De censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Lady Gaga slachtoffer Chinese censuur»1 en «Tibet: Editor Sentenced to Prison»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Chinese autoriteiten nu ook al Westerse muziek censureren? Gaat u de Chinese autoriteiten hierop aanspreken?
De censuur van populaire muziek (zowel westerse als Aziatische) in China is niet nieuw. Doel daarvan is naar zeggen van de Chinese regering om in Chinese ogen «decadente, vulgaire, pornografische en andere onfatsoenlijk uitingen» te weren. Er is een lijst van 100 liederen bekend gesteld waarvan het ministerie van Cultuur heeft verklaard dat voor plaatsing op internet niet de juiste procedure is doorlopen. Voor het aanbieden van muziek op internet moet vooraf goedkeuring worden verkregen. De Nederlandse regering acht dergelijke restricties in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Het bevorderen van een vrij en ongecensureerd internet is voor Nederland een prioriteit bij de bevordering van mensenrechten: zonder internetvrijheid is niet alleen de vrijheid van meningsuiting in het geding, maar wordt ook het culturele leven beperkt. Tijdens zijn bezoek aan Peking, waar Nederland gastland was op de «International Book Fair», heeft staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder andere in zijn contacten met de Chinese autoriteiten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe beoordeelt u de veroordeling van de Tibetaanse schrijver Tashi Rabten tot vier jaar cel?
Ik heb hiervan met zorg kennis van genomen. Het lijkt erop dat Wang Tashi Rabten is vervolgd om zijn publicaties. Wang Tashi Rabten was redacteur van een tijdschrift dat door de Chinese autoriteiten is verboden. Deze zaak heeft daarom mijn aandacht. De EU heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties deze zaak aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat de «18th Beijing International Book Fair», die plaatsvindt van 31 augustus t/m 4 september en waarin Nederland een bijzondere rol vervult, een uitgelezen kans biedt om de vrijheid van meningsuiting in China te helpen bevorderen? Zo ja, wat is er in dat kader dan door u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De «Beijing International Book Fair» is een commerciële beurs waarbij dit jaar het Nederlandse boek centraal staat. De Nederlandse inbreng wordt verzorgd door het Nederlands Letterenfonds. De Nederlandse regering ondersteunt dit, onder meer door de opening van de Nederlandse stand door staatssecretaris Zijlstra.
In zijn gesprekken met onder andere de Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting en heeft hij de Nederlandse visie uitgedragen. In zijn openingstoespraak heeft de staatssecretaris aangegeven hoe belangrijk Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van pers vindt. Hij heeft daarnaast gesproken met een «dissidente» Chinese schrijver.
De deelname van een keur aan Nederlandse schrijvers aan de «Beijing International Book Fair» biedt verder de mogelijkheid het gesprek aan te gaan met vakgenoten, onder andere over de ruimte die zij hebben om hun mening te uiten. Ook dat kan daadwerkelijk helpen. Daarnaast worden ook contacten gelegd met de academische wereld om de mensenrechtendialoog verdere verdieping te geven. Zo is de Nederlandse professor Zwart uitgenodigd bij een seminar over de dialoog tussen onze landen aan de Chinese Shandong Universiteit.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in het vragenuur van 28 juni jl., met betrekking tot het publiceren van een anti-censuurverklaring op de website van de Nederlandse ambassade in Beijing? Is of wordt zo'n verklaring gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de «Beijing International Book Fair» brengt de Nederlandse ambassade niet alleen nieuws over het evenement via haar internetsite, maar is tegelijk de Nederlandse mensenrechtennotitie, in het Chinees vertaald, op de website geplaatst.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 1 september te beantwoorden?
Ik heb voor de beantwoording een aantal ontwikkelingen rondom de International Book Fair afgewacht.
Het bericht dat reizen met een kortingskaart dikwijls duurder uit kan pakken |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Reizen met korting op OV-kaart vaak duurder»?1
Ja.
Is het waar dat het OV-chipkaartsysteem (in sommige gevallen) een dubbel opstaptarief rekent wanneer overstappers een reis maken waarbij een deel van hun reis met een kortingsproduct van de ene vervoerder wordt gemaakt en een ander deel van de reis met (of zonder) een kortingsproduct (van een andere vervoerder) en is het juist dat er problemen ontstaan als reizigers verschillende kortingsproducten op hun kaart laden?
Voor het antwoord over het opnieuw betalen van het basistarief, verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Monasch. (Aanhangsel Handelingen 2011–2012, nr. 207).
Ten aanzien van de verschillende kortingsproducten hebben de vervoerders het volgende aangegeven. Er hoeven geen problemen te ontstaan als reizigers verschillende kortingsproducten op hun kaart laden. Wanneer een reiziger verschillende kortingsproducten op zijn OV-chipkaart heeft geladen, zal het OV-chipkaartsysteem één van deze producten selecteren. Zoals eerder aangegeven kan het bij een overstap van het ene kortingsproduct naar het andere kortingsproduct voorkomen dat het basistarief opnieuw in rekening wordt gebracht.
Kunt u aangeven bij welke vervoerders zich dergelijke problemen met kortingsproducten voordoen, bij welke kortingsproducten de problemen zich precies voordoen, hoe lang deze problemen al bestaan, hoeveel reizigers gedupeerd zijn en hoeveel geld daarmee gemoeid is?
De vervoerders hebben mij laten weten dat er op dit moment enkele regionale kortingproducten zijn ingevoerd, waaronder in de provincies Overijssel, Flevoland, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg. Het betreft hier regionale kortingen die niet geldig zijn in andere gebieden. Bij reizen buiten het (regionale) geldigheidsgebied kan het volgens de vervoerders voorkomen dat opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht. De vervoerders geven aan geen inzicht te hebben hoeveel reizigers dit betreft en hoeveel geld hiermee is gemoeid.
Een aantal regio’s heeft afspraken gemaakt over de geldigheid van de regionale kortingsproducten. De vervoerders geven aan dat er in dat geval sprake is van hetzelfde product, waardoor er bij het overstappen niet opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Is het waar dat deze problemen zich enkel bij stads- en streekvervoerders voordoen en niet op het spoor?
De vervoerders hebben mij laten weten dat de beschreven situatie zich kan voordoen bij een overstap tussen verschillende producten. Dit kan zowel zijn bij de stads- en streekvervoerders als op het spoor bij overstappen tussen NS en regionale treinvervoerders, afhankelijk van de geldigheid van de verschillende producten.
Recentelijk hebben de regionale treinvervoerders en NS afspraken gemaakt over het accepteren van verschillende kortingproducten die onlangs door NS zijn geïntroduceerd. Naar verwachting op 1 januari 2012 worden deze producten ook door de regionale treinvervoerders geaccepteerd en verkocht. De treinvervoerders hebben hierbij het belang van de reiziger centraal gesteld.
Bent u bereid er per ommegaande bij stads- en streekvervoerders op aan te dringen deze problemen met overstappen met kortingsproducten op te lossen en tot die tijd reizigers die een kortingsproduct willen kopen te wijzen op de gesignaleerde problemen?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 gaat het om regionale kortingen die niet in andere gebieden geldig zijn. Het is winst dat met behulp van de OV-chipkaart de problemen rond het overstappen nu transparant worden en dat hierover nu concessieoverstijgende afspraken gemaakt kunnen worden. Daarbij zal ik partijen verzoeken om de communicatie naar de reizigers hierover te verbeteren.
Het bericht 'Bonaire zonder stroom' |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bonaire urenlang zonder stroom» en «Bonaire zonder stroom»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de betalingsachterstand van het distributiebedrijf WEB aan de energieproducent Ecopower zo groot is geworden dat de stroomvoorziening op Bonaire niet langer gegarandeerd is? Hoe rijmt deze situatie met de leveringsplicht van WEB?
De betrokken partijen zijn al snel na de start van Ecopower in augustus vorig jaar met elkaar in conflict gekomen over de manier waarop kosten van elektriciteitsproductie doorberekend kunnen worden op basis van de Power Purchasing Agreement (PPA). Dit verschil van interpretatie is de reden dat WEB de rekeningen van Ecopower voor geleverde elektriciteit niet volledig en met vertraging betaalt. Ecopower stelt hierdoor voortdurend in liquiditeitsproblemen te verkeren waardoor de (tijdige) aanschaf van brandstof voor de dieselgeneratoren regelmatig in gevaar komt. Partijen zijn er niet in geslaagd het conflict binnen een redelijke termijn tot een oplossing te brengen. Noch hebben ze tussenkomst van arbiter of rechter ingeroepen.
Het staken van de levering als gevolg van het conflict verdraagt zich niet met de leveringsplicht.
Daar u in uw antwoorden op vragen van het lid van Gent (GroenLinks) van mei 2011 aangeeft dat u vertrouwt dat de betrokken partijen op Bonaire hun verantwoordelijkheid zullen nemen zodat de voorzieningszekerheid niet in het geding komt en dat het niet leveren van stroom voorkomen wordt,2 kunt u aangeven of u dit vertrouwen nog steeds heeft? Zo ja, kunt u aangeven waarop dit vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen?
Het verschil van mening tussen beide partijen over leverings- en betalingsvoorwaarden van elektriciteit blijkt hardnekkig, en ik heb helaas moeten vaststellen dat de situatie op Bonaire is geëscaleerd. Ik heb de partijen daarom aangeboden te assisteren in een bemiddelingspoging, waarop zowel Ecopower als WEB constructief heeft gereageerd. De initiële resultaten van de bemiddeling zijn positief. Beide partijen zijn gecommitteerd om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane problemen en starten daartoe van 5 tot 19 september 2011 een proces van onderlinge gesprekken. Indien op 19 september a.s. nog geen overeenstemming is bereikt, dan wordt een bindende arbitrageprocedure opgestart die uiterlijk 7 november a.s. zal dienen te zijn afgerond.
Hebben mensen risico’s gelopen vanwege het uitvallen van de stroom bij bijvoorbeeld belangrijke publieke voorzieningen? Kunt u tevens aangeven of bedrijven en/of particulieren schade hebben geleden door de langdurige stroomuitval op Bonaire? Wie is verantwoordelijk voor de eventueel geleden schade?
