Het bericht ‘Moord Hillis gefilmd’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van bericht «Moord Hillis gefilmd»?1
Ja.
Klopt het dat de moord op topcrimineel S. H. van begin tot eind door de politie is gefilmd?
Ter observatie van een afluisteroperatie van het KLPD, in het kader van een onderzoek naar zware en georganiseerde criminaliteit, was op grote afstand een politiehelikopter aanwezig. De beelden van de camera van de helikopter zijn opgenomen. De aanslag staat op die beelden, die ter beschikking zijn gesteld aan het korps Amsterdam-Amstelland ten behoeve van het onderzoek naar de liquidatie.
Klopt het dat de beelden laten zien dat de moordenaars slecht voorbereid waren?
Op de inhoud van de beelden en conclusies die daaraan al dan niet kunnen worden verbonden, ga ik lopende het onderzoek niet in.
Klopt het dat het onderzoek van de Amsterdamse recherche moeizaam verloopt, niet in het minst door de weinig coöperatieve houding van de nationale recherche? Zo nee, waar baseert u dit op?
Nee. Sinds de start van het onderzoek naar de liquidatie is er wekelijks contact op operationeel niveau tussen de dienst Nationale Recherche van het KLPD en het korps Amsterdam-Amstelland. Deze operationele contacten verlopen volgens zowel de korpsleiding van het KLPD als de korpsleiding van Amsterdam-Amstelland goed.
Kloppen de berichten over de al jaren sluimerende animositeit tussen de nationale recherche en de Amsterdamse politie? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat S. H. in contact heeft gestaan met diverse inlichtingendiensten? Zo nee, waar baseert u dit op?
Over wie informant is van criminele en andere inlichtingeneenheden, worden vanwege de bescherming van de veiligheid van de informanten, geen mededelingen gedaan.
Klopt het dat er van de plaats delict bewijsmateriaal is verdwenen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Deze vragen kunnen, nu het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, niet worden beantwoord.
Klopt het dat D. G. niet langer als verdachte wordt beschouwd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het wellicht mogelijk dat de politie vooraf op de hoogte was van de geplande liquidatie van S. H.? Zo nee, waar baseert u dit op?
De korpschef van het KLPD heeft mij meegedeeld geen enkele aanleiding te hebben om te veronderstellen dat politiemedewerkers vooraf op de hoogte waren van de liquidatie.
Acht u een vergelijking met de IRT-affaire gepast? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen enkele parallel met de IRT-affaire, daarom acht ik een vergelijking niet gepast.
De inzet Nederlandse militairen in Sahel-landen |
|
Jasper van Dijk , Ewout Irrgang , Harry van Bommel |
|
Is het waar dat de Flintlock-operatie in het kader van terrorismebestrijding wordt uitgevoerd en deel uitmaakt van de Operatie Enduring Freedom Trans Sahara? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?1
Met het oog op de gereedstelling en de inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht is het van belang dat de operationele eenheden op het juiste niveau worden getraind. Eenheden van alle krijgsmachtdelen nemen daarom frequent deel aan (inter)nationale trainingen en oefeningen om met een zo kort mogelijke voorbereidingstijd operationeel te kunnen worden ingezet. In het bijzonder voor Special Forces geldt dat zij hun specifieke vaardigheden onder realistische omstandigheden moeten kunnen beoefenen. Deelneming aan hoogwaardige internationale meerdaagse oefenprogramma’s biedt daartoe een belangrijke mogelijkheid. In dit licht moet ook de deelneming van Nederlandse militairen aan het zogenoemde oefenprogramma Flintlock worden gezien.
Dit programma behelst een reeks van oefeningen en maakt deel uit van het oefenprogramma van de Verenigde Staten in Afrika. Flintlock wordt gepland door het Africa Command (AFRICOM) en uitgevoerd door het Special Operations Command Africa (SOCAFRICA). De algemene doelstelling van het oefenprogramma is het trainen van het tactische en operationele militaire niveau van Afrikaanse strijdkrachten, het vergroten van de samenwerking en de interoperabiliteit tussen de landen en het uitbreiden van de capaciteiten opdat de landen zelf beter in staat zijn terrorisme in de regio te bestrijden. De trainingsactiviteiten richten zich op het aanleren en verbreden van militaire vaardigheden op pelotonsniveau, zoals patrouilleren, navigeren, schieten en het inrichten van controleposten.
In organisatorische zin is het Flintlock-oefenprogramma onderdeel van het door het Amerikaanse State Department ontwikkelde Trans-Sahara Counter Terrorism Partnership (TSCTP). Het TSCTP beoogt (de uitbreiding van) terrorisme in de Trans-Sahara landen tegen te gaan. Het betreft een partnerschap van de Verenigde Staten, Algerije, Marokko, Tunesië, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Burkina Faso, Niger, Nigeria en Senegal. Het militaire aandeel aan TSCTP noemen de Amerikanen Operation Enduring Freedom Trans-Sahara (OEF TS). Dit behelst een scala van militaire activiteiten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het inzetten van joint planning assistance teams, mobile training teamsencivil-military support elements en het uitvoeren vaninternational military education training en van senior leader engagement. Het oefenprogramma Flintlock is een specifiek onderdeel hiervan.
Voor Nederland geldt dat aan Flintlock wordt deelgenomen omdat het programma een unieke mogelijkheid biedt om onder klimatologisch en geografisch uitdagende omstandigheden in Afrika te trainen. Ook biedt de oefening kansen om de samenwerking en informatie-uitwisseling met internationale partners te bevorderen. Ten slotte kunnen Nederlandse militairen zich dankzij de oefening bekwamen in het trainen van militaire eenheden, in dit geval van Afrikaanse landen. Dat de Nederlandse eenheden met hun deelneming ook hebben bijgedragen aan de regionale capaciteit voor terrorismebestrijding is een positief aspect van de oefening, maar niet het hoofddoel van de Nederlandse bijdrage.
Nederland heeft vanaf 2007 in wisselende samenstellingen en op verschillende locaties deelgenomen aan de Flintlock-oefeningen.
Is het waar dat Nederland vanaf 2005 betrokken is bij de operatie Flintlock?2 Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Kunt u een overzicht geven van de Flintlock-operaties van de afgelopen jaren waaraan Nederland heeft deelgenomen? Hoeveel Nederlandse militairen namen deel en wat waren de doelen van de afzonderlijke operaties? Zijn de doelen gehaald? Welke taken hadden de Nederlands militairen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de operatie is opgezet in het kader van het Amerikaanse Special Forces Commando voor Afrika (JSOFT-S)? Is het waar dat het om een multinationale militaire activiteit gaat waarbij Nederland deelneemt aan een Multinationaal Coördinatiecentrum? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Ja, de Flintlock-oefeningen worden uitgevoerd door de Joint Special Operations Task Force Trans-Sahara (JSOTF-TS), die deel uitmaakt van SOCAFRICA.
Net als de andere deelnemende landen was Nederland gedurende de oefeningen vertegenwoordigd in het Multinational Coordination Centre (MCC), eerst als waarnemer en later als deel van deze oefenstaf. Het MCC is verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het oefenscenario, de aansturing van de veldoefeningen en de organisatie van trainingen voor de eigen staf.
Is het waar dat vuurgevechten niet zijn uit te sluiten tijdens Flintlock? Hoeveel tic’s (troops in contact) heeft Nederland gehad vanaf 2005 tijdens Flintlock? Deelt u de opvatting dat oefeningen waarbij vuurgevechten niet zijn uit te sluiten ook aan de Tweede Kamer moeten worden gemeld? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?3 Zo ja, op welke wijze gaat u dat vormgeven?
De oefeningen worden uitgevoerd op militaire oefenterreinen, militaire kazernes en locaties die als zodanig herkenbaar en afgeschermd zijn. Er hebben zich geen incidenten of vuurgevechten voorgedaan tijdens de Flintlock-oefeningen.
Is het tevens waar dat tijdens deze oefening ook militairen van diverse Afrikaanse landen zijn opgeleid? Zo ja, om welke landen ging het precies en voor wat voor soort functies werden deze militairen opgeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Welke landen nemen aan deze operaties deel? Is het waar dat niet ieder deelnemend land aan deze operatie bekend wil maken dat het meedoet? Wat is de reden van deze geheimhouding?4
De Flintlock-oefeningen worden gepland en uitgevoerd door Special Forces van genoemde landen. Bij een aantal van deze landen is het een standaardprocedure niet actief te communiceren over (oefen)activiteiten van speciale eenheden.
Waarom is Nederlandse deelname niet aan de Kamer meegedeeld en is evenmin gewerkt in het kader van een artikel 100-procedure?5 Is deelname van Nederlandse militairen door de Militaire Kerngroep Speciale Operaties (MKSO) beslist? Zo ja, wanneer? Zo nee, door welke minister is tot deze operatie beslist?
Aangezien de Nederlandse militaire inzet betrekking heeft op een oefening wordt de Kamer daarover niet geïnformeerd.
Het ministerie van Defensie beslist over de deelneming aan militaire oefeningen en consulteert het ministerie van Buitenlandse Zaken voor advies over de buitenlandpolitieke aspecten. De MKSO besluit niet over oefeningen.
Welke politieke prioriteit geeft u aan het opleiden van Afrikaanse militairen en special forces? Wanneer en op welke wijze is deze beleidslijn aan de Kamer voorgelegd?
De oefeningen hebben tot doel de krijgsmacht op het gewenste operationele niveau te brengen dan wel te houden. Van geval tot geval wordt bezien onder welke omstandigheden en met welke partners de beoogde oefendoelstellingen zo goed mogelijk kunnen worden verwezenlijkt. Zoals in antwoord op vragen 1, 2 en 5 al is verwoord, is Flintlock zeer geschikt om Nederlandse Special Forces in internationaal verband te trainen. Een oogmerk van de inzet van Nederlandse militairen in Afrika in bredere zin is overigens het opbouwen van Afrikaanse (institutionele) capaciteit ten behoeve van de veiligheidssector opdat de zelfredzaamheid van Afrikaanse landen wordt vergroot en de behoefte aan internationale defensieondersteuning afneemt. De Nederlandse bijdrage aan het ACOTA-programma waarbij Afrikaanse vredestroepen worden getraind ter voorbereiding op de inzet in regionale vredesmissies is daarvan een voorbeeld, zie Kamerstuk 22 831, nr. 61.
Deelt u de opvatting dat deze operatie de militarisering van politieke problemen in de Sahel-landen in de hand werkt? Deelt u tevens de mening dat de aanwezigheid van Nederlandse en andere Westerse troepen verdere weerstand op kan wekken? Zo nee, waarom niet?
