Het bericht 'het bijstandswonder van Boxmeer' |
|
Mirjam Sterk (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Het bijstandswonder van Boxmeer», betreffende de forse besparing op bijstandsuitgaven door het gebruik van een nieuw softwareprogramma?1
Ja.
Is het waar dat het gebruik van de nieuw software, het Diagnose-, Plan- en Sturingsinstrument (DPS), heeft geleid tot een efficiëntere manier van handhaving en opsporing van bijstandsfraude en dat dit Boxmeer bijna 700 000 euro heeft bespaard aan bijstandsuitgaven?
Met DPS zijn er goede ervaringen in een aantal kleinere gemeenten opgedaan. De eerste resultaten zijn duidelijk positief maar er moet nog blijken of DPS ook werkt in gemeenten met (veel) grotere WWB-bestanden. Momenteel is het beeld als volgt.
In de gemeente Boxmeer is het project «Heroriëntering op rechtmatigheid» gestart. De DPS-methode en bijbehorende software – dus een andere werkwijze én gereedschap – zijn in dit kader ingezet. Ook zette zij in op betere communicatie – preventief – en op administratieve lastenverlichting.
In Boxmeer is het uitkeringsbestand sinds het gebruik van DPS gedaald met 5%. Dit terwijl in de direct omliggende vergelijkbare gemeenten een stijging van het uitkeringsbestand plaatsvond. De totale besparingen op uitkeringen, inkoop externe uren en administratieve lasten zijn voor Boxmeer berekend op ongeveer € 700 000,–.
De gemeente Weert heeft op basis van de DPS-methode een proef uitgevoerd aan de poort. In vier maanden zijn 103 aanvragen via deze methode behandeld. Dit heeft naar schatting geleid tot een meerjarige besparing van ongeveer € 164 000,–.
De gemeente Geldrop-Mierlo heeft de methode en de software in een proef getest op een groep van 50 uitkeringsgerechtigden. In vier maanden werden 16 uitkeringen blijvend beëindigd. Dit leverde eveneens een jaarlijkse besparing op, geschat op ongeveer € 296 000,–.
Heeft het gebruik van DPS mede tot gevolg dat de papieren rompslomp voor zowel de bijstandsgerechtigden als de bijstandsambtenaren flink is afgenomen?
Grosso modo is dat zo. De software deelt de klanten namelijk in vier profielen in:
Elk profiel heeft zijn eigen «controleprotocol». Sommige protocollen (laag frauderisico) leiden tot administratieve lastenverlichting voor klanten en voor beambten. Dit uit zich dan in minder uitvraag van bescheiden en minder administratieve hercontroles. Ook kan de gemeente haar menskracht op basis van de profielen selectiever inzetten bij huisbezoeken.
Overigens vindt ten aanzien van klanten met een laag frauderisico «op de achtergrond» wel controle plaats met gebruikmaking van andere mogelijkheden, zoals die via het Inlichtingenbureau.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze succesvolle resultaten, het gebruik van dit nieuwe softwareprogramma te bevorderen, door een «uitrol» naar andere gemeenten te bewerkstelligen?
DPS is ontwikkeld in het kader van het Handhavingprogramma 2007–2010 (Tweede Kamer 2005–2006, 17 050, nr. 331). Zoals blijkt wordt de DPS al door meerdere gemeenten ingezet. Het Regionaal coördinatiepunt fraudebestrijding (RCF) Zuidoost Nederland heeft een aantal (sociale diensten van) gemeenten bij elkaar gebracht (Boxmeer, ISD Optimisd Echt-Susteren, en Kerkrade). Onder coördinatie van deze RCF hebben zij met cofinanciering (VNG, Divosa en SZW) DPS ontwikkeld. Op dit moment wordt de tweede versie van de DPS-software getest bij vijfendertig gemeenten, meer verspreid over het land gelegen. DPS wordt door de initiatiefnemende gemeenten en RCF ter beschikking gesteld aan alle gemeenten in Nederland. RCF kan gemeenten daarbij helpen de methode in de organisatie in te voeren.
Ook het nieuwe Handhavingprogramma 2011–2014 (Tweede Kamer 2010–2011, 17 050, nr. 402) bevordert het gebruik van klant- en risicoprofielen (paragraaf 4.3). De verdere uitrol van DPS past daar goed in. Voorts voorziet het programma erin de RCF-structuur in stand te houden én uit te bouwen tot kenniscentrum handhaving dat gemeenten actief benadert en ondersteuning biedt (paragraaf 5.1). In dat kader kan RCF de verdere uitrol van DPS blijven bevorderen bij gemeenten en hen ondersteunen bij de implementatie ervan.
De beantwoording van Kamervragen over de gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) van 24 januari 2011 |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de dagbladbedrijven opereren in een markt waar sprake is van (weinig tot) geen concurrentie als het gaat om de landelijke distributie van kranten?
Voor de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en ook andere arbeidswetgeving is niet relevant in welke concurrentieverhoudingen de arbeid wordt uitgevoerd. Dagbladuitgevers die voor de distributie van hun producten gebruik maken van uitbesteding en daarvoor derden inhuren, hebben een eigen verantwoordelijkheid om zorg te dragen dat de werkzaamheden die in hun opdracht wordt uitgevoerd daadwerkelijk wetsconform worden verricht. Dit volgt niet alleen uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 maart 2010 (LJN: BL7835), die ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen heb genoemd, maar ook in een uitspraak over een andere dagbladuitgever van 23 juni 2010 (LJN: BM8823).
Indien een werkgever bij verlening van de opdracht geen andere opdrachtnemer kan vinden is er reden te meer dat hij zich er goed van vergewist dat de distributie in overeenstemming met de Wav wordt uitgevoerd. Immers, door het brede werkgeversbegrip in de Wav draagt hij daarvoor als opdrachtgever (mede)verantwoordelijkheid. Geen of een beperkte keuze om de opdracht te laten uitvoeren door een derde, ontslaat de opdrachtgever niet van de plicht om al het mogelijke te doen om illegale arbeid onder in de keten te voorkomen.
Over die verantwoordelijkheid en de gevolgen van het brede werkgeversbegrip zijn de bedrijven in de branche in meerdere gesprekken met de Arbeidsinspectie geïnformeerd.
Daarnaast is ook op de site van de Arbeidinspectie (www.arbeidsinspectie.nl) specifieke informatie opgenomen zodat werkgevers bij opdrachtverlening of uitbesteding van werkzaamheden kennis kunnen nemen van hun verantwoordelijkheden in de keten.
Van belang is dat uitgevers bij de uitbesteding van de distributiewerkzaamheden goede afspraken maken over wetsconforme uitvoering en daar ook op toe zien.
Vindt u het redelijk dat een bedrijf op grond van de Wav volledig aansprakelijk wordt gesteld in een markt waar nauwelijks sprake is van concurrentie zoals in de marktverhouding tussen de dagbladuitgevers en distributiebedrijven en de afhankelijkheid gelegen is in de omstandigheid dat men niet anders kan dan gebruik maken van een extern bedrijf waar weinig invloed op uit te oefenen is? Welke uitweg ziet u voor deze uitgevers?
Zie antwoord vraag 1.
Indien er geen uitweg is, vindt u het in een situatie als deze dan gerechtvaardigd dat deze uitgevers toch volledig beboet zijn terwijl zij niet in de gelegenheid zijn (geweest) om over te stappen naar een andere ketenpartner voor de distributie van hun kranten?
Voor de ruime uitleg van het werkgeversbegrip in de Wav is destijds bewust gekozen om helder te maken dat alle werkgevers die betrokken zijn bij de uitvoering van bepaalde in opdacht gegeven of genomen arbeid, verantwoordelijk zijn voor wetsconforme uitvoering. Daarmee wordt beoogd dat wanneer illegale tewerkstelling wordt geconstateerd ook de eventuele formeel-juridische constructies waarmee opdrachtgevers of intermediairs zich achter andere werkgevers verschuilen, kunnen worden aangepakt.
Dit betekent overigens niet dat een opdrachtgever of een werkgever die werk uitbesteedt waarbij de Wav wordt overtreden, altijd een boete of een volledige boete opgelegd krijgt. Een opdrachtgever wordt in beginsel aangesproken en beboet voor overtredingen van onderaannemers of dienstverleners. Echter, indien hem als klant van een dienstverlener met illegaal tewerkgestelde werknemers niets verweten kan worden, zullen sancties niet aan de orde hoeven te zijn. De opdrachtgever kan daaraan bijdragen door zelf nauwlettend toe te zien dat de Wav wordt nageleefd, omdat bij de boeteoplegging rekening wordt gehouden met de mate van verwijtbaarheid. Dat is nu al het geval, maar een pro-actief matigingsbeleid zal in het kader van de uitwerking van de fraudeaanpak waarvoor uw Kamer op 10 maart jl. is geïnformeerd, een nog sterker accent krijgen mede vanwege het voornemen de bestuurlijke boetes te verhogen.
Indien na constatering van een overtreding van de Wav blijkt dat de opdrachtgever zich voldoende heeft ingespannen om een wetsconforme uitvoering te bewerkstelligen en hij aannemelijk kan maken dat hem voor de geconstateerde overtreding geen enkel verwijt treft, dan zal ook geen boetebedrag worden opgelegd. Indien de overtreding in mindere mate verwijtbaar is, dan wordt de boete gematigd. De omstandigheden die voor matiging van belang zijn hangen onder meer samen met aard, duur, omvang en frequentie van de werkzaamheden alsmede met de wijze waarop de opdrachtgever daar op toeziet. De beoordeling daarvan is mede afhankelijk van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
In de hierboven genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevestigd dat de desbetreffende dagbladuitgevers onvoldoende inspanningen hadden verricht om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. Het ging in de desbetreffende uitspraken om overtredingen in 2006. Ook in latere jaren heeft de Arbeidsinspectie bij diverse uitgevers overtredingen geconstateerd in verband met bezorging van dagbladen en daarvoor boetes opgelegd. Die boetes worden ook aangevochten in (hoger) beroep. Uit het oordeel van de rechter over die zaken zal blijken of de uitgeverijen sinds 2006 dusdanige maatregelen hebben getroffen ter naleving van de Wav dat de – desondanks – geconstateerde overtredingen als niet of verminderd verwijtbaar moeten worden beschouwd.
Kunt u nader toelichten welke omstandigheden van belang kunnen zijn voor de toepassing van een matigingsbeleid inzake het opleggen van zulke boetes? Wanneer kunt u ons over de uitkomst hiervan nader informeren?
Zie antwoord vraag 3.
