Het teruglopende aantal aanmeldingen voor pedagogische opleidingen |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de HBO-raad «Studentenaantallen HBO 2011–2012»?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal studenten op pedagogische opleidingen in één jaar tijd met 7,8% is gedaald, mede in het licht van het verwachte tekort aan leraren vanaf 2017?1
De daling van de instroom in de pedagogische opleidingen wordt vooral veroorzaakt door een daling van de instroom in de lerarenopleiding basisonderwijs (pabo). Daar bedraagt de daling ruim 8 procent. Uit de cijfers van de HBO-Raad blijkt dat vooral de instroom vanuit het mbo naar de pabo flink is gedaald. Het aantal studenten met vwo als vooropleiding is ongeveer gelijk gebleven. Dat betekent dat het gemiddelde opleidingsniveau van startende studenten op de pabo omhoog is gegaan.
Overigens wil een daling van de instroom niet zeggen dat er over vier jaar ook veel minder studenten van de pabo komen. Onder de studenten die op basis van een mbo-getuigschrift tot de pabo zijn toegelaten, zijn relatief meer uitvallers dan onder de andere studenten. Zij behalen relatief minder vaak hun lesbevoegdheid dan studenten met een andere vooropleiding.
In het licht van de tekorten lijkt een daling van de instroom in de opleiding voor leraren basisonderwijs niet problematisch.
Welke initiatieven worden er ondernomen om de instroom op de PABO2 en lerarenopleidingen te verhogen?
Sinds enkele jaren is het voor studenten met een VWO vooropleiding mogelijk om tegelijk een WO-bachelor (veelal pedagogiek of onderwijskunde) en de opleiding voor leraren basisonderwijs te volgen. Universiteiten en hogescholen werken daarin samen.
Voor verhoging van de instroom in de pabo zijn verder geen specifieke maatregelen voorzien. Dergelijke maatregelen zijn voor de korte termijn ook niet nodig om te voorzien in voldoende leraren.
De afgelopen jaren zijn er steeds meer alternatieve opleidingsroutes gekomen om leraar te worden in het voortgezet onderwijs, zoals bijvoorbeeld de educatieve minor als onderdeel van een universitaire vakbachelor, het programma Eerst de Klas, de kopopleiding en het zij-instroomtraject. Met deze routes wordt het aantal potentiële leraren vergroot. Daarnaast is het voornemen om een educatieve minor in hbo-bacheloropleidingen te introduceren. Daartoe wordt de komende periode een aantal experimenten opgezet specifiek voor de sector Techniek.
Welk signaal is er uitgegaan van het feit dat de eerste bezuinigingsmaatregel van dit kabinet de nullijn voor lerarensalarissen was?
De nullijn voor overheid en onderwijs is een maatregel die is genomen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Het vorige kabinet heeft besloten tot een nullijn in 2010, het huidige kabinet besloot om ook in 2011 geen kabinetsbijdrage voor de loonontwikkeling uit te keren. Tegelijkertijd zijn in deze periode op basis van het Actieplan LeerKracht maatregelen van kracht die het carrièreperspectief van leraren verbeteren, zoals de inkorting van carrièrelijnen en het versterken van de functiemix. De keuze van jongeren voor een opleiding is afhankelijk van verschillende factoren en omstandigheden. Het is daarom lastig te voorspellen welke invloed deze maatregelen hebben op de besluitvorming van (potentiële) studenten om al dan niet aan een lerarenopleiding te beginnen.
Bent u bereid om de groeiende groep studenten aan lerarenopleidingen die al een opleiding in het hoger onderwijs achter de rug hebben, vrij te stellen van het veel hogere collegegeld voor een tweede studie?
Voor het volgen van een tweede studie zijn er verschillende mogelijkheden.
In het hoger onderwijs geldt dat iedereen recht heeft om tegen wettelijk collegegeld één bekostigde bachelor en één bekostigde master te volgen. Een student die een bacheloropleiding tot leraar heeft afgerond in het hbo kan dus tegen wettelijk collegegeld een masteropleiding volgen.
Een student die als tweede studie een opleiding volgt in de sector onderwijs of gezondheidszorg, en daar nog geen diploma in behaald heeft, betaalt ook het wettelijk collegegeld. Dit geldt voor een inschrijving voor een bacheloropleiding onderwijs als nog niet eerder een bachelor onderwijs of zorg behaald is en een inschrijving voor een masteropleiding als nog niet eerder een master onderwijs of zorg behaald is. Hierdoor zie ik geen aanleiding om studenten aan lerarenopleidingen vrij te stellen van het collegegeld voor een tweede studie.
Als een student al een opleiding in de sector onderwijs gevolgd heeft en een tweede studie gaat volgen, geldt het instellingscollegegeld. Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De instelling kan daarbij differentiëren naar groepen van opleidingen en studenten. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt. Het instellingscollegegeld kan ook een laag bedrag zijn, met een minimum van de hoogte van het wettelijk collegegeld. De collegegeldsystematiek hoeft er niet toe te leiden dat een student op hoge kosten wordt gejaagd. Voor het instellingscollegegeld kan hij/zij een beroep doen op fiscale voorzieningen zoals de scholingsaftrek. Verder kunnen zittende leraren een beroep doen op de Lerarenbeurs als zij aan de voorwaarden voldoen.
Bent u bereid de groep studenten aan een pedagogische opleiding die ondertussen al werkzaam zijn, in het onderwijs of daarbuiten, vrij te stellen van de langstudeerdersboete?
Neen. De langstudeerdermaatregel geldt voor alle studenten in het hoger onderwijs.
Hoe gaat u, als u vasthoudt aan alle bezuinigingen en boetes, studenten motiveren tot een carrière in het onderwijs?
Naast de maatregelen uit het actieplan Leraar 2020 – een krachtig beroep! zet het kabinet de maatregelen voort uit het actieplan Leerkracht. De extra investeringen uit dit actieplan bedragen in 2012 770 miljoen euro, waarvan bijna 600 miljoen betrekking heeft op beloning. Met de extra middelen voor de versterking van de functiemix kunnen schoolbesturen meer leraren promoveren naar hogere leraarsfuncties met een bijbehorende beloning. Door het creëren van meer loopbaanmogelijkheden voor leraren wordt het beroep aantrekkelijker.
De positie van nederland op de 'scorecard' van The European Council on Foreign Relations |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de beoordeling van het Nederlands buitenlands beleid door The European Council on Foreign Relations (ECFR) in de «scorecard 2012»?
Ja.
Bent u ook zo geschrokken van de zeer magere beoordeling die Nederland krijgt in dit rapport?
Nee.
Deelt u de mening dat het treurig en beschamend is dat Nederland zoveel slechter scoort dan veel kleinere en vroeger gelijkgestemde landen als Zweden en Denemarken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit?
Ik stel de nodige vragen gezien de zwakke methodologie van The European Council on Foreign Relations. Nederland scoort bijvoorbeeld negatief («slacker») op het uitbreidingsdossier (Balkan en Kosovo), omdat Nederland «strict and fair» is. Ik karakteriseer deze beleidslijn niet als negatief, maar juist als positief. Alleen een kwalitatief hoogstaand uitbreidingsbeleid is immers in het belang van Nederland, de EU en de kandidaat-lidstaten zelf. Het consequent hanteren van de «strict and fair»-benadering door opeenvolgende kabinetten heeft wezenlijk bijgedragen aan de totstandkoming van belangrijke, structurele hervormingen in kandidaat-lidstaten.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland ten opzichte van eerdere beoordelingen met name op multilateraal gebied, in het bijzonder de VN, veel terrein heeft prijsgegeven? Deelt u de mening dat dit hoogst onwenselijk is, de Nederlandse belangen schaadt en zeer spoedige correctie behoeft? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw negatieve oordeel niet. De weging die in de «scorecard» wordt toegepast resulteert in oordelen die evengoed als positief kunnen worden geduid.
Wat vindt u van het oordeel van de ECFR dat Nederland inmiddels een remmende factor is in het Midden-Oosten vredesproces? Komt dit omdat u kritiekloos het beleid van de Israëlische regering steunt en niet bereid bent een evenwichtige positie in te nemen? Of komt het omdat Nederland inmiddels stelselmatig het totstandkomen van een gemeenschappelijke Europese positie frustreert en blokkeert?
Nederland vaart een evenwichtige koers met betrekking tot het Midden-Oosten vredesproces. Dit heb ik eerder in ruime mate met de Kamer gewisseld, laatstelijk bij het Algemeen Overleg Arabische Regio.
De totstandkoming van gemeenschappelijke Europese posities vergt unanimiteit. Ik constateer dat het tot dusverre vrijwel altijd mogelijk is gebleken om tot een standpunt te komen dat de goedkeuring kan wegdragen van alle lidstaten.
Wat gaat u er aan doen om de internationale positie van Nederland te verbeteren, zodat deze weer in lijn komt met hetgeen in de afgelopen decennia door velen van uw voorgangers is opgebouwd?
Het Nederlandse belang staat centraal in het buitenlandbeleid. Nederland zet daarbij sterker in op de pijlers Veiligheid, Welvaart en Vrijheid. Nederland is een betrouwbare en constructieve speler in het internationale domein.
