De stroomstoring en de veiligheid in de ziekenhuizen van Ziekenhuisgroep Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stroomstoring in het ziekenhuis van Hengelo, waarbij ook de noodstroomvoorziening niet functioneerde en patiënten op de Intensive Care handmatig beademd zijn cq met spoed naar het ziekenhuis in Enschede zijn overgebracht?1
Ja.
Welke normen bestaan er in Nederland op het gebied van noodstroomvoorzieningen in ziekenhuizen en kunt u die normen vergelijken met de normen in andere Europese landen? Acht u de Nederlandse normen, mede in het licht van stroomstoringen in Amersfoort en Tilburg, adequaat?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2730).
Heeft u kennis genomen van het feit dat de gemeente Hengelo en de gemeente Almelo forse dwangsommen opleggen aan de ziekenhuisgroep Twente vanwege het niet naleven van de regels rond brandveiligheid2, nota bene in een ziekenhuis waar in 2006 een dode gevallen is bij een brand in een operatiekamer?
Ja, ik heb kennis genomen van de handhavingsactiviteiten van beide gemeenten. De gemeenten hebben in afzonderlijke periodieke controles op elementen van het Bouwbesluit alsmede het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken geconstateerd dat aan een aantal eisen niet werd voldaan. De ZGT heeft voor beide locaties een plan van aanpak gemaakt om te zorgen dat op korte termijn wel aan alle eisen wordt voldaan. De gemeenten hebben gebruik gemaakt van hun bevoegdheid door hier extra druk achter te zetten met een deadline. De gemeenten verwachten dat aan het eind van dit jaar de bouwkundige omgeving is aangepast conform de wettelijke standaard. Alleen indien dit niet het geval zou zijn zullen de gemeenten overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Kunt u aangeven welke acties het ziekenhuis, het ministerie en ander actoren genomen hebben naar aanleiding van het rapport «Brand in een operatiekamer, Twenteborgziekenhuis, Almelo, 28 september 2006»?3 Zijn die acties in uw ogen voldoende?
Ik heb mij door de Raad van Bestuur van de ZGT laten informeren dat zij, net als alle ziekenhuizen, continue werken aan verbetering van kwaliteit en veiligheid. Dit doen zij onder andere door implementatie van de 10 thema’s van het VMS programma.
Naar aanleiding van de brand in 2006 heeft de IGZ onderzoek gedaan naar de genomen maatregelen door de ZGT. In maart 2009 concludeert de IGZ in haar onderzoeksrapport dat de ZGT op voortvarende wijze invulling geeft aan het noodzakelijke kwaliteit- en veiligheidsbeleid. Daarnaast vermeld de IGZ in hetzelfde rapport dat er nog zwakke plekken zijn, dat de Raad van Bestuur zich hiervan bewust is en dat zij zich hier speciaal op richt. De IGZ heeft destijds geconcludeerd dat de maatregelen voldoende waren en haar inspectie werkzaamheden op de gebruikelijke landelijke wijze voortgezet.
Bent u bereid, nu uw ambtenaren op vrijdag 13 mei a.s. een gesprek aangaan met de Raad van Bestuur naar aanleiding van de uitspraken en plannen over verloskunde, dit gesprek uit te breiden in de tijd, en te laten checken of de veiligheid in de ziekenhuisgroep Twente op een adequaat niveau is voor een ziekenhuis en daarover de Kamer terstond te informeren?
Tijdens het overleg is het ministerie geïnformeerd over de oorzaak en de hierop gevolgde acties.
Een Israelische spoorlijn |
|
Raymond de Roon (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Deutsche Bahn zich onder druk van linkse extremisten heeft teruggetrokken uit een samenwerkingsproject met de Israelische spoorwegen?1
De regering is bekend met het bericht dat Deutsche Bahn zich heeft teruggetrokken.
Wilt u onderzoeken of van Nederlandse zijde een levensvatbaar samenwerkingsaanbod kan worden gedaan om deze fantastische spoorlijn tussen Tel Aviv en Jeruzalem te voltooien? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De regering ziet in het algemeen geen taak voor de Nederlandse overheid om behulpzaam te zijn bij de aanleg van spoorlijnen in landen met een hoge economische ontwikkeling zoals Israël, tenzij er een aanwijsbaar economisch belang voor Nederland of voor Nederlandse marktpartijen is. Dit is niet het geval.
Betere uitleg van de overheid over rookvrije horeca |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Overheid had rookvrije horeca moeten uitleggen»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het International Tobacco Control Policy Evaluation Project (ITC Project) dat de Nederlandse overheid in 2008 niet heeft uitgelegd waarom het rookverbod in de horeca werd ingevoerd, en dat een duidelijke campagne waarin wordt uitgelegd dat meeroken schadelijk is voor de gezondheid een heleboel problemen had kunnen voorkomen?
In 2008 is uitvoerig aandacht besteed aan de invoering van de rookvrije horeca en de communicatie daaromtrent. De publiekscampagne was onderdeel van een bredere communicatiestrategie, waarbij aan verschillende doelgroepen gerichte informatie en voorlichting werd verstrekt. Er is gekozen voor een campagne met een zogenaamde humoristische en positieve inslag, met als centrale gedachte de roker los te koppelen van de sigaret; de roker is nog steeds welkom in de horeca, de sigaret niet meer. Daaraan lag ten grondslag dat ongeveer 70% van het publiek al op de hoogte was van het feit dat er een rookvrije horeca werd ingevoerd.
Waarom heeft Nederland geen van de vier aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (1. geen rookruimtes, 2. geen uitzonderingen, 3. strikte naleving en 4. in een campagne uitleggen waarom het rookverbod wordt ingevoerd) overgenomen?
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die de WHO doet. Zo heeft Nederland in 2005 de rookvrije werkplek geïntroduceerd. Sinds 2008 geldt dit uitgangspunt ook voor de horeca. Daarnaast stelt de nVWA op dit moment alles in het werk voor een efficiënte en risicogerichte handhaving van de rookvrije horeca. Om de naleving van het rookverbod te verbeteren worden de boetes voor overtreding van het rookverbod verdubbeld. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
Kunt u met terugwerkende kracht stellen dat het verstandiger was geweest om de aanbevelingen van de WHO wel over te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke strategie zat er achter de Postbus 51 spot over een man die verkleed als sigaret de horeca werd uitgetrapt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in dit rapport het noodzakelijk is om alsnog een publiekscampagne te lanceren, waarin duidelijk wordt uitgelegd dat er schadelijke gezondheidseffecten zijn van meeroken? Zo ja, wanneer kan een nieuwe publiekscampagne worden verwacht?
Die mening deel ik niet. Onlangs heb ik de landelijke nota gezondheidsbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin stel ik dat de beschikbaarheid van betrouwbare, toegankelijke en doelgerichte informatie essentieel is. Generieke massamediale campagnes passen hier niet in.
Zwakke veendijken |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van «1Vandaag»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat na de dijkdoorbraak van Wilnis in 2003 geen grote investeringen zijn gedaan om de vele zwakke veendijken goed te onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Ons land telt circa 14 000 km aan regionale keringen, waarvan volgens de waterschappen ongeveer 1000 km is aan te duiden als echte veendijken. Daarvan is op dit moment bijna 300 km verbeterd en staat ongeveer 300 km onder een verscherpt toezicht, vanwege de aanhoudende droogte.
In opdracht van de waterschappen is een handreiking voor droogtegevoelige kaden opgesteld, met als doel om goed voorbereid te zijn en om de juiste maatregelen, zoals monitoring, te kunnen treffen, zodra zich een periode van droogte aandient.
Bent u van mening dat, vraag 2 in het achterhoofd houdend en het feit dat vandaag de dag nog onderzoek wordt gedaan naar het beheer van veendijken, kan worden opgemaakt dat het toetsen van de dijken om de zes jaar geen overbodige luxe is en daarom niet moet worden gewijzigd naar eens in de twaalf jaar toetsen? Zo nee, waarom niet?
De wijziging in de toetsfrequentie van zes naar twaalf jaar is van toepassing op de primaire waterkeringen. Voor het toetsen van de regionale waterkeringen geldt al een termijn van 12 jaar, die gebaseerd is op de provinciale Verordening waterkering. In deze verordening is ook opgenomen dat de waterschappen jaarlijks een voortgangsrapportage opstellen en deze aan Gedeputeerde Staten aanbieden, met daarin de voortgang van de verbeterwerken en een verslag van de reguliere inspecties van de regionale waterkeringen.
Overigens heeft de verandering in de toetsfrequentie voor primaire waterkeringen geen consequenties voor de verantwoordelijkheid van de waterbeheerder om doorlopend de veiligheid van de waterkeringen te bewaken. De waterveiligheid komt hiermee dus niet in het geding.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk grote investeringen moeten worden gedaan in het onderhoud van de vele kwetsbare veendijken om rampen te voorkomen die veel slachtoffers kunnen veroorzaken en een enorme economische schade? Zo nee, waarom niet?
De betrokken partijen bij regionale waterkeringen, provincies en waterschappen, hebben een traject van inspectie, toetsen, verbeteren en verantwoorden opgesteld en dit vervolgens in uitvoering genomen. Hieruit vloeit voort dat eventueel benodigd extra onderhoud of verbetermaatregelen ook plaatsvinden.
Overigens zijn het vooral de primaire waterkeringen, die beschermen tegen buitenwater, waarbij een eventueel falen kan leiden tot slachtoffers en grote materiële schade. Veendijken zijn met name regionale waterkeringen, die vooral (lokale) wateroverlast dienen te voorkomen.
Betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het hbo |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de oproep van MKB1 en VNO-NCW2 over de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het hoger beroepsonderwijs?3
Ik ben net als MKB-Nederland en VNO-NCW van mening dat betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het hoger beroepsonderwijs van groot belang is en versterking behoeft. De werkgeversorganisaties pleiten voor wettelijk verankerde medezeggenschap in het hbo, naar analogie van de positie die werkgevers hebben in het mbo. Het hbo verschilt echter sterk van het mbo. Het mbo leidt vakmensen op voor een uitvoerende functie in een bepaald beroep. De relatie tussen opleiding en beroep is in het hbo echter veel minder eenduidig dan in het mbo. Het hbo leidt professionals op die niet perse een specifiek vak gaan uitoefenen, maar vaak een kaderfunctie in een bepaalde sector. En vanuit veel hbo-opleidingen stromen mensen uit naar een brede variëteit aan branches en sectoren. Bovendien wordt de roep om breed opgeleide professionals op hbo-niveau alleen maar sterker.
Voor het hbo zie ik meer heil in intensivering van de dialoog en samenwerking tussen instellingen en werkgevers(organisaties) dan in het vastleggen van een wettelijke rol voor werkgevers. Een goed voorbeeld hiervan zijn de centres of expertise in het hbo, die leiden tot een nauwer contact tussen hbo-opleiding en werkveld en tot betere afgestudeerden met meer up-to-date kennis van de beroepspraktijk, die tijdens hun studie al bedrijven verrijken met hun kennis en denkvermogen.
Overigens hebben werkgevers in het huidige accreditatiesysteem op verschillende momenten al wel een rol, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van opleidingsprofielen en opleidingsprogramma’s, ten aanzien van stages en afstudeerprojecten en de kwaliteit van de aansluiting opleiding – arbeidsmarkt.
Op welke wijze kan de inspraak en/of samenwerking met het bedrijfsleven wat u betreft worden versterkt?
In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid, die binnenkort wordt uitgebracht, zal ik aangeven hoe ik tot verbeteringen wil komen op het punt van afstemming en samenwerking tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt. De behoeften van de arbeidsmarkt moeten leidend zijn bij het starten van nieuwe opleidingen, zoals associate degrees en professional masters in het hbo. Daarnaast zullen werkgevers nauw betrokken moeten zijn bij verbreding en versterking van de kennisbasis van opleidingen in het hbo, zoals aangekondigd in mijn reactie op de eindrapporten van de Inspectie van het Onderwijs over alternatieve afstudeertrajecten.
Voorts laten OCW en EL&I met medewerking van VNO-NCW enkele middellange termijn arbeidsmarktanalyses uitvoeren in twee topsectoren en twee maatschappelijke tekortsectoren, om als werkgevers en overheid een beter gezamenlijk beeld te krijgen van de verwachte ontwikkelingen en arbeidsmarktbehoeften. Als vervolg op deze onderzoeken worden pilots gestart, waarbij instellingen voor hoger onderwijs en werkgevers samenwerken aan acties gericht op afstemming op die verwachte ontwikkelingen en behoeften.