De rechtmatigheid van de Kamerverkiezingen voor wat betreft de BES-eilanden |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de drie BES-eilanden gezamenlijk niet voldoende kiezers huisvesten om de kiesdeler voor de Tweede Kamer te halen?1
Ja, dit is reeds vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet in verband met de nieuw staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstukken 2008–2009, 31 956, nr. 3, p. 6).
Deelt u de mening dat gezien voorgaande het stelstel van evenredige vertegenwoordiging geen garantie vormt dat de BES-eilanden in het staatsbestel van Nederland hun stem kunnen laten horen? Acht u dit met mij een onwenselijke situatie voor in het bijzonder die zaken die de BES-eilanden specifiek aangaan? Zo nee, waarom niet?
Voormalig staatssecretaris Bijleveld heeft over de motie van mevrouw Ortega-Martijn bij de behandeling van de wijziging van het Statuut (Handelingen 2009–2010,76-6503-6505) al opgemerkt dat binnen het Nederlandse bestel van evenredige vertegenwoordiging geen ruimte is om voor bepaalde delen van het land een zetel in het parlement te reserveren, of vertegenwoordigers van bepaalde gebieden toe te voegen aan het parlement. Ik meen overigens dat in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) voldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor zorg te dragen overleg te plegen, in zaken die deze eilanden in het bijzonder aangaan. Ik verwijs hiervoor naar de artikelen 207 tot en met 214 en in het bijzonder artikel 209 van de WolBES.
Tenslotte verwijs ik u naar de brief van staatssecretaris Bijleveld van 6 mei 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 568, nr. 70) waarin is weergegeven op welke wijze Bonaire wordt betrokken bij de totstandkoming van voor het eiland relevante regels en beleidsvoornemens. De concrete afspraken die daarover gemaakt zijn, treft u in de bijlage aan.3 Een en ander geldt vanzelfsprekend ook voor Sint Eustatius en Saba. Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de motie Ortega-Martijn.
Op welke wijze bent u voornemens gehoor te geven aan de wens van de Kamer om te onderzoeken welke mogelijkheden er denkbaar zijn om te verzekeren dat de stem van de Nederlandse perifere gebieden in het Nederlandse staatsbestel gehoord wordt?2
Zie antwoord vraag 2.
Uitspraken van de bestuursvoorzitter van de ziekenhuisgroep Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Topman ziekenhuis slaat terug» waarin bestuursvoorzitter S. van de ziekenhuisgroep Twente (ziekenhuizen in Almelo en Hengelo) een aantal uitspraken doet?1
Ja.
Wat vindt u van de opvatting van de heer S. over verloskunde in Nederland, als hij zegt: «In bijna heel Europa vinden eerste bevallingen in het ziekenhuis plaats. Zo zou het ook in Nederland moeten gaan. Wat wij hebben, zou je bijna derde wereld verloskunde noemen»? Deelt u zijn opvatting? Vindt u zijn mening passen bij een professionele bestuurder in de Nederlandse zorg?
Ik deel deze opvatting niet. Volgens de huidige professionele richtlijnen in Nederland is het, als de betrokken professionals het na een degelijke risico inschatting veilig achten en de zwangere vrouw dit wil, mogelijk om thuis te bevallen.
Klopt het dat de overheid, zoals de heer S. zegt, een ziekenhuisbestuur niet kan opleggen een afdeling van het ziekenhuis open te houden?
Ik kan op basis van de WTZi (art 3.1) aan de bestaande toelating van de instelling het voorschrift verbinden dat die instelling de noodzakelijke zorg aanbiedt. Dit kan bijvoorbeeld resulteren in het verplicht open houden van een afdeling voor acute (verloskundige) zorg indien de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten in het gedrang is. Indien sprake zou zijn van het niet nakomen van de in de toelating verbonden voorschriften, biedt de wet de mogelijkheid om bestuursdwang toe te passen en, indien nodig, de mogelijkheid om de toelating in te trekken. Dit is een laatste redmiddel dat, vooral op een dringend, gezamenlijke verzoek van de zorgverzekeraar en het traumacentrum (als initiatiefnemer van het ROAZ) kan worden gebruikt. Ik zal een ziekenhuis echter niet opleggen om een afdeling open te houden als de bereikbaarheidsnorm voor acute zorg van 45 minuten voor de regio niet in het gedrang komt.
Is het waar dat u de aanwijsbevoegdheid heeft om een afdeling klinische verloskunde in bepaalde gevallen open te houden? Zo niet, wat wordt dan bedoeld met passage uit de brief aan de Kamer d.d. 6 juni 2005 over de Wet Toelichting Zorginstellingen (WTZi), die nu als toelichting op de website van uw ministerie staat?2
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Concentratie verloskunde is in strijd met de wil van de Kamer»?3 Bent u bereid op korte termijn een gesprek aan te gaan met de directie van het ziekenhuis en terug te koppelen aan de Kamer of er gehandeld wordt in strijd met de aangenomen moties Smilde c.s. en Kooiman?4
Mijn ambtenaren hebben gesproken met de voorzitter van de Raad van Bestuur van het ZGT. Uit dit gesprek blijkt dat het ZGT momenteel de mogelijkheden onderzoekt hoe er toekomstbestendige, veilige en kwalitatief goede verloskundige zorg in de Twentse regio kan worden geleverd. Bij dit onderzoek worden alle relevante partijen uit de regio, zoals de verloskundigen, betrokken. Zij hebben aangegeven dat het op dit moment nog slechts voornemens zijn en dat er geen besluit genomen gaat worden totdat de IGZ de plannen beoordeeld heeft.
Bent u gezien de urgentie en de onrust, in staat deze vragen binnen twee weken te beantwoorden, nadat het gesprek onder 5 heeft plaatsgevonden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Werkzoekende ouderen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werk vinden nog lastig voor ouderen»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de situatie van ouderen op de Nederlandse arbeidsmarkt?
De trend is dat de stijgende arbeidsparticipatie van ouderen doorzet. Het blijft echter lastig voor ouderen die eenmaal werkloos zijn geworden, ook als ze graag willen werken, om weer aan het werk te komen. Hoewel de arbeidsdeelname van ouderen in het algemeen is verbeterd, is de arbeidsmarktpositie van oudere werklozen onder invloed van de economische crisis verslechterd.
Deelt u de mening dat de situatie zoals weergegeven in het artikel geen aanleiding geeft tot rustig achterover leunen in afwachting van een aantrekkende arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft de intentie om met sociale partners afspraken te maken over het duurzaam inzetbaar houden van mensen, waaronder ouderen. De onderhandelingen over het pensioenakkoord zijn nu gaande, dus ik kan daar op dit moment nog niet op vooruitlopen.
Wat gaat u doen om de vooroordelen jegens oudere werkzoekenden weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet het budget voor netwerkgroepen voor oudere werkzoekenden er op de langere termijn uit? Moeten deze groepen zichzelf financieel onderhouden? Zo ja, hoe groot is het risico dat ze daardoor verdwijnen?
UWV heeft geen apart budget voor oudere werklozen. Het is de expertise van UWV om de dienstverlening zodanig in te richten dat deze voor verschillende groepen werkzoekenden adequaat is. De wijze waarop (oudere) werkzoekenden in de toekomst zullen worden ondersteund zal bezien worden in de ontwikkeling van het nieuwe dienstverleningsconcept dat door UWV ontwikkeld wordt.
Wordt er op ieder werkplein specifiek aandacht besteed aan de positie van oudere werklozen en blijft dit de komende jaren zo?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat een scholingsrecht en -plicht voor alle werknemers bij kan dragen aan een betere situatie voor oudere werkzoekenden? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat scholing bijdraagt aan versterking van de arbeidsmarktpositie van elke werknemer of werkzoekende. In het regeerakkoord is opgenomen dat: «het kabinet wil bevorderen dat werkgevers en werknemers afspraken maken over scholing en langdurige inzetbaarheid». Scholing van werkenden is immers vooral een zaak van werkgevers en werknemers. Zij kunnen het beste inspelen op de scholingsbehoefte van individuele werknemers en/of de sector. SZW beziet momenteel met sociale partners hoe invulling gegeven kan worden aan scholing en duurzame inzetbaarheid.
De gastouderopvang |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de toezeggingen van de regering herinneren in de Nota naar aanleiding van het (nader) Verslag bij de wijziging van de Wet Kinderopvang1 en het wetgevingsoverleg van 22 november jongstleden, om de uitvoeringskosten van gastouderbureaus beter onder controle te krijgen?
Nee. In deze nota’s en in het verslag van dit wetgevingsoverleg wordt geen toezegging gedaan om de uitvoeringskosten onder controle te krijgen. Wel wordt het voornemen bekend gemaakt om de uitvoeringskosten transparant te maken. Daar wordt in optionele zin aan toegevoegd dat de wetswijziging het mogelijk maakt om de uitvoeringskosten te normeren, indien de maatregelen ter bevordering van het transparant maken van de uitvoeringskosten onvoldoende effect sorteren. Deze optie wordt voorzien van diverse voorbehouden, zoals:
Daar de regering bij de aanscherping van de Wet Kinderopvang in verband met de gastouderopvang voornemens was om «de berekeningswijze van de uitvoeringskosten» transparant te maken, kunt u uiteenzetten op welke wijze de uitvoeringskosten op dit moment door de gastouderbureaus worden berekend? Welke verschillen doen zich daarbij voor tussen de bureaus?
Het is mij niet bekend hoe gastouderbureaus hun tarieven berekenen. Waar het om gaat is dat de kosten die een gastouderbureau in rekening brengt voor de eigen dienstverlening (de uitvoeringskosten) en de kosten die de vraagouder betaalt voor de opvang zelf, transparant zijn voor de ouders die gebruik (willen) maken van dat bureau. De berekeningswijze is dan niet relevant. Ik kom in het antwoord op vraag 4 terug op de vraag naar de verschillen in de uitvoeringskosten van gastouderbureaus.
Deelt u de mening dat het stellen van eisen aan de administratie ten aanzien van de bemiddelingskosten nog niet automatisch leidt tot transparantie voor vraagouders over de kosten en kwaliteit? Bent u van mening dat gastouderbureaus op dit moment richting ouders in voldoende mate inzicht bieden in de bemiddelingskosten die zij in rekening brengen, zodat ouders kunnen kiezen welk tarief en bijbehorende dienstverlening zij de moeite waard vinden?
Ik ben het ermee eens dat het stellen van eisen aan de administratie van gastouderbureaus niet automatisch leidt tot transparantie voor vraagouders. De administratieve eisen aan gastouderbureaus, zijn dan ook niet bedoeld om ouders inzicht te geven in de uitvoeringskosten, maar primair om de Belastingdienst in staat te stellen om indien nodig aanvullende informatie te verkrijgen op basis waarvan de rechtmatigheid van toeslagen kan worden vastgesteld.