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Elke onderbreking levert niet alleen ongemak en hinder op, maar kan ook voor risicovolle situaties zorgen. Voor zover nu kan worden nagegaan, hebben zich tijdens de laatste stroomonderbreking geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Indien sprake is van schade voor particulieren en bedrijven, kunnen zij zich richten tot WEB, waarmee zij een contract hebben voor de levering van energie. Stroomuitval komt in Bonaire voor kortere en langere periodes helaas met enige regelmaat voor. De meeste belangrijke publieke voorzieningen hebben daarvoor maatregelen getroffen en beschikken over een generator. Daarbij moet worden aangetekend dat een generator een noodvoorziening is en niet als substituut kan dienen voor een reguliere en betrouwbare stroomvoorziening.
Welke verantwoordelijkheid hebben de Gezaghebber en de Eilandsraad ten aanzien van de energievoorziening en de betaling van rekeningen? Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid ten aanzien van de energievoorziening?
De gezaghebber heeft een verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde en heeft met het oog daarop ingegrepen op basis van artikel 178 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De betaling van de rekening van Ecopower door de overheids-NV WEB is privaatrechtelijk geregeld in de PPA.
Op grond van de Wet Elektriciteitsconcessies BES zijn de Bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius bevoegd om een concessie te verlenen voor de productie van elektriciteit. De Rijksoverheid heeft derhalve geen directe verantwoordelijkheid voor de opwekking van energie in Caribisch Nederland.
Is een investering op Bonaire, zoals een investering in Ecopower, een risico voor investeerders door het gebrekkig betalen van rekeningen? Lopen Bonaire en mogelijk ook Saba en Sint Eustatius het risico dat vanwege het slechte betalingsgedrag er geen of minder investeringen meer worden gedaan?
Het gaat hier voorshands om een individueel geval en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geschil van invloed zal zijn op andere investeringsbeslissingen in Bonaire, Saba of Sint Eustatius.
Deelt u de mening dat de stroomvoorziening in heel Nederland, dus inclusief de BES-eilanden, ten alle tijden gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid om erop toe te zien dat de stroomvoorziening op Bonaire in de toekomst gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de elektriciteitsvoorziening is van vitaal belang voor de gemeenschap op Bonaire. Deze dient dan ook te zijn verzekerd, net zoals dat in heel Nederland het geval is. Verder is van belang dat, gegeven de schaal en het insulaire karakter van het eiland, verstoringen minder goed zijn op te vangen dan in Europa. Het lokale bestuur heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening. Naast het eerder genoemde initiatief inzake bemiddeling tussen beide partijen, zal ik bezien of nadere regulering bij kan dragen aan een zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsvoorziening.
De berichtgeving betreffende supercookies |
|
André Elissen (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel betreffende de supercookies?1
Ja.
Deelt de u de mening dat deze supercookies veel verder gaan dan de normale cookies en zich gedragen als een soort virus of malware? Zo nee, waarom niet?
De supercookies worden in het artikel omschreven als cookies die in staat zijn om zichzelf na verwijdering door de computergebruiker, opnieuw te installeren op een computer. Hierop is artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening eindgebruikersbelangen van toepassing. Hierin wordt kort gezegd geregeld dat een ieder die (onder andere) cookies wenst op te slaan op de computer van een gebruiker, voorafgaand aan die handeling de gebruiker op een duidelijke wijze dient te informeren over de doeleinden ervan en op voldoende kenbare wijze gelegenheid dient te bieden de desbetreffende handeling te weigeren. Het verwijderen van geplaatste cookies kan gezien worden als weigering van de plaatsing van deze cookies. Het is aan OPTA, als toezichthouder, om in concrete gevallen te oordelen of deze wijze van gebruik van cookies in strijd is met artikel 4.1 van het Besluit universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen.
Vindt u ook niet dat deze cookies zouden moeten vallen onder computervredebreuk en het gebruik hiervan als zodanig verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Computervredebreuk is omschreven in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Vereist is dat opzettelijk en wederrechtelijk wordt binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in ieder geval sprake door het doorbreken van een beveiliging, door een technische ingreep, met behulp van: valse signalen of een valse sleutel, of door het aannemen van een valse hoedanigheid. In hoeverre er in het beschreven geval
van de zelfherstellende supercookies sprake is van computervredebreuk hangt nauw samen met de technische opzet en werking van de betreffende supercookies en de vraag of deze met zich meebrengen dat er sprake is van wederrechtelijk binnendringen als vereist voor computervredebreuk. Het definitieve oordeel hierover is aan een rechter in een strafzaak.
Hoe beoordeelt u het gebruik van de in het artikel genoemde supercookies, in het licht van artikel 4.1 van het Besluit universele diensverlening en eindgebruikersbelangen?
Zie antwoord vraag 2.
Het gasnetwerk |
|
Paulus Jansen (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.
Het bericht dat er nog steeds niet voldoende kleding voor militairen is |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vakbond Defensie deelt kleding uit»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de vakbond VBM/NOV zich verplicht voelt kleren aan militairen uit te delen, omdat Defensie kennelijk niet in staat is dit in voldoende mate zelf te doen?
Ik heb waardering voor de betrokkenheid van de vakbond VBM/NOV bij het militaire personeel. Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat Nederlandse militairen te allen tijde de juiste militaire kleding tot hun beschikking moeten hebben zodat zij niet gedwongen worden om slecht toegerust en onbeschermd aan trainingen mee te doen?
De situatie rondom de tekorten aan kleding en uitrusting is aan het verbeteren. Militairen die worden uitgezonden hebben altijd al prioriteit gekregen bij de levering. Bij de belangrijkste artikelen die nodig zijn voor trainingen en oefeningen is inmiddels geen sprake meer van grote tekorten, mede omdat het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU-bedrijf) in meer gevallen artikelen verstrekt die al eerder zijn gebruikt. Militairen nemen geen deel aan trainingen en oefeningen indien zij niet over de noodzakelijke uitrusting beschikken. Hiervan is in enkele gevallen sprake geweest. Vaak kon door de oefenende eenheid een oplossing worden gevonden. Verder zijn er nog tekorten bij artikelen die niet voor oefeningen noodzakelijk zijn, zoals nette schoenen voor kazernedienst en sportkleding.
Zoals uiteengezet in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1 van 8 april 2011), is de prognose dat de tekorten aan kleding en uitrusting eind 2012 zijn opgelost. In de tussenliggende periode kunnen zich nog problemen voordoen, bijvoorbeeld bij kleding met afwijkende maten. De komende maand zal de vraag naar kleding extra groot zijn aangezien de nieuwe aspirant-militairen en ROC-leerlingen van het traject »Veiligheid en Vakmanschap» bij Defensie instromen. Het is niet te voorkomen dat enkele instromende militairen te maken zullen krijgen met een wachttijd voor sommige kleding- of uitrustingstukken. Dit zal zich gaandeweg steeds minder voordoen.
Welke concrete problemen doen zich voor vanwege het niet voldoende beschikbaar zijn van uitrustingen voor het trainingsprogramma van militairen in opleiding en voor het oefenprogramma voor militairen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ambtsvoorganger in het antwoord van 28 juni 2010 op eerdere vragen2 aangegeven dat de problemen binnen een half jaar tot een jaar opgelost zouden moeten zijn? Deze periode is inmiddels voorbij, hoe kan het dat er nog steeds niet voldoende uitrustingen beschikbaar zijn? Wat is er sindsdien gedaan om dit probleem op te lossen?
De financiële problemen met de materiële exploitatie maakten in februari 2010 een verplichtingenpauze noodzakelijk. Deze werd in de loop van het vorig jaar opgeheven. Toen er weer budget beschikbaar kwam, is Defensie voortvarend aan de slag gegaan met de aanschaf van onder andere kleding en uitrusting. Zoals ook uiteengezet in de in vraag 5 aangehaalde antwoorden van 28 juni 2010 op de vragen van de leden Ten Broeke en Miltenburg moet Defensie daarvoor veelal een Europees aanbestedingstraject van enkele maanden doorlopen. Nadat het contract is gegund heeft het KPU-bedrijf vervolgens te maken met levertijden van gemiddeld negen tot twaalf maanden. Dit betekent dat veel bestelde goederen pas de komende maanden zullen worden geleverd. De voorraadsituatie zal de komende maanden dus verbeteren.
Waarom blijkt het zo moeilijk te zijn dit probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn deze problemen gerelateerd aan de werking van het kleding- en uitrustinggebonden bedrijf? Is hier inmiddels een evaluatie van gemaakt zoals verzocht in het kader van de parlementaire behandeling van de Defensiebegroting 2011? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het KPU-bedrijf heeft een aantal jaren gekampt met interne problemen op de gebieden van logistiek en ICT. De voorraadniveaus zijn hierdoor gedaald en bij de verstrekking van kleding en uitrusting zijn tekorten opgetreden. Het KPU-bedrijf heeft echter veel aandacht besteed aan de verbetering van de eigen organisatie en de werkprocessen en er is inmiddels vooruitgang geboekt. Daarnaast is tijdens de voorbereiding van de besluiten van de beleidsbrief de rol van de ketenbedrijven, waaronder het KPU-bedrijf, nader beschouwd. De ketenbedrijven worden zo doelmatig mogelijk ingericht en waar mogelijk worden onderdelen uitbesteed.
De periode sinds de parlementaire behandeling van de begroting 2011, eind vorig jaar, was door de voorbereiding van de reorganisaties bij Defensie en door het verbeteringstraject bij het KPU-bedrijf zelf niet de juiste tijd voor een aparte evaluatie van het KPU-bedrijf. Ik heb er vertrouwen in dat het functioneren van het KPU-bedrijf inmiddels voldoende is verbeterd. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik alsnog een evaluatie laten uitvoeren.
Naast de organisatorische problemen bij het KPU-bedrijf hebben ook de financiële problemen bij de materiële exploitatie een rol gespeeld bij de tekorten aan kleding en uitrusting. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wanneer denkt u weer voldoende uitrusting beschikbaar te hebben voor al het Defensiepersoneel? Zal het probleem deze keer wel worden opgelost? Deelt u voorts de mening dat het voldoende beschikbaar hebben van uitrusting een prioriteit van uw ministerie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het defensiepersoneel moet over voldoende kleding en uitrusting beschikken voor de uitvoering van de opgedragen taken. Defensie geeft hieraan dan ook prioriteit bij het weer op orde krijgen van de interne huishouding. Zoals uiteengezet in de beleidsbrief is de prognose dat de tekorten op het gebied van kleding en uitrusting eind 2012 zijn ingelopen. Tot die tijd zullen de levertijden steeds korter worden omdat voor een steeds groter deel van het assortiment – het gaat nu al om 80 procent – meerjarige overeenkomsten zijn gesloten die zorgen voor meer zekerheid dat artikelen tijdig en in de juiste aantallen beschikbaar zijn.