De Flintlock-oefeningen maken deel uit van een uitgebreid partnerschapprogramma. De planning, voorbereiding en uitvoering van deze oefeningen verlopen in nauwe samenwerking en in goed overleg met de genoemde Trans-Saharalanden. Het hoofddoel van Nederlandse deelneming is dat met Flintlock-oefeningen in de specifieke landen de Nederlandse speciale eenheden in staat worden gesteld om onder unieke geografische en klimatologische omstandigheden te trainen en de interoperabiliteit met partners in deze regio te bevorderen. De oefening draagt daardoor direct bij tot de gereedstelling van de Nederlandse krijgsmacht.
Het verbod van brandweerlieden om kritiek te leveren |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw opvatting over de brief die een aantal (vrijwillige) brandweermensen heeft gekregen van het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio Kennemerland over kritiek die zij in de media hebben geuit?1
Ik constateer dat de directie van de brandweer van mening was dat een aantal brandweermensen in strijd met de geldende gedragscode had gehandeld. De brief is, na persoonlijk contact met de betrokken medewerkers, vervolgens door de directie van brandweer Kennemerland ingetrokken. Het is onder deze omstandigheden niet aan mij om een oordeel over die brief uit te spreken.
Op grond waarvan zouden deze brandweermensen in overtreding zijn?
Zie antwoord vraag 1.
In welke andere veiligheidsregio’s wordt brandweermensen soortgelijke beperkingen opgelegd?
Navraag bij het College van Arbeidszaken van de VNG leert dat niet centraal wordt geregistreerd in welke veiligheidsregio’s gedragscodes worden afgesproken. Het is nadrukkelijk een werkgeversverantwoordelijkheid om in overleg met werknemers, bijvoorbeeld via de ondernemingsraad, nadere afspraken te maken. Binnen veel organisaties is het gebruikelijk dat mediaoptredens die de werksfeer betreffen ook onder deze nadere afspraken vallen.
Deelt u de opvatting dat (vrijwillige) brandweermensen Kamerleden of journalisten te woord moeten kunnen staan en dat dit niet per definitie dient te lopen via de leidinggevende of de communicatieafdeling?
Ik ben van mening dat indien in gedragscodes tussen werkgever en (vrijwillige) werknemer bepaalde afspraken zijn vastgelegd over contacten met de media daaraan in beginsel moet worden voldaan.
Hoe gaat u verzekeren dat Kamerleden en journalisten zich op de hoogte kunnen blijven stellen van de opvattingen van brandweermensen?
Aan die mogelijkheid wordt in geval van een gedragscode als de onderhavige geen afbreuk gedaan.
Een schadeclaim |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat een schadeclaim is ingediend tegen zowel het ministerie van Buitenlandse Zaken als het ministerie van Defensie door iemand die stelt voor de militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (MIVD) in Afghanistan te hebben gewerkt? Zo ja, voor welk bedrag? Is het waar dat het om minstens vijf miljoen euro gaat?1
In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over operationele aangelegenheden van de MIVD. Desgevraagd kan de commissie IVD van uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het waar dat bedoelde persoon, I.A., in Uruzgan voor de MIVD of voor andere diensten van de krijgsmacht heeft gewerkt? Zo nee, voor wie heeft hij dan gewerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tevens waar dat I.A. in 2006 is gevraagd contact te leggen met Taliban-opstandelingen? Om hoeveel personen ging het daarbij? Wat was het doel van deze gesprekken? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Bent u bereid de Kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in 2007 door medewerkers van de MIVD aanvalswapens zoals AK47-machinepistolen, munitie en raketwerpers zijn besteld bij I.A.? Is het waar dat met wapens aanvallen op terroristische groeperingen zijn uitgevoerd? Zo ja, wanneer en op wie?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat als gevolg van de werkzaamheden van I.A. en de MIVD een aanslag in Nederland is voorkomen? Is dat feit op de een of andere manier al aan de Kamer gemeld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waar gaat het om en bent u bereid de Kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert de minister van Defensie zich de woorden dat er wel een lijst van gezochte personen bestaat en dat hij «er aan hecht om de scheeftrekking door het woord «dodenlijst» weg te nemen», waarbij hij tevens benadrukte dat mulah Dadula kort daarvoor, half mei 2007, dodelijk was uitgeschakeld?2 Is het waar om te concluderen dat de dood van mulah Dadula te maken heeft met de operatie van de MIVD zoals door I.A. aangeduid? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover, desnoods vertrouwelijk, te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat MIVD medewerkers Ben K., Jos S. en Martin G. op 22 mei 2007 op non-actief zijn gezet? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat I.A., na het op non-actief stellen van MIVD medewerkers onder leiding van Ben K., zelf een aantal informanten runde? Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, informeren hoe de MIVD deze mensen aanstuurde?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tevens waar dat I.A. melding heeft gemaakt van twee bermbommenfabriekjes in Uruzgan die o.l.v. Bosniërs werden gedreven? Wat is uw reactie op de bewering dat «vijf tot zes militairen zijn omgekomen omdat de MIVD niet volgens de regels heeft gewerkt.»?
ISAF heeft verschillende bommenfabrieken opgerold. Bij dergelijke operaties kan gebruik worden gemaakt van informatie van beschermde bronnen. In het openbaar kunnen geen mededelingen worden gedaan over bronnen en overige operationele aangelegenheden van de MIVD.
De hoogte en wijze van toerekenen van kosten bij instellingscollegegelden bij tweede studies |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van signalen, onder andere van Stichting Collectieve Actie1, over de hoogte van instellingscollegegelden die gevraagd worden door instellingen voor het volgen van een tweede bachelor- of masterstudie en wat is uw oordeel hierop?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Op basis van artikel 7.46, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stellen universiteiten en hogescholen de hoogte van het instellingscollegegeld vast. Het instellingscollegegeld is ten minste gelijk aan de hoogte van het wettelijk collegegeld en een instelling kan differentiëren voor onderscheiden groepen studenten en opleidingen, uiteraard met gelijke behandeling van gelijke gevallen.
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt.
Als een onderbouwing ontbreekt kunnen studenten de instelling hierop wijzen en alsnog een onderbouwing vragen, zoals de studenten van de Stichting Collectieve Actie Universiteiten doen. Indien dat niet tot resultaat leidt, geldt de rechtsbeschermingsprocedure voor de student, zoals opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW): binnen de instelling is er één loket waar de student zijn klacht of geschil kan neerleggen. Tegen een uitspraak in geschil kan een student beroep aantekenen bij de rechter. Voor hogescholen en universiteiten is dit het College van Beroep voor het hoger onderwijs (CBHO).
Kloppen deze signalen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze signalen, waarbij er wordt aangegeven dat instellingen – zonder nadere onderbouwing – disproportionele collegegelden van soms 14 tot 20 000 euro vragen voor een tweede studie, waardoor deze studies onbereikbaar worden voor veel studenten?
Ja, er zijn instellingen die voor tweede studies hoge of zeer hoge collegegelden vragen of van plan zijn hoge collegegelden te gaan vragen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich met de oorspronkelijke doelstellingen van de betreffende wetgeving en de wetsbehandeling?
Vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen is ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan één bekostigde bachelor en één bekostigde master. Daarna is het een investering van de student in zijn of haar toekomst.
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. Dat kan ook een laag collegegeld zijn met een minimum van het wettelijk collegegeld.
Ik heb in het wetgevingsoverleg van 29 november 2010 (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 73) aangegeven dat ik niet ga bepalen hoe hoog het instellingscollegegeld moet zijn.
In hoeverre kan er naar uw mening nog gesteld worden dat onderwijsinstellingen in alle redelijkheid, transparantie en binnen hun verantwoordelijkheidsgevoel handelen wanneer zij dergelijke hoge collegegelden in rekening brengen?
Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt, met adviesrecht van de medezeggenschap.
Op basis van de motivatie van de instelling kunnen studenten beoordelen of zij het instellingscollegegeld redelijk vinden en zo niet, dit aankaarten bij de instelling c.q. de medezeggenschap van de instelling. Indien dat niet tot resultaat leidt, geldt de rechtsbeschermingsprocedure voor de student, zoals opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (zie hiervoor het antwoord bij vraag2.
Hoe kijkt u aan tegen de uitgangspunten die Stichting Collectieve Actie formuleert dat de kosten voor tweede studies in verband moeten worden gebracht met de kwaliteit, de kostprijs en het verlies in rijksbijdrage voor de onderwijskosten per student?
Dit lijkt mij een redelijk uitgangspunt. Het is aan de instelling om de hoogte van het instellingscollegegeld goed te motiveren.
Welke zaken heeft u concreet besproken naar aanleiding van uw toezegging in het wetgevingsoverleg Hoger Onderwijs van 29 november 2010,2 waarin u de toezegging deed om in gesprek te gaan met onderwijsinstellingen over de informatievoorziening rond de beprijzing van de tweede studie?
In het wetgevingsoverleg Hoger Onderwijs van 29 november 2010 heb ik toegezegd om de instellingen te vragen of zij helder en transparant aan de studenten kunnen laten weten wat het instellingscollegegeld is.
Ik heb eerder dit jaar met de VSNU hierover gesproken en gevraagd ervoor te zorgen dat de instellingen duidelijk zijn over de hoogte van het instellingscollegegeld.
Daarnaast zal het beleid van de instellingen t.a.v. het instellingscollegegeld onderdeel zijn van de monitoring van de Wet versterking besturing en de subsidieregeling tweede graden hbo en wo. Dit onderzoek loopt van 2011 tot 2013. In 2012 zal de eerste tussenrapportage beschikbaar zijn.
Welke mogelijkheden ziet u en tot welke zaken bent u bereid om te zorgen dat de hoogte van instellingscollegelden door onderwijsinstellingen weer in lijn wordt gebracht met de oorspronkelijke doelstelling van deze wetgeving?
Ten aanzien van de hoogte van de instellingscollegegelden is er geen doelstelling vastgelegd in wetgeving. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De hoogwatergeul bij Veessen - Wapenveld (gemeente Heerde) |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in de gemeente Heerde een zogenaamde hoogwatergeul aangelegd gaat worden?
Ja.
Kent u de gemaakte afspraken over het moment en de wijze waarop deze hoogwatergeul gaat volstromen?
