt onderdeel van de melding, waar het onafhankelijke NCP zich over buigt.
Deelt u de mening van Amnesty International dat onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van olielekkages volledig ontbreekt? Zo ja, gaat u Shell daarop aanspreken?
Op dit moment vindt op verzoek van de Nigeriaanse overheid een onafhankelijk onderzoek plaats door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) naar de impact van oliewinning op het milieu in Ogoniland. Naar verwachting zal UNEP de definitieve uitkomst van dit onderzoek in de eerste helft van dit jaar aan de Nigeriaanse overheid aanbieden.
Zoals ook Shell in het rondetafelgesprek van 26 januari jl. heeft aangegeven, worden de oorzaken en omvang van de olielekkages door een gezamenlijk team, bestaande uit SPDC, relevante Nigeriaanse overheidsinstanties en vertegenwoordigers van de getroffen gemeenschap, vastgesteld. Sinds 1 januari jongstleden publiceert SPDC op Shell’s website informatie over de oorzaak van individuele olielekkages, inclusief onderzoeksrapportage en foto’s3. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of in aanvulling hierop ondersteuning en onderzoek door externe deskundigen nodig wordt geacht. In haar contacten met de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse overheid mogelijkheden bespreken om de transparantie omtrent melding van oorzaken van olielekkages te verbeteren.
Welke maatregelen treft u om Shell te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de gevolgen van de oliewinning in de Nigerdelta, zodat de ernstige mensenrechtenschendingen in het gebied tot het verleden gaan behoren?
De overheid vraagt bedrijven transparant te zijn over hun MVO-beleid en activiteiten en hierover verantwoording af te leggen aan hun belanghebbenden. Door de Transparantiebenchmark biedt het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzicht in de mate waarin Nederlandse bedrijven verslag doen van hun MVO-activiteiten en belanghebbenden betrekken bij het MVO-beleid. Ook Shell is opgenomen in de Transparantiebenchmark. Door alle scores openbaar te maken via de nieuwe website www.transparantiebenchmark.nl wil het ministerie de dialoog over MVO bevorderen. Uit de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010 blijkt dat Shell relatief hoog scoort in de categorie «betrokkenheid van belanghebbenden» (18 van de 20 punten).
De score op de Transparantiebenchmark heeft betrekking op het wereldwijde trackrecord van Shell, inclusief – maar niet specifiek gericht op – de activiteiten van Shell in de Nigerdelta. Wat betreft de Nigerdelta geldt dat Shell aanspreekbaar is op zijn wijze van opereren in het gebied. Shell’s activiteiten kunnen echter niet los gezien worden van de bestuurlijke context in Nigeria. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag vijf worden de oorzaken van olielekkages vastgesteld door een samengesteld team. Initiatieven gericht op het verhogen van de transparantie omtrent olielekkages dienen afgestemd te worden met de Nigeriaanse overheid. In contacten met Shell én de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse regering het belang van transparantie, in het bijzonder over de activiteiten in de Nigerdelta, blijven benadrukken.
Het vangnet voor zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-ers zoeken een bed»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van het Centraal planbureau dat er veel verborgen leed zit onder de groep zzp-ers die vorig jaar de klap van de crisis opvingen, waardoor officiële werkloosheidscijfers relatief laag bleven?
Zoals mijn voorganger in antwoord op dezelfde vraag van 15 januari 2010 reeds heeft aangegeven2 is het inherent aan ondernemerschap dat het inkomen van de zelfstandige «meeademt» met de conjunctuur. Als het slecht gaat met de economie krijgen zzp’ers te maken met minder opdrachten en/of een verlaging van uurtarieven om de concurrentie aan te kunnen. Ze profiteren over het algemeen ook als eerste als de economie weer aantrekt.
Alhoewel dit bij de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers hoort, kunnen dergelijke financiële klappen hard aankomen. Gegevens van het CBS laten zien dat het gemiddeld persoonlijk inkomen van de gehele groep zelfstandigen in 2009 inderdaad is gedaald, maar gemiddeld nog altijd hoger is dan dat van werknemers in particuliere bedrijven. In hoeverre het inkomen van zzp’ers is gedaald, is niet bekend. De omzetdaling van zzp’ers bedroeg in 2009 volgens het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM) circa 6,5%; dat is min of meer gelijk aan de omzetdaling in Midden- en Kleinbedrijf (MKB) als geheel. Niet alle zzp’ers werden in gelijke mate getroffen door de crisis. Circa één op de vijf zzp’ers had in 2009 een omzetdaling van 10% of meer.