De gewenste transparantie voor vraagouders wordt geborgd in de eisen die worden gesteld aan het contract tussen de houder van het gastouderbureau en de vraagouder. Gastouderbureaus zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht om ouders volledig inzicht te bieden in de kosten die het bureau in rekening brengt voor de eigen dienstverlening (de uitvoeringskosten). Dit is geborgd in artikel 1.56, vierde lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en nader uitgewerkt in artikel 11b van de Regeling Wet kinderopvang. In het laatstgenoemde artikel is bepaald dat het gastouderbureau in de schriftelijke overeenkomsten met vraagouders inzicht geeft in de uitvoeringskosten die het bureau in rekening brengt en in de kosten van de gastouderopvang zelf.
In de onderliggende regelgeving is bovendien de controle geborgd op deze nieuwe eis aan gastouderbureaus. In het toetsingskader dat de GGD hanteert, is bepaald dat de inspecteur controleert of het gastouderbureau in de schriftelijke overeenkomst met de vraagouder «duidelijk laat zien welk deel van het betaalde bedrag naar het gastouderbureau gaat en welk deel van het betaalde bedrag naar de gastouder gaat» (Toetsingskader Gastouderbureaus, 2.1. informatie voor vraagouders).
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat voldoende is geborgd dat gastouderbureaus ouders inzicht bieden in de uitvoeringskosten die zij in rekening brengen. Op de vraag of ouders voldoende in staat zijn om te kiezen, kom ik terug in het antwoord op vraag 5.
Op welke wijze geeft u invulling aan de toezegging dat de regering de bemiddelingskosten zorgvuldig zal monitoren? Kunt u toelichten wat het totale bedrag aan – en begeleidingskosten is dat door alle gastouderbureaus in Nederland samen aan ouders wordt doorberekend? Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de daadwerkelijk gemaakte kosten en de reële bijdrage aan de kwaliteit van de gastouderopvang? En welke verschillen zijn er in de tarieven die in rekening worden gebracht?
Een inventarisatie van de tarieven die de tien grootste gastouderbureaus2 hanteren voor de eigen dienstverlening, maakt duidelijk dat deze tarieven variëren van € 37,50 per maand tot € 85 per maand voor het eerste kind. De tarieven voor tweede en volgende kinderen zijn lager. Daarmee kan een grove schatting worden gemaakt van het totale bedrag dat gastouderbureaus in rekening brengen aan bemiddelingskosten. Dit is circa € 80 mln per jaar. Uitgaande van deze schatting komt ongeveer 84% van de omzet in de gastouderopvang ten goede aan gastouders en wordt ongeveer 16% van de omzet in rekening gebracht voor bemiddelingskosten.
De diensten die deze gastouderbureaus hiervoor verrichten, variëren, maar zij moeten in ieder geval voldoen aan de wettelijke verplichte eisen waarop door de GGD wordt gecontroleerd (o.m. risico-inventarisatie, kassiersfunctie, intakegesprekken met ouders en gastouders, koppelingsgesprekken voor elke nieuwe koppeling tussen ouder en gastouder, twee huisbezoeken per jaar, jaarlijkse voortgangsgesprek met de gastouder, jaarlijkse evaluatiegesprek met de ouder3).
Een aantal gastouderbureaus vervult in aanvulling hierop extra diensten, zoals bijvoorbeeld opleidingsprogramma’s voor gastouders, gegarandeerde vervanging bij ziekte van de gastouder en hulp bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. De gastouderbureaus verrichten deze diensten voor ca 55 000 gastouders en ca 65 000 vraagouders.
Op welke wijze en via welke website kunnen ouders zich informeren over de (verschillen in) tarieven en dienstverlening van gastouderbureaus? Welke stappen gaat u zetten om de informatie over de omvang van de bemiddelingskosten voor ouders beter toegankelijk te maken?
Ouders kunnen via het Landelijk Register Kinderopvang traceren welke gastouderbureaus actief zijn in de eigen regio en vervolgens de websites van deze gastouderbureaus met elkaar vergelijken. Zij kunnen ook een offerte of nadere informatie opvragen bij specifieke gastouderbureaus en deze informatie met elkaar vergelijken.
Een inventarisatie van de internetsites van de tien grootste gastouderbureaus in Nederland leert dat acht van deze tien bureaus hun tarieven op hun site hebben vermeld. De mate waarin deze gastouderbureaus via hun sites informatie verstrekken over hun dienstverlening, is wisselend.
Ik ben van mening dat de vergelijkbaarheid van de informatie op deze sites over de tarieven nog kan worden verbeterd. Ik steun daarom de ontwikkeling van de Kinderopvangkaart waartoe BOinK het initiatief heeft genomen. De gastouderbureaus zullen in de loop van 2011 worden gevraagd om informatie hiervoor aan te leveren. De verwachting is dat het nog drie jaar zal duren voordat de Kinderopvangkaart een goede landelijke dekking heeft (zie ook antwoorden op Kamervragen nr. 1 524, vergaderjaar 2010–2011).
Kunt u toelichten in hoeverre de keuzevrijheid van ouders ten aanzien van gastouderbureaus wordt belemmerd door lange opzegtermijnen en boeteclausules, waarmee ouders te maken kunnen krijgen als zij willen overstappen naar een gastouderbureau?
Als ouders worden geconfronteerd met onredelijke opzegtermijnen of boeteclausules zullen zij dit als belemmering ervaren. Opzegtermijnen en/of boeteclausules zijn niet ongebruikelijk in zakelijke overeenkomsten en zijn bovendien niet bij voorbaat onredelijk als een van beide partijen, zoals in dit geval het gastouderbureau, moet (voor)investeren om het overeengekomene te kunnen leveren. In de kinderopvang is gekozen voor marktwerking. Dat betekent dat gastouderbureaus die onredelijk lange opzegtermijnen of onredelijk hoge boeteclausules hanteren, zich uit de markt zullen prijzen. Er is pas reden tot zorg als er niets te kiezen valt, omdat een te groot aantal gastouderbureaus onredelijke termijnen of boetes hanteert. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit het geval is.
Niettemin vind ik het van belang dat marktpartijen voldoende initiatieven tonen om hierin regulerend op te treden. Wat dat betreft ben ik verheugd dat de brancheorganisaties te kennen hebben gegeven dat zij naar verwachting nog deze zomer, onder begeleiding van de Coördinatiegroep Zelfreguleringoverleg van de SER, zullen starten met het ontwikkelen van Algemene Voorwaarden voor gastouderbureaus. Dergelijke voorwaarden zijn er al voor de kinderdagverblijven en de buitenschoolse opvang. In deze laatste voorwaarden, die door de brancheorganisaties verplicht worden opgelegd aan hun leden, wordt een maximale opzegtermijn genoemd van twee maanden.
In algemene zin is hier nog van belang dat de keuzevrijheid in de gastouderopvang relatief hoog is. Er zijn in Nederland ca. 700 gastouderbureaus, waarvan een fors aantal bureaus landelijk actief is.
Houdt u nog steeds vol, dat het op dit moment niet nodig is om een maximum te stellen aan de bemiddelingskosten die gastouderbureaus in rekening brengen?
Ja. De Wet kinderopvang is erop gebaseerd dat vraagouders vrijheid van keuze hebben in een aanbod van private aanbieders. De tarieven die gastouderbureaus berekenen zijn daarom in beginsel een zaak van de bureaus zelf. De inventarisatie onder de tien grootste gastouderbureaus, gecombineerd met het feit dat volledige transparantie van de uitvoeringskosten pas vanaf 1 januari 2010 verplicht is, geven op dit moment geen aanleiding tot het nemen van zo’n vergaande stap. Daar komt bij dat de branche zelf nog stappen neemt tot verdere zelfregulering en dat het lastig zal zijn de hoogte en grondslag van dit maximum zo te kiezen, dat dit geen ongewilde effecten oproept.
In het wetgevingsoverleg van 22 november 2010 heb ik toegezegd uw Kamer na de zomer van dit jaar te informeren over mijn visie op marktwerking in de kinderopvang, mede op basis van door het Centraal Planbureau te verrichten onderzoek naar de borging van de publieke belangen in de kinderopvang. Ik zal hierbij ook ingaan op bovenstaande thematiek.
Hulp bij GHB-verslaving (partydrug) |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorg van het Trimbos-instituut omtrent de tekortschietende hulp bij GHB-verslaving? Deelt u de constatering dat qua capaciteit er tekorten zijn?1
Uit een inventarisatie van de hulpvraag bij verslavingszorginstellingen voor behandeling van GHB-verslaving is gebleken dat dergelijke behandelingen vooral voorkomen in West-Brabant, Friesland, omgeving Zutphen, de kop van Noord-Holland, de stad Groningen en Zuidoost Drenthe.
De wachtlijstproblematiek doet zich lang niet bij alle verslavingszorginstellingen voor, maar met name in Brabant en Noord- Nederland. Deze problematiek geldt alleen voor de klinische detoxificatiefase.
Mede gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het detoxificatieproces als onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw detoxificatieprotocol voor GHB-verslaving. Doel daarvan is het realiseren van een adequaat protocol waarmee elke verslavingszorginstelling dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving succesvol kan hanteren. Daardoor kan de behandelcapaciteit worden uitgebreid.
Hoe reageert u op de opmerkingen over de behandelmethoden rond GHB? Is er voldoende expertise voorhanden voor het specifiek behandelen van GHB-verslavingen? Hoe wilt u deze kennis verspreiden en bevorderen?
In aanvulling op het antwoord bij vraag 1 kan ik u melden dat alle verslavingszorginstellingen ten behoeve van de ontwikkeling van een adequaat detoxificatieprotocol participeren in een multicenteronderzoek. Deze instellingen zullen het ontwikkelde protocol ook gaan toepassen. Bovendien is het protocol beschikbaar voor GGZ-instellingen.
Hoe wilt u de informatievoorziening over de werking van GHB, het herkennen van GHB en hulp bij verslaving opvoeren, met name in het uitgaansleven?
De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en waarschuwt voor de gevaren van dit middel. Zo heeft Trimbos de site www.drugsenuitgaan.nl voor jongeren die uitgaan en de site www.drugsinfo.nl voor het algemene publiek. Ook de instellingen voor verslavingszorg waarschuwen voor de gevaren met folders en sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl van Brijder. De afdelingen verslavingspreventie besteden in hun voorlichting en cursussen aan jongeren, ouders en intermediairen ook aandacht aan GHB. Soms worden peers ingezet bij jongerenactiviteiten.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol- en drugsinfolijn en de chatservice.