Mijn ambtsvoorganger heeft op 26 mei 2010 ingestemd met het voorkeursalternatief voor de hoogwatergeul, met een instroomfrequentie van «gemiddeld eens in een mensenleven». Het voorkeursontwerp wordt op dit moment door de initiatiefnemer van de planstudie, de provincie Gelderland, verder uitgewerkt. De keuze voor een overstromingsfrequentie van «gemiddeld eens in een mensenleven» staat niet ter discussie en zal niet worden aangepast.
Over de wijze waarop de geul gaat volstromen en de inlaat wordt bediend, zijn nog geen afspraken gemaakt. De bediening van de inlaat is afhankelijk van het definitieve ontwerp van de inlaatconstructie. Bij de door mij te nemen projectbeslissing worden op hoofdlijnen afspraken gemaakt over de manier van bedienen van de inlaat. Hierna wordt nog een bedieningsprotocol opgesteld, met afspraken over het beheer en de bediening van de inlaat.
Bent u voornemens de gemaakte afspraken over het moment en de wijze van het vollopen van deze hoogwatergeul te veranderen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de brief van Rijkswaterstaat waarin wordt aangegeven dat de afspraken over het open zetten van de kleppen van deze hoogwatergeul worden gewijzigd?
In de brief van Rijkswaterstaat (Programmadirectie Ruimte voor de Rivier) wordt erop gewezen, dat bij het automatisch neerlaten van de kleppen bij een waterstand op de IJssel van NAP+5,65m zeer grote stroomsnelheden kunnen ontstaan. Dit kan resulteren in schade aan de inlaatconstructie en aan de landbouwgronden achter de inlaat. Door constructieve maatregelen en/of het zodanig bedienen dat een meer geleidelijke instroom wordt bewerkstelligd, kan de schade mogelijk worden beperkt.
Vindt u het schrijven van deze brief gepast, gezien de eerdere grote weerstand tegen deze hoogwatergeul?
De brief geeft de bevindingen weer aan de initiatiefnemer van de planstudie van de resultaten van een voortoets door de Programmadirectie ten behoeve van de door mij nog te nemen projectbeslissing over de hoogwatergeul. Zo’n voortoets wordt bij elke maatregel binnen het programma Ruimte voor de Rivier gedaan.
Hoe verklaart u deze gang van zaken vanuit het belang dat de overheid bij de uitvoering van haar projecten uiterst transparant en betrouwbaar moet zijn voor haar burgers?
De gang van zaken past binnen het besluitvormingsproces die binnen het programma Ruimte voor de Rivier is afgesproken. Provincie Gelderland werkt als initiatiefnemer voor de planstudie voor de maatregel een ontwerp uit. De Programmadirectie toetst het ontwerp op de scope, tijd en geld. Door in een voortoets in een vroegtijdig stadium zaken te constateren, die een positieve projectbeslissing in de weg kunnen staan, kan de initiatiefnemer haar definitieve ontwerp en SNIP3-advies nog optimaliseren.
Hoge kosten voor bemiddeling/administratie in de particuliere huursector |
|
Paulus Jansen |
|
Kunt u op grond van jurisprudentie aangeven welke lijn de rechter volgt bij het toetsen van de redelijkheid van opgevoerde bemiddelings- en administratiekosten bij de verhuur van particuliere woningen en kamers via makelaars of bemiddelingskantoren?1
De rechtspraak betreffende bemiddelingskosten die aan de huurder van particuliere woningen door makelaars en bemiddelingsbureaus in rekening worden gebracht, betreft in hoofdzaak de vraag of dergelijke kosten gevorderd kunnen worden. Dat is niet het geval, indien de bemiddelaar in feite optrad voor de verhuurder of indien hij wel een opdracht van de huurder ontving, maar tegelijk bemiddelde ingevolge een overeenkomst met een of meer verhuurders die huurders voor hun vrijkomende woningen zoeken.
Dit laatste doet zich in de praktijk veelvuldig voor. Een bemiddelaar kan moeilijk als zodanig voor potentiële huurders optreden, wanneer hij niet al benaderd is door een of meer verhuurders die een huurder zoeken. Bovendien kunnen verhuurders vaak moeilijk inzicht in mogelijke gegadigden krijgen, als zij niet aan een bemiddelaar opgeven dat een woning vrijkomt. Daarin ligt in beginsel een opdracht tot bemiddeling besloten. Artikel 417 lid 3 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat ingevolge artikel 427 van Boek 7 BW ook op bemiddelingsovereenkomsten van toepassing is, brengt mee dat ook in dit geval de bemiddelingskosten volledig voor rekening van de verhuurder zijn en dat daarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken, tenzij het kamerverhuur betreft.
De uitzondering voor kamerverhuur is in de wet opgenomen om niet een einde te maken aan de nuttige functie van de niet-commerciële bemiddelingsbureaus, bijv. gericht op studentenhuisvesting. Voor dergelijke bemiddelingsbureaus gelden overigens vaak gemeentelijke regelingen die de betalingsverplichting van de huurder aan banden leggen.
Zijn er uit de wetsgeschiedenis van Boek 7 BW art.264 duidelijke kaders voor de toetsing van dit soort kosten af te leiden? Zo ja, welke? Zo nee, hoe moet de rechter dan bepalen of er sprake is van verboden sleutelgeld dan wel in principe geoorloofde- bemiddelingskosten?
Omdat in het algemeen aan de huurders in het geheel geen bemiddelingskosten in rekening mogen worden gebracht, zijn in de wetsgeschiedenis van artikel 264 van Boek 7 BW geen kaders voor de redelijkheid van dergelijke kosten te vinden. Ook rechtspraak betreffende aan de huurder in rekening gebrachte bemiddelingskosten, maakt nauwelijks gebruik van artikel 264 van Boek 7.
Gaat het om administratieve kosten, dan geldt het volgende. Deze kosten kunnen, wanneer het gaat om verkapte bemiddelingskosten, in beginsel evenmin worden gevorderd. Verder gaat het vaak in wezen om de kosten van verhuring. Deze kosten kunnen naar hun aard niet aan de huurder in rekening worden gebracht. Dat zou immers een «niet redelijk voordeel» voor de verhuurder opleveren en dus in strijd komen met artikel 264 van Boek 7. Wel kunnen bijv. kosten in rekening worden gebracht voor werkzaamheden in het belang van de huurder, zoals hulp bij het verkrijgen van een huisvestingsvergunning. In de rechtspraak wordt soms een genormeerd beding aanvaard (Hof Amsterdam 29 juni 2010, LJN BN6936).
Is er specifieke jurisprudentie over de toetsing van de redelijkheid van eenmalige en/of periodieke vergoedingen voor de toegang tot internetsites voor woningbemiddeling? Zo ja, welke? Zo nee; acht u het acceptabel dat aanbieders van dergelijke diensten op flinke schaal woningen/kamers adverteren die al verhuurd zijn, dan wel ook op andere internetsites aangeboden worden? Waar legt u de grens tussen dienstverlening en handel in gebakken lucht? Waarom kunnen belangstellenden voor een koopwoning gratis het complete koopwoningaanbod via internetsites als funda.nl, zak.nl, jaap.nl bekijken en vergelijken, terwijl woningzoekenden bij de markt voor particuliere huurwoningen hier de hoofdprijs voor moeten betalen?
In de jurisprudentie over artikel 7:264 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorloper daarvan, artikel 6 van de Huurprijzenwet woonruimte) is voor zover ons bekend (nog) niet geoordeeld over vergoedingen voor toegang tot internetsites.
Uiteraard is het niet acceptabel als bemiddelingsbureaus adverteren voor woningen of kamers die al verhuurd zijn en dus geen deel meer uitmaken van het huuraanbod. Bemiddelingsbureaus die dat doen, maken zich schuldig aan oneerlijke handelspraktijken en handelen dus onrechtmatig, zoals volgt uit de artikelen 193a en volgende van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Krachtens de Wet handhaving consumentenbescherming kan hiertegen door de Consumentenautoriteit worden opgetreden, zoals volgt uit artikel 2.7 en 2.9 in verbinding met artikel 8.8 van de Wet handhaving consumentenbescherming en de Bijlage onder b bij die wet. Het is mij niet bekend waarom bemiddelaars hun koopwoningenaanbod in de regel gratis toegankelijk op internet zetten, maar bemiddelingsbureaus voor huurwoningen en kamers dat niet (altijd) doen.
Acht u de sanctie op het niet naleven van art.264 Boek 7 BW, te weten het nietig verklaren van een dergelijk beding, afdoende? Zo ja, dit maakt het toch bijzonder aantrekkelijk om keer op keer op dit punt de wet te overtreden, omdat met hooguit een standje van de rechter kan krijgen? Zo nee, bent u bereid om de onderzoeken welke aanvullende sanctionering tot een betere naleving van de wet kan leiden?
Zoals onder 1–2 uiteengezet, gaat het hier in beginsel niet om de redelijkheidstoets van artikel 264 van Boek 7 BW, maar is het in rekening brengen van bemiddelingskosten in het geheel niet geoorloofd. De betreffende bedragen kunnen, indien zij ten onrechte betaald zijn, als onverschuldigd teruggevorderd worden. Er is geen reden voor een aanvullende sanctionering. Indien de praktijk zich van het voorgaande onvoldoende bewust is, is hoogstens voorlichting op zijn plaats.
Onderschrijft u het risico dat huurders en woningzoekenden bij dit soort geschillen afzien van een gang naar de rechter, omdat ze op grond van de wet geen duidelijkheid hebben over wat mag, en ze gezien de sterk verhoogde griffiekosten niet het risico durven lopen in het ongelijk te worden gesteld?
Zoals uit de antwoorden 1–4 blijkt, kan niet worden gezegd dat de wet op het punt van bemiddelingskosten geen duidelijkheid geeft. Er is geen reden om te veronderstellen dat huurders die aanspraak hebben op terugbetaling van bemiddelingskosten, hier eerder dan in andere gevallen wegens de proceskosten van hun vordering zullen afzien. In geval de Algemene Consumentenvoorwaarden NVM van toepassing zijn, kan de huurder zich bovendien wenden tot de geschillencommissie Makelaardij, bedoeld in de artikelen 20 en 21 van die voorwaarden.
Zou een normering van de toelaatbare administratie-/bemiddelingskosten, vergelijkbaar met de normering van incassokosten waar recent toe besloten is, naar uw mening de duidelijkheid over de bedoeling van de wetgever kunnen vergroten en daarmee het probleem als omschreven in vraag 5 kunnen oplossen? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Normering van de administratie-/bemiddelingskosten, vergelijkbaar met de normering van incassokosten, zou een stap terug zijn. Een dergelijke normering gaat ervan uit dat dergelijke kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen, wat niet het geval is. Ik ben dan ook niet bereid tot een dergelijke oplossing.
