De bekentenis van een veteraan over de executies van 120 personen in Rawagade in 1947 |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Altijd Wat» van 25 oktober jl. waarin wordt bericht dat een veteraan aan tenminste twee personen heeft bekend dat hij verantwoordelijk is voor het zonder vorm van proces standrechtelijk executeren van inwoners van het dorp Rawagede in toenmalig Nederlands- Indië in 1947?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een nieuwe en concrete aanwijzing is, die de verdenking rechtvaardigt dat er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort misdaden niet voor verjaring in aanmerking komen en er derhalve een nieuwe aanleiding is om te bezien of er nog tot vervolging van de verdachten kan worden overgegaan? Indien nee, waarom niet?
De uitspraken in de uitzending «Altijd Wat» over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat een nieuw wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in het dorp Rawagede in 1947 noodzakelijk is omdat deze nieuwe getuige en mogelijke dader heeft aangegeven dat de executies in de week vóór 9 december 1947 hebben plaatsgevonden en dus niet op 9 december 1947, een datum die tot op heden steeds tot discussie en verwarring heeft geleid, waardoor de gruwelijke gebeurtenissen steeds zijn betwist? Zo ja, bent u bereid hiertoe opdracht te geven? Indien nee, waarom niet?
In geen van de mij bekende documenten wordt een militaire actie genoemd in het dorp Rawagede die in de week vóór 9 december 1947 zou hebben plaatsgevonden. Wel wordt in deze documenten de datum 9 december 1947 genoemd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van de betrokken eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota in 1969 stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een wetenschappelijk onderzoek in opdracht van de regering aangewezen is.
De sluiting van logeerhuizen voor kinderen met psychische problemen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Logeerhuizen met sluiting bedreigd» en «Bruce kan niet naar vrienden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat logeerhuizen voor kinderen met psychische problemen, waar bijvoorbeeld kinderen met een autistische stoornis een weekend per maand kunnen logeren, zowel een noodzakelijke ontlasting van de ouders zijn als een mogelijkheid voor de kinderen om sociale contacten op te doen?
Een weekend logeren in een logeerhuis is één van mogelijkheden om ouders van een kind met psychische problemen te ontlasten en voor kinderen om sociale contacten op te doen. Er zijn ook andere voorzieningen, bijvoorbeeld weekenddagopvang, thuisondersteuning (overname toezicht) of buddyzorg.
Wat vindt u van het feit dat in het hele land dit soort logeerhuizen aan het eind van dit jaar hun deuren zullen sluiten?
Ik vind het van belang dat het zorgkantoor er voor zorgt dat er een passend aanbod is voor mensen met een indicatie voor kortdurend verblijf. Het zorgkantoor heeft bij de zorginkoop de ruimte om afwegingen te maken op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen. Beslissingen tot sluiten van logeerhuizen zijn beslissingen die genomen worden door zorgaanbieders op basis van een complex aan afwegingen zoals productieafspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieder, kostprijzen, bezettingsgraad en aantal gestelde indicaties van cliënten. Het aantal indicaties voor kortdurend verblijf neemt af.
Afstoten van logeercapaciteit bij de ene zorgaanbieder biedt overigens ook kansen voor een meer optimale bezetting bij andere zorgaanbieders die logeerzorg blijven aanbieden.
Wat is de reden dat instellingen nog wel het verblijf van de kinderen in logeerhuizen vergoed krijgen, maar straks slechts gedeeltelijk de begeleiding door betaalde krachten? Bent u van mening dat kinderen op halve kracht begeleid kunnen worden?
Er is geen sprake van gedeeltelijk begeleiden of begeleiden op halve kracht. De indicatiestelling en bekostiging van logeren verschilt van de indicatiestelling en bekostiging van wonen in een instelling. Langdurig verblijf (wonen in een instelling) wordt geïndiceerd en bekostigd via de zzp-systematiek. In een zzp zit alle samenhangende zorg in één pakket met een integraal tarief. Logeren in een instelling wordt geïndiceerd in aparte extramurale functies en klassen. De indicatiestelling houdt rekening met de noodzakelijke begeleiding gedurende de hele week (dus ook tijdens de logeerweekenden).
Omdat integrale indicatiestelling en integrale tarieven voor logeren ontbreken bied ik zorgkantoren al vanaf 2010 de gelegenheid voor logeerplaatsen meer zorg in te kopen dan is opgenomen in de indicaties. Uiteraard geldt daarbij dat zorgkantoren de ruimte hebben om afwegingen te maken op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen.
Zijn er alternatieven voor deze logeerhuizen die zowel de ouders ontlasten als de kinderen een mogelijkheid geven sociale contacten op te doen? Zo ja, waar bestaan die alternatieven uit? Zo nee, verwacht u dat sluiting van logeerhuizen ertoe zal leiden dat kinderen weer sneller naar de dagbehandeling in de psychiatrie zullen gaan, zoals voorspeld wordt door mensen uit het veld? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn alternatieven om ouders te ontlasten zoals vrijwillige thuiszorg, buitenschoolse opvang, (weekend)dagopvang, thuisondersteuning, buddyzorg, kortdurende opnames en vakantiekampen. Bovendien zijn er alternatieven voor het bieden van een weekend logeren in eigen instelling van een zorgaanbieder. Er wordt bijvoorbeeld ook logeerzorg aangeboden door zorgaanbieders in huisjes in bungalowparken of op zorgboerderijen.Afstoten van logeercapaciteit bij de ene zorgaanbieder biedt overigens kansen voor een optimalere bezetting bij andere zorgaanbieders die logeerzorg blijven aanbieden.
Wat zijn de kosten van een dagbehandeling van een kind in een Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)-instelling? Wat zijn de kosten van een dag verblijf in een logeerhuis?
Dagbehandeling wordt bekostigd vanuit de Zvw. De kosten van dagbehandeling kunnen per instelling verschillend zijn. Bij de vergoeding die instellingen vanuit de Zvw voor een deeltijdcontact ontvangen is er onderscheid tussen gebudgetteerde instellingen en niet gebudgetteerde instellingen. Bij gebudgetteerde instellingen is de vergoeding per cliënt per contact tussen de € 102,- en € 138,- voor contacten met een omvang tussen 4 en 6 uur. De vergoeding is tussen de € 205,- en € 275,- voor contacten met een omvang tussen 6 en 8 uur. Deze vergoeding is per deeltijd behandeling ongeacht de duur van de periode. Voorniet gebudgetteerdeinstellingen loopt bekostiging van dagbehandeling uitsluitend via DBC’s. Er zijn in totaal ruim tachtig DBC’s met verschillende tarieven voor verschillende stoornissen bij een variatie in behandelduur. De tarieven van deze DBC’s variëren van € 129,- tot ruim € 25 000,-.
Eind 2010 heeft VWS onderzoek laten doen naar de gemaakte kosten in logeerhuizen in de gehandicaptenzorg en de GGZ. In het onderzoek kwamen de totale kosten voor weekendhuizen in de GGZ op ruim € 280,- per dag (exclusief behandeling) en ruim € 295,- per dag (exclusief behandeling). De totale kosten voor weekendhuizen in de gehandicaptenzorg kwamen uit op ruim € 190,- per dag.
Zijn er cijfers bekend van het ziekteverzuim van ouders met een kind met een psychiatrische aandoening? Zo ja, wat zijn deze cijfers?
Is er een verschil in tarieven voor logeerhuizen voor kinderen met psychiatrische aandoeningen en andere groepen, zoals verstandelijk gehandicapten? Zo ja, wat is de reden van het verschil in tarieven?
Nee, er zijn mij geen cijfers bekend over ziekteverzuim waarbij specifiek is gekeken naar ouders van een kind met een psychiatrische beperking.
Zijn er mogelijkheden voor logeerhuizen in de GGZ om met andere regels of andere organisatievorm voort te bestaan met lagere tarieven voor de zorg? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
Er zijn geen door de NZa vastgestelde integrale tarieven voor logeren in logeerhuizen. Er zijn in de NZa beleidsregels dan ook geen aparte tarieven vastgesteld voor logeren in logeerhuizen in de gehandicaptenzorg en logeerhuizen in de GGZ.
De exorbitante vergoedingen aan toezichthouders bij de KNVB |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De Rotaryclub van de KNVB», waarin beschreven wordt dat de KNVB hoge vergoedingen betaalt aan zijn eigen toezichthouders?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel?
Het artikel als zodanig geeft mij geen aanleiding tot een oordeel.
Is het waar dat in elk geval één van de toezichthouders behalve gratis voetbalreizen naar ondermeer Zuid-Afrika ook een «klein modaal salaris» krijgt overgemaakt voor 4 keer vergaderen? Bent u van mening dat dit buitenproportioneel en ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u een rol voor uzelf weggelegd?
Bij de KNVB is het genoemde aantal van vier vergaderingen per jaar een reglementair vastgelegd minimum. In de praktijk ligt dit aantal hoger. Zowel bij de KNVB als bij de clubs geldt dat voor de toezichthouders de aanwezigheid bij voetbalevenementen functioneel is en tot het werk behoort. Daarnaast vervullen de toezichthouders bij de KNVB ook rollen als elftalbegeleider van nationale jeugdselecties, hebben zij zitting in werkgroepen en commissies en onderhouden zij contacten met partijen binnen en buiten de voetbalwereld, waaronder (potentiële) sponsors.
De KNVB heeft destijds besloten, conform wat gebruikelijk is in het bedrijfsleven, de leden van de Raad van Toezicht een vergoeding te betalen. Bij de instelling van de Raad van Toezicht in 2001 is de vergoeding vastgesteld op 8 000 euro bruto per lid per jaar en 10 500 euro voor de voorzitter bruto per jaar. Per 1 juli 2009 is dit verhoogd naar 15 000 euro bruto per lid en 20 000 euro bruto voor de voorzitter per jaar.
De bond heeft laten weten de hoogte van de vergoeding in verhouding te vinden staan tot de eisen die aan de functie en bijbehorende tijdbesteding worden gesteld.
Is het waar dat de KNVB de totale bijdrage voor zijn toezichthouders van 87 naar 124 duizend euro heeft verhoogd? Heeft u inzicht in de redenen van deze verhoging? Zo ja, wat zijn deze redenen? Zo nee, bent u bereid in gesprek met de KNVB na te gaan welke gronden aan het verhogen van deze vergoeding ten grondslag liggen, en de Kamer van de uitkomsten op de hoogte te stellen?
Nee, de beloning van de Raad van Toezicht is sinds 2009 niet verhoogd.
Het in het jaarverslag van de KNVB genoemde bedrag van 124 000 euro is de totale fiscale loonsom die bestaat uit de normale vergoeding voor alle leden van de Raad bij elkaar opgeteld en de fiscale verwerking van de totale incidentele kosten die onder andere samenhangen met het bezoek aan het eindtoernooi van het WK in Zuid-Afrika. Er is derhalve geen sprake van een verhoging van de vergoeding.
Is het waar dat de beloning van de toezichthouders bij de KNVB twee keer zo hoog is als de beloning van de commissarissen bij grote woningcorporaties, drie keer zo hoog is als de beloning die toezichthouders bij grote ziekenhuizen ontvangen en zelfs vijf keer zo hoog is als de beloning van controleurs in het onderwijs? Zo ja, deelt u dan de mening dat hier sprake is van exorbitante beloningen? Zo nee, waarom zouden toezichthouders bij de KNVB een veel hogere vergoedingen moeten krijgen dan andere commissarissen en controleurs? Bent u bereid deze bevindingen in gesprek met de KNVB aan de orde te stellen, en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit gesprek?