Overigens is het inherent aan een financieel verantwoord voorraadbeheer dat niet altijd aan alle vragen naar artikelen kan worden voldaan. Een leverbetrouwbaarheid van 100 procent van het assortiment onder alle omstandigheden is niet realistisch. Dat betekent dat ook na 2012 zich in incidentele gevallen wel eens een tekort zal voordoen.
De Israëlische antiboycotwet |
|
Wassila Hachchi (D66), Frans Timmermans (PvdA), Harry van Bommel (SP), Mariko Peters (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is, los van de procedures en democratische instituties in Israël, uw oordeel over wetten die personen of organisaties, die oproepen tot een boycot van bepaalde staten, aansprakelijk kunnen laten stellen door de slachtoffers van een dergelijke boycot?
Genoemde wet staat mogelijk op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting. Op verzoek van een aantal Israëlische organisaties buigt het Israëlische Hooggerechtshof zich momenteel over de wet. Ik loop niet op het oordeel van het Hof vooruit.
Vindt u het Israëlische voorstel voor een antiboycotwet van 11 juli jongstleden in strijd met de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u, los van de specifieke context van het Midden-Oosten vredesproces, pleidooien voor boycotten in generieke zin in een democratische samenleving een legitiem en geweldloos middel tot verzet en een uiting van de vrijheid van meningsuiting? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het territoriale bereik van het wetsvoorstel niet alleen de staat Israël binnen zijn internationaal erkende grenzen omvat, maar ook de bezette Palestijnse gebieden, alsmede de bezette Golan-hoogvlakte? Kunt u dit toelichten?
De wetstekst (artikel 1, definitie) spreekt over de staat Israël, zijn instituties en gebieden onder zijn controle.
Klopt het dat volgens het wetsvoorstel eenieder die oproept tot een boycot tegen de staat Israël of «gebieden onder controle van de staat Israël» een onrechtmatige daad (civil wrong) begaat? Klopt het dat de commissie «Constitution, Law and Justice» van het Israëlische parlement overweegt om een boycot niet alleen als onrechtmatige daad, maar zelfs als strafbaar feit aan te merken?
Het oproepen tot een boycot wordt door de wet gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. Het is mij niet bekend wat overwegingen tot mogelijke vervolgstappen van het Israëlische parlement zijn.
Klopt het dat een rechter volgens het wetsvoorstel een persoon die in strijd met de betreffende wet zou handelen tot een schadevergoeding kan veroordelen, zonder dat vooraf een bewijs van schade geleverd hoeft te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet autoriseert de rechter om degene die oproept tot boycot een schadevergoeding op te leggen. Bij bepaling van de omvang van de schade kijkt de rechter onder andere naar de omstandigheden, de ernst en de reikwijdte van de oproep.
Heeft u kennisgenomen van berichten dat de initiatiefnemer van de wet, het Knesset-lid Elkin, en andere parlementariërs de wet in de eerste plaats hebben voorgedragen om de nederzettingen, die Israël in strijd met het internationaal recht in de bezette Palestijnse en Syrische gebieden heeft gebouwd tegen boycotacties te beschermen? Kunt u hierop ingaan?
De heer Elkin heeft gezegd dat hij met dit voorstel is gekomen om Israël en Israëliërs te beschermen. Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht.
Klopt het dat in het wetsvoorstel niet duidelijk is gedefinieerd wat onder een «boycot» wordt verstaan en daardoor een breed scala aan gedragingen en handelingen door de wet getroffen zou kunnen worden, zoals het publiceren van kritische rapporten over het Israëlische nederzettingenbeleid of het weigeren van medewerking aan culturele activiteiten in nederzettingen?
De wet bevat een definitie van een boycot in artikel 1. Het is in de eerste plaats aan de Israëlische rechter om deze definitie te toetsen aan individuele gevallen die aan hem worden voorgelegd.
Deelt u de mening van meer dan 50 Israëlische maatschappelijke organisaties dat (het oproepen tot) een boycot een civiel, niet-gewelddadig en legitiem middel is om sociale en politieke verandering na te streven?1 Deelt u de mening dat de voorgestelde wet ertoe leidt dat critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen worden belemmerd in het uitdragen van hun opvattingen en dat een open publiek debat wordt geblokkeerd?
De regering wijst het oproepen tot boycot door burgers niet principieel af. In het onderliggende geval is de Nederlandse regering geen voorstander van activiteiten zoals het oproepen tot boycots, het terugtrekken van investeringen en het afroepen van sancties tegen Israël, omdat deze afbreuk doen aan de hoofddoelstelling om vredesbesprekingen tussen Israël en de Palestijnen direct te hervatten.
Israël kent democratische instituties die burgers ruimte bieden voor debat. De open en levendige discussie over deze wet is daarvan een voorbeeld.
Welke invloed heeft de voorgestelde wet op de vrijheid van meningsuiting en het recht om te protesteren van critici van het regeringsbeleid betreffende de nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Een tekort aan verpleeghuisartsen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tekort aan verpleeghuisartsen»?
Ja.
Kunt u de in het artikel genoemde cijfers omtrent het aantal opleidingsplekken, het aantal studenten en het tekort aan verpleeghuisartsen bevestigen?
Onderstaande tabel geeft de mij bekende cijfers weer. De eerste rij geeft de maximumaantallen instroomplaatsen weer, die de minister van VWS per jaar beschikbaar heeft gesteld aan de hand van de ramingen van het Capaciteitsorgaan. De overige rijen zijn ontleend aan het register van de Huisarts, Verpleeghuisarts en arts voor verstandelijk gehandicapten Registratie Commissie (HVRC). De peildatum is 31 december van het jaar.
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Beschikbare opleidingsplaatsen voor instroom
96
1921
112
112
102
109
Gerealiseerde instroom
88
82
88
77
nnb
Aantal specialisten in opleiding
173
166
187
218
nnb
Geregistreerde specialisten
1 392
1 448
1 474
1 434
nnb
Op verzoek van veldpartijen is voor 2008 het aantal beschikbare instroomplaatsen eenmalig verdubbeld ter compensatie van het wegvallen van één jaarcohort opleidingsuitstroom door de verlenging van de opleidingsduur van 2 naar 3 jaar vanaf 1 september 2007.
Naar het zich laat aanzien zal volgens SOON2 in 2011 de maximale instroom worden gerealiseerd. Dit stemt hoopvol, hoewel het natuurlijk de vraag is of hier sprake is van een structurele ontwikkeling.
Het totaalaantal vacatures specialist ouderengeneeskunde bedraagt 203 in het tweede kwartaal van 2011 volgens de Arbeidsmarktmonitor van Medisch Contact.
Kunt u ingaan op de oorzaken van het genoemde tekort? Is dit puur een kwestie van gebrek aan interesse bij studenten of zijn er andere zaken die hier ook een rol spelen?
VWS heeft de afgelopen jaren veldpartijen verzocht voor alle zorgopleidingen, waar structureel te weinig wordt opgeleid, plannen van aanpak te ontwikkelen aan de hand van analyses van onderliggende oorzaken. Uit recente gesprekken blijkt dat partijen hier inmiddels meer inzicht in hebben verkregen. Het specialisme ouderengeneeskunde heeft onder andere te maken met onbekendheid van het beroep en imagoproblemen. De ervaring die de medische studenten tijdens hun basisartsopleiding opdoen met een medisch beroep, bepaalt in hoge mate de bekendheid ervan. Daarom bepleiten SOON en Verenso, de beroepsorganisatie van specialisten ouderengeneeskunde, bij de medische faculteiten een verplicht coschap in de ouderengeneeskunde in het basiscurriculum.
De koepelorganisaties van de beroepsgroep en de opleidingsinstituten ondernemen reeds diverse acties om de bekendheid met en interesse voor het beroep te vergroten bijvoorbeeld door presentaties over het beroep te verzorgen op banenmarkten. Ook richten zij zich op oudere basisartsen en/of specialisten om de zij-instroom in de opleiding te bevorderen.
Zijn / worden er op dit moment initiatieven ontwikkeld die een oplossing kunnen bieden voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke en door wie?
Er zijn en worden door diverse partijen verschillende maatregelen genomen om de tekorten te verminderen.
De minister van VWS heeft in 2007 het opleidingsfonds mede ingevoerd om het opleiden van groepen zorgverleners, waar sprake is van (dreigende) tekorten, te stimuleren. De opleiding tot specialist ouderengeneeskunde wordt vanaf 2008 via het opleidingsfonds uit begrotingsgelden gesubsidieerd. Voor deze opleiding zijn vanaf 2008 extra opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Ons beleid is erop gericht de beschikbaar gestelde instroom volledig te realiseren.
Daar waar tekorten zijn, lossen instellingen die op via alternatieven zoals het efficiënter inzetten van specialisten ouderengeneeskunde, taakherschikking naar praktijkverpleegkundigen en inschakeling van basis- en huisartsen.
Huisartsen en specialisten ouderengeneeskunde moeten in de zorg thuis en in verzorgingshuizen veel meer gaan samenwerken. Ook de KNMG vindt dat voor een sterke medische zorg voor kwetsbare ouderen noodzakelijk. In opleidingen, stages en de dagelijkse praktijk zouden zij meer van elkaars werk kunnen leren.
VWS is op dit moment in gesprek met veldpartijen voor een brede aanpak om de (zij)instroom in de opleiding verder te bevorderen en ondersteunt initiatieven voor alternatieve oplossingen via taakherschikking.
Ziet u een rol voor de overheid om bij te dragen aan een oplossing voor de genoemde problematiek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bedreigde haaiensoort op de menukaart van een Schevenings restaurant |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedreigde haai op de menukaart»?1
Ja.
Is het waar dat er voor de gehele Europese Unie een vangstverbod geldt op de vangst van deze haaiensoort (Lamnus nassa)? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat deze haai gevangen, geveild en geserveerd is zonder dat dit is opgemerkt door controles of inspecties?