De toename van het aantal GHB-verslaafden en het tekort aan behandelplekken |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Aanpak GHB-verslaafden dreigt in de knel te raken»?1
De verslavingszorginstelling Novadic-Kentron opereert voornamelijk in Noord-Brabant. Zoals uit het in februari 2011 door de Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg gepubliceerde GHB-overzicht is af te leiden concentreert de hulpvraag voor behandeling van GHB-verslaving zich in Noord-Brabant en in Noord-Nederland. Novadic-Kentron heeft onlangs het jaarbericht 2010 gepubliceerd. Daarin is aangegeven dat het aantal GHB-verslaafden dat zich de afgelopen jaren voor behandeling bij Novadic-Kentron heeft aangemeld is toegenomen en dat deze instelling bij een dergelijke toename in 2011 tegen het plafond van de beschikbare behandelcapaciteit loopt.
Gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het stoppen met het gebruik van GHB en tijdens het ontgiftingsproces vraagt de eerste fase van behandeling van GHB-verslaving, de ontgiftingsfase, om een intensieve inzet van gekwalificeerd personeel. Daar komt bij dat de gangbare behandelmethodiek in de ontgiftingsfase niet voor elke cliënt veilig en effectief bleek te zijn. Om die reden stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw ontgiftingsprotocol voor GHB-verslaving. In de loop van 2011 zal elke verslavingszorginstelling dit nieuwe ontgiftingsprotocol succesvol kunnen hanteren. Doordat ook instellingen die nu nog nauwelijks ervaring hebben met de behandeling van GHB-verslaving met behulp van dat protocol gaan behandelen, zal de behandelcapaciteit toenemen.
Wat vindt u ervan dat er inmiddels wachtlijsten zijn, waardoor mensen weken, soms maanden, moeten wachten op behandeling?
Op dit moment is in Noord-Brabant sprake van wachtlijstproblematiek. Indien GHB-verslaafden niet direct in behandeling kunnen worden genomen krijgen zij advies op welke wijze gedurende de wachttijd gezondheidsrisico’s kunnen worden voorkomen. Indien de toename van de GHB-hulpvraag zich in Noord-Brabant ook in 2011 doorzet en daardoor de wachttijd niet zal afnemen zullen GHB-verslaafden uit Noord-Brabant zich in de loop van 2011 bij andere verslavingszorginstellingen voor behandeling kunnen aanmelden.
Deelt u de zorg over het tekort aan behandelplekken om mensen die verslaafd zijn geraakt aan GHB te kunnen helpen, zeker omdat juist GHB-gebruikers gebaat zijn bij een behandeling die zo spoedig mogelijk kan beginnen en zo kort mogelijk duurt?
Door het toenemen van de hulpvraag is een situatie ontstaan waarbij op dit moment in Noord-Brabant het behandelaanbod voor GHB-verslaving onvoldoende is om elke GHB-verslaafde die zich aanmeldt direct in behandeling te kunnen nemen. In de loop van 2011 zullen verslavingszorginstellingen over een nieuw ontgiftingsprotocol beschikken. Instellingen die de behandeling tot nu toe niet aanboden zullen deze behandeling in hun behandelaanbod opnemen. Daardoor wordt de behandelcapaciteit uitgebreid. Indien er een periode tot aan behandeling moet worden overbrugd wordt advies gegeven op welke wijze gedurende de wachttijd gezondheidsrisico’s kunnen worden voorkomen.
Welke maatregelen neemt u om deze zorgwekkende trend van GHB-gebruik te keren en het aantal behandelplekken aan te laten sluiten op de daadwerkelijke behoefte?
Behalve de voorlichting voor het algemene publiek worden ook specifieke doelgroepen (zoals uitgaanders en hangjongeren) gewezen op de risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van GHB.
GHB is nu als Opiumwetmiddel op lijst 2 van de Opiumwet opgenomen. Dit op basis van een risicoschatting van ongeveer 10 jaar geleden. De beoordeling was toen dat GHB een middel met een relatief laag gezondheidsrisico was.
Inmiddels is gebleken dat het gebruik van GHB kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen. Daarom heb ik opdracht gegeven aan het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) om een nieuwe risicobeoordeling op te stellen.
In de loop van dit jaar zullen de verslavingszorginstellingen beschikken over een nieuw ontgiftingsprotocol voor de behandeling van GHB-verslaving. Doordat ook instellingen die nu nog nauwelijks ervaring hebben met de behandeling van GHB-verslaving met behulp van dat protocol gaan behandelen, zal de behandelcapaciteit toenemen.
Bent u van mening dat het beleid om het aantal bedden in de verslavingszorg terug te dringen ook van toepassing zou moeten zijn op GHB-verslaafden, nu het juist bij deze groep van belang is intensief te behandelen om de verslaving te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De behandeling van een verslaving aan middelen start zonodig met een klinisch onderdeel, de ontgiftingsfase. De begeleiding tijdens het ontgiftingsproces is zeer intensief. Gelet op de gezondheidsproblemen die kunnen optreden bij het stoppen met GHB is de ontgiftingsfase van essentieel belang. Hoewel er uitzonderingen op de regel zijn vindt ontgifting doorgaans plaats in een klinische setting in een tijdsbestek van ongeveer een week. Het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ is niet van toepassing op het ontgiftingsproces.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun verantwoordelijkheden op dit gebied? Zo niet, waarom niet?
Alleen wanneer blijkt dat zorgverzekeraars in deze een verwijt te maken zou zijn.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en de omvang van de GHB-problematiek en de te verwachten ontwikkelingen, zodat ondermeer het aantal benodigde behandelplekken ingeschat kan worden? Zo niet, waarom niet?
In de factsheet 2011 van het Trimbos Instituut over de preventieve aanpak van GHB-gebruik zijn een aantal specifieke gebruikersgroepen aangeduid. GHB wordt gemonitord, sinds 2008 als apart middel, onder andere via de Nationale Drug Monitor. Via het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), het Letsel Informatie Systeem (LIS), de Drugs Incidenten Monitor en de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) worden de gevolgen van problematisch GHB-gebruik bijgehouden. Het project dat dit jaar een nieuw ontgiftingsprotocol oplevert genereert ook informatie waarmee gebruikersprofielen zijn samen te stellen. Gelet op de reeds beschikbare gegevens acht ik aanvullend onderzoek naar de aard en de omvang van de GHB-problematiek op dit moment niet noodzakelijk.
Hoe gaat u er voor zorgen dat iedereen die behandeld moet worden aan zijn of haar GHB-verslaving deze behandeling ook daadwerkelijk krijgt?
Door verslavingszorginstellingen die nu nog nauwelijks ervaring hebben met de behandeling van GHB-verslaving in staat te stellen in de loop van 2011 GHB-verslaving te kunnen gaan behandelen met behulp van een nieuw ontgiftingsprotocol, waardoor de behandelcapaciteit toeneemt.
Het waarborgen van de veiligheid bij het opstellen van dekkings- en spreidingsplannen voor de brandweer en de keuze voor een afwijkende voertuigbezetting |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen en antwoorden over het schrappen van brandweerwagens in de veiligheidsregio Middden- en West-Brabant?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van één landelijk kazernedekkingsmodel, zoals uw voorganger toezegde te zullen bespreken met het Veiligheidsberaad? Is er bij de opstelling van het spreidings- en dekkingsplan van de veiligheidsregio Midden en West Brabant gebruik gemaakt van dit landelijk spreidingsmodel? Zo nee, op welk model is het plan dan gebaseerd?
Op dit moment worden in het land drie verschillende rekensystematieken gebruikt om de brandweerdekking en kazernespreiding te berekenen. Midden- en West Brabant maakt hier ook gebruik van. Ik ben voorstander van één landelijk afwegingskader (inclusief rekenmodel) voor het vaststellen van opkomsttijden en het maken van regionale dekkingsplannen. Dit bevordert de uniformiteit en éénduidigheid maar ook de samenwerking.
De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is het project «ImplementatieBegeleiding Dekkingsplannen Brandweer» (IBDB) gestart, waarbinnen landelijke afspraken worden gemaakt over standaardisatie van de registratie van opkomsttijden en van de presentatie van de resultaten daarvan. Vanuit het Veiligheidsberaad is steun uitgesproken voor dit project. Bij het ontwerpen van het dekkings- en spreidingsplan in de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant was er nog geen landelijk dekkings- en spreidingsmodel beschikbaar.
De definitieve uitkomsten van het landelijke project zullen door de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zo nodig worden meegenomen in een volgende versie van het dekkingsplan. In het Algemeen Overleg Brandweer van 25 mei jongstleden heb ik tevens met de Kamer afgesproken dat ik zorg voor een landelijk dekkingsplan, dat het totaalbeeld geeft van de landelijke brandweerdekking in Nederland (inclusief de spreiding van specialismen en bovenregionale samenwerking) en dat is gebaseerd op de 25 regionale dekkingsplannen.
Wordt door de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant (MWB) afgeweken van de opkomsttijden die vastgelegd zijn in het Besluit veiligheidsregio’s? Zo ja, hoe algemeen of specifiek geformuleerd zijn deze afwijkingen en welke gronden zijn gebruik al vereiste motivering?
De veiligheidsregio Midden- en West-Brabant geeft aan te handelen binnen de tijdsnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s voor wat betreft de opkomsttijd. De veiligheidsregio geeft aan dat daar waar deze opkomsttijden niet kunnen worden gehaald, een zorgvuldige afweging plaatsvindt en het bestuur de keuze van de locatie en de mate van de afwijking motiveert. Dit kan alleen als er voorzien is in compenserende maatregelen op het gebied van risicobeheersing, preventie en repressie.
Kunt u informatie verstrekken over de afwijkingen van de opkomsttijden ten opzichte van de norm, zoals andere veiligheidsregio’s die opgenomen hebben in hun plannen, evenals de breedte waarmee die afwijkingen geformuleerd zijn en de motivering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op onderstaande vraag 5.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de opkomsttijden van de brandweer die de veiligheidsregio’s als basis nemen van de dekkings- en spreidingsplannen? Zo ja, kunt u een volledig overzicht geven van de nagestreefde opkomsttijden geven van de verschillende brandweerkorpsen? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar doen?