De betreffende vragen raken in wezen de maatschappelijke discussie over het normeren van topinkomens. Voor zover het de publieke en de semipublieke sector betreft, heeft het kabinet daartoe een voorstel voor een normeringswet bij de Kamer ingediend. Dat wetsvoorstel wordt op dit moment in uw Kamer behandeld (TK 32600). Toepassing van de criteria uit deze wet resulteert in de conclusie dat de KNVB niet tot de publieke of de semipublieke sector kan worden gerekend. VWS draagt namelijk niet financieel bij aan de exploitatie van de KNVB en zeker niet aan die van «de businessunit betaald voetbal». Het is bij die laatste unit waar de Raad van Toezicht, die in het artikel wordt beschreven, organisatorisch is ondergebracht. De KNVB is dus autonoom in het vaststellen van vergoedingen
van medewerkers en toezichthouders.
Ik ben, gegeven deze situatie, niet in de (formele) positie om mij met discussies over de hoogte van de vergoeding van de toezichthouders bij een bedrijfsonderdeel van de KNVB te bemoeien. Tevens zij nog gemeld dat de KNVB de vergoedingen voor de toezichthouders betaalt uit de eigen middelen van de bond en niet uit bijdragen van aangesloten clubs.
Verder stel ik vast dat de KNVB transparantie betracht over de eigen financiële aangelegenheden door het jaarverslag op de eigen website te publiceren.
Daar kunnen alle geïnteresseerden de informatie in zoeken waar zij belangstelling voor hebben.
Worden de salarissen van de toezichthouders bij de KNVB betaald uit bijdragen van de verenigingen die zelf onder grote financiële druk opereren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Ziet u aanleiding in gesprek met de KNVB na te gaan of dit ook minder kan, omdat veel professionele voetbalverenigingen op de rand van de financiële afgrond balanceren en veel amateurverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de donorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat het exacte percentage is dat Nederland uitgeeft aan donorhulp via het Nederlandse bedrijfsleven en welk percentage Nederland uitgeeft aan donorhulp via andere internationale bedrijven?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd, waaronder via diverse (inter-)nationale organisaties (zoals de Wereldbank, het EOF, MFS-organisaties en het Agentschap NL) die ook weer aparte subsidierelaties met uitvoerende publieke en private partijen onderhouden. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Nederlandse c.q. internationale bedrijven.
Wel kan een inschatting gegeven worden van een deel van de met ODA-gefinancierde private sector programma’s waarbij Nederlandse bedrijven betrokken zijn. Het gaat dan vooral om PSI (Private Sector Investeringsprogramma), ORIO (faciliteit Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling) en het IDF (Infrastructure Development Fund van de FMO). PSI heeft een begroting in 2012 van EUR 60 mln. De afgelopen jaren ging circa 90% aan joint ventures waarbij een Nederlandse partij betrokken was. Vanaf 2012 zal dit percentage minder zijn omdat het instrument meer bekendheid in ontwikkelingslanden geniet en aanvragen uit ontwikkelingslanden toenemen. Voor ORIO moeten de aanbestedingen voor de realisatiefases nog plaats vinden en is de nationaliteit van de uitvoerende bedrijven nog niet bekend. ORIO is ook een ongebonden programma. Het IDF is in 2012 begroot op EUR 20 mln. Het is nog niet bekend of Nederlandse bedrijven betrokken zullen zijn bij de infrastructuurprojecten die in 2012 gefinancierd worden. Sinds 2002 heeft het IDF voor EUR 263 mln. in infrastructuur projecten geïnvesteerd. Hierbij is het Nederlandse bedrijfsleven voor circa EUR 30 mln. betrokken (11,5%).
Kunt u toelichten of Nederland zich houdt aan de afspraken die gemaakt zijn onder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008), waarin expliciet melding gemaakt wordt gemaakt van het terugdringen van «gebonden» hulp? Indien ja, op welke wijze geeft Nederland hier uitvoering aan? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft de doelstelling zoals gedefinieerd in de verklaring van Parijs en de Accra Agenda for Actie om de hulp voor meer dan 90% te ontbinden ruimschoots gehaald. De Survey on monitoring the Paris Declaration die ieder twee jaar wordt uitgevoerd laat de volgende scores van Nederland zien voor indicator 8 Aid is Untied: voor 2005 91% ongebonden hulp; voor 2007 100% ongebonden hulp en voor 2010 97% ongebonden hulp. Nederland scoort over al deze jaren dus ruimschoots boven de doelstelling van 90% ongebonden hulp. Nederland heeft aan de doelstelling voldaan door een aantal gebonden programma’s zoals het ORET programma om te zetten in ongebonden programma’s zoals ORIO.
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven? Kunt u hierbij specifiek aangeven op welke wijze Nederland gehoor geeft aan de Accra Agenda voor Action (AAA), paragraaf 18 (c), waarin donoren worden opgeroepen om lokale en regionale aanbestedingen te stimuleren?1
Het is niet mogelijk om voor het gehele Nederlandse ODA-budget aan te geven welk percentage aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven aangezien een groot deel van deze hulp via diverse organisaties loopt (zie antwoord op vraag 1) die gebruik maken van organisatie-eigen en/of lokale aanbestedingsprocedures. Wel kan aangegeven worden hoe dit percentage ligt voor het aan de ambassades gedelegeerde bilaterale budget. In 2010 werd 76% van het gedelegeerde bilaterale budget via lokale aanbestedingen uitgegeven, ruim boven de Parijs/Accra indicator van 50%. Ten aanzien van centrale programma’s die gebruik maken van aanbestedingssystemen van ontwikkelingslanden kan ORIO als voorbeeld genoemd worden.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan de in de Accra Agenda voor Action (AAA) genoemde afspraak op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (paragraaf 18, punt d)?
In de Accra Agenda for Action, bij paragraaf 18, punt d. staat dat wij onze internationale overeenkomsten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen zullen respecteren. Door Nederland wordt in de ontwikkelingssamenwerking hieraan gevolg gegeven door bij investeringssubsidies aan bedrijven een ondertekende verklaring voor het naleven van de OECD Guidelines for Multinational Enterprises en de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work als conditie te stellen. Met de financiële steun aan de kennis en netwerk organisatie MVO Nederland worden Nederlandse bedrijven gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord ondernemen bij hun internationale activiteiten toe te passen. Binnen het duurzaam inkoopbeleid van de Nederlandse overheid zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het respecteren van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO en mensenrechten.
Op welke wijze bieden ambassades het Nederlandse bedrijfsleven ondersteuning bij het aangaan van transparante en open aanbestedingen?
De ambassades en de EVD ondersteunen bedrijven die geïnteresseerd zijn in aanbestedingen op verschillende manieren. Relevante informatie over aanbestedingen wordt aan bedrijven doorgestuurd. Op economische missies worden de Nederlandse sterktes onder de aandacht gebracht van de aanbestedende overheid. De ambassade volgt aanbestedingsprocessen en kaart eventuele onregelmatigheden aan bij de overheid. Op aanvraag van een bedrijf kan de ambassade de bid-opening bijwonen.
Daar u in uw eerdere beantwoording, aan geeft dat aanbestedingsprocedures «niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn,2 wat verstaat u onder nodeloos en op welke wijze gaat u zorg dragen dat deze procedures versoepeld gaan worden?2
De zinsnede in mijn antwoord op de vragen ingezonden op 16 september 2011 (Kenmerk 2011Z17857) dat «procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn» duidt op de efficiëntie van aanbestedingsprocedures. Dit houdt in dat er heldere aanbestedingsdocumenten worden gepubliceerd, dit op een transparante en toegankelijke wijze gecommuniceerd wordt en het voor bedrijven duidelijk is wat de selectiecriteria en procedures zijn. Ook dienen aanbestedingsprocedures proportioneel te zijn ten opzichte van de omvang c.q. het karakter van de aan te besteden goederen en/of diensten. Dit verklaart de verwijzing in hetzelfde antwoord naar de internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen. Het gaat hierbij om de efficiëntie en de kwaliteit van de procedures, evenals het bestaan van een level playing field.Nederland zet zich in multilateraal en bilateraal verband, evenals bij centrale programma’s als het ORIO, in voor het gebruik van internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen, zoals de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance.
Hoeveel van het Nederlandse Official development assistance (ODA)-budget gaat respectievelijk naar het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, stichtingen en individuele consultants?
Op basis van de gehanteerde toedeling van de ODA-uitgaven aan de verschillende kanalen wordt in de begroting 2012 ca. 9% van het ODA-budget uitgegeven via het bedrijfslevenkanaal. De uitgaven via dit kanaal richten zich met name op het verbeteren van het ondernemingsklimaat in OS-landen. In 2012 zal naar verwachting ca. 20% van het ODA-budget via het maatschappelijk kanaal verlopen (n.b.: overigens wordt ook een deel van de gelden uit het bilaterale kanaal uitgegeven via maatschappelijke organisaties; indien dit deel wordt meegeteld komt het aandeel van het maatschappelijk kanaal uit op ca. 25%). Alle percentages zijn overigens nog indicatief. Besluitvorming over de eind september ingediende meerjarenplannen van centrale directies en de ambassades heeft immers nog niet plaatsgevonden. Stichtingen en individuele consultants worden in de administratie niet apart gekenmerkt. Hierover zijn dan ook geen cijfers te geven.
Op welke wijze bent u van plan om u in te zetten voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als voor de bevordering van een «level playing field»? Kunt u aangeven wat u precies verstaat onder een level playing field?
Nederland draagt in de eerste plaats bij aan het versterken van lokale aanbestedingssystemen door er, waar mogelijk, gebruik van te maken. Daarnaast heeft Nederland technische ondersteuning geboden bij het verbeteren van de kwaliteit van de lokale aanbestedingsprocedures o.a. binnen het ORIO programma. Ook zet Nederland zich in het kader van de Accra Agenda for Action in voor het gebruik en versterken van aanbestedingssystemen in ontwikkelingslanden via de Task Force on Procurement, een groep van donoren en ontwikkelingslanden die best practices uitwisselt en aanbevelingen heeft gedaan voor het High Level Forum on Aid Effectiveness, van eind deze maand in Busan.
Een level playing field in dit verband betreft het speelveld waarop de verschillende bedrijven strijden om contracten van aanbestedende overheden. Op dit speelveld moeten voor alle bedrijven de spelregels gelijk zijn. Dit betekent dat er gelijke kansen zijn en op basis van objectieve criteria (zoals technische kwaliteit, standaarden, en prijs) geselecteerd wordt. Elementen die tot een ongelijk speelveld kunnen leiden zijn bijvoorbeeld corruptie, verschillende (milieu en/of sociale) standaarden en oneerlijke concurrentie van staatsbedrijven. Om het level playing field te bevorderen zet Nederland zich op verschillende manieren in, bijvoorbeeld binnen de WTO of de Wereldbank, door aan te dringen op het opnemen van meer MVO-eisen bij aanbestedingen, door concurrentieverstorende participatie van staatsbedrijven tegen te gaan en door het ondersteunen van anti-corruptieprogramma’s.