Het 600 banenplan van de gemeente Sittard-Geleen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de gemeente Sittard-Geleen niet participeert in de pilot loondispensatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarbij werkgevers mensen met een beperking onder het wettelijk minimumloon mogen betalen?1
Ja, de gemeente Sittard-Geleen neemt niet deel aan de pilot loondispensatie.
Is het waar dat het voor gemeenten die niet deelnemen aan de pilot loondispensatie van het ministerie, verboden is om voor de invoering van de Wet Werken naar Vermogen het instrument loondispensatie in te zetten, omdat dit in strijd is met de wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de gemeente zich wel aan de wet houdt?2
Het klopt dat alleen de 32 gemeenten die zijn geselecteerd voor de pilot loondispensatie het instrument loondispensatie mogen inzetten voor de in de Tijdelijke wet pilot loondispensatie genoemde doelgroep.
De gemeente Sittard-Geleen heeft mij laten weten dat geen loondispensatie wordt toegepast, maar een vorm van werken met behoud van uitkering.
Het toelatingsbeleid van een scholengemeenschap door leerlingen met een havo-advies af te wijzen |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe zou u het vinden als een substantieel deel van de scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland een toelatingsbeleid zou gaan hanteren zoals dit geschiedt bij het Amsterdamse St. Nicolaaslyceum, nu u stelt dat het niet aan u is om over toelatingsbeslissingen van scholen te oordelen? Wat zou het in het bijzonder voor leerlingen met een havo-advies betekenen wanneer zij bij een belangrijk deel van de havo-scholen worden afgewezen?
Ik zou dat geen wenselijke ontwikkeling vinden maar verwacht niet dat dit zich gaat voordoen. Bij de toelating tot mavo, havo en vwo is de ontvangende school – naast de CITO-score en het onderwijskundig rapport van de directeur van de basisschool – verplicht een onderzoek te doen naar de geschiktheid van de kandidaat-leerling voor het volgen van het onderwijs waarvoor toelating wordt gevraagd.
Als de school dit zorgvuldig doet komen leraren en leerlingen nagenoeg niet voor verrassingen te staan in de vervolgjaren. En via maatwerk kan ook het maximale worden bereikt bij de grensgevallen.
Hoe verhoudt het afwijzen van leerlingen met een havo-advies voor een havo-opleiding zich tot het maatwerk dat wij van scholen mogen verwachten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Zijn de vrijwillige afspraken die schoolbesturen in Amsterdam in de Amsterdamse Kernprocedure hebben vastgelegd, en waarop het Nicolaaslyceum nu inbreuk maakt met haar toelatingsbeleid, geen regels waaraan ook deze scholengemeenschap zich civielrechtelijk heeft gebonden?
Nee. Het St. Nicolaaslyceum heeft zich niet verbonden aan de Amsterdamse Kernprocedure.
Betekent uw mening dat leerlingen recht hebben op het onderwijs dat bij hen past, dat u gaat ingrijpen zodra leerlingen met een havo-advies in bepaalde gebieden van Nederland niet langer een havo-school kunnen vinden die hen toelaat? Zo neen, betekent dit dan dat u zomaar een vrijblijvende mening heeft geponeerd?
Ik vind het zoals eerder vermeld geen wenselijke ontwikkeling. Wanneer de situatie die u schetst zich gaat voordoen – al verwacht ik dat niet – dan zal ik in overleg treden met de PO- en de VO-sector.
De voedseltekorten bij voedselbanken |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat steeds meer mensen in Nederland te weinig inkomen hebben waardoor zij moeten aankloppen bij de voedselbank voor een voedselpakket en er wachtlijsten zijn ontstaan? Zo nee, bent u bereid om met een nationaal actieplan armoedebestrijding te komen opdat voedselbanken overbodig worden en de armoede in Nederland wordt bestreden?1
Nederland heeft een dynamische arbeidsmarkt en een sociale zekerheid die een inkomen biedt in situaties waarin men tijdelijk niet zelf in de kosten van het levensonderhoud kan voorzien. Onderdeel van de sociale zekerheid is een degelijk vangnet: de bijstand. Met daarnaast regelingen als de bijzondere bijstand, die maatwerk bieden in bijzondere individuele situaties.
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen zelfstandig zijn en dat ze, als dat even niet lukt, hun positie zodanig verbeteren dat ze het worden. De beste remedie tegen armoede is een baan.
Voedselbanken zijn geen onderdeel van ons sociale zekerheidsstelsel maar een particulier initiatief. Tijdens het AO Armoede en Schuldhulpverlening op 3 november 2011 heb ik ook aangegeven dat dit een particulier initiatief moet blijven. Voedselpakketten zijn een pleister, geen oplossing. Mensen moeten daar niet afhankelijk van worden.
De bijstand en verwante regelingen worden door gemeenten ingezet. Doordat voedselbanken doorverwijzen naar gemeenten kan naar een structurele oplossing worden gezocht zodat mensen in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. SZW stimuleert sinds jaar en dag dat voedselbanken doorverwijzen naar gemeenten. Een nationaal plan is overbodig. Het is van belang de onderliggende problematiek aan te pakken en niet enkel de symptomen te bestrijden.
Staat het kabinet nog steeds achter de uitspraak van minister-president Rutte dat voedselbanken een particulier initiatief zijn en hij derhalve niet in gesprek wenst te gaan met de voedselbanken om te zoeken naar mogelijkheden voor oplossing van het voedselprobleem in Nederland? Zo ja, waarom spreekt de minister-president dan wel met grote particuliere ondernemingen in Davos? Zo nee, gaat u nu dan ook in gesprek met de voedselbank Nederland om tot een nationaal actieplan voedselzekerheid te komen?2
Zie antwoord vraag 1.
Is de tijdelijke overgangsregeling 2012 en 2013 vanuit de Europese Commissie vastgesteld en heeft u conform de wens van een Kamermeerderheid ingespeeld op deze regeling? Zo nee, wanneer verwacht u dat deze regeling wordt vastgesteld en op welke wijze bent u voornemens aan de wens van de Kamer uitvoering te geven?3
De tijdelijke overgangsregeling is nog niet volledig vastgesteld. Het Europees Parlement dient nog in te stemmen. De regeling werkt terug tot en met 1 januari 2012.
Zoals aan u is meegedeeld bij brief ( Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-32, nr. 562) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gehoor gegeven aan de wens om in te spelen op een overgangsregeling en is in de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2011 door Nederland ingestemd met de overgangsregeling.
Nederland zal niet deelnemen aan de overgangsregeling, zoals aan u is bericht bij voornoemde brief. Op 1 februari jl. is de aanmeldingstermijn verstreken. De overgangsregeling is bedoeld om tegemoet te komen aan de verwachtingen in die lidstaten die al jarenlang deelnemen aan het minstbedeeldenprogramma. In Nederland kunnen dergelijke verwachtingen niet bestaan omdat het kabinet al ruim twintig jaar consistent heeft uitgedragen dat Nederland uit overwegingen van subsidiariteit niet deelneemt. Daar komt bij dat de minstbedeeldenregeling complex is en er hoge uitvoering- en controlelasten/-kosten aan verbonden zijn.
Hoeveel euro draagt Nederland bij aan het aangepaste voorstel van de Europese Commissie voor een tweejarige regeling voor de minst bedeelden voor 2012 en 2013?
Het budget is, net zoals in voorgaande jaren, gemaximeerd tot in totaal € 500 miljoen per budgetjaar. Het is niet exact vast te stellen welk aandeel hiervan voor rekening van Nederland komt omdat de middelen voor het programma uit de totale EU-begroting komen. De EU-begroting is samengesteld uit diverse bronnen, waaronder afdrachten van lidstaten, douaneheffingen en specifieke eigen middelen zoals bijvoorbeeld een suikerheffing.
De uitzending van Pownews aangaande bouwvakkers die ondanks lage temperaturen moeten doorwerken |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat werknemers in de bouw ondanks een gevoelstemperatuur lager dan -6 graden toch blijven werken?1
Dat is een zaak van de cao-partijen die hier afspraken over hebben gemaakt.
Bent u van mening dat doorwerken beneden een gevoegtemperatuur van – 6 graden Celsius risico’s voor de gezondheid van werknemers met zich meebrengt?
Het Arbobesluit schrijft in artikel 6.1 voor dat de temperatuur op de arbeidsplaats geen schade aan de gezondheid van de werknemers mag veroorzaken. Bij welke lage temperatuur schade optreedt, is niet precies te zeggen. Dat hangt af van de specifieke omstandigheden van de werksituatie, de genomen beschermingsmaatregelen en de belastbaarheid van de werknemer.
Het is de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer om voor een werksituatie te bepalen of er kans is op gezondheidsschade door koude en daarop afgestemde maatregelen te nemen.
Bent u bereid om na te gaan of de werknemer die in Rotterdam ontslagen zou zijn omdat hij naar huis ging vanwege de kou inmiddels zijn baan weer terug heeft? Zo ja, wat is de stand van zake op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om me uit te laten over individuele situaties. Ik heb overigens uit media-berichten begrepen dat een dreiging met ontslag om reden van het staken van werkzaamheden vanwege de kou, mede dankzij bemiddeling van FNV Bouw & Infra, ingetrokken is.
Op welke wijze gaat u zorgdragen voor naleving van de cao-afspraak aangaande vorstverlet?
