Het gegeven dat seksueel geweld tegen vrouwen in Congo veel vaker voorkomt dan tot dusver werd aangenomen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het American Journal of Public Health waaruit blijkt dat in Congo meer verkrachtingen voorkomen dan waar ook ter wereld?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze cijfers 26 keer zo hoog zijn als de statistieken van de VN over seksueel geweld tegen vrouwen in Congo?
Het onderzoek bevestigt opnieuw dat seksueel geweld in de Democratische Republiek van de Congo (DRC) helaas zeer veel voorkomt. Het is in de DRC moeilijk om aan betrouwbare gegevens te komen maar het algemene beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, is zorgwekkend.
Kunt u aangeven welke door Nederland gefinancierde activiteiten/projecten bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld tegen vrouwen in Congo? Zijn er specifieke NGO’s, die Nederland financiert, die bijdragen aan het tegengaan van seksueel geweld in Congo?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan de strijd tegen seksueel geweld in de DRC. Zo financiert de Nederlandse ambassade onder andere de volgende projecten op dit gebied:
Daarnaast ondersteunt Nederland het zogenaamde Pooled Fund, het gezamenlijke humanitaire noodhulpfonds voor de DRC (2010: euro 3,5 mln.; 2011: 4 mln.). Een belangrijk deel van dit noodhulpfonds wordt besteed aan activiteiten ter bescherming van burgers, waaronder projecten gericht op de opvang van verkrachte vrouwen, hun medische behandeling en sociale en economische re-integratie.
Tenslotte draagt Nederland bij aan de VN-strategie voor de bestrijding van seksueel geweld in de DRC (2,7 mln. USD 2009–2011). Deze strategie beoogt onder andere het bieden van bescherming aan burgers, en in het bijzonder aan vrouwen, en het vervolgen van daders van seksueel geweld. Ook worden het Congolese leger en vredestroepen getraind met als doel seksueel geweld te voorkomen.
Kunt u aangeven of deze projecten in gevaar komen, gezien uw voornemen om Congo van de landenlijst te halen? Zo ja, wat zijn de precieze gevolgen van uw wijziging in beleid?
De DRC gaat van de landenlijst. Dit betekent dat een aantal aan de ambassade te Kinshasa gedelegeerde fondsen niet langer beschikbaar zal zijn voor de DRC. Zoals aangekondigd in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart jl. blijven centrale middelen beschikbaar, ook als de DRC niet meer op de landenlijst staat. Daarmee zal Nederland humanitaire hulp blijven verlenen en activiteiten blijven ondersteunen gericht op mensenrechten en bestrijding van seksueel geweld, maar ook op wederopbouw en regionale stabiliteit.
Deelt u de mening dat er maatregelen getroffen moeten worden om deze vorm van terreur en geweld een halt toe te roepen? Zo ja, op welke wijze gaat u, bilateraal dan wel in EU verband, hier gehoor aan geven?
Zoals het onderzoek van het American Journal of Public Health bevestigt, gaat het hierbij om een problematiek die wijdverspreid is en niet eenvoudig is op te lossen. Een duurzame oplossing zal onder meer gevonden moeten worden in het stabiliseren van het oosten van de DRC. Dat betekent het herstellen van de rechtsstaat en het gezag van de centrale overheid; het trainen van leger en politie en het vervolgen van daders. De Congolese overheid, de VN, de EU en individuele lidstaten hebben hierbij elk een rol te spelen.
De bredere inzet van Nederland in de DRC is dan ook gericht op het bevorderen van vrede en stabiliteit. Nederland en de EU voeren hierover een intensieve dialoog met de Congolese autoriteiten. Ook heeft Nederland bijgedragen aan het versterken van de Congolese militaire rechtspraak in de strijd tegen straffeloosheid. Zo heeft Nederland eind vorig jaar door het faciliteren van getuigenverhoren de vervolging mogelijk gemaakt van drie hoge officieren uit het Congolese leger voor het begaan van mensenrechtenschendingen, waaronder verkrachtingen. In februari van dit jaar veroordeelde een militaire rechtbank in een vergelijkbare zaak een officier van het Congolese leger tot twintig jaar gevangenisstraf voor het aanzetten tot een massaverkrachting. Met deze eerste veroordeling van een hoge officier voor een dergelijk vergrijp werd de trend van straffeloosheid doorbroken.
Kunt u aangeven of u bereid bent middelen beschikbaar te stellen om vrouwen in Congo te helpen indien zij slachtoffer worden van seksueel geweld? Indien niet, waarom niet?
Uit bovenstaande mag blijken dat Nederland inderdaad middelen beschikbaar stelt om slachtoffers van seksueel geweld te helpen en dat ook in de toekomst zal blijven doen.
Het ontbreken van een restitutieregeling voor de strippenkaart |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de informatie dat reizigers, die nog in het bezit zijn van een geldige (gedeeltelijk gebruikte) strippenkaart, geen enkele mogelijkheid hebben om geld terug te krijgen voor hun aangeschafte strippenkaart wanneer een vervoersregio met uw toestemming besluit om diezelfde geldige strippenkaart (nationaal vervoersbewijs) ongeldig te verklaren?1
Ja. Op elke strippenkaart staat dat deze kaart zijn geldigheid verliest na invoering van de OV-chipkaart. Op die strippenkaart wordt verwezen naar de berichtgeving van de vervoerders of naar www.ov-chipkaart.nl. Overigens hebben strippenkaarten altijd al een verloopdatum gehad. Ze zijn geldig tot één jaar na de volgende tariefstijging. Sinds jaar en dag staat dit vermeldt op iedere strippenkaart. Daarnaast staat op iedere strippenkaart ook dat er nooit restitutie wordt verleend.
Klopt de informatie dat in vervoersregio’s vaak tot tien dagen voor het ongeldig verklaren van de strippenkaart (oftewel het uitzetten NVB) er nog gewoon onbeperkt strippenkaarten gekocht kunnen worden? Zo ja, is het dan niet bijzonder klantonvriendelijk dat er geen enkele vorm van restitutie mogelijk is?
De verkoop van strippenkaarten stopt ongeveer 10 dagen voor het uitzetten van de strippenkaarten. Ongeveer 6 tot 8 weken voor de uitzetdatum begint de communicatie dat de strippenkaarten na een bepaalde datum niet meer geldig zijn. Enkele maanden daarvoor is de chipkaartapparatuur aangezet en is bekend dat de strippenkaart op termijn gaat verdwijnen. Het uitzetten van de strippenkaarten hoeft dus voor de reizigers niet als een verrassing te komen.
Kunt u aangeven hoeveel strippenkaarten ongeldig worden verklaard zonder dat er een mogelijkheid is tot restitutie en hoe groot is de gezamenlijke waarde van die strippenkaarten? Indien u niet over deze cijfers beschikt; kunt u een onderbouwde schatting maken?
Nee dat is niet bekend. Gemiddeld genomen koopt een reiziger die met een 15 strippenkaarten voltarief reist 1,5 strippenkaart per maand. Omdat de communicatie twee maanden voor het uitzetten start, heeft de reiziger in het algemeen genomen dus de tijd om de strippenkaart op te gebruiken. Daarnaast voeren verschillende overheden acties om niet opgebruikte strippenkaart in te leveren voor een goed doel of voor korting op attracties.
Acht u het wenselijk dat mensen die eerlijk betaald hebben voor een strippenkaart straks buiten hun schuld om al hun overgebleven strippen in de prullenbak moeten gooien en daarmee (een gedeelte van) hun aankoopbedrag moeten zien verdampen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3
Deelt u de opvatting dat het ongeldig verklaren van de strippenkaart zonder enige vorm van restitutie gelijk staat aan het bestelen van de reiziger aangezien zij een wettig betaalmiddel dachten te hebben aangeschaft, dat mede door uw toedoen ongeldig wordt verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
Bent u bereid alsnog te zorgen voor een landelijke restitutieregeling voor (gedeeltelijk gebruikte) strippenkaarten? Zo ja, kunt u toezeggen om dit te regelen voordat er in een (nieuwe) vervoersregio daadwerkelijk wordt overgegaan tot het ongeldig verklaren van de strippenkaart? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen met al dat geld dat u in uw zak steekt van deze (gedeeltelijk) niet gebruikte strippenkaarten? Gaat u dit geld uitbetalen aan vervoersbedrijven en waarom zouden zij recht hebben op dat geld?
Een landelijke restitutieregeling ligt niet voor de hand. De opbrengsten van een verkochte strippenkaart worden op het moment van aankoop verdeeld over de vervoerders waar de strippenkaart zal worden gebruikt. Dit is gebeurd met sleutels die zijn vastgesteld na een landelijk onderzoek naar het gebruik van strippenkaarten (WROOV). Van strippenkaarten die in het bezit van reizigers zijn, kan niet worden achterhaald wie de opbrengsten van deze kaart heeft ontvangen.
Kunt u, gezien het belang van de reiziger, en gezien de waslijst van regio’s die u helaas toestemming zult geven voor het afschaffen van de strippenkaart, deze vragen beantwoorden vóór 19 mei 2011 (datum voor regio’s Haaglanden en Zuid-Holland)?
Het is helaas net niet haalbaar gebleken de vragen vóór 19 mei 2011 te beantwoorden.
Gaten in de Voetbalwet |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meldplicht Ajaxfans mislukt weer»1 en dat daardoor drie relschoppers met een meldplicht via de voorzieningenrechter alsnog toegang hebben gekregen tot de bekerfinale van afgelopen zondag?
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis laat zien dat er nog gaten in de Voetbalwet zitten en dat deze gaten zo snel mogelijk worden gedicht, bijvoorbeeld door een stadionverbod te laten gelden voor alle stadions in Nederland, in plaats van alleen voor het stadion in de stad waar het verbod is uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van personen, die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoringen een leidende rol gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere ordeverstoring bestaat. De burgemeester kan een gebiedsverbod opleggen aan een persoon. Dit gebied is aan te wijzen binnen de gemeente en kan ook rondom het stadion zijn. Daaraan heeft de voorzieningenrechter geen enkele afbreuk gedaan. Van een lacune in de wet is derhalve ook geen sprake. De toewijzing van de voorlopige voorziening was gelegen in de – naar het oordeel van de voorzieningenrechter – mogelijk onvoldoende feitelijke grondslag voor en mogelijk onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van de besluiten.
Naast het toepassen van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast door de burgemeester, kan binnen het betaald voetbal door de KNVB een stadionverbod worden opgelegd op basis van de Standaardvoorwaarden van de KNVB dan wel op grond van een door een betaaldvoetbalorganisatie (hierna: bvo) vooraf aan de KNVB afgegeven volmacht om het zogeheten «huisrecht» van de bvo’s toe te passen. Het stadionverbod van de KNVB heeft derhalve een civielrechtelijk karakter.
Zowel een bvo als het OM kunnen bij de KNVB melding doen van een supporter die zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Standaardvoorwaarden van de KNVB of voetbalgerelateerd wangedrag. Indien de melding voldoende aanknopingspunten bevat gaat de KNVB in beginsel over tot oplegging van een landelijk stadionverbod.
Deelt u de mening dat de Engelse Voetbalwet een groot succes is, mede omdat die vele malen strenger is dan de Nederlandse? Zo nee, hoe verklaart u het dan dat het hooliganisme in de Engelse stadions, zonder clubcardregelingen en verplichte combireizen, tot het verleden behoort?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I). Ik wil deze evaluatie afwachten voordat ik uitspraken doe over de Engelse voetbalwet.