In internationale wateren geldt er volgens de TAC en quotum verordening (EU 57/2011) een algemeen verbod op het aan boord hebben van de haringhaai voor Europese vissers. Voorts geldt in de meeste Europese wateren een zogenaamd nul-quotum, onder andere voor de Noordzee. Dat betekent dat deze soort niet aangeland mag worden.
Dat dit dier toch onopgemerkt geveild is, heeft twee oorzaken. Allereerst is de haai niet herkend als haringhaai door medewerkers van de afslag. Ten tweede vond op dat moment geen inspectie plaats op die locatie.
Welke sancties kunnen de visser, de veiling en de restauranthouder tegemoet zien nu achteraf bekend is geworden dat zij zich ingelaten hebben met illegale vishandel?
Het aanlanden van de haringhaai is verboden, de handel erin niet. Het dier had niet aangeland mogen worden. Op verzoek van de nVWA zullen de Engelse autoriteiten de Engelse visser in kwestie vervolgen voor het overschrijden van het quotum. Het dossier is inmiddels aan hen overgedragen. Het is aan de Engelse autoriteiten om de strafmaat vast te stellen.
Kunt u aangeven op welke wijze u, ruim twee jaar na de inwerkingtreding van het Actieplan ter bescherming van haaien van de Europese Commissie, invulling geeft aan uw belofte deze uiterst bedreigde dieren te beschermen?
Europees gezien is het aan de Commissie om voorstellen te doen om haaien te beschermen. Ik steun de Commissie in het opleggen van beschermende maatregelen. Het betreft hier onder andere vangstbeperkingen in de diverse TAC en quotumverordeningen (onder andere die van de diepzeevangsten) en het uitbreiden van de datacollectieverordening. Zo wordt nog dit najaar de vangstbeperking van de haringhaai in Europese wateren uitgebreid en ook verwacht ik een voorstel van de Commissie voor de aanscherping van het ontvinverbod.
Ook ik wil bijdragen aan de bescherming van bedreigde haaien en roggen. Er vindt overleg plaats met de deskundigen van IMARES en de maatschappelijke organisaties in het kader van het Nederlandse «shark action plan». Er wordt onderzoek gedaan naar de vangsten en de aanlandingen van haaien en roggen. De Nederlandse Shark Alliance heeft een determinatiekaart ontworpen die moet helpen om de herkenbaarheid en bewustwording bij de vissers, inspecteurs en bij de afslag te vergroten.
Deelt u de mening dat de bescherming op internationaal en Europees niveau niets uithaalt als de nationale handhaving niet op orde is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u op nationaal niveau het verbod op aanlanding en verkoop daadwerkelijk handhaven?
De verantwoordelijkheid voor de controle ligt bij de lidstaten. Ik onderschrijf dat de controle op alle niveaus op orde moet zijn. Extra controles kunnen echter dergelijke incidenten nooit volledig uitsluiten. Het gaat hier om een uitzonderlijke vangst.
Ik vind dat de bescherming erbij gebaat is als een gevangen haringhaai tijdig herkend wordt en snel en ongedeerd teruggezet kan worden.
De veiling van een ernstig bedreigde haai op de visafslag in Scheveningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat vorige week een ernstig bedreigde haringhaai is geveild op de visafslag in Scheveningen en bij een Katwijkse vishandel is beland?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht. In reactie hierop heeft de nVWA onmiddellijk een onderzoek gestart.
Kunt u bevestigen dat het aanlanden en verkopen van deze haaiensoort in de Europese Unie is verboden? Zo ja, hoe kan het dan dat het dier toch geveild is en te koop is aangeboden door een lokale vishandelaar? Zo nee, hoe zit het dan?
Het is volgens de TAC en quotum verordening 2011 (EU 57/2011) verboden om een haringhaai aan te landen, indien deze is gevangen in de Noordzee en in de meeste andere Europese wateren. Er geldt een zogenaamd nul-quotum. Dit verbod geldt nog niet voor bijvoorbeeld de Middellandse Zee. Voor EU-vissers geldt in de internationale wateren een totaal vangstverbod, hier mag het dier ook niet aan boord worden gehouden. De haringhaai staat niet op de lijst van CITES, het verdrag dat de internationale handel in bedreigde dieren en planten reguleert. Er is derhalve geen handelsverbod.
Op grond van de genoemde regelgeving had het dier daarom niet aangeland mogen worden. De Engelse visser en de Scheveningse afslag hebben aangegeven de haringhaai niet te hebben herkend. Inspecteurs van de nVWA waren op dat moment (dinsdag) niet aanwezig op de afslag.
Bent u voornemens om dit voorval te onderzoeken en de overtreders aan te pakken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van de nVWA zullen de Engelse autoriteiten de visser in kwestie vervolgen voor het overschrijden van het quotum. Het dossier is inmiddels aan hen overgedragen.
Welke straffen staan er op het aanlanden en verkopen van een ernstig bedreigde vissoort? Zijn deze straffen de laatste jaren opgelegd?
Het is aan de Engelse autoriteiten om de strafmaat vast te stellen. Het is mij niet bekend welke straffen de laatste jaren in Engeland zijn opgelegd voor quota overschrijdingen. De haringhaai is overigens niet geclassificeerd als «ernstig bedreigd», maar als «kwetsbaar»2.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze controle en handhaving van Europese afspraken zoals het haaienactieplan op dit moment plaatsvindt? Is dat volgens u afdoende?
Het haaienactieplan uit 2009 is een integraal actiekader voor de inzet op het gebied van onder andere onderzoek, vangstregistratie en controle.
Controle en handhaving van vangsten op zee en aan de wal vindt plaats op basis van de controle verordening (EU 1224/2009) en de implementatie bepalingen (EU 404/2011). De Nederlandse inzet is conform de normen en afdoende.
Bent u bereid tot meer controles op zowel de vangt als op visafslagen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gezegd bij antwoord 5 is de controle afdoende. Meer controles kunnen dergelijke incidenten nooit volledig uitsluiten. Het gaat hier om een uitzonderlijke vangst. Het is zinvoller om te investeren in het sneller herkennen en beter van elkaar onderscheiden van kwetsbare en minder kwetsbare haaien en roggen die wél aangeland mogen worden.
De uitkomsten van het onderzoek naar de brand bij de radiotoren bij IJsselstein |
|
Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kort geding zendmast afgeblazen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de conclusies van het onderzoek naar de ramp nog niet bekend gemaakt worden om de «onderhandelingen niet te frustreren»?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen is één van de onderzoeken naar de oorzaken van de brand. Volgens berichtgeving van NOVEC op 26 augustus jl. waren deze onderzoeken, in tegenstelling tot de berichtgeving van de NOS op 25 augustus jl., nog niet afgerond en waren er aldus nog geen definitieve conclusies. Medio september jl. is een, door Efectis Nederland in opdracht van NOVEC verricht, aanvullend onderzoek naar de brand in IJsselstein afgerond. Dat rapport heeft in het NOS journaal van 24 september jl. aandacht gekregen. Het rapport geeft meer inzicht in de mogelijke toedracht. Het rapport dient echter nog nader uitgewerkt te worden zodra een aantal openstaande vragen beantwoord zijn. Definitieve conclusies zijn dus nog niet voorhanden.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het onderzoek dat licht moet werpen op de veiligheidssituatie in en rondom de toren om welke reden dan ook geheim wordt gehouden?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven is de precieze oorzaak van de brand nog niet definitief vastgesteld. Ik ben van mening dat zodra dit wel het geval is, over de oorzaak van de brand ook in de openbaarheid moet worden gecommuniceerd. Het is echter aan de opdrachtgevers van de diverse onderzoeken om hier een keuze in te maken. Vrijwel alle betrokken partijen, als ook hun verzekeraars laten onderzoeken verrichten. Die onderzoeken zijn veelal nog in volle gang. Of openbaarmaking van de rapporten zelf aan de orde kan zijn, hangt mede samen met de eisen en wensen van verzekeraars. Wel zal ik waar mogelijk en relevant de bevindingen met betrekking tot de oorzaak van de branden betrekken in het door mij tijdens het AO van 15 september jl. aangekondigde onderzoek naar de verantwoordelijkheid- en bevoegdheidsverdeling betreffende de veiligheid op zendmasten.
Deelt u de mening dat de conclusies van het onderzoek per direct openbaar zouden moeten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat hoogbejaarde ouderen in Delft al weken hun huis niet uit kunnen door liftwerkzaamheden |
|
Fleur Agema (PVV), Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat tientallen hoogbejaarde flatbewoners die slecht ter been zijn drie weken lang niet naar buiten kunnen omdat hun lift wegens onderhoud buiten werking is?
Het klopt dat Woonbron de (enige) lift van het woongebouw in vijftien werkdagen renoveert (vervanging besturing, liftmachine en cabine interieur) in de periode van 15 augustus tot en met 2 september. Corporaties hebben de plicht ervoor te zorgen dat de installaties in hun woongebouwen goed functioneren. Voor de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden is het noodzakelijk dat de lift wordt uitgeschakeld. De corporatie heeft een aantal maatregelen getroffen om de overlast voor bewoners te beperken:
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat ouderen, die vrij zijn om te gaan en staan waar zij willen maar afhankelijk zijn van hulpmiddelen zoals rollators, op deze manier in hun vrijheid beperkt worden? Snapt u dat het voor hen voelt alsof ze in de gevangenis zitten terwijl ze niks hebben misdaan?
Het uitschakelen van de lift betekent een beperking voor het dagelijks functioneren van de bewoners, maar is tegelijk onvermijdelijk. Zie verder het antwoord op vraag 1 voor de daarom door de corporatie getroffen maatregelen.
Hoe beoordeelt u de reactie van woningbouwvereniging Woonbron die stelt dat hier maatwerk wordt geleverd? Hoe gaat u bewerkstellingen dat er alsnog, en met spoed, een noodlift geplaatst wordt?
Het plaatsen van een noodlift is praktisch gezien niet mogelijk in dit woongebouw. De voordeuren van de woningen zijn gesitueerd in een inpandige corridor. De lift is inmiddels op 31 augustus na afronding van de renovatie weer in gebruik genomen.
Op welke wijze gaat u Woonbron aanspreken op deze schandalige en kennelijk louter uit financieel oogpunt genomen beslissing en ervoor zorgen dat zij nooit meer hoogbejaarde ouderen van hun vrijheid berooft?