Ik heb op dit moment geen overzicht per regio van de gehanteerde opkomsttijden of van de eventuele afwijkingen van de opkomsttijden in de verschillende regio’s. De opkomsttijden zijn vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s en zijn daarmee een bestuurlijke, decentrale verantwoordelijkheid waarover in de gemeenteraad verantwoording wordt afgelegd. De suggestie voor het opstellen van een landelijk afwegingskader wordt door het Veiligheidsberaad opgepakt.
Om een beeld te krijgen van de opkomsttijden in Nederland komt er, in opdracht van mijn Ministerie en het veiligheidsberaad, een onderzoek naar de daadwerkelijk gerealiseerde opkomsttijden en de (bestuurlijke) afwijking hiervan. Hierbij wordt rekening gehouden met de locaties waar van de normtijden wordt afgeweken evenals de zogenaamde automatische doormeldingen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de uitkomsten worden voor het eind van het jaar 2011 gerapporteerd aan uw Kamer. De onderzoeksopzet van dit onderzoek wordt u, zoals toegezegd, binnen enkele weken toegezonden.
Vindt in de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ook een proef plaats met voertuigbezetting?
Nee, in de regio Midden- en West-Brabant vindt geen proef plaats met variabele voertuigbezetting.
Kloppen de gegevens uit de quickscan voertuigbezetting nog? Is er sinds de publicatie van deze quickscan sprake van een tijdelijke bevriezing van verdere proeven tot deze proeven onderzocht zijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment vinden die experimenten plaats die zijn opgenomen in de quickscan. De NVBR monitort de voorgang van deze experimenten. Met de IOOV heb ik inmiddels afgesproken dat zij participeren in de evaluatie van het project Variabele voertuigbezetting en ook een oordeel op zullen leveren over de onderzoeksopzet. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden in de gegevens uit de quickscan. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de pilots voertuigbezetting is een verantwoordelijkheid van het lokaal/ regionaal bestuur waaraan heldere eisen zijn geformuleerd.
Hoe voorkomt u dat veiligheidsregio’s op financiële gronden zoveel mogelijk de grenzen van het Besluit veiligheidregio’s opzoeken door generiek af te wijken van de vastgestelde opkomsttijden en voertuigbezetting, waardoor de veiligheid van brandweerlieden en burgers in gevaar kan komen?
Alle veiligheidsregio’s zijn gebonden aan de tijdsnormen die vastgelegd worden in het Besluit Veiligheidsregio’s. Het is niet mogelijk om hier generiek van af te wijken. Als het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de tijdsnormen, dan vindt een zorgvuldige afweging plaats en motiveert het bestuur de keuze van de locatie en de mate van de afwijking. In de gesprekken die ik heb gevoerd met de veiligheidsregio’s krijg ik terug dat dit uitermate zorgvuldig gebeurt.
De aanstelling van M. Calon als speciaal adviseur voor het verbeteringstraject bij de Dienst Regelingen |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat de heer M. Calon benoemd is als speciaal adviseur voor de noodzakelijke verbeteringen bij Dienst Regelingen?
Waarom is gekozen voor de heer Calon terwijl hij al in de adviesraad van Dienst Regelingen zat? Waarom is niet gekozen voor een onafhankelijk persoon?
De heer Calon is gekozen vanwege zijn specifieke kennis van de praktijk en van Dienst Regelingen. Hij legt voor twee maanden zijn functie neer als lid van de Raad van Advies van Dienst Regelingen.
Wat krijgt de heer Calon betaald voor zijn werkzaamheden als lid van de adviesraad van Dienst Regelingen?
De heer Calon ontvangt € 1500,– voor 1,5 dag per week, dat is inclusief reis- en verblijfkosten.
Wat bedraagt de verdienste per uur en hoeveel uur staat er binnen deze twee maanden voor de opdracht als speciaal adviseur?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 26 april 18.00 uur?
Ja.
Uitsluiting kandidaten algemene verkiezingen in Turkije op 12 juni 2011 |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting dat de uitsluiting van 12 kandidaten, waaronder Leyla Zana naast ook niet Koerdische kandidaten, voor de algemene verkiezingen in Turkije op 12 juni in strijd is met de normen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) voor vrije en eerlijke verkiezingen? Indien neen, waarom niet?1
Nederland is van mening dat kandidaten, waaronder ook Koerden, het recht hebben zich te kandideren voor de parlementsverkiezingen in Turkije. Kandidaten op voorhand hiervan uitsluiten, is niet alleen in strijd met de OVSE-normen, maar staat ook haaks op de Kopenhagen-criteria waaraan Turkije als kandidaat-lidstaat van de EU dient te voldoen. Op het voornemen om genoemde personen van deelname uit te sluiten, is overigens ook door journalisten, ngo’s en politici, waaronder AKP-leden, afwijzend gereageerd. Uiteindelijk hebben zeven van de twaalf personen alsnog toestemming gekregen om zich te kandideren, nadat zij hadden aangetoond dat zij de aan hen opgelegde straf hadden uitgezeten. De overige vijf kandidaten waren niet in staat om de gevraagde documenten (tijdig) te overleggen, waardoor de Turkse Kiesraad, de «Hoge Electorale Raad», hun uitsluiting heeft gehandhaafd.
Deelt u de opvatting dat deze maatregelen niet bijdragen aan het noodzakelijke proces van verdergaande democratisering in Turkije? Indien nee, waarom niet?2
Het op voorhand uitsluiten van groepen of personen van verkiezingen draagt niet bij aan het democratiseringsproces in Turkije.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot onderhandelingen van de EU met Turkije over de hoofdstukken 23 en 24 van het toetredingsverdrag? Deelt u de mening dat hoe dan ook, dus ook nu al, de basisprincipes van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens moeten worden toegepast in Turkije? Indien nee, waarom niet?3
Hoofdstukken 23 (rechtelijke macht en fundamentele vrijheden) en 24 (JBZ) zijn nog niet geopend, mede omdat een lidstaat een de facto-blokkade op bespreking van de openingsvoorwaarden heeft gelegd. Turkije is verder zowel partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens als EU-kandidaat-lidstaat en kan daarom aan de onderliggende basisprincipes gehouden worden.
Bent u bereid er op zo kort mogelijke termijn bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze kandidaten alsnog de gelegenheid te geven zich officieel te kandideren voor de verkiezingen? Indien nee, waarom niet?
Beoordeling van individuele kandidaten is in eerste instantie aan de Turkse Kiesraad. Daarnaast is het aan het Turkse parlement om zich over de uiteindelijke datum van de verkiezingen te buigen. Nederland zal zorgen over de verkiezingen in Turkije zonodig bilateraal en in multilateraal verband aan de orde stellen.
Deelt u de mening dat uitstel van de algemene verkiezingen van 12 juni een reële optie moet zijn om de verkiezingen met alle kandidaten mogelijk te maken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Grote broer komt de media redden’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote broer komt de media redden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Mededingingsautoriteiten (NMa) toetst of de overname, waarmee een minderheidsbelang van 33% in SBS en een minderheidsbelang van 25% in RTL Nederland in handen van één partij komt, mag doorgaan?
De hoogte van de gezamenlijke omzet van de betrokken ondernemingen maakt dat de overname van SBS onder de meldingsplicht valt. De voorgenomen overname is op 16 mei jl. gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). De NMa beziet momenteel of voor de overname een vergunning vereist is. De NMa moet daarover binnen vier weken uitsluitsel geven. Wanneer een vergunning inderdaad vereist is, dient de NMa in beginsel binnen dertien weken te beslissen de vergunning al dan niet te verlenen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, kunt u dan aangeven of het onderzoek van de NMa zich zal beperken tot mededingingaspecten van deze specifieke belangen dan wel dat er breder zal worden gekeken naar effecten op de concentratie van belangen van de heer De Mol als aandeelhouder in RTL en grootaandeelhouder bij SBS en zijn positie als producent?
Bij een beoordeling van concentraties richt de NMa zich op de vraag of concentratie een significante belemmering van de concurrentie tot gevolg heeft op de relevante markten waarop de betrokken partijen actief zijn. Om tot een oordeel te kunnen komen onderzoekt de NMa wat de relevante markten zijn en welke marktaandelen de bij de concentratie betrokken ondernemingen op deze markten hebben. De NMa onderzoekt voorts onder meer de positie van de concurrenten op de relevante markten, de mate waarin afnemers en leveranciers afhankelijk zijn van de nieuw te vormen onderneming en de mogelijkheden van derden om tot de markt toe te treden.
Het mededingingsrecht voorziet aldus op allerlei manieren in een zorgvuldige afweging van álle betrokken belangen. Zo kijkt de NMa in haar analyse onder andere naar de meest nabije concurrenten en daarmee naar voorkeuren van de consument. Zolang voldoende consumenten een duidelijke voorkeur hebben voor verschillende media, zal de huidige fusietoets er in zijn algemeenheid voor zorgen dat er een voldoende pluriform media-aanbod blijft.
Kunt u aangeven of er indien de NMa akkoord gaat met de overname nog sprake is van een level playing field voor producenten?
Indien er voor de NMa een reden is om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op (een deel van) de Nederlandse markt op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het ontstaan of het versterken van een economische machtspositie, zal de NMa de betrokken ondernemingen aangeven dat voor de concentratie een vergunning is vereist. De betrokken ondernemingen mogen de concentratie dan niet tot stand brengen voordat een vergunning is verkregen. In deze zogenoemde vergunningfase heeft de NMa meer tijd dan in de meldingsfase om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijke mededingingsbeperkende effecten van de concentratie. Indien in de vergunningsfase blijkt dat de concentratie de mededinging significant beperkt of belemmert, kan dat voor de NMa aanleiding vormen geen vergunning voor de concentratie te verlenen of nadere voorwaarden te stellen aan de vergunningverlening.
Bent u voornemens om naast het NMa-onderzoek ook een ander onderzoek op te starten bijvoorbeeld door het Commissariaat voor de Media? Zo nee, waarom niet?
Door het vervallen van de Tijdelijke Wet Mediaconcentraties heeft het Commissariaat geen officiële rol meer bij het toetsen van voorgenomen mediaconcentraties. Er kunnen dan ook geen consequenties worden verbonden aan een eventueel ander onderzoek door het Commissariaat. Wel kan de NMa bij de beoordeling van de voorgenomen concentratie advies inwinnen bij het Commissariaat. Verder kan het Commissariaat, in zijn rol als monitor van mediaconcentraties, in zijn jaarlijks uit te brengen rapport verslag doen over de gevolgen van deze overname, waarbij het met name gaat om de pluriformiteit en de onafhankelijkheid van de nieuws- en informatievoorziening.