Een VN-onderzoek naar de vliegramp in Tripoli |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid – nu een jaar na de vliegramp in Tripoli de Libische autoriteiten nog geen onderzoek klaar hebben – de International Civil Aviation Organization (ICAO) van de VN te vragen een onderzoek te starten naar de oorzaak van de vliegramp van 12 mei 2010 en de Kamer te zijnen tijd over de voortgang en conclusies daarvan te informeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp dat nabestaanden hechten aan de uitkomsten van het onderzoek. Ook zijn de uitkomsten van belang om lessen te trekken ter verbetering van de luchtvaartveiligheid.
De mondiale VN luchtvaartorganisatie (ICAO) kent regels voor het toepassen van veiligheidsonderzoeken bij vliegrampen. Kern daarvan is dat het land waar het toestel is verongelukt- in dit geval Libië- het veiligheidsonderzoek leidt. Aangezien het verongelukte vliegtuig (een Airbus) van Franse makelij is, met motoren van Amerikaanse makelij bepaalt de ICAO-regelgeving dat Frankrijk, in de praktijk, de onderzoeksinstantie Bureau d» Enquête et d’Analyses (BEA) en de Amerikaanse National Transport Safety Board onderdeel uitmaken van het onderzoeksteam.
Het land dat slachtoffers heeft te betreuren, maakt geen deel uit van het onderzoeksteam, maar heeft het recht de plaats van het ongeval te bezoeken en het onderzoek te volgen. Het onderzoeksteam onder leiding van de Libische autoriteit bepaalt wat openbaar mag worden gemaakt.
Gebleken is dat de Libische onderzoeksautoriteit de in het ICAO-Verdrag genoemde termijn niet haalt om uiterlijk één jaar na de ramp een eindrapport te publiceren. Wordt die termijn niet gehaald, dan is men gehouden elk jaar op de datum van het ongeval een tussenrapport uit te brengen waarin de stand van zaken van het onderzoek wordt aangegeven. Dit is niet gebeurd. Het komt
overigens vaker voor dat de finale onderzoeksrapporten niet binnen de termijn van een jaar worden opgeleverd.
Het ICAO-verdrag kent geen mogelijkheid om zonder toestemming of zonder verzoek van de voor het onderzoek verantwoordelijke lidstaat, eigenstandig acties te ondernemen.
Via de Council is bij ICAO gesondeerd, of ICAO het veiligheidsonderzoek naar deze ramp zou kunnen overnemen. Desgevraagd heeft ICAO aangegeven dat een dergelijk verzoek uitsluitend zou kunnen worden gehonoreerd, met expliciete toestemming van Libië, dat de eindverantwoordelijkheid heeft voor dit onderzoek.
Dat lijkt thans niet aan de orde te zijn.
Hoezeer ik ook hecht aan een spoedige afwikkeling van dit onderzoek naar de ware toedracht, moet ik wijzen op de huidige extreme omstandigheden in Libië. Veel zal afhangen van een verandering van de situatie in Libië. Ook onder deze moeilijke omstandigheden zal Nederland iedere gelegenheid aangrijpen om aan te dringen op een spoedige en zorgvuldige afronding van het onderzoek.
De blaastest |
|
Sander de Rouwe (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ernstige twijfel aan blaastest»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja.
De zaak waarop het artikel in het Algemeen Dagblad betrekking heeft, is door de rechtbank te Breda voor onbepaalde tijd aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris voor nader onderzoek. Dit onderzoek heeft onder meer betrekking op de door de raadsman gestelde fouten in de software van de ademanalyseapparatuur in relatie tot de gemeten waarden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.
Nu de zaak nog onder de rechter is, zal ik me onthouden van een inhoudelijke reactie.
Zijn er eerdere signalen bij u bekend, waaruit blijkt dat er twijfel is over de testen met het ademanalyseapparaat? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
De betrouwbaarheid van het ademanalyseapparaat is eerder ter discussie gesteld. Op 6 februari 2007 is er bij de rechtbank Utrecht verweer gevoerd waarbij de betrouwbaarheid van ademanalyseapparatuur in twijfel werd getrokken. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 september 2008 is de verdachte in die zaak veroordeeld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapport van het Nederlands Meetinstituut (NMi) van 14 januari 2008, alsmede met de verklaring van de getuige deskundige van het NMi en de verklaring van de verdachte omtrent diens alcoholgebruik. Het rapport concludeert dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de meetresultaten van de ademanalyse te twijfelen. Het NMi heeft voorafgaand de methode van onderzoek, die aan de basis lag van het rapport, afgestemd met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het vonnis in de betreffende strafzaak is onherroepelijk.
Aan welke ijkmethoden worden de ademanalyseapparaten onderworpen? Hoe zien de procedures en de uitkomsten eruit?
In Nederland werkt de politie alleen met ademanalyseapparatuur die voldoet aan punt 4.3. van bijlage 1 van de Regeling ademanalyse. Het NMi certificeert ademanalyseapparatuur zodra die apparatuur aan deze wettelijke bepaling voldoet. Op die wijze is voorzien in strikte waarborgen van betrouwbaarheid. Die betrouwbaarheid is ook geborgd doordat die eerder aangewezen apparatuur halfjaarlijks voor een herhaald individueel onderzoek wordt aangeboden bij keuringsinstelling NMi Certin BV. Door die keuringsinstelling afgekeurde apparatuur wordt niet ingezet bij de opsporing van alcoholmisdrijven in het verkeer. Dat is evenmin het geval met apparatuur, waarvan de periode van geldigheid van het certificaat is verstreken.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde Amerikaans onderzoek? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ik ben bekend met de conclusies van een Amerikaans onderzoek naar de betrouwbaarheid van ademanalyseapparatuur. In Amerika heeft het Supreme Court na uitvoerig onderzoek geconcludeerd dat de ademanalyseapparatuur een betrouwbaar instrument is, zowel voor wat betreft de hardware als de software.
Heeft het lopende onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) consequenties voor bestaande alcoholcontroles? Zo ja, welke? Is het waar dat bij twijfel een verdachte een tegen(bloed)onderzoek kan aanvragen? Wordt de verdachte er in dat geval door het Rijk op gewezen dat de kosten voor een dergelijk onderzoek door het Rijk worden betaald?
Er zijn op dit moment geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het ademanalyseapparaat. In het Besluit alcoholonderzoeken en de daarop voortbouwende Regeling ademanalyse en Regeling bloed- en urineonderzoek is gedetailleerd aangegeven op welke wijze onderzoek moet plaatsvinden. De voorschriften in dit besluit en deze Regelingen moeten strikt worden nageleefd om een zorgvuldig onderzoek te waarborgen.
Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat onmiddellijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef of een vervangende urineproef. In de nota van Toelichting (Stb. 1987, nr. 432) wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de opsporingsambtenaar niet verplicht is om de verdachte op de mogelijkheid van dit tegenonderzoek te wijzen.
Bent u bereid het NFI-onderzoek voorzien van een reactie aan de Kamer toe te zenden?
Zoals eerder opgemerkt berust de zaak onder de rechter. Tegen het oordeel van de rechtbank staan voor zowel de verdachte als het OM rechtsmiddelen open. Indien daarvoor te zijner tijd nog aanleiding bestaat, zal ik de resultaten van het onderzoek na onherroepelijke einduitspraak in deze zaak aan uw Kamer verstrekken.
Het bericht dat gemeenten te laat zijn met de omgevingsvergunningen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Welstand dat veel gemeenten er niet slagen om aanvragen voor omgevingsvergunningen op tijd af te wikkelen?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van het percentage van alle Nederlandse gemeenten waar sinds de invoering van de Wabo een vergunning van rechtswege is verleend? Zo ja, hoeveel procent betreft het? Zo nee, waarom niet?
De VROM-Inspectie heeft in de periode maart–mei 2011 bij 221 gemeenten de eerste ervaringen van het werken met de Wabo gemonitord. In deze monitor is ook gevraagd naar de hoeveelheid van rechtswege verleende vergunningen bij gemeenten. Op basis van de voorlopige resultaten kan een inschatting gemaakt worden. 203 Gemeenten hebben deze vraag beantwoord.
98 Gemeenten geven aan dat ze sinds de invoering van de Wabo wel eens een vergunning van rechtswege hebben verleend. Ik heb geen kwantitatieve gegevens van hoe hoog dit percentage was vóór de invoering Wabo, waarbij de Woningwet al de vergunning van rechtswege kende.
Kunt u een inschatting geven van het percentage omgevingsvergunningen dat sinds de invoering van de Wabo van rechtswege is verleend? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In totaal geven de gemonitorde gemeenten aan dat van de 21 836 verleende omgevingsvergunningen er 331 van rechtswege zijn verleend. Een percentage van 1,5%.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat het aantal vergunningen, dat via rechtswege is verleend, toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Navraag levert op dat veel gemeenten bij een van rechtswege verleende vergunning een bewuste risicoafweging hebben gemaakt. Daarbij geven ze aan eerst te beoordelen hoe ernstig het is als de vergunning van rechtswege wordt verleend. Op deze wijze prioriteren ze hun werkzaamheden. Van rechtswege verlenen van de omgevingsvergunning komt over het algemeen voor bij eenvoudige gevallen, die in hun eerste inschatting toch wel vergund zouden worden.
Ik ben geen voorstander van deze werkwijze. De situatie is eigenlijk vooral klantonvriendelijk voor de aanvrager. Aanvrager moet eerst nog wachten totdat het bevoegd gezag een van rechtswege tot stand gekomen vergunning bekend heeft gemaakt en gepubliceerd. Bovendien treedt een van rechtswege verleende vergunning niet direct in werking: inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn van zes weken is verstreken.
Tegelijkertijd besef ik dat we ook nu nog in een aanloopperiode zitten. Het maatschappelijke risico dat wordt gelopen is, gelet op de informatie die ik heb, te overzien. Enerzijds doordat overheden zelf al een risicoafweging maken, anderzijds omdat de rechtspositie van belanghebbenden beschermd is.
Deelt u de mening van de directeur van de Federatie Welstand, dat door het uitblijven van nadere eisen aan het ontwerp door het bevoegd gezag, de kwaliteit van de woonomgeving in het geding is en dat het stellen van nadere eisen een kerntaak van de overheid is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de Wabo kan het bevoegd gezag aan een vergunnning van rechtswege alsnog naderhand voorschriften stellen. Bedacht moet worden dat kerntaak van de overheid bij aanvragen is het beoordelen of een aanvraag wel of niet aan de wet en aan de eerder door de gemeenteraad vastgestelde kaders zoals genoemd in de welstandsnota of bijvoorbeeld bestemmingsplannen voldoet. Ze stelt dus geen nadere inhoudelijke eisen aan een (ontwerp)aanvraag zelf.
Overigens mag het bevoegd gezag, zoals door mijn collega Donner eerder aan uw Kamer is gemeld, ten opzicht van de bouwtechnische eisen aan bouwwerken geen aanvullende voorwaarden verbinden. De voorschriften van het Bouwbesluit gelden landelijk en daarvan afwijken of daaraan regels toevoegen in de vorm van een «lokale kop» op de regels is niet toegestaan.
Bent u van plan iets te doen om het aantal door rechtswege verleende vergunningen terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment zie ik niet directe noodzaak om actie te ondernemen. Wel blijf ik de ontwikkelingen volgen. Dit najaar zal ik daarom wederom een monitoring hierop uitvoeren.
Het voornemen te bezuinigen op de eerstelijns GGZ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat door u op dit moment wordt bekeken hoe op de eerstelijns Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) een bezuiniging van 10 miljoen euro kan worden bereikt?1
Op dit moment wordt in het kader van de Voorjaarsbesluitvorming gekeken naar bezuinigingsmogelijkheden binnen de GGZ. Dit heeft zowel betrekking op de eerstelijns als de tweedelijns curatieve GGZ.
Is het waar dat u dit denkt te kunnen bereiken door de eigen bijdrage te verhogen naar 16 euro per zitting, en door het aantal verzekerde zittingen terug te brengen van acht naar vijf?
Hierover kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen.
Bent u ervan op de hoogte dat 90% van de patiënten van eerstelijns GGZ in twaalf zittingen naar tevredenheid wordt geholpen? Hoe is dat te rijmen met het voornemen om het aantal verzekerde zittingen terug te brengen tot vijf? Werpt u op deze manier niet een financiële drempel op om de behandeling (succesvol) af te ronden?