De getroffen tijdelijke maatregelen wegens liftrenovatie zijn een zaak tussen huurders en verhuurder. Gezien het huurders aangeboden maatwerk (zie vraag 1) zie ik geen reden de corporatie op haar handelen aan te spreken.
Bent u bekend met de beantwoording door toenmalig staatssecretaris Bussemaker van vragen van eerste ondertekenaar in een vergelijkbare situatie?2 Deelt u de mening dat verdere maatregelen kennelijk wel nodig zijn? Deelt u de mening dat het antwoord dat dit een zaak tussen «huurder en huiseigenaar» is tekortschiet, omdat er kennelijk in ons land woningcorporaties zoals Woonbron actief zijn?
Ja, ik ken de beantwoording van eerdere vragen over liften bij ouderenhuisvesting. Ook ik zie nu geen reden voor verdere maatregelen op basis van het handelen van de huiseigenaar.
Tegenvallende resultaten van toetsen en de nadruk op rekenen en taal |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Nadruk op rekenen en taal schaadt onderwijs» en «Nederlandse aanpak in Engeland en VS al op retour»?1
Ik onderschrijf de analyse van het artikel in Trouw van 22 augustus jongstleden niet. In het artikel wordt vanuit het perspectief van het primair onderwijs een oneigenlijke tegenstelling gecreëerd tussen kennisoverdracht en algemene vorming. Aandacht voor goede taal- en rekenprestaties zou ten koste gaan van andere vakken en, meer in het algemeen, van de ontwikkeling van het kind. In mijn visie is kennis overdragen een onderdeel van vorming. Ook de Onderwijsraad wijst er in zijn recente adviezen – Onderwijs vormt (2010), Een stevige basis voor iedere leerling (2011) – op dat een goede beheersing van Nederlandse taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde is voor de verdere bredere en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. De brede vormende opdracht van scholen staat voor mij op geen enkele manier ter discussie. Vorming vindt in de praktijk niet als los onderdeel plaats, maar krijgt in het hele onderwijsproces gestalte, ook in het taal- en rekenonderwijs. Zonder een goede beheersing van taal en rekenvaardigheden is het leren van andere vakken en vaardigheden, zoals geschiedenis, aardrijkskunde en burgerschap, niet goed mogelijk. Besturen en hun scholen hebben alle ruimte om aan de bredere vorming een eigen invulling te geven en om daarbij een missie en profiel te kiezen die leerlingen, leraren en andere betrokkenen inspireren. Bij de aanbieding van de Actieplannen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Leraren (brief van 23 mei 2011) heb ik dat ook benadrukt, evenals in mijn reactie op het bovengenoemde advies van de Onderwijsraad uit 2011.
Deelt u de mening van hoogleraar Robin Alexander uit Cambridge, dat Nederland wat betreft taal en rekenen in grote lijnen dezelfde aanpak kiest als Engeland en de Verenigde Staten zo’n tien jaar geleden? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid is slechts beperkt vergelijkbaar met de situatie in Engeland en de Verenigde Staten. In deze landen werden leerstandaarden en daarop gebaseerde testen en toetsen voornamelijk ingevoerd als verantwoordingsinstrument voor scholen. Toetsen voor verschillende leerjaren werden centraal van bovenaf vastgesteld en verplicht aan scholen opgelegd.
In Nederland sluit het taal- en rekenbeleid (waaronder mijn voornemens met betrekking tot het invoeren van een centrale eindtoets en de verplichting voor een leerling- en onderwijsvolgsysteem) nauw aan bij de bestaande onderwijspraktijk. Het beleid in Nederland is gericht op het bevorderen van opbrengstgericht werken om zo tot hogere prestaties te komen. Een belangrijk onderdeel van opbrengstgericht werken is dat scholen de vorderingen van leerlingen door toetsen systematisch in beeld brengen en bekijken of leerlingen de gestelde doelen halen. Vrijwel alle scholen in het primair onderwijs hebben al een leerlingvolgsysteem en nemen in dat kader regelmatig toetsen af. Ik sluit aan op dit sterke punt van ons primair onderwijs en bevorder een betere benutting van deze systemen, zonder door te schieten in een gedetailleerde reeks van centrale toetsen voor de verschillende leeftijdsfasen.
Hoe voorkomt u dat de aandacht voor andere vakken dan taal en rekenen in Nederland zal verslappen, zoals in Engeland en in de Verenigde Staten gebeurde?
Los van de inhoudelijke samenhang en overlap in de leerdomeinen van taal en rekenen en andere vakken, heb ik geen aanwijzingen dat scholen in het primair onderwijs zich eenzijdig richten op taal en rekenen. Het primair onderwijs heeft een brede maatschappelijke opdracht. Scholen krijgen van de overheid veel ruimte om zelf invulling te geven aan de brede vormende functie van het onderwijs. De kerndoelen Primair Onderwijs, die verankerd zijn in de Wet op het primair onderwijs, geven richting aan het inhoudelijk aanbod van het basisonderwijs. Dit aanbod is gericht op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op de ontwikkeling van creativiteit en het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Sinds jaar en dag geven basisscholen inhoud aan dit brede aanbod. Dit wezenskenmerk van ons primair onderwijs zal, ook bij meer gerichte aandacht voor taal en rekenen, voluit door scholen en hun besturen gestand worden gedaan.
Deelt u de mening van de grondlegger van het Amerikaanse beleid op het gebied van taal en rekenen (Diane Ravitch), dat dit uiteindelijk een rampzalig stelsel tot gevolg had? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het past mij niet om een oordeel te geven over andere onderwijsstelsels, maar ik trek natuurlijk wel lessen uit ervaringen in andere landen.
Hoe voorkomt u dat in Nederland teaching to the test gangbaar wordt vanwege de verplichte toetsen en referentieniveaus, met als gevolg ontevreden leraren en gestreste ouders en leerlingen?
In het Nederlandse onderwijsstelsel zijn hoge testscores of eindcijfers niet de maat van alle dingen. In de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs staat het advies van de school centraal. De eindtoets, als momentopname, is ondersteunend ten opzichte van het schooladvies. Ik vertrouw op de professionaliteit van scholen en leraren om op een verstandige manier met toetsen om te gaan en het onderwijs niet uitsluitend te richten op een goede score op een toets.
Indien scholen zich steeds meer gaan richten op toetsen, op wat voor manier houdt u dan rekening met het risico van perverse prikkels, die net als in de Verenigde Staten hebben geleid tot gesjoemel met toetsen, fraude en het onder druk zetten van leraren?
In het Nederlandse onderwijsstelsel worden perverse prikkels ontmoedigd doordat de Inspectie van het Onderwijs werkt met een afgewogen stelsel van indicatoren, waarbij niet alleen naar de opbrengsten, maar ook naar aspecten van het onderwijsproces wordt gekeken.
De toename van zelfdodingen |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zelfdodingen opnieuw is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is?
Helaas heb ik moeten constateren dat het absolute aantal suïcides over 2010 ten opzichte van 2009 is gestegen. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedraagt het absolute aantal suïcides 1600 over het jaar 2010, terwijl dit aantal over het jaar 2009, 1525 bedroeg.
Ook het gemiddeld aantal suïcides is in 2010 (9,6 per 100 000 inwoners) gestegen ten opzichte van het gemiddeld aantal suïcides in 2009 (9,2 per 100 000 inwoners). De stijging van het gemiddelde aantal over 2010 (met 0,4 per 100 000 inwoners) is wel iets minder dan de stijging van het gemiddelde aantal over 2009 (met 0,5 per 100 000 inwoners).
Gezien mijn inspanningsverplichting om het aantal suïcides met vijf procent per jaar te verminderen, betreur ik deze stijging zeer. Overigens is niet alleen in Nederland een stijging waar te nemen van het aantal suïcides in de afgelopen (drie) jaren. Als we kijken naar het gemiddelde aantal suïcides per 100 000 inwoners in 27 Europese landen over de jaren 2007 tot en met 2009 dan is er ook sprake van een stijging van het gemiddelde aantal suïcides. De gemiddelde aantallen suïcides zijn over de jaren 2007 tot en met 2009 respectievelijk 9,9, 10,2 en 10,3 (bron. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/health/public_health d.d. 8 september 2011).
Ik heb geen verklaring voor de stijging van het aantal suïcides over de afgelopen drie jaren. Waarschijnlijk speelt de economische crisis daarin ook een bepaalde rol, zo menen onderzoekers van het Britse medische tijdschrift The Lancet (bron: The Lancet, Volume 378, issue 9 786, pag. 124–125). Van belang hierbij is verder dat een aantal uiteenlopende factoren van invloed is op suïcide; onder meer psychologische factoren, de aanwezigheid van een psychische stoornis, persoonlijke omstandigheden, etnische achtergrond en cultuur en genetische kwetsbaarheid. Gezien de complexiteit van het samenstel aan factoren dat van invloed is op het aantal suïcides en het gegeven dat het aantal suïcides ook Europees gezien de afgelopen drie jaar een stijging laat zien, denk ik niet dat een onderzoek naar de precieze oorzaken van die stijging toegevoegde waarde heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het derde achtereenvolgende jaar is waarin de zelfdodingen zijn gestegen? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oorzaken te inventariseren en de Kamer hierover schriftelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van psychiater Jan Mokkenstorm dat de drempel om hulp te zoeken moet worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de financiële drempel in de vorm van de eigen bijdragen weg te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Personen die suïcidaal zijn en hun naasten kunnen sinds de start van de Stichting 113online in 2009 op een laagdrempelige manier en zonder kosten zich wenden tot directe hulpverlening. De Stichting 113online biedt onder meer online en telefonisch crisiscounseling en de mogelijkheid om te chattherapie te volgen. Ook is er een mogelijkheid van het volgen van zelfhulptherapie online en doorverwijzing naar de reguliere ggz. Doordat die hulp ook anoniem geboden kan worden, is dit bij uitstek een vorm van laagdrempelige hulpverlening.
Voor anonieme hulpverlening is het dus mogelijk om op een zeer laagdrempelige manier hulp te krijgen. Voor de niet-anonieme hulpverlening zal per 2012 een eigen bijdrage worden geïntroduceerd van € 100 voor interventies onder de 100 minuten per kalenderjaar en € 200 voor interventies boven de 100 minuten per kalenderjaar.