Bent u bereid de Nederlandse Voetbalwet naast de Engelse te leggen en de alsdan te vinden zwaktes in de Nederlandse Voetbalwet te repareren met in de Engelse Voetbalwet te vinden maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stichting Zorggroep Charim |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brandbrief van de heer en mevrouw S. die op 11 april jl. per e-mail aan u is verzonden?1
Ik heb de heer S. geantwoord dat ik waardeer dat hij zijn signalen uitvoerig heeft kenbaar gemaakt bij de zorginstelling. Hier wordt immers de zorg verleend, dus zal ook hier actie ondernomen moeten worden. Ook heb ik de heer S. laten weten dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de zorgverlening in de Charim zorggroep in het algemeen en De Amandelhof in het bijzonder momenteel uitvoerig onderzoekt, dat de in zijn e-mail beschreven onderwerpen daarbij aan de orde komen, en dat de IGZ mij nauwkeurig op de hoogte houdt over de situatie in De Amandelhof en over de voortgang van het onderzoek. Ten slotte heb ik aangegeven, mede gelet op mijn intensieve contacten met de IGZ inzake deze casus, niet in te kunnen gaan op het verzoek van de heer S. tot een onderhoud met hem en zijn echtgenote ter nadere toelichting van zijn signalen.
Wordt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek gedaan naar de melding van mishandeling van bewoners door een medewerker? Zo ja, wordt de betreffende medewerker lopende het onderzoek op non-actief gesteld? Zo nee, waarom niet?
De IGZ onderzoekt zeven meldingen omtrent valincidenten. Bij één van deze meldingen is sprake van agressie. In de context van de melding is hier onderzoek naar gedaan. De IGZ is niet degene die medewerkers op non-actief stelt, dat is een keuze die bij de bestuurder ligt.
Bent u van mening dat Stichting Zorggroep Charim adequaat heeft gereageerd op de klachten van de familie S. inzake de zorg voor hun ernstig zieke vader? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb zowel van de heer S. als van Charim informatie ontvangen over deze situatie. Ik vind het moeilijk om te beoordelen of de organisatie adequaat heeft gereageerd. Dit valt ook niet onder mijn verantwoordelijkheid. Als men klachten heeft over de kwaliteit van zorg, is het normaal dat men dit kenbaar maakt bij de klachtencommissie van de betreffende organisatie. Mocht men hierin niet een bevredigend antwoord vinden, kan men zich wenden tot de Regionale Klachtencommissie. Ik hoop dat beide partijen elkaar vinden en gezamenlijk tot een oplossing kunnen komen.
Keurt u het goed dat deze zorgorganisatie doormiddel van een kort geding heeft geprobeerd de familie de toegang tot het verpleeghuis en hun vader te ontzeggen? Wat zegt dit over de cultuur binnen deze organisatie?
Ik vind de inzet van een kort geding om daarmee familieleden de toegang tot een zorginstelling te proberen te ontzeggen een symptoom van een situatie waarbij partijen zich kennelijk zo diep in de eigen stellingen hebben ingegraven dat geen «normaal» overleg meer mogelijk is, en daarmee verdrietig stemmend. Soms kan dit middel echter als ultimum remedium noodzakelijk zijn ter bescherming van de cliënten en/of de medewerkers binnen de organisatie.
Overigens heb ik uit informatie van Charim vernomen dat het geenszins het voornemen was om middels het kort geding mevrouw S. te beletten om voor haar vader te kunnen blijven zorgen.
Is het waar dat het verpleeghuisgedeelte van de locatie Amandelhof sinds de opening in 2001 niet over een geldige gebruiksvergunning beschikt? Zo ja, vindt u dit verantwoord? Zo nee, per wanneer is dit in orde gemaakt?
Volgens informatie van Charim heeft de gemeente Zeist op 25 juni 2001 een gebruiksvergunning afgegeven voor De Amandelhof. Recent zijn nog aangepaste tekeningen behorende bij de gebruiksvergunning naar de brandweer opgestuurd. In september 2010 heeft de brandweer op locatie controle uitgevoerd. Naar aanleiding van de uitkomst hiervan is in overleg met gemeente en brandweer een plan van aanpak opgesteld voor aanpassing van de brandveiligheidsvoorzieningen. Charim heeft aangegeven reeds bezig te zijn met de uitvoering van het plan van aanpak.
Wat is uw oordeel over het feit dat gedurende een periode van tien jaar niet bij de gemeente Zeist en de brandweer bekend was dat Amandelhof beschikte over twee psychogeriatrische afdelingen met niet-zelfredzame bewoners?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke wijze Stichting Zorggroep Charim de gevaarlijke situatie bij locatie Amandelhof oplost en gehoor geeft aan de handhavende maatregelen van de gemeente Zeist?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat diverse door de brandweer geconstateerde gebreken met betrekking tot de (brand)veiligheid onopgemerkt zijn gebleven door de VROM-Inspectie? Wat is hierover uw oordeel?
De VROM-inspectie doet momenteel onderzoek naar de brandveiligheid in de zorg. Zij gaan steekproefsgewijs langs zorginstellingen om te controleren hoe de brandveiligheid geregeld is. Of Zorggroep Charim, en meer specifiek de locatie De Amandelhof, in de steekproef is meegenomen, is mij niet bekend. Ik kan dus geen oordeel geven.
Is het waar dat er in de nachtelijke uren slechts twee medewerkers zijn op 185 bewoners? Zo nee, wat is de werkelijke personeelsbezetting en vindt u deze verantwoord? Zo ja, op welke wijze grijpt u in?
Bij het inspectiebezoek van oktober 2010 scoorde dit onderwerp hoog risico. Hier bij staat niet specifiek gerapporteerd over de nachtsituatie maar over het aantal cliënten per EVV. In het follow-up inspectiebezoek op 31 maart 2011 is alleen navraag gedaan naar het aantal cliënten per EVV. Dat was inmiddels verbeterd. Het inspectieoordeel was «gering risico». Ook bij een volgend inspectiebezoek zal weer naar het onderwerp «voldoende en bekwaam personeel» gekeken worden.
Amandelhof heeft volgens de Raad van Bestuur maximaal 146 cliënten, waarvan 32 op de verpleegunit. In de nachtsituatie is het heel gebruikelijk om met twee bekwame medewerkers (liefst minimaal niveau 3) te werken, waarbij 1 vast aanwezig moet zijn op de verpleegunits.
Zo nodig kan de medewerker uit het verzorgingshuisdeel assistentie bieden op de verpleegunits. Er is geen (landelijke) norm voor het aantal personeelsleden in de nacht.
Op welke wijze wordt toezicht uitgeoefend op de brandveiligheid van zorginstellingen, met name waar het bewoners betreft die lichamelijk of geestelijk niet zelfredzaam zijn? Wat zou er naar uw oordeel moeten verbeteren in de wijze waarop dit toezicht wordt uitgeoefend?
De primaire verantwoordelijkheid voor brandveiligheid ligt bij de zorginstelling. De gemeente heeft als taak de zorgorganisatie te controleren op het voldoen aan de wet- en regelgeving over brandveiligheid. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 heb aangegeven kan een gemeente invulling geven aan haar toezichthoudende rol door onder meer aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen verplicht te stellen, zoals dit ook bij de locatie De Amandelhof is gebeurd. Deze dienen door de instelling te worden opgevolgd.
De IGZ beoordeelt hoe een zorginstelling brandveiligheid een plaats geeft binnen de organisatie. Momenteel loopt er een breed onderzoek naar brandveiligheid in de zorg door de VROM-inspectie. Zij gaan steekproefsgewijs langs zorginstellingen om te controleren hoe de brandveiligheid geregeld is. Hierover volgt een rapport, waarna ik u op de hoogte zal stellen over de bevindingen.
Heeft u, nadat een undercoverjournaliste aantoonde dat Stichting Zorggroep Charim in de thuiszorg ongekwalificeerde krachten heeft ingezet2, extra toezicht ingesteld op de personeelsinzet bij de overige zorgactiviteiten van deze organisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de bevindingen?
Er is naar aanleiding van de uitzending direct toezicht uitgevoerd door de IGZ op het thuiszorggedeelte van Charim.
IGZ heeft een inspectiebezoek gebracht aan de thuiszorg en aan de Amandelhof waarin is aangegeven dat de inzet deskundigheid van extern personeel verantwoord moet worden uitgevoerd. Zorggroep Charim treft maatregelen om de juiste gekwalificeerde medewerkers voor de bijbehorende zorg in te zetten. IGZ volgt dit nauwgezet en zal vervolgens toetsen of er verantwoord uivoering is gegeven aan de getroffen maatregelen.
Op welke wijze gaat de IGZ om met de door de familie S. geuite klachten over onverantwoorde zorg, zoals onzorgvuldige omgang met medicatie, gebrek aan toezicht en het laten uitvoeren van voorbehouden handelingen door onvoldoende gekwalificeerd personeel?
Alle meldingen aangaande niet verantwoorde zorg zijn of worden door de IGZ onderzocht, dit is onder andere gedaan door bezoeken aan De Amandelhof. In deze bezoeken zijn zoals medicatieveiligheid en toezicht een onderwerp.
Is het waar dat de cliëntenraad uitsluitend onder toezicht van de directie mag vergaderen en de agenda vooraf moet voorleggen aan de voorzitter van de Raad van Bestuur? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze de onafhankelijkheid van deze cliëntenraad is geborgd?
De onafhankelijke rol en positie van cliëntenraden is vastgelegd in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ). De IGZ ziet toe op de wijze waarop de Wmcz door zorginstellingen wordt nageleefd. Mij zijn geen signalen van de IGZ bekend dat dit er op dit punt bij Charim sprake zou zijn van problemen.
Onderzoekt de IGZ de klachten van de familie S. over het niet-onafhankelijk functioneren en zelfs het schenden van de vertrouwelijkheid door de Raad van Toezicht? Zo nee, waarom niet en wilt u de IGZ verzoeken dit alsnog te doen?
De IGZ onderzoekt bij Charim de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht. De mogelijkheden van de IGZ in deze zijn beperkt, de IGZ checkt of er een Raad van Toezicht is, wie er in zit en of de Raad van Toezicht in voorkomende gevallen voldoende is geïnformeerd. Het toezicht van de IGZ op de Raad van Toezicht is daarmee beperkt.
Is het waar dat in een periode van anderhalf jaar vijf verpleeghuisartsen zijn ontslagen of opgestapt? Zo nee, hoeveel waren het er in werkelijkheid? Zo ja, wat is hiervoor de verklaring?
De zorgaanbieder heeft tijdens het inspectiebezoek van oktober 2010 en maart 2011 gemeld dat er na de fusie waaruit Zorggroep Charim is ontstaan veel verloop in specialisten ouderengeneeskunde is geweest. De oorzaak van het verloop is niet specifiek aan de orde geweest, te meer daar via Novicare inmiddels een stabiele oplossing zou zijn gevonden.
De continuïteit in medische zorg is volgens Charim nu gegarandeerd.
Tijdens het inspectiebezoek half juni zal de inspectie met de vaste Specialist Ouderengeneeskunde (vanuit Novicare) van de verpleegunits van Amandelhof spreken.
Hoeveel geld is de afgelopen twee jaar door Stichting Zorggroep Charim uitgegeven aan ontslagprocedures, procedures rond schadeclaims en juridische conflicten met (oud-)medewerkers en verwanten van bewoners?
Daar heb ik geen zicht op.