De Landelijke Vereniging Eerstelijnspsychologen (LVE) heeft mij van deze cijfers op de hoogte gesteld. Zowel tevredenheid als de gemiddelde behandelduur van 6,7 consulten zijn een heel goed resultaat. Ik ben echter van mening dat de behandelingen efficiënter kunnen worden ingericht. Door bijvoorbeeld een gecombineerd (preventief) hulpaanbod van e-health en face-to-face behandelingen kan de behandelduur ingekort worden. Op dit moment is het gebruik van internethulpverlening nog relatief beperkt: slechts 4,7% van de mensen met psychische problemen gebruikt dit medium.2 Ik ben daarom niet van mening dat er met de maatregelen uit het regeerakkoord een financiële drempel wordt opgeworpen om de behandeling succesvol af te ronden. Het is mijns inziens een stimulans om efficiënter te gaan behandelen.
Welk gevolg heeft het voor de instroom van patiënten in de tweedelijns GGZ als men halverwege de behandeling in de eerste lijn zelf de behandeling moet gaan betalen? Welke prognoses heeft u voor de instroom in de tweede lijn bij invoering van deze plannen?
Door het aanbieden van adequate (preventieve) behandelingen in de eerstelijn in combinatie met e-health kunnen onnodige behandelingen en stagnatie in de tweedelijnszorg worden voorkomen. Daarbij zijn goede triage, diagnosestelling, maar ook samenwerking tussen de verschillende lijnen van groot belang. Het is bijvoorbeeld belangrijk om de deskundigheid van de huisarts op het gebied van psychische problematiek te bevorderen en daarbij de expertise van de eerstelijnspsycholoog en de psychiater te benutten. Op dit moment wordt er nog te veel in zogenaamde schotten gewerkt en wordt 30% van de mensen met lichte psychische problematiek behandeld in de gespecialiseerde tweedelijnszorg. Ik zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzoeken om in een uitvoeringstoets te onderzoeken hoe deze samenhang kan worden gestimuleerd. Eind 2011 verwacht ik het advies. Aansluitend op mijn antwoord op vraag 3 hoeven de maatregelen uit het regeerakkoord niet te leiden tot een beperking van het behandelen van mensen met lichte problematiek. Door het efficiënt te organiseren kan de behandelduur worden teruggebracht en is het mogelijk om meer mensen in de eerstelijn te gaan behandelen.
Bent u van mening dat kwalitatief goede eerstelijns GGZ instroom van patiënten naar de duurdere tweedelijns GGZ kan voorkomen door goede triage, diagnosestelling en indicering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u niet bang voor zorgmijdend gedrag als u ook in de eerste lijn financiële drempels gaat opwerpen? Waar kunnen de mensen nog naar toe voor hulp, gezien de stijgende wachtlijsten?
Het is niet in het belang van de patiënt als er te hoge drempels worden opgeworpen voor het verkrijgen van adequate zorg. Ik vind het echter wel belangrijk dat patiënten zich bewust zijn van de kosten van zorg voordat ze aan een behandeling beginnen. Het bevordert tevens de therapietrouw van patiënten, hetgeen juist binnen de GGZ van groot belang is. Ik ben mij bewust dat de bijdrage van de patiënt in de eerstelijn lager moet zijn dan de bijdrage aan zorg in de gespecialiseerde tweedelijn.
Is het waar dat u de verschillende partijen in de GGZ op 7 april jl. op de hoogte heeft gesteld van grote kostenoverschrijdingen in de GGZ?1 Kunt u de Kamer inzicht geven in deze cijfers?
Op basis van voorlopige uitgavencijfers over 2009 zijn inderdaad overschrijdingen gebleken in de GGZ. Deze overschrijdingen worden structureel verondersteld en lopen ook mee in het Jaarverslag 2010 van het ministerie van VWS. Op 29 april en 13 mei jl. is hier ambtelijk met de veldpartijen over gesproken.
Mensenrechtenschendingen in de elektronicasector |
|
Bruno Braakhuis (GL), Joël Voordewind (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Problematische arbeidsomstandigheden bij productie iPads en iPhones»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van arbeidsrechtenorganisatie Students and Scholars Against Corporate Misbehavior (SACOM) «Foxconn and Apple Fail to Fulfill Promises: Predicaments of Workers after the Suicides», waaruit blijkt dat bij de productie van Apple elektronica door Foxconn arbeidsrechten van werknemers worden geschonden?
Schendingen zoals in het rapport van SACOM omschreven keuren wij af. Ook voor bedrijven uit de Verenigde Staten gelden de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, en daarmee de daaraan ten grondslag liggende ILO-verdragen, als referentie voor hun internationaal opereren. Van vermeende schendingen kan melding gedaan worden bij het Nationaal Contactpunt van de VS.
Een aantal spelers in de markt signaleert de problematiek rondom de productie van elektronica. Apple neemt deel in het Global E-sustainability Initiative, dat zich (ondermeer) richt op het identificeren van sleutelgebieden waar de ICT-sector de grootste bijdrage aan verduurzaming kan bewerkstelligen. Daarnaast werkt een aantal bedrijven uit de elektronicasector samen in het in oprichting zijnde multistakeholder Elektronicaprogramma van het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Dit Elektronicaprogramma in oprichting richt zich op verbetering van de ketenregie om zo sociale en milieuproblemen bij toeleveranciers aan te kaarten. Het elektronicaprogramma van IDH is bij Apple onder de aandacht gebracht.
Het rapport van SACOM geeft verder aan dat er nog onvoldoende effecten zichtbaar zijn van de maatregelen die Apple ruim een jaar geleden heeft genomen naar aanleiding van een serie zelfmoorden bij Foxconn. Hierover heeft een gesprek plaatsgevonden met Apple. Apple heeft een Supplier Code of Conduct, die toeleveranciers opdraagt te zorgen voor veilige werkomstandigheden, werknemers met respect te behandelen en milieuvervuiling bij het productieproces te voorkomen. In zijn voortgangsrapport geeft Apple de resultaten van de audits die het op de naleving van deze code laat uitvoeren. Wanneer de code niet wordt nageleefd, wordt aangedrongen op wijziging van het beleid van de toeleveranciers. Bij voortdurende schendingen van de code wordt de relatie met de leverancier beëindigd, aldus Apple. In gesprek met de Nederlandse overheid heeft het bedrijf aangegeven niet op alle rapporten van NGO’s afzonderlijk te willen reageren. Mede op grond van signalen van de betrokken NGO’s houden wij vragen over de invulling door Apple van de MVO-elementen «transparantie» en «dialoog». Hierover zal later dit jaar een nader gesprek worden gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijf uit de VS.
Wat is uw reactie op het onderzoek van arbeidsrechtenorganisatie SACOM, waaruit blijkt dat bij de productie van elektronica arbeidskrachten slecht behandeld worden, bijvoorbeeld door het schenden van arbeidsnormen en het uitbetalen onder de grens van een leefbaar loon? Wat is uw reactie op de misstanden bij de winning van grondstoffen, de productie van elektronica en bij het dumpen van elektronisch afval waardoor mens en milieu gedupeerd worden, genoemd in rapporten van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), makeITfair en internationale partners? Welke maatregelen wilt u nemen om deze mensenrechtenschendingen terug te (laten) dringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie dat Apple problemen op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieuvervuiling wel constateert, maar dat er geen actie wordt ondernomen om de problemen op te lossen? Op welke manier kan er een omslag komen waarbij bedrijven wel die verantwoordelijkheid nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de consument onvoldoende inzicht heeft in de totstandkoming van producten, in dit geval de productie van elektronica? Zo ja, op welke manier wilt u dat transparantie in de productieketen wordt verbeterd, in het bijzonder voor mobiele telefoons, iPads en andere elektronica?
In de praktijk blijkt de consument verreweg de meeste belangstelling te hebben voor informatie over functievervulling en prijs2. Extra informatie over de totstandkoming van (elektronische) producten wordt door een kleine groep consumenten op prijs gesteld. De gemiddelde consument wenst er op te kunnen vertrouwen dat een product dat in de winkel ligt fatsoenlijk tot stand gekomen is. Het is aan de bedrijven, in dialoog met hun stakeholders, om er voor te zorgen dat zij dit vertrouwen waard zijn.
Wilt u zich in Europees verband inzetten om te komen tot bindende wet- en regelgeving waarin minimumnormen gesteld worden aan bedrijven op het gebied van duurzaamheid en de naleving van mensenrechten? Wilt u zich in navolging van de Amerikaanse «Dodd Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act» (met name pag. 838 e.v. van deze wet) inzetten voor bindende Europese eisen als het gaat om verantwoording en transparantie van wat zich afspeelt in productieketens?
Nederland zet zich in voor de versterking van de internationale economische rechtsorde. Door middel van internationale verdragen wordt het level playing field voor een wereldwijde naleving van normen op het vlak van arbeidsomstandigheden, milieu- en mensenrechten bevorderd. Daarnaast zet Nederland zich in voor de bevordering van het respecteren van mensenrechten door het bedrijfsleven. Het VN-mandaat van prof. Ruggie op het vlak van bedrijfsleven en mensenrechten steunt Nederland inhoudelijk en financieel. Ook heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de update van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Daarin is een hoofdstuk over mensenrechten opgenomen en wordt bedrijven nadrukkelijk op hun ketenverantwoordelijkheid gewezen.
Europese wet- en regelgeving die Europese bedrijven bindt aan minimumnormen in hun extraterritoir handelen heeft juridische nadelen, met name op het vlak van handhaving. Nederland steunt het initiatief van de Europese Commissie om te onderzoeken of een voor bepaalde Europese bedrijven verplichte herkomstaanduiding van conflictmineralen een zinvolle bijdrage kan leveren aan de oplossing van problemen in Centraal-Afrika.
Deelt u de mening dat Nederland in de Europese Unie een voortrekkersrol moet nemen als het gaat om eisen van transparantie van bedrijven over wat zich afspeelt in productieketens? En wilt u daarom weer initiatief nemen tot een Wet Openbaarheid Ketens waardoor consumenten daadwerkelijk inzicht krijgen in de productieketen en een verantwoorde keus kunnen maken?
Nederland speelt al een voortrekkersrol in de EU waar het gaat om bevordering van «due diligence» in de keten. Daarbij is gepleit voor wederzijdse versterking van de nationale contactpunten voor naleving van de geactualiseerde OESO-richtlijnen.
In 2008 heeft het kabinet een onderzoek laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de Wet Openbaarheid Ketens (WOK)3. Uit het onderzoek bleek dat de WOK alleen uitvoerbaar is tegen aanzienlijke economische kosten. «Transparantie over wat zich afspeelt in productieketens» is een heel breed en ongedefinieerd begrip. Het is onmogelijk om eenduidig vast te stellen wat eronder valt en wat niet, en of dat volgende maand nog hetzelfde is. Nog afgezien van de concurrentieverstorende effecten leiden dergelijke algemene eisen tot disproportionele kosten. Ik zie daarom de WOK niet als een proportionele of effectieve maatregel om bedrijven aan te zetten tot zorgvuldige «due diligence».
Bedrijven dienen wel open te zijn over kwesties die hun stakeholders bij hen agenderen. Apple en andere elektronicafabrikanten dienen zich dan naar onze mening open en coöperatief op te stellen ten aanzien van de zorgen die hun stakeholders bij hen agenderen. In dialoog kan worden vastgesteld dat specifieke informatie nodig is (en wellicht monitoring, gedurende enige tijd) om beleid te formuleren en de effectiviteit van maatregelen te kunnen meten. In vele multistakeholderinitiatieven wordt langs deze weg constructief en kosteneffectief gewerkt aan versterking van ketenverantwoordelijkheid.
Koopt de overheid producten van Apple of andere bedrijven in die met genoemde toeleverancier te maken hebben, zoals Dell, HP en Sony? Zo ja, kunt u aantonen dat deze producten voldoen aan de criteria van duurzaam inkopen?
Bij de ministeries zijn het afgelopen jaar tien aanbestedingen voor elektronica afgerond. De aanbestedingsregels verbieden het vragen naar of uitsluiten van specifieke merken. Bepaalde aanbestedingen hebben geleid tot de aanschaf van apparatuur van merken die in de vraag zijn genoemd. Het is de betreffende aanbestedende diensten niet bekend of de firma Foxconn toeleverancier is bij hun contracten. In 2010 waren voor Duurzaam Inkopen alleen milieucriteria beschikbaar. De monitor 2010, die u onlangs is toegestuurd van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, biedt u inzicht in de mate waarin deze zijn gehanteerd.
Op welke manier wordt bij overheidsinkoop van elektronica naleving van fundamentele arbeidsrechten bij de productie geëist, inclusief het betalen van een leefbaar loon? Op welke manier wordt gecontroleerd of internationale standaarden daadwerkelijk worden nageleefd? Zijn er voortgangsafspraken opgenomen in het contract tussen de inkopende overheid en Apple? Zo ja, welke zijn dat?