De overgrote meerderheid van de ondernemers blijkt een aanzienlijke financiële buffer te hebben. Op 1 januari 2010 hadden zelfstandigen een doorsneevermogen van € 154 000. Uiteraard is sprake van een aanzienlijke spreiding in de hoogte van het vermogen. Niettemin had 75% van de zelfstandigen op 1 januari 2010 meer dan € 20 000 aan vermogen beschikbaar.
Sinds 2010 heeft de economie een voorzichtig herstel ingezet. De verwachting is dat zzp’ers hiervan profiteren.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het niet-gebruik van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) hoog is en bent u bereid hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen informatie bekend over de mate van niet-gebruik van het Bbz. Wel zijn er signalen dat zelfstandigen niet altijd op de hoogte zijn van het bestaan van het Bbz. Hieruit kan overigens niet worden afgeleid dat zelfstandigen de weg naar het Bbz niet weten te vinden als dat nodig is. Zolang er immers geen financiële problemen zijn is er ook geen reden om naar informatie over het Bbz te zoeken. Wanneer problemen zich dreigen aan te dienen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om te zoeken naar oplossingsrichtingen of ondersteuningsmogelijkheden, waarbij het Bbz als vangnet kan dienen wanneer andere vormen van ondersteuning (bijvoorbeeld via een bank) niet mogelijk zijn. Gemeenten zijn – als uitvoerder van het Bbz – primair verantwoordelijk voor de bekendheid van het Bbz onder de (potentiële) doelgroep. Gemeenten zijn via de verzamelbrief van februari 2009 (in beginperiode van de crisis) en in december van datzelfde jaar opgeroepen om de mogelijkheden van het Bbz, met name in nijpende situaties, optimaal te benutten. Daarnaast heeft het kabinet het initiatief genomen om op de website antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten waarop alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder het Bbz – overzichtelijk worden gepresenteerd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een zelfstandige gedwongen wordt om te teren op zijn opgespaarde pensioenvoorziening alvorens hij/zij in aanmerking komt voor de BBZ? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Het kabinet zal hier uitgebreid op ingaan in zijn reactie op het advies van de SER over de positie van zzp’ers. Deze reactie zal voor 1 april aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u uiteenzetten waarom een zelfstandige, bij problematische schulden, geen gebruik kan maken van de minnelijke schuldhulpverlening?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om een oplossing te vinden voor eventuele financiële problemen waarin het bedrijf verkeert. Als er sprake is van een in principe levensvatbaar bedrijf dat tijdelijk in moeilijkheden verkeert is ondersteuning via het Bbz mogelijk. In die gevallen waarin het bedrijf niet levensvatbaar is (en het Bbz dus niet van toepassing is), kan de zelfstandige het bedrijf of beroep beëindigen. Daarna kan hij evenals andere burgers een beroep doen op de schuldhulpverlening. Het staat gemeenten overigens vrij om schuldhulpverlening aan te bieden aan zelfstandigen met een nog functionerende onderneming. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten op dit vlak is het niet aan mij om hierin verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden qua schuldhulpverlening voor zelfstandigen zeer beperkt zijn en vaak in een (te) laat stadium toegankelijk zijn en dat deze niet zijn gericht op de voorzetting van de onderneming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Een vergelijkingswebsite ten aanzien van prijs en kwaliteit van kinderopvang |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de vergelijkingswebsite die door de Belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang (BOink) is ontwikkeld om ouders een beter inzicht te geven in de prijs en kwaliteit van kinderopvang?1
Ja
Is het waar dat al sinds oktober 2006 aan de ontwikkeling van deze website wordt gewerkt met financiële steun van de rijksoverheid?
Nee. In 2009 is subsidie toegekend aan de Belangenvereniging voor Ouders in de Kinderopvang (BOink) voor de looptijd van 4 jaar om deze site te ontwikkelen en te vullen. Er is tot nu toe een voorschot van € 379 400,- betaald voor dit project.