Hoeveel klachten en meldingen heeft de IGZ de afgelopen vijf jaar ontvangen over de twaalf instellingen van Stichting Zorggroep Charim?
Voor alle locaties van Charim zijn tussen januari 2010 en juni 2011 35 incidenten gemeld (voornamelijk valincidenten) en 9 klachten over de zorgverlening geweest. Dit betreft alle intramurale locaties voor Charim.
Workshops sociale media georganiseerd door Syntens |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Syntens workshops zuid nederland in mei» op de website www.ondernemerinbreda.nl?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat workshops over het gebruik van sociale media ook door veel commerciële partijen aangeboden worden? Zo ja, kunt u aangeven waarom het dan noodzakelijk is dat een organisatie als Syntens dit soort workshops gratis of tegen een kleine vergoeding aanbiedt door gebruik te maken van belastinggeld?
De workshops van Syntens zijn gericht op het voorlichten en bewust maken van ondernemers van de mogelijkheden die nieuwe ontwikkelingen in hun omgeving bieden voor innovatie. De financiering vanuit de overheid voor deze eerstelijnsvoorlichting voor het mkb is nodig om deze voorlichting laagdrempelig te houden, dus gratis of tegen een kleine vergoeding. De workshops van Syntens zijn een allereerste, globale kennismaking met nieuwe onderwerpen en ontwikkelingen, en passen goed in de bewustwordingstaak van Syntens. Workshops van commerciële partijen, voor zover beschikbaar, gaan veel dieper in op de materie en zijn een goede volgende stap voor ondernemers die actief aan de slag willen met de sociale media.
Vind u niet ook dat het leren omgaan met sociale media een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf is en hier geen taak voor de overheid weggelegd is? Zo nee, waarom ligt hier in uw ogen wel een taak voor de overheid?
Om het innovatievermogen van het mkb te vergroten heeft de overheid een belangrijke rol te vervullen als het gaat om voorlichting over en bewustmaking van nieuwe en snelle ontwikkelingen, zoals in dit geval de sociale media. Zo heeft Syntens eerder een rol gespeeld bij de opmars van het internet met een landelijk voorlichtingsprogramma voor het mkb. Net als bij de bewustwording rondom internet, zal er ook bij de bewustwording rondom de waarde van sociale media sprake zijn van een tijdelijke rol.
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe dient Syntens in uw ogen invulling te geven aan haar taakstelling ondernemend Nederland verder te helpen door innovatie te stimuleren en te versnellen?
De missie van Syntens is het versterken van het innovatievermogen van mkb-ondernemingen, hen aan te zetten tot succesvol innoveren en daarmee zichtbaar een bijdrage te leveren aan duurzame groei in Nederland.
Dit wordt in de praktijk ingevuld door verschillende activiteiten, zoals:
Syntens mag daarbij maximaal 16 uur per jaar per ondernemer besteden.
Syntens houdt middels effectmetingen en tevredenheidsonderzoek bij hoe de ondernemers de dienstverlening van Syntens waarderen en welk effect die sorteert. Daaruit blijkt dat het mkb baat heeft bij deze activiteiten. Uit de evaluatie die in 2007 gehouden is over Syntens (EIM, december 2007) is bovendien gebleken dat overheidsfinanciering van Syntensactiviteiten legitiem is. Als financier van Syntens houd ik de vinger aan de pols waar het gaat om het effect bij de mkb-ondernemers en op basis daarvan bespreek ik jaarlijks met Syntens de activiteiten.
Deelt u de mening dat het geven van workshops twitteren en Linkedin niet binnen deze taakstelling past? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het daar niet mee eens bent?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2 en 3 blijkt, ben ik van mening dat het stimuleren van het gebruik van sociale media op dit moment een zinvolle bijdrage kan leveren aan het innovatievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Zo heb ik op 17 mei de Digitale Agenda geïntroduceerd en daarbij het belang van e-skills benadrukt. De digitale agenda besteedt veel aandacht aan het digibewust en digivaardig maken van ondernemers.
Ik ben het evenzeer met u eens dat de overheid zich bij besteding van belastinggeld steeds moet afvragen of middelen vanuit de overheid – in aanvulling op de activiteiten vanuit de markt – noodzakelijk zijn om de vruchten van dit soort activiteiten te plukken. Hier toets ik dan ook geregeld op middels evaluaties.
Op dit moment werkt mijn departement aan het vormgeven van het concept Ondernemerspleinen. Op deze Ondernemerspleinen wordt de relevante dienstverlening van Syntens, Kamers van Koophandel en AgentschapNL geïntegreerd. Het perspectief hierbij is meer en vooral ook betere dienstverlening aan ondernemers voor substantieel minder geld. Taken en activiteiten zullen vanuit het perspectief van de ondernemer opnieuw worden ingericht. Hierbij zal ook worden bezien welke van de huidige taken en activiteiten niet meer zullen worden uitgevoerd. Nut en noodzaak van workshops sociale media zullen meelopen in deze exercitie. Het uitgangspunt is in ieder geval dat, net als nu, de activiteiten niet mogen leiden tot marktverstoring ten opzichte van commerciële dienstverleners.
Deze zomer zal ik een brief aan uw Kamer sturen, waarin het concept van de Ondernemerspleinen verder uitgewerkt is.
Deelt u de mening dat innovatie enorm belangrijk is voor Nederland en dat daarom het geld dat vanuit de overheid beschikbaar is efficiënt en zinvol besteed dient te worden? Zo ja, kan dit geld niet beter besteed worden aan andere zaken dan een workshop sociale media? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst wordt aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het dreigende faillissement van de Nederlandse vissersvloot |
|
Richard de Mos (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Garnalenvissers halen verhaal bij staatssecretaris»1 en het bericht «Europese vissers gaan plastic vissen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de oorspronkelijke Nederlandse vissersvloot niet kan concurreren met grote megaschepen die de zeeën nu in een rap tempo leeg vissen? Zo ja, wat gaat u doen om de oorspronkelijke vissersvloot voor een naderende ondergang te behoeden?
Visserijstatistieken maken geen indelingen op basis van «oorspronkelijke vloot» of «megaschepen». Het EU- en Nederlandse visserijbeleid heeft als belangrijkste doelstellingen het duurzame beheer van de visbestanden. Via vangstrechten, zeedagen en toegestane vistechnieken wordt dit beheer ingevuld. Het tonnage van vaartuigen is daarbij geen criterium.
De vraag of een visserijonderneming toekomst heeft, is primair de verantwoordelijkheid van de visserijondernemer, niet van de overheid. Wel faciliteert de overheid met maatregelen uit het Europees Visserijfonds de verduurzaming en economische versterking van de gehele visserijsector.
Bent u op de hoogte van het feit dat zeer strenge (Europese) milieu-eisen één van de redenen vormen voor het dreigende faillissement van de Nederlandse vissersvloot? Zo ja, kunt u onderzoeken waar deze regelgeving soepeler kan worden gemaakt, zodat deze werkbaar is voor de branche en kunt u de Kamer daar voor de zomer over berichten?
De huidige problemen in de Nederlandse visserij vinden hun voornaamste oorzaak in de hoge brandstofkosten in combinatie met de lage marktprijzen voor vis. De «milieu-eisen» voor een duurzaam beheer van de visbestanden zijn in het kader van het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid opgesteld. De milieu-eisen aan brandstoffen en motoren van vissersschepen zijn in internationaal en Europees kader bepaald. Er zijn geen mogelijkheden om daar nationaal van af te wijken. Ik zie derhalve geen aanleiding om onderzoek te verrichten naar versoepeling van milieueisen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er buiten de klimaatgelden, die naar de stimulering van duurzame energie (de SDE+ regeling) gaan nog overige klimaatgelden zijn? Zo ja, wilt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle gelden die de Nederlandse belastingbetaler neerlegt voor klimaatbeleid, ook van die gelden die vanuit Nederland naar onder andere Europees klimaatbeleid gaan?
Voor de besteding van financiële middelen voor het klimaatbeleid verwijs ik naar de Begroting IX 2011 van het Ministerie van VROM, artikel 3 (Klimaat en luchtkwaliteit).
Bent u op de hoogte van het feit dat het opvissen van plastic in de toekomst een winstgevende nieuwe bron van inkomsten voor vissers kan worden? Zo ja, heeft u de bereidheid om tot die tijd vissers die naar plastic vissen met klimaatgeld, niet komende van de regeling, te betalen, zodat het klimaatgeld aan tastbaar milieubeleid wordt uitgegeven?
Op initiatief van de Europese Commissie vindt in de Middellandse Zee een pilot plaats voor het opvissen van plastic. De uitkomsten zullen dit najaar beschikbaar komen. De staatsecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft reeds toegezegd met de Europese Commissie te spreken over een mogelijke pilot voor Nederlandse vissers.
Klimaatgelden zijn conform de begroting niet voor dit doel bestemd.
Het bericht "Plastic lucratieve bijvangst voor vissers" en het rapport "Plasticverontreiniging van de Oceanen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Plastic kan lucratieve bijvangst voor vissers worden» en het rapport «Plasticverontreiniging van de Oceanen»?12
Ja.
Kunt u toelichten hoe dit voorstel tot stand is gekomen? Is het geïnitieerd door het directoraat-generaal Milieu of het directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij van de Europese Commissie?
Op 8 april jongstleden organiseerden de Eurocommissarissen van DG Milieu en DG Maritieme zaken en Visserij samen een ronde tafel discussie over de vervuiling van de Middellandse Zee. Nadien startte het pilot project «Waste Free Ocean» in Frankrijk.
Kunt u aangeven of dit initiatief voornamelijk is bedoeld ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van (een deel van) de visserijsector of dat het uitgangspunt de milieuoplossing is?
Uit de toespraak3 van Eurocommissaris Damanaki kan opgemaakt worden dat de zorg om het milieu een belangrijke drijfveer is.
Kunt u toelichten hoe de door Eurocommissaris Damanaki aangekondigde financiële steun vorm zal krijgen? Welke omvang acht u proportioneel voor een dergelijke inzet door Nederlandse vissers, gelet op haar verwijzing naar nadere uitvoering door de lidstaten? Is de financiële steun voor plasticvangst beschikbaar voor de gehele Nederlandse visserijvloot?
Lidstaten die dergelijke initiatieven willen ondersteunen met cofinanciering uit het Europees Visserijfonds kunnen dat nu doen op vrijwillige basis. Op voorspraak van Eurocommissaris Damanaki zullen voorstellen voor collectieve acties voor de opruiming van plastic afval in de Operationeel Plannen ruimhartig worden beoordeeld. Het Nederlandse Operationele Plan is onderwerp van overleg tussen de Commissie en Nederland.
Nederland voert al sinds 2000 het project «fishing for litter» uit. Een tiental vissers doet hieraan mee op vrijwillige basis. Hierbij gooien vissers het opgeviste afval niet terug in zee maar plaatsen het in een «big bag» waarna het gratis kan worden afgegeven en verwerkt. Ook in andere OSPAR (regionale zeeconventie ter bescherming van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan) landen lopen dergelijke initiatieven. Jaarlijks wordt er in Nederland en België op deze wijze ongeveer 300 000 kg afval aan land gebracht. Financiering van de «big bags» en de verwerking komt uit diverse bronnen (overheden, havenbeheerders maar ook afvalverwerkers).
Op basis van de opgedane ervaringen kan geconcludeerd worden dat het een goed initiatief is om vissers meer te betrekken bij de afval-op-zee problematiek, maar dat er ook een behoefte is aan een aanpak van de bron van de vervuiling. Deze ligt niet alleen op zee, maar ook op het land.