Om de overheidsinkoop gestructureerd te kunnen inzetten, zijn de sociale voorwaarden van Duurzaam Inkopen ontwikkeld (Kamerstuk 30196.82). Het inkoopinstrumentarium hiervoor is inmiddels gereed en zal binnenkort door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu worden gepubliceerd. Sinds begin dit jaar wordt het reeds toegepast in rijksbrede aanbestedingen, waaronder de lopende aanbesteding voor werkplekapparatuur en afdrukdiensten. Het is nog onbekend aan welke partij(en) deze aanbesteding zal worden gegund.
Omdat de internationale productieketens wijdvertakt zijn en de sociale situatie vaak onbekend is en moeilijk te beïnvloeden, is in het genoemde beleid een focus aangebracht. Voor elektronica ligt de focus op de vier fundamentele arbeidsnormen en de mensenrechten. De arbeidsnorm inzake leefbaar loon is als voorwaarde gesteld voor enkele producten waar reeds een multistakeholderketeninitiatief bestaat dat leveranciers kan ondersteunen bij hun inspanningen de situatie in de productieketen te verbeteren. In dit beleid wordt als voorwaarde een redelijke inspanning gesteld, die in lijn is met internationale richtlijnen op het vlak van MVO.
De eerste stap is kennis verwerven van de productieketen en nagaan of er risico’s op schending van de normen zijn. Zijn die aanwezig, dan dient de leverancier zich in te spannen voor verbeteringen en daarover openbaar te rapporteren (tenzij hij reeds is aangesloten bij een gekwalificeerd keteninitiatief). Daadwerkelijke naleving kan in vele sectoren niet worden gegarandeerd en leveranciers hebben geen juridische mogelijkheden dit af te dwingen. De controle door de aanbestedende overheid vindt primair plaats door beoordeling van de redelijke inspanning, op basis van de rapportages en van signalen die derden over de uitvoering van het betreffende contract afgeven. Zo nodig kunnen nadere stappen worden gezet, zoals een gesprek met de opdrachtnemer of een onderzoek of audit. Het rapport waarop deze kamervragen zijn gebaseerd, is een voorbeeld van een signaal dat aanleiding is de leveranciers om uitleg te vragen.
Bent u bereid uw steun uit te spreken voor de actie «makeITfair»?2
Ja, via MakeITfair kunnen misstanden worden geagendeerd bij de betreffende bedrijven. Initiatieven zoals «makeITfair» maken deel uit van de maatschappelijke dialoog zoals het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie deze heeft over maatschappelijk verantwoord ondernemen.
De belemmeringen voor het lopen van stage door jongeren die wachten op een verblijfsvergunning |
|
Boris van der Ham (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de column «De krampachtige Kamp»1 (in navolging van de uitzending van VaraOmbudsman2, waarin wordt gesteld dat jongeren die regulier onderwijs volgen en die wachten op een verblijfsvergunning, door de huidige regelgeving belemmerd worden om stage te lopen, waardoor zij hun opleiding niet kunnen afronden?
In de desbetreffende column wordt gerefereerd aan een leerling van het ROC/ASA die een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning op medische gronden. Het is onwenselijk dat personen die in afwachting zijn van een beslissing op een aanvraag om een verblijfsvergunning die niet voor het verrichten van arbeid geldig is, mogen werken in Nederland. Omdat stages in de Wet arbeid vreemdelingen als arbeid worden aangemerkt is het voor deze groep vreemdelingen in afwachting van een beslissing op de aanvraag niet mogelijk een stage te lopen.
Deelt u de mening dat zowel minder- als meerderjarige jongeren die in afwachting zijn van een verblijfsvergunning en regulier onderwijs in Nederland volgen, in de gelegenheid moeten worden gesteld om aan alle elementen van hun opleiding deel te nemen, waaronder ook de stage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u deze belemmering met het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, welke stelt dat ieder kind recht op onderwijs geniet?
Volgens artikel 28 van het Verdrag inzake de Rechten van het kind heeft ieder kind recht op onderwijs, waarbij het Verdrag zich niet uitspreekt over de reikwijdte van dit recht op onderwijs. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat het recht op onderwijs niet het recht op het lopen van stage omvat.
Bent u voornemens de toezegging van het voorgaande kabinet gestand te doen en voor deze jongeren niet langer een tewerkstellingsvergunning als vereiste te stellen voor het volgen van een stage gedurende regulier vervolgonderwijs? Zo ja, wanneer kan de Kamer hiertoe een concreet voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 1 en 2 is het kabinet van mening dat het onwenselijk is dat deze jongeren in Nederland mogen werken. Ik zal dan ook geen voorstel doen om hierin verandering aan te brengen.
Kunt u zich herinneren dat tijdens de plenaire begrotingsbehandeling 2011 van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Kamer is toegezegd dat het kabinet de mogelijkheden optimaal gaat benutten om dit probleem op te lossen? Kan de Kamer vóór het zomerreces een concreet voorstel tegemoet zien waarmee het probleem wordt opgelost?
Tijdens de OCW begrotingsbehandeling is door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven dat elk kind eigenlijk een stage zou moeten kunnen lopen in het kader van een opleiding, maar daaraan is destijds ook toegevoegd dat dit dient te geschieden binnen de mogelijkheden die de wet biedt. De Wet arbeid vreemdelingen voorziet niet in een vrijstelling van de twv-verplichting voor vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven en vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op hun aanvraag voor verblijf op medische gronden. Dit kabinet zal de Wet arbeid vreemdelingen op dit punt dan ook niet wijzigen. Echter, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doet wel een beroep op onderwijsinstellingen om ten behoeve van deze illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen een schoolverklaring af te geven.
Wilt u totdat u aan uw toezegging hebt voldaan de boetes voor bedrijven die jongeren in afwachting van hun verblijfsvergunning toch een stage aanbieden opschorten? Zo ja, hoe worden betrokkenen daarover geïnformeerd?
Aangezien het kabinet het onwenselijk vindt dat de desbetreffende groep jongeren arbeid verricht, is het niet van plan eventuele boetes op te schorten.
Een nabetaling voor honderden (voormalig) Griekse parlementariërs |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat sinds 2008 ( het jaar dat de crisis uitbrak) honderden (voormalig) Griekse parlementariërs naar de rechter zijn gestapt om met terugwerkende kracht nog een nabetaling te ontvangen van ongeveer 250 000 euro per persoon?1
Ja.
Bent u bereid aan de Europese Commissie te vragen of zij de mening deelt dat dit gedrag in zijn geheel niet strookt met het feit dat salarissen en pensioenen in Griekenland gekort zijn en Griekenland massaal steun van ons en andere Europese partners ontvangt via Europa, juist vanwege falend beleid van Griekse politici?
Ik ben het met u eens dat de Commissie hier, in het kader van het leningenprogramma voor Griekenland, attent op moet zijn. Het betreft een bijzondere situatie. Staatssecretaris Knapen heeft op 24 mei de Commissie op de hoogte gebracht van uw zorgen. Ik ga er vanuit dat u dit ook zelf via de u ter beschikking liggende kanalen opbrengt. De conferentie van in Europese zaken gespecialiseerde commissies van nationale parlementen (COSAC) kan hierbij bijvoorbeeld instrumenteel zijn.
Deelt u de mening dat dit volstrekt ongepast en onjuist is in de huidige crisis en welke maatregelen vindt u dat de Europese Commissie en de Europese Raad richting Griekenland moeten nemen?
Als de berichtgeving klopt, is het gedrag van de Griekse parlementariërs gezien de situatie waarin dat land zich bevindt, ondermijnend aan de pogingen van het IMF en de eurolanden, en ook van de Griekse regering, om de overheidsfinanciën in Griekenland onder controle te brengen. Het geeft ook blijk van bijzonder weinig interne solidariteit met Grieken die in de huidige situatie kampen met dalende lonen en stijgende werkloosheid.
Dit is in eerste instantie een zaak van Griekenland zelf, niet van de Europese Commissie of de Europese Raad. Ik ben van mening dat de Grieken alles in het werk moeten stellen om de claims van de parlementariërs tegen te houden. Een land dat in grote financiële problemen verkeert, dient het zelfreinigend vermogen te hebben dit soort vraagstukken het hoofd te bieden. Echter, er zijn juridische kaders die het handelen van de Griekse regering kunnen beperken en die het tegenhouden van de claims kunnen compliceren.
Wilt u de Kamer binnen een week meedelen welke acties ondernomen worden en welke reactie Griekenland hierop geeft?
Ik zal u hierover via de reguliere informatievoorziening naar uw Kamer informeren.
Buxusschimmels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Problemen met buxus en mogelijke vervangers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het in het artikel omschreven risico van het op grote schaal afsterven van buxusplanten in Nederland en omringende landen door de Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii schimmels?
In Europa is het risico van Cylindrocladium buxicola voor buxus al enige tijd bekend. Het organisme is voor het eerst in Europa in het Verenigd Koninkrijk gemeld in 2000 en komt daar vermoedelijk voor vanaf 1994. Sinds die tijd is het organisme in meerdere lidstaten aangetroffen (België: 2000; Duitsland: 2004; Nederland: 2006; Frankrijk: 2007, Ierland 2007; Oostenrijk: 2008; Italië: 2009; Spanje: 2010 – Bron: EPPO).
Cylindrocladium buxicola heeft zich in Nederland inmiddels verspreid naar zowel teeltgebieden als in tuinen en parken. De schimmel veroorzaakt massaal bladval en taksterfte bij buxusplanten. In hoeverre dit in Nederland leidt tot het afsterven van buxusplanten is niet duidelijk.
De schimmel Volutella buxii, die in heel Europa voorkomt, wordt vaak samen met C. buxicolagevonden en is al langere tijd bekend als aantaster van buxus.
Bent u op de hoogte van de in het artikel omschreven proeven bij het Gartenkulturzentrum Niedersachsen (Park der Gärten) in Bad Zwischenahn in Duitsland, waarbij de meest gangbare in de handel voorkomende soorten en variëteiten buxus opzettelijk met voornoemde schimmels zijn besmet?
Ik heb kennis genomen van de in het artikel genoemde proeven in Duitsland in Bad Zwischenahn, waarbij men de gevoeligheid van verschillende buxussoorten en -variëteiten voor infectie door Cylindrocladium buxicola heeft onderzocht.
Kunt u de onderzoeksresultaten bevestigen, met name dat geen enkele soort en variëteit buxus volledig resistent is tegen de genoemde ziekten? Klopt het dat daardoor de schaal van de te verwachten schade aan deze plantsoort in potentie vergelijkbaar zou kunnen zijn met de iepziekte?
Ik heb geen opdracht gegeven voor onderzoek naar de resistentie van verschillende buxusvariëteiten. Op grond van eigen gegevens kan ik de onderzoeksresultaten dus bevestigen noch ontkennen.
Gezien de in het artikel beschreven onderzoeksresultaten lijkt het erop dat er geen buxussoorten voorhanden zijn met algehele resistentie tegen de genoemde ziekten. De buxusschimmels kunnen net als de iepziekte in potentie grote schade toebrengen aan planten. In die zin is een vergelijking te trekken tussen de genoemde buxusschimmels en de iepziekte, hoewel er bij iepen inmiddels klonen beschikbaar zijn die wel een zeer goede resistentie hebben tegen de iepziekte. Voor wat betreft de bestrijdingsmogelijkheden zijn er wel verschillen. Zo is bladval en taksterfte veroorzaakt door de genoemde buxusschimmels te bestrijden met gewasbeschermingsmiddelen, waar er bij de iepziekte in mindere mate adequate maatregelen voorhanden zijn om de ziekte te bestrijden.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat het in Nederland moeilijk is «om niet geïnfecteerd buxus materiaal te krijgen»?
De EU-regelgeving op gebied van voor planten schadelijke organismen (Richtlijn 2000/29/EC: Fytorichtlijn) richt zich op het weren en bestrijden van schadelijke organismen die niet of slechts op beperkte schaal in de Europese Unie voorkomen (quarantaine-organismen). De schimmels Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii zijn niet opgenomen als quarantaine-organismen in de Fytorichtlijn.
De inspanningen van de nVWA voor wat betreft planten en plantaardige producten zijn primair gericht op schadelijke organismen die op grond van deze EU-regelgeving gereguleerd zijn. Het monitoren van de aanwezigheid van deze in Nederland gevestigde schimmels en het nemen van maatregelen ter bestrijding daarvan valt dan ook buiten het werkveld van de nVWA.
Wel heeft de nVWA tot taak om van nieuwe ziekten en plagen het risico te signaleren en informatie daarover naar buiten te brengen.