Is het waar dat het rijk in 2010 opnieuw subsidie heeft verleend voor de ontwikkeling van de website? Hoeveel subsidie heeft de rijksoverheid in de afgelopen jaren in totaal aan dit project verstrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de website volstrekt niet beantwoordt aan het doel de positie van ouders te verbeteren door inzicht te verschaffen in prijs, kwaliteit, openingstijden en het pakket van uren of dagdelen die instellingen aanbieden, doordat in de meeste gevallen concrete informatie over tarieven, kwaliteit en aangeboden pakketten van uren/dagdelen ontbreekt?2
Nee. Op dit moment hebben circa 1600 locaties de kinderopvangkaart ingevuld. De kinderopvanginstellingen hebben tijd nodig om de kinderopvangkaart te vullen. Als de kinderopvangkaart op termijn beter gevuld wordt door de kinderopvanginstellingen dan kunnen de ouders de prijs en kwaliteit van de verschillende kinderopvanginstellingen met elkaar vergelijken.
Wordt de informatie op de website, die vanaf medio 2010 in de lucht zou zijn2 nog aangevuld? Wanneer is de informatie op de website volledig?
Ja. De verwachting is dat het drie jaar zal duren voordat de kinderopvangkaart een goed landelijke dekking krijgt. Daar is ook rekening mee gehouden bij de toekenning van de subsidie. Hoe snel de vulling in de praktijk zal zijn, is afhankelijk van de medewerking van de kinderopvanginstellingen.
Op welke wijze wordt in de richting van ouders bekendheid aan het initiatief gegeven? Welke waarborgen zijn er dat de informatie over de opvanginstellingen actueel en correct is?
De keuze voor de wijze waarop bekendheid wordt gegeven aan dit initiatief is aan BOinK. In de subsidie aanvraag heeft BOinK aangegeven:
BOinK heeft eerder twee pilots uitgevoerd waarin de waarborgen zijn onderzocht. Gebleken is dat de ondernemers accuraat waren waar het ging om het invullen van de gegevens van eigen locaties. Daarnaast maakten ouders die gebruik maakten van deze locaties maar ook derden BOinK erop attent dat bepaalde informatie niet correct was.
Welke eisen zijn er destijds verbonden aan het verlenen van een subsidie aan het project? Voldoet het eindproduct aan deze eisen, of ziet u aanleiding om subsidiegeld terug te vorderen?
BOinK voert het project uit volgens het projectplan en rapporteert hierover jaarlijks. Aan het eind van het project, uiterlijk maart 2013, dient BOinK de eindverantwoording in. Daarin wordt verantwoording afgelegd over de doelstellingen en de financiering van het project. Eén van de doelstellingen is bijvoorbeeld dat de kinderopvangkaart na 4 jaar voor 85% zal zijn gevuld. Op basis van de eindverantwoording wordt de subsidie definitief vastgesteld dan wel teruggevorderd.
De passagier die na een valse bommelding gewoon werd vrijgelaten |
|
Lilian Helder (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onrust Schiphol na bommelding passagier tijdens controle»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat iemand die doelbewust grote wanorde op een luchthaven veroorzaakt en daarbij inspeelt op de angst voor een aanslag, na verhoor direct wordt vrijgelaten?
Uiteraard vind ik het onaanvaardbaar dat mensen dreiging en wanorde veroorzaken met valse bommeldingen. Het Openbaar Ministerie treedt hier in voorkomende gevallen dan ook consequent tegen op, waarbij de zwaarte van de sanctie afhangt van de overlast die door de valse bommelding is veroorzaakt. In dit geval was er overigens geen sprake van «grote wanorde» op de luchthaven. Deze valse bommelding heeft ongeveer 15 minuten vertraging veroorzaakt bij het inchecken van de passagiers, en geen vertraging voor de vlucht zelf ten gevolge gehad.
Waarom is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot inverzekeringstelling, voorlopige hechtenis, voorgeleiding of snelrecht?
Op 25 januari 2011 is een persoon als verdachte verhoord door de Koninklijke Marechaussee. Daarnaast zijn twee getuigen gehoord. Nadat het onderzoek was afgerond is de verdachte conform artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering op last van de hulpofficier van justitie binnen 6 uur heengezonden. Verdere vrijheidsbeneming van de verdachte was niet gerechtvaardigd, omdat er geen verder onderzoek nodig was. Evenmin was er aanleiding om snelrecht toe te passen. De Koninklijke Marechaussee heeft een proces-verbaal opgemaakt en ingestuurd naar het Openbaar Ministerie, alwaar de zaak is beoordeeld. De verdachte is een transactie van 750 euro aangeboden. Dat is het gebruikelijke bedrag bij een valse bommelding die een vertraging bij het inchecken veroorzaakt, maar geen vertraging van de vlucht zelf. Indien de transactie niet wordt betaald zal hij worden gedagvaard.
Hoe gaat u de beeldvorming bestrijden dat het verstoren van de openbare orde met een valse bomdreiging vrijwel straffeloos kan gebeuren?