De drempel vaargeul De Boontjes |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Schuttevaer van 14 april 2011 «Drempel vaargeul De Boontjes voorlopig niet weg?1 Kunt u de inhoud van dit artikel bevestigen?
Ja, ik ken het artikel. Voor de actuele stand van zaken verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
De vaargeul De Boontjes, die van groot economisch belang is voor de haven van Harlingen en Friesland, zou in 2011 op diepte gebracht worden, er zijn signalen dat Rijkswaterstaat overweegt dit werk uit te stellen tot 2012 of later; klopt dit? Zo nee, wat is dan de huidige situatie?
Ik deel de mening dat de Boontjes van economisch belang is voor de haven Harlingen en Friesland. De drempel in de vaarweg moet dus inderdaad aangepakt worden in de visie van het kabinet. Het kabinet wil dit graag en heeft daarom ook 5 miljoen euro toegezegd in 2009 voor de studie, aanleg en het beheer en onderhoud van een diepere geul. Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen. Zodra de planstudie is afgerond kan de uitvoeringsbeslissing worden genomen. Het rijk neemt vervolgens de realisatie voor haar rekening. De provincie is verantwoordelijk voor de planstudie, het vergunningentraject en het bijbehorende tijdschema. De ministeries van I&M en EL&I hebben daarbij de rol van bevoegd gezag voor respectievelijk de Waterwet en de Natuurbeschermingswet. De Provincie Friesland stelt momenteel een actuele planning op. Alle afspraken worden dus netjes nageleefd.
Onder verwijzing naar het feit dat in 2009 door toenmalig staatssecretaris Huizinga na jaren overleg eindelijk een convenant is gesloten tussen Rijk en regio over verwijdering van de drempel en dat in juli 2008 een amendement (31 474 XII, nr. 9) in de Kamer is aangenomen waarbij 5 miljoen euro ter beschikking werd gesteld door het Rijk ter verdieping van de regionale vaarweg, deelt u de mening dat gemaakte afspraken moeten worden nageleefd? In hoeverre worden deze afspraken nageleefd?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Onder verwijzing naar het artikel waarin als reden voor vertraging een nieuw onderzoek naar het nut van de uitdieping, wordt gesuggereerd wat is er veranderd sinds 2008 dat een nieuw onderzoek zou rechtvaardigen en hoe verhoudt een dergelijk nieuw onderzoek zich tot het gesloten convenant?
Er vindt geen nieuw onderzoek plaats.
Kunt u aangeven welke maatregelen genomen worden om verdere vertraging te voorkomen en zo snel mogelijk de gemaakte afspraken rondom het verwijderen van de drempels in de Boontjes na te komen?
Rijkswaterstaat bereidt parallel aan de planstudie al de uitvoering voor zodat deze fasen elkaar zo snel mogelijk kunnen opvolgen.
De onduidelijke status van fraudeurs die een schikking hebben getroffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fraudemakelaar van zwarte lijst»,1 het bericht «Buitensluiten schikkende fraudeverdachten lastig»2 en het vonnis van de Rechtbank Utrecht hierover?3
Ja.
Erkent u dat veel marktpartijen worstelen met de vraag of zij met mensen die in grote fraudezaken hun strafvervolging hebben afgekocht door een schikking te treffen met het openbaar ministerie zaken kunnen blijven doen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden van 15 april 2011 op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer (2011Z06129, ingezonden op 24 maart 2011).
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat een schikking in feite een «publieke schuldbekentenis» is?4 Kunt u dit toelichten? Welke gevolgen kan een dergelijke schuldbekentenis volgens u hebben?
Ik heb tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 gezegd dat een transactie op mij en het publiek overkomt als een publieke schuldbekentenis. Zoals ik in de hiervoor genoemde antwoorden heb aangegeven, is een schuldbekentenis noch voor het doen van een transactieaanbod door het OM, noch voor de strafoplegging door de rechter een vereiste. Nu er bij transigeren geen sprake hoeft te zijn van een expliciete schuldbekentenis, is er ook geen sprake van daaruit voortvloeiende gevolgen. Er vloeien wel gevolgen voort uit het aangaan van een transactie, waaronder het feit dat deze vermeld wordt op het strafblad van betrokkene. In de aangehaalde antwoorden heb ik toegelicht dat een transactie daardoor meeweegt bij de afweging of een eventueel verlangde Verklaring Omtrent Gedrag wordt afgegeven.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om te beslissen geen zaken meer te doen met de persoon die een miljoenenfraude heeft geschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om anderen te waarschuwen en publiek bekend te maken dat zij geen zaken meer doen met de fraudeur, bijvoorbeeld door middel van een (al dan niet beperkt toegankelijke) zwarte lijst?
Dit is een zaak van marktpartijen zelf, die primair verantwoordelijk zijn voor hun integriteitsbeleid. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt normen voor het inrichten van een zwarte lijst. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in verband hiermee criteria opgesteld (zie onder themadossiers op www.cbpweb.nl).
Bent u er voorstander van dat financiële instellingen een waarschuwingssysteem hanteren, een «zwarte lijst» van mensen die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële instellingen?
Ik ben er voorstander van dat dergelijke instellingen bevorderen dat ze een goede beoordeling kunnen maken van een (rechts)persoon om te bepalen of daarmee een relatie zal worden aangegaan. De methode die daarvoor wordt gehanteerd, is een zaak van de marktpartijen zelf.
Is het waar dat zelfs als de Rabobank makelaar F. in het waarschuwingsregister had opgenomen vóór het sluiten van de schikking, deze makelaar ná de schikking uit het register verwijderd had moeten worden?2 Zo ja, hoe kan dit? In hoeverre is een schikking dan nog een «schuldbekentenis» die gevolgen kan hebben?4
De Rabobank heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht (LJN: BP9270). Ik kan niet op de verdere rechtsgang vooruit lopen.
In hoeverre hebben financiële instellingen mogelijkheden om geen zaken te hoeven doen met mensen die een schikking hebben getroffen, zoals mensen die in het vastgoed voor miljoenen hebben gefraudeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de mogelijkheden om fraudeurs uit bepaalde branches te weren onvoldoende zijn omdat de schikkingen nog steeds een onduidelijke status hebben? Hoe bent u van plan hier meer duidelijkheid over te geven?
Nee, aangezien de status van een transactie naar mijn mening helder is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en mijn eerdergenoemde antwoorden op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer.
'Het experiment in Drenthe met persoonsvolgende bekostiging |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het experiment persoonsvolgende bekostiging in Drenthe is mislukt? Bent u het met die conclusie eens?1
Ik deel de conclusie van dit artikel niet. Naar mijn mening is een experiment er op gericht om te onderzoeken hoe processen in de praktijk verlopen. Uit het experiment zijn waardevolle elementen naar voren gekomen die bij de ondersteuning van cliënten kunnen worden gebruikt.
In lijn met mijn toezegging aan uw Kamer heb ik het eindrapport van dit experiment bijgevoegd.2
Welke verwachtingen had u van het experiment? Is aan uw verwachtingen voldaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn verwachting van het experiment was dat inzicht zou gaan ontstaan in het keuzeproces van cliënten met een verstandelijke beperking (en hun omgeving) die gebruikmaken van intramurale AWBZ-zorg. Daarbij zou met name de invloed van de introductie van zorgzwaartepakketten en de samenwerking tussen zorgkantoor, zorgaanbieders en cliëntondersteuners op dit keuzeproces worden bezien. De veronderstelling was dat cliënten op een andere wijze hun keuzeproces zouden inrichten.
Uit het experiment is naar voren gekomen dat de VG-cliënten al in een zeer vroeg stadium een keuze maken voor de instelling waarvan zij de zorg willen ontvangen. De interventies die in het experiment zijn uitgevoerd zijn vooral gericht geweest op de fase na de indicatiestelling. Veelal is dan de keuze al gemaakt, waardoor de interventies nauwelijks effect hebben gesorteerd.
Deelt u de mening dat dit experiment erop wijst dat het tussen zorginstellingen laten «shoppen» van mensen niet de juiste wijze is om de eigen regie van gehandicapten en hun familie te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In het experiment ging het niet om het «shoppen» tussen instellingen, maar om het verstrekken van gerichte informatie zodat cliënten zelf een goede keuze kunnen maken. Daarnaast was een tweede peiler van het experiment om cliënten gericht te ondersteunen bij deze keuze, indien zij dit wensen. Dit acht ik nog steeds een goede methode.
Wat is de belangrijkste les die u uit dit experiment trekt?
Een belangrijke les uit dit experiment is dat het keuzeproces per doelgroep sterk kan verschillen en dat keuze-ondersteunende instrumenten toegespitst op de doelgroep moeten worden ingezet. Daarnaast bepalen niet alleen keuze-ondersteunende instrumenten de keuze maar spelen ook andere factoren een rol.
Deelt u de mening dat uit dit experiment blijkt dat zorgaanbieders, wanneer zij moeten concurreren, zich vooral richten op het belang van het binnenhalen van zorgvragers voor de eigen instelling in plaats van op samenwerken? Zo nee, waarom niet?
In dit experiment is naar voren gekomen dat zorgaanbieders in de VG-sector in Drenthe zich vooral richten op hun eigen zorgaanbod en weinig onderscheidend zijn. Een van de aanbevelingen van het experiment is om de samenwerking tussen de zorgaanbieders te vergroten zodat vernieuwende zorgarrangementen tot stand kunnen komen.
Vindt u het een wenselijk scenario als mensen die een indicatie voor zorg krijgen, worden overspoeld met aanbiedingen van «zorgarrangementen»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is niet wenselijk dat mensen met een indicatie worden overspoeld met aanbiedingen van zorgarrangementen. Mijn insteek is veeleer dat cliënten gerichte informatie ontvangen over de zorgmogelijkheden in hun regio die aansluit bij hun zorgvraag.
Bent u van mening dat, gelet op het feit dat de meeste mensen al vóór het aanbieden van arrangementen hun keuze voor een zorgaanbieder hadden bepaald, het doen van aanbiedingen na de indicatiestelling overbodig is en zelfs het daadwerkelijk leveren van zorg kan vertragen? Zo nee, waarom niet?
Bedacht dient te worden dat het in dit experiment ging om VG-cliënten die al langer (bijvoorbeeld via dagbesteding of leerplekken) een band hadden met een bepaalde zorgaanbieder. Daarbij weet een groot deel van deze cliënten dat op termijn een beroep zal worden gedaan op intramurale AWBZ-zorg. Zij bereiden zich gedurende langere tijd voor op deze stap.