De totstandkoming en de inhoud van cao’s is de verantwoordelijkheid van werkgevers, werknemers en hun organisaties. In het verlengde daarvan valt ook het toezicht op de naleving van cao’s volledig onder de eigen verantwoordelijkheid van cao-partijen. Naleving van een cao kan door cao-partijen via de civiele rechter worden afgedwongen. Ook individuele werknemers die aan de cao gebonden zijn kunnen zich tot de rechter wenden om naleving van de cao af te dwingen en kunnen indien gewenst een vakbond inschakelen. Daarnaast kunnen cao-partijen de Inspectie SZW vragen een onderzoek in te stellen naar de naleving van een algemeen bindend verklaarde cao, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving.
In geval een klacht wordt ingediend bij de Inspectie kan deze een onderzoek instellen en toetsen aan de wet (Arbobesluit artikel 6.1). De Inspectie toetst in deze gevallen dus niet aan cao-afspraken.
Bent u van mening dat de vorstverlet regeling voor werkgevers een te grote financiële last kan zijn? Zo ja, welke mogelijke oplossingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Cao-partijen in de bouw hebben zelf de vorstverletregeling opgesteld en zullen de financiële lasten daarbij hebben betrokken. Na een eigen risico periode van 22 vorstdagen is een beroep op de zogenoemde onwerkbaar weer regeling van de WW mogelijk. Ik meen dat een dergelijke eigen risico periode legitiem is. Het niet kunnen werken als gevolg van winterse omstandigheden behoort tot het normale ondernemersrisico. Dat is alleen niet het geval bij (in Nederland ongebruikelijke) langdurige vorstperioden als gevolg waarvan de arbeid niet kan worden verricht.
Deelt u de zorgen dat, gezien de afname van de hoeveelheid werk in de bouw en de financiële positie van een aantal bouwbedrijven, het naleven van de cao-afspraak aangaande vorstverlet onder druk kan komen te staan?
De totstandkoming en de naleving van cao-afspraken, bijvoorbeeld aangaande vorstverlet, zijn de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Ik heb niet de indruk dat het naleven van deze afspraken onder druk staat.
Het bericht 'Extra korting bedrijfstoeslag' |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Extra korting bedrijfstoeslag»?1
Ja.
Wanneer heeft u besloten om de waarde van de toeslagrechten in 2012 te korten met 2,5%? Welke afspraken heeft u met het veld hierover concreet gemaakt?
Wat is het totale kortingspercentage op de toeslagrechten inclusief de korting van 2,5%? Bent u voornemens om de toeslagrechten in de toekomst nog een keer te korten? Zo ja, waarom?
Waarom heeft u besloten om extra geld vrij te maken voor duurzame stallen, precisielandbouw en risicofondsen voor dierziekten en plantenziekten door middel van een korting op de hectaretoeslag en onbenutte middelen? Hoeveel geld moet er precies worden vrijgemaakt? Hoeveel wordt er gedekt vanuit de korting op de hectaretoeslag en hoeveel vanuit de onbenutte middelen?
Waarom heeft u niet gekozen voor een volledige dekking vanuit de onbenutte middelen of andere begrotingsposten? Hoe groot was de beschikbare ruimte van de post onbenutte middelen?
Welke sectoren maken aanspraak op de middelen voor duurzame stallen, precisielandbouw en risicofondsen voor dierziekten en plantenziekten? Hoe ziet de verdeling van de middelen per sector eruit?
De berichtgeving omtrent de grimmige sfeer op de inloopavond over plannen m.b.t. intensivering van het goederenvervoer in Bathmen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Inloopavond Bathmen ontaardt in chaos» en/of andere vergelijkbare berichten?1
Ja. Die berichten betreffen een inloopavond in Bathmen op 31 januari 2012 waar bewoners in de gelegenheid werden gesteld om hun vragen beantwoord te krijgen over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). De inloopavond was door ProRail en IenM georganiseerd bij de start van het aan de Tweede Kamer toegezegde milieu-effecten-onderzoek (MER) van de goederenroutering in Oost Nederland. In dat milieu-effecten-onderzoek worden vier route-varianten onderzocht voor de route die extra goederentreinen tussen Zutphen en Hengelo moeten gaan volgen vanaf 2020.
Is het waar dat de avond in Bathmen chaotisch verliep en dat medewerkers van uw ministerie nauwelijks in staat waren vragen te beantwoorden van bezorgde Bathmenaren?
Bij de inloopavond in Bathmen op 31 januari 2012 waren 22 medewerkers van mijn ministerie en van ProRail aanwezig om vragen te beantwoorden over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) in en langs Bathmen. Voor deze opzet met inloopavonden is gekozen om in gespreksvorm specifieke en soms persoonlijke vragen te kunnen beantwoorden van bewoners. Door de grote drukte aan het begin van de avond te Bathmen was het gedurende een beperkte tijd niet mogelijk om tegelijkertijd alle vragen van alle aanwezigen te beantwoorden, waarop een deel van de bewoners weer weg ging. Ik betreur het dat daardoor niet ieders vragen beantwoord konden worden. Naar schatting zijn gedurende de hele avond de vragen van ruim 400 van de circa 600 bezoekende bewoners beantwoord.
Hoe gaat u zorgen voor een correcte inventarisatie, verzameling en beantwoording van de vragen en opmerkingen van de Bathmenaren?
Op maandag 12 maart 2012 wordt nog een extra informatie-avond gehouden in Bathmen. Voorts staan voor alle bewoners langs de spoorlijnen in Oost Nederland, waar het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) aan de orde is, de PHS-website van ProRail en de PHS-website van de Rijksoverheid ter beschikking om antwoord op vragen te vinden2. Tevens is daar het adres te vinden waarheen men zogenaamde «zienswijzen» (inspraak) kan insturen met opmerkingen inzake de aanpak van het MER-onderzoek, zoals gepubliceerd in de ontwerp Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de MER.
Tijdens de inloopavond In Bathmen zijn de bewoners, die op het drukke moment aan het begin van de avond niet allemaal geholpen konden worden, op deze mogelijkheden gewezen. De bewoners hebben tijdens de inloopavond ook de gelegenheid gekregen om hun vragen schriftelijk achter te laten zodat deze later alsnog beantwoord konden worden.
Welke resterende alternatieve manieren ziet u als mogelijkheid voor Bathmenaren om zorgen kenbaar te maken?
Voorafgaand aan de inloopavond in Bathmen heeft overleg plaatsgevonden tussen het bestuur van de Belangenvereniging Bathmen en projectmedewerkers van IenM en ProRail; in dat overleg zijn de zorgen van de Bathmenaren uitgebreid besproken. De Belangenvereniging heeft op 6 maart 2012 een eigen informatieavond georganiseerd; van het aanbod van mijn medewerkers, om tijdens die bijeenkomst informatie te geven over het project, heeft de Belangenvereniging geen gebruik willen maken. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
De metallurgische industrie |
|
Richard de Mos (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aan u gerichte brief van 14 oktober 2011 van de Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI)?
Ja.
Is het u bekend dat de Nederlandse metallurgische industrie tot de meest energie-efficiënte ter wereld behoort en dat deze industrie daardoor kan concurreren op de wereldmarkt?
De Nederlandse metallurgische industrie behoort tot de meest energie-efficiënte ter wereld. Overigens zien we wel dat er de laatste jaren in de wereld een aantal nieuwe productiesites is opgezet, die een aanmerkelijk hogere productiecapaciteit hebben dan de Nederlandse bedrijven. In het blad «Metal Bulletin» worden regelmatig artikelen geplaatst over metallurgische bedrijven in bijvoorbeeld de Arabische landen, die twee à drie keer groter zijn dan bedrijven in Nederland en beschikken over de meest moderne systemen, zoals bijvoorbeeld centerpointfeeding.
Deelt u het standpunt dat in tijden van economische teruggang en financiële onzekerheid de Nederlandse overheid zich sterk moet maken om werkgelegenheid in Nederland te behouden? Zo ja, is het u bekend dat vanuit economisch oogpunt de invoering van het emissiehandelsysteem (ETS) het mondiale «level playing field» van de metallurgische industrie ernstig verstoord raakt ten gunste van minder efficiënt producerende metallurgische industrieën buiten Europa? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid heeft doorlopend aandacht voor de werkgelegenheid in Nederland, industriebreed en dus ook in de metallurgische industrie. Bij de opzet van het emissiehandelssysteem is altijd het uitgangspunt geweest dat het systeem niet tot gevolg mag hebben dat bedrijven uit Europa zouden verdwijnen naar landen die geen vergelijkbaar klimaatbeleid zouden voeren (voorkomen van carbon leakage).
Deelt u de mening dat dit «level playing field» sowieso al onder druk staat door het versneld sluiten van zeven kerncentrales in Duitsland, waardoor dit jaar de prijs van elektriciteit in Duitsland en, vanwege de sterke verwevenheid van het netwerk, ook in Nederland sterk is gestegen?
Nee. De aangekondigde sluiting van de kerncentrales in Duitsland heeft kortstondig geleid tot het oplopen van de elektriciteitsprijs op de dagmarkt voor elektriciteit. Na korte tijd heeft zich dit weer hersteld op het oude niveau.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie begin november 2011 «guidelines» gaat uitbrengen waarin de mogelijkheid geboden wordt om de metallurgische industrie voor ETS te compenseren?