De zelfverrijking van toezichthouders van de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
![]() |
Wat is uw mening over de zelfverrijking van twee toezichthouders die tijdelijke bestuursfuncties uitoefenden bij Stichting Gehandicaptenzorg Limburg? Is hier geen sprake van ongeoorloofde belangenverstrengeling?1
Als ik de berichtgeving over deze casus, waarover u mij vragen stelt, tot mij neem blijkt dat nog veel onduidelijk is. Niet alleen over de aard, maar ook over de aanleiding en over de achtergronden van het probleem bestaat veel onduidelijkheid. Daarover lees ik verschillende versies in artikelen uit Dagblad De Limburger van 19, 22 en 25 oktober 2011 over SGL (Stichting Gehandicaptenzorg Limburg), zie bijlagen. Wat wél duidelijk is, is dat een ondernemingsraad en een Raad van Toezicht van een zorginstelling een meningsverschil hebben. Ook komt duidelijk naar voren dat zij die kwestie inmiddels aan een speciaal voor dit soort kwesties in het leven geroepen adviescommissie hebben voorgelegd, de Governance Commissie Gezondheidszorg. Tevens constateer ik uit de berichtgeving dat dit meningsverschil de patiëntenzorg niet raakt.
Als staatssecretaris van VWS ben ik verantwoordelijk voor de randvoorwaarden van het stelsel en tevens aanspreekbaar op de kwaliteitsbewaking voor mijn beleidsterrein in de zorg. Beide aspecten zijn hier evenwel niet in geding.
Daarom concludeer ik dat het hier om een conflict tussen een ondernemingsraad en een Raad van Toezicht in een zorginstelling gaat, waarvan het logisch is dat men dat daar moet zien op te lossen. Daar is men ook mee bezig en men hanteert daar ook de juiste procedures voor, i.c. het inschakelen van de Governance Commissie Gezondheidszorg. Gezien deze procedurele stand van zaken past mij in dezen dus terughoudendheid.
Mijn terughoudendheid wordt verder veroorzaakt omdat de precieze feiten en omstandigheden onvoldoende duidelijk zijn. We weten bijvoorbeeld niet hoe de Raad van Toezicht heeft besloten over de extra vergoeding van de twee betrokkenen. Die raad bestond destijds tenslotte uit 5 personen.
Vindt u het aanvaardbaar dat toezichthouders, die zichzelf hebben benoemd als tijdelijk adviserend bestuurder, hun eigen salariëring vaststellen? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo ja, waarom wel?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat voor «bestuurlijke adviezen» de salariëring 31 738 euro en 68 116 bedroeg? Welk bedrag toucheerden zij per gewerkt uur? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van de OR-woordvoerder dat deze bedragen buiten proportie zijn en «in ernstige strijd» is met de Zorgbrede Governancecode? Zo nee, waarom niet?1
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de twee toezichthouders, dat de door henzelf vastgestelde salariëring in strijd is met de Zorgbrede Governancecode, maar door het niet kunnen vinden van een vervanger de «nood breekt wet»- maatregel van toepassing is?
Ik wacht het antwoord op deze vraag van de Governance Commissie Gezondheidszorg af.
Wilt u maatregelen nemen om de ontvangen salarissen terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?2
Op dit moment is er nog geen enkele uitspraak van een bevoegd college of persoon dat hier sprake is van onterechte betalingen.
Deelt u de mening dat zorgbestuurders die zichzelf verrijken door het toekennen van een exorbitante salariëring op een zwarte lijst moeten worden geplaatst en uit de zorg geweerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat u in deze vraag van toezichthouders overstapt op bestuurders. Ik ben van mening dat in de zorg goede bestuurders moeten werken. En verder ben ik van mening dat zij dat voor een beloning moeten gaan doen die binnen de normen ligt die gaan gelden nadat het wetsvoorstel voor zo’n normeringswet (TK 32600) in werking treedt.
Kent u het bericht over toezichthouder Frank S. die zijn verdiensten in rekening bracht als managementfee? Zijn er meer toezichthouders die zichzelf exorbitante salarissen toekennen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?3
Ik ken het bericht. Ik zal op de beloning van toezichthouders terug komen in de analyse over de topinkomens in de zorg, die jaarlijks aan het eind van het jaar door de minister van BZK en de bewindslieden van VWS naar de Kamer wordt gestuurd. Ook hier geldt echter dat deze inkomens na inwerkingtreding van de WNT (wet normering topinkomens) worden genormeerd, waardoor excessen in nieuwe contracten niet meer kunnen voor komen.
Het familibeleid in de GGZ dat vaak niet orde blijkt te zijn |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Familiebeleid GGZ vaak niet op orde»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Deelt u de mening dat een goed familiebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren aan goede zorg voor en het (mede) voorkomen van uitval van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), en ook kan helpen bij een vroegtijdige signalering van de escalatie van problemen bij een cliënt?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat veel GGZ-instellingen hun familiebeleid onvoldoende op orde hebben, zoals blijkt uit de enquete van het meldpunt Meld je zorg van het Landelijk Platform GGZ in samenwerking met het Fonds Psychische Gezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Welke stappen gaat u nemen om een goed familiebeleid te waarborgen?
Ik ben niet op de hoogte van alle gevallen, maar krijg wel brieven van familie van psychiatrische patiënten die mij aangeven dat zij soms moeilijk terecht kunnen bij hulpverleners. Op zich hebben familie of naastbetrokkenen diverse mogelijkheden om aan de bel te trekken. In eerste instantie kunnen zij bij de huisarts van de patiënt terecht, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen. Daarnaast kunnen zij contact leggen met de behandelaar of een familievertrouwenspersoon als sprake is van opname in een instelling. Familieleden kunnen ook bemoeizorgteams of Functionele Assertive Community Treatment (FACT) teams benaderen, die op basis van signalen bij mensen langs gaan om te proberen hen in zorg te krijgen of in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. Tot slot kent de huidige wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil op te laten nemen als sprake is van een direct gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Mocht sprake zijn van een tekortkoming in de zorg dan kan iedereen, ook familie, dat melden bij het IGZ loket dat hiervoor beschikbaar is. De IGZ behandelt deze meldingen conform haar «Leidraad Meldingen» van maart 2010. Tenslotte besteedt de IGZ in diverse onderzoeken aandacht aan de betrokkenheid van familie. In de komende periode (2012 ev) zal zij dit zeker (opnieuw) doen.
Bent u van mening dat een goed familiebeleid dat in evenwicht is met de privacy van de cliënt en het beroepsgeheim van de behandelaar effectieve steun kan geven en mede problemen kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de signalen van familieleden dat het regelmatig voorkomt dat zij het als eerste doorhebben als de geestelijke gezondheidssituatie van een cliënt verslechtert, maar dat op meldingen daarover – zowel binnen als buiten kantoortijden – niet altijd een effectieve reactie komt, met als gevolg dat de situatie uit de hand loopt? Vindt u deze berichten zorgelijk? Kunt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vragen dit probleem mee te nemen in het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, aangezien het te vaak niet goed gaat, uw verantwoording te nemen en aan te sturen op een goed familiebeleid binnen de GGZ? Zo ja, op welke wijze gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie Joldersma cs die de regering verzoekt te bevorderen dat in elke GGZ-instelling een familievertrouwenspersoon beschikbaar is?2 In welk percentage van het aantal instellingen is wel een familievertrouwenspersoon, en in welk percentage nog niet? Wat is de inzet om te komen tot een familievertrouwenspersoon in elke GGZ-instelling?
Voor de beantwoording van de vragen 3, 4, 6 en 7 wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011. In aanvulling op de informatie over familievertrouwenspersonen per instelling kan ik melden dat op dit moment 35 instellingen al over een fvp beschikken, wat neerkomt op ongeveer 30 procent van het totaal aantal ggz instellingen. Overigens heeft de zinsnede dat de financiering steeds voor 1 jaar beschikbaar wordt gesteld alleen betrekking op de afgelopen twee jaren.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State dat familieleden na suïcide het behandeldossier van de overleden cliënt niet mogen inzien? Deelt u de mening dat het inzien van het behandeldossier niet alleen wenselijk is als familieleden twijfels hebben over de behandeling van de overledene, maar ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan de rouwverwerking van de nabestaanden? Bent u bereid dit punt mee te nemen in het onderzoek naar inzage in het medisch dossier? Op welke wijze wordt uw toezegging vormgegeven, om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om in Nederland een landelijke onafhankelijke commissie in te stellen naar Zwitsers voorbeeld, die oordeelt of nabestaanden het dossier geheel of gedeeltelijk in mogen zien?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvSt) van 27 april 2011 inzake het door de Stichting de Gelderse Roos en mij ingestelde hoger beroep. In deze uitspraak heeft de RvSt onder meer geoordeeld dat ik terecht een beroep op de weigeringgrond «inspectie, controle en toezicht» als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) hebgedaan. De RvSt gaf aan dat de vrees gerechtvaardigd is dat zorginstellingen bij openbaarmaking van suïcideverslagen terughoudender zullen worden met informatieverstrekking aan de IGZ, met als gevolg belemmering van het toezicht door de IGZ. Daarnaast overwoog de RvSt dat terecht een groter gewicht is toegekend aan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overleden persoon dan aan het algemeen belang van openbaarmaking van het suïcideverslag. Hierbij heeft meegewogen dat er nog niet veel tijd was verstreken sinds de suïcide.
Overigens ging het in deze zaak om een verzoek van nabestaanden aan de IGZ om openbaarmaking van een suïcideverslag van een zorginstelling op grond van de Wob. Dit verzoek dient te worden onderscheiden van de situatie dat nabestaanden de zorgaanbieder verzoeken om inzage in of afschrift van het medisch dossier van de overleden cliënt. Ik ben voornemens dit laatste expliciet te regelen in de Wet cliëntenrechten zorg (artikel 23).
Naar aanleiding van omvangrijke fraude met het persoonsgebonden budget en WAO/WIA-uitkeringen en het schietincident in Alphen aan de Rijn, zal ik onderzoek laten doen naar het medisch beroepsgeheim in brede zin, waarbij ook relevante en recente jurisprudentie zal worden meegenomen. De resultaten van het onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2012. In antwoord op de vraag naar het Zwitsers voorbeeld, merk ik op dat uw daarvoor ingediende motie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 25 424, nr. 140) is verworpen.
Bekentenis over 120 executies in december 1947, West Java |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de getuigenis van een vertrouwensarts uit de landmacht over een bekentenis van een veteraan die in november of december 1947 120 mannen in Rawagedeh of omgeving heeft geëxecuteerd?1 Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken een officiële getuigenis van deze verklaring door de zelfverklaarde dader te laten opnemen? Indien neen, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van hetgeen in de uitzending naar voren is gebracht.
De uitspraken over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Kunt u verklaren over welke gebeurtenis deze getuigenis gaat? Kunt u dat toelichten? Wat was de functie van het KNIL bij dit kennelijke onderdeel van 3-9 R.I. in deze zaak? Kunt u bevestigen dat het om 3-9 R.I gaat? Indien nee, welk onderdeel zou dan betrokken zijn geweest bij de executie van 120 personen?
Mij is geen actie van Nederlandse militairen in Rawagede bekend anders dan die welke op 9 december 1947 heeft plaatsgevonden. In verschillende documenten wordt het derde bataljon van het negende regiment infanterie (3–9 R.I) genoemd als de eenheid die deze actie heeft uitgevoerd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van deze eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat volgens een bericht in de pers twee jaar geleden nog negen personen in leven zouden zijn die bij het onderdeel 3-9 R.I. betrokken waren?2 Kunt u bevestigen dat dat cijfer juist is? Indien nee, hoeveel deelnemers van de operatie zijn er naar uw informatie nog in leven?
Bent u bereid deze mensen door het OM op te laten roepen om te getuigen over de gebeurtenissen van november en december 1947 in West-Java? Indien nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Mij is niet bekend welke personen precies aan de actie op 9 december 1947 hebben deelgenomen, en derhalve is niet na te gaan welke daarvan nog in leven zijn.