Personen die op grond van de Wet Bopz gedwongen zijn opgenomen en jongeren onder de 18 jaar, zijn uitgezonderd van deze maatregel. Deze maatregel is al versoepeld ten opzichte van de eigen bijdragemaatregel in het regeerakkoord. Ook de DBCs crisis en – indirecte tijd zijn uitgezonderd van deze eigen bijdrage. Ik ben op dit moment niet bereid de financiële drempels nog verder te verlagen.
Bent u bereid onderzoek te doen en in gesprek te gaan met deskundigen over de risico’s dat het opwerpen van drempels door middel van eigen bijdragen in de Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) zullen leiden tot een verdere stijging van het aantal zelfdodingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten?
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 juni jl. heb ik toegezegd dat ik de eventuele effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding zal onderzoeken. In oktober zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de precieze onderzoeksopdracht.
Deelt u de mening van Ad Kerkhof, hoogleraar Suïcidepreventie (Vrije Universiteit), dat meer geïnvesteerd moet worden in preventie en voorlichting? Zo ja, op welke wijze zorgt u hiervoor? Zo nee, beschouwt u, naast stoppen-met-rokencampagnes en voorlichting over verantwoord alcoholgebruik, ook suïcidepreventie als betutteling?1 2
Sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (Tweede Kamer, 2007–2008, 22 894, nr 172) is meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van de kwaliteit van zorg. Ook in de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2010 (Tweede Kamer, 2010 -2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), die ik begin 2011 naar de Tweede Kamer heb gezonden, is vermeld welke producten zijn verschenen op het gebied van suïcidepreventie. Daaruit mag duidelijk zijn dat ik suïcidepreventie niet beschouw als een vorm van betutteling. Op het terrein van voorlichting ben ik op dit moment aan het onderzoeken of de mediarichtlijn van de Ivonne van der Venstichting moet worden herzien. Met voorlichting over suïcidepreventie moet prudent worden omgegaan in verband met het risico op kopieergedrag.
Deelt u de mening dat het feit dat zelfdoding als doodsoorzaak wedijvert met kanker en hart- en vaatziekten, het discriminerende karakter van de eigen bijdragen specifiek gericht op geestelijke gezondheidszorg onderstreept? Zo nee, waarom niet?3
De zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de ggz is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector. In de tweedelijns ggz worden veel mensen met een milde problematiek behandeld die beter in de eerstelijns ggz behandeld kunnen worden. Dat is mede het gevolg van het ontbreken van een eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, die voor de eerstelijns ggz wel verplicht is. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz vergroot het kostenbewustzijn van patiënten. Voor het herstel van deze weeffout in deze sector acht ik een deugdelijke grondslag voor de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz aanwezig.
Bent u bereid de versoepeling per 1 april 2011 van de meldingenprocedure suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel terug te draaien, gelet op het belang van voldoende zicht op de omstandigheden waaronder suïcides plaatsvinden voor het terugdringen ervan? Zo nee, waarom niet?4
Nee, ik ben niet bereid de herijkte suïcidemeldingenprocedure voor suïcides terug te draaien. Deze meldingenprocedure is met ingang van 1 mei jl. van kracht geworden en wordt in 2012 geëvalueerd. In deze herijkte meldingenprocedure worden alle suïcides gemeld aan de IGZ, een deel op casusniveau en een deel in de vorm van geaggregeerde informatie. Tevens verwijs ik voor de gewijzigde meldingenprocedure naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bouwmeester (Tweede Kamer, 2009–2010, Aanhangsel 2875).
Deelt u de mening dat bezuinigingen in de zorg onmiddellijk moeten worden teruggedraaid, indien aantoonbaar zou blijken dat deze tot meer sterfgevallen leiden? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke bezuinigingen in deze categorie vallen? Is dit niet het offeren van mensenlevens om uw bezuinigingsdoelstellingen te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Foute compensatie bij de ex-post risicoverevening |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat de ex-post verzekering in 2007 niet goed is gegaan door een fout van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Het is mij bekend dat er in de ex post compensatie binnen de risicoverevening 2007 een fout is opgetreden. Dit betreft de hogekostencompensatie (HKC) over 2007.
Kunt u aangeven wat er precies fout is gegaan in de verrekeningstabel, en hoe dit is veroorzaakt? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft geduurd voor de fout is vastgesteld? Welke garantie heeft u dat de foute berekening niet opnieuw zal optreden?
Het gaat om de verrekenpercentages die golden voor de tarieven van ziekenhuizen in 2007. Deze verrekenpercentages worden gebruikt om de ingediende declaraties te corrigeren voor de zogenaamde opbrengstverrekeningen. De verrekenpercentages hebben als doel om de gehanteerde tarieven en het volume (PxQ) te laten aansluiten bij het ziekenhuisbudget. Bij de origineel in rekening gebrachte tarieven was er ook al een verrekenpercentage, maar dat leidde niet tot aansluiting op het budget. Ieder ziekenhuis heeft tot 2008 een verrekenpercentage gehad.
Deze verrekenpercentages over 2007 zijn voor vrijwel alle academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis te hoog vastgesteld. In de opgave voor de HKC 2007 wordt door zorgverzekeraars gebruik gemaakt van deze verrekenpercentages. Doordat de verrekenpercentages te hoog waren hebben zorgverzekeraars teveel kosten in de HKC ingebracht. De fout is ontstaan doordat in de onderliggende berekeningen abusievelijk is uitgegaan van gegevens over 2006 in plaats van 2007. De juiste verrekenpercentages over 2007 leiden dus tot een lagere schadelast en een lagere inbreng in de HKC. Dit werkt vooral door bij zorgverzekeraars die een relatief groot marktaandeel hebben bij academische ziekenhuizen.
De bijgestelde verrekenpercentages over 2007 zijn in april 2009 door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) opgeleverd. Pas naar aanleiding van een bezwaarschrift van een zorgverzekeraar naar aanleiding van de definitieve vaststelling van de risicovereveningsbijdragen 2007, bleek dat er een discrepantie was tussen opbrengstverrekeningen op basis van verrekenpercentages en de (vaste) bedragen die reeds verrekend waren tussen zorgverzekeraars en aanbieders. Dit bleek het gevolg te zijn van een onjuiste vaststelling van de verrekenpercentages van academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis.
In het traject van afrekening van de opbrengstresultaten zijn afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens tussen de NZa en CVZ en over de controle op de juistheid daarvan. Daarbij speelt de externe accountant ook een rol.
Naar aanleiding van de genoemde fout zijn er al aanvullende afspraken gemaakt over een audit op de gegevens. Of verdere intensivering noodzakelijk is, zal ik in de komende tijd in overleg met de NZa en CVZ onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe de fout sinds 2007 financieel heeft doorgewerkt in de ex-post compensaties bij de zorgverzekeraars? Welke bedragen zijn er per zorgverzekeraar jaarlijks onjuist toegewezen of niet uitgekeerd?
Er is geen doorwerking naar de ex post compensaties ná 2007. De fout heeft voor wat betreft de ex post compensatie uitsluitend effect op 2007.
Heeft de verrekeningsfout in 2007 gevolgen gehad voor de vastgestelde premies door zorgverzekeraars in de afgelopen vier jaar? Zo ja, is dit aan te geven in percentages van de premiehoogte? Is er als gevolg van de niet goed vastgestelde ex-post risicoverevening sprake (geweest) van oneigenlijke concurrentie voor- en/of nadelen?
De HKC 2007 is in september 2010 voor het eerst toegepast in de tweede voorlopige vaststelling. Op dat moment konden voor zorgverzekeraars voor het eerst het effect van de HKC zien. Dit betekent dat de fout geen gevolgen zal hebben gehad voor de premieberekeningen over 2008, 2009 en 2010. Mogelijk heeft bij de premieberekening voor 2011 de fout een effect gehad, omdat daarbij is uitgegaan van het vereveningsresultaat 2007 inclusief de foutief vastgestelde HKC. Premieberekeningen zijn echter gebaseerd op veel meer factoren dan alleen het effect van de HKC van drie jaar eerder. Mijn inschatting is dan ook dat het effect beperkt is.
Zullen er financiële verschuivingen tussen verzekeraars plaatsvinden als de NZa nieuwe verrekeningspercentages heeft vastgesteld, en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voor alle verzekeraars opnieuw de hogekostencompensatie 2007 vaststelt?
Ja, dat valt wel te verwachten.
Kunt u uiterlijk binnen vier weken, voordat de zorgverzekeraars de premies voor 2012 moeten vaststellen, aangeven wat de financiële gevolgen van een correcte herberekening voor de individuele zorgverzekeraars bij de risicoverevening 2012 zijn?
De herberekening, en daarmee het exacte inzicht in de financiële gevolgen, kan pas plaatsvinden als er nieuwe, correcte verrekenpercentages beschikbaar zijn. Deze nieuwe verrekenpercentages moeten vervolgens gebruikt worden om nieuwe HKC-opgaves te doen. Dit zal enige tijd in beslag nemen en niet binnen vier weken kunnen gebeuren.
Echter, inmiddels zijn alle zorgverzekeraars al wel geïnformeerd over de voorlopige – onder voorbehoud van een accountantscontrole – nieuwe verrekenpercentages. Zorgverzekeraars kunnen berekenen hoe hun inbreng in de HKC wijzigt. Hiermee kunnen zorgverzekeraars een indicatie krijgen van de financiële effecten en dit meenemen in hun premieberekening over 2012.
De groeiende wachtlijsten voor studentenkamers |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wachtlijst studentenkamer flink gegroeid»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht vermelde groei?
In de brief van 26 mei 20102 aan de Kamer over studentenhuisvesting , is op basis van de uitkomst van het onderzoek «Contrasten in de kamermarkt» de verwachting opgenomen, dat de vraag naar studentenhuisvesting ook in de toekomst aan blijft houden. Daarom is er in de tussentijd in samenwerking met Kences (de koepel van studentenhuisvesters) gewerkt aan het wegwerken van knelpunten in de rijksregelgeving, zodat op lokaal niveau het aanbod voor studentenhuisvesting vergroot kan worden. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de vraag naar studentenhuisvesting lokaal sterk verschilt. In 2010 is daarom in samenwerking met Kences gestart met de ontwikkeling van een monitor, die (de ontwikkeling van) de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting op regionaal niveau in beeld brengt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat alle, danwel zoveel mogelijk, uitwonende studenten over een kamer in hun «eigen» studentenstad beschikken als hun colleges beginnen?