Eind 2011 heeft de Europese Commissie een conceptversie uitgebracht voor «richtsnoeren betreffende staatssteunmaatregelen in het kader van het EU ETS». Daarin wordt onder andere aangegeven welke steun een overheid maximaal mag verlenen aan de energie-intensieve industrie vanaf 2013, wanneer de in begin 2009 overeengekomen wijzigingen in het ETS ingaan. Tot 31 januari 2012 heeft eenieder de mogelijkheid gehad te reageren op dit concept voordat de Europese Commissie overgaat tot definitieve besluitvorming. Definitieve besluitvorming volgt later dit jaar.
Bent u tevens bekend met de verwachting dat met name Duitsland maximaal gebruik zal gaan maken van de compensatiemogelijkheden gegeven in de «guidelines» van de Commissie en dat dit tot een (verdere) verstoring zal leiden in het «level playing field» tussen Nederland enerzijds en andere Europese lidstaten anderzijds? Zo ja, onderkent u de noodzaak om het verstoorde «level playing field», aangaande de metallurgische industrie, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de verwachting van de metallurgische industrie ten aanzien van Duitsland. De Nederlandse overheid zet zich er voor in dat de «richtsnoeren betreffende staatssteunmaatregelen in het kader van EU ETS» slechts de mogelijkheid creëren om ondernemingen compensatie te verlenen indien zich als gevolg van sterk gestegen CO2-prijzen een reëel risico van carbon leakage voordoet. Een groot aantal lidstaten heeft dezelfde inzet getoond. Ik wacht de uiteindelijke richtsnoeren van de Europese Commissie af. Bij de benutting van de ruimte binnen deze kaders zal Nederland de opstelling van andere landen nadrukkelijk meewegen.
Bent u bereid om uw Europese collega’s op te roepen een vuist te maken tegen dit ETS in de elektriciteitsbranche en te eisen dat dit systeem van tafel gaat? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderschrijft de Europese CO2-reductiedoelstelling en is van mening dat het ETS een effectief en efficiënt instrument is om die doelstelling te realiseren, en er is dan ook geen reden om dit instrument af te schaffen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is de inzet van de Nederlandse overheid erop gericht dat «de staatssteunmaatregelen in het kader van het EU ETS» alleen de mogelijkheid bieden ondernemingen te compenseren indien er een reëel risico voor carbon leakage is. Het doel is handhaving van het gelijke speelveld in Europa en daartoe voorkomen dat lidstaten door middel van staatssteun de Europese concurrentieverhoudingen kunnen verstoren.
Het feit dat de 99 procent van het kippevlees in de supermarkt besmet is met ESBL-producerende bacteriën |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «99 procent kippenvlees in supermarkt besmet»?1
Ja
Vindt u het acceptabel dat een zo groot deel van de in de supermarkt aangeboden kip besmet is met Extended Spectrum Beta-Lactamase (ESBL) producerende bacteriën? Zo ja, waarom? Zo nee, welke plannen heeft u om het aantal besmette producten terug te brengen, op welke termijn en in welke mate?
Ik erken dit probleem en ik acht dit een zeer ongewenste situatie. Het is de verantwoordelijkheid van de sector om de nodige maatregelen te nemen om het aantal besmette pluimveeproducten terug te brengen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid zet ik me ook in om dit doel te bereiken. Met betrekking tot antibioticaresistentie verwijs ik u naar de reductiedoelstellingen zoals geformuleerd in Kamerbrief (Kamerstuk 29 683 nr. 65) en naar de reactie van mij en de Staatssecretaris van EL&I op het Gezondheidsraadadvies (Kamerstuk 29 683, nr. 104). Met betrekking tot Campylobacter heb ik een convenant afgesloten met Nepluvi (Vereniging van de Nederlandse pluimveeverwerkende industrie) met als doel dat de sector het aantal hoog besmette kipkarkassen sterk vermindert.
Naar aanleiding van de toezegging van 1996 heeft de overheid in de laatste jaren verschillende acties uitgevoerd.
In 2001 is het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen gewijzigd met de invoering van een verplichte vermelding op de verpakking van pluimveevlees die aan de consument wordt verkocht of afgeleverd: «Let op, geef schadelijke bacteriën geen kans. Zorg daarom dat deze bacteriën niet via de verpakking, uw handen of het keukengerei in uw eten terechtkomen. Maak dit vlees door en door gaar om deze bacteriën uit te schakelen.»
Later is in 2005 een voorstel voor een Nederlands verbod op het verhandelen van besmet pluimveevlees aan de consument aan de Europese Commissie en de Lidstaten genotificeerd. Deze is echter door de Europese Commissie afgewezen vanwege onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing voor een dergelijke intracommunautaire maatregel.
De maatregelen die in de afgelopen 15 jaar zijn genomen hebben voornamelijk een gunstig effect gehad op de beheersing van de Salmonellabesmetting (deze is van 16,3% in 2001 tot 4,1% in 2010 teruggedrongen, zie rapport Staat van de Zoönosen, te downloaden bij http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/330291007.html.)
Ondanks alle inspanningen stel ik vast dat pluimveevlees ook nu nog steeds risico’s oplevert voor de consument. Ik beraad mij daarom op aanvullende maatregelen ten aanzien van Campylobacter en streef ernaar nog voor het eind van dit jaar met concrete voorstellen te komen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de toezegging van het kabinet uit 1996 om te komen tot een totaalverbod op de verkoop van besmette kipproducten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat 15 jaar nadat het kabinet heeft toegezegd te streven naar een absoluut verbod op besmette kipproducten nu sprake is van een besmettingspercentage van 99%?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe hoog het besmettingspercentage van kipproducten ligt in andere EU- landen? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord, en aangeven waardoor eventuele verschillen veroorzaakt en/of verklaard worden?
In 2008 is in opdracht van de Europese Commissie in de Europese lidstaten onderzocht wat de besmettingsgraad van pluimveevlees met Campylobacter direct na slachten was. Uit dit onderzoek bleek dat in de EU gemiddeld 75,8% van de pluimveekarkassen besmet waren met Campylobacter. Er werden echter grote verschillen tussen de lidstaten waargenomen. De laagste besmettingspercentages werden gevonden in de Scandinavische landen (5–15%). In een aantal zuidelijke lidstaten werd een besmettingspercentage van boven 90% gevonden. In Nederland was het besmettingspercentage met 38% duidelijk onder het
Europese gemiddelde. Overigens was er ook een duidelijke seizoensvariatie te zien. In de zomermaanden was de besmettingsgraad het hoogst.
Nauwkeurige gegevens over het voorkomen van ESBL’s in pluimveevlees in andere landen ontbreken grotendeels. De Denen rapporteren in DANMAP 2010 dat lokaal geproduceerd pluimveevlees 8.6% positief is t.o.v. 50% van het geïmporteerde pluimveevlees. Rund- en varkensvlees is in 0.8 tot 2.8% positief. Recent werd in Duitsland een klein onderzoek gepresenteerd waarin 50% van de 20 onderzochte pluimveevleesproducten positief waren. Er zijn verschillende rapportages van ESBL-besmet pluimveevlees van Zuid-Amerikaanse origine zonder concrete prevalentiegegevens.
Vanwege het ontbreken van een Europees geharmoniseerd monitoringssyteem voor ESBL’s zijn de gemeten resultaten niet goed met elkaar te vergelijken.
Kunt u aangeven hoeveel mensen jaarlijks sterven ten gevolge van besmette kipproducten, hoeveel van de sterfgevallen kunnen worden toegeschreven aan ESBL-producerende bacteriën en hoe zich dit aantal in de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld?
Het RIVM presenteert jaarlijks een schatting van het aantal sterfgevallen dat wordt toegeschreven aan besmet voedsel3. In 2009 zijn naar schatting 76 mensen overleden ten gevolge van besmet voedsel. Daarvan worden 14 sterfgevallen toegeschreven aan pluimveevlees. Precieze gegevens over het verloop van het aantal sterfgevallen over de jaren zijn niet beschikbaar. Aangenomen wordt dat dit gelijke tred houdt met het aantal gerapporteerde ziektegevallen.
In deze schattingen zijn de gevolgen van ESBL-besmettingen niet opgenomen. Op basis van ISIS data4 is bekend dat er een significante toename is van urineweginfecties veroorzaakt door ESBLs en van het aantal mensen met een bloedvergiftiging veroorzaakt door ESBLs. De ESBL-producerende bacteriën komen pas sinds ongeveer 2004 in ziekenhuizen voor. De aantallen nemen sindsdien toe. In het onderzoek van Leverstein et al. (2011)5 uitgevoerd in 2009 is op basis van extrapolatie geschat dat in de studieperiode van februari tot mei 2009 er in Nederlandse ziekenhuizen tussen de 2 en 16 patiënten waren met een pluimvee geassocieerde ESBL-bacteriemie. Gegevens over mortaliteit ontbraken. Dit onderzoek schatte de bijdrage van met ESBL besmette kip- of pluimveevlees aan de humane klinische infecties in op 11–35% afhankelijk van het detailniveau van de genetische analyses. De bron voor de overige infecties zal grotendeels de mens zelf zijn, en deels is dit onbekend.