Daarnaast bevat het voorlichtingsprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs een lespakket over uitgaansdrugs waaronder GHB.
Hiermee wordt mijns inziens voldoende gedaan aan informatievoorziening.
Informatievoorziening kent ook een keerzijde.
Een overkill aan informatie kan ongewenste effecten veroorzaken. Media-aandacht en informatievoorziening kunnen er ook toe leiden dat de nieuwsgierigheid van jongeren wordt aangewakkerd en de experimenteerdrift van thrillseekers wordt bevorderd.
De windmolen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de gemiddelde netto-opbrengst is van een windmolen in Nederland, als het gaat om het opwekken van energie (hierbij rekening houdend met efficiencyverliezen in het totale elektriciteitssysteem die voortvloeien uit de noodzaak tot het aanhouden van een back-up capaciteit)?
Uit CBS-cijfers voor 2009 is af te leiden dat de directe elektriciteitsproductie van windmolens 2,06 miljoen kWh per MW opgesteld vermogen was, ofwel voor dat jaar gemiddeld 2,32 miljoen kWh per windturbine. Het aanhouden van back-upcapaciteit heeft zelf geen energiebehoefte en leidt daarom niet tot efficiëntieverliezen. Elektriciteitscentrales hebben een lagere efficiëntie als zij op deellast draaien. Er zijn diverse redenen waarom elektriciteitscentrales in deellast draaien, het variabele windaanbod is er een van. De netto bijdrage van windenergie, uitgedrukt in vermeden primaire energie of CO2-reductie, is daardoor lager dan de bruto bijdrage. Een kwantificering van dit gegeven is te vinden in het rapport van de TU-Delft «De regelbaarheid van elektriciteitscentrales», dat in 2009 in opdracht van de minister van Economische zaken is opgesteld. Het verschil bedraagt hooguit enkele procenten van de bruto windbijdrage. Er is hierover eerder informatie gegeven in het antwoord op vraag 2 van schriftelijke vragen over windenergie van december 2009 (vergaderjaar 2009–2010, aanhangselnummer 1574).
Kunt u aangeven wat de jaarlijkse onderhoudskosten zijn om een gemiddelde windmolen in bedrijf te houden?
ECN/KEMA rapporteerden in het rapport «Eindadvies basisbedragen 2010» in het kader van de SDE-regeling een waarde van 1,1 €ct/kWh voor de variabele onderhoudskosten. Daarbovenop komt een jaarlijks terugkerende kostenpost van 25,8 €/kW (ofwel ca. 1,2 €ct/kWh) voor onder andere verzekeringen, OZB en grondkosten.
Is naar uw mening de productie en installatie van een windmolen milieuvriendelijk? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ja, de productie en installatie van een windmolen is milieuvriendelijk. Uit wetenschappelijke literatuur1 blijkt dat een windturbine bij goed ontwerp binnen enkele maanden tot een jaar al net zo veel elektriciteit kan produceren als dat er energie nodig was voor de productie en installatie. Gedurende zijn leven produceert een windturbine 20 tot 30 keer zoveel energie als voor de productie en installatie nodig was.
Recycling van materialen van oude windturbines heeft tot nu toe weinig gespeeld, ook omdat veel oude Nederlandse turbines tot nu toe in zijn geheel werden hergebruikt in vooral Oost-Europa. Afbraak met materiaalrecycling zal de komende jaren belangrijker worden. In het algemeen kan hierover worden opgemerkt dat de meeste materialen van windturbines (ijzer en kunststoffen) voor hergebruik in aanmerking zullen komen.
Kunt u aangeven hoeveel dieren (zoals vogels) er jaarlijks door windmolens gewond raken of om het leven komen?
Naar de schadelijke effecten van windmolens op dieren, vooral vogels is in Nederland en in diverse andere landen in de loop van de tijd veel onderzoek gedaan. Het slachtofferaspect is daarbij het meest genoemd.
In 2008 heeft Alterra (onderdeel van de Wageningse Universiteit) in opdracht van het toenmalige ministerie van LNV een literatuurstudie verricht met als titel «Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke aspecten van windturbines op land», waarin de beschikbare kennis is samengebracht. Het Alterra-rapport nr. 1780 is via www.alterra.wur.nl te downloaden en concentreert zich op vogels en vleermuizen.
Uit deze studie blijkt dat windturbines aanvaringsslachtoffers kunnen maken en bovendien kunnen leiden tot «verstoring»en «barrière-werking».
Omdat vogels onder andere bescherming genieten op grond van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet, is bij het realiseren van windparken van belang vooraf voldoende rekening te houden met deze effecten. Voor het verkrijgen van een ontheffing of vergunning moet namelijk voldaan worden aan een aantal strikte voorwaarden uit genoemde wetgeving.
De gevonden effecten per soort en per locatie (lijken te) verschillen. Dit heeft ondermeer te maken met de ligging van vogeltrekroutes. Ook dat maakt vooraf planspecifiek onderzoek nodig. De gekozen opstelling van de turbines in een park is bijvoorbeeld eveneens van invloed op het aantal slachtoffers.
Gemiddeld genomen worden per windturbine maar kleine aantallen slachtoffers gevonden. Middelgrote turbines vergen in onze contreien ongeveer 0,06 tot 0,11 slachtoffers per dag. Dit soort aantallen uitgedrukt per kilometer windpark met middelgrote windturbines zijn vergelijkbaar met de aantallen slachtoffers per kilometer drukke verkeersweg, aldus het genoemde Alterrarapport.
Over aantallen van gewonde vogels zijn geen gegevens beschikbaar, wel is onderzoek gedaan naar typen verwondingen.
Kunt u aangeven wanneer volgens u het zogeheten «break even» punt zal worden bereikt met windmolens, dus dat er geen subsidie meer nodig is?
De productiekosten voor windenergie liggen volgens berekeningen van ECN momenteel tussen de 7 €ct/kWh aan de kust tot 11 €ct/kWh in het binnenland. ECN verwacht dat windenergie in de kustgebieden in Nederland ruim vóór 2020 rendabel zal zijn. Het exacte break even-punt hangt af van de ontwikkeling van elektriciteitsprijs, kolen- en aardgasprijzen, grondstofprijzen en krapte op de windturbinemarkt.
De verering van een zelfmoordterroriste door UNRWA |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Klopt het, dat de VN-organisatie United Nations Relief and Works Agency (UNRWA) een Palestijnse zelfmoordterroriste vereert door een voetbaltoernooi in een UNRWA-jeugdcentrum naar haar te vernoemen?1
Het bericht «UNRWA youth center names football tournament after first Palestinian female suicide bomber Wafa Idris» is bekend.
Dit bericht is onjuist. UNRWA heeft daarom direct een persverklaring uitgegeven waarin het de beschuldiging weerlegt. UNRWA runt al meer dan tien jaar geen jongerencentra meer in de West Bank. Tijdens het voetbaltoernooi is de naam van UNRWA in het logo gebruikt. Dit heeft de organisatie van het voetbaltoernooi echter ongeautoriseerd gedaan. UNRWA heeft de organisatie hier op aangesproken en verzocht het logo te verwijderen.
Is het tevens waar dat de zogenaamde Palestijnse Autoriteit deze zelfmoordterroriste regelmatig presenteert als held en rolmodel voor jongeren door plaatsen en evenementen naar haar te vernoemen?
Nee, de Palestijnse Autoriteit en de President veroordelen individuele terroristische acties altijd direct en scherp.
Zo ja, wilt u dan met kracht aan UNRWA en de Palestijnse Autoriteit duidelijk maken dat Nederland niet gediend is van verheerlijking van terroristen en geen financiële of andere steun kan geven aan organisaties die zich daar mee inlaten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Een ongelijk speelveld over de incassomarkt |
|
Gerard Schouw (D66), Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Weet u dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)1 van mening is dat er sprake is van een ongelijke toegang tot de incassomarkt, nu incassobureaus worden geblokkeerd om via een aandelenverhouding toegang te verkrijgen tot inkomsten uit het ambtelijke traject, terwijl gerechtsdeurwaarders wel incassotrajecten kunnen en mogen aanbieden?
Ja, de brief van de NMa van 28 januari 2011 aan de Commissie Onafhankelijkheid.
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie verzocht om een nadere reactie op uw brief met uw standpunt; Kunt u dat nadere standpunt over de goedkeuring van de Verordening Onafhankelijkheid waar de vast commissie voor Veiligheid en Justitie om heeft gevraagd inmiddels bekend maken?
Ja, gelijktijdig met deze antwoorden heb ik de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie per brief nader geïnformeerd.
Hoe valt de mening van de NMa te rijmen met de goedkeuring die u van Justitie op 20 mei 2010 is verleend aan de wijzigingen in de Verordening Onafhankelijkheid, nu deze wijzigingen feitelijk een participatieverbod inhouden voor concurrenten van gerechtsdeurwaarders?
Bedoelde verordening houdt een participatieverbod voor opdrachtgevers van gerechtsdeurwaarders in. Bij het verlenen van de goedkeuring is onder meer getoetst of de marktwerking niet onnodig wordt beperkt. Hoewel de marktwerking als gevolg van deze maatregel beperkt wordt, is deze maatregel ter waarborging van de vereiste onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder door de toenmalige Minister van Justitie als noodzakelijk beoordeeld.
Heeft u bij het verlenen van goedkeuring aan de Verordening niet getoetst op een mogelijke beperking van de marktwerking?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze mening van de NMa zich tot uw standpunt dat er geen sprake is van een oneigenlijke concurrentie door gerechtsdeurwaarders op de incassomarkt?3
Gerechtsdeurwaarders verrichten van oudsher incassowerkzaamheden als nevenwerkzaamheid. Deze werkzaamheden liggen in het verlengde van hun ambtelijke werkzaamheden. Zoals in voornoemde brief aan de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie aangegeven en nader toegelicht zijn bepaalde nevenwerkzaamheden, waaronder incasso en procesvertegenwoordiging, door de wetgever in zijn algemeenheid aangemerkt als verenigbaar met de ambtelijke taken van de gerechtsdeurwaarder en niet schadelijk voor de goede en onafhankelijke vervulling van het ambt (zie artikel 20, derde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet). Daarbij dient te worden opgemerkt dat gerechtsdeurwaarders ook voor incassowerkzaamheden gebonden zijn aan strenge beroepsregels en het wettelijk geregeld toezicht en tuchtrecht, terwijl incassobureaus dat niet zijn.