Hebt u kennisgenomen van de opvatting van de secretaris van de interdepartementale commissie die in 1969 de Excessennota voorbereidde, Cees Fasseur, dat de Excessennota geen aanspraak op volledigheid kan maken omdat deze in enkele maanden uit de toen nog verspreide en niet-geïnventariseerde Indische archieven moest worden opgediept?3 Deelt u de opvatting dat een aanvulling op die nota noodzakelijk is? Indien nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u in het licht van de getuigenissen in het tv-programma Altijd Wat de opvatting dat het noodzakelijk is een juridisch onderzoek uit te voeren naar oorlogsmisdaden in de periode 1945–1949? Indien nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat uitvoeren?
Ik heb kennisgenomen van de opvatting van de heer Fasseur. Ik wijs erop dat de regering al in 1969 opdracht heeft gegeven tot een bronnenuitgave betreffende de Nederlands – Indonesische betrekkingen in de jaren 1945–1950. Deze opdracht heeft geleid tot een zeer uitgebreide, twintig-delige uitgave. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een aanvulling op de Excessennota dan wel een nieuw historisch onderzoek in opdracht van de regering noodzakelijk is.
Deelt u in het licht van de getuigenissen in het tv-programma Altijd Wat de opvatting dat het noodzakelijk is een nieuw historisch onderzoek uit te voeren naar oorlogsmisdaden in de periode 1945–1949? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat uitvoeren?
Nu strafrechtelijke vervolging niet meer mogelijk is (zie ook mijn antwoord op vraag 1), zie ik daartoe geen aanleiding.
Ontslaggolf en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Harde klappen bij Parnassia?1
Ik realiseer mij dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van de organisaties. Echter, helaas zijn de maatregelen onontkoombaar om de GGZ toekomstbestendig te houden. De kosten in de GGZ zijn de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld van € 2,4 miljard in 2000 tot € 5,4 miljard in 2009, terwijl het aantal mensen met een psychische ziekte gelijk is gebleven. Ik ben er van overtuigd dat zorgaanbieders alles zullen doen om de zorg slimmer en doelmatiger te organiseren. Goede voorbeelden in Nederland tonen aan dat bijvoorbeeld kortere behandelingen ook tot goede resultaten kunnen leiden. Het betekent mijns inziens dat instellingen kritisch zullen gaan kijken naar hun behandelprocessen en behandelwijzen. Op dit moment worden er ook erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerstelijn kunnen worden behandeld. Ook andere behandelmethoden, zoals bijvoorbeeld e-health, leiden tot meer efficiënte behandelprocessen. Ik ben met de sector in gesprek hoe wij in de toekomst kunnen komen tot een meer financieel houdbare GGZ van goede kwaliteit. Door de bezuinigingsmaatregelen zullen banen verloren gaan. Nu is het zo dat in de gezondheidszorg heel veel mensen nodig zijn, ook op andere terreinen. Het wil dus niet zeggen dat deze mensen niet meer aan de slag komen. Ik ben daarom verheugd in het artikel te lezen dat de werkgever Parnassia haar uiterste best doet om gedwongen ontslagen te voorkomen en om zoveel mogelijk herplaatsing te bevorderen.
Waarom staan de banen van 460 medewerkers op de tocht en dreigt er voor maximaal 250 mensen in vaste dienst ontslag in de Leidse regio?
Het is aan instellingen zelf om te bezien op welke wijze zij invulling geven aan de bezuinigingen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1.
Van hoeveel medewerkers in totaal bij de Parnassia Bavo Groep zal het contract niet worden verlengd en hoeveel medewerkers zullen in totaal ontslagen worden?
Het artikel in het Leidsch dagblad vermeldt dat banen met een omvang van 400 FTE (460 medewerker) op de tocht staan. Het bericht is geverifieerd bij de voorzitter van Parnassia. Hij bevestigt dat het om 5% van het personeelbestand gaat van Parnassia, waarvan het komende jaar de baan onzeker wordt. Door herplaatsing en natuurlijk verloop denkt Parnassia het banenverlies te kunnen beperken.
Hoeveel kosten zal de Parnassia Bavo Groep hebben vanwege alle personele consequenties door de bezuinigingen van de overheid?
Het artikel in het Leidsch dagblad vermeldt dat Parnassia een omzetdaling van
€ 38 miljoen verwacht (op een totale omzet van € 555 miljoen).
Bent u het eens met GGZ Nederland dat er een ontslaggolf dreigt2 in de geestelijke gezondheidzorg, waarbij mogelijk 7 000 banen verdwijnen, en waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is onduidelijk op welke wijze instellingen invulling zullen geven aan de bezuinigingen. Ik verwijs hierbij verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Accepteert u dat banen van hulpverleners op de werkvloer zullen verdwijnen, maar bestuurders met salarissen boven de Balkenendenorm kunnen blijven zitten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Ik vertrouw erop dat de maatregelen die instellingen nemen om de bezuinigingsmaatregelen op te vangen, verantwoord zijn naar personeel en patiënten. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een instelling om het salaris van bestuurders vast te stellen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de hulpverleners ontslagen worden en waarom?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er geen salarissen van GGZ-bestuurders boven de Balkenendenorm uitkomen?
Het ministerie van BZK werkt aan een het wetsvoorstelWet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. Deze wet ligt nu in uw Kamer voor.
Waarom is bij de gevolgen van de bezuinigingen nog geen rekening gehouden met het hoogst waarschijnlijk wegblijven van zorgbehoevenden door invoering van de eigen bijdrage?
Trimbos heeft onlangs een rapport over de eigen bijdragen in de GGZ uitgebracht. Belangrijkste conclusie van het rapport is dat nog allerlei scenario’s mogelijk zijn als het gaat om de effecten die zijn te verwachten ten aanzien van de invoering van de eigen bijdrage. Er is dus nog geen zicht op de werkelijke effecten van de invoering van de eigen bijdrage. Ik zet een monitor uit die de effecten van eigen bijdrage op zorgmijding zal meten. Ik zal u in de loop van het volgend jaar daarover inlichten.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen, die de hulp van GGZ nodig hebben, de GGZ gaan mijden? Zo nee, waarom? Zo ja, hoe?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 9 inzake de monitor eigen bijdrage. Daarbij heb ik uitzonderingen gemaakt voor patiënten die bemoeizorg krijgen en vanuit dat uitgangspunt een behandeling in de GGZ ontvangen, voor patiënten die met een gedwongen opname geconfronteerd worden (BOPZ-zorg) en voor mensen die in een crisissituatie worden opgenomen. Ook jeugdigen tot 18 jaar hoeven geen eigen bijdrage te betalen.
Bent u ervan op de hoogte dat van de 160 000 mensen met ernstige psychische aandoeningen 83% leeft op of onder het bestaansminimum? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik van op hoogte.
Hoe kunt u tegenover de mensen, zoals benoemd in vraag 12, de invoering van een eigen bijdrage rechtvaardigen?
De huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Daarbij is op 30 juni jongstleden de motie Van der Staaij/ Bruins Slot aangenomen (TK 2010/11, 25 424, nr. 123). In de motie wordt de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien. Hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Over de uitvoering van de motie heb ik meerdere malen overleg gevoerd met GGZ-Nederland (GGZ-N), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGZ (LPGGZ). Daarbij is geconcludeerd dat vanwege de tijdsdruk en de korte termijn waarmee de maatregelen moesten worden geïmplementeerd en uitgevoerd, de mogelijkheden om te komen tot aanpassingen voor het jaar 2012 beperkt waren. Alles overwegend ben ik toen gekomen tot een pakket maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder wordt verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kenmerk CZ/CGGZ-3070559) naar € 200. Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan
€ 200 per kalenderjaar. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord. In het Regeerakkoord is uitgegaan van een eigen bijdrage van € 175 voor DBC’s met een behandeltijd tot 1 800 minuten en € 425 voor DBC’s vanaf 1 800 minuten. Hierbij bestond geen limiet op het aantal te innen eigen bijdragen voor patiënten met meerdere DBC’s per jaar. Met de sector is tevens de mogelijkheid verkend om – ook op verzoek van de Kamer – de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Daarbij is zowel een uitzondering op basis van aandoeningsgerichte doelgroepen als wel op basis van inkomen onderzocht. Na overleg met het veld heb ik geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken.
Het ontzien van mensen onder een bepaalde inkomensgrens is een andere mogelijkheid die is verkend. Maar gebleken is dat deze route ook niet vrij is van bezwaren, zoals inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op het verkleinen van de armoedeval.3 Daarnaast zou het inrichten van een dergelijk systeem (zowel voor zorgverzekeraars, zorgaanbieders als andere uitvoeringsorganisaties, die daarmee zouden worden belast) op zodanige uitvoeringstechnische problemen stuiten dat is geconstateerd dat deze weg voor het jaar 2012 onbegaanbaar lijkt.
Ik heb in mijn brief aan u (CZ/CGGZ-3072974) wel aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld zijn daarover op dit moment gaande. Tot slot zet ik een monitor op om de effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding te volgen.
Deelt u de mening dat het invoeren van eigen bijdragen in de GGZ onwenselijk en onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 12.
Turkse aanval op Noord-Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Wat is naar uw informatie de omvang van de invasiemacht die Turkije heeft samengebracht ter bestrijding van Koerdische strijders in Noord-Irak? Is het waar dat 22 bataljons met in totaal 10 000 grondtroepen op vijf plaatsen de grens met Irak overtrekken?1 Hebt u informatie over de duur, de militaire en politieke doelen van de Turkse operatie in Noord-Irak?
Het Turkse militaire offensief was een reactie op een aanslag van de verboden PKK op 19 oktober jl. en is op 27 oktober jl. beëindigd. De Turkse krijgsmacht bevestigt dat hieraan 22 bataljons met 10 000 militairen hebben deelgenomen, grotendeels militairen die reeds in de regio waren gestationeerd. Hoewel speciale eenheden over de grens met Noord-Irak werden ingezet, waren de meeste militairen binnen de Turkse grenzen actief. De Turkse krijgsmacht, politie en gendarmerie blijven, zoals te doen gebruikelijk, wel gestationeerd in Zuidoost Turkije om nieuwe aanslagen te voorkomen.
Dit specifieke tegenoffensief is van relatief beperkte duur geweest. De strijd tussen het Turkse leger en PKK-strijders sleept zich echter al jaren voort. De Turkse regering beoogt de militaire capaciteit van de PKK in het grensgebied tussen Turkije en Irak te bestrijden en een robuust antwoord te bieden op het PKK-geweld. Het is moeilijk te bepalen hoe effectief de Turkse regering is in het bereiken van dit doel.
Is de NAVO geïnformeerd over deze interventie? Zo ja, op welke wijze?
De NAVO is niet op de hoogte gesteld. Dit is niet ongebruikelijk, omdat de Turkse acties buiten het NAVO-verband hebben plaatsgevonden.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 6 en 7 in een eerdere vragenreeks2 waarin u stelt dat indien de Turkse acties van beperkte duur zijn, de territoriale eenheid van Irak of de regionale stabiliteit niet in gevaar hoeft te komen? Wat is uw opvatting thans over de invasie?3
Ja. Het Turkse tegenoffensief in reactie op de PKK-aanval van 19 oktober is beëindigd.
Deelt u de opvatting dat deze invasie een schending van het internationale recht is? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse regering is geschokt en betreurt de slachtoffers als gevolg van het geweld. Vaststaat dat vanuit Irak Koerdische aanvallen hebben plaatsgevonden op Turks grondgebied. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft geen maatregelen genomen tegen deze aanvallen. Turkije kan zich beroepen op het recht op zelfverdediging, mits deze maatregelen onder meer overeenstemmen met eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Wat is uw beoordeling van de opvattingen van de Koerdische regionale regering van Irak dat ze de PKK niet actief zullen bestrijden?4 Deelt u de opvatting dat een politieke oplossing van de Koerdische problemen in Turkije zeer urgent is? Indien neen, waarom niet?