Ik zal in overleg met de Commissie kijken naar de mogelijkheden op de Noordzee. Ook haalbaarheid en doelmatigheid zullen daarbij aan de orde komen. Bij mijn weten zijn er in de zuidelijke Noordzee geen afvalbergen zoals in de Middellandse Zee. Een incidentele pilot kan hier meer inzicht in geven.
Daarnaast wil ik samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu bezien of de huidige «fishing for litter» initiatieven verder gestimuleerd, uitgebreid en eventueel verbeterd kunnen worden.
Indien de bestaande middelen in het Europees Visserijfonds niet toereikend zijn en niet kunnen worden opgehoogd, ten koste van welke andere begrote uitgaven zullen de vergoedingen dan gaan?
Een pilot zal moeten uitwijzen of de middelen toereikend zijn en of de afspraken nageleefd worden.
Kunt u aangeven hoe de risico’s op misbruik of fraude op basis van de regeling zullen worden beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland invulling gegeven heeft aan haar verplichtingen conform Verordening (EG) nr. 1198/2006 om het grote publiek, de eventuele begunstigden en alle belanghebbenden in te lichten over de door het Europees Visserijfonds aangeboden mogelijkheden? Kunt u toelichten hoe de nieuwe mogelijkheden voor steun uit het visserijfonds voor plasticvangst wordt bekend gemaakt?
Voor de openstellingen in het kader van het Europees Visserijfonds worden begunstigden en alle belangstellenden via de gebruikelijke communicatiemiddelen op de hoogte gesteld.
Met welke techniek zal het plastic uit het water worden verwijderd? Zijn de vissersboten voldoende uitgerust om het plastic, ook de kleine plastic deeltjes, effectief te verwijderen? Zo nee, zijn er middelen beschikbaar om de boten aan te passen om alsnog een effectieve plasticvangst te garanderen?
Op dit moment wordt plastic afval bijgevangen bij de reguliere visserijpraktijken. Het gaat dan vooral om grof afval als plastic zakken, stukken netten, flessen, jerrycans, handschoenen, kratten, etc. Het grove afval geeft vooral fysieke problemen, niet alleen voor het ecosysteem, maar ook voor de scheepvaart. Evenzeer zorgwekkend zijn de kleine deeltjes (zogenaamde «micro-plastics»). Opname door mariene organismen kan leiden tot verstopping van het maag-darm kanaal, verhongering of vergiftiging. Deze kleine deeltjes worden doorgaans niet opgevist.
Hoe worden de gebiedsverdelingen en vaarroutes van de vissers voor de plasticvangst gecoördineerd tussen de EU lidstaten? Op welke manier en door welke instantie zal de effectiviteit getoetst worden?
Zie antwoord 4.
Klopt het dat de plasticindustrie meewerkt door het opgehaalde plastic te recyclen? Heeft u al in uw overleggen met de Nederlandse recyclingsector gesproken over de gevolgen van dit nieuwe Europese beleid? Hoe wordt gewaarborgd dat ingezameld plastic waar mogelijk wordt teruggebracht voor hergebruik in de grondstoffen keten?
Van 20 tot 25 maart 2011 heeft in Honolulu de 5e International Marine Debris Conference plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst is de Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter ondertekend door 47 branche-organisaties in de kunststof industrie. Hierin verklaren de ondertekenaars zich te zullen inzetten voor de recycling van plastics tot grondstoffen waar dat mogelijk is. Ook de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie (NRK) heeft deze verklaring ondertekend4. Daarbij moet worden aangetekend dat in bepaalde gevallen opgevist plastic dermate vervuild kan zijn dat hergebruik als grondstof niet mogelijk is. In dat geval is energieterugwinning bij verbranding in een AVI (Afval Verbrandingsinstallatie) de aangewezen weg. Op dit moment heeft er nog geen overleg plaatsgehad met de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie NRK.
Eurocommissaris Damanaki geeft aan dat ze de organisatie van dit initiatief zal overlaten aan de industrie en de EU-lidstaten. Kunt u aangeven hoe dit initiatief op nationaal niveau vorm zal krijgen? Welke stappen zullen worden ondernomen om tot een werkzaam en doeltreffend beleid te komen? Wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces?
Zie antwoord 4.
Abortus en anticonceptie op Curacao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich mijn vragen over abortus en het gebrek aan anticonceptiemiddelen op Curaçao?1
Ja.
Vindt u de bevordering van de volksgezondheid één van de fundamentele menselijke rechten waarvoor de waarborgfunctie van het Koninkrijk ex artikel 43 lid 2 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in beginsel toegepast zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid is erkend in het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (artikel 12). In de Staatsregeling van Curaçao is als grondrecht opgenomen dat de overheid maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid neemt (artikel 25, eerste lid). Volgens het Statuut is de waarborging van fundamentele menselijke rechten aangelegenheid van het Koninkrijk (artikel 43, tweede lid). De landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn niet verplicht om verdragen op geheel eenvormige wijze te implementeren, ook als het gaat om mensenrechtenverdragen. De verdragen verplichten evenmin tot het opheffen van het abortusverbod. De waarborgfunctie van het Koninkrijk speelt pas een rol wanneer mensenrechten in een van de landen structureel niet meer beschermd worden en het land zelf geen maatregelen kan of wil treffen om een ontoelaatbare situatie te beëindigen.
Deelt u de mening dat een verbod op abortus en de gebrekkige beschikbaarheid van anticonceptie, waardoor jaarlijks vrouwen ernstige complicaties na illegale abortussen ondervinden, haaks staan op de van de overheid te verwachten inspanningsverplichting tot bevordering van de volksgezondheid? Zo ja, bent u bereid alsnog deze waarborgfunctie toe te passen of in ieder geval bij de Curaçaose autoriteiten erop aan te dringen dat dit soort misstanden bestreden dienen te worden?
Het bevorderen van de volksgezondheid op Curaçao behoort tot de verantwoordelijkheid van het land Curaçao. Het is aan de Staten van Curaçao om haar eigen regering ter verantwoording te roepen als zij van mening zijn dat er niet voldaan wordt aan de inspanningsverplichting ter bevordering van de volksgezondheid. Ik ga ervan uit dat in het land Curaçao voldoende correctiemechanismen zijn om zorg te dragen voor de volksgezondheid. Ik zal uw zorgen omtrent de negatieve gevolgen van het verbod op abortus, gebrekkige seksuele voorlichting en gebrekkige praktische beschikbaarheid en acceptatie van anticonceptie op Curaçao overbrengen aan de Curaçaose regering.
Hoe valt uw beleden treurnis over deze medische complicaties implicaties precies uit te leggen? Verbindt u daaraan geen verdere gevolgen of bent u bijvoorbeeld alsnog bereid om hierover in dialoog te treden met de Curaçaose autoriteiten?
Zie antwoord vraag 3.
Een mogelijke anti-homoseksualiteitwet in Oeganda |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u van plan de ontwikkelingshulp (ODA-middelen) in te zetten als pressiemiddel om dit wetsvoorstel van tafel te krijgen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen van het lid Pechtold (uw kenmerk: 2011Z09648) heb aangegeven, acht ik het betreffende wetsvoorstel strijdig met de mensenrechten. Sinds het voorstel in 2009 werd ingediend, heeft Nederland bilateraal en in EU-verband onze zorgen hierover meermalen en tot op het hoogste politieke niveau overgebracht aan de Oegandese regering.
Het gaat hierbij om een initiatiefwetsvoorstel van een individueel parlementslid. Het voorstel is niet aangenomen door het Oegandese parlement en het is nog niet duidelijk of het voorstel opnieuw zal worden voorgelegd aan het nieuwe Oegandese parlement dat deze week werd beëdigd.
Nederland zal deze aangelegenheid uiteraard nauwkeurig blijven volgen.
Als het voorstel zou worden aangenomen door het parlement, wordt de wet pas van kracht na ondertekening door de president. Mocht het zover komen, zal Nederland de Ugandese regering uiteraard wijzen op haar internationale verplichtingen en de gevolgen die het implementeren van een dergelijke wet hebben voor de betrekkingen met Nederland.
De Oegandese regering en president Museveni hebben afstand genomen van het wetsvoorstel. Het inzetten van de Nederlandse hulp aan Oeganda als pressiemiddel, maar ook het conditioneel maken van de hulp van EU en Wereldbank, is op dit moment niet aan de orde.
Gaat u er bij de EU en de Wereldbank op aandringen dat de bijdragen die Oeganda krijgt geconditioneerd worden wanneer ze deze wet invoeren? Zo ja, wanneer en met welke verwachte uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de organisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP), die de Nederlandse overheid mede financiert, inmiddels de behoeften van de bedreigde homoseksuelen heeft geïnventariseerd en/of maatregelen heeft genomen om hen te beschermen?
EHAHRDP heeft in de afgelopen periode een eerste inventarisatie uitgevoerd van de acute veiligheidsbehoeften van mensenrechtenwerkers voor seksuele minderheden in Oeganda. Mede op basis hiervan is een Security Committee opgericht dat de ontwikkelingen op meer structurele basis volgt en waar nodig maatregelen neemt ten behoeve van de Lesbian, Gay, Bisexual, Transsexual and Intersexual (LGBTI) gemeenschap. Het gaat daarbij niet alleen om ondersteuning met beveiligd vervoer of alternatieve woonruimte bij bedreigingen, maar ook om praktische steun als leden van de LGBTI gemeenschap vanwege hun geaardheid uit huis worden gezet of hun baan kwijtraken. Daarnaast heeft EHAHRDP de reis- en verblijfskosten betaald van enkele prominente LGBTI-activisten die direct na de moord op David Kato het land om veiligheidsredenen wilden verlaten. Een van hen heeft om deze reden enige tijd in Nederland doorgebracht. Inmiddels zijn deze activisten weer terug in Oeganda en hebben zij hun werk hervat.
Bent u bereid de Nederlandse ambassade open te stellen voor homo-activisten? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechtenwerkers en vertegenwoordigers van de LGBTI-gemeenschap weten al jaren de weg te vinden naar de Nederlandse ambassade in Kampala. In lijn met de EU richtlijnen inzake mensenrechtenverdedigers, onderhoudt de Nederlandse ambassade nauwe en zichtbare contacten met de LGBTI-gemeenschap.
Een automobilist die 2,5 ton aan bekeuringen heeft openstaan |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Man aangehouden met bijna 2,5 ton aan boetes»?1
Ja. De automobilist is aangehouden voor het ondergaan van de vervangende hechtenis ter zake een openstaande ontnemingsmaatregel bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). In het nieuwsbericht en de daarop volgende berichtgeving in de media wordt abusievelijk gesproken van een verkeersboete in plaats van een ontnemingsmaatregel. Gelet op het vorenstaande is de beantwoording van de vragen 2 en 3 niet relevant.
Hoe kan het dat een automobilist zo’n hoog bedrag aan verkeersboetes heeft openstaan?
De inning van openstaande boetes bij automobilisten is voor mij een prioriteit. De mening dat mijn beleid om deze openstaande boetes te innen gebrekkig is, deel ik dan ook niet. In 2010 bedroeg het inningspercentage van boetes bij het CJIB 95,6%. Dit is het percentage aan zaken dat binnen een jaar is betaald.