Vreest u dat de voorgenomen regulering van de tarieven voor buitengerechtelijke incasso het door de NMa gesignaleerde ongelijke speelveld op de incassomarkt nog verder kan verstoren?4
Nee. De maximering van de buitengerechtelijke incassotarieven is ten eerste een wettelijke codificatie van hetgeen reeds lange tijd geldend recht was op grond van rechterlijke beleidsregels (het zogenaamde rapport Voorwerk II opgesteld door het Landelijk Overleg Kantonrechters). Ten tweede valt niet in te zien hoe de regels uit dat rapport Voorwerk II en de daarop voortbouwende regels uit het wetsvoorstel kunnen leiden tot een verstoring van de marktverhoudingen. De kern is immers dat uitsluitend de buitenproportioneel hoge incassotarieven niet in rekening mogen worden gebracht. Het bij wet tegengaan van onredelijk hoge incassotarieven geldt voor alle partijen – of het nu een gerechtsdeurwaarder is die deze wil hanteren of een incassobureau of een particuliere schuldeiser – en zorgt naar mijn mening dan ook niet voor een verstoring van een gelijk speelveld op de incassomarkt.
Deelt u de mening dat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) haar verordenende bevoegdheid feitelijk in strijd met de Gerechtsdeurwaarderwet gebruikt om de mededinging te beperken voor marktpartijen die net als gerechtsdeurwaarders actief zijn op de markt voor incassodiensten, zoals incassobureaus, advocaten en juridische adviseurs?
Nee. De KBvG heeft in lijn met de aanbevelingen van de Commissie Evaluatie Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders en het kabinetstandpunt daarop (TK 2009–2010, 32 123VI, nr. 64) en conform de Gerechtsdeurwaarderswet gehandeld.
Welke maatregelen overweegt u om te nemen aan de situatie een einde te maken dat de gerechtsdeurwaarder, naast het verkregen wettelijk monopolie, ook het aansluitende commerciële traject, namelijk het minnelijk traject voorafgaand aan het ambtelijk traject, mag aanbieden en die de NMa in bovengenoemde brief «ongebruikelijk en onwenselijk» noemt?
Ik overweeg geen maatregelen om gerechtsdeurwaarders te verbieden naast de aan hen toebedeelde ambtelijke werkzaamheden ook niet-ambtelijke werkzaamheden, zoals incasso, te verrichten.
Betrokkenheid van de UNRWA bij het verheerlijken van een zelfmoordterrorist |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UNRWA youth center names football tournament after first Palestinian female suicide bomber Wafa Idris»?1
Het bericht «UNRWA youth center names football tournament after first Palestinian female suicide bomber Wafa Idris» is bekend.
Dit bericht is onjuist. UNRWA heeft daarom direct een persverklaring uitgegeven waarin het de beschuldiging weerlegt. UNRWA runt al meer dan tien jaar geen jongerencentra meer in de West Bank. Tijdens het voetbaltoernooi is de naam van UNRWA in het logo gebruikt. Dit heeft de organisatie van het voetbaltoernooi echter ongeautoriseerd gedaan. UNRWA heeft de organisatie hier op aangesproken en verzocht het logo te verwijderen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een VN-organisatie als UNRWA2 hiermee een bijdrage levert aan de verheerlijking en de legitimatie van het zelfmoordterrorisme?
UNRWA levert geen bijdrage aan «de verheerlijking en de legitimatie van het zelfmoordterrorisme».
Is het u bekend of het al vaker is voorgekomen dat UNRWA met dergelijke zaken geassocieerd wordt?
Organisaties als Palestian Media Watch hebben UNRWA eerder geassocieerd met deze praktijken. Ook deze aantijgingen bleken ongefundeerd.
Bent u bereid om de Commissioner-Generaal van UNRWA hier op aan te spreken aangezien Nederland één van de grote donateurs is van deze organisatie?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Bent u van mening dat wanneer UNRWA vaker geassocieerd wordt met het verheerlijken van zelfmoordterrorisme dit consequenties zou moeten hebben voor de Nederlandse steun aan UNRWA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Nieuwe pathogenen in genetisch gemanipuleerde gewassen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe ziektekiem door gebruik glyfosaat»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dr. Huber, waarin hij nieuwe pathogenen identificeert in sojameel en maïs die via genetische manipulatie resistent zijn gemaakt tegen het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat, als ook in de magen en placenta’s van varkens die dit als voer hebben gekregen?
Voor zover mij bekend heeft dr. Huber geen onderzoek verricht en is er ook geen wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd waaruit blijkt dat er een nieuw pathogeen is geïdentificeerd in gg-gewassen die tolerant zijn voor het herbicide Roundup. Op internet is een brief geplaatst van dr. Huber, emeritus hoogleraar aan de Purdue University, aan het Amerikaanse ministerie van landbouw (USDA). In deze brief meldt dr. Huber dat onderzoekers hem op de hoogte hebben gebracht van de ontdekking van een pathogeen. Dit pathogeen zou in relatief hogere concentraties aanwezig zijn in Roundup Ready soja en maïs. In de brief wordt geen causaal verband aangetoond tussen de aanwezigheid van Roundup of gg–gewassen en risico’s voor de gezondheid van planten of dieren.2
Gelet op bovenstaande zie ik geen aanleiding om een (tijdelijk) verbod op het gebruik of de import van Roundup Ready gewassen in te stellen. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldige risicobeoordeling van Roundup en de Roundup Ready gg-gewassen die op dit moment zijn toegelaten tot de Europese markt. Mochten nieuwe wetenschappelijke gegevens wijzen op mogelijk onbekende risico’s, dan zal de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) deze gegevens nader bestuderen en zonodig een aanvullende risicobeoordeling van Roundup en Roundup Ready gg-gewassen uitvoeren.
Inmiddels heeft europarlementariër K. Liotard vragen aan de Europese Commissie gesteld over dit onderwerp. Als het antwoord van de Europese Commissie nieuwe informatie bevat dan zal ik u hierover informeren.
Hoe beoordeelt u de conclusie van plantenpatholoog Dr. Huber dat het bestrijdingsmiddel RoundUp, en genetisch gemanipuleerde gewassen die resistent gemaakt zijn voor dit middel, leiden tot ziekte bij dieren en planten en mogelijk ook bij mensen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een nieuw pathogeen is ontdekt, en dat deze ontdekking serieus onderzocht zal moeten worden, en dat tevens in de tussentijd er een standstill moet komen in het gebruik van RoundupReady gewassen, zeker wanneer deze door dieren -en vervolgens door mensen- geconsumeerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er op dit moment gewerkt aan de validering van de conclusies van Dr. Huber? Bent u bereid een onmiddellijk verbod in te stellen op de importen en het gebruik van RoundupReady gewassen en RoundUp zelf, totdat onomstotelijk vaststaat of deze wel of niet een bedreiging vormen voor de volks- en diergezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Het afkeuren van de begroting van Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat het College financieel toezicht (CFT) de aangepaste begroting van Sint Maarten heeft afgekeurd?1
Ja, in de brief van 3 maart aan de RMR concludeert het Cft dat er naar het oordeel van het Cft geen sprake is van een sluitende begroting in de zin van de Rijkswet.
Is het waar dat het CFT de Rijksministerraad heeft verzocht beleidsregels vast te stellen als onderdeel van het pakket aan maatregelen om de begroting van 2011 op orde te krijgen?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u invulling gaat geven aan dit verzoek?
Vlak voor de besprekingen tussen het Cft en Sint Maarten eind februari heeft Sint Maarten mij een brief gestuurd waarin het de positie van Sint Maarten in de besprekingen toelichtte. Toen in de tweede week van maart duidelijk werd dat Sint Maarten de afspraken met het Cft alsnog afwees heb ik Sint Maarten een antwoordbrief gestuurd waarin ik ondermeer concludeerde dat Sint Maarten nog geen vastgestelde begroting heeft voor 2011 en zich derhalve in een situatie bevindt waar artikel 14 van de Rijkswet van toepassing is. Aangezien Sint Maarten volgens lid 4 van datzelfde artikel vervolgens twee weken de tijd had om hierop een reactie te geven heb ik Sint Maarten in die brief gevraagd dat te doen zodat het standpunt van Sint Maarten meegenomen kon worden tijdens de bespreking van de situatie in de RMR van 1 april.
Is u ook verzocht om een algemene dan wel een bijzondere aanwijzing te geven? Zo ja, hebt u het voornemen daaraan gehoor te geven en wat houden deze aanwijzingen in? Zo nee, waarom bent u niet van plan dergelijke aanwijzingen te geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2109)
Op welke wijze zal het pakket aan maatregelen ook een goede voorbereiding en uitvoering voor de begroting van 2012 en verdere jaren waarborgen?
Het gaat er vooralsnog eerst om dat het pakket aan maatregelen wordt ingezet ten dienste van de begroting 2011. Indien gehanteerd zal dat bijdragen aan de totstandkoming van de begroting 2012.
Wordt er een speciale commissie ingesteld om te monitoren of de afspraken om de begroting van Sint Maarten op orde te krijgen na worden gekomen? Zo ja, wat zijn de exacte taken van deze commissie? Zo nee, waarom wordt deze niet ingesteld?
Sint Maarten heeft in zijn brief van 11 maart aan het Cft en zijn brief van 30 maart aan mijn adres aangegeven een monitoringscommissie te willen instellen die de eigen ministerraad zal informeren over de voortgang in het proces om tot een structureel sluitende begroting te komen.
Bent u het met het CFT eens dat het opnemen van te hoge inkomsten en het aanspreken van financiële reserves zonder dat er bekend is hoeveel financiële reserves Sint Maarten eigenlijk heeft, onverantwoord is? Betekent dit dat er in dit geval sprake is van onbehoorlijk bestuur op Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Ik ga af op het oordeel van het Cft. Het is van belang uit te gaan van een actuele, prudente en goed-onderbouwde groeiprognose en financiële reserves kunnen alleen worden ingezet om tijdelijke gaten te vullen als er geen verplichtingen tegenover staan. Inkomstenramingen dienen altijd gebaseerd te zijn op onder andere de laatst bekend zijnde economische groeiprognose. Daarbij heeft het Cft bij de berekening de groeiprognose gebruikt zoals die begin dit jaar door de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten is gepubliceerd.
Zoals ik in het antwoord op de eerste vraag van het lid van Raak heb aangegeven is het nu zaak dat het Cft voldoende inzicht krijgt in de vermogenspositie van zowel de overheid van Sint Maarten als ook de aan haar gelieerde overheidsNV’s en –stichtingen, ten einde te kunnen bepalen in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van reserves. De MP van Sint Maarten heeft mij aangegeven deze informatie aan het Cft te zullen geven. Pas dan kan het Cft een gewogen oordeel geven, waarop ik mij verder zal baseren. Ik zou dus op dit moment niet willen spreken van onbehoorlijk bestuur.