Deelt u de mening dat als er jaarlijks tientallen mensen sterven aan een bloedvergiftiging door ESBL-producerende E.coli3, consumenten moeten worden gewaarschuwd voor dit gevaar bij de aanschaf van met deze bacteriën besmette producten? Zo ja, wat gaat u doen om mensen op dit risico te wijzen?
Bij het RIVM is bekend dat er jaarlijks tientallen mensen sterven met een bloedvergiftiging veroorzaakt door E. coli, waarbij het aandeel ESBL-producerende E. coli niet precies bekend is. Het is niet bekend of mensen vaker sterven met een bloedvergiftiging veroorzaakt door ESBL-producerende E. coli of door een niet-ESBL-producerende E. coli. Contact met of besmetting door ESBL-gecontamineerde producten is geen direct risico voor een consument en de relatie tussen dragerschap in de open populatie en bacteriemieën in ziekenhuizen is uiterst complex en indirect. Binnenkort zal het UMCU (Universitaire Medisch Centrum Utrecht) een studie starten waarin deze vraag zal worden onderzocht.
ESBL-producerende bacteriën worden op vers pluimveevlees vaker gevonden dan op andere vleessoorten. Goede keukenhygiëne is belangrijk om besmettingen met ESBL’s door gecontamineerd pluimveevlees te voorkomen wat ook onderdeel was van het advies van het deskundigenberaad van maart 20107 en van het RIVM8. De consument dient daarom te worden gewaarschuwd voor de potentiële risico’s van pluimveevlees en te worden gewezen op de maatregelen die zij zelf kunnen nemen om te voorkomen dat zij met een ESBL-producerende bacterie worden besmet. Omdat bacteriële besmetting via pluimveevlees al langer als een volksgezondheidsrisico bekend is, stelt de Warenwet een waarschuwing op de verpakking van pluimveevlees verplicht (zie mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4).
Is er al meer duidelijkheid over het relatieve belang van de verschillende routes die een rol spelen in de verspreiding van ESBL-genen naar de darmflora van mensen? Zo nee, waarom is dit nog niet onderzocht?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven is er weinig bekend over de precieze bijdrage van mogelijke bronnen aan het voorkomen van ESBL-producerende bacteriën of de genen naar de mens. De overdracht van ESBL-genen kan op veel manieren plaats vinden van mens naar mens, via het milieu, door direct contact met dieren en via ons voedsel. Het kwantificeren van de bijdrage van al deze bronnen is erg ingewikkeld, mede doordat de ESBL-genen erg variabel en dynamisch van aard zijn. Door de overdraagbaarheid via plasmiden zijn de verspreidingsmogelijkheden eigenlijk onbegrensd.
In de in het antwoord van vraag 6 aangehaalde studie van Leverstein et al (2011) is beschreven dat ongeveer 1/5 van ESBL aangetroffen in klinisch materiaal bij mensen waarschijnlijk veroorzaakt is door contact met of consumptie van pluimvee(vlees)9. Pluimveevlees is dus slechts één van de mogelijke bonnen Daarnaast lijkt een klein percentage (<10%) het gevolg te zijn van verspreiding binnen zorginstellingen. Om een goed beeld te krijgen van het relatieve belang van de verschillende routes is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is gecompliceerd omdat de verspreiding niet alleen gekoppeld is aan bepaalde bacteriestammen maar ook genoverdracht tussen bacteriën een belangrijke rol speelt. Dergelijk onderzoek vindt onder andere plaats bij het RIVM.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een spoedig in te voeren wettelijk verbod op de verkoop van besmette kipproducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze?
Voor het antwoord hierop verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Aanpak van fraude met persoonsgebonden budgetten |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
|
|
|
Kloppen de artikelen «Pgb-fraude niet bestraft, bewijs is nauwelijks mogelijk» en «Het bureau zou alle zorg uit handen nemen»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De zaken die in de genoemde artikelen worden besproken zijn mij bekend. Ik vind het onverteerbaar als er wordt gefraudeerd met zorggeld en fraudeurs mogelijk onbestraft zouden blijven. De aanpak van fraude met zorggeld, waaronder ook het pgb, heeft dan ook mijn voortdurende aandacht.
De conclusie die in de artikelen wordt getrokken dat onderzoeken naar pgb-fraude niet tot een veroordeling leiden of dat nadere maatregelen nodig zijn, is echter voorbarig. Mede naar aanleiding van signalen zoals in de artikelen beschreven, zijn in overleg met alle bij de fraudebestrijding betrokken partijen vorig jaar maatregelen uitgewerkt om pgb-fraude aan te pakken. Deze maatregelen zijn aangekondigd in mijn Programmabrief Langdurige zorg van 1 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 597, nr. 186) en inmiddels ingevoerd. De genomen maatregelen en de verbeterde samenwerking tussen de diverse partijen die bezig zijn met de zorgfraudebestrijding zullen naar ik verwacht de aanpak van pgb-fraude verbeteren.
Op welke wijze wordt er op dit moment (consequent) met het Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) rapport over de fraudegevoeligheid van het Persoons Gebonden Budget (PGB) gewerkt?2 Bent u bereid te onderzoeken of er bij de opsporing van vermeende fraude of misbruik met PGB-gelden gebruik wordt gemaakt van dit rapport en/of andere expertise?3
Op dit moment wordt consequent gewerkt met het rapport waarnaar het eerste deel van de vraag verwijst als «SIOD rapport». Vermoedelijk wordt gerefereerd aan de Bestuurlijke rapportage «Marque» die is opgesteld door het Openbaar Ministerie. De aanbevelingen in dit rapport over het pgb-AWBZ zijn gericht op het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), de zorgkantoren en de IGZ. Deze organisaties hebben naar aanleiding van de aanbevelingen hun werkzaamheden aangepast. Zo leggen de zorgkantoren met ingang van 2012 alle gegevens die zij ontvangen via de verantwoordingsformulieren volledig vast. Daarnaast hebben de knelpunten en aanbevelingen belangrijke input geleverd voor de maatregelen die ik heb genomen om fraude met de pgb-regeling te voorkomen, zoals dat er alleen nog bancaire betalingen aan hulpverleners zijn toegestaan.
De opsporing van vermeende fraude of misbruik met pgb-gelden kan zowel door de politie als door de FIOD of de SIOD geschieden. In de regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding, het platform waar dit soort kennis wordt gedeeld, participerende genoemde drie organisaties. Ik ga ervan uit dat ook de aanbevelingen uit het genoemde rapport in dit gremium worden gedeeld en zie geen aanleiding dit te onderzoeken.
Erkent u dat het zeer kwalijk is dat mensen en/of organisaties die op een zeer georganiseerde en geraffineerde wijze en op grote schaal zorggelden in eigen zak steken onbestraft blijven? Zo ja, wat gaat u nu ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de analyse van het feit dat de tientallen rechtszaken met betrekking tot de fraude met PGB-gelden niet leiden tot veroordeling? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het merendeel van de zaken dat wordt genoemd in een artikel in de Volkskrant van 27 januari 2012 nog in onderzoek is, en dat de conclusie dat vervolging uitblijft, voorbarig is. Voor een deel vindt dat opsporingsonderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie plaats en deels gaat het om zaken waarin de behandeling ter terechtzitting al is aangevangen. In zijn algemeenheid geldt dat pgb-fraude zaken bewerkelijk en complex zijn. Zorgvuldige behandeling van deze zaken kost tijd. Maar de stelling dat pgb-fraude niet wordt aangepakt is onjuist.
Vindt u het terecht dat mensen die zorg organiseren via een PGB, en wakker liggen over de toekomst, in de krant moeten lezen dat georganiseerd misbruik onbestraft blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik draag er al het mogelijke aan bij om te bereiken dat fraude wordt voorkomen en waar het toch voorkomt dit wordt opgespoord en bestraft. De stelling dat pgb- fraude niet wordt aangepakt is onjuist. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 3 al aangaf, zijn er de afgelopen jaren maatregelen genomen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken en de mogelijkheden voor opsporing en bestraffing van fraude te verbeteren. Uit signalen blijkt dat de fraudegevoeligheid van het pgb is toegenomen doordat de indicatiestelling, vanwege beperking van de administratieve lasten, steeds minder face to face plaatsvindt. Een van de maatregelen die ik daarom neem is het starten van een pilot waarbij face to face indicatiestelling bij een aantal risicogroepen opnieuw wordt ingevoerd.
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat mensen en/of organisaties die op georganiseerde wijze tientallen miljoenen euro’s weten op te strijken door een fraudegevoelige regeling niet vervolgd worden? Erkent u tevens dat deze berichten niet van vandaag zijn, maar dat bij de invoering van de regeling gewaarschuwd is voor de grote mate van fraudegevoeligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke resultaten heeft de ingestelde regiegroep opgeleverd en bent u zelf ook zo ongeduldig over de oplevering van voorstellen voor effectieve bestrijding van zorgfraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de regiegroep Verbetering zorgfraudebestrijding werken de aangesloten partijen nu ruim twee jaar met elkaar samen. In die periode is beleidsmatig en operationeel gewerkt aan betere fraudebestrijding. De ervaringen zijn positief. Een van de concrete resultaten betreft het door de regiegroep opgestelde pakket aan maatregelen om fraude met persoonsgebonden budgetten terug te dringen. De samenwerking laat echter zien dat in het hele proces van preventie, detectie, onderzoek en repressie verbeteringen mogelijk zijn. Ik ben blij met de tot nu toe bereikte resultaten en ik werk door aan het bestrijden van fraude met onverminderde aandacht in het hele proces voor preventie, detectie, onderzoek en repressie.