Betreft het hier een uitzonderlijk geval of zijn er meerdere automobilisten die een vergelijkbaar hoog bedrag aan bekeuringen hebben openstaan? Zo ja, hoeveel automobilisten betreft het en waarom heeft nog geen inning van de uitgedeelde boetes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Beschouwt u de inning van openstaande boetes als prioriteit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uw beleid om openstaande boetes te innen gebrekkig is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treft u om de uitstaande bedragen alsnog te innen?
Als de rechter iemand veroordeelt tot het betalen van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (de ontnemingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht) dan verloopt de incasso als volgt. Indien sprake is van gelegde conservatoire beslagen dan wordt eerst dat beslag uitgewonnen. Indien geen sprake is van conservatoir beslag dan wel na uitwinning van dat beslag een restantvordering resteert dan stuurt het CJIB een acceptgiro aan de veroordeelde om de openstaande ontnemingsmaatregel te betalen. Wanneer de veroordeelde niet, niet tijdig of niet volledig betaalt, kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Bij uitblijven van een betaling wordt vervolgens vervangende hechtenis of het pressiemiddel lijfsdwang toegepast.
Het CJIB heeft de mogelijkheid de veroordeelde ter signalering op te nemen in het opsporingsregister (OPS) voor het ondergaan van de vervangende hechtenis of de lijfsdwang. Dit register wordt bij een staandehouding door de politie of marechaussee gecontroleerd, zodat de boete alsnog kan worden geïncasseerd dan wel de vervangende hechtenis of lijfsdwang kan worden ondergaan.
ROC's die leerlingen verplichten een extra bijdrage te betalen voor het volgen van een opleiding |
|
Manja Smits (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «ROC zet leerling onder druk vanwege extra bijdrage»?1
Een ROC mag de deelnemer de toegang tot de opleiding niet weigeren omdat de extra vrijwillige bijdrage niet is betaald, ook niet als er een contract is overeengekomen over een vrijwillige bijdrage voor extra schoolkosten. Wettelijk is de deelnemer alleen verplicht het les- en cursusgeld te betalen.
Het is de scholen in beginsel toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en de aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. De betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. De school moet inzichtelijk maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed zodat de deelnemer een onderbouwde afweging kan maken of hij/zij gebruik wenst te maken van de extra faciliteit die door de instelling wordt geboden en of hij/zij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde prijs te betalen.
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs). Na inschrijving moet een deelnemer gebruik kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen. Lesmateriaal hoort in principe niet betaald te worden via de niet-wettelijke bijdrage, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. De school kan wel eisen stellen aan de leermiddelen die de leerling behoort aan te schaffen en waarover de leerling dient te beschikken om de opleiding goed te kunnen volgen maar niet de afname via de school verplichten.
Boeken en specifiek voor de beroepsopleiding noodzakelijke leermiddelen zoals gereedschappen/werkkleding en dergelijke zijn dus wel voor rekening van de deelnemer. Dit is uitgewerkt in het servicedocument «vrijwillige bijdrage», dat in samenwerking tussen JOB en de MBO Raad in 2004 tot stand is gekomen is. Indien blijkt, dat een instelling toch het verplichte lesmateriaal bij deelnemers in rekening brengt, zal ik de desbetreffende instelling daarop aanspreken en indien nodig een bekostigingssanctie treffen.
In de JOB-brochure over schoolkosten die met betrokkenheid van OCW tot stand is gekomen wordt voorts met voorbeelden aangegeven wat wel en wat niet onder de vrijwillige bijdrage mag vallen. Bijvoorbeeld software die de student alleen in de les nodig heeft, mag niet onder de vrijwillige bijdrage vallen. Ik ben me ervan bewust, dat sprake is van een grijs gebied en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Het grijze gebied gaat vooral over noodzakelijke leermiddelen die een school zelf hoort te verschaffen en leermiddelen die noodzakelijk zijn volgens de school maar een leerling zelf dient aan te schaffen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel om «het gelijk te halen»; evenmin vind ik een blokkade van de schoolpas geschikt. Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken zijn uitgeprobeerd. In het geval van het Horizoncollege hebben gesprekken plaatsgevonden tussen school, deelnemer en ouder, is uitleg gegeven over de extra schoolkosten en het conflict opgelost. Deze kosten worden nu alsnog door de deelnemer betaald.
Deelt u de opvatting van de Voorzitter van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) dat het weigeren van de toegang van leerlingen die een extra bijdrage bovenop het lesgeld niet betalen, zoals gebeurde bij het Horizon College, in strijd is met de wet?
Ja, het weigeren van de toegang van leerlingen die de extra vrijwillige bijdrage bovenop het lesgeld niet betalen, is in strijd met de wet.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op vragen van het lid Smits dat «de inschrijving van een opleiding niet afhankelijk gesteld kan worden van andere geldelijke bijdragen dan de les- en cursusgelden»?2
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de WEB).
In hoeverre mogen kosten voor bloemen bij een mbo-opleiding bloemschikken verplicht worden doorberekend aan studenten?
Leermiddelen, zoals studieboeken, werkkleding, gereedschappen en dergelijke die noodzakelijk zijn voor het volgen van de gekozen beroepsopleiding en eigendom worden van de deelnemer zijn voor rekening van de deelnemer. De school kan wel eisen stellen aan de leermiddelen die de leerling behoort aan te schaffen en waarover de leerling dient te beschikken om de opleiding goed te kunnen volgen maar niet de afname via de school verplichten (denk bijvoorbeeld aan veiligheidsschoenen, leerboeken en dergelijke)
Lesmateriaal hoort in principe niet bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. Sommige opleidingen krijgen een hogere rijksbijdrage vanwege de hogere opleidingskosten. Ingrediënten en materialen die tijdens de beroepsopleiding verwerkt worden horen in principe niet in rekening te worden gebracht bij de deelnemer.
De school hoort in alle gevallen transparant te zijn vóór aanvang van de opleiding ten aanzien van welke noodzakelijke kosten een deelnemer moet maken voor het kunnen volgen van de beroepsopleiding en welke vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage gevraagd wordt.
Ik ben me ervan bewust, dat sprake is van een grijs gebied en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Het grijze gebied gaat vooral over noodzakelijke leermiddelen die een school zelf hoort te verschaffen en leermiddelen die noodzakelijk zijn volgens de school maar een leerling zelf dient aan te schaffen..
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen en ik zal de bve-instellingen per brief in kennis stellen van dit servicedocument.
In hoeverre mogen de kosten voor ingrediënten bij een mbo-koksopleiding verplicht worden doorberekend aan studenten?
Zie het antwoord op vraag 4. Lesmateriaal hoort in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening te worden gebracht, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld.
In hoeverre mogen de kosten voor software bij een mbo-opleiding juridische dienstverlening verplicht worden doorberekend aan studenten?
De school mag een vrijwillige bijdrage vragen voor software licenties wanneer de student buiten de les om hiervan ook gebruik kan maken, anders niet.
Deelt u de mening dat het onzinnig is dat het Horizon College uitzoekt of het woordje «verplicht» mag worden gebruikt wanneer de instelling schrijft of spreekt over extra schoolkosten, aangezien de wet stelt dat extra kosten bovenop het lesgeld nooit verplicht mogen worden gesteld?
Ja. Lesmateriaal hoort in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. De toegang tot de opleiding is alleen afhankelijk van les- of cursusgeld.
Bent u bereid op korte termijn het Horizon College stevig aan te spreken, zodat zij extra schoolkosten niet meer verplichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit gesprek?
De onderwijsinspectie is meteen in actie gekomen en zij heeft contact gehad met het Horizoncollege.
Het Horizoncollege heeft uitleg gegeven over de gang van zaken. Inmiddels heeft het Horizoncollege de blokkade op de toegangspas ongedaan gemaakt en deelnemer en ouder uitleg gegeven over de extra schoolkosten. Het conflict is hiermee opgelost en de extra schoolkosten worden alsnog door de deelnemer betaald.
Ik zal JOB en MBO Raad vragen deze casus mee te nemen in de uitwerking van het servicedocument.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de MBO Raad, met als inzet dat zij aan alle ROC's duidelijk maken dat het verplichten van extra schoolkosten bovenop het lesgeld uit den boze is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit gesprek?
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen.
Zodra dit gereed is zal ik de instellingen een brief sturen met het servicedocument als bijlage en hun verzoeken om deze leidraad te volgen.
Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen» kan bijdragen aan transparantie en betere naleving.
Wat voor sancties heeft u indien scholen extra schoolkosten verplicht stellen of zelfs incassobureaus inzetten? Deelt u de mening dat de inzet van een incassobureau in deze kwestie buiten alle proporties is?
De inspectie kan een bekostigingssanctie opleggen als de school een verplichte bijdrage vraagt aan de leerling voor de inschrijving anders dan les- en cursusgeld. Als het om een vrijwillige bijdrage gaat die tussen beide partijen overeen is gekomen, dan is voldaan aan de wetgeving en kan sanctie volgen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel voor de instelling om (zonder tussenkomst van de rechter) «haar gelijk te halen». Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken, zijn uitgeprobeerd.
Het is echter niet aan mij om inning van het overeengekomen bedrag via een deurwaarder of een incassobureau te verbieden indien de deelnemer heeft ingestemd met de betaling voor het gebruik van de extra faciliteiten. De niet-wettelijke bijdrage betreft immers een contractuele aangelegenheid die valt onder het burgerlijk recht. Derhalve heeft een instelling, als ultimum remedium, de mogelijkheid een deurwaarder of incassobureau in te schakelen.
Bent u bereid de onderwijsinspectie een onderzoek te laten verrichten naar het onterecht verplicht stellen van schoolkosten, zoals eerder is gedaan in het voortgezet onderwijs?3 Zo nee, waarom niet?
De problemen zijn in grote lijnen bekend. Ik wil nu allereerst inzetten op meer transparantie in wat nu wel /niet mag zowel voor de studenten en hun ouders als voor de mbo-instellingen en ook de studentenraden de ruimte geven om hun stem te laten horen. Met name waar het de ict-ontwikkelingen betreft is actualisatie van het servicedocument nodig. Daarnaast is ook commitment nodig van alle mbo-instellingen om overeenkomstig dit servicedocument te handelen.
Het bericht 'Klimaatdoelen kosten Rotterdam miljarden' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klimaatdoelen kosten Rotterdam miljarden»?1
Ja.
Is het waar dat er naar schatting nu 11,3 miljard euro tot 2025 wordt geraamd om de klimaatdoelen in de Rotterdamse haven te halen? Zo ja, kunt u gespecificeerd aangeven hoe deze kosten tot stand zijn gekomen en welke middelen door het Rijk worden gedekt?
Uw vraagstelling refereert aan beleid geformuleerd in het Duurzaamheids Programma van de gemeente Rotterdam. Dit betreft geen beleid van het Rijk. De gemeente Rotterdam geeft aan dat de stelling dat er naar schatting 11,3 miljard euro tot 2025 wordt geraamd om de klimaatdoelen in de Rotterdamse haven te halen onjuist is. De genoemde 11,3 miljard euro betreft een doorrekening van de directe economische impact van de maatregelen die het Rotterdam Climate Initiative, het publiek-privaat samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam, het industriële bedrijfsleven (Deltalinqs), de DCMR Milieudienst Rijnmond en de gemeente Rotterdam inzet bij de uitvoering van het klimaatbeleid Dit samenwerkingsverband heeft ingezet op duurzame economische groei via het realiseren van de Rotterdamse klimaatdoelen.
Deelt u de mening dat dit bedrag megalomaan is en beter besteed kan worden aan het aanleggen van de Derde Maasvlakte?