Tijdens zijn bezoek aan Turkije van 2 tot 5 november jl. heeft de leider van de «Koerdische Autonome Regio», Massoud Barzani, steun uitgesproken voor de Turkse strijd tegen de PKK en het belang benadrukt van een vreedzame oplossing van het Koerdisch vraagstuk. De toenadering tussen Turkije en de «Koerdische Autonome Regio» is een positieve ontwikkeling, die hoop geeft voor een effectievere bestrijding van de PKK in de toekomst.
Ja, ik ben van mening dat een politieke oplossing, waarbij de sociaaleconomische en culturele positie van de Koerdische minderheid in Turkije wordt verbeterd, urgent is.
Welke bilaterale stappen bent u bereid of voornemens te nemen ten aanzien van Turkije om te komen tot een politieke oplossing van het Koerdisch probleem, daar u van mening bent dat militaire middelen niet toereikend zijn om de Koerdische kwestie op te lossen?5
De regering vraagt zowel bilateraal als via de EU aandacht voor een politieke oplossing van het Koerdisch vraagstuk.
Deelt u de opvatting dat het verontrustend is dat regionaal overleg plaats heeft zonder dat de politieke belangen van de verschillende Koerdische minderheden in Irak, Iran, Syrië en Turkije aan de orde komen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid aan te dringen op internationaal overleg met Koerdische deelname? Kunt u dat toelichten?6
Regionaal overleg is essentieel voor bestrijding van de grensoverschrijdend opererende PKK. Het is daarbij aan de betrokken landen zelf om een manier te vinden voor inclusief en constructief overleg.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de VS onbemande vliegtuigen leveren aan de Turkse strijdkrachten om operaties in de bergen van Noord-Irak uit te voeren, dan wel gemakkelijker te maken? Deelt u de opvatting dat dit een ongewenste internationalisering en militarisering van de verhoudingen in het Midden-Oosten betekent?7
De VS steunen Turkije in de strijd tegen de PKK. Op verzoek van Turkije delen de VS daartoe informatie over terrorismebestrijding. Tevens maakt het Turkse leger gebruik van Amerikaanse onbemande vliegtuigen. Er worden geen Amerikaanse onbemande vliegtuigen aan Turkije geleverd.
De veiligheidssamenwerking tussen de VS en Turkije bestaat reeds langer, hetgeen niet heeft geleid tot een ongewenste militarisering of internationalisering van de verhoudingen in het Midden-Oosten.
Het artikel ‘Ondernemende universiteit in zwaar weer’ |
|
Jasper van Dijk (SP), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondernemende universiteit in zwaar weer»1 en de reactie van TU Delft op dit artikel?
Ja.
Hoewel een aantal van de aangehaalde punten in het artikel niet nieuw zijn, geeft dit artikel en de reactie van TU Delft u aanleiding om een nader onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de besteding van de middelen die de TU Delft ontvangen heeft? Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen bij onrechtmatige bestedingen? Ziet u hiertoe aanleiding?
In het artikel van de NRC «Ondernemende universiteit in zwaar weer» van 22 oktober 2011 wordt gesteld dat bij de TU Delft sprake zou zijn van onrechtmatig uitgeven van rijksmiddelen, verliezen op vastgoed en gebrek aan aandacht voor integriteit.
Naar aanleiding van dit artikel heb ik overleg gevoerd met het College van Bestuur van TU Delft. Dit gesprek ging over de analyse van de Inspectie van het Onderwijs naar aanleiding van het genoemde krantenartikel.
Op basis van dit overleg heeft de Inspectie van het Onderwijs de inbreng van TU Delft nader gevalideerd. TU Delft heeft hierbij voornemens kenbaar gemaakt met betrekking tot de verbetering van het beheerssysteem voor het declareren van reis- en verblijfskosten, het betrachten van gepaste soberheid, het inzetten van een awarenessproject over de intern vastgestelde gedragscode.
Aanvullend heeft de Inspectie TU Delft een brief gestuurd over een aantal verbeterpunten bij TU Delft. Deze gaan over het inkoopbeleid en de inkoopprocedures, nevenwerkzaamheden, beheer van het vastgoed en de onkostenvergoedingen.
De Inspectie vraagt TU Delft in het najaar of bij het jaarverslag 2011 te rapporteren over de voortgang van de verbeterpunten. De TU Delft heeft met de brief van 13 februari 2012 haar eerder geuite voornemens bevestigd en tevens aangegeven in te stemmen met de door de Inspectie gevraagde verbeterpunten.
Dat is voor mij afdoende.
Deelt u de mening dat de € 300 mln. die de TU Delft jaarlijks aan belastinggeld ontvangt, bedoeld is voor onderwijs en onderzoek en niet voor het voeren van rechtszaken tegen de overheid en voor het betalen van bestuurlijke boetes voor te veel verdienende voorzitters?
Zoals elke rechtspersoon heeft ook TU Delft de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen beslissingen van de rijksoverheid. De middelen die TU Delft van OCW ontvangt zijn bestemd voor onderwijs, onderzoek, beheer en bestuur van de instelling, daartoe hoort in sommige gevallen ook de gang naar de rechter.
Kunt u bevestigen dat PricewaterhouseCoopers (PwC) de TU Delft in 2007 en 2008 een goedkeuring onthield op de jaarrekening? Is het waar dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is geïnformeerd door PwC, maar dat er geen maatregelen zijn genomen? Kunt u toelichten waarom er vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen maatregelen genomen zijn?
Ja. De reden waarom de accountant goedkeuring bij TU Delft onthield was het niet aanbesteden van opdrachten volgens de richtlijnen voor Europese aanbesteding. Voor het niet naleven van de Europese aanbestedingsregels heeft de Nederlandse overheid geen sanctiebeleid. Wel kunnen private partijen besturen van instellingen hierop aanspreken als zij zich geschaad voelen bij het niet Europees aanbesteden van opdrachten. Zij kunnen dan een schadeclaim indienen bij de aanbestedende instantie. Het niet Europees aanbesteden zegt op zich niets over het al dan niet daadwerkelijk marktconform aanbesteden en ook niet over het niet aanwenden van middelen voor de primaire taken van instellingen. De Inspectie van het Onderwijs zag daarom geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
De oproep van Turken om meer te gaan rellen tegen Koerden |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Turken roepen op tot meer rellen tegen Koerden»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het hier een «importprobleem» betreft dat een direct gevolg is van de massa-immigratie?
Oplaaiend geweld in het Zuidoosten van Turkije heeft geresulteerd in het oplopen van spanningen in Nederland tussen mensen die de Koerdische en mensen die de Turkse standpunten aanhangen. Nederland heeft een open samenleving. Wat elders in de wereld gebeurt is voelbaar binnen de Nederlandse grenzen en omgekeerd. De kwalificatie «massa-immigratie» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Welke specifieke maatregelen gaat u nemen om deze Turkse oproep tot geweld de kop in te drukken?
Geen. Als het gaat om handhaving van de openbare orde dan is dit primair een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteit. Van die zijde is er geen behoefte gebleken aan assistentie op landelijk niveau.
Het aantrekken van getalenteerde Chinese studenten door Nederlandse universiteiten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De strijd om Chinees toptalent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Chinese getalenteerde studenten nodig zijn om de Nederlandse kenniseconomie op stoom te krijgen en te houden?
Ja, Nederland wil aantrekkelijk zijn voor getalenteerde buitenlandse studenten. Door hun motivatie en achtergrond zijn ze een verrijking voor het Nederlandse hoger onderwijs en kunnen ze bijdragen aan de versterking van de kenniseconomie. Ook de WRR en AWT benadrukken het belang van het benutten van buitenlands kennispotentieel.
Bent u het tevens van mening dat niet alle kracht van de kenniseconomie uit buitenlandse studenten geput kan worden, maar dat forse investeringen in Nederlandse studenten ook noodzakelijk blijven?
Ja. Naast het aantrekken van buitenlandse getalenteerde studenten, het aanbieden van international classrooms en het stimuleren van internationale mobiliteit neem ik met de Strategische Agenda «Kwaliteit in verscheidenheid» maatregelen om de positie van Nederland als kenniseconomie te versterken, o.a. door ruimte voor differentiatie en profilering en intensief en activerend onderwijs voor studenten te bevorderen.
Bent u bereid om de Nederlandse universiteiten te helpen bij het werven van talenten nu zij het steeds vaker afleggen tegen concurrerende landen?
Door de toegenomen concurrentie binnen de internationale markt voor hoger onderwijs zullen Nederlandse hoger onderwijsinstellingen meer kwaliteit moeten leveren in de slag om het aantrekken van talent. Met de Strategische Agenda «Kwaliteit in verscheidenheid» neem ik maatregelen om dit te bewerkstelligen. Uitgangspunt voor het werven van talent door de instellingen is en moet zijn dat zij zich bij de werving en selectie laten leiden door kwaliteit.
Bent u bereid de knelpunten die in de uitzending van Nieuwsuur worden genoemd, zoals hoge visumkosten en het wegvallen van de Huygensbeurzen, op korte termijn weg te nemen?
De toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs is onderdeel geweest van de overwegingen bij de legesverhoging. Het kabinet is van mening dat de toegankelijkheid van Nederland voor studenten van buiten de EU niet in gevaar komt door de legesverhoging. Voor deze studenten, die hun studie en verblijf volledig zelf financieren, bestaan de kosten van de leges immers uit een klein deel van de totale kosten.
Het wegvallen van een programma als het Huygens Scholarship Programme betekent niet dat Nederland geen aantrekkelijke studielocatie kan zijn. Voor het ontwikkelen van academisch talent in Nederland zullen andere wegen moeten worden benut. Daarbij vind ik het gerechtvaardigd als in tijden van noodzakelijke overheidsbezuinigingen een groter beroep kan worden gedaan op investeringen uit particuliere hoek. De Nuffic onderzoekt de mogelijkheid om met privaat geld ook in de toekomst onder de naam Huygens Scholarship Programme beurzen aan studenten te verstrekken.
Bent u van mening dat, indien op dit soort problemen geen passende actie volgt, de geambieerde «Top-5-kenniseconomie»-ambitie langzaam een holle frase dreigt te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4 en vraag 5.
De afwezigheid van een vacature voor medewerker dierenpolitie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de vacature voor medewerker dierenpolitie op de vacaturesite van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), die niet kan worden ingevuld omdat de werkzaamheden niet bekend zijn?1
Ja.
Doet het KLPD vaker mededelingen over het feit dat voor concrete functies geen vacatures zijn? Zo ja, kunt u dan precies aangeven welke functies dat het afgelopen jaar betrof? Zo nee, waarom wordt dit dan speciaal voor de dierenpolitie wel gedaan?
Nee, het is geen gewoonte om mededelingen te doen over de afwezigheid van vacatures bij het KLPD. Toen uit de voornemens van het toen nieuwe kabinet bekend werd dat er dierenpolitie zou komen, kreeg het KLPD meerdere telefoontjes van mensen die interesse hadden voor een functie bij de dierenpolitie. Aangezien destijds nog geen duidelijkheid was over inrichting en tijdspad van dierenpolitie is het betreffende bericht op de website «werkenbijhetklpd.nl’geplaatst.
Zoals nu bekend is geworden wordt het meldnummer «144, Red een dier» bij het KLPD ondergebracht. Ook zal er bij het KLPD een expertisecentrum worden opgericht met als doel de actiekracht van de dierenpolitie te vergroten. Momenteel zijn hier nog geen vacatures voor.