Wanneer is de uitkomst van de brede frauderisicoanalyse klaar? Kunt u deze analyse naar de Kamer sturen?
Zoals ik u in de beantwoording op uw eerdere vragen over het SIOD-rapport (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 462) heb laten weten, worden de risico´s op fraude in de zorg in kaart gebracht. Onder regie van VWS vindt er momenteel een risicoanalyse op fraude plaats in de AWBZ zorg in natura. Een eerste uitkomst daarvan wordt dit najaar verwacht. Die uitkomst zal ik naar de Kamer sturen. Een risicoanalyse op fraude in diverse sectoren van de cure is in voorbereiding. Zodra hier uitkomsten te melden zijn, zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid opsporing van misbruik, fraude, diefstal of onjuiste besteding van zorggelden actief te registreren en na te gaan of er in deze zaken vaart gemaakt wordt met de vervolging? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo neen, waarom vindt u malversaties met door de burger opgebrachte zorggelden geen opsporingsprioriteit hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de stelling dat pgb-fraude niet wordt vervolgd onjuist. Om beter zicht te krijgen op de omvang van de fraude ben ik bezig na te gaan op welke wijze een landelijk verzamelpunt van zorgfraudemeldingen het best kan worden ingericht. De bedoeling is dat alle vermoedens van zorgfraude daar bijeen worden gebracht en dat er vervolgens wordt bekeken welk signaal door wie wordt onderzocht. Het is van belang dat alle partijen waar mensen vermoedens van zorgfraude melden, hun zaken doorgeven aan dit verzamelpunt. Tevens wil ik afspraken maken met alle betrokken partijen over wat er met deze signalen gebeurt, wie ze gaat behandelen, hoe ze worden afgehandeld en welke lessen eruit getrokken kunnen worden voor verbetering van zorgfraudebestrijding. Om dit te kunnen realiseren, is mijn intentie een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Als dit zover is, dan zal ik de Kamer hierover informeren.
De rechtszaak tegen Erwin Vermeulen in Japan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u tegen het ANP gezegd dat sinds kort familiebezoek is toegestaan voor Erwin Vermeulen, maar dat de familie daarvan zou hebben afgezien? Zo nee, waarom heeft u geen zichtbare poging gedaan om het kennelijk foutieve bericht te rectificeren?1
Ja. Op 17 januari heeft het Consulaat-Generaal in Osaka van de advocaat vernomen dat de openbaar aanklager akkoord ging met een bezoek van de ouders aan Erwin. Dit op voorwaarde dat (1) de familie niet gelieerd zou zijn aan de Sea Shepherd Conservation Society, en(2) een diplomatieke nota zou worden overlegd met vermelding van de persoonlijke gegevens, inclusief kopieën van de paspoorten. De ouders van Erwin zijn hierover op dezelfde dag telefonisch ingelicht. Daarbij is assistentie aangeboden bij het aanvragen van een bezoek. De familie heeft laten weten om haar moverende redenen geen bezoek te willen aanvragen. Die afweging respecteer ik.
Kunt u bevestigen dat de enige informatie die de familie van Erwin Vermeulen via uw ministerie heeft bereikt over de mogelijkheden tot bezoek luidde: «Indien de ouders besluiten naar het proces te komen, zal de aanklager in overweging nemen hen speciaal toestemming te verlenen met het recht tot bezoek op voorwaarde dat de ouders niets te maken hebben met Sea Shepherd»? Bent u bereid te erkennen dat deze informatie betekent dat er in het geheel geen zekerheid was en is dat de ouders van Erwin hem daadwerkelijk zouden kunnen bezoeken als ze zouden afreizen naar Japan?2
Door het ministerie is consequent gesteld dat de finale beslissing om een verzoek te honoreren in alle gevallen bij de Japanse autoriteiten lag. Daarbij is ook steeds melding gemaakt van de bereidheid van het ministerie om te assisteren bij een aanvraag.
Waarom heeft u in de media een onjuist beeld geschetst over de bezoekmogelijkheden en daarbij de suggestie gewekt dat de ouders niet bereid waren hun zoon op te zoeken in de Japanse gevangenis? Kunt u zich voorstellen dat het voor de familie van Erwin bijzonder pijnlijk was om zoiets te moeten lezen in de krant?
Ik ben me er ten volle van bewust dat de familie een heel moeilijke periode heeft doorgemaakt. Vanaf het begin is alles in het werk gesteld om de familie zo goed mogelijk van alle ontwikkelingen op de hoogte te houden, inclusief van de Japanse procedures en voorwaarden. Er is naar mijn oordeel correcte informatie verstrekt.
Is het waar dat u tot nu toe nog geen enkele keer persoonlijk contact hebt opgenomen met de familie van Erwin Vermeulen?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt vanaf het moment van de aanhouding van Erwin Vermeulen op 16 december 2011 contact met zijn familie en in het bijzonder met de door hem aangewezen contactpersoon. Deze contacten vinden plaats met ambtenaren die zijn gespecialiseerd in consulaire zaken.
Kunt u bevestigen dat Erwin Vermeulen in de 46 dagen die hij nu gevangen zit weinig gelegenheid lijkt te hebben gekregen voor persoonlijke verzorging, dat hij in een onverwarmde cel zit in een omgeving waar het in januari behoorlijk koud is, dat hij een eenzijdig dieet krijgt, dat hij duidelijk is afgevallen en dat hij geketend is voorgeleid in de rechtszaal? Vindt u dat een dergelijke behandeling gepast is in een «ordentelijke democratische rechtsstaat» voor een vermeende duw?
Ik realiseer me dat de behandeling en detentieomstandigheden in Japan strenger zijn dan in Nederland, maar daaruit kan in genen dele geconcludeerd worden dat Japan geen ordentelijke democratische rechtsstaat is. De behandeling die Erwin Vermeulen heeft ondergaan, week niet af van de wijze waarop in vergelijkbare gevallen (zowel Japanse als buitenlandse) gedetineerden worden behandeld tijdens hun voorarrest en voldeed aan de Japanse wetten en regels. Het consulaat-generaal heeft hierop steeds toegezien.
Denkt u nog steeds dat het «prima» gaat met Erwin Vermeulen, dat hij «het goed maakt en dat hij zijn veganistische dieet uitstekend kan nuttigen in detentie»?3 Zo ja, waar baseert u uw oordeel op en hoe verklaart u dat mensen die Erwin hebben gezien in de rechtszaal met heel andere berichten komen?
Erwin Vermeulen is sinds zijn aanhouding op 16 december vier maal bezocht door medewerkers van het Consulaat Generaal te Osaka. Tevens heeft het Consulaat Generaal contact met de advocaten van betrokkene. Een oordeel over de behandeling van Erwin Vermeulen was mede gebaseerd op deze gesprekken. Hij had daarin tegenover het Consulaat-Generaal aangegeven dat het naar omstandigheden goed met hem ging. Op basis van signalen van Erwin Vermeulen is tweemaal bij de Japanse autoriteiten aangedrongen op aanpassing van het dieet.
Kunt u bevestigen dat de rechtszaak verder gaat op 1 februari en dat er op 22 februari uitspraak zal volgen? Kunt u bevestigen dat Erwin Vermeulen in dat geval bijna 2½ maand gevangen is gehouden voor een vermeende duw? Acht u ruim twee maanden detentie, onder de genoemde omstandigheden, voor een vermeende duw, passend in een «ordentelijke democratische rechtsstaat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bekend is Erwin Vermeulen op 22 februari vrijgesproken. Ik hoop dat voor de familie hiermee een einde is gekomen aan een moeilijke periode. Ik stel verder vast dat een voorarrest van twee à drie maanden naar Japanse maatstaven niet uitzonderlijk is.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van VN-mensenrechtencommissaris en de VN-werkgroep inzake Willekeurige Detentie inzake de veroordeling van twee Japanse Greenpeace-medewerkers in 2010? Is het u bekend dat de VN-mensenrechtencommissaris haar zorgen heeft uitgesproken over het proces tegen Junichi Sato en Toru Suzuki, die zijn gearresteerd na hun onderzoek naar de corrupte handel in walvisvlees? Is het u bekend dat de VN-werkgroep inzake Willekeurige Detentie oordeelde dat Japan in deze zaak de mensenrechten heeft geschonden en dat de voorwaardelijke opsluiting van de Greenpeace-medewerkers politiek gemotiveerd was?
Ik ben bekend met het oordeel van de VN-werkgroep inzake Arbitraire Detentie dat tijdens de inhechtenisneming en detentie van de heren Sato en Suzuki een aantal artikelen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geschonden zijn. De VN-werkgroep inzake Arbitraire Detentie verbond geen waardeoordeel aan deze mening.
Bent u, gelet op het bovenstaande, bereid de mogelijkheid te erkennen dat er ook in het proces rond Erwin Vermeulen sprake zou kunnen zijn van politieke redenen om hem te arresteren en aan te klagen?
Erwin Vermeulen was aangehouden op grond van verdenking van geweldpleging. Ik heb geen aanwijzing dat de arrestatie plaats had om politieke redenen.