Ik deel niet de indruk dat er in de beeldvorming sprake van is dat men straffeloos valse bommeldingen op Schiphol kan doen. Het Openbaar Ministerie treedt consequent op in voorkomende gevallen, en daders krijgen een aanzienlijke transactie voorgesteld. Indien de transactie niet wordt betaald, of indien sprake is van ernstige verstoring of recidive, worden verdachten standaard gedagvaard.
Bent u van plan de kosten voor de inzet van orde- en veiligheidsdiensten te verhalen op de dader? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het onderhavige incident geen grote wanorde, maar slechts een geringe vertraging bij het inchecken veroorzaakt. Door de Koninklijke Marechaussee kon het incident op reguliere wijze met de reeds beschikbare mensen worden afgehandeld. De Koninklijke Marechaussee acht deze zaak daarom niet geschikt voor een poging om schade op de dader te verhalen.
Het bericht dat bij een grootschalige actie in de Randstad en het zuiden van het land uitkeringsfraudeurs zijn opgepakt |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vier aanhoudingen wegens uitkeringsfraude»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze grootschalige fraudegevallen al aan de gang zijn, en welke bedragen hiermee gemoeid zijn?
Nee, hierover kunnen in dit stadium van het onderzoek nog geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers, en dat derhalve het totale fraudebedrag met rente moet worden teruggevorderd? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken en binnen welke termijn verwacht u het bedrag inclusief rente terug ? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van oordeel dat deze fraude hard moet worden aangepakt om het maatschappelijke draagvlak voor de collectieve voorzieningen te behouden. Uitgangspunt is dat fraude nooit mag lonen.
Het OM leidt het strafrechtelijk onderzoek naar deze fraudegevallen. De omvang van de schade kan op dit moment nog niet worden bepaald. Dit is afhankelijk van het lopende onderzoek van het OM en de uitkomsten van de heronderzoeken door UWV en zorgkantoren. De heronderzoeken door het UWV starten op het moment dat door het OM toestemming is verleend voor het gebruik van gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek.
De mensen die bij UWV in deze zaak in beeld zijn, worden herbeoordeeld. Daarbij worden de arbeidsmogelijkheden opnieuw beoordeeld. Indien uit de keuring door het UWV blijkt dat de uitkering ten onrechte is verstrekt, wordt de uitkering verlaagd of beëindigd en teruggevorderd. Als bewezen wordt dat er sprake is geweest van misleiding van de verzekeringsarts, zal daarbovenop een maximale boete worden opgelegd, of er is sprake van strafrechtelijke vervolging door het OM. Indien iemand zich niet aan de betalingstermijn houdt, wordt tevens wettelijke rente in rekening gebracht. Op welke termijn de schade zal worden teruggevorderd in het lopende onderzoek is afhankelijk van de voortgang en de uitkomst van het onderzoek.
Ook de zorgkantoren doen in deze zaak onderzoek naar onterecht uitgekeerde persoonsgebonden budgetten. Ook hier geldt dat in gevallen van fraude de budgetten stop gezet zullen worden en het onterecht betaalde bedrag zal worden teruggevorderd. Zorgkantoren kunnen daarbij de onderzoekskosten in de vordering betrekken. Het tegengaan van fraude met pgb’s heeft bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport prioriteit. Momenteel worden in overleg met alle bij het pgb en de fraudebestrijding betrokken partijen maatregelen uitgewerkt om fraude met pgb’s terug te dringen. Deze maatregelen richten zich op de gehele pgb-keten. Het gaat dus niet alleen om mogelijke aanpassingen in de subsidieregeling, maar ook om verbeteringen in de voorlichting (preventie), de controle (detectie) en de sanctiemogelijkheden (repressie). Een advies is in maart gereed. (Zie ook antwoorden op kamervragen van Venrooy-van Ark over fraude met pgb’s, kenmerk 2011Z01606).
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde uitkeringen het bedrag altijd moet worden teruggevorderd, en het recht op een uitkering waarmee is gefraudeerd voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet ?
Het kabinet is van mening dat fraude met uitkeringen de solidariteit onder ons stelsel van sociale zekerheid ondermijnt. Het kabinet wil uitkeringsfraude daarom harder aanpakken. Onterecht verstrekte uitkeringen worden daadwerkelijk teruggevorderd, ongeacht de hoogte van de fraude. Een boete komt bovenop de beëindiging en terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde uitkering. De maatregelen uit het Regeerakkoord worden uitgewerkt in een plan van aanpak. Het kabinet zal de brief over de aanpak fraude zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer toezenden.