Verder ziet Naktuinbouw er op grond van de Verkeersrichtlijn (Richtlijn 98/56/EG betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen) op toe dat teeltmateriaal dat in de handel wordt gebracht nagenoeg vrij (dat wil zeggen visueel vrij) is van ziekten en plagen. In dit kader wordt door de Naktuinbouw ook gekeken naar symptomen van de genoemde buxusschimmels. Indien deze keuringsdienst symptomen van schimmelaantasting aantreft moet de teler er zorg voor dragen dat de betreffende partij visueel vrij is bij aflevering.
Op grond van de inspectieresultaten heb ik overigens geen aanwijzingen dat er geen buxusplanten voorhanden zouden zijn die niet voldoen aan de vereisten voor het in de handel brengen.
Omdat er op grond van EU-regelgeving dus geen nultolerantie geldt voor aanwezigheid van deze schimmels is het in beginsel mogelijk om met deze schimmels geïnfecteerde buxusplanten op de markt te brengen. Aangezien er niet specifiek getest wordt op aanwezigheid van deze schimmels is het mij niet bekend in hoeverre dit in de praktijk ook plaatsvindt.
Met de afgifte van certificaten voor export van planten naar derde landen garandeert Nederland dat de planten voldoen aan de eisen van het importerende land. De werkwijze daarbij is dat gecontroleerd wordt op eventuele aanwezigheid van bepaalde schadelijke organismen in exportzendingen indien het betreffende derde land specifieke eisen stelt ten aanzien van die organismen. Bij de genoemde buxusschimmels is dat nauwelijks aan de orde, slechts één enkel land vereist dat zendingen planten vrij zijn van deze schimmels. Grootschalige export van besmette buxusplanten lijkt mij in algemene zin met het oog op de reputatie van de sector overigens geen goede zaak.
Gezien het feit dat de genoemde schimmels inmiddels wijd verspreid in de Europese Unie voorkomen is uitroeiing en het voorkomen van verdere verspreiding binnen de EU geen reële mogelijkheid, waardoor deze organismen niet voldoen aan de kwalificaties voor opname in de Fytorichtlijn. Er zijn in het verleden door lidstaten wel afkeuringen van partijen waarin Cylindrocladium is aangetroffen gemeld in het Permanent Fytosanitair Comité, maar er werd daarbij geen noodzaak gezien om dit organisme op te nemen als quarantaineorganisme in de EU-regelgeving. Ook EPPO (European Plant Protection Organisation) heeft Cylindrocladium buxicola in het verleden op de zgn. «alert list» geplaatst, om EPPO-leden te attenderen op het mogelijke risico van deze schimmel. In 2008 is het organisme echter van deze lijst geschrapt, hetgeen onderstreept dat geen noodzaak meer werd gezien voor fytosanitaire maatregelen.
Gezien de hiervoor genoemde ontwikkelingen zie ik geen aanleiding om in Europees verband aandacht te vragen voor deze buxusschimmels en evenmin om op nationaal niveau verdere maatregelen te nemen. Het is aan de bedrijven en beheerders zelf om adequate maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van deze schimmels het hoofd te bieden, bv. via bestrijdings- en/of teeltmaatregelen of door keuze voor alternatieve beplanting. Ook het bevorderen van voorlichting en onderzoek naar effectieve preventie en bestrijding zie ik primair als de verantwoordelijkheid van sectororganisaties.
Kloppen de in het artikel vermelde structurele kosten van schade in de tienduizenden euro’s bij Paleis het Loo? Kunt u aangeven wat de financiële gevolgen van (verdere) verspreiding in Nederland van de Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii ziekten onder buxusplanten zou kunnen betekenen voor het bedrijfsleven,voor particulieren en voor buitenplaatsen en paleizen, zoals bijvoorbeeld voor de (27 kilometer lange) buxushagen bij Paleis het Loo?
Ik ben niet betrokken bij de problematiek rond de bestrijding van de buxusschimmel op Paleis het Loo, noch op andere buitenplaatsen en paleizen. Paleis het Loo biedt dit probleem als zelfstandige stichting zelf het hoofd.
Volgens opgave van Paleis het Loo vormt de buxusschimmel sinds enkele jaren een probleem en bedragen de jaarlijkse kosten voor bestrijding van deze schimmel naar schatting € 50 000. Gezien het grote belang van de buxusplanten in de paleistuinen heeft men het initiatief genomen om onderzoek te doen naar duurzame oplossingen voor het probleem rond de buxusschimmels. Zo overweegt men om bij de komende renovatie van de paleistuin over te gaan op alternatieve beplanting.
De buxusschimmel komt inmiddels wijd verspreid voor in Noordwest Europa en kan zeker de nodige nadelige gevolgen hebben voor zowel het bedrijfsleven als voor particulieren, buitenplaatsen en paleizen. Een inschatting van de omvang van de schade valt echter niet te geven.
Klopt het dat het op dit ogenblik mogelijk is om buxusplanten die besmet zijn met de genoemde schimmels (in latente toestand) op de Nederlandse markt te brengen of vanuit Nederland te exporteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk met het oog op het belang van de reputatie van de sector als geheel in verband met de grootschalige export? Ligt het in de bevoegdheid van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) om dergelijke verkoop op te sporen en er daar maatregelen tegen te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in welke mate curatief of preventief gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen in verband met de voorgenoemde buxusziekten is toegenomen in de laatste jaren? Is er sprake van toenemende resistentie tegen dergelijke middelen en zo ja, bestaan er op dit moment mogelijkheden buiten het gebruik van traditionele gewasbestrijdingsmiddelen om deze schimmels te bestrijden of worden deze onderzocht?
Er zijn geen cijfers bekend over het specifieke gebruik van fungiciden ter bestrijding van de genoemde buxusschimmels.
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen van resistentieontwikkeling tegen de toegelaten gewasbeschermingsmiddelen die worden toegepast ter bestrijding van de genoemde buxusschimmels. Er wordt, in opdracht van het Productschap Tuinbouw, onderzoek gedaan naar onder andere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van natuurlijke oorsprong, teelt- en hygiënemaatregelen en waardplantresistentie om te komen tot een effectieve bestrijdingsstrategie voor deze schimmels, maar momenteel zijn geen bruikbare alternatieve bestrijdingsmethoden beschikbaar.
Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen tegen de verspreiding van Cylindrocladium buxicola en Volutella buxii onder Nederlandse buxusplanten? Welke mogelijkheden zijn er in het bevorderen van voorlichting en onderzoek naar effectieve preventie en bestrijding?
Kunt u aangeven of en in welke mate er sprake is van Europese afspraken en afstemming in de bestrijding van deze schimmels? Zo nee, acht u een sterkere Europese regie op de aanpak van deze problematiek mogelijk en wenselijk, bent u van plan in internationaal verband hiervoor aandacht te vragen?
De door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opgelegde miljoenenboete aan thuiszorginstellingen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de miljoenenboetes die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft opgelegd aan de stichtingen Careyn Zuwe Aveant en Vierstroom? Vindt u dat de NMa hiermee adequaat heeft gehandeld en wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb kennis genomen van de door de NMa opgelegde boetes. De NMa is in de beoordeling van individuele zaken zelfstandig en een reactie mijnerzijds doet aan de opgelegde boete niets toe of af.
Kunt u uitleggen welk voordeel de zorgbehoevenden en het personeel hebben bij het financieel verzwakken van genoemde zorginstellingen door de NMa?
De boetes die de NMa heeft opgelegd zijn het directe gevolg van overtredingen van de Mededingingswet. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 599) is deze wet van wezenlijk belang voor het waarborgen van de keuzevrijheid voor de patiënt. Naleving van de Mededingingswet is van belang omdat daarmee de keuzevrijheid voor patiënten nu en in de toekomst wordt geborgd en zorgaanbieders voldoende gestimuleerd worden om doelmatig te werken, de kwaliteit te verhogen en te blijven innoveren. Omgekeerd zou het zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit is niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg in het algemeen en ook niet van de zorgbehoevenden en het personeel van deze twee instellingen in het bijzonder.
Kunt u aangeven welk nadeel de zorgbehoevenden en het personeel heeft gehad, door de vermeende «marktverstorende» afspraken van deze twee thuiszorginstellingen?
Zorgbehoevenden hebben mogelijk minder keuzemogelijkheden gehad dan wanneer de markt gewoon gefunctioneerd had. Voor het personeel zou hetzelfde kunnen gelden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft de NMa bij het bepalen van de hoogte van de boetes ook rekening gehouden, naast de financiële gezondheid van de instelling, met zaken als de kwaliteit van de zorgverlening, de personeelsbezetting en de werkdruk? Zo ja, op welke wijze heeft de NMa deze aspecten beoordeeld? Zo nee, waarom niet?
De NMa heeft naar haar mening rekening gehouden met de financiële gezondheid van de betrokken instellingen, zodat de boetes de continuïteit van de instelling niet in gevaar brengen. Zorginstellingen hebben een bedrijfsvoering, waarbij ze zelf verantwoordelijk zijn voor zaken als kwaliteit van zorgverlening, personeelsbezetting en werkdruk. Bedrijfsvoeringsaspecten spelen bij het bepalen van de hoogte van de boete niet mee. Wel laat de NMa meewegen dat sprake is van een sector in transitie en hanteert zij op die titel een afslag van 25%. Gelet op de onafhankelijkheid van de NMa heb ik geen invloed op de hoogte van de boetes in deze zaak.
Hoe beoordeelt de NMa precies of een instelling niet failliet zal gaan door het opleggen van een boete?
Een boete van de NMa mag het faillissement van een overtreder niet waarschijnlijk maken. De beoordeling of dit het geval is, geschiedt aan de hand van de meest recente financiële gegevens van de instelling. Van belang is namelijk de vraag of een faillissement van de instelling waarschijnlijk is op het moment dat aan deonderneming de boete wordt opgelegd. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de boete en het (eventuele) faillissement van de onderneming.
Bij de beoordeling wordt in elk geval gekeken naar de liquiditeit en de solvabiliteit van de instelling. Ook andere factoren kunnen in aanmerking genomen worden om een nauwkeurig beeld te vormen van het toekomstperspectief van de instelling in kwestie. Het is aan de instelling om haar verzoek tot matiging van de boete (voldoende) te onderbouwen. Een externe deskundige beoordeelt of de boete rechtstreeks kan leiden tot een faillissement.
Deelt u de mening dat het opleggen van een (miljoenen)boete per definitie het risico op een faillissement vergroot omdat de financiële staat van een instelling wordt verzwakt? Zo ja, vindt u dit wenselijk aangezien het hier om zorg voor mensen gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hierboven aangegeven houdt de NMa bij het opleggen van boetes rekening met de financiële gezondheid van een instelling. Indien door een boete een faillissement waarschijnlijk wordt, wordt de boete gematigd. Op deze manier wordt door een boete de continuïteit van de instelling niet in gevaar gebracht.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelde dat door NMa-boetes de continuïteit van zorg niet in gevaar komt? Kunt u toelichten waar de 1,3 en 3 miljoen euro voor Careyn Zuwe Aveant respectievelijk Vierstroom vandaan moet komen als het geen afbreuk mag doen aan het zorgproces? Worden er bij de genoemde instellingen zulke grote bedragen opgepot?2
Omdat een boete het faillissement van een overtreder niet waarschijnlijk mag maken kan de continuïteit van zorg niet in gevaar komen. Een boete kan wel effect hebben op het zorgproces, maar dat is wat anders dan de continuïteit van zorg. De instellingen kunnen de boetes betalen uit de lopende exploitatie dan wel uit het eigen vermogen. De keuze daartussen is aan de instelling. Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt, als onderdeel van het begrip «financiële gezondheid» de hoogte van het eigen vermogen meegewogen.
Bent u bereid, gelet op de financiële overschrijdingen en tekorten in de zorg, de door de NMa geïncasseerde boetes volledig ten goede te laten komen aan de thuiszorg? Zo nee, waarom niet?
In de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat bestuurlijke boetes van bestuursorganen de Staatskas invloeien. Dit geldt dus voor de boetes van de NMa, maar ook de boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Ik zie geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
Hoe is het afgelopen met het beroep dat andere thuiszorginstellingen hebben aangespannen tegen eerder uitgedeelde boetes?3
De bezwaarzaken zijn nog in behandeling bij de NMa en de beroepszaken zijn nog niet op zitting geweest bij de rechtbank Rotterdam. Er is in beide gevallen dus nog geen uitkomst.
Op welke grond baseert de NMa dat de thuiszorginstellingen nu voldoende concurrentiebewust zijn geworden? Wat doen zij nu niet meer fout?