Bent u alsnog bereid Japan aan te spreken op de arrestatie, langdurige detentie en behandeling van Erwin Vermeulen?
De zaak van Erwin Vermeulen is verschillende malen onderwerp van gesprek geweest in contacten met de Japanse autoriteiten. Daarbij is terughoudendheid betracht in het oordelen over en treden in de zaak zolang die onder de rechter was. Wel heb ik mijn bezorgdheid geuit en aandacht gevraagd voor het gevoel van onzekerheid en machteloosheid waar de familie en vrienden van Erwin Vermeulen lange tijd mee hebben moeten leven. Ik heb de Japanse autoriteiten tevens dringend in overweging gegeven contact tussen familie en Erwin Vermeulen toe te staan.
De contacten van subcontractors die werken voor Post NL |
|
Paul Ulenbelt , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla waarin de schrijnende werksituatie voor de subcontractors die werken voor PostNL wordt belicht?1
Het programma «Voor jou tien anderen» van Zembla, uitgezonden op 27 januari jl., ging over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt met voorbeelden uit de sectoren bouw, pakketbezorgers en thuiszorg. Bij pakketbezorgers werd PostNL als voorbeeld genomen. PostNL werkt al geruime tijd met zowel vaste medewerkers als met subcontractors in de distributie van pakketten. Nagenoeg alle logistieke vervoerders hanteren een vergelijkbare werkwijze. Het betreft hier vrije contractvorming in het economische verkeer tussen bedrijven onderling. Beide partijen hebben de vrijheid om het contract te beëindigen indien zij ontevreden zijn over de contractvoorwaarden.
Bent u van mening dat, als een bedrijf eist dat een subcontractor volledig (5 à 6 dagen per week) beschikbaar moet zijn en zich daarbij dient te houden aan strikte instructies, er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat hierdoor dus tevens sprake is van schijnzelfstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Of er sprake is van een dienstbetrekking hangt niet alleen af van de omstandigheden die in de vraag worden geschetst. Van een dienstbetrekking is sprake als aan drie vereisten is voldaan, te weten: de arbeid moet persoonlijk worden verricht, aanwezigheid van een gezagsverhouding, en loon. Indien er twijfel bestaat over de aard van het contract tussen partijen, is het mogelijk de Belastingdienst om een oordeel te vragen. Als deze uitkomst onbevredigend is, bestaat er altijd de mogelijkheid om een rechterlijk oordeel te vragen. Daarbij gaat het zowel om de bedoeling van partijen als de wijze waarop zij hier feitelijk uitvoering aan hebben gegeven.
In algemene zin geldt dat indien de opdrachtovereenkomst wordt gebruikt om arbeidsrechtelijke en socialezekerheidsregelgeving te ontduiken, dit met kracht dient te worden bestreden. In de brief naar aanleiding van het onderzoek naar het gebruik van de overeenkomst van opdracht van 9 december 2011 hebben de betrokken bewindslieden van SZW, Financiën en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) reeds aangekondigd in gesprek te gaan over de vraag hoe de handhaving op schijnconstructies verder kan worden verbeterd. De Kamer wordt hierover dit voorjaar geïnformeerd.
Heeft de belastingdienst een convenant gesloten met PostNL waarin afspraken gemaakt zijn over subcontractors of zelfstandige zonder personeel (zzp «ers) die werken voor PostNL of zijn er andere afspraken gemaakt over de wijze waarop de fiscus zou omgaan met de gesloten contracten tussen PostNL en subcontractors? Zo ja, bent u bereid documenten waaruit duidelijk wordt wat de inhoud is van een dergelijk(e) convenant of afspraken aan de Kamer te zenden? Is dit mogelijke convenant een vrijwaring voor PostNL en kan het bedrijf zich hiermee onttrekken aan de plicht van het betalen van premies en het inhouden van belastingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst verschaft in het algemeen op verzoek van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen standpunten over voorgenomen rechtshandelingen. Eventuele vaststellingsovereenkomsten die de Belastingdienst met belastingplichtigen sluit, zijn op de wet en jurisprudentie gebaseerd. Over eventuele afspraken met specifieke belastingplichtigen kan echter geen informatie worden verstrekt. Dit houdt verband met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die het verbiedt om bekendmakingen te doen over de persoon of zaken van een ander.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid van PostNL de werkdruk bij pakketbezorgers dusdanig is dat de kwaliteit van de postbezorging onder de maat is? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze situatie te verbeteren?
Binnen het bedrijf PostNL zijn de afhandeling van poststukken en van pakketten volledig gescheiden logistieke trajecten. Pakketten worden door pakketbezorgers «aan de deur afgegeven» en kennen een veel lagere bezorgdichtheid. Per straat of wijk zijn er beduidend minder bezorgadressen dan van poststukken (brieven, e.d.). In de regel worden alleen pakketten die via de brievenbus kunnen worden afgeleverd, via de postbezorger bezorgd. Grote, zakelijke verzenders (postorderbedrijven, e.d.) hebben de keuze uit verschillende pakketvervoerders, zoals TNT Express, Selektvracht, GLS, DPD en UPS. Zoals reeds bij vraag 1 aangegeven, werken de meeste vervoerders met onderaannemers. Aangezien het in de gehele logistieke afhandeling van pakketten en poststukken bij PostNL om gescheiden trajecten gaat, is er geen relatie tussen de werkdruk bij pakketbezorgers, al dan niet als subcontractor, enerzijds en de kwaliteit van de postbezorging anderzijds.
Bent u bereid uw antwoorden uiterlijk 14 februari 2012, dat wil zeggen voor het algemeen overleg Postmarkt, aan de Kamer te zenden?
Ja.
Christelijke homotherapie |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ineke van Gent (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u precies aangeven op welke wijze de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het onderzoek gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid heeft uitgevoerd?
Het bezoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan zorgorganisatie Different maakte onderdeel uit van het toezicht op nieuwe toetreders in de zorg die vallen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Aangezien nieuwe zorgaanbieders en/of nieuwe zorgbehandelingen risico’s met zich mee kunnen brengen, geeft de IGZ hieraan prioriteit en komt direct in actie wanneer er meldingen bij de IGZ binnenkomen of wanneer de IGZ onderzoekswaardige signalen over nieuwe zorgaanbieders opvangt zoals in het geval van zorgorganisatie Different. De IGZ heeft, mede op mijn verzoek, dan ook snel onderzoek verricht: naar aanleiding van het betreffende bericht in Trouw op 17 januari heeft de inspectie op 19 januari een inspectiebezoek aan zorgorganisatie Different gebracht en hierover een rapport uitgebracht (zie www.igz.nl).
Het doel van de inspectie was om enerzijds na te gaan of er bij Different daadwerkelijk sprake is van de door de media genoemde «homotherapie» (behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit) en anderzijds of er bij Different sprake is van (voorwaarden voor) het bieden van verantwoorde zorg. Het onderzoek bestond uit een aantal onderdelen:
Dit onderzoek van de IGZ krijgt een vervolg aangezien de inspectie kritiek heeft op vooral de diagnosestelling van Different (en de rol van Europsyche hierbij). De inspectie zal tussen nu en 15 maart opnieuw een (onaangekondigd) inspectiebezoek aan Different brengen.
Klopt het dat de IGZ uitsluitend met de betreffende instelling (Different) heeft gesproken? Zo ja, bent u in dat geval van mening dat het om een grondig onderzoek gaat?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Voorts is hier van belang dat de IGZ via een nieuwsbericht en via een radiointerview heeft laten weten dat wanneer de IGZ alsnog meldingen van (ex-) clienten zou ontvangen die er op wijzen dat de behandeling van Different zich toch (deels) zou richten op het «genezen» van homoseksualtiteit, de IGZ deze meldingen direct zal onderzoeken en zo nodig maatregelen zal treffen. Ik heb dat in antwoorden op eerdere Kamervragen ook nog eens onder de aandacht gebracht. Een belangrijk gegeven hierbij is dat de ex-cliënten die zich tot nu toe hebben gemeld, langer dan 5 jaar geleden cliënt van Different waren. Op dat moment was er sprake van pastorale zorg en niet van zorg gefinancierd door de zorgverzekeringswet. Binnen de zorgorganisatie Different is een aantal zaken herijkt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Heeft de IGZ gesprekken gevoerd met meerdere ex-cliënten/spijtoptanten van de betreffende instelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u precies aangeven op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de therapieën inderdaad niet zijn gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid, dan wel verandering van de seksuele voorkeur?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2. Hieraan voeg ik toe dat een zevental cliënten van Different aan de IGZ bevestigen dat de behandeling gericht is op ondersteuning en begeleiding van cliënten die worstelen met hun homoseksuele gevoelens in relatie tot hun geloof. De behandeling is niet gericht op het onderdrukken of genezen van de homoseksualiteit maar op het aanvaarden van wie je bent, het beleven van gevoelens en daarbij eigen overwegingen te maken om wel of niet een homoseksuele relatie aan te gaan, zo heeft de IGZ mij laten weten.
Eén cliënt, die negen jaar geleden in begeleiding was bij Different, geeft aan dat hij lange tijd erg heeft vastgehouden aan de «succesverhalen» van degenen die er in slaagden hun homoseksualiteit niet langer te beleven. Deze cliënt vraagt zich af of het reëel is om (op de langere termijn) vermindering van psychisch lijden van homoseksuele christenen te verwachten in een klimaat waarbinnen homoseksualiteit wordt geproblematiseerd. Hij geeft aan dat het erg belangrijk is dat Different eerlijk is over haar zorgaanbod en de behaalde resultaten op langere termijn.