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor het draagvlak van de verzorgingsstaat, en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moeten uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik met u van mening dat fraude en bedrog het draagvlak van onze verzorgingsstaat aantasten en daarom hard moeten worden bestreden. Burgers en bedrijven die zich niet aan de regels houden, moeten worden aangepakt en het onrechtmatig genoten voordeel moet worden ontnomen.
Het kabinet voert een actief handhavingsbeleid om het plegen van fraude op de terreinen van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid te ontmoedigen en overtredingen die toch worden gepleegd, te bestraffen. De maatregelen op het terrein van handhaving die het Kabinet neemt, zijn opgenomen in het Handhavingsprogramma 2011–2014, dat ik op 21 december jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 17 050, nr. 402). Verder zal ik u binnenkort een plan van aanpak toesturen waarin ik uiteenzet hoe ik het fraudebeleid wil aanscherpen.
De interventieteams zijn al sinds 2003 een belangrijk instrument in het detecteren van mogelijke fraude op de terreinen van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en de belastingen. De teams controleren zowel ondernemers als burgers die een uitkering genieten. De jarenlange ervaring leert dat de teams steeds beter in staat zijn om op basis van risicoanalyse in die branches en wijken te controleren op fraude en aanverwante misstanden waar de problemen het grootst zijn. In de periode 2011–2014 zullen de teams nog meer gericht worden ingezet.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor de mensen die het echt nodig hebben, in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet is van mening dat fraude met uitkeringen ontoelaatbaar is. Fraude moet daarom hard bestreden worden. Het kabinet werkt de maatregelen uit het Regeerakkoord uit in een plan van aanpak. De brief over de aanpak fraude zal het kabinet zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer toezenden.
Mochten de lopende onderzoeken naar de fraudegevallen daartoe aanleiding geven, dan betrekt het kabinet de resultaten daarvan bij de uitwerking van de aanpak fraude.
De invoer van bont en uitvoering van de motie over verplichte etikettering |
|
Henk van Gerven |
|
Kan de regering, nu gebleken is dat maar liefst 93% van de mensen een label wenst om te weten of de bontkraag van de jas die ze kopen echt is of nep, uiteenzetten wat zij de afgelopen periode heeft ondernomen om te zorgen dat deze mensen snel helderheid krijgen?1
In antwoord op de motie Gerkens over een etiketteringsplicht voor bont (kamerstukken 30 826, nr.19) is uw Kamer in een brief van 25 november 2009 (kamerstukken 30 826, nr. 27) toegezegd dat het kabinet aan deze motie invulling geeft door het draagvlak voor een etiketteringsplicht op Europees niveau te onderzoeken.
Er is gebleken dat een meerderheid van het Europees Parlement voorstander is van dergelijke etikettering in het kader van de herziening van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende textielbenamingen en de desbetreffende etikettering van textielproducten. Het Europees Parlement heeft daartoe een amendement ingediend dat vraagt om het opnemen van een verplichting voor producenten om de aanwezigheid van dierlijke materialen in textielproducten op het etiket aan te geven. De letterlijke tekst van dit amendement luidt: «Om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, moeten consumenten bij de aankoop van een textielproduct weten of dat product delen bevat die niet van textiel zijn, maar een dierlijke herkomst hebben. Het is daarom van wezenlijk belang dat de aanwezigheid van dierlijke materialen op het etiket wordt aangegeven.»
Zoals door mijn voorganger ook al in debat met uw Kamer is aangegeven, steunt Nederland opname van deze verplichting en brengt deze positie in de relevante Brusselse overleggen en informele contacten naar voren.
De betreffende verordening zal eind maart voor tweede lezing in het Europees Parlement voorliggen. Daarna zal ook de Raad zich opnieuw over de voorstellen buigen. Binnen de Raad maakt Nederland zich, zoals aangegeven, sterk voor het aanvaarden van het parlementaire amendement over etikettering. Tot op heden lijkt er in de Raad echter geen meerderheid voor opname van een etiketteringsverplichting te zijn. Nederland zal zijn positie actief blijven uitdragen en actief op zoek blijven gaan naar steun. Uiteindelijk neemt de Raad echter een meerderheidsbeslissing en zijn de mogelijkheden voor het opvoeren van druk op andere lidstaten voor Nederland dus beperkt. Uiteraard zal ik u van de ontwikkelingen in dit dossier op de hoogte houden.