Nee. De gemeente Rotterdam heeft in mei jl. het economisch programma Duurzaam: «Investeren in Duurzame Groei» gepresenteerd. De Rotterdamse duurzaamheidsaanpak voor de komende jaren streeft naar een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van de stad en moet leiden tot meer economische groei, werkgelegenheid en welvaart in de stad.
Kunt u specifiek voor de Rotterdamse situatie een kosten-batenanalyse geven? Met hoeveel meter zakt de zeespiegel in de Rotterdamse haven en hoeveel graden wordt het kouder aldaar na een investering van 11,3 miljard euro?
Er is geen kosten-batenanalyse beschikbaar specifiek voor de Rotterdamse situatie. Overigens is het klimaatbeleid erop gericht om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging richting 2050 onder de 2 graden Celsius te houden.
Kunt u aangeven wat de economische consequenties zullen zijn van deze hoge klimaatkosten en welke invloed deze hebben op de internationale positie van de Rotterdamse haven?
Zie beantwoording vraag 2 en 3.
Weggepeste buurtbewoners wegens hun seksuele gerichtheid |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat een man wegens zijn seksuele gerichtheid uit zijn woning in de Amsterdamse Bijlmer wordt weggepest? Klopt het bericht2 dat de politie de betrokkene zou hebben geadviseerd om zijn verhaal niet in de openbaarheid te brengen? Zo ja, wat lag hieraan ten grondslag? Wat vindt u daarvan?
Ja. Vanaf het bekend worden van de problemen die betrokkene ondervond, heeft het betreffende gerichte surveillances ingezet in de buurt. De buurtregisseur van het korps heeft al enige tijd regelmatig contact met betrokkene. In een van de gesprekken heeft de buurtregisseur geïnformeerd naar de reden dat betrokkene zijn verhaal in de openbaarheid heeft gebracht. Het bericht dat de politie betrokkene zou hebben geadviseerd om dit niet te doen is onjuist.
Hoeveel vergelijkbare gevallen zijn er in de afgelopen twee jaar tot nu toe bij de politie bekend geworden? Zijn er inmiddels gedragsvoorschriften voor politie en justitie ontwikkeld hoe om te gaan met slachtoffers van dergelijke zaken? Hoe effectief is de huidige preventieve en repressieve aanpak van dit soort vormen van bedreigingen en vernielingen?
Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit van de politie brengt jaarlijks het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie (Poldis) uit. Daarin zijn de meest recente cijfers over de aard en omvang van discriminatie-incidenten opgenomen. Poldis besteedt apart aandacht aan discriminatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s). Over de aanscherping van het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» zal ik uw Kamer nader informeren.
Sinds 1 januari 2011 zijn de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces en de Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029) van het College van procureurs-generaal van kracht. Er is een aparte titel aan het wetboek van strafvordering toegevoegd waarin de rechten van slachtoffers zijn vastgelegd, waaronder de correcte bejegening van het slachtoffer. Zowel bij de politie als bij het OM wordt veel aandacht besteed aan de correcte bejegening, onder meer in de vorm van bijeenkomsten over bejegening encultuur.
Moet niet juist het signaal zijn dat slachtoffers in alle vrijheid aandacht moeten kunnen vragen voor dit soort verwerpelijke misstanden? Deelt u de mening dat het juist van belang is om mensen die met dit soort treiterijen geconfronteerd worden in bescherming te nemen, waardoor zij zich voldoende veilig voelen om publiekelijk aandacht te vragen voor dit soort treiterijen?
Het kabinet zet stevig in op maatregelen om discriminatie te bestrijden en tegelijkertijd de bewustwording over discriminatie en de meldingsbereidheid van discriminatie te vergroten.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik uw Kamer daarover binnenkort nader informeren.
Welke maatregelen neemt u zich voor om treiterijen wegens seksuele gerichtheid te voorkomen en te bestrijden? Bent u, naast de voorgenomen verhoging van de strafeisen voor dit soort delicten, bereid de wettelijke strafeis voor zogenaamde «hate crimes» te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
Een leerling die toegang tot de school is geweigerd vanwege het niet betalen van extra opleidingskosten |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ROC zet leerling onder druk vanwege niet betaalde extra bijdrage» over een leerling die toegang tot de school is geweigerd vanwege het niet betalen van extra opleidingskosten?1
Ja, het artikel is mij bekend en inmiddels ben ik ook geïnformeerd door de inspectie.
Is het waar dat het scholen niet toegestaan is een dergelijke verplichte extra bijdrage te vragen?
Wettelijk gezien is de deelnemer alleen verplicht het les- en cursusgeld te betalen. Over extra bijdragen kunnen school en deelnemer wel extra afspraken maken middels een overeenkomst. Deze afspraken moeten transparant zijn. De extra bijdragen kunnen echter nooit eenzijdig «verplicht» worden opgelegd en de toegang tot de school kan dan ook niet op die grond geweigerd worden als een dergelijke overeenkomst over extra bijdragen niet wordt getekend.
Het is dus de scholen alleen toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en de aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. De betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. Ik ben me ervan bewust, dat de praktijk een grijs gebied laat zien en het niet altijd even duidelijk is, welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Daarom zal ik JOB en MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen en ik zal de instellingen per brief in kennis stellen van dit servicedocument.
Deelt u de mening dat de betreffende school onjuist gehandeld heeft in deze? Zo nee, waarom niet?
De school mag de toegang tot het onderwijs niet weigeren omdat de student een vrijwillige niet-wettelijke bijdrage niet heeft betaald, ook niet als student of wettelijk vertegenwoordiger een dergelijk contract heeft getekend.
De niet-wettelijke bijdrage betreft een contractuele aangelegenheid die valt onder het burgerlijk recht. Derhalve heeft een instelling, als ultimum remedie, de mogelijkheid om een deurwaarder of incassobureau in te schakelen als hierover een contract is getekend door de deelnemer en de school. Ik vind echter dat eerst andere mogelijkheden moeten zijn verkend om een probleem tussen school en deelnemer/ouders in der minne te schikken alvorens naar zo’n ultieme remedie te grijpen.
Daarnaast acht ik de verantwoordelijkheid bij de school liggen om de deelnemer en diens ouders goed te informeren over de «extra vrijwillige bijdragen».
De onderwijsinspectie is in contact getreden met de school om na te gaan hoe de situatie in elkaar zit en/of de school onjuist gehandeld heeft.
Overweegt u maatregelen tegen deze school te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De onderwijsinspectie heeft contact gehad met het Horizoncollege.
Het Horizoncollege heeft uitleg gegeven over de gang van zaken. Inmiddels heeft het Horizoncollege de blokkade van de toegangspas ongedaan gemaakt en de deelnemer en ouder uitleg gegeven over de extra schoolkosten. Het conflict is hiermee opgelost en de extra schoolkosten worden alsnog door de deelnemer betaald. Deze casus is wel aanleiding om JOB en MBO Raad nadrukkelijk uit te nodigen om het servicedocument «schoolkosten» te actualiseren. Zodra dit gereed is zal ik de instellingen een brief sturen met het servicedocument als bijlage en hun verzoeken om deze leidraad te volgen.
Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen» kan bijdragen aan transparantie en betere naleving.
Welke ROC's vragen zo'n verplichte bijdrage en welke sancties leggen zij de leerlingen op als die niet betalen?
Dat is mij niet bekend. Wel houdt het JOB het aantal klachten bij en waarover deze gaan. JOB heeft een overzicht gemaakt met de stand van zaken m.b.t. schoolkosten in het mbo in april 2011, waarbij gebruik is gemaakt van het Schoolkostenonderzoek van Nibud in 2001 en de Schoolkostenmonior 2009–2010 van Sardes. Job constateert, dat in vergelijking met 2001–2002 de extra schoolkosten weinig verschillen met nu. Ten aanzien van de ict-kosten wordt opgemerkt, dat deze hoog zijn (studenten worden steeds vaker gevraagd mee te betalen aan softwarelicenties en laptops aan te schaffen) en dat er kosten worden doorberekend die de school zelf zou moeten betalen.
Bent u van plan maatregelen te nemen tegen scholen die een verplichte bijdrage eisen? Zo nee, waarom niet?
Het is de scholen in beginsel toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. Het gebruik is geen verplichting en de betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. De school moet inzichtelijk maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed zodat de deelnemer een onderbouwde afweging kan maken of hij/zij gebruik wenst te maken van de extra faciliteit die door de instelling wordt geboden en of hij/zij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde prijs te betalen.
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs). Na inschrijving dient een deelnemer gebruik te kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen. Lesmateriaal hoort in principe niet betaald te worden via de niet-wettelijke bijdrage, omdat daarvoor de rijksbijdrage bedoeld is. Boeken en specifiek voor de beroepsopleiding noodzakelijke leermiddelen zoals gereedschappen/werkkleding die eigendom worden van de deelnemer, zijn wel voor rekening van de deelnemer. Dit is uitgewerkt in het servicedocument «vrijwillige bijdrage», dat in samenwerking tussen JOB en MBO Raad in 2004 tot stand is gekomen is.
De arrestatie van een Iraanse mensenrechtenactiviste |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Is de Iraanse vrouwenrechtenactiviste Maryam Bahreman in Shiraz door de Iraanse autoriteiten gearresteerd?
Verscheidene betrouwbare media en personen die in contact staan met familie van Maryam Bahreman bevestigen haar arrestatie, maar ik heb hierover geen bevestiging gekregen van de Iraanse autoriteiten.
Zo ja, weet u welke aanklachten tegen haar zijn ingediend, respectievelijk waarvan zij wordt verdacht? Zo nee, wilt u daarover opheldering vragen bij de Iraanse autoriteiten?
Volgens berichten in de media zou zij gearresteerd zijn vanwege activiteiten tegen de nationale veiligheid.
Bent u bereid in zowel bilateraal verband als via de EU te protesteren tegen deze arrestatie en de vrijlating van mevrouw Bahreman te eisen?
Ambtelijk is de Iraanse ambassadeur opheldering gevraagd over deze zaak. Daarbij is erop aangedrongen de Nederlandse zorgen over de situatie van mevrouw Bahreman over te brengen aan de Iraanse autoriteiten en is gepleit voor een eerlijk en transparant proces. De Nederlandse ambassade in Teheran heeft deze zaak onder de aandacht gebracht van EU-collega’s.
Wilt u de Kamer op korte termijn berichten over uw inspanningen en de resultaten hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van omroep Flevoland over de terrorisering van de burgemeester door Urks tuig omdat hij een einde wil maken aan gewelddadig drugs- en drankgebruik?
Ja.
Deelt u de mening dat het gezag van de burgemeester altijd boven elke twijfel verheven moet zijn en dat rellen, vernielingen en aanslagen tegen dat gezag hard moeten worden aangepakt? Zo ja, hoe heeft u de burgemeester van Urk ondersteund in de bevestiging van zijn gezag en op welke wijze bent u van plan dat de komende tijd te doen? Heeft u al contact gehad met de burgemeester?
Burgemeesters hebben een belangrijke rol bij de invulling van de democratische waarden zoals die in de wet verankerd zijn. Van hen wordt verwacht dat zij deze rol op deskundige en integere wijze uitvoeren. Het is onacceptabel als agressie en geweld hen in deze uitvoering belemmert. Burgemeesters verdienen dan ook extra steun en bescherming. Dit kabinet zet stevig in om agressie en geweld tegen personen met publieke taken te verminderen.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hierover op 21 maart 2011 een brief gestuurd aan alle politieke ambtsdragers. Daarin is benadrukt dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken die zij (in)direct aansturen. Het is vanuit die voorbeeldrol van belang dat zij duidelijk maken waar de grenzen van het toelaatbare liggen, en dat zij de aanpak van agressie en geweld nadrukkelijk uitdragen. Dit heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 9 mei 2011 ook besproken met het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters. Verder heeft hij met de burgemeester contact gehad om hem ook persoonlijk te steunen in zijn optreden.