De NMa heeft begin dit jaar gesprekken gevoerd met verschillende thuiszorginstellingen in Nederland. Op basis van onder meer deze gesprekken is door de NMa geconcludeerd dat thuiszorginstellingen de Mededingingswet op dit moment als een realiteit beschouwen waaraan zij zich willen en moeten houden. Uit de gesprekken blijkt dat er sprake is van een tendens naar een meer competitieve cultuur waarbij ook meer wordt geïnvesteerd in compliance, bijvoorbeeld door het inwinnen van juridisch advies vóór het aangaan van samenwerkingsverbanden. Gelet op deze positieve trend, waarbij thuiszorginstellingen laten zien dat zij belang hechten aan eerlijke concurrentie, heeft de NMa besloten de thuiszorg niet langer als prioriteit te beschouwen.
Hoe denkt de NMa over thuiszorgorganisaties die via een hoofdaannemer zorg toegewezen krijgen en dat onderverdelen in een kerstboom aan BV’tjes? Is zo een constructie niet in strijd met de «markt»?
De Minister van EL&I heeft voor de mededingingsrechtelijke beoordeling van combinatieovereenkomsten beleidsregels opgesteld (zie Beleidsregels combinatieovereenkomsten 2009, Staatscourant 2009, nr. 14082). Deze beleidsregels zien op de vorming van combinaties bij aanbestedingsprocedures. In randnummer 32 van deze beleidsregels wordt expliciet ingegaan op onderaannemingsovereenkomsten. Deze worden in het licht van het kartelverbod in beginsel op dezelfde wijze beoordeeld als combinatieovereenkomsten.
De toename van gameverslaving onder jongeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat uit onderzoek van Tony de Rooij (Erasmus Universiteit) blijkt dat 12 000 jongeren verslaafd zijn aan online gaming, en dat naar verwachting het aantal toeneemt?1
Ja.
Beantwoordt het onderzoek van Tony de Rooij aan het onderzoek dat wordt gedaan naar de exacte aard, omvang en oorzaak van gameverslaving, specifiek bij jongeren, zoals genoemd in antwoord op mijn eerdere Kamervragen over gameverslaving2? Zo nee, is er nog een ander onderzoek gaande?
Ja. Het Onderzoeksbureau IVO, waaraan onderzoeker Tony van Rooij verbonden is, doet onder andere onderzoek naar nieuwe verslavingen. Tony van Rooij heeft zich in zijn promotieonderzoek specifiek gericht op het online gamen van jongeren in de leeftijd van 13–16 jaar.
Deelt u deze zorgen uit het onderzoek van Tony de Rooij, waaruit blijkt dat niet alleen 12 000 jongeren gameverslaafd zijn, maar ook dat het aantal gaat toenemen? Zo ja, welke preventieve maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Ja, die zorg deel ik. Weliswaar vormt de uitkomst van dit onderzoek geen aanleiding te veronderstellen dat het aantal gameverslaafden de afgelopen jaren is toegenomen, het lijkt ook niet te zijn afgenomen. Mijn leefstijlbeleid is gericht op de integrale aanpak van (het voorkomen van) leefstijlproblemen. Waar mogelijk zal online gamen hierin mee worden genomen.
Betekenen uw forse bezuinigingen op preventiebeleid ook dat dit te koste gaat van voorkomen (game) verslaving bij jongeren?
Nee. Mijn preventiebeleid is gericht op het versterken van de weerbaarheid van jongeren. Dat beleid is niet alleen op de jongeren zelf gericht, maar ook op de ouders/verzorgers. Bovendien zal via de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en de interne zorgstructuur op scholen (zorgcoördinatoren en Zorg Advies Teams (ZAT)) problematisch gedrag vroegtijdig worden gesignaleerd.
Is het nog steeds zo, zoals uw voorganger (in reactie op het onderzoek van Jeroen Lemmers) heeft aangegeven, dat 1 à 2 % van de jongeren een gameverslaving heeft, maar een veel kleiner deel hulp zoekt? Hoe verklaart u dat?
Ja, dat is nog steeds zo. Uit de cijfers van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem over 2009 is af te leiden dat in dat jaar 43 mensen zich voor problematisch internetgebruik, waaronder online gamen, voor behandeling hebben aangemeld. Deze relatief zeer kleine hulpvraag is te verklaren doordat de meeste jongeren die als gameverslaafd kunnen worden aangemerkt na een korte verslavingsperiode zelf stopt.
Herkent u de signalen dat gameverslaving vaak niet wordt herkend door het eerste aanspreekpunt de huisarts, dat specialistische hulp niet overal beschikbaar is en het aanbod te hoogdrempelig is? Zo ja, wat gaat u doen om een laagdrempelig aanbod te bevorderen?
Die signalen herken ik niet. Hoewel de huisarts een belangrijke poortwachtersfunctie heeft, ligt de signaleringsfunctie als het om gameverslaving onder jongeren gaat vooral bij ouders/verzorgers, CJG’s en ZAT’s. Ook is er voldoende laagdrempelig aanbod in de vorm van leefstijltraining en cognitieve gedragstherapie. Een aantal verslavingszorginstellingen is voornemens een door Novadic-Kentron ontwikkelde variant van de CRA-behandeling (Community Reïnforcement Approach), waarmee goede resultaten zijn behaald, in hun behandelprogramma voor problematisch internetgebruik op te nemen.
Klopt het dat preventie van gameverslaving nog steeds niet in de «standaard lespakketten» wordt aangeboden, terwijl uit meerdere onderzoeken blijkt dat verbieden van allerlei games geen zin heeft, en kinderen weerbaar maken tegen problematisch gamegedrag wel? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt, maar zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, opteer ik voor een integrale aanpak waarin waar mogelijk de risico’s van online gamen worden meegenomen.
Welke hulp wordt aan ouders en gamers geboden om gameverslaving te voorkomen en om signalen van verslaving te herkennen en zelf in te grijpen?
Voorlichting aan jongeren is in de eerste plaats gericht op verantwoord omgaan met het spelen van (online)games. Ouders zijn verantwoordelijk voor het stellen van grenzen en goed voorbeeldgedrag. De overheid heeft hierbij een faciliterende rol. Zo kunnen ouders als zij opvoedvragen hebben terecht bij CJG’s. Het expertisecentrum mediawijsheid verstrekt onder andere via de website www.mediawijzer.net informatie aan zowel ouders als jongeren. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Is het onderzoek dat u doet naar de effecten van bestaande behandelmethoden gameverslaving, genoemd in antwoord op mijn eerdere Kamervragen2, inmiddels afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Dit onderzoek is nog niet afgerond. Uit de voorlopige resultaten van het onderzoek waarnaar u verwijst blijkt dat de bestaande behandelmethoden (Leefstijltraining en Cognitieve Gedrags Therapie) bij de behandeling van gameverslaving minstens zo effectief zijn als bij de behandeling van andere verslavingen.
Is bekend of jongeren naast gameverslaving andere problemen hebben en of het hulpaanbod is gericht op meervoudige problematiek?3
Jongeren die verslaafd raken aan online gamen scoorden vaak ook hoog op gevoelens van eenzaamheid, depressie en hadden een lage eigenwaarde of negatief zelfbeeld, zo blijkt uit het promotieonderzoek. Daarbij is het niet altijd duidelijk wat precies de oorzaak/gevolg relatie is. Voor gameverslaafden die tegelijk andere problemen hebben wordt het behandelprogramma op de meervoudige problematiek afgestemd.
Wat zijn de ervaringen binnen Europa met jonge gameverslaafden en de effecten van het (preventieve) hulpaanbod bij gameverslaving?
Daar is weinig over bekend. In sommige landen wordt onderzoek gedaan naar problematisch internetgebruik. Desgevraagd zijn ook bij het onderzoeksbureau IVO omtrent (de effectiviteit van) preventie en behandeling binnen Europa geen (wetenschappelijke) publicaties bekend.
Het geweld over het geweld tegen christenen in Egypte |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het dodelijk geweld jegens christenen in Cairo op zaterdag 7 mei jl.?1
Ja.
Kunt u nadere informatie geven over de achtergronden van deze geweldsuitbarsting? Is het bericht waar, dat moslims een Koptische kerk aanvielen omdat daar een christelijke vrouw zou worden vastgehouden?
Aanleiding voor de geweldsuitbarsting was een gerucht dat een Koptische vrouw, die volgens moslims tot de islam was bekeerd, door Kopten in de Sint Mina kerk in Cairo werd vastgehouden. Volgens Koptische ooggetuigen heeft de politie de kerk onderzocht op de aanwezigheid van de vrouw nadat verontruste Kopten melding hadden gemaakt van een groep van 150–200 salafisten die onder leiding van een imam bij de kerk kwamen informeren naar de aanwezigheid van de vrouw. Zij bleek echter niet in de kerk aanwezig te zijn. Enige tijd later zouden moslims uit andere wijken zich bij de salafisten hebben aangesloten. Het leger kwam pas enkele uren later in actie. 190 mensen, zowel Kopten als moslims, werden gearresteerd. Daarvan zijn er 48 in staat van beschuldiging gesteld voor moord, poging tot moord, brandstichting, aanzetten tot sektarisch geweld en illegaal wapenbezit. Zij zullen door een veiligheidsrechtbank worden berecht. De zaak dient op 4 september.
Nederland spreekt Egypte zowel in multilateraal kader als in bilaterale contacten consequent aan op het geweld tegen religieuze minderheden. Daarbij wordt gewezen op de plicht van de Egyptische autoriteiten de veiligheid van alle Egyptische burgers, ongeacht hun geloof, te waarborgen. In de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei jl. heb ik het geweld ter sprake gebracht. EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft het geweld in een verklaring veroordeeld.
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft mijn ernstige zorg over het geweld aan de Egyptische autoriteiten overgebracht tijdens zijn bezoek aan Egypte op 18 en 19 mei jl.. Ook de Egyptische ambassadeur in Nederland is op hoog ambtelijk niveau op het geweld tegen christenen aangesproken. Daarbij is onder meer ingegaan op het late tijdstip van arriveren van het leger.
De Egyptische ambassadeur gaf hierop aan dat het Egyptische veiligheidsapparaat sinds de revolutie niet meer op sterkte is en het voor de Egyptische autoriteiten daardoor moeilijk is de orde te handhaven. Tijdens hetzelfde onderhoud is de ambassadeur eveneens aangesproken op het feit dat burgers door een militair tribunaal worden berecht. De ambassadeur antwoordde hierop dat de verdachten van het Imbaba-incident door een civiele rechtbank zullen worden berecht. Veiligheidsrechtbanken (Emergency State Security Courts) zijn weliswaar civiele rechtbanken maar kennen een andere rechtsgang, waardoor een eerlijk proces in het geding komt. Zo kennen deze rechtbanken geen mogelijkheid tot beroep.
Ikzelf heb mijn zorgen over de positie van Koptische christenen in Egypte onder meer geuit tijdens mijn gesprek op 18 juni jl., met de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van Egypte, de heer El Araby.
Daarnaast wordt in navolging van mijn gesprek met de leiders van verschillende religieuze stromingen in Nederland op 16 maart 2011, contact onderhouden met vertegenwoordigers van de Koptische kerk in Nederland, laatstelijk op 13 juli 2011.
Bent u bereid het gepleegde moslimgeweld tegen christenen expliciet te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Egyptische machthebbers adequaat gereageerd op deze geweldpleging? Op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Welke resultaten heeft het consequent aanspreken van Egypte door Nederland en de EU, om religieuze minderheden voldoende bescherming te bieden, tot nu toe concreet opgeleverd? Is dit ook zichtbaar in de arrestatie en strafoplegging van religieuze geweldplegers?
De Hoge Militaire Raad in Egypte ziet inmiddels de ernst van de situatie in. Het interim-kabinet van Premier Sharaf heeft naar aanleiding van het geweld een national justice committee wordt opgericht om sektarische spanningen tegen te gaan. Dit comité is inmiddels met een wetsvoorstel gekomen dat voorziet in algemene regels voor het bouwen en renoveren van gebedshuizen (unified law for places of worship). Hier werd al jaren om gevraagd door mensenrechtenorganisaties, de internationale gemeenschap en christenen zelf. Ook werkt het comité aan een wet om discriminatie van religieuze minderheden tegen te gaan. De afgebrande kerk in Imbaba is in zeer korte tijd weer geheel gerestaureerdop kosten van de staat.