Wat is uw opvatting over het feit dat de minister van Financiën van Sint Maarten heeft aangekondigd «oplossingen te zoeken» om snel het afgesproken bedrag voor de begroting 2011, te weten NAF 416 miljoen, te verhogen naar NAF 461 miljoen?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en het antwoord op uw vraag 7.
Deelt u de constatering van het CFT dat het bedrag van NAF 461 miljoen onverantwoord is omdat het bedrag is gebaseerd op te ambitieuze groeimodellen van de economie van Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de 1e vraag van het lid van Raak en het antwoord op uw vraag 7.
Deelt u de mening van het CFT dat, ondanks het feit dat Sint Maarten al maanden bezig is met het opstellen van een degelijke begroting, het op orde brengen van de begroting met het pakket aan maatregelen in maximaal vier weken gaat lukken?
Aangezien het kabinet van Sint Maarten niet instemt met het afgesproken pakket maatregelen is deze vraag achterhaald.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de minister van Financiën van Sint Maarten dat hij vindt dat er geen financieel toezicht hoort te zijn als er geen sprake is van schuldsanering door Nederland? Hoeveel geld is er in het kader van de schuldsanering specifiek naar Sint Maarten gegaan?
Zie het antwoord op de 2e vraag van het lid van Raak.
De aanzwellende onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Turkije |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Why is Turkey Arresting Journalists?»1, «Turkey – journalists arrests chills free speech»2 en «Two journalists sentenced to more than seven years in prison for covering banned demonstration»?3
Ja.
Is het waar dat het Turkse regime op 3 maart 2011 zeven journalisten en twee schrijvers heeft laten arresteren? Zo ja, op welke rechtsgrond zijn die arrestaties verricht en hoe beoordeelt u die?
Genoemde journalisten en schrijvers zijn aangehouden in het kader van een breder justitieel onderzoek naar de zogenaamde «Ergenekon»-zaak; een vermeende samenzwering van onder meer Turkse generaals, journalisten, schrijvers en academici gericht op destabilisering van democratische instituties, waaronder de regering-Erdoğan. Het Kabinet gaat niet in op individuele tenlasteleggingen. Wel volgt Nederland, samen met de Europese Commissie en overige EU-lidstaten, deze ontwikkelingen op de voet. Het uitgangspunt daarbij is dat alle verdachten in Turkije op een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang moeten kunnen rekenen.
Deelt u de veronderstelling van Times-correspondent Pelin Turgut, dat de arrestatie van Nedim Sener en Ahmet Sik verband houdt met hun kritiek op de machtspositie in de Turkse staat van Fethullah Gülen, leider van de naar hem vernoemde extremistische islamitische beweging?4
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Turkse journalisten de heren Vedat Yilidiz en Lokman Dayan, op 24 februari 2011 door de Turkse rechter werden veroordeeld tot een celstraf van zeven jaar plus elf maanden, vanwege het lidmaatschap van een «illegale organisatie» en vanwege het in 2008 participeren in een verboden demonstratie? Zo ja, op welke rechtsgrond berusten deze vonnissen en hoe beoordeelt u deze (zowel ten principale als waar het gaat om proportionaliteit)?
De journalisten Yildiz en Dayan zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en elf maanden in totaal. Deze straf bestaat uit drie componenten: zes jaar en drie maanden voor vermeend lidmaatschap van de PKK, tien maanden voor het verspreiden van «PKK-propaganda» en 15 maanden vanwege het schenden van de Wet op Publieke bijeenkomsten. De Anti-terreurwet vormt de rechtsgrond van dit vonnis. De advocaat heeft aangegeven tegen de uitspraak in beroep te gaan.
In Turkije hebben zich de afgelopen jaren positieve en negatieve ontwikkelingen voorgedaan. Zo hebben er aanzienlijk minder vervolgingen op basis van artikel 301 van het Turkse strafrecht plaatsgevonden. Op basis van andere wetsartikelen (met name artikel 2855 en 2886 van het Wetboek van Strafrecht) is echter sprake van een toenemend aantal vervolgingen. Dit baart het Kabinet zorgen. In aanvulling hierop, staan de media in Turkije onder druk doordat websites worden verboden en er sprake is van zelfcensuur onder journalisten.
Is het waar dat de heren Yilidiz en Dayan bovendien zijn veroordeeld tot tien maanden gevangenis vanwege «het verspreiden van propaganda voor een vijandige organisatie»? Zo ja, op welke rechtsgrond berusten deze vonnissen en hoe beoordeelt u deze (zowel ten principale als waar het gaat om proportionaliteit)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe typeert u de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u het islamistische Turkse regime aangesproken op bovengenoemde en andere door dat regime getroffen maatregelen die de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid verder onderdrukken?
Het Kabinet spreekt de Turkse regering, zowel bilateraal als via de EU, voortdurend aan op implementatie van de Kopenhagen-criteria, waarvan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid integraal onderdeel uitmaken. Onlangs heb ik dit nog gedaan tijdens mijn bezoek aan Ankara op 2 februari jl.
Deelt u de mening dat Turkije nooit en te nimmer lid mag worden van de Europese Unie?
Zolang niet aan alle toetredingscriteria voldaan is, kan Turkije geen lid van de EU worden. Dit standpunt is ook in mijn contacten met de Turkse regering uitgedragen.
Aanvallen van moslims op christenen in Ethiopië |
|
Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over recente agressie van moslims tegen christenen in Ethiopië?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat christenen in Ethiopië het doelwit zijn van fysiek geweld en brandstichtingen door moslims?
In Ethiopië is doorgaans sprake van grote religieuze tolerantie. Gewelddadigheden tussen religieuze groepen komen vrijwel nooit voor. Tijdens de recente aanvallen in de Jimma zone (360 km ten westen van de hoofdstad Addis Abeba) zijn echter christenen doelwit geworden van fysiek geweld en brandstichting door moslims – naar verluidt nadat eerstgenoemden de moslims zouden hebben geprovoceerd. Een soortgelijk incident heeft in dit gebied vijf jaar geleden ook plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het internationaal patroon (naast Ethiopië ook in Egypte, Pakistan, Palestijns gebied, Somalië2) van agressie van aanhangers van de islam tegen christenen ook vraagt om een internationale reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
In genoemde landen vinden helaas gewelddadige incidenten plaats tegen religieuze minderheden. De oorzaken daarvoor zijn per geval anders, variërend van spanningen tussen religieuze groepen onderling tot discriminatie van overheidswege en eenzijdige terreurdaden. In reactie op de recente geweldsincidenten en discriminatie van christenen en andere religieuze minderheden in de genoemde landen heeft Nederland de afgelopen periode een voortrekkersol genomen. Specifiek op aandringen van Nederland heeft de VN Speciale Rapporteur voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging onlangs de EU lidstaten geadviseerd hoe godsdienstvrijheid beter te beschermen.
Daarnaast wordt in de Raadconclusies, die op 21 februari jl. door de Raad van EU ministers van Buitenlandse Zaken werden aangenomen, mede op aandringen van Nederland aandacht gevraagd voor de positie van christenen en andere religieuzegroepen die slachtoffer zijn geworden van recent geweld.
Voorts heb ik, in reactie op de recente geweldsincidenten en discriminatie van religieuze minderheden in diverse landen, op 16 maart jl. een gesprek gehad met een groep in Nederland gevestigde geestelijke leiders van religieuze gemeenschappen uit verschillende landen, waaronder een afgevaardigde van de Ethiopische Evangelistische Kerk.
Bent u bereid dit aan de orde te stellen in de 16e vergadering van de VN Mensenrechtenraad en daar adequate maatregelen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
In mijn toespraak tot de 16e Mensenrechtenraad op 1 maart jl. heb ik aangegeven dat godsdienstvrijheid voor Nederland prioritair is. In de Raad werd ook, mede op aandringen van Nederland, een succesvol EU-side event over godsdienstvrijheid en geweld tegen religieuze minderheden georganiseerd. Daarnaast zet Nederland in op aanname van een krachtige EU-resolutie over dit onderwerp.
Wilt u bij de Ethiopische regering aandringen op doeltreffende bescherming van mensen tegen agressie door islamieten? Zo nee, waarom niet?
De Ethiopische autoriteiten nemen uitingen van religieuze intolerantie zeer serieus en hebben ook in dit geval adequaat opgetreden. De regering heeft in dit geval gezorgd voor politiebescherming en in het desbetreffende gebied is het inmiddels rustig. Ik zie derhalve op dit moment geen noodzaak om bij de Ethiopische regering aan te dringen op extra bescherming.
De moord op minister Shanbaz Bhatti |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de moord op de minister van Religieuze Minderheden van Pakistan, de heer Shanbaz Bhatti, op woensdag 2 maart 2011?1
Ja.
Wij zijn geschokt door deze moord. Het is na de moord op gouverneur van Punjab, Salman Taseer, de tweede politieke moord op een moedig politicus in Pakistan in korte tijd. Minister Bhatti was een uitgesproken voorvechter voor de rechten van minderheden. Zijn dood is een verlies voor Pakistan en voor degenen die opkomen voor mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.2
Wat is uw oordeel over de Pakistaanse wetgeving aangaande godslastering en het effect daarvan op de religieuze minderheden in Pakistan in het bijzonder?
De Pakistaanse blasfemiewetgeving stelt onder meer belediging van de profeet Mohammed strafbaar en voorziet bij veroordeling in de mogelijkheid van de doodstraf. Wij zijn kritisch over deze wet en wijzen uiteraard de doodstraf af. Overigens is uitvoering van doodvonnissen in Pakistan de laatste jaren niet voorgekomen.
Hoewel ook moslims kunnen worden aangeklaagd, zijn beschuldigingen relatief vaak gericht tegen de christelijke minderheid. Bij de blasfemieaanklachten is in veel gevallen sprake van valse beschuldigingen.
Bent u bereid de pilot godsdienstvrijheid uit te breiden naar Pakistan om daar meer tolerantie te creëren tussen de verschillende religieuze groeperingen? Zo nee, waarom niet?
De pilot godsdienstvrijheid, die momenteel loopt in India, China, Egypte, Eritrea en Kazachstan loopt medio 2011 af. De Kamer zal te zijner tijd een brief ontvangen met de resultaten alsook een evaluatie van de pilot. De intentie bestaat om de pilot daarna uit te breiden met tien landen, en Pakistan aan de groep landen toe te voegen.