Inmiddels is de tekst gewijzigd. Nader bezien had de betreffende tekst mogelijk wat eerder aangepast kunnen worden.
De tekst op de site is nu als volgt:
Het KLPD krijgt regelmatig vragen van mensen die interesse hebben in een functie bij de dierenpolitie. De dierenpolitie is echter geen onderdeel van het KLPD. Wel is het KLPD het meldpunt «144, Red een dier» ondergebracht bij het KLPD. Op dit moment zijn er bij het meldpunt geen vacatures.
Politiemedewerkers die interesse hebben in een functie bij de dierenpolitie kunnen solliciteren bij hun eigen regiokorps.
Deelt u de mening dat het feit dat het KLPD meldt niet te weten welke werkzaamheden de medewerkers dierenpolitie moeten gaan verrichten aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat er nog geen zinnige invulling aan deze functie is gegeven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het invullen van eventuele vacatures beter achterwege kan worden gelaten? Zo nee, hoe moet dit dan wel worden gelezen?
Nee, de tekst op de website van het KLPD is achterhaald en inmiddels vervangen door een actuele tekst.
Hoeveel open sollicitaties heeft het KLPD afgelopen half jaar ontvangen voor de functie van medewerkers dierenpolitie? Waren daar ook interne sollicitanten bij? Zo ja, hoeveel? Zo nee, wat zegt dat over de aantrekkelijkheid van deze functie?
Het KLPD heeft geen open sollicitaties ontvangen voor de functie van dierenpolitie. Dit heeft vooral te maken met het feit dat alleen executieve politieambtenaren kunnen solliciteren naar een plek bij de dierenpolitie. Hiervoor gelden de normale werving- en selectieprocedures zoals die bekend zijn bij de politie.
Kan in het licht van de eerdere berichtgeving «Animalcops worden cavia-agenten», waaruit ernstige twijfel blijkt over nut en noodzaak van de dierenpolitie, en in combinatie met de genoemde vacaturetekst met een gerust hart worden aangenomen dat er geen behoefte is aan 500 medewerkers dierenpolitie?2 Betekent dit dat de vrijgevallen capaciteit wel ingevuld zal gaan worden met politieagenten die zich kunnen richten op de aanpak van ernstige criminaliteit waar vooral mensen last van hebben? Zo nee, waarom niet?
De dierenpolitie is een prioriteit van de politie en een afspraak in het Regeerakkoord. Ik deel uw mening niet dat er geen behoefte is aan 500 medewerkers dierenpolitie. De 500 dierenpolitie maakt deel uit van de operationele sterkte. De operationele sterkte van 49 500 politieagenten is beschikbaar voor álle prioriteiten en taken die er voor de politie zijn. Overigens vervullen het Openbaar Ministerie en de burgemeesters hierin het gezag.
Het bericht dat het aantal deeltijdstudenten sterk gedaald is |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een leven lang leren? Dat wordt zwaar beboet»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Kunt u bevestigen dat het aantal aanmeldingen door deeltijdstudenten drastisch is gedaald, naar schatting met 30% voor het wetenschappelijk onderwijs en met 13% voor het hoger beroepsonderwijs?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. In het bericht wordt gesproken over het aantal vooraanmeldingen. Wat uiteindelijk van belang is zijn de aantallen inschrijvingen. In januari 2012 worden de cijfers bekend met betrekking tot de inschrijvingen voor het studiejaar 2011/2012.
Hoe beoordeelt u deze drastische daling?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u deze daling zien aankomen? Zo nee, hoe is dit te verklaren? Zo ja, waarom heeft u geen maatregelen genomen om de daling te voorkomen?
Zoals aangegeven heb ik op dit moment nog geen exact beeld van de aantallen inschrijvingen deeltijd hoger onderwijs in het lopende studiejaar. Het is wel duidelijk dat er reeds enige jaren sprake is van een daling in de aantallen nieuwe inschrijvingen voor het bekostigde deeltijdonderwijs hbo en wo en van een terugloop in het aanbod deeltijdstudies in het hoger onderwijs. In de Keuzegids deeltijdstudies is daar ook op gewezen. In de Strategische Agenda heb ik daarom een aantal maatregelen aangekondigd, zoals vergroting van de flexibiliteit in het onderwijsaanbod, een verkenning naar de toekomstbestendigheid van de definitie van deeltijdonderwijs in de wettelijke kaders, specifiek macrodoelmatigheidsbeleid ten aanzien van deeltijdonderwijs en een onderzoek naar verruiming van de leenfaciliteit collegegeldkrediet voor onder meer deeltijdstudenten. In het kader van de brede verkenning deeltijdonderwijs laat ik ook inventariseren hoe de instroomcijfers zich ontwikkelen op het niveau van afzonderlijke instellingen en welke factoren volgens de instellingen van invloed zijn op die ontwikkeling.
Bent u, gezien dit bericht, van mening dat u een uitzonderingsclausule voor (daadwerkelijke) deeltijdstudenten had moeten scheppen bij de invoering van de langstudeerdersregeling?
Ik ben niet van mening dat ik een uitzonderingsclausule voor deeltijdstudenten had moeten scheppen bij de invoering van de langstudeerdersmaatregel. Er is bij de behandeling van de Wet langstudeerders een motie van de heer Ganzevoort (GroenLinks) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om in overleg met de sector vóór 1 september 2012 een regeling te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. Ik heb aangegeven dat geen enkel kabinet en geen enkele bewindspersoon zal verdedigen dat beleid en wetgeving disproportionele gevolgen met zich zouden mogen meebrengen. Daarnaast ga ik de effecten van de langstudeerdersmaatregel monitoren, inclusief het effect hiervan op de deelname aan deeltijdopleidingen.
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te nemen om in deeltijd studeren te stimuleren en het volgen van hoger onderwijs op latere leeftijd weer aantrekkelijker te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
De veiligheidsdiensten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebben veiligheidsdiensten in Nederland heimelijk onderzoek gedaan in politieke partijen om interne tegenstellingen binnen die partijen aan te wakkeren? Zijn die veiligheidsdiensten daarbij (mede)gefinancierd door buitenlandse mogendheden?
Indien u doelt op onderzoek door de AIVD, dan geldt het volgende. De AIVD heeft op grond van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (WIV 2002) de taak om onderzoek te doen naar organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Van een dergelijk onderzoek kan geen organisatie of persoon op voorhand worden uitgesloten. Ook politieke partijen niet, noch hun leden of sympathisanten. Wel kan worden aangegeven dat dergelijke onderzoeken nooit gefinancierd zouden worden door buitenlandse mogendheden.
Zoals ik in het Algemeen Overleg van 29 juni jl. echter heb aangegeven, kan onderzoek door de AIVD naar Nederlandse politieke partijen, dan wel hun leden of sympathisanten alleen en slechts dan plaatsvinden wanneer zij gezien kunnen worden als organisaties of personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. De onafhankelijke Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet daarbij nauwgezet toe op de rechtmatigheid van de wettelijke taakuitvoering en de in dat kader toegepaste (bijzondere) bevoegdheden.
Zoals ik eveneens in het hiervoor genoemde Algemeen Overleg heb aangegeven, kan ik mij meer concreet niet uitlaten. Wel wil ik u nog wijzen op de activiteiten van de voorganger van de AIVD, de BVD. Tijdens de Koude oorlog vormde het communisme het voornaamste aandachtsgebied van de BVD. In dat kader deed de BVD destijds onderzoek naar onder andere de Communistische Partij in Nederland.
Indien uw vraag de activiteiten van buitenlandse inlichtingendiensten betreft, dan kan ik tot slot het volgende aangeven. De AIVD doet onderzoek naar heimelijke inlichtingenactiviteiten van andere landen in Nederland. Wanneer dergelijke activiteiten worden onderkend, wordt altijd opgetreden om de inlichtingenactiviteiten te beëindigen.
Hebben veiligheidsdiensten in Nederland zich bemoeid met de oprichting van politieke partijen in ons land? Zijn die veiligheidsdiensten daarbij (mede)gefinancierd door buitenlandse mogendheden?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben veiligheidsdiensten in Nederland heimelijk onderzoek gedaan in politieke partijen die niet als «extremistisch» werden gezien, maar wel van de regering afwijkende politieke standpunten huldigden?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben veiligheidsdiensten in Nederland informatie van burgers verzameld, louter omdat zij lid waren van een politieke partij of omdat zij aanwezig waren op een bijeenkomst waar ook leden dan die politieke partij aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen bentwoorden voor de behandeling van de begroting voor Binnenlandse Zaken in de Kamer in de week van 14 november 2011?
Ja.
Het gebruik van spionagesoftware door de Nederlandse overheidsdiensten |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederlandse politie kocht Duitse spionagesoftware»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Nederlandse overheidsdiensten de Duitse spionagesoftware «Bundestrojaner» ook wel «R2D2» of «0zapftis» gekocht hebben? Zo ja, welke overheidsdiensten hebben deze software gekocht en in gebruik? Wat zijn de kosten die gemaakt zijn voor de aanschaf van deze spionagesoftware?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011). Hetgeen in voornoemd antwoord is vermeld geldt ook voor de kosten van deze producten.
Op grond van welke verdenking zetten Nederlandse overheidsdiensten spionagesoftware in? Garandeert u dat het gebruik van deze software binnen de grenzen van de wet valt? Zo ja, aan welke organisaties is toegestaan dergelijke activiteiten te verrichten, en op grond van welke wet(ten)? Zo nee, waarom niet? Welke stappen gaat u ondernemen om deze overtredingen van de wet te voorkomen?
Voor de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, is vereist dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Er zijn mij geen situaties bekend waarin dergelijke technische hulpmiddelen door onbevoegden en/of onjuist werden ingezet. Voor het antwoord op de vraag welke organisaties gebruik kunnen maken van dit middel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Op welke schaal wordt de spionagesoftware ingezet? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit en is bij al deze gevallen sprake van een verdenking die past binnen het wettelijke kader? Zo nee, welke redenen hebben u doen besluiten om buiten het wettelijk kader spionagesoftware in te zetten? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit?
Ik deel de mening dat dergelijke software enkel dient te worden ingezet bij het onderzoeken van ernstige misdrijven. Voor de waarborgen die hiertoe zijn ingebouwd verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Deelt u de mening dat het inzetten van spionagesoftware enkel ingezet dient te worden indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een justitieel onderzoek? Zo ja, garandeert u dat het computergebruik van Nederlandse burgers, waarbij geen enkele sprake is van verdenking, niet vastgelegd wordt door spionagesoftware van de Nederlandse overheid? Zo nee, onder welke omstandigheden acht u het mogelijk om spionagesoftware in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Het praktijkonderzoek naar het effect van stikstof uit kunst- en drijfmest op grasland |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de resultaten van het praktijkonderzoek op grasland naar het effect van vervanging van kunstmest door drijfmest op de nitraatconcentratie in het grondwater?1
Ja. Het onderzoek is in 2007 en 2008 op verzoek van mijn ambtsvoorganger uitgevoerd.
Erkent u dat het opmerkelijk is dat de afgevoerde stikstofopbrengst per hectare op zowel nat als droog grasland bij maximale benutting van de stikstofgebruiksnorm hoger is dan de aangevoerde hoeveelheid werkzame (percentage wettelijk bepaald) stikstof?
De proeven betroffen grasland dat gemaaid maar niet beweid werd. Aan dergelijk grasland kent de Meststoffenwet voor de jaren 2012 en 2013 een gebruiksnorm van 320 kg werkzame stikstof per hectare per jaar toe. Die hoeveelheden zijn minder dan de stikstofafvoer in de door u aangehaalde proeven. Ik merk daarbij wel het volgende op.