Deelt u de mening dat u met uw publiekelijk waarneembare bescherming en aanmoediging van de burgemeester van Urk aan alle burgemeesters van Nederland duidelijk maakt dat u verlangt dat burgemeesters grenzen stellen en normerend optreden? Is dat voor u een reden dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Naar welke strafbare feiten rond de rellen en de aanslag op de woning van de burgemeester van Urk voert de politie op dit moment onderzoek uit? Wanneer zijn deze onderzoeken gestart? Wat is het verloop van de onderzoeken? Hoe is de medewerking uit de gemeenschap, van omstanders en ouders?
De burgemeester van Urk heeft naar aanleiding van incidenten bij zijn woning (in de nasleep van Koninginnenacht) aangifte gedaan bij de politie. Naar aanleiding van het incident met de brandbom is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Dit onderzoek loopt nog. In het weekend van 28 en 29 mei 2011 zijn in deze zaak drie aanhoudingen verricht. Ter bescherming van het opsporingsbelang kunnen geen verdere bijzonderheden worden gegeven over de start van het onderzoek, het verloop daarvan en de medewerking daaraan. Als het strafrechtelijk onderzoek is geëindigd, zal het Openbaar Ministerie beoordelen of, en zo ja welke, feiten vervolgd kunnen worden.
Deelt u de mening dat bestuurders van alle bedreigingen en strafbare feiten jegens hen aangifte zouden moeten doen? Van welke gebeurtenissen heeft de burgemeester op dit moment zelf aangifte gedaan? Als de burgemeester nog niet van alle strafbare feiten aangifte heeft gedaan, wilt u hem daar dan toe aansporen?
Zoals de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer heeft laten weten naar aanleiding van het onderzoek Bedreigd Bestuur (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 684, nr. 295), baart het ons zorgen dat te vaak geen melding wordt gemaakt van agressie en geweld, en dat slechts in een derde van de gevallen de dader op zijn gedrag wordt aangesproken. Politieke ambtsdragers moeten ongewenst gedrag altijd melden. Met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters is afgesproken een aantal maatregelen te implementeren. Dit betreft onder andere een geweldsprotocol voor burgemeesters, kennis- en vaardigheidstrainingen voor nieuwe en zittende burgemeesters, een Vertrouwenslijn politieke ambtsdragers. Deze maatregelen zullen eind 2012 op hun effectiviteit worden geëvalueerd.
Hoe serieus acht u de plannen om opnieuw te protesteren tegen de burgemeester en de maatregelen van het Urker gemeentebestuur? Hoe helpt u het Urker gemeentebestuur zich hierop voor te bereiden?
De politie is op de hoogte van geruchten over nieuwe protesten. De lokale politiechef en de jeugdagent participeren in diverse overleggen tussen belanghebbenden en jongeren waarin dit aan de orde komt. In de lokale driehoek zijn afspraken gemaakt over de beleidsuitgangspunten en de tolerantiegrenzen alsmede over de preparatie en politie-inzet bij eventuele vervolgacties. Indien wij vanuit de lokale driehoek signalen krijgen dat er behoefte is aan ondersteuning dan zullen wij het nodige doen. Verder verwijzen wij naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de analyse dat de ongeregeldheden voortkomen uit de strengere aanpak door de gemeente Urk van drank- en drugsgebruik en van oude gebruiken die voor de bevolking veel overlast veroorzaken? Zo nee, wat is volgens u dan de aanleiding van deze ongeregeldheden? Zo ja, hoe waardeert u de keus van het gemeentebestuur om gegroeide misstanden aan te pakken die illegaal of ongewenst zijn?
De ongeregeldheden lijken vooral te zijn ontstaan naar aanleiding van de aanpak van jongeren die gevaarlijke en overlastgevende overtredingen begaan met scooters. Wij hebben geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de burgemeester van Urk dat deze gedragingen dermate ernstig zijn dat zij niet kunnen worden getolereerd, zeker niet als er (een teveel aan) alcohol in het spel is.
Hoe waarborgt u dat de politie in een hechte gemeenschap als Urk de wetten en regels handhaaft in plaats van onderdeel uit te maken van de cultuur die de jongeren uitdragen? Welke maatregelen neemt de korpsbeheerder van Flevoland hiervoor?
Sinds vele jaren werkt de politie Flevoland met een vast team van allround politiemensen binnen de gemeente Urk. Slechts een enkel lid van het team woont op Urk. Deze werkwijze leidt tot een grote mate van lokale bekendheid van de betrokken politiemensen, en – omgekeerd – tot een grote mate van acceptatie van deze politiemensen door de bevolking. De prioriteiten van het team zijn afgestemd op het veiligheidsbeeld van Urk en vastgesteld in de lokale driehoek.
Uit de managementrapportages van de politie Flevoland blijkt dat er door de Urker politiemensen intensief en meer dan gemiddeld wordt gehandhaafd op feiten als rijden onder invloed, te hard rijden en geweld. Het ophelderingspercentage van aangegeven misdrijven is hoog. Het team is effectief gebleken bij het interveniëren op hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen. Tegelijk wordt er door het team sterk ingezet op preventiemaatregelen als het gaat om het voorkomen van onder andere verkeersongevallen en geweld in de horeca. Het participeren in overlegstructuren inzake jongeren en het regelmatig in gesprek gaan met jongeren zelf draagt hieraan bij. Er is dan ook geen sprake van dat de politie onderdeel is gaan uitmaken van de cultuur die overlastgevende jongeren uitdragen.
Wat is naar uw mening de rol van de Urker gemeenschap en de ouders van de relschoppers in de cultuurveranderingen die het gemeentebestuur nastreeft? Wordt deze rol al voldoende opgepakt? Zo nee, wat moet er volgens u gebeuren om dit te veranderen?
De Urker gemeenschap en de ouders van relschoppers hebben een belangrijke rol bij het realiseren van de cultuurverandering(en) die het gemeentebestuur nastreeft. Het is echter niet aan ons om te bepalen welke maatregelen hiervoor nodig zijn en in welk tempo dit mogelijk is. De burgemeester heeft ons gemeld dat op Urk sinds kort een Centrum voor Jeugd en Gezin bestaat om, voor zover noodzakelijk, ouders met problemen te begeleiden. De burgemeester meldde voorts dat hij ervan uit gaat dat gesprekken en de geboden ondersteuning voldoende zijn om de gewenste cultuurverandering te realiseren, maar dat een dergelijke verandering nu eenmaal tijd kost.
Deelt u de mening dat een gesprek volstrekt onvoldoende is om een zo fundamentele cultuurverandering te bewerkstelligen als op Urk nagestreefd wordt, maar dat er een beschavingsoffensief nodig is? Zo ja, wat gaat u doen om dit beschavingsoffensief vorm te geven en wanneer moet dit offensief zijn vruchten afwerpen?
Zie antwoord vraag 9.
De afvaloven van Omrin |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de afvaloven Omrin in Friesland stil ligt?1
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân is het bevoegd gezag voor de afvaloven van Omrin in Harlingen. Daarom is voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 informatie opgevraagd bij het betreffende bevoegd gezag.
De afvaloven van Omrin heeft eind april 2011 vijf dagen stil gelegen. Dat ging om een geplande stop voor onderhoud en inspectie, die is uitgevoerd voor dat de leverancier de oven overdraagt.
De afvaloven van Omrin is na de hiervoor genoemde stop weer in bedrijf gegaan en tot het moment van beantwoording van deze vragen van het lid de Mos (medio mei 2011) volledig in bedrijf geweest.
Klopt het dat Omrin om een versoepeling van de milieunormen heeft gevraagd? Zo ja, wilt u er bij Gedeputeerde Staten van Friesland op aandringen om dit vooral niet toe te staan?
Nee, Omrin heeft niet gevraagd om milieunormen te versoepelen.
Is het u bekend dat er twee medewerkers onwel zijn geworden tijdens hun werkzaamheden bij Omrin toen zij bij de schoorsteen van 44 meter bezig waren?
Bij het opstarten van de afvaloven is een incident opgetreden, waarbij verzurende gelige dampen (SO2, NOx, HCl) zijn geëmitteerd. Deze dampen zijn terecht gekomen bij twee werknemers die op een afstand van 300 meter van de schoorsteen van de afvaloven in een kraan op een naastgelegen terrein van derden aan de slag waren, waardoor kortstondig irritaties aan de luchtwegen ontstonden.
Is het waar dat u al 4,4 miljoen euro heeft overgemaakt zonder controle van de voorwaarden?
Er is in 2007 door het voormalig ministerie van Economische Zaken 6 miljoen euro subsidie toegekend op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI). Medio mei 2011 is daarvan inderdaad 4,4 miljoen euro aan Omrin overgemaakt.
Heeft u de bereidheid het geld dat naar Omrin ging en gaat per direct stop te zetten en de gegeven subsidie terug te vorderen, omdat Omrin lak heeft aan de milieuregels en aan omwonenden? Zo nee, hoe kunt u de toegezegde 6 miljoen euro rijkssubsidie nog verantwoorden?
De subsidie valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I en ik kan die subsidie dan ook niet stopzetten of terug vorderen.
Het artikel "Hongersnood dreigt in Nederland" |
|
Richard de Mos (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hongersnood dreigt in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een periode van droogte genoeg is om de oogsten in Nederland in gevaar te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat het zonde is als oogsten in gevaar gebracht zouden worden door een periode van droogte. Om watertekorten bij watergebruiksfuncties als de landbouw zoveel mogelijk te voorkomen, treedt in dit soort periodes van droogte de zogenaamde Verdringingsreeks in werking (zie bijlage2). Hierdoor wordt de droogte schade aan de landbouw zoveel mogelijk beperkt.
Bent u van mening dat deze situatie duidelijk laat zien dat Nederland zich moet richten op het behoud en vergroten van de zoetwatercapaciteit en landbouwgronden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat dit laat zien dat in droge tijden, maar eigenlijk altijd, zorgvuldig met het beschikbare zoetwater moet worden omgegaan. Het deelprogramma Zoetwater van het nationale Deltaprogramma onderzoekt hoe in de toekomst beter met het beschikbare zoet water kan worden omgegaan. Het vergroten van de zoetwatercapaciteit maakt hiervan onderdeel uit.
Deelt u de mening, in vervolg op vraag 3, dat natuurprojecten die goede landbouwgrond in moeras doen veranderen nooit en te nimmer doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan de internationale verplichtingen omtrent natuurbehoud en/of natuurherstel kan het tot de mogelijkheden behoren om over te gaan tot de in deze vraag genoemde maatregelen. Ik ben verder in onderhandeling met de provincies over de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur en de decentralisatie van het natuurbeleid. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid De Mos, Vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1981.
Bent u van mening, in vervolg op vraag 3, dat natuurprojecten die verzilting veroorzaken nooit ten uitvoer mogen worden gebracht, aangezien ze negatieve effecten hebben op de zoetwatercapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Speculatie met grondprijzen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de inschatting van De Nederlandsche Bank (DNB)1 dat de in 2010 fors toegenomen omvang van grondstofgedreven handelsactiviteiten met gebruik van hefboom strategieën een risico vormt voor de financiële stabiliteit?