Op welk wijze wilt u op Europees en internationaal niveau het onderwerp respect voor religieuze minderheden aan de orde stellen? Bent u van mening dat dit een speerpunt zou moeten worden in de mensenrechtendialoog met Pakistan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Nederland stelt respect voor religieuze minderheden in Pakistan zowel bilateraal als in Europees verband regelmatig aan de orde. In de mensenrechtendialoog met Pakistan is dit onderwerp reeds een speerpunt. Nederland uit steevast de zorgen over discriminatie en geweld tegen christelijke en andere religieuze minderheden, waaronder de Ahmadiyaah.
De Nederlandse Ambassade in Islamabad onderhield goede contacten met minister Bhatti en voert regelmatig gesprekken met mensenrechtenactivisten, politici en vertegenwoordigers van minderheidsgroepen. De Nederlandse ambassadeur was op 4 maart jl. aanwezig bij de kerkdienst ter nagedachtenis van minister Bhatti, waarbij ook premier Gilani en andere prominente Pakistaanse politici aanwezig waren.
Verbindt u aan deze moord consequenties voor de (ontwikkelings)relatie met Pakistan? Zo ja, welke?
In de Ministerraad van 18 maart jl. is overeenstemming bereikt over de nieuwe lijst met partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking. Pakistan komt daar niet langer op voor. Wij verwijzen u gaarne naar de «Focusbrief ontwikkelingssamenwerking» van dezelfde datum. Op het gebied van vrede, veiligheid en stabiliteit zal Nederland overigens voorlopig nog wel fondsen beschikbaar blijven stellen. Het besluit Pakistan van de partnerlandenlijst af te halen, heeft geen relatie met de moord op minister Bhatti.
Handhaving door waterpolitie, Rijkswaterstaat en Inspectie Verkeer en Waterstaat van de Binnenvaartwet |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoofd Waterpolitie «Zorgen om veiligheid na overdracht controles»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de overgang van handhavingstaken van de Dienst Waterpolitie naar de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) en Rijkswaterstaat (RWS) heeft geleid tot meer efficiency?
De opbouw van deze bestuurlijke handhavingscapaciteit binnen IenM is een groeiproces. Op 1 januari 2010 is de bestuurlijke boete voor de handhaving van de Binnenvaartwet in werking getreden en afgelopen jaar zijn hiermee de eerste ervaringen opgedaan. Daarom is het op dit moment nog te vroeg hierover concrete uitspraken te doen. In het IVW-jaarverslag over 2011 zal ik u nader berichten over de gevraagde efficiency.
In lijn met het kabinetsbeleid inzake sanctiestelsels is in de beroepsbinnenvaart gekozen voor de bestuurlijke handhaving omdat sprake is van een stevige en bestendige relatie tussen de overheid en een duidelijk afgebakende doelgroep. Ondanks dat het merendeel van de overtredingen bestuurlijk zal worden afgedaan, is strafrechterlijk optreden in een beperkt aantal gevallen aan de orde indien overtredingen gevaar opleveren voor de openbare veiligheid (bijv. ernstige overtreding van de vaar- en rusttijden). Met de bestuurlijke boete ontstaat een breder palet van in te zetten handhavingsinstrumenten, waarmee alle handhavingspartners het toezicht zo efficiënt mogelijk inrichten. Door gericht te kiezen uit dit brede palet aan instrumenten zetten de IVW en RWS nu al minder capaciteit in dan in het verleden door de politie te water is gedaan.
Blijft er door de verschuiving van taken wel voldoende nautische kennis bij de Waterpolitie?
De nautische kennis is voldoende geborgd. Ondanks de verschuiving van strafrechtelijke naar bestuursrechtelijke handhaving in de Binnenvaartwet is strafrechtelijk optreden door de politie te water immers nog steeds aan de orde indien overtredingen gevaar opleveren voor de openbare veiligheid. Bovendien is tussen de IVW en de politie te water afgesproken dat de politie in het kader van haar opsporingstaak tevens controleert op de naleving van de voorschriften over vaar-, rusttijden en bemanningssamenstelling. Indien sprake is van een overtreding die zich leent voor bestuursrechtelijke afdoening, stelt de politie te water een proces verbaal van bevindingen op en stuurt die aan de IVW. Op basis hiervan kan de IVW een bestuurlijke boete opleggen.
Ook zijn er naast de Binnenvaartwet tal van andere relevante wetten, zoals de Scheepvaartverkeerswet, die strafrechtelijk worden gehandhaafd waardoor de nautische kennis bij de politie te water eveneens is geborgd.
Krijgt de Waterpolitie zo wel voldoende informatie over de scheepvaart om haar taken in de criminaliteitsbestrijding te kunnen uitvoeren?
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Is het waar dat u weer flink in de net opgetuigde handhavingsdienst bij de IVW en RWS (ongeveer 16%) gaat snijden?
Nee, dat besluit is niet genomen. Uiteraard treft de bezuinigingstaakstelling van het kabinet ook mijn departement. Over de precieze invulling daarvan moet nog worden besloten.
Het naleeftekort in de Binnenvaartwet – met name de vaar- en rusttijden – bedraagt ongeveer 50%. De huidige handhavingsinspanning is gericht op vermindering van dit tekort en vindt voornamelijk plaats door middel van varende inspecties. Het aantal varende inspecties zal in de eindsituatie wel significant lager zijn dan het aantal dat in de achterliggende periode door de politie te water is gerealiseerd. Deze reductie is mogelijk door vernieuwing van het toezicht, waarbij de IVW en RWS het toezicht op een moderne, effectieve en efficiënte manier zullen uitvoeren met minimale toezichtlasten. Bij deze vernieuwing geldt het uitgangspunt «vertrouwen, tenzij» in combinatie met de onderliggende risicoselectiesystemen. Nieuwe instrumenten worden daarbij ingezet. De mogelijkheden van een ruimer gebruik van digitale informatie – o.m. voor de handhaving van de meldingsplicht en de vaar- en rusttijden – worden op dit moment nader onderzocht. Daarnaast wordt systeemtoezicht ingezet indien bedrijven de veiligheid adequaat borgen waardoor intensief producttoezicht overbodig is. Zo zullen in de tank- en containervaart na een uitgebreid vooronderzoek handhavingsconvenanten af worden gesloten met grotere ondernemingen die in staat blijken risico’s goed te beheersen en de naleving van relevante wet- en regelgeving te monitoren. Het doel is in 2011 met 5 tot 10 bedrijven convenanten af te sluiten.
Hoeveel boeterapporten Binnenvaartwet zijn er in het overgangsjaar 2010 door de Dienst Waterpolitie en de Rivierpolitie Rotterdam opgemaakt en hoeveel daarvan hebben uiteindelijk geleid tot een boete?
In 2010 zijn in totaal 715 boeterapporten ontvangen. De politie te water heeft daarvan 617 boeterapporten aangezegd (het KLPD: 484 en de Zeehavenpolitie: 133). Hiervan zijn 63 boetes daadwerkelijk opgelegd (het KLPD: 38 en de Zeehavenpolitie: 25).
Bent u bekend met het feit dat veel boeterapporten door de IVW op grond van kwaliteitseisen zijn afgekeurd?
Ja, dat is mij bekend. Om de kwaliteit van boeterapporten verder te verbeteren is ook binnen IenM een aantal maatregelen getroffen, waaronder een extra collegiale toets op de kwaliteit hiervan.
Klopt het dat de IVW de richtlijnen in 2010 diverse keren heeft gewijzigd en desondanks boeterapporten die niet aan de eisen voldeden niet heeft teruggestuurd naar de Waterpolitie om tekortkomingen aan te passen?
Nee. De basis voor de oplegging van de bestuurlijke boete – de zogenaamde boetecatalogus als onderdeel van de Binnenvaartregeling en de instructie voor de handhavers – is in 2010 niet veranderd. Enkele onvolkomenheden in de boetecatalogus zijn in de loop van 2010 onderkend en hebben geleid tot een aangepaste boetecatalogus, die per 1 januari 2011 van kracht is geworden. Boeterapporten van de politie te water zijn teruggestuurd nadat deze over een periode zijn verzameld om inzicht te krijgen in de wijze waarop de rapporten worden afgedaan en hierover nadere afspraken te maken.
Is het waar dat de Dienst Waterpolitie en de Rivierpolitie Rotterdam in november daarom hebben besloten met onmiddellijke ingang te stoppen met de bestuurlijke handhaving van de Binnenvaartwet? Zo ja, bent u hierover geïnformeerd en welke acties hebt u vervolgens ondernomen?
Ja, dat is mij bekend dat de politie te water met ingang van november 2010 is gestopt met bestuurlijk toezicht omdat de boetecatalogus onvolkomenheden vertoonde. Dit heeft geleid tot een aangepaste regeling die per 1 januari 2011 in werking is getreden (zie vraag 8).
Deelt u de mening dat deze werkwijze de geloofwaardigheid van de handhavende diensten op het spel zet?
Die mening deel ik niet. De opbouw van de bestuurlijke handhavingscapaciteit binnen IenM is immers een groeiproces. Naast de verbeteringen die reeds zijn doorgevoerd, zullen de havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam in de loop van dit jaar starten met de bestuurlijke handhaving, waarover momenteel nadere afspraken worden gemaakt. Met de provincies Groningen, Overijssel en Friesland zullen voorts ook afspraken worden gemaakt over de uitvoering van bestuurlijke handhaving. In samenhang met de modernisering van het toezicht – zie antwoord op vraag 5 – ben ik van mening dat de bestuurlijke handhaving voldoende geborgd is.
Deelt u de zorgen van het hoofd van de Waterpolitie over de gevolgen van de verschuiving van de handhaving van de vaar- en rusttijden en de bemanningssterkte voor de veiligheid op het water? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Gezien de huidige inzet (zie vraag 3), de voorgenomen modernisering van de handhaving (zie vraag 5) en de aanvullende afspraken met andere handhavingspartners (zie vraag 10) deel ik die zorg niet.
Het gebrek aan informatie over het gebrek aan informatie over interpretatie en toepasiing van het EU-US TFTP Agreement |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het inspectierapport over Europol door de Joint Supervisory Body?12
Ja.
Weet u dat de bevindingen en de evaluatie van de Joint Supervisory Body door Europol zijn geclassificeerd als «EU Secret»?
Ja.
Deelt u de mening van de Joint Supervisory Body dat het onmogelijk is te bepalen of Europol zich aan het EU-US TFTP3 houdt op basis van de beschikbare informatie?