Op 13 juli jl. heb ik de brief «knelpunten rijksregelgeving in relatie tot studentenhuisvesting3» naar de Kamer gestuurd. In deze brief heb ik een actieplan studentenhuisvesting aangekondigd voor dit najaar, dat ik samen met de betrokken partijen wil opstellen om zo het aanbod voor studentenhuisvesting lokaal te vergroten. Dit actieplan is in voorbereiding.
De mogelijke inzet van leegstaande kantoorruimte wordt ook in het actieplan meegenomen.
Deelt u de mening dat het inzetten van leegstaande kantoorruimte om dit probleem op te lossen een efficiënte oplossing voor het probleem kan zijn, zoals bijvoorbeeld aangetoond in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Verbouw van leegstaande kantoren tot (tijdelijke) woonruimte kan op lokaal niveau een invulling zijn om het aanbod voor studenten te vergroten.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om kantoren van de rijksoverheid die langdurig leegstaan in studentensteden met een tekort aan studentenwoningen, in te zetten voor (tijdelijke) studentenwoningen, zoals het Belastingkantoor in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder uiteengezet in brieven van 07-11-2005 (30 300 XI, nr. 26), 16-06-2006 (30 300 XI, nr. 127) en 15-04-2008 (31 200 XVIII, nr. 127) zet de Rijksgebouwendienst zich actief in voor het herbestemmen van overtollige rijksgebouwen, binnen de mogelijkheden van zijn instellingstaak.
Het beleid ten aanzien van leegstand bij gebouwen die bij de Rijksgebouwendienst in beheer zijn is primair gericht op veilig gebruik van deze panden. Daarbij wordt uitsluitend het tijdelijk gebruik overeenkomstig bestemming en vigerende regelgeving toegestaan. Leegstaande kantoren die niet meer benodigd zijn voor rijkshuisvesting worden in beginsel zo snel mogelijk via het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) afgestoten. In overleg met het RVOB worden alle mogelijkheden van afstoot bezien, inclusief de mogelijkheden tot transformatie of eventuele herontwikkeling van deze kantoren. Dit is onder meer afhankelijk van financiële factoren, de mogelijkheden van het gebouw en de behoefte van de lokale markt. Bij het vervreemden van overtollige rijksgebouwen is voor het rijk optimalisatie van de opbrengst, waarbij rekening wordt gehouden met publieke belangen, de maatstaf.
De Rijksgebouwendienst is in het afwegingsproces behulpzaam door, waar nodig en zinvol, dit te begeleiden met onderzoek en expertise. Overheden, corporaties of private partijen kunnen vervolgens besluiten het object te verwerven met het oog op (studenten)huisvesting. Om een rijkskantoor geschikt te kunnen maken voor studentenhuisvesting dient de bestemming van het object te worden gewijzigd, dienen de noodzakelijke vergunningen te worden verkregen en voorzieningen conform het Bouwbesluit te worden aangebracht.
De feitelijke realisering is afhankelijk van initiatiefnemers en investeerders op lokaal niveau. Het voorbeeld van de voormalige lerarenopleiding aan de Archimedeslaan in Utrecht illustreert dat.
Per 2012 wordt een wijziging van het Bouwbesluit doorgevoerd. Met het nieuwe Bouwbesluit wordt het wat betreft regelgeving makkelijker om kantoorgebouwen te transformeren naar een andere gebruiksfunctie, zoals wonen. Hierbij past de kanttekening dat in het algemeen slechts een beperkt deel van de kantorenleegstand geschikt zal zijn voor transformatie naar studentenhuisvesting.
Bent u bereid om alle leegstaande gebouwen van de rijksoverheid te beoordelen op de mogelijkheid deze in te zetten als studentenhuisvesting en daarvoor actief stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen kan de Kamer op korte termijn van u verwachten om ervoor te zorgen dat de inzet van leegstaande kantoorruimte als studentenhuisvesting op grotere schaal kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
De negatieve effecten van de langstudeerdersboete op deeltijdopleidingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Einde van de deelstudies in zicht»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht (en de bijbehorende televisie-uitzending) gerapporteerde effecten van nieuwe regels, zoals de langstudeerdersboete, op deeltijdopleidingen?
Ik ben van mening dat het voorbarig is nu al van gerapporteerde effecten van de langstudeerdersmaatregel op deeltijdopleidingen te spreken. Ik ga deze maatregel monitoren, inclusief het effect hiervan op deeltijdopleidingen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat deeltijdopleidingen per definitie langer duren dan voltijdopleidingen, maar desondanks een grote waarde vertegenwoordigen voor onze kenniseconomie? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat deeltijdopleidingen van grote waarde zijn. Maar, ik stel tegelijkertijd vast dat deeltijdopleidingen niet per definitie langer duren dan voltijdopleidingen. Deeltijd betekent niet per definitie halftijd. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de verblijfsduur van voltijd- en deeltijdstudenten in het hoger beroepsonderwijs niet sterk uiteenloopt. In het wetenschappelijk onderwijs doen deeltijdstudenten over het algemeen wel langer over hun opleiding. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) schrijft niet voor dat deeltijdopleidingen per definitie langer moeten duren. De WHW bevat een onderscheid tussen voltijd- en deeltijdopleidingen, maar bepaalt niet hoe de programma’s door de instellingen ingericht dienen te worden. Onderwijsinstellingen hebben verschillende keuzes gemaakt bij de vormgeving van de deeltijdopleidingen. Wat daarbij opvalt, is dat het bij deze groep opleidingen, meer dan bij voltijdse studies, aan de student wordt gelaten om in eigen tempo te studeren. Dat deeltijdstudenten in het wo er veelal langer over doen, heeft mede te maken met de keuzes van instellingen over de inrichting van de deeltijdopleidingen in het wo.
Deelt u de mening dat deeltijdopleidingen op dit moment disproportioneel geraakt worden door de systematiek van de langstudeerdersboete? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Er is bij de behandeling van de Wet langstudeerders een motie van de heer Ganzevoort (GroenLinks) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om in overleg met de sector vóór 1 september 2012 een regeling te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. Ik heb aangegeven dat geen enkel kabinet en geen enkele bewindspersoon zal verdedigen dat beleid en wetgeving disproportionele gevolgen met zich zouden mogen meebrengen. Dat is wat iedereen altijd tracht te voorkomen. Verder heb ik aangegeven dat ik eerst in een bredere verkenning ga bezien of de definitie van deeltijd in de WHW aangepast moet worden. De definitie is nu namelijk heel ruim geformuleerd. Als uit deze verkenning blijkt dat er sprake is van disproportionele gevolgen, zal ik daarop bij u terugkomen. En zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, ga ik de langstudeerdersmaatregel monitoren.
Wat gaat u doen om deze weeffout in de langstudeerdersmaatregel op korte termijn te herstellen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Het niet openbaar maken van meetlocaties van onderzoek naar gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom de meetlocaties van het IRAS-onderzoek niet openbaar worden gemaakt? Is het juridisch strikt onmogelijk om de meetlocaties openbaar te maken, mede gezien het feit dat de minister de opdrachtgever is, of bent u daar niet toe bereid? Kunt u een juridische onderbouwing geven?1
In mijn brief van 19 augustus jl. ben ik ingegaan op de problematiek van het openbaar maken van meetlocaties van dit onderzoek. Ik heb toen geschreven dat er in dit onderzoek sprake is van twee soorten meetlocaties, namelijk vaste meetlocaties waar continumetingen zijn verricht naar stikstof, fijnstof, endotoxinen en DNA van bepaalde bacteriën en meetlocaties om effecten van specifieke bedrijfstypen te kunnen vaststellen.
Over de eerste soort meetlocaties heb ik geschreven dat deze al globaal zijn weergegeven in het rapport. Omdat hier sprake is van «toevallige» locaties, verspreid in de onderzoeksregio waar privacyaspecten geen grote rol spelen en toekomstig onderzoek niet geschaad wordt, hebben de onderzoekers er geen bezwaar tegen dat de postcodes van deze locaties openbaar gemaakt worden. De postcodes zijn: 3583, 5409, 5709, 5712, 5813 en 5816.
Over de tweede soort meetlocaties waarbij medewerking van bedrijven is gevraagd en vertrouwelijkheid is beloofd door de onderzoekers blijf ik bij wat ik in mijn brief van 19 augustus jl. heb geschreven. Deze meetlocaties van het IRAS-onderzoek kan ik niet openbaar maken omdat ik daarover niet beschik. De onderzoekers verzekeren mij dat het openbaar maken van dit soort meetlocaties soortgelijk toekomstig onderzoek vrijwel onmogelijk maakt. Ik hecht zeer aan het verrichten van gedegen onderzoek.
U vraagt ook naar de juridische mogelijkheden en onderbouwing. Ik heb geen juridische mogelijkheden om de onderzoekers te verplichten de meetlocaties bekend te maken. Bij de subsidieverstrekking zijn geen voorwaarden gesteld aan de bekendmaking van de meetlocaties.
Vindt u ten principale dat mensen in Nederland het recht hebben te weten dat er in de lucht bij hun leefomgeving hoge concentraties endotoxinen aanwezig zijn? Zo nee waarom niet, zo ja, waarom geeft u dan niet de meetlocaties? Wat is uw vervolgactie?
Het meten van endotoxines, fijnstof, pollen, ozon, roetdeeltjes of wat dan ook in de lucht staat iedereen vrij. Van die vrijheid hebben de onderzoekers ook gebruik gemaakt. Ze hebben gemeten op privéterreinen. Met de eigenaren van die terreinen zijn afspraken gemaakt dat de locaties niet bekend zullen worden gemaakt. Ik kan niet treden in die afspraken en ik beschik ook niet over de locaties. Ik heb dus niets om openbaar te maken. Voor het overige wil ik verwijzen naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met het tijdens het debat over gezondheidseffecten van de intensieve veehouderij in Brabant gedane toezegging voor vervolgonderzoek? Wat is de stand van zaken van dit vervolgonderzoek? Hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zijn er in het vervolgonderzoek ook meetpunten in de Brabantse brandhaarden waar hoge concentraties intensieve veehouderij zijn?2
De onderzoekers hebben een aantal aanbevelingen gedaan voor verdieping en verificatie. Op dit moment zijn wij in gesprek met het RIVM over de invulling van die aanbevelingen. Of er in het vervolgonderzoek ook in Brabant wordt gemeten weet ik op dit moment nog niet. Dat hangt af van de opzet die de onderzoekers voor het vervolg voorstellen.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Huijgevoort? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik weet niet of er in deze plaatsen metingen hebben plaatsgevonden of zullen gaan plaatsvinden.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Reusel-De Mierden? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meetlocaties zijn er in vervolgonderzoek? Zijn de meetlocaties inmiddels bekend?