De Hoge Militaire Raad en de interim-regering spreken zich in steeds hardere bewoording uit tegen sektarisme. Het voeren van religieuze leuzen wordt in de komende verkiezingscampagne strafbaar gesteld. Protesten bij gebedshuizen worden verboden, de bewaking zal worden opgevoerd en besluiten om bepaalde kerken te sluiten worden herzien. De echte lakmoesproef voor de bereidheid van de autoriteiten om sektarisch geweld aan te pakken is de berechting van verdachten van sektarisch geweld in eerlijke processen.
De EU heeft in juni 2010 een actieplan opgesteld voor het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Daarnaast beraadt de EU zich momenteel op aanvullende maatregelen om vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in prioritaire landen, waaronder Egypte te bevorderen.
Op bilateraal niveau is Nederland vorig jaar een pilot begonnen om het beleid ten aanzien van godsdienstvrijheid te intensiveren m.h.o.o. structurele verbeteringen in de praktijk. Deze pilot vindt plaats in vijf landen waaronder Egypte (verder China, India, Eritrea en Kazachstan).
Uiteraard gaat het uiteindelijk niet alleen om wet- en regelgeving maar vooral ook om implementatie in de praktijk. Die zal Nederland samen met de EU nauwgezet monitoren en wanneer nodig opnieuw aan de orde stellen.
Heeft u de indruk dat de Egyptische overheden vastbesloten zijn het geweld jegens christenen en andere minderheden serieus in te dammen? Welke nadere hulp zou de internationale gemeenschap hierbij nog kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Adviesgroep transfer pricing |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «EU tax-scam body stuffed with tax avoidance experts»?1
Ja.
Op welke schaal wordt er volgens u belasting ontweken door via manipulatie van onderlinge verrekenprijzen winsten te verschuiven naar belastingparadijzen?
De OESO richtsnoeren voor verrekenprijzen (transfer pricing) zijn er juist op gericht om manipulatie tegen te gaan en om dubbele belastingheffing te voorkomen. Nederland heeft de door de OESO en VN onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length beginsel) sinds 2002 in de wet opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op basis van dit beginsel kan de winst door de inspecteur worden gecorrigeerd indien voor transacties binnen concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen. Wanneer er kunstmatig door manipulatie winsten worden verschoven naar een ander land terwijl de activiteiten in Nederland plaatsvinden wordt dit door de belastingdienst met de transfer pricing regels bestreden.
Indien de internationale verrekenprijsspelregels goed worden toegepast, vormen deze regels voor belastingdiensten een effectief wapen tegen manipulatie. De belastingdiensten over de hele wereld zijn dan ook steeds meer bezig zich te bekwamen in het toepassen van deze spelregels. Ook bij de OESO Task Force Tax & Development is een speerpunt voor ontwikkelingslanden het verbeteren van de toepassing van de verrekenprijsregels.
In de Nederlandse context is de laatste jaren meer openheid in het kader van horizontaal toezicht. Horizontaal toezicht gaat uit van wederzijds vertrouwen, begrip en transparantie. De Belastingdienst streeft ernaar om met ondernemingen handhavingsconvenanten te sluiten, op grond waarvan ondernemingen zelf meer verantwoordelijkheid krijgen. Concreet betekent dit dat de bedrijven zelf de fiscale risico’s in beeld brengen en deze melden bij de Belastingdienst. Gebleken is dat bedrijven zich mede hierdoor in toenemende mate onthouden van agressieve structuren en dat ook afspraken worden gemaakt met bedrijven om zich hiervan te onthouden. Waar nodig bestrijdt de Belastingdienst uiteraard ook gericht constructies van bedrijven waarbij gepoogd wordt belasting te ontwijken. Voor de Nederlandse situatie heb ik dan ook geen aanwijzingen dat de overheid door toegenomen belastingplanning op het gebied van verrekenprijzen belastinginkomsten misloopt.
Ook internationaal gezien is de verwachting dat door de toegenomen aandacht bij belastingdiensten voor verrekenprijzen en de opgebouwde ervaring daarmee naar verwachting de mogelijkheden voor manipulatie verder zullen afnemen.
Loopt de overheid belastinginkomsten mis door toegenomen belastingplanning door bedrijven op het gebied van transfer pricing? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de huidige Transfer Pricing Guidelines van de OESO voldoende om het mislopen van belastinginkomsten tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen wilt u ondernemen richting de OESO?
Ik heb geen aanwijzingen dat de OESO Transfer Pricing Guidelines onvoldoende werken. Wel is het zo dat landen de transfer pricing guidelines op bepaalde gebieden anders kunnen uitleggen. Om dat laatste tegen te gaan vindt binnen de OESO continu overleg plaats. Nederland heeft een actieve rol in dit overleg. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Is het huidige toezicht op de juiste toepassing van transfer pricing voldoende om het mislopen van belastinginkomsten tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland is het toezicht op de juiste toepassing van verrekenprijzen belegd bij de coördinatiegroep verrekenprijzen. De coördinatiegroep speelt een actieve rol in het uitdragen van kennis en het opsporen van risico’s. Internationaal gezien bevindt Nederland zich in de kopgroep op het gebied van toepassing van de transfer pricing regels. Er komen regelmatig delegaties uit andere landen om te zien hoe Nederland het georganiseerd heeft. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze doet de Belastingdienst verslag van de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing?
De Belastingdienst rapporteert niet separaat over de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing. Wel rapporteert de Belastingdienst jaarlijks aan de Tweede Kamer over de uitvoering van zijn werkzaamheden (waaronder toezicht en opsporing) in het beheersverslag. Zie verder de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5.
Kunt u bevestigen dat in de adviesgroep over transfer pricing van de Europese Commissie alleen belanghebbenden zitten van multinationals en bedrijven die multinationals adviseren over transfer pricing?
Het EU Joint Transfer Pricing Forum bestaat zowel uit experts afkomstig van de private sector als experts afkomstig van de overheden. De Commissie hanteert als selectiecriterium dat de experts veel ervaring moeten hebben op het gebied van transfer pricing. De experts afkomstig uit de private sector worden op persoonlijke titel benoemd en moeten onafhankelijk opereren en het publieke belang dienen. Elke lidstaat levert ook een expert aan deze adviesgroep (deze experts werken meestal bij de belastingdienst of bij het ministerie van Financiën van het betreffende land). Een belangrijke taak van het EU Joint Transfer Pricing Forum (hierna: het Forum) is het wegnemen van dubbele belastingheffing en het wegnemen van administratieve obstakels die een efficiënte toepassing van de verrekenprijsregels in de weg staan. De belastingplichtige kan een beroep doen op het EU Arbitrageverdrag als hij wordt geconfronteerd met dubbele belastingheffing ten aanzien van de interne verrekenprijzen. Het Arbitrageverdrag verplicht de landen met elkaar in overleg te treden en om binnen 2 jaar de dubbele belastingheffing weg te nemen. Lukt dit niet dan kan een arbitrage commissie worden ingesteld die zal beslissen hoe de dubbele belasting moet worden weggenomen. Het effectief wegnemen van dubbele belastingheffing maar ook het wegnemen van administratieve obstakels bij toepassing van de verrekenprijsregels is belangrijk voor het goed functioneren van de interne markt. In deze context is het logisch dat ervaringsdeskundigen uit het bedrijfsleven hierover adviseren. Voor meer informatie ten aanzien het werk van het Forum verwijs ik ook naar de website2. Op deze website staan ook de verslagen van de vergaderingen.
Deelt u de mening dat dat net zoiets is als de vos op het kippenhok laten passen?
Nee. Het gaat om het effectief wegnemen van dubbele belastingheffing en het wegnemen van administratieve obstakels bij toepassing van de verrekenprijsregels. Zie verder antwoord op vraag 7.
Ziet u de zogeheten «non-governmental experts» die afkomstig zijn van KPMG, Deloitte, Ernst & Young and Pricewaterhouse Coopers, Shell, BAE Systems, Unilever en Fiat als lobbyisten of als onafhankelijke adviseurs?
Het zijn de bedrijven en de adviseurs die in de praktijk te maken hebben met de dubbele belastingheffing ten aanzien van interne verrekenprijzen. Zij geven hun visie over hoe het Arbitrageverdrag werkt in de praktijk en kunnen suggesties doen om overlegprocedures effectiever en efficiënter te laten verlopen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat er een meer evenwichtige adviesgroep komt, waarin niet alleen belanghebbenden uit het bedrijfsleven zitten, maar bijvoorbeeld ook academici en afgevaardigden van niet-gouvernementele organisaties (NGO’s)?
Dit Forum heeft behoefte aan ervaringsdeskundigen op het terrein van transfer pricing die praktijkervaring hebben met de werking van het Arbitrageverdrag dat als doel heeft om dubbele belastingheffing tegen te gaan. Een rol voor NGO’s, alhoewel Nederland daar niet tegen zou zijn, lijkt hier gelet op het voorgaande niet voor de hand te liggen. Zie verder de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Kinderbijslag en de BES |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de brief van het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire, waarin gepleit wordt voor de uitbreiding van de Algemene Kinderbijslagwet tot de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Ja.
Deelt u de mening dat er overtuigende argumenten bestaan om op gelijke voet de Algemene Kinderbijslagwet naar de BES-eilanden? Zo ja, bent u bereid op korte termijn hierin te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht van de sociale regelingen die in Caribisch Nederland van toepassing zijn (naast de onderstand), is gegeven in de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet BES (Kamerstukken 2008/’09, nr. 3, p. 122–124). Dat overzicht maakt duidelijk welke Nederlandse sociale voorzieningen niet op Caribisch Nederland zijn geïmplementeerd. De reden voor de aparte situatie is gelegen in de bijzondere positie van Caribisch Nederland, welke gevolgen heeft voor zowel de vormgeving als de invulling van sociale voorzieningen. Tegen die achtergrond is bij de transitie de Nederlands Antilliaanse wetgeving goeddeels overgenomen.
Geleidelijk toegroeien naar de Nederlandse wetgeving kan op onderdelen en op termijn wellicht denkbaar zijn, maar er moet blijvend rekening worden gehouden met afwijkende maatregelen. De economische en sociale omstandigheden, het insulaire karakter, de bevolkingsomvang en de geografische omstandigheden van Caribisch Nederland, zijn immers wezenlijk verschillend van de situatie in het Europees deel van Nederland.
Ik sluit me aan bij de inzet van het vorige kabinet om na transitie een periode van legislatieve rust in acht te nemen. Ervaringen met het bestaande stelsel kunnen zo benut worden om inzicht te krijgen in de ontwikkelingsrichting die mogelijk en wenselijk is. Ik wil me – vanuit het streven naar een acceptabel voorzieningenniveau – nu richten op verbetering vanuit de bestaande regelingen, conform de bestuurlijke afspraken die mijn ambtsvoorganger met de gedelegeerden van de eilandgebieden heeft gemaakt. Het schetsen van een perspectief op invoering van de Nederlandse sociale voorzieningen op Caribisch Nederland kan nu niet aan de orde zijn.
In het bestuurlijk overleg dat heeft plaatsgevonden tussen de vorige minister van SZW, namens de Nederlandse regering, en de gedelegeerden van de eilanden is vastgelegd dat niet de hoogte van minimumloon en uitkeringen in Nederland richtinggevend is, maar dat de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden. In dit bestuurlijk overleg is een gezamenlijk streven uitgesproken om het minimumloon, de AOV (het wettelijk ouderdomspensioen) en de onderstand in de toekomst verder te verbeteren binnen de randvoorwaarden van economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen, specifieke omstandigheden per eiland en budgettaire mogelijkheden. De voortgang op dit punt zal jaarlijks tussen de minister van SZW en de bestuurscolleges besproken worden.
Met betrekking tot tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen is voor Caribisch Nederland – in aansluiting op de situatie zoals die vóór de transitiedatum gold – ervoor gekozen om deze tegemoetkoming langs de fiscale weg vorm te geven. Via de kinderkorting wordt een verhoging van de belastingvrije som gerealiseerd. Daarnaast kent de onderstandregeling een specifieke kindertoeslag. Beide faciliteiten komen ten laste van de algemene middelen en worden dus uit de belastinginkomsten (van Nederland met inbegrip van Caribisch Nederland zelf) gefinancierd. Hiermee is naar mijn mening een stelsel gecreëerd dat tegemoet komt aan de behoeften van ouders/verzorgers en hun kinderen, waar het gaat om zorg en financiële steun rond de opvoeding en verzorging.
Welke andere Nederlandse sociale voorzieningen zijn nog niet voor de BES geïmplementeerd, wat is hiervan de reden en op welke termijn worden deze sociale voorzieningen ook naar de BES uitgebreid?
Zie antwoord vraag 2.