Waarom is de aangenomen motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr. 19) over etikettering van bont nog steeds niet uitgevoerd?2 Bent u bereid om de druk op te voeren in Brussel zodat die verplichte labeling van bont in jassen er nu komt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bont komt jaarlijks Nederland binnen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat hier geen illegaal bont bij zit van bijvoorbeeld ijsberen, zeehonden of katten?
De gevraagde informatie is niet voorhanden: binnen de EU bestaat er vrij verkeer van goederen, daardoor is er geen zicht op handelsstromen vanuit EU-lidstaten. Bij de import van bont uit derde landen worden alleen producten van 100% bont geregistreerd. Zodra het bont als onderdeel verwerkt is in bijvoorbeeld kleding, is hiervan geen separate registratie.
Kunt u toelichten op welke wijze en hoe intensief hierop is gecontroleerd het afgelopen jaar en hoeveel overtredingen zijn geconstateerd?
Bij de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) bestaat het sterke vermoeden dat producten gemaakt van honden- en kattenbont niet op de Nederlandse markt worden verhandeld, gebaseerd op onderzoek dat in 20053, 20064 en meer recentelijk in 2009 en 2010 is uitgevoerd. De nVWA verricht inspecties inzake het verhandelen van (producten met) honden- en kattenbont in Nederland. Ten aanzien de import van honden- en kattenbont wordt een tweesporenbeleid gevoerd. Op verzoek van de nVWA neemt de douane in haar reguliere controles de inspectie op bontproducten mee. Indien er twijfel aan de herkomst van bontproducten bestaat, wordt de nVWA geïnformeerd door de douane. Door deze aanpak is het mogelijk om een relatief groot aantal partijen bij binnenkomst te screenen. In 2010 is er één melding geweest vanuit de douane. Deze partij bleek geen honden- en kattenbont te bevatten.
In 2010 zijn door de nVWA inspecties verricht om vast te stellen of er producten verhandeld worden in Nederland waarin gebruik gemaakt is van honden- en kattenbont. Tijdens deze inspecties zijn 47 producten bemonsterd die (voor een deel) uit bontachtig materiaal bestonden. Deze monsters zijn door de nVWA onderzocht om vast te stellen of er in deze producten gebruik gemaakt is van honden- en kattenbont.
Wanneer er een vermoeden bestaat dat in een product honden- of kattenbont is verwerkt, wordt dit door middel van onderzoek in 3 stappen geverifieerd.
Door middel van microscopisch onderzoek is goed vast te stellen of het dierlijk bont of kunstbont betreft.
Middels microscopisch onderzoek kan vervolgens vast worden gesteld of het dierlijke bont afkomstig is van konijn of wasbeerhond (veel gebruikte bontsoorten) of dat het bont een andere dierlijke herkomst heeft. Wanneer het bont een dierlijke herkomst heeft, maar geen konijn of wasbeerhond, wordt het monster aangeboden voor onderzoek middels de SIAM-methode. Dit geeft in alle (tot nu toe bekende) gevallen uitsluitsel over de dierlijke herkomst.
Van de 47 in 2010 onderzochte monsters bevatten 16 monsters konijnenbont, 3 monsters bevatten wasbeerhondenbont, 2 monsters bevatten alleen veren en 26 monsters bestonden uit kunststofvezels. De nVWA doet geen specifiek onderzoek naar ijsberenbont en zeehondenbont, maar is deze bontsoorten bij inspecties naar honden- en kattenbont niet tegengekomen.
Hoe effectief is controle op bont naar het oordeel van de Voedsel en Warenautoriteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het wederom ten onterechte verlenen van een vergunning voor het gebruik van kunstlicht en knaldempers bij afschot |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afschot vossen en konijnen met kunstlicht niet toegestaan»?1
Ja.
Is het waar dat zowel de rechtbank in Zwolle-Lelystad als die in Leeuwarden hebben vastgesteld dat er geen uitzonderingen mogelijk zijn van de Benelux-overeenkomst die onder meer het gebruik van restlichtversterkers, knaldempers en het gebruik van kunstlicht tijdens de jacht c.q. beheer en schadebestrijding verbiedt?