Uit het experiment is dan ook naar voren gekomen dat voor deze specifieke groep de extra informatie na de indicatiestelling weinig toegevoegde waarde heeft. Uit het experiment is niet gebleken dat door deze extra informatie de daadwerkelijke zorgverlening is vertraagd.
Deelt u de mening dat het bestaan van wachtlijsten schadelijk is voor de keuzevrijheid van mensen die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze pakt u die wachtlijsten aan?
Het bestaan van wachtlijsten beperkt de keuzemogelijkheden van cliënten. Het is dan ook aan het zorgkantoor om deze wachtlijsten zoveel mogelijk te voorkomen en waar deze wel bestaan extra inzet te plegen, zodat cliënten binnen een aanvaardbare periode van zorg worden voorzien.
Deelt u de mening dat ongeacht het aangeboden «arrangement» van de zorgaanbieder, overal de zorg gegarandeerd van goede kwaliteit moet zijn omdat anders de solidariteit gevaar loopt? Zo nee, waarom niet?
Alle zorgarrangementen dienen aan de wettelijke kwaliteitseisen te voldoen. Dit heeft niet zozeer te maken met het solidariteitsbeginsel als wel met het uitgangspunt dat voor alle kwetsbare mensen die zijn aangewezen op AWBZ-zorg de basiskwaliteit gegarandeerd moet zijn.
Deelt u de mening dat de solidariteit in een woongroep gevaar loopt als de Zorgzwaarte pakketten (ZZP’s) niet kostendekkend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u de ZZP’s kostendekkend zoals in het regeerakkoord is afgesproken? Kunt u garanderen dat de naderende overschrijdingen van de begroting voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier niets aan afdoen?
Uit gesprekken met cliënten en hun familie, die in het kader van het experiment zijn gehouden, komt naar voren dat men de solidariteit in de groep vanzelfsprekend vindt . Zij vinden het dan ook logisch dat uit het ZZP-bedrag ook collectieve voorzieningen worden betaald. Het is aan zorgaanbieders om een evenwichtig pakket van individuele en collectieve voorzieningen aan te bieden. Om dit mogelijk te maken zijn de ZZP-bedragen vastgesteld afhankelijk van de zorgzwaarte van de cliënten en de kosten die daarmee samenhangen. In algemene zin deel ik niet de mening dat de omvang van de ZZP-bedragen van invloed is op de solidariteit van de cliënt in een woongroep.
In het regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld om ZZP-bedragen te kunnen verhogen. In de brief over het vernieuwingsprogramma langdurige zorg, die ik u de komende maand zal toesturen, zal ik aangeven op welke wijze dit zal geschieden. Het bedrag dat beschikbaar is zal niet worden beïnvloed door de overschrijdingen op de begroting van VWS.
Hoe bereikt u dat zorgaanbieders zich niet richten op het binnenhalen van cliënten met zo hoog mogelijke ZZP’s?
Uit het experiment is niet naar voren gekomen dat de zorgaanbieders zich alleen richten op het binnenhalen van cliënten met een zo hoog mogelijk ZZP.
De constatering in Drenthe is juist dat het aanbod te homogeen is en een inspanning moet worden geleverd om te komen tot een meer gedifferentieerd zorgaanbod. Door het versterken van de samenwerking gaan de VG-zorgaanbieders in Drenthe proberen om dit gedifferentieerde zorgaanbod te ontwikkelen.
Hoe duidt u een van de conclusies dat vraagsturing voor een groep bewoners zich voornamelijk uit in gemeenschappelijke zaken, mits de basiszorg op orde is voor de individuele bewoners?
De conclusie waarop u doelt heeft betrekking op het onderwerp solidariteit dat in het antwoord op vraag 10 aan de orde is gekomen.
Aanvullend kan daarbij worden opgemerkt dat uit het experiment naar voren komt dat cliënten het uitgangspunt delen dat de kwaliteit van de basiszorg op orde moet zijn. Dit vinden zij van wezenlijk belang. Als aan dit uitgangspunt is voldaan vinden het zij het ook vanzelfsprekend dat er ruimte is om gemeenschappelijke zaken vorm te geven (vanuit het zorgzwaartepakket).
Ik kan mij goed verplaatsen in deze gedachtelijn van de cliënten (en hun familie).
Het bericht dat supermarkten, winkels en particulieren in de binnenstad van Amsterdam maar één alcoholische consumptie per klant mogen verkopen op Koninginnedag 2011 |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat supermarkten, winkels en particulieren in de binnenstad van Amsterdam maar één alcoholische consumptie per klant mogen verkopen op Koninginnedag 2011?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van dit voorstel, gezien het gestelde doel van het voorkomen van onrust? Deelt u de zorg dat dit tot langere rijen en meer drukte bij verkooppunten tot gevolg kan hebben en daarmee juist onrust kan veroorzaken? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Op Koninginnedag wordt door de toenemende aantallen bezoekers de druk op binnenstad van Amsterdam steeds groter. Om de veiligheid te waarborgen en deze bijzondere dag in goede banen te leiden, heeft de gemeente «spelregels» opgesteld. Het is een heel stelsel van regels die ook betrekking hebben op de openbare orde en veiligheid en waarin maatregelen worden beschreven die beogen overlast tegen te gaan. De regels zien tevens op het op verantwoorde wijze verkopen en verstrekken van alcohol. De Nederlandse Spoorwegen voert overigens eveneens een aangescherpt alcoholbeleid rond Koninginnedag.
Ook voor horecaondernemers staat de veiligheid van dit evenement voorop en zij onderschrijven de spelregels en het alcoholbeleid van de gemeente Amsterdam. Particulieren en winkels zonder alcoholvergunning mogen geen alcohol verkopen. De verkoop is voorbehouden aan de horeca. Voor de horeca is de buitentap-tijd met een uur teruggebracht. Loketverkoop van alcohol is niet toegestaan. Uit contacten met Koninklijke Horeca Nederland blijkt dat zij achter de totaalset van afspraken en de door Amsterdam opgestelde spelregels staan. Men geeft aan dat er geen nadeel is voor horeca met vergunning en buitentaps. Met de spelregels en afspraken – die ook voor detailhandel, supermarkten en stations gelden – moet het juist mogelijk zijn rendabel te blijven investeren in Koninginnedagevenementen.
Het waarborgen van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de burgemeester in het bijzonder. Ik zie voor mij geen aanleiding hier – in dit stadium – in te treden; zeker nu lokaal ook op alle niveaus met betrokkenen wordt gesproken. Zo heeft de burgemeester richting Koninklijke Horeca Nederland aangegeven te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de detailhandel te betrekken bij de oplossing van problemen en een bijdrage te leveren aan de veiligheid en het alcoholmatigingsbeleid waar de de gemeente en horeca ondernemers samen voor staan.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van deze maatregel? Deelt u de zorg of de impact van deze maatregel wel in verhouding staat tot het beoogde doel? Deelt u deze zorg? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw inschatting voor de gevolgen voor horecaondernemers? Deelt u de zorg dat dit zeer lastig te handhaven is door ondernemers en voor hen grote problemen kan opleveren? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid hierover te spreken met de burgermeester van Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat Koninginnedag al over acht dagen plaats vindt, bent u bereid deze vragen per ommegaande te beantwoorden?
Ja.
Een door de politie in beslag genomen anti-PVV-spandoek |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het dat de politie gisteren te Den Haag tijdens een demonstratie van de HTM een anti-PVV-spandoek heeft verboden?
Tijdens een demonstratie door medewerkers van HTM op 20 april jongstleden is een spandoek uit de demonstratie verwijderd. Er is echter geen sprake van inbeslagname of verbod door de politie. Volgens informatie die ik van de politie heb ontvangen heeft de organisator van de demonstratie, de Federatie Nederlands Vakverenigingen (FNV), het spandoek verwijderd of laten verwijderen. Het is mij niet bekend wat er precies op het spandoek stond en wat de reden was voor het (laten) verwijderen hiervan.
Wat stond er precies op dit spandoek? Waarom gaf deze tekst aanleiding tot ingrijpen van de politie? Klopt het dat het spandoek zonder opgave van reden moest worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze ingreep tot de artikelen 7 en 9 van de Grondwet, respectievelijk de uitingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging? In hoeverre rechtvaardigde het gewraakte spandoek in inbreuk op deze grondwettelijk erkende rechten?
Er is geen sprake van inbreuk van artikelen 7 en 9 van de Grondwet, aangezien er geen sprake is van een inbeslagname of verbod door de politie van het spandoek.
Het aanhoudende geweld in Nigeria |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de vele berichten over het aanhoudende en systematische geweld, in het noorden van Nigeria, tegen de aanhangers van de herkozen president Goodluck Johnson?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit geweld de overigens vrij en eerlijk verlopen verkiezingen achteraf dreigt te ondermijnen en steeds grotere verdeeldheid in Nigeria veroorzaakt?
Ondanks een relatief vreedzaam en eerlijk verloop van de presidentsverkiezingen braken na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen in delen van Noord-Nigeria gewelddadigheden uit met honderden (tot mogelijk duizenden) doden en gewonden en tienduizenden ontheemden tot gevolg. Ik veroordeel deze ernstige geweldsuitbarstingen, die de politieke stabiliteit kunnen ondermijnen en verdeeldheid kunnen veroorzaken.
Worden christenen op grote schaal door boze moslims afgeslacht in het noorden, omdat de moslims boos zijn omdat «hun» kandidaat de verkiezingen heeft verloren, waarbij zij veronderstellen dat dit door fraude is gebeurd? Zo ja, waarom slagen de internationale waarnemers er dan niet in de boodschap te laten landen dat de verkiezingen vrij en eerlijk zijn verlopen? Wat kan de internationale gemeenschap doen om die boodschap wel voor het voetlicht te krijgen?