De Nitraatrichtlijn verlangt van lidstaten dat bij de vaststelling van de hoogte van gebruiksnormen ook rekening wordt gehouden met alle andere stikstofbronnen die het gewas ter beschikking staan, waaronder de atmosferische depositie, de nawerking van mest uit voorgaande jaren en de netto-mineralisatie van voorraden organische stof in de bodem. Hieruit volgt dat de totale gebruiksnorm niet gelijk hoeft te zijn aan de opname door het gewas, aangezien er nog andere bronnen van mineralen zijn. Deze andere bronnen zijn verdisconteerd in de gebruiksnormen.
Verder wil ik opmerken dat de opbrengsten van proefvelden om diverse redenen doorgaans wat hoger liggen dan van praktijkvelden.
Erkent u dat het opmerkelijk is dat het voor het uitspoelingsrisico van stikstof bij maximale benutting van de stikstofgebruiksnorm niet lijkt uit te maken of het stikstof via dierlijke mest of via kunstmest wordt aangevoerd?
Geconstateerde is op zichzelf juist, met dien verstande dat het volgens het betreffende onderzoek wel essentieel is dat rekening gehouden wordt met de stikstofnawerking van dierlijke mest. Deze nawerking neemt toe bij, op veehouderijbedrijven gebruikelijk, jaarlijks herhaalde toediening van dierlijke mest. Daarbij komt ook fosfaat mee waarvan de gift dient te worden afgestemd op de gewasbehoefte. Precies daarom zijn in de Meststoffenwet ook gebruiksnormen voor fosfaat en stikstof uit dierlijke mest opgenomen. Die twee normen beperken de mate waarin de stikstofgebruiksnorm met dierlijke mest opgevuld kan worden.
Erkent u dat het opmerkelijk is dat de afgevoerde fosfaatopbrengst per hectare op zowel nat als droog grasland bij maximale benutting van de stikstofgebruiksnorm hoger ligt dan de huidige fosfaatgebruiksnormen voor grasland?
Het klopt dat in de door u aangehaalde proeven meer fosfaat met het geoogste gewas werd afgevoerd dan volgens de geldende fosfaatgebruiksnorm mocht worden toegediend. Gezien het feit dat de proeven op zeer fosfaatrijke grond gelegen waren met een Pw van 72 tot 76 (waardering fosfaattoestand «hoog») is dit resultaat niet opmerkelijk. Volgens het bemestingsadvies van de Commissie Grasland en Voedergewassen is bij een dergelijke fosfaattoestand, vanuit opbrengstoogpunt, zelfs geen fosfaatbemesting nodig. Niet of onvolledige compensatie van de met het gewas afgevoerde hoeveelheid fosfaat leidt daarbij in volgende jaren niet tot opbrengstderving, gezien de zeer aanzienlijke bodemreserves. Ook bij fosfaat speelt dat door de in vraag 2 genoemde redenen de opbrengst hoger kan zijn dan uitsluitend de aanvoer via de actuele bemesting van dat jaar.
Welke lessen trekt u uit de genoemde resultaten ten aanzien van de mate van evenwichtsbemesting op grasland, de wenselijkheid van de aanscherping van stikstofgebruiksnormen in de afgelopen jaren, de wenselijkheid van het huidige onderscheid tussen dierlijke mest en kunstmest en de wenselijkheid van de aanscherping van fosfaatgebruiksnormen in de afgelopen jaren en de komende jaren?
Om te beginnen merk ik op dat de door u aangehaalde resultaten betrekking hebben op proefveldonderzoek. Naar aanleiding van hetgeen ik bij vraag 2 opmerkte over het verschil tussen proefvelden en praktijkvelden, heb ik ter onderbouwing van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn de opbrengsten van praktijkvelden aan een nadere analyse laten onderwerpen. Die analyse had betrekking op de gegevens uit de periode 1998–2006 van ruim 1 500 melkveehouderijbedrijven2. Daaruit bleek dat in de praktijk via gras gemiddeld 240 tot 380 kg stikstof en 80 tot 110 kg fosfaat per hectare geoogst wordt, afhankelijk van grondsoort en intensiteit. Dit stemt goed overeen met de gewasopbrengsten die gevonden worden bij melkveehouderijbedrijven die deelnemen aan de derogatiemonitoring binnen het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). In de laatste rapportage over dit monitoringsnetwerk van 300 derogatiebedrijven worden gewasopbrengsten gevonden van 253 tot 287 kg stikstof per hectare grasland, afhankelijk van grondsoort3. De afvoer van fosfaat via het gewas bedroeg op deze bedrijven 82 tot 96 kg fosfaat per hectare. Bedoelde derogatierapportage heb ik u per brief van 22 september 2011 doen toekomen (Kamerstukken II, 2011–2012, 28 385, nr. 214). De gevonden fosfaatafvoer op derogatiebedrijven komt overeen met cijfers die in tientallen proeven gevonden is4.
Hoewel de Meststoffenwet ook nu al enige differentiatie aanbrengt tussen maaien en gemengd gebruik (maaien en weiden), tussen grondsoorten en tussen fosfaattoestand van de bodem, laat ik inmiddels onderzoek doen naar de voor- en de nadelen van een verdere verfijning die mogelijk meer recht doet aan verschillen. De uitkomsten van dat onderzoek zal ik betrekken bij de uitwerking van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Per brief van 28 september 2011 (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 037, nr. 1) heb ik u, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, geschetst hoe de toekomst van het mestbeleid er uitziet. Het beleid voor de periode van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014–2017) is mede afhankelijk van het nitraatgehalte in grond- en oppervlaktewater, de resultaten van de evaluatie Meststoffenwet 2012 en de ontwikkeling van de bodemvruchtbaarheid. Inzet is gericht op bevordering van het gebruik van bewerkte mest met een hogere benutting door het gewas en op efficiëntere bemesting. Daarmee kan de inzet zijn gericht op het generiek niet verder verlagen van de gebruiksnormen voor stikstof en fosfaat na 2013.
Zijn de resultaten van het praktijkonderzoek meegenomen in de opzet en onderbouwing van het vierde Actieprogramma Nitraatrichtlijn, zoals werd beoogd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de resultaten van het praktijkonderzoek mee te nemen in de opzet en onderbouwing van het vijfde Actieprogramma Nitraatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een definitief onderzoeksrapport beschikbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
De door het lid Dijkgraaf aangehaalde twee nota’s zijn zogenaamde documentatieverslagen. Hoewel niet breed verspreid zijn ze indertijd, met toestemming van mijn voorganger, op verzoek aan geïnteresseerden toegezonden en als zodanig openbaar. Documentatieverslagen vormen de basis voor eindrapportages. Die eindrapportage heeft al in 2010 plaatsgevonden in de vorm van een eveneens vrij beschikbare wetenschappelijk Engelstalige publicatie5. Overweging daarbij was dat dergelijke onderzoeksgegevens ook voor de Europese Commissie toegankelijk dienden te zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over Intensieve veehouderij en mestvisie (nu gepland op 1 december a.s.)?
Ja.
Het nut van de griepprik |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het nut van de griepprik door verschillende deskundigen wordt betwijfeld?1
Ja.
Klopt de stelling van huisarts Hans van der Linde dat voor preventieve geneeskunde geldt dat voor werkzaamheid en effectiviteit de hoogste graad van bewijsvoering wordt geëist, en dat dit niet geldt voor de griepvaccinatie? Wat is uw mening hierover?
Voor elke interventie (of beslissing om af te zien van een interventie) streef je naar de best mogelijke onderbouwing. Gerandomiseerd en (placebo)gecontroleerd onderzoek (RCT) heeft de hoogste bewijskracht, maar is om verschillende redenen niet altijd mogelijk. Andere soorten studies zijn ook bruikbaar om de effecten van interventies te schatten. De Gezondheidsraad weegt al het beschikbare wetenschappelijke bewijs zorgvuldig en in samenhang. Bewijskracht en beperkingen van de beschikbare onderzoeksgegevens maken deel uit van de overwegingen en het uiteindelijke advies. Ik neem vervolgens een besluit, mede op basis van dit wetenschappelijke advies.
Ook voor de effectiviteit van griepvaccinatie wordt gestreefd naar de hoogst mogelijke graad van bewijsvoering. Het is in ieder geval op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier bewezen (RCT) dat vaccinatie ziekte voorkomt bij gezonde ouderen en COPD-patiënten. Voor andere doelgroepen en op de uitkomstmaten ziekenhuisopname en sterfte is niet altijd bewijs van de hoogste categorie voorhanden of te verkrijgen. Dit vraagt om een weging van het wetenschappelijke bewijs. Zoals bovenstaand aangegeven hebben we hiervoor in Nederland de Gezondheidsraad. Die heeft de beschikbare wetenschappelijke data gewogen en beoordeeld per risicogroep. Voor alle, nu voor vaccinatie geselecteerde, doelgroepen overtuigen – volgens de Gezondheidsraad – de aanwijzingen dat griepvaccinatie gezondheidschade kan voorkomen of beperken. De Gezondheidsraad is van mening dat de aanbeveling om griepvaccinatie aan de risicogroepen aan te bieden zeker gehandhaafd dient te blijven. Ik zie geen reden om van dit advies af te wijken.
Klopt het dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat de jaarlijkse griepvaccinatie bij ouderen en risicopatiënten effectief is? Welke onderzoeken naar influenzavaccins tonen aan dat vaccinatie wel effectief is?
Nee, dat klopt niet. Op basis van alle beschikbare data (RCT’s, cohortstudies, observationeel onderzoek) concludeert de Gezondheidsraad dat, voor de geselecteerde risicogroepen, vaccinatie gezondheidsschade kan voorkomen of beperken. Voor een overzicht van de verschillende onderzoeken en hun bewijskracht verwijs ik u naar het briefadvies dat de Gezondheidsraad op
28 september 2011 naar uw Kamer heeft gezonden. Hierin heeft de Gezondheidsraad de studies en overwegingen voor de verschillende doelgroepen systematisch op een rijtje gezet.
Op welke wetenschappelijke onderzoeken is de beslissing gebaseerd om in Nederland wel te vaccineren tegen influenza? Welke deskundigen hebben een rol gespeeld in de besluitvorming ten aanzien van de griepvaccinatie en het besluit ten aanzien van de te vaccineren bevolkingsgroepen? Welke deskundigen spelen daarbij nu nog een rol? In welke mate bestonden en bestaan er banden tussen deze deskundigen en de farmaceutische industrie, c.q. European Scientific Working group on Influenza (ESWI)?
Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Adviezen van de WHO en het ECDC ondersteunen de advisering van de Gezondheidsraad.
De Gezondheidsraad heeft een procedure om zijn onafhankelijkheid te waarborgen. Door enerzijds transparant te zijn over mogelijke belangen en anderzijds door stappen in de procedure te nemen om oneigenlijke beïnvloeding tegen te gaan. De belangenverklaringen van betrokken deskundigen bij de griepvaccinatie zijn openbaar. Het betreft hier de ad-hoc commissie Griepvaccinatie: herziening van de indicatiestelling (2007) en de vaste commissie Rijksvaccinatieprogramma (RVP) . De adviezen zijn getoetst door de Beraadsgroep Infectieziekten en immuniteit. Voor een overzicht van de deskundigen die deel namen aan bovengenoemde commissie(s) en hun belangenverklaringen verwijs ik u naar bijgevoegde bijlagen.2 De belangenverklaringen van de beraadsgroep staan op de website van de Gezondheidsraad (www.gr.nl).