Kunt u toelichten of er provincies zijn waar gebruik van restlichtversterkers, knaldempers, kunstlicht, audiovisuele registratieapparatuur of anderszins volgens het Benelux-verdrag verboden jachtmiddelen worden gedoogd? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat opgetreden dient te worden tegen het gebruik van middelen die volgens het Benelux-verdrag niet zijn toegestaan bij jacht en/of beheer en schadebestrijding en dat vergunningen waarin dergelijke middelen worden gedoogd c.q toegestaan, vernietigd dienen te worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Algemene Inspectie Dienst (AID) opdracht te geven tot versterkt toezicht op het gebruik van genoemde illegale jachtmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een provincie als Gelderland die in haar vergunningen toestemming heeft gegeven tot het gebruik van genoemde verboden middelen daarmee heeft aangezet tot wetsovertreding c.q stroperij? Zo ja, bent u bereid de provincie Gelderland hierop aan te spreken en herhaling onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uiteenzetten waarom het zo lang geduurd heeft alvorens er een eenduidig oordeel kwam over toepassing van het Benelux-verdrag, gelet op eerder gestelde vragen?2
Het niveau van beginnende mbo'ers |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beginnende mbo-ers vaak onder niveau basisschool»?1
Ja.
Is het onderzoek representatief te noemen?
Ik kan geen uitspraken doen over de representativiteit van dit onderzoek. Het onderzoek is gebaseerd op een door een particuliere instelling opgestelde diagnostische toets die is afgenomen bij haar klanten.
Deelt u de zorgen rondom de prestaties in de verschillende niveaus? Wat betekent dit voor de landelijke examinering in 2014?
Van diverse mbo-instellingen hoor ik dat de resultaten van beginnende mbo-ers op de diagnostische toetsen taal en rekenen laag kunnen zijn. Ik neem dat signaal serieus en zal het betrekken bij mijn aanpak voor de invoering van de referentieniveaus in het mbo.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat de status van de nu gebruikte diagnostische toetsen een andere is dan die van de toekomstige examens. De resultaten van de diagnostische toetsen geven een indicatie van de beheersing van het vereiste referentieniveau. Voor het opstellen van de definitieve normering en moeilijkheidsgraad van de toekomstige examens is meer tijd nodig.
Dit gebeurt in de komende jaren, met betrokkenheid van toetsdeskundigen, taal- en rekenexperts en de onderwijsinstellingen.
Vanaf 2013/2014 (niveau 4 en 2014/2015 (niveaus 2 en 3) worden centrale examens taal en rekenen afgenomen. De zorgen rondom de huidige taal- en rekenprestaties van startende mbostudenten vormen op dit moment voor mij geen aanleiding om af te wijken van dit tijdpad.
Het gaat er allereerst om dat scholen van zowel het voortgezet onderwijs als het middelbaar beroepsonderwijs extra gaan investeren in goed taal- en rekenonderwijs.
Ten tweede voer ik de centrale examens gefaseerd en zorgvuldig in. Vanaf 2011 doen de mbo-instellingen ervaring op met pilotexamens, waarbij de taal- en rekenprestaties van studenten jaarlijks worden gemeten. Ik volg de implementatie nauwgezet aan de hand van tussentijdse evaluaties waarbij ik het College voor Examens en het mbo-veld betrek. Wanneer uit deze testfase blijkt dat de taal- en rekenprestaties ondanks de onderwijsinspanningen van de scholen te laag blijven, zal ik passende maatregelen nemen.
Hoe beoordeelt u de prestaties van de verschillende niveaus (m.n. niveau 2 en 4)?
Ik beschouw de prestaties van de beginnende mbo-ers op de diagnostische toetsen vooral als een signaal dat scholen van zowel het po, vmbo als het mbo aan de slag moeten met extra en gerichte investeringen in taal- en rekenonderwijs.
Als niveau 4 doorstroom naar het hbo mogelijk maakt, moet dan het niveau lezen en rekenen ook op havo-niveau zijn? Wat is de discrepantie nu? En hoe wordt het gat gedicht?
Het referentieniveau 3F Nederlandse taal en rekenen wordt in zowel de examinering van het havo als in die van mbo-4 opgenomen. Daarmee gaan in de toekotnst zowel havisten als mbo4 studenten met hetzelfde niveau van lezen en rekenen naar het hbo. Over de verschillen en overeenkomsten tussen taal- en rekeneisen in de huidige examenprogramma's van het havo en de mbo-4 opleidingen is geen informatie bekend.
Wat gaat u nu precies doen met de referentieniveaus? Wat verstaat u onder zorgvuldig invoeren?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Een nadere uitwerking hiervan geef ik in de voortgangsrapportage over de implementatie van de referentieniveaus in de verschillende onderwijssectoren.
De voortgangsrapportage ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2011.