DNB geeft aan dat er toenemend gebruik wordt gemaakt van complexe financiële strategieën en producten voor grondstoffenhandel. Het gebruik van een hefboomstrategie kan over het algemeen leiden tot uitvergroting van volatiliteit van rendementen en daarmee leiden tot grotere risico’s, zo ook in dit geval. Ik deel dit inzicht.
Heeft u inzicht in de posities van Nederlandse financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en hedgefondsen) op de diverse grondstoffenmarkten? Zo ja, kunt u de Kamer inzicht geven in de ontwikkeling hiervan tot nu toe en de verwachtingen voor de toekomst? Zo nee, in hoeverre belemmert dit u bij het maken van een inschatting van de financiële stabiliteit in Nederland?
DNB en AFM zijn de toezichthouders op onder toezicht staande financiële instellingen en markten in Nederland. Zij zijn dan ook de instanties met toegang tot de posities van Nederlandse financiële instellingen. Zij informeren mij indien nodig over relevante ontwikkelingen op geconsolideerde wijze.
Hoe beoordeelt u de recente scherpe prijsdaling in veel grondstoffenmarkten? In hoeverre ziet u dit als een indicatie van een mogelijke financiële zeepbel in deze markten?
Begin mei 2011 daalden prijzen over een breed scala van grondstofderivaten. De afgelopen maanden worden markten voor grondstofderivaten gekenmerkt door relatief hoge volatiliteit. In vergelijking met de prijsschommelingen over deze periode vormt de prijsdaling in mei geen uitzondering. Voor een aantal grondstoffen, waaronder olie, lijkt de prijsdaling een reflectie te zijn van verwachtingen over onderliggende marktfactoren als vraag of aanbod. Voor andere grondstoffen, waarvan onderliggende marktfactoren grotendeels onveranderd bleven, was de daling van korte duur en zijn prijzen inmiddels hersteld. De recente prijsdaling of de relatief hoge volatiliteit zijn op zichzelf geen indicatie van een financiële zeepbel.
Hoe beoordeelt u de risico’s die de Nederlandse financiële instellingen, en daarmee het Nederlandse financiële systeem, lopen vanwege deze blootstelling aan de grondstoffenmarkten? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen? En zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Hoewel het aandeel van grondstoffen in de portfolio’s van Nederlandse instellingen is toegenomen is dit aandeel volgens DNB nog steeds relatief klein. Ik acht het financieel toezicht uitgevoerd door DNB en AFM voldoende om de risico’s te adresseren. Ik ben momenteel niet van plan additionele maatregelen te treffen.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de volatiliteit van de grondstoffenmarkten in de laatste jaren waarin de puur financiële speculatie op deze markten sterk is toegenomen?
Volatiliteit in grondstofmarkten is de afgelopen jaren toegenomen. In een recente studie naar volatiliteit concluderen Calvo-Gonzalez, Shankar en Trezzi (2010)2 dat het te vroeg is om te zeggen of het hier om een structurele verandering gaat.
In een recent rapport voor de G20, dat is opgesteld door o.a. OESO, FAO, Wereldbank en IMF3, wordt aangegeven dat er op basis van de bestaande studies geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over de bijdrage van financiële activiteit aan prijsvolatiliteit.
Wat is hiervan het effect op ontwikkelingslanden die in hoge mate afhankelijk zijn van de export van grondstoffen en gebaat zijn bij een hoog, maar vooral stabiel prijspeil?
Sterke volatiliteit in grondstoffenprijzen levert onzekerheden op voor ontwikkelingslanden die voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk zijn van export van grondstoffen. Sterke prijsstijgingen en -dalingen beïnvloeden de betalingsbalans en overheidsinkomsten. Sterke volatiliteit brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft daarom mogelijk een negatief effect op investeringen, efficiënte benutting van capaciteit en uitvoerbaarheid van beleid.
Hoe beoordeelt u het dat de afgelopen jaren zoveel geld is gegaan naar het speculeren op de prijsontwikkeling van grondstoffen? Is het maatschappelijk gezien niet wenselijker dat dit geld geïnvesteerd wordt in de landbouw zelf?
De groei van grondstofgerelateerde producten als investeringsklasse is een feit. Gezien het belang van derivatenmarkten voor het afdekken van risico en efficiënte prijsvorming kunnen deze investeringen bijdragen aan het functioneren van de landbouwsector. Aan zowel investeringen in financiële markten als landbouw zelf kunnen in beginsel dus maatschappelijke baten verbonden zijn.
Hoe verhoudt de regulering en het toezicht (mandaat van toezichthouder om prijs- en positielimieten te stellen, bij de toezichthouder aanwezige kennis van financiële en fysieke markten) op de Europese grondstoffenmarkten zich tot die in de VS (zoals dat momenteel is georganiseerd en zoals dat in de VS volgens de in de Dodd-Frank Act aangegeven lijnen momenteel verder aangescherpt wordt)?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre vormen de recente waarschuwing van DNB en extreme prijsontwikkelingen een aanleiding voor het kabinet om zijn huidige positie2 aan te scherpen en te pleiten voor scherper toezicht? Is het kabinet bereid om zich hard te maken voor een regulering en toezicht in de EU die minimaal gelijk is en blijft aan die in de VS?
In Europa wordt momenteel onder andere gesproken over regulering en het toezicht op de grondstofderivatenmarkt. Bijvoorbeeld in het kader van de herziening van de MiFID richtlijn. Eurocommissaris Barnier heeft onlangs aangegeven dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving voor grondstofderivaten waarbij nauw gelet zal worden op aansluiting met de regelgeving in de VS. Ik wacht de voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein met belangstelling af.
Homoseksuele asielzoekers uit Oeganda |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat een mogelijke anti-homoseksualiteitwet in Oeganda betekent voor asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers in Nederland?
Het feit dat in Oeganda een wetsvoorstel voorligt om de doodstraf op homoseksualiteit te zetten is – zelfs nu het voorstel nog niet in stemming is gebracht – een buitengewoon zorgelijke ontwikkeling die veelzeggend is voor de maatschappelijke positie waar homoseksuelen in Oeganda zich in bevinden. De Nederlandse regering veroordeelt, mede op grond van internationale mensenrechtenverdragen, het standpunt dat homoseksuelen de doodstraf verdienen. Personen die vervolgd worden op grond van hun seksuele voorkeur hebben in beginsel recht op bescherming in Nederland. Zoals u door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Pechtold over de mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda is meegedeeld, is er nog geen duidelijkheid over de verdere behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel. De Oegandese regering heeft reeds aangegeven dat zij niet achter dit wetsvoorstel staat.
Wat de betekenis van anti-homoseksualiteitwetgeving in landen van herkomst is voor de uitkomst van asielverzoeken in Nederland, is echter niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naast de wetgeving in landen van herkomst is hiervoor ook, en vaak nog meer, van belang wat de praktijk in de desbetreffende landen is. Zelfs wanneer er geen sprake is van anti-homoseksualiteitwetgeving, maar iemand in de praktijk wel vrees voor vervolging heeft op grond van zijn seksuele geaardheid, kan dat in individuele gevallen tot vergunningverlening leiden. Daartoe is vanzelfsprekend ook het individuele asielrelaas van groot belang. Dit is voor asielverzoeken van homoseksuelen uit Oeganda niet anders.
Bent u voornemens een ambtsbericht dan wel thematisch ambtsbericht te laten opstellen waarin de risico’s voor deze asielzoekers worden beschreven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Algemene ambtsberichten kan ik aanvragen voor de belangrijkste herkomstlanden van asielzoekers teneinde landgebonden asielbeleid te kunnen bepalen. Oeganda behoort daar niet toe. Voor veel landen van herkomst is geen (thematisch) ambtsbericht beschikbaar. Dat is in veel gevallen ook niet nodig omdat informatie uit andere openbare bronnen (zoals Human Rights Watch, Amnesty International en de UNHCR) veelal voldoende is om zorgvuldig op asielverzoeken te kunnen beslissen. Eerst wanneer specifieke asielvraagstukken niet kunnen worden beantwoord omdat de desbetreffende informatie onvoldoende of tegenstrijdig is, bestaat aanleiding een (thematisch) ambtsbericht te vragen. Het actueel houden van landgebonden asielbeleid is eveneens een reden om een algemeen ambtsbericht aan te vragen. Daarnaast is zoals ik hierboven heb vermeld, het desbetreffende wetsvoorstel niet aangenomen en is reeds om die reden een ambtsbericht gericht op die wetgeving thans niet opportuun. Overigens bestaat ook de mogelijkheid om in een individuele zaak, als op basis van beschikbare bronnen geen beslissing kan worden genomen en nader onderzoek in het herkomstland nodig is, een individueel ambtsbericht aan te vragen.
Bent u, gezien de mogelijke anti homoseksualiteitwet en de reële risico’s voor LHBTI (lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele geaardheid) in Oeganda, voornemens LHBTI asielzoekers uit dit land aan te merken als een risicogroep vergelijkbaar met LHBTI’s uit bijvoorbeeld Iran? Zo nee, waarom niet? Kunt aangeven hoeveel homoseksuele uitgeprocedeerde asielzoekers uit Oeganda zich op dit moment in Nederland bevinden? Bent u bereid de uitzetting van deze LHBTI asielzoekers op te schorten totdat er duidelijkheid is over de anti-homoseksualiteitswet en risico’s in Oeganda?
Voor Oeganda bestaat op dit moment geen apart landgebonden asielbeleid. Hiertoe is ook geen noodzaak omdat op basis van de beschikbare informatie uit openbare bronnen en de beleidsregels zoals neergelegd in het algemene deel van de Vreemdelingencirculaire 2000 er zorgvuldig kan worden beslist op asielverzoeken van Oegandese vreemdelingen. Homoseksuelen uit Oeganda waartegen vluchtelingrechtelijke vervolging is ingesteld of die vanwege hun homoseksualiteit risico lopen op onmenselijke behandeling kunnen aanspraak maken op bescherming in Nederland. Daarvoor is het vooralsnog niet nodig om deze groep apart aan te merken als risicogroep.
Ik kan niet aangeven hoeveel uitgeprocedeerde homoseksuele asielzoekers uit Oeganda zich momenteel in Nederland bevinden. Hoewel er tijdens de asielprocedure natuurlijk oog is voor het aspect homoseksualiteit, wordt niet geregistreerd in hoeveel asieldossiers dit aspect een rol speelt. Het registreren van seksuele geaardheid wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) immers verboden. Hierdoor is het niet mogelijk cijfers te geven van het aantal homoseksuele uitgeprocedeerde asielzoekers uit Oeganda in Nederland.
Er is thans voor mij geen aanleiding om eventuele uitzettingen op te schorten, omdat bij elk asielverzoek individueel getoetst wordt of er aanleiding is om bescherming te bieden of niet. Daarbij wordt ook het aspect vervolging vanwege seksuele geaardheid zorgvuldig meegewogen. Zoals aangegeven is op dit moment nog onduidelijk of de desbetreffende wetgeving wordt aangenomen aangezien de Oegandese regering heeft aangegeven dat zij niet achter het wetsvoorstel staat en is het bestaan van anti-homoseksualiteitwetgeving op zichzelf niet doorslaggevend voor de beoordeling van asielverzoeken.
Zoals de minister van Buitenlandse Zaken in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Pechtold heeft aangegeven1, zal Nederland dit onderwerp uiteraard met grote aandacht blijven volgen.