Na de bekendmaking van de voorlopige uitslagen van de presidentsverkiezingen braken op 17 april in vrijwel alle noordelijke deelstaten verkiezingsrellen uit. Onder aanhangers van oppositiekandidaat Buhari bestaat veel frustratie over de vermeende verkiezingsfraude en het onverwacht grote succes van zittend President Jonathan (die afkomstig is uit het zuiden en presidentskandidaat was van de sinds jaar en dag regerende People’s Democratic Party (PDP)). De escalatie van geweld lijkt leger en politie te hebben verrast. In eerste instantie moesten vooral christelijke wijken, kerken en woningen van partijgenoten van Jonathan het ontgelden. De daders zijn voornamelijk ongeschoolde moslimjongeren uit de armste gelederen van de samenleving met weinig perspectief op sociaaleconomische vooruitgang. Er heerst grote frustratie onder hen over het gebrek aan gerealiseerde ontwikkeling en goed bestuur onder leiderschap van de zowel uit christenen als moslims bestaande politieke elite van de PDP van Goodluck Jonathan. Zij hadden hun hoop gevestigd op de noordelijke islamitische kandidaat Buhari van de Congress for Progressive Change (CPC) en hebben geen boodschap gehad aan de uitspraken van zowel lokale als internationale verkiezingswaarnemers. Deze bestempelden de presidentsverkiezingen als de meest geloofwaardige verkiezingen sinds de hervatting van de democratie in 1999.
Direct na de presidentsverkiezingen legde EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton op 18 april 2011 een verklaring af, waarin zij namens de EU het geloofwaardige karakter van het verkiezingsverloop benadrukte maar tegelijkertijd het geweld veroordeelde. Vanuit het streven bij te dragen aan eerlijke en vrije verkiezingen heeft Nederland met vijf verkiezingswaarnemers deelgenomen aan de EU-verkiezingswaarnemingsmissie. Het eindrapport van de EU-verkiezingswaarsnemingsmissie wordt binnen twee maanden na de verkiezingen afgerond.
De internationale gemeenschap en de EU zullen in de politieke dialoog met Nigeria blijven zoeken naar een gebalanceerde reactie op de politieke spanningen en aanpak van armoede en goed bestuur ter bevordering van de politieke stabiliteit, vrede en veiligheid in Nigeria.
Zijn de meeste daders van slachtpartijen en gruwelijke verminkingen jongens, adolescenten nog, die aan het moorden slaan omdat zij te horen krijgen dat hun uitzichtloze situatie wordt veroorzaakt door achterstelling door christenen? Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Nigeriaanse nationale en regionale autoriteiten ondersteunen om deze spiraal van geweld te doorbreken?
Zie antwoord vraag 3.
Kan de EU niet een ontmoeting tot stand brengen tussen president Johnson en diens uitdager Buhari, met als inzet een gezamenlijke verklaring dat de uitkomst van de verkiezingen dient te worden geaccepteerd en dat beide leiders zullen optreden tegen geweld vanuit de eigen achterban?
Oppositiekandidaat Buhari heeft zich niet bereid getoond tot een inhoudsvolle politieke dialoog. Hij vecht nu langs juridische weg de uitslag van de presidentsverkiezingen in een aantal deelstaten aan op basis van vermeende verkiezingsfraude.
Welke instrumenten kan de EU en de internationale gemeenschap inzetten om het Noorden van Nigeria weer enig perspectief op (economische) ontwikkeling te bieden, ten einde langs die weg en duurzaam de escalatie van geweld te doorbreken, alsmede radicale moslimgroeperingen de wind uit de zeilen te nemen?
Het noorden van Nigeria heeft te maken met toenemende werkloosheid, analfabetisme en weinig sociaaleconomisch perspectief. In de politieke dialoog met Nigeria dringt de EU aan op het voeren van beleid gericht op goed bestuur, mensenrechten, corruptiebestrijding en economische hervormingen. De EU ondersteunt dat met een programma van € 677 miljoen voor de periode 2009–2013, dat zich richt op bovengenoemde thema’s. In het programma is ook aandacht voor het creëren van werkgelegenheid. Nigeria heeft daarnaast goede markttoegang tot de EU onder het algemeen preferentieel stelsel. Ook de Wereldbank heeft in haar «Country Assistance Strategy» voor Nigeria jeugd en bestrijding van werkloosheid tot prioriteit gemaakt.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen?
Ja, in Nigeria wordt dit actief uitgedragen door de Nederlandse ambassade in de contacten met de Nigeriaanse overheid. In EU-kader worden de recente politieke ontwikkelingen in Nigeria nauwlettend gevolgd en wordt waar nodig actief stelling genomen, onder meer door verklaringen van HV Ashton en van de EU-ambassadeurs in Nigeria. Tevens steunt Nederland actief de inzet in Nigeria van VN-organisaties zoals UNDP en UNICEF.
Het bericht “Topjurist Buruma in opspraak” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Topjurist Buruma in opspraak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in de betreffende strafrechtelijke procedure hoogst twijfelachtig is? Zo nee, waarom niet?
De Toegangscommissie van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (TCEAS) adviseert het College van procureurs-generaal (College) over het al dan niet instellen van een onderzoek door een driemanschap uit de CEAS. De heer Buruma is voorzitter van de TCEAS. De werkzaamheden van de TCEAS maken geen deel uit van de strafrechtelijke procedure. De betreffende strafzaak heeft al tot een onherroepelijke veroordeling geleid.
Het College heeft mij meegedeeld dat de TCEAS, ten behoeve van een zorgvuldige advisering aan het College, in dit geval zelf een grote hoeveelheid (technisch) onderzoek heeft laten verrichten. Ook is met verschillende personen gesproken. Alles afwegende kwam de TCEAS tot het advies om geen nader onderzoek door een CEAS-driemanschap in te doen stellen. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vragen van het lid Recourt van uw Kamer (TK, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 1536) over de telefoontaps in deze zaak.
Het advies en de onderliggende rapportage zijn volgens het College gedegen en weloverwogen tot stand gekomen. Ik heb geen aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen.
Deelt u de mening dat deze zaak veel vragen oproept en dan met name in relatie tot de op handen zijnde aanstelling van Buruma die, volgens het betreffende artikel, zelf heeft toegegeven dat hij als voorzitter van TCEAS twee getuigen niet heeft gehoord en dat de gang van zaken niet helemaal juist is geweest?
Uit de informatie die mij ter beschikking staat zijn mij geen feiten of omstandigheden gebleken die in de weg staan aan de benoeming van de heer Buruma tot lid van de Hoge Raad der Nederlanden.
Deelt u de mening dat de benoeming bij de Hoge Raad plaatsvindt door middel van het systeem van coöptatie? Ziet u mogelijkheden om, nu de benoeming van de heer Buruma reeds door de Tweede Kamer is goedgekeurd, deze aan te houden? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan?
Ik deel deze mening niet. De leden van de Hoge Raad worden op grond van artikel 118, eerste lid, van de Grondwet benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer. Bij het doen van die voordracht is de Tweede Kamer niet gebonden aan de door de Hoge Raad op grond van artikel 5c, zesde lid, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren opgestelde lijst van aanbeveling van zes kandidaten.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 3 zie ik geen enkele aanleiding de benoeming aan te houden.
Klopt het dat de advocate in de betreffende strafzaak namens haar cliënt een herzieningsverzoek heeft ingediend bij de Hoge Raad? Bent u, gezien het voorgaande, bereid een vinger aan de pols te houden met betrekking tot deze zaak? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat een herzieningsverzoek is ingediend. Het is niet aan mij om bij de behandeling daarvan door de Hoge Raad een vinger aan de pols te houden.
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over het slechte functioneren van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) waardoor veel klachten onterecht worden afgewezen?1
Ik heb de berichten in het FD gelezen. Ik heb geen klachten ontvangen van de betrokken personen bij het Kifid.
Het bestuur van Kifid heeft mij laten weten dat van een «slecht functioneren» van Kifid als klachteninstituut zeker geen sprake is. Wel zijn er, zoals overal, verbeteringen mogelijk en daaraan wordt hard gewerkt, onder meer op basis van het rapport van mr. A.H. van Delden.
Met betrekking tot het onterecht afwijzen van klachten heeft het bestuur van Kifid nogmaals aan mij bevestigd dat eerst de Ombudsman in alle objectiviteit onderzoekt of klachten gegrond zijn, vervolgens een onafhankelijke en deskundige klachtencommissie opnieuw een oordeel geeft en dat dit oordeel in een aantal gevallen ook nog eens wordt getoetst in hoger beroep. Deze laatste toetsing geschiedt door een «zware commissie» van juristen met grote ervaring in de rechtspraak. Onder deze omstandigheden is het volgens het bestuur van Kifid uitgesloten dat klachten meer dan incidenteel ten onrechte niet worden gehonoreerd. Van een bewust aansturen op het afwijzen van gegronde klachten kan uiteraard geen sprake zijn.
Zoals ik in mijn brief van 15 maart jl. (kamerstuk 31 980, nr. 38) heb aangekondigd ben ik bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden om de ombudsman van Kifid een ZBO-status te geven, waarbij ik onder meer aandacht besteed aan de financiële, organisatorische en juridische consequenties van het instellen van een separate publiekrechtelijke Ombudsman voor de financiële sector.
Heeft u van bij het Kifid betrokken personen klachten ontvangen over het functioneren van het Kifid? Zo ja, wat voor actie heeft u ondernomen naar aanleiding van de klachten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de eerder genoemde berichten reden voor u om het functioneren van het Kifid en met name de governancestructuur en financiering, mee te nemen in het onderzoek dat u doet naar de mogelijkheden om de Ombudsman Financiële Dienstverlening van het Kifid een publiekrechtelijke status te geven?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de erkenning van het Kifid als erkend geschilleninstituut volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) intrekken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Kunnen de eerder genoemde berichten, mits deze kloppen, reden zijn om de erkenning in te trekken? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden om voor erkenning als geschilleninstantie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 43 tot en met 48 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). Een afgegeven erkenning kan onder andere worden ingetrokken als kort gezegd, onjuiste informatie is verstrekt bij de aanvraag (op grond waarvan de erkenning niet zou zijn verleend), de geschilleninstantie niet de informatie verschaft die ik nodig heb voor de uitoefening van mijn in de regeling omschreven taken en als niet langer wordt voldaan aan erkenningsvoorwaarden in voormelde artikelen. Deze erkenningsvoorwaarden zien onder meer op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de geschillenbeslechtingorganen (in het geval van Kifid de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep). Ook worden eisen gesteld aan het reglement voor de behandeling van geschillen, de kosten voor het aanhangig maken van geschillen en de behandeling van geschillen binnen een redelijke termijn.
Ik heb de berichten in het FD met Kifid besproken. Kifid heeft mij verzekerd dat de ombudsman, de geschillencommissie en de commissie van beroep volledig onafhankelijk hun taak uitvoeren. Wel ben ik met Kifid in gesprek over diens eigen initiatief om het bestuur van Kifid meer op afstand van de sector te plaatsen en over het onderzoek naar de publiekrechtelijke status. Ik zie geen aanleiding om tot intrekking van de vergunning over te gaan.