Zoals ik heb gemeld tijdens het Algemeen Overleg terrorismebestrijding op 10 maart jongstleden, beschik ik op dit moment alleen over de publieke versie van het rapport van de Joint Supervisory Body en niet over de onderliggende, vertrouwelijke versie die aan Europol is gezonden. Daardoor kan ik hierop niet inhoudelijk reageren.
Overigens zijn op 17 maart jongstleden de uitkomsten gepubliceerd van de onder de TFTP-overeenkomst afgesproken review over de eerste zes maanden van de overeenkomst. De review concludeert dat Europol alle relevante bepalingen uit de overeenkomst op een juiste wijze heeft geïmplementeerd, inclusief de bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens. Verder worden er aanbevelingen gedaan voor een verdere verbetering van de tenuitvoerlegging, onder andere op het gebied van transparantie en de verificatie van Amerikaanse verzoeken om informatie. In zijn reactie heeft de directeur van Europol aangegeven dat reeds een aanvang is gemaakt met het doen van aanpassingen naar aanleiding van deze aanbevelingen.
Deelt u de mening dat er voor een daadwerkelijke beoordeling van de toepassing van het EU- US-TFTP Akkoord volledige en onconditionele toegang nodig is tot alle documenten?4
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op de op 25 februari jongstleden gestelde vragen (in het bijzonder vragen 2 en 3) over de interpretatie en toepassing van het EU-US TFTP Agreement.
Zult u er bij Europol op aandringen het niveau van classificatie te verlagen zodat alle informatie en documenten aangaande het EU-US-TFTP Akkoord beschikbaar wordt voor het Europees Parlement?
De classificatie van documenten binnen Europol over dit onderwerp is primair een interne aangelegenheid van deze organisatie, en in het geval van documenten die van een derde afkomstig zijn tevens van die derde. EU-regelgeving biedt in beginsel de mogelijkheid tot verstrekking van gerubriceerde informatie van Europol aan het Europees Parlement. Het bepalen van de mogelijkheden daaromtrent ten aanzien van de onderhavige documenten is een kwestie tussen het Europees Parlement en Europol (en mogelijk de Verenigde Staten als betrokken derde). Het Europees Parlement heeft zelf mogelijkheden om hierover in overleg met Europol te treden. Ik zie hierin voor mij geen rol weggelegd.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat er op de korst mogelijke termijn een Europees systeem op Europees grondgebied komt dat bankgegevens filtert alvorens deze gegevens naar de Verenigde Staten te sturen? Deelt u de mening dat in het licht van deze nieuwe informatie en ontwikkelingen zo'n Europees filtersysteem op Europees grondgebied absoluut noodzakelijk is om de privacy van de burgers te kunnen waarborgen?
Bij de goedkeuring van de TFTP-overeenkomst vorig jaar is afgesproken dat de Europese Commissie uiterlijk op 1 augustus 2011 een studie zal afronden naar de haalbaarheid van een EU TFTP. Nederland ziet met belangstelling uit naar de uitkomst van deze studie, die in volle gang is, en streeft ernaar daarbij een actieve rol te spelen. Het eindbeeld van een EU TFTP als alternatief voor het huidige TFTP spreekt mij in beginsel aan als een logisch vervolg op de tussenstap die de huidige TFTP-overeenkomst vormt, uiteraard onder voorbehoud van de concrete invulling van een dergelijk systeem.
De eventuele uitzetting van een Somalische ex-moslim |
|
Hans Spekman (PvdA), Tofik Dibi (GL), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de grondwet van Somaliland?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat volgens de grondwet in Somaliland geen bepaling of wet in tegenspraak mag zijn met de sharia en dat de grondwet in artikel 33 expliciet stelt dat de sharia niet accepteert dat een moslim zijn of haar geloof herroept?
Ja. Deze informatie blijkt ook uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van september 2010. Een moslim kan geen afstand doen van zijn of haar geloof en niet-moslims mogen in vrijheid hun geloof belijden.
Bent u bekend met het feit dat de sharia de doodstraf stelt op geloofsafval?
Uit het ambtsbericht blijkt niet dat in Somaliland de doodstraf staat op geloofsafval.
Kunt u aangeven wat uw beleid is ten aanzien van afvallige moslims die afkomstig zijn uit landen waar de sharia van kracht is?
In het algemene beleid is neergelegd dat vervolging om reden van godsdienst zich op verschillende manieren kan voordoen, zoals het totale verbod op godsdienstuitoefening en godsdienstonderwijs en ernstig discriminerende maatregelen tegen personen van een bepaalde godsdienstige overtuiging. Teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning moeten beperkingen op het recht een godsdienst te belijden dusdanig streng zijn, dat het leven als gevolg van de overtuiging in het land van herkomst daardoor ernstig wordt belemmerd.Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden (zie Vc C 2/2.7).
Afhankelijk van de situatie en de wet- en regelgeving in een land en de toepassing daarvan, kan bijzonder beleid worden neergelegd in landgebonden asielbeleid.
Bent u, nu u in uw antwoord op de eerdere vragen over een op handen zijnde uitzetting van een Somaliër stelt dat niet-moslims in vrijheid hun geloof mogen belijden, van mening dat dit ook geldt voor een ex-moslim die zijn christelijk geloof in vrijheid wil belijden?2 Zo ja, waarop baseert u uw mening?
In de beschikking noch in de uitspraak van de rechtbank is overwogen dat van betrokkene verlangd wordt dat hij bij terugkeer zijn geloof in stilte belijdt. Wel is ter zitting als feitelijke constatering door de pleiter naar voren gebracht dat betrokkene in de vele jaren dat hij als Christen in Somalië leefde als gevolg hiervan geen problemen heeft ervaren en dat dit niet zal veranderen wanneer betrokkene bij terugkeer het belijden van zijn geloof voortzet op dezelfde wijze. Daarmee is niet bedoeld om aan te geven dat dit, als beleidsuitgangspunt, ook van betrokkene wordt gevraagd, maar enkel als feitelijke waarneming op grond van het individuele dossier. Wat de consequentie zou zijn indien de autoriteiten op de hoogte zouden zijn van de christelijke geloofsovertuiging van een Somalische vreemdeling is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Dit zal steeds individueel beoordeeld moeten worden op grond van de specifieke omstandigheden van het geval. In onderhavige casus is geoordeeld dat van vluchtelingschap of dreigende schending van artikel 3 EVRM geen sprake is, hetgeen ook door de uitspraak van de rechter wordt bevestigd.
Bent u van mening dat, indien de autoriteiten in Somaliland op de hoogte zijn van de overgang van deze Somaliër naar het christendom, hij nog altijd in vrijheid zijn christelijk geloof kan belijden? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt in de Vreemdelingencirculaire dat van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, niet verlangd wordt dat zij deze verborgen houden en tot artikel 18 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden(EVRM), waarin het recht beschreven staat om van geloof te veranderen en het geloof te uiten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waarop u uw stelling baseert dat er op de website van Compass Direct over Somalië geen informatie is aangetroffen over de situatie in Somaliland, terwijl er op die website ten minste twee berichten te vinden zijn over christenvervolging in Somaliland?3
De artikelen die u aanhaalt zijn gepubliceerd in 2009. Zoals gezegd zijn in de beschikbare openbare bronnen inzake het jaar 2010 geen berichten over incidenten aangetroffen waarbij christenen uit Noord-Somalië (Somaliland en Puntland) als slachtoffer betrokken waren.
Bent u bekend met het bericht: «IND: Christen kan terug naar Somalië»?4
Ja.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zoals weergegeven in het bericht, heeft betoogd dat de in die zaak aangedragen voorbeelden van vervolging situaties betroffen van bekeerlingen die het christelijk geloof actief uitdroegen en dat dat niet wil zeggen dat deze man problemen hoeft te ondervinden als hij zijn geloof in stilte belijdt? Zo nee, kunt u aangeven wat wel de exacte tekst van de procesvertegenwoordiger van de IND was in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het uitzetbeleid ten aanzien van afvallige moslims naar landen waar de sharia van kracht is terughoudend en uiterst zorgvuldig toe te passen? Zo ja, op welke wijze geeft u hier invulling aan?
In de toelatingsprocedure wordt zorgvuldig beoordeeld of een asielzoeker te vrezen heeft voor vervolging of risico loopt op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer. Indien de aanvraag is afgewezen en geoordeeld is dat de persoon dergelijke risico’s niet loopt, is terugkeer aan de orde. Ik zie daarom ook geen aanleiding het uitzetbeleid aan te passen.
Bent u bereid het besluit ten aanzien van deze Somalische ex-moslim te heroverwegen, aangezien het terugsturen naar Somalië zijn leven in groot gevaar brengt?
Gezien het bovenstaande deel ik uw mening dat betrokkene te vrezen heeft voor zijn leven bij terugkeer naar Somaliland niet. Daarom zie ik geen aanleiding om mijn oordeel in deze zaak te herzien.
Een onderzoek waaruit blijkt dat jaarlijks 180 miljoen euro kan worden bespaard op de begroting van het Europees Parlement |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek «A tale of two cities» dat op 10 februari 2011 gepubliceerd werd door een van de vicevoorzitters van het Europees Parlement, dhr. McMillan-Scott?1
Deelt u de mening van de Britse regering dat hier sprake is van «een enorme en onnodige verspilling van geld en middelen»?2
Onder verwijzing naar de uitspraak van Eurocommissaris Begrotingszaken, Lewandowski, dat de Europese instellingen er in tijden van schaarste niet aan ontkomen zelf ook te bezuinigen3, bent u van mening dat het instellen van één vergaderplek voor het Europees Parlement hieraan een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren, en bent u bereid dit in het kader van de herziening van de Financiële Perspectieven aan de orde te stellen?
Nu uit het onderzoek van dhr. McMillan-Scott blijkt dat een ruime meerderheid van de leden van het Europees Parlement (88%) voorstander is van één vergaderplek voor het Parlement, in Brussel en tevens blijkt dat de EP-leden van mening zijn dat Straatsburg moet kunnen rekenen op een gelijkwaardig alternatief, bent u bereid dit nieuwe gegeven aan te grijpen om, zoals afgesproken in het regeerakkoord, in bilaterale contacten en binnen de Europese Raad te pleiten voor Brussel als enige vergaderlocatie van het Europees Parlement en te zoeken naar een gelijkwaardig alternatief voor Straatsburg?
Deelt u de mening dat bij het zoeken naar een geloofwaardige oplossing voor het «Straatsburg-probleem», er gerechtvaardigde aandacht moet zijn voor tegemoetkoming van Frankrijk dat, om voor haar moverende redenen, vasthoudt aan de in het verdrag opgenomen dubbele vergaderplaats?