Vindt u het ethisch verantwoord om ouderen en risicogroepen ieder jaar een griepprik te geven als eigenlijk niet bekend en wetenschappelijk onderbouwd is dat dit ook maar enig effect heeft?
Nee, en dat is ook niet het geval. Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Gezien het feit dat de Gezondheidsraad vindt dat voor de geselecteerde risicogroepen voldoende onderbouwd is dat de griepvaccinatie gezondheidschade kan voorkomen of beperken en gezien het feit dat het griepvaccin een gunstig veiligheidsprofiel heeft, vind ik het ethisch verantwoord om ouderen en risicogroepen griepvaccinatie aan te bieden.
Wat zijn de kosten van de jaarlijkse griepvaccinatie? Hoeveel verdient de farmaceutische industrie hieraan, en hoeveel verdienen de huisartsen aan het vaccineren?
De kosten van de jaarlijkse griepvaccinatie bedragen in totaal € 57, 5 mln. De huisartsen ontvangen € 10,22 per vaccinatie voor het selecteren en oproepen van patiënten, het vaccineren en het registreren hiervan. De vaccinprijs voor griep bedraagt gemiddeld € 3,54 per dosis. Hoeveel beide partijen na aftrek van kosten hieraan verdienen weet ik niet.
Heeft het feit dat alleen COPD-patiënten en patiënten met hematologische maligniteiten baat hebben bij vaccinatie, gevolgen voor het continueren van de jaarlijkse griepprik in de huidige omvang in Nederland ?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het, gezien de twijfels die bestaan over het nut van de griepvaccinatie, goed zou zijn om nader onderzoek naar de effectiviteit en veiligheid van de griepprik te laten verrichten, zodat een beslissing over continuering van de jaarlijkse griepvaccinatie vóór de volgende vaccinatieronde in 2012 op wetenschappelijke gronden genomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Het is al langer bekend dat de werkzaamheid van de griepvaccinatie niet voor alle doelgroepen en voor alle uitkomstmaten (voorkómen van ziekte, complicaties, ziekenhuisopname, sterfte) op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier is vastgesteld. In ieder geval is op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier bewezen (RCT) dat vaccinatie ziekte voorkomt bij gezonde ouderen en COPD-patiënten. Ook stelt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) ieder jaar opnieuw in Europees verband vast of het vaccin bij voldoende gevaccineerde volwassenen en ouderen antistoffen opwekt boven een kritieke grens. Indien deze grens niet gehaald zou worden, dan laat het CBG (evenals de andere Europese registratie autoriteiten) het betreffende vaccin dat griepseizoen niet toe. De Gezondheidsraad vindt, alle soorten onderzoek in ogenschouw nemende, de gegevens die aantonen dat griepvaccinatie gezondheidsschade kan voorkomen of beperken voldoende overtuigend om vaccinatie van specifieke risicogroepen aan te bevelen. Ik vind dat ik op dit moment voldoende wetenschappelijke argumenten heb ter onderbouwing van mijn besluit om vaccinatie aan te bieden.
Er gebeurt (internationaal) voortdurend onderzoek naar de effectiviteit van griepvaccinatie, in divers observationeel onderzoek. Zoals bovenstaand aangegeven is voorafgaand aan grootschalige introductie van griepvaccinatie, toen er nog grote controlegroepen waren, in elk geval op de wetenschappelijk strengst mogelijke manier vastgesteld (RCT) dat vaccinatie ziekte voorkomt bij gezonde ouderen en COPD-patiënten. Nu alsnog RCT’s uitvoeren bij de vastgestelde risicogroepen is vanwege praktische en ethische argumenten nagenoeg onmogelijk. Aangezien het effect op influenza bewezen is en een effect op ernstige complicaties van griep daarmee aannemelijk is, is het ethisch moeilijk te rechtvaardigen om personen uit de doelgroepen vaccinatie te onthouden.
Uit een recente publicatie van het Geneesmiddelenbulletin blijkt dat er debat plaatsvindt over de (mate van) effectiviteit van de griepvaccinatie. Dit is niet nieuw. Ik vind het goed dat er wetenschappelijke discussie plaatsvindt. Dat houdt ons scherp.
Voor wat betreft de veiligheid van de jaarlijkse griepvaccinatie is bekend dat dit over het algemeen met weinig risico’s gepaard gaat. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen. Deze veiligheid staat niet ter discussie.
Bent u bereid de Gezondheidsraad opdracht te geven om de effectiviteit en de veiligheid van de griepprik in kaart te brengen, opnieuw te adviseren over de te vaccineren risicogroepen en de leeftijd waarop griepvaccinatie effectief is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven heeft de Gezondheidsraad mij op 28 september van dit jaar een briefadvies gezonden. Hierin heeft de Raad de overwegingen bij de aanbeveling voor deze vaccinatie nogmaals samengevat en aangegeven dat zij geen redenen ziet om af te wijken van haar laatste adviezen over griepvaccinatie. Dit briefadvies is naar uw Kamer gezonden. In de komende jaren zal het advies regelmatig worden beoordeeld op actualiteit.
Aanvallen en ontvoeringen door Somalische groeperingen, waaronder Al Shabaab, in de grensstreek tussen Kenia en Somalië |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten van aanvallen en ontvoeringen door Somalische groeperingen, waaronder Al Shabaab, in de grensstreek tussen Kenia en Somalië?1
Ja.
Kloppen de berichten dat deze groeperingen ook vluchtelingenkampen in deze regio aanvallen?
Er is geen sprake van aanvallen op vluchtelingenkampen door Somalische groeperingen. Wel zijn op 13 oktober 2011 twee Spaanse medewerksters van Artsen zonder Grenzen (AzG) ontvoerd uit vluchtelingenkamp Dadaab in Kenia. Zij zouden mogelijk zijn meegevoerd naar Somalisch grondgebied. Volgens Artsen zonder Grenzen is niets bekend over de identiteit of het motief van de ontvoerders.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze aanvallen hebben voor de vluchtelingenstromen in het gebied? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre de toegang tot de kampen en tot humanitaire hulp hierdoor wordt bemoeilijkt?
Het aantal Somalische vluchtelingen dat naar Kenia uitwijkt is sinds half oktober gedaald. De vraag is echter in hoeverre deze daling verband houdt met genoemde aanvallen. Er is immers sprake van meerdere ontwikkelingen in de grensstreek, waaronder de Keniaanse militaire operatie in Zuid-Somalië.
De ontvoering van de AzG-medewerkers heeft zijn weerslag gehad op de hulpverlening in het vluchtelingenkamp in Dadaab. Uit angst voor nieuwe ontvoeringen wordt sindsdien alleen nog essentiële hulp verleend, d.w.z. voedsel, water en medische hulp. De veiligheidsmaatregelen zijn opgevoerd.
Hoe beoordeelt u de aanval van het Keniaanse leger, die als gevolg van deze acties is ingezet op Somalisch grondgebied? Klopt de berichtgeving dat deze actie was afgestemd met de «Transitional Federal government» in Mogadishu?
Op 18 en 31 oktober 2011 brachten de Transitional Federal Government (TFG) en de Keniaanse autoriteiten gezamenlijke communiqués uit over de wijze waarop zij samenwerken bij de militaire operatie tegen Al Shabaab in Zuid-Somalië. In het communiqué van 31 oktober 2011, getekend door de Somalische premier Abdiweli Mohamed Ali en de Keniaanse premier Raila Odinga, staat dat de huidige operaties worden geleid door de TFG en dat het Keniaanse leger daarbij een ondersteunende rol vervult.
De Keniaanse regering stelt dat de militaire interventie op Somalisch grondgebied onvermijdelijk was vanwege de structurele dreiging die Al Shabaab vormt voor de nationale veiligheid en economische welvaart in Kenia. Hoewel de regering begrip heeft voor de Keniaanse zorgen over Al Shabaab valt op dit moment geen eenduidig oordeel te vellen over de noodzaak, timing en verwachte effectiviteit van de Keniaanse militaire interventie.
Deelt u de mening dat de onrust in de regio op geen enkele manier mag worden misbruikt om oppositieleden en journalisten te arresteren? Zo ja, hoe beoordeelt u de arrestaties die sinds maart in Ethiopië hebben plaatsgevonden?2
De onrust in de regio mag niet worden misbruikt als voorwendsel voor arbitraire arrestaties. Berichten over dergelijke arrestaties van oppositieleden en journalisten zijn zorgwekkend. Nederland voert bilateraal en in EU-verband een dialoog met de Ethiopische autoriteiten, waarin de zorgen hieromtrent worden uitgesproken.
Welke stappen heeft de Afrikaanse Unie gezet als gevolg van dit toenemende geweld? Welke stappen heeft Nederland, vanuit de Europese Unie en/of de internationale gemeenschap, gezet om de Arabische Unie aan te spreken?
De Afrikaanse Unie heeft de recente operaties van Al Shabaab in Somalië en Kenia scherp veroordeeld. In navolging van de regionale organisatie Intergovernmental Authority on Development (IGAD) heeft de AU bovendien haar steun uitgesproken voor de Keniaanse militaire interventie tegen Al Shabaab in het zuiden van Somalië.
De regering acht het van belang dat de lopende militaire operaties de humanitaire hulpverlening in het gebied niet belemmeren. Voorts dienen burgerslachtoffers zoveel mogelijk voorkomen te worden. In de contacten met de AU en Kenia benadrukt Nederland dit (mede via de EU).
Op welke manier zal de Europese Commissie het extra geld inzetten, zodat humanitaire hulp de vluchtelingen daadwerkelijk bereikt?3
Volgens de Europese Commissie zal haar additionele bijdrage onder meer gebruikt worden voor Somalische vluchtelingen en kwetsbare leden van gastgemeenschappen in Djibouti, Ethiopië en Kenia. In Dadaab zal er bijvoorbeeld voor extra onderdak voor recent aangekomen vluchtelingen gezorgd worden, evenals voor aanvullende beveiligingsmaatregelen voor het vluchtelingenkamp.
Ondanks de onveiligheid in de grensregio tussen Kenia en Somalië wordt de humanitaire hulpverlening gecontinueerd. In het algemeen geldt dat de toegang tot hulpbehoevenden in de Hoorn van Afrika de afgelopen maanden is verbeterd. Zo zijn sinds augustus 2011 ruim 2 miljoen mensen in Somalië bereikt met voedselhulp en ongeveer 1 miljoen kinderen gevaccineerd tegen polio en mazelen, onder wie veel kinderen in Zuid-Somalië.
De bedreiging en het aanzetten tot geweld door de wereldvoorzitter van de Ahmadiyya Moslim Vergadering |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «World muslim leader sends warning to dutch politician Geert Wilders»?1
Ja.
Hoe duidt u de volgende uitlating van de heer Masroor Ahmad: «Listen carefully – You, your party and every other person like you will ultimately be destroyed...»? En welke maatregelen bent u van plan te treffen tegen deze tot geweld oproepende pseudo-islamitische organisatie?
Volgens het persbericht heeft de heer Masroor Ahmad gezegd dat de genoemde vernietiging niet door geweld of andere wereldlijke acties, maar door gebeden bereikt dient te worden. In de uitlatingen zie ik geen aanzet tot of oproep tot geweld en daarom zie ik ook geen aanleiding tot maatregelen tegen de Ahmadiyya Moslim Djamaat.
Op welke wijze is de Ahmadiyya-beweging in Nederland gerelateerd aan de Ahmadiyya Moslim Vergadering van de heer Masroor Ahmad?
De Nederlandse Ahmadiyya Moslim Djamaat vormt een onderdeel van de wereldwijde Ahmadiyya Moslim Djamaat.