Naburige rechten medewerkers en majkers van film en tv-producties |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u ingaan op de kwestie dat in de aanpassing van artikel 45d van de Wet naburige rechten alleen rekening wordt gehouden met de positie van de producent en niet met de positie van de makers, zoals regisseurs en acteurs? Acht u dit redelijk, aangezien deze immers eveneens als cultureel ondernemers te kwalificeren zijn?
De regeling van artikel 45d Auteurswet tracht een balans te vinden tussen zowel de belangen van de makers als het belang van de producent van een filmwerk. De producent dient over de rechten te kunnen beschikken om het filmwerk te kunnen exploiteren. De maker heeft recht op een billijke vergoeding voor de exploitatie van zijn werk. Het juridische kader voor 45d Auteursrecht wordt onder meer gevormd door artikel 14bis van de Berner Conventie waarin is bepaald dat makers die zich verbonden hebben tot het leveren van bijdragen zich in beginsel niet kunnen verzetten tegen «de verveelvoudiging, het in omloop brengen, de openbare uitvoering of opvoering, de overbrenging per draad aan het publiek, de radiouitzending, de mededeling aan het publiek, het aanbrengen van ondertitels en het nasynchroniseren van de teksten» van het filmwerk. Zie over de verschillende stelsels van rechtenoverdracht die te billijken zijn in het systeem van de Berner Conventie het antwoord op vraag 3.
In 2010 is over een voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht geconsulteerd. Naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp is thans een wetsvoorstel auteurscontractenrecht in voorbereiding. Het versterken van de contractuele positie van de auteur en uitvoerende kunstenaar in de verhouding tot zijn exploitant heb ik als een van de speerpunten van mijn beleid aangemerkt. Zoals opgemerkt in de speerpuntenbrief van 11 april 2011 (TK 2010–2011, 29 838, nr 29) zal in de zomer een wetsvoorstel aan de ministerraad worden aangeboden.
Wat is uw reactie op klachten over de (hoogte van de) vergoeding die wordt betaald door producenten en omroepen aan de makers in de film- en tv-sector, hoewel dit bij wet verplicht is? Acht u deze vergoeding redelijk?
Uit een onderzoek van het Instituut voor Informatierecht is gebleken dat makers zich ten opzichte van de exploitanten van hun werken in een structureel zwakkere onderhandelingspositie bevinden1. Deze uitkomst is onlangs herbevestigd in het onderzoek «Wat er speelt»2. De zwakkere onderhandelingspositie is voor mij reden geweest het wetsvoorstel auteurscontractenrecht voortvarend ter hand te nemen. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van een exploitatieovereenkomst hecht ik eraan op te merken dat bij een geschil over de hoogte van de vergoeding het aan de rechter is om zich daarover uit te spreken en niet aan de staatssecretaris.
Kunt u ingaan op de stelling dat bijvoorbeeld acteurs in het onderhandelingsproces voor naburige rechten te zwak staan in Nederland, in vergelijking met het buitenland, bijvoorbeeld Duitsland?
Zoals onder 1 opgemerkt wordt ook in het internationaal juridisch kader onderkend dat de producent van een filmwerk over bepaalde rechten moet kunnen beschikken. Globaal genomen zijn er drie stelsels met betrekking tot rechtenoverdracht bij filmwerken. Het Verenigd Koninkrijk hanteert het stelsel van de «film copyright» waarbij de producent als auteur van het filmwerk wordt beschouwd. Oostenrijk en Italië gaan uit van het stelsel van de «cessio legis» op grond waarvan degene die een creatieve bijdrage hebben geleverd als medeauteurs worden beschouwd maar de uitoefening van het exploitatierecht van rechtswege aan de producent toekomt. Nederland hanteert evenals Duitsland en Frankrijk het stelsel van de «présomption de cession» op grond waarvan het recht om het filmwerk te exploiteren wordt vermoed aan de producent overgedragen te zijn tenzij er sprake is van een andersluidend beding. Het stelsel van de «présomption de cession» biedt de maker de meeste speelruimte om over zijn rechten te beschikken.
Hoe denkt u er voor te zorgen dat deze schadelijke situatie voor eerdergenoemde makers zal veranderen en het eerdergenoemde wettelijke recht in zowel letter als geest voortaan wel zal worden nageleefd?
In de beleidsbrief van 11 april 2011 heb ik het versterken van de contractuele positie van de auteurs en uitvoerende kunstenaars door middel van een wetsvoorstel auteurscontractenrecht aangemerkt als speerpunt van mijn auteursrechtbeleid. Hieronder valt ook het versterken van de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de film- en tv-sector. Het wetsvoorstel wordt deze zomer aan de ministerraad aangeboden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de positie van acteurs, regisseurs, schrijvers en overige makers in de film- en tv-sector, indien de huidige wettelijke bescherming onvoldoende blijkt, deze wettelijke bescherming dan te regelen opdat oneigenlijke afkoop door omroepen/distributeurs of andere opdrachtgevers van audiovisuele media wordt tegengegaan?
Zie antwoord vraag 4.
De onuitvoerbaarheid van de nieuwe Europese meldpicht voor Nederlandse traditionele zeilschepen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe Europese aanmeldverplichtingen (zgn. New Inspection Regime voor Port State Control) waarbij schippers hun schip 24 uur en in sommige gevallen 3 dagen van te voren moeten aanmelden bij een haven op straffe van hoge boetes?1
Ja ik ben bekend met de nieuwe Europese regelgeving die betrekking heeft op aanmeldingen van schepen. Van nieuwe Europese aanmeldverplichtingen is hier echter geen sprake.
Op grond van de EU-richtlijn betreffende een monitorings- en informatiesysteem voor de scheepvaart (2002/59), geldt sinds augustus 2002 een plicht voor schepen om zich 24 uur voor aankomst in de haven te melden. Deze meldplicht is niet gewijzigd.
De plicht voor schepen die in aanmerking komen voor een uitgebreide inspectie om zich 72 uur voor aankomst te melden, neergelegd in richtlijn 2009/16/EG inzake havenstaatcontrole, geldt sinds januari 2002 op grond van de in 2001 gewijzigde richtlijn 95/21/EG inzake havenstaatcontrole. Deze laatste is vervangen door richtlijn 2009/16/EC.
Wel is met de nieuwe richtlijn havenstaatcontrole het type schepen waarop de 72-uurs meldplicht van toepassing is, uitgebreid met de categorie schepen met een hoog risico profiel. Verschil is ook dat deze meldplicht voorheen pas 12 maanden na de laatste inspectie inging. Op grond van de nieuwe richtlijn moeten schepen die in aanmerking komen voor een uitgebreide inspectie zich, afhankelijk van hun risicoprofiel, vanaf 5, 10 of 24 maanden na de laatste inspectie melden.
Deelt u de mening dat deze nieuwe Europese aanmeldverplichtingen onuitvoerbaar zijn voor zeilschepen omdat hun vaarschema onvoorspelbaar is en hun koers volledig afhankelijk is van de wind?
Ik deel deze mening niet. Ten aanzien van de 72-uurs meldplicht moet, evenals voorheen op grond van richtlijn 95/21/EG, de exploitant, agent of kapitein van een schip dat in aanmerking komt voor een uitgebreide inspectie, zich melden bij de haven waarheen hij op weg is of gaat. De melding moet worden gedaan:
Het gaat hier om het «vermoedelijke» tijdstip van aankomst. Als een schip door bijv. veranderde weersomstandigheden eerder arriveert (en dus niet 72 uur vóór aankomst is gemeld), dan nog kan betoogd worden dat aan de meldplicht is voldaan.
Voor wat betreft de 24 uurs meldplicht geldt dat, de meeste van deze zeilschepen zijn vrijgesteld van deze meldplicht omdat zij kleiner zijn dan 300 GT. Bovendien zijn er ten aanzien van de 24-uurs melding eveneens enkele clausules van toepassing die flexibiliteit bieden.
Deelt u de mening dat de verplichting om de verwachte aankomsttijd en plaats elektronisch (via het internet) aan te melden voor de traditionele zeilschepen onuitvoerbaar is?
Van de branchevereniging BBZ hoor ik dat het voor de meeste traditionele zeezeilschepen onmogelijk is zich via internet te melden omdat zij op zee geen of beperkte internetmogelijkheden hebben. De kosten van aanschaf en gebruik van de hiervoor benodigde apparatuur zouden voor de meeste van deze schepen bedrijfseconomisch gezien niet te dragen zijn. Dit laatste is voor mij moeilijk te beoordelen.
Uit artikel 9.3 van richtlijn 2009/16/EG inzake havenstaatscontrole blijkt dat de 72-uurs meldingen «indien mogelijk» elektronisch» dienen te geschieden. Overweging 10 uit richtlijn 2002/59, heeft met betrekking tot de 24-uurs meldingen een gelijksoortige strekking. Verder geldt dat de meeste van deze zeilschepen zijn vrijgesteld van deze meldplicht omdat zij kleiner zijn dan 300 GT.
In het kader van verhoging van efficiency in het inspectieproces (vooral bij planning en communicatie), en vermindering van administratieve lasten voor bedrijven en overheden, is het Europese streven wel dat alle schepen in de gehele Europese Unie hun verplichte meldingen elektronisch doen.
Ik ben van mening dat wanneer, in uitzonderingsgevallen, bepaalde schepen niet de mogelijkheid hebben om elektronisch te melden, nader moet worden bekeken op welke wijze deze schepen voorlopig wel aan de meldplichten kunnen voldoen. Daarom heb ik dit mogelijke knelpunt gemeld bij de Europese Commissie. Zie verder vraag 5.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederlandse zeilschepen op dit moment niet aan de meldplicht kunnen voldoen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Nederlandse zeilschepen in het buitenland alsnog in de problemen komen door het niet kunnen nakomen van de meldplicht?
Ik heb de door de BBZ aangegeven problematiek betreffende melden via internet, onder de aandacht van de Europese Commissie (EC) gebracht via het EU Committee on Safe Seas (COSS). De EC inventariseert momenteel knelpunten die zich voordoen rond de invoering van het 3e Maritieme Pakket.
Daarnaast inventariseer ik zelf de knelpunten die zich in Nederland rondom de invoering van het 3e maritieme pakket voordoen. Ik zal deze knelpunten per brief aan de EC melden met het verzoek om duidelijkheid te verschaffen. In deze brief zal ik nogmaals aandacht vragen voor het melden via internet.
Overigens is het op dit moment moeilijk in te schatten in hoeverre er in de praktijk echt grote problemen zullen optreden, aangezien de richtlijn per 1 januari 2011 in werking is getreden, en voor veel zeilschepen het vaarseizoen pas net begonnen is.
Ook is de dagelijkse uitvoering door havenstaatinspecteurs in andere lidstaten hierin bepalend. Mochten er zich in de praktijk ernstige problemen voordoen dan zal mijn inspectie, als vertegenwoordiger van de vlaggenstaat, via de gebruikelijke kanalen contact opnemen met betreffende havenstaatautoriteiten.
Hoe verlopen tot dusver de gesprekken in het Committee on Safe Seas (COSS) over de erkenning van Nederlandse certificaten in het buitenland en bieden die gesprekken mogelijkheden voor een goede oplossing voor de internationale zeilvaart?
In Brussel is via het EU Committee on Safe Seas (COSS), vorig jaar een werkgroep aan de slag gegaan met als opdracht onder andere het opstellen van nieuwe regelgeving voor zeilschepen. Daarbij is de Nederlandse inzet er op gericht om het voor onze bruine vloot mogelijk te maken dat zonder belemmeringen internationaal kan worden gevaren. De Europese Commissie (EC) komt binnenkort
met een tekstvoorstel voor aanpassing van de bestaande richtlijn passagiersschepen, of mogelijk een aparte richtlijn voor zeilschepen. Planning van de EC is om medio 2012 deze regelgeving rond te hebben.
Denkt u dat een oordeel van de Europese Commissie over de klacht van de BBZ (vereniging voor Beroepschartervaart), die zij twee jaar geleden indienden tegen het optreden van Denemarken2, van invloed kan zijn op de gesprekken in het COSS?
Ja. Een voor Nederland positief oordeel zal onze onderhandelingspositie in het COSS traject versterken. Een voor Nederland negatief oordeel zal onze onderhandelingspositie in het COSS traject juist verzwakken.
Deelt u de mening dat het niet mag gebeuren dat dadelijk uitsluitend de Nederlandse schepen moeten voldoen aan de nieuwe eisen en de andere lidstaten hun schepen ervan uitsluiten?
Mijn inzet tijdens de onderhandelingen in het COSS is er op gericht om eensluidende definities te hanteren om interpretatieverschillen tussen lidstaten in de toekomst te voorkomen.