Wat is het effect van dit onderzoek op uw handelen? Voor wie is er werk aan de winkel? Alleen voor de scholen?
Ik neem het signaal dat dit onderzoek geeft serieus en zal het betrekken bij mijn aanpak voor de invoering van de referentieniveaus in alle onderwijssectoren. Deze invoering vergt uiteraard een gezamenlijke inzet van alle betrokken: van docenten en managers van po-, vo- en mbo-scholen, van landelijke ondersteuningsinstellingen en van de overheid in haar voorwaardenscheppende rol.
Als de vmbo-docenten zeggen dat de lat te hoog ligt, hoe werkt dit uit in termen van verwachtingsmanagement? Is waar wat zij zeggen, dat het voor vmbo-leerlingen onhaalbaar is?
Mij is bekend dat er zorgen bij vmbo-docenten bestaan over de haalbaarheid voor vmboleerlingen.
Ik neem deze zorgen serieus en zal ze betrekken bij mijn aanpak voor de invoering van de referentieniveaus in het vo. Lopende verbetertrajecten in het vmbo tonen echter aan dat de taal- en rekenprestaties van vmbo-leerlingen wel degelijk kunnen worden verhoogd.
Verwachtingen van docenten ten aanzien van hun leerlingen zijn belangrijk. Daarom zorg ik ervoor dat vmbo-docenten via het Steunpunt Taal en Rekenen kunnen kennisnemen van succesvolle verbetertrajecten van hun collega-instellingen. Ook kunnen docenten vanaf 2011 met hun leerlingen kennismaken met concrete uitwerkingen van de referentieniveaus in proeftoetsen en -examens.
Is er al zicht op de aanpak en het effect van de 50 miljoen euro die extra is uitgetrokken voor de aanpak van rekenen en taal voor het mbo?
Vanaf 2010 ontvangen de mbo-instellingen 50 miljoen euro voor de aanpak van taal en rekenen.
Er zijn reeds diverse resultaten zichtbaar. Zo heeft elke mbo-instelling in het voorjaar van 2010 een implementatieplan taal en rekenen opgesteld. Verder blijkt dat bijna alle instellingen, als basis voor de inrichting van het taal- en rekenonderwijs, op grote schaal diagnostische toetsen taal en rekenen afnemen bij hun beginnende studenten. Uit het aantal aanmeldingen bij het College voor Examens blijkt bovendien dat veel instellingen in het voorjaar van 2011 ervaring gaan opdoen met de eerste digitale voorbeeldexamens voor mbo-4.
Voor zicht op het effect op leerlingprestaties is het nu nog te vroeg. Het kost enige tijd voordat de effecten van geleverde extra onderwijsinspanningen zich doorvertalen in hogere prestaties van leerlingen op toetsen en examens.
De moord op de Ugandese homo-activist David Kato |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ugandese homo-activist vermoord»?1
Ja
Deelt u de afschuw over het feit dat David Kato, die campagne voerde tegen de strafbaarheid van homoseksualiteit, na publicatie van een dodenlijst en de oproep tot het ophangen van homoseksuelen, vermoord is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben geschokt door de moord op de vooraanstaande mensenrechtenactivist David Kato. De dader(s) moeten worden opgespoord en vervolgd.
Bent u bereid om politieke druk uit te oefenen op Uganda ten einde de positie van homoseksuelen in Uganda te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De positie van homoseksuelen is een regelmatig terugkerend agendapunt in de politieke dialoog die Nederland zowel bilateraal als in EU-verband met Uganda voert. Op vrijdag 28 januari 2011 is dit onderwerp en de moord op David Kato nog opgebracht in een gesprek van een aantal ambassadeurs waaronder de Nederlandse met de Ugandese premier. Naar aanleiding van de moord heeft de EU in een lokale verklaring het belang onderstreept van het werk van activisten die opkomen voor de rechten van seksuele minderheden. Samen met andere donoren heeft Nederland daarnaast bij de Ugandese autoriteiten aangedrongen op adequate beveiliging van deze activisten.
Bent u, anders dan in oktober 20102, nu wel eindelijk bereid alle ontwikkelingshulp, op noodhulp na, aan Uganda te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het stopzetten van Nederlandse ontwikkelingshulp aan Uganda zal niet bijdragen aan de positie van homoseksuelen in dat land. Nederland zal de Ugandese autoriteiten blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij het beschermen van de rechten van seksuele minderheden en aandringen op voortvarend strafrechtelijk onderzoek naar de moord op David Kato.