Zie antwoord vraag 4.
Worden deze locaties wel openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 19 augustus jl. heb ik aangegeven dat bekend maken van de meetpunten gedurende het onderzoek zou kunnen leiden tot verstoring van de meetgegevens of vandalisme en dus schade voor de onderzoekers en overlast voor de bewoner of het bedrijf waar de meetpaal was geplaatst. Als nieuwe metingen onderdeel zijn van de opzet van het vervolgonderzoek zal ik de onderzoekers vragen hoe zij om willen gaan met het openbaar maken van meetpunten. Ik vind transparantie en openbaarheid van groot belang. Ik hecht aan de andere kant ook aan goed onderzoek. Als het openbaar maken van een meetpunt betekent dat eigenaren van terreinen geen medewerking verlenen aan het onderzoek en de onderzoekers uit moeten wijken naar suboptimale locaties komt de kwaliteit van het onderzoek in gevaar. Daarnaast kan de situatie ontstaan dat onderzoekers alleen nog welkom zijn op locaties die willen aantonen dat ze geen of weinig stoffen uitstoten. Dat levert een bias op. Kortom, er zijn vanuit het oogpunt van onderzoek krachtige argumenten om niet voor volledige openheid te kiezen.
Kan de Kamer de nieuwe onderzoeksopzet ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De onderzoeksopzet wordt nu opgesteld conform de toezeggingen aan uw Kamer. Ik zal uw Kamer na opdrachtverlening informeren over de opzet van het onderzoek.
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot de volgende conclusie: «Naast het feit dat de onderzoekers de precieze meetlocaties niet verstrekken ben ik van mening dat die gegevens geen bijdrage kunnen leveren aan een risico-inschatting op die specifieke locaties»?3
Ik baseer mij op het onderzoek dat door IRAS, Nivel en RIVM is uitgevoerd.
Het is niet mogelijk om uitscheiding van stof en kiemen van alle Nederlandse veehouderijen te meten. In plaats van de hele populatie te testen, test men slechts een gedeelte van de populatie: een steekproef. Op een aantal bedrijven is dus een meetpunt neergezet. De onderzoekers zeggen over het selecteren van de meetpunten: «Voor de gradiëntmetingen zijn bedrijven geselecteerd waar in een straal van 500 meter geen of hoogstens een enkel ander bedrijf aanwezig was om de specifieke bijdrage van het bedrijf aan de concentraties in de lucht goed te kunnen schatten. Ook mocht er niet teveel verstorende begroeiing rond het bedrijf aanwezig zijn en mochten er zich geen andere mogelijke bronnen van microbiële blootstelling in de nabije omgeving bevinden. Verder moest de omgeving van het bedrijf goed benaderbaar zijn voor de plaatsing van meetpalen.» Al deze voor het onderzoek van belang zijnde aspecten doen niets toe of af aan het potentiële risico van deze individuele bedrijven ten opzichte van de vele (zie blz. 31) andere bedrijven in het gebied.
De gegevens uit de steekproef worden geëxtrapoleerd naar de populatie. De blootstelling en de effecten daarvan op de gezondheid van alle bewoners van het gebied zijn vergelijkbaar met die gemeten zijn in de steekproef. Dat geldt voor omwonenden van bedrijven waar de metingen hebben plaatsgevonden, maar ook voor omwonenden van de bedrijven waar die metingen niet hebben plaatsgevonden.
Hebben de omwonenden, waar de verhoogde waarden zijn gemeten geen recht op deze informatie, net zoals omwonenden van bedrijven waar een q koorts besmetting is geweest? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 9.
Nog meer Europees geld voor de Palestijnse Autoriteit |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «EU verhoogt steun aan Palestijnen»?1
Ja.
Wilt u onderschrijven dat Europa, dat midden in een enorme economische crisis verkeert, helemaal geen honderden miljoenen Euro's moet overmaken naar de corrupte Palestijnse autoriteit? Zo neen, waarom niet?
De EU-bijdrage aan de Palestijnse Autoriteit (PA) is onderdeel van het internationale beleid ter ondersteuning van het Israëlisch-Palestijnse vredesproces.
Deelt u de mening dat de oorverdovende stilte van de Palestijnse autoriteit over de terroristische aanvallen uit Palestijns gebied op Israël aantoont dat deze «autoriteit» stilzwijgend die aanvallen gedoogt? Onderschrijft u ook dat een dergelijke «autoriteit» helemaal nooit geld uit Europa moet ontvangen?
De PA is op de Westelijke Jordaanoever actief in de bestrijding van terreur en geweld, in nauwe samenwerking met Israël. Mede om die reden is financiering van de PA wenselijk.
Vindt u ook dat de door de Europese Commissie gegeven verklaring, dat het geld wordt overgemaakt «vooruitlopend op het ontstaan van een Palestijnse staat», het Palestijns streven naar eenzijdige onafhankelijkverklaring alleen maar in de kaart speelt? Deelt u de mening dat dit uiterst ongewenst is?
Welke mogelijkheden heeft u om zich tegen deze onwenselijke subsidie te verzetten en hoe gaat u dat doen?
Het bericht dat Schiphol in 2007 aan een vliegramp is ontsnapt |
|
André Elissen (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol in 2007 ontsnapt aan een vliegramp»?1
Ja.
Wat zijn de redenen dat het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (de Raad) bijna vier jaar na het optreden van het incident is verschenen?
De Raad is zelf verantwoordelijk voor de planning van haar rapporten. In dit kader wil ik verwijzen naar pagina 21 van het rapport waar nader wordt ingegaan op de ontstane vertraging. Kern daarvan is dat de OvV besloot het interne LVNL-rapport en de reactie daarop van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) na het optreden van het incident? Vindt u, net als De Raad, dat de IVW zijn taak als toezichthouder niet volledig heeft ingevuld? Zo ja, wat gaat u doen om de IVW in het vervolg wél goed te laten optreden? Zo nee, waarom niet?
De IVW is naar aanleiding van dit voorval direct actief opgetreden. Vervolgens heeft de IVW overleg gevoerd met de LVNL op basis van het onderzoeksrapport van de LVNL van juni 2008, waarin de interne procedures en het gebruik van baancombinaties tegen het licht zijn gehouden en waarin is vastgelegd hoe LVNL daar in de toekomst mee om zal gaan. Als vervolg daarop worden inmiddels op basis van de jaarlijkse audits concrete afspraken gemaakt met de LVNL.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er niets schriftelijk vastgelegd is tijdens de verschillende overleggen die IVW en de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) met elkaar hebben gevoerd? Geeft dit vertrouwen in de wijze van handelen van de IVW en de LVNL? Zo ja, waarom vindt u dat?
De IVW vindt verslaglegging van overleggen zeer belangrijk. Normaal gesproken gebeurt dit ook altijd. Helaas is er geen verslag van het overleg op
5 september 2008, het overleg waar de Onderzoeksraad aan refereert. Van het toezichtoverleg IVW/LVNL op 24 september 2008, een vervolg op het overleg van 5 september 2008, is wel een verslag gemaakt. Zie ook pagina 18 van het onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De verslaglegging zal in de toekomst worden gecontinueerd. Ik twijfel niet aan de wijze van handelen van de IVW en LVNL nu is gebleken dat er in een geïsoleerd geval geen verslaglegging heeft plaats gevonden. In dit kader wil ik ook verwijzen naar het antwoord op vraag drie ten aanzien van de jaarlijkse audits, waar afspraken schriftelijk worden vastgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat belangrijke veiligheidsinstructies over convergerend baangebruik door het management van de LVNL slechts mondeling zijn verstrekt?
De veiligheidsinstructies voor convergerend baangebruik zijn schriftelijk vastgelegd in operationele handboeken (VDV) van LVNL. Het management van de LVNL heeft in aanvulling hier op, het operationele personeel onder meer bij de reguliere trainingen voor het onderhouden van vaardigheden en bij het werkoverleg gewezen op de noodzaak van het volgen van bestaande en vastgelegde procedures. De instructies zijn dus niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk verstrekt en het belang er van wordt door het management onderstreept.
Hoe beoordeelt u de reactie van de LVNL, zoals opgenomen in het rapport van de Raad? Heeft u aan de hand van deze reactie het gevoel dat de LVNL het incident serieus neemt en zich daadwerkelijk wil inzetten voor optimale veiligheid? Zo ja, hoe komt het dan dat de LVNL pas bij de plaatsing van een nieuwsbericht1 aan wil geven de verantwoordelijkheid te erkennen en maatregelen te zullen treffen?
Zoals bij eerdere vragen aangegeven heeft LVNL op basis van eigen onderzoek al ver voor de plaatsing van het nieuwsbericht maatregelen genomen. LVNL neemt het incident en ook het rapport van de OvV aantoonbaar zeer serieus.
LVNL is verantwoordelijk voor de separatie tussen vliegtuigen. Een luchtverkeersleider volgt daarbij de voorschriften, maar daarbinnen is ruimte voor zelfstandigheid en afwegingen in de operationele context. LVNL erkent dat op dit punt voor verkeersleiders onduidelijkheid kan ontstaan, onderzoekt de interne voorschriften voor de verkeersafhandeling op onduidelijkheden en past deze waar nodig aan.
Verwacht u dat er een cultuuromslag bij de LVNL nodig is om de beleidsagenda luchtvaartveiligheid uit te kunnen voeren? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat er extern beter toezicht op (het management van) de LVNL wordt gehouden?
Het bestuur van de LVNL hecht grote waarde aan de veiligheid in de luchtvaart. Safety management en onderzoek naar incidenten staan daarbij centraal. Op basis daarvan is duidelijk dat het veiligheidsbewustzijn op een hoog niveau staat binnen LVNL.
Op pagina 21 wordt door de OvV aangegeven dat door LVNL direct na het voorval een intern onderzoek is gestart om herhaling te voorkomen. Een cultuuromslag is derhalve niet aan de orde. Met betrekking tot het externe toezicht verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. LVNL is een belangrijke partner, ook bij de uitvoering van de beleidsagenda.