Heeft de IGZ zich tijdens het onderzoek tevens gewend tot andere organisaties (bijvoorbeeld homo-organisaties), waar (ex-)cliënten van de betreffende instelling zich gemeld hebben (en nog altijd melden)? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de IGZ de verhalen/klachten van (ex-)cliënten van de betreffende instelling, zoals bijvoorbeeld de afgelopen weken verschenen in de media, onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3. Ook de verhalen/klachten van (ex-)clienten die zich tot de media hebben gewend, zijn onderzocht voor zover zij bereid waren in contact te treden met de inspectie.
Heeft de IGZ onderzoek gedaan naar opvattingen over homoseksualiteit, zoals waargenomen bij en uitgedragen door betrokkenen van de Stichting tot Heil des Volks waar Different een onderdeel van is?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn deze opvattingen ook daadwerkelijk bij het onderzoek betrokken?
De IGZ heeft aan Different het volgende te kennen gegeven: homoseksualiteit is een geaardheid en geen ziekte. Behandeling gericht op (pogingen tot) het «genezen» (of onderdrukken) van homoseksualiteit kan derhalve nooit conform de vigerende richtlijnen zijn. De Raad van Bestuur onderschrijft deze zienswijze en stelt dat in de pers helaas een verkeerde voorstelling van zaken is ontstaan.
Kunt u concreet en uitgebreid aangeven wat precies moet worden verstaan onder een behandeling die gericht is op cliënten met homoseksuele gevoelens, en «op het aanvaarden van wie men is en daarin een keuze maken voor het wel of niet aangaan van een homoseksuele relatie»? Zo nee, waarom niet?
In de behandeling ligt de nadruk op het psychisch lijden en het ondersteunen en begeleiden van de cliënt met het omgaan met zijn homoseksuele gevoelens in relatie tot zijn geloof . Patiënten melden zich aan bij Different en de psychiater van Different doet een deel van de intake en stelt een diagnose en behandelplan op. De begeleiding van Different wordt veelal ingezet op geleide van gesignaleerde ambivalente gevoelens als gevolg van homoseksualiteit/seksuele problematiek. In een aantal gevallen is sprake van (gediagnosticeerde) depressieve gevoelens als gevolg van genoemde ambivalentie. De ambulante behandeling wordt uitgevoerd door een maatschappelijk werker en een verpleegkundige.
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 ten aanzien van het vervolgonderzoek van de inspectie merk ik ten aanzien van de diagnostiek en behandeling het volgende op. De IGZ constateerde op 19 januari jl. dat Different in veel gevallen geen gedegen diagnose stelt. De inspectie verwacht directe maatregelen om voor de cliënten van Different deugdelijke diagnoses te stellen en de psychiatrische behandeling, indien geïndiceerd, te laten voldoen aan de standaarden en richtlijnen voor psychiaters van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (richtlijnconforme behandeling). Ook verwacht de IGZ eerlijke voorlichting van Different over haar zorgaanbod en de (langere termijn) resultaten. Tenslotte verwacht de inspectie een uitgebreidere gedragscode waarin de bejegening ten aanzien van cliënten die worstelen met hun homoseksuele identiteit en het christen-zijn wordt geëxpliciteerd. De IGZ monitort deze verbetermaatregelen de komende periode en zal binnen 2 maanden een nieuwe toets uitvoeren, gericht op deugdelijke diagnosestelling, voorlichting en gedragscodering.
De mogelijke samenwerking tussen Taliban en het Afghaanse leger |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten omtrent de samenwerking tussen de Taliban en het Afghaanse leger?1
Ja.
Is het waar dat er een NAVO-rapport bestaat waarin staat dat de Taliban en het Afghaanse leger samenwerken? Is het tevens waar dat hierin beschreven wordt dat de Pakistaanse geheime dienst de Taliban steunt? Heeft u kennisgenomen van de inhoud van dit rapport?
De regering heeft kennis genomen van het confidentiële document van de NAVO waarover is bericht in de media. De regering doet conform regelgeving van de NAVO geen uitspraken over de inhoud van gerubriceerde NAVO documenten.
Bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in dit rapport? Zo nee, bent u bereid de Kamer (eventueel vertrouwelijk) een brief te sturen waarin de belangrijkste conclusies van dit rapport uiteen worden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de overtuiging dat samenwerking met de Taliban uiterst onwenselijk is en indruist tegen hetgeen de internationale gemeenschap, Nederland inclusief, probeert te bewerkstelligen in Afghanistan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze praktijken tegen te gaan?
In het kader van het politieke vredesproces is gesteld dat de Taliban in een eventueel vredesakkoord het geweld moet afzweren, de banden met Al Qaida en regionale terreurnetwerken moet verbreken en de Afghaanse grondwet moet respecteren. Samenwerking met de Taliban is niet aan de orde totdat aan deze voorwaarden is voldaan. Wel onderkent Nederland, net als de internationale gemeenschap, het belang dat de strijdende groepen met elkaar in gesprek komen.
Kunt u uitsluiten dat dergelijke praktijken plaatsvinden in de provincie Kunduz, waar Nederland actief is? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven of dergelijke praktijken plaatsvinden of plaats hebben gevonden in de provincie Uruzgan?
Er is geen informatie bekend waaruit blijkt dat Taliban eenheden zijn geïnfiltreerd in de onderdelen van de Afghaanse veiligheidsdiensten, waarmee Nederland werkt of gewerkt heeft.
Hebben het schietincident van anderhalve week geleden, waarin een Afghaanse militair vier Franse ISAF-militairen doodschoot, en het schietincident van deze week, waarin nog een ISAF-militair werd doodgeschoten door een persoon in een Afghaans legeruniform, iets te maken met eventuele banden tussen de Taliban en het Afghaanse leger?
De regering beschikt niet over informatie waaruit kan worden opgemaakt of de twee door u vermelde incidenten in verband kunnen worden gebracht met de Taliban.
De business case van de Van Braam Houckgeestkazerne door de gemeente Doorn |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de op 18 januari jongstleden gepubliceerde business case van de Van Braam Houckgeestkazerne (VBHKAZ) door de gemeente Doorn?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling op pagina 7 uit de business case, dat «additionele en meer gedetailleerde informatie niet beschikbaar werd gesteld» door het ministerie van Defensie? Waarom heeft u daarvoor gekozen?
De motie van de leden Bosman en Knops (Kamerstuk 33 000, X, nr. 35) verzoekt de regering met betrekking tot de locaties Weert en Doorn «de lokale besturen de kans te geven om zo spoedig mogelijk met een gefundeerde onderbouwing te komen van hun initiatieven». In het overleg met de Kamer heb ik me bereid verklaard de daartoe benodigde informatie te verschaffen. Defensie heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug vervolgens alle informatie gegeven.
In de ambtelijke contacten met de gemeente is onderstreept dat Defensie zelf de vergelijking tussen beide locaties maakt, zodra de rapportages daarover beschikbaar zijn. Die vergelijking omvat overigens meer dan alleen het ruimtelijke aspect, maar gaat ook in op oefenmogelijkheden en uiteraard op de financiën. De uitkomst hiervan wordt aan de Kamer gepresenteerd.
Is het waar dat de investeringsramingen en exploitatielasten voor nieuwbouw in Zeeland niet beschikbaar werden gesteld? Zo ja, waarom heeft u daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er verschillende normbedragen gebruikt in het rapport over de nieuwe marinierskazerne in Zeeland ten opzichte van deze businesscase over een toekomstbestendige oplossing met gebruik van bestaande Defensie infrastructuur in Doorn?
Nee. Voor de marinierskazerne in Zeeland en voor de noodzakelijke nieuwbouw op de Van Braam Houckgeestkazerne worden dezelfde normbedragen gehanteerd.
Aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn de invoergegevens beschikbaar gesteld die de werkgroep Marinierskazerne Zeeland heeft gebruikt. Dat betreft bijvoorbeeld:
Defensie heeft de behoeftestelling die voor Zeeland wordt gehanteerd gedeeld met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente zelf heeft er vervolgens voor gekozen met betrekking tot de «boordplaatsers» op de Van Braam Houckgeestkazerne een lager percentage (35 procent) te gebruiken dan Defensie heeft opgegeven (45 procent).
Waarom heeft Defensie geen informatie over exploitatiekosten van Doorn beschikbaar gesteld, terwijl u in beantwoording van feitelijke vragen op 27 oktober jl. aangeeft dat de exploitatiekosten voor Doorn momenteel € 4,6 miljoen bedragen?2
Zoals uit het antwoord op de vragen 2 en 3 blijkt, heeft de gemeente alle informatie gekregen die ze nodig had voor een gefundeerde onderbouwing van haar initiatief. In de Kamerbrief Vervolg Herbeleggingsplan Vastgoed Defensievan 27 oktober 2011 en in de op 17 november 2011 aan de Kamer aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen zijn van alle af te stoten objecten alleen de totale exploitatiekosten gegeven.
Is het waar dat het noodzakelijke investeringsbedrag voor Vlissingen inmiddels is verlaagd, al dan niet van 250 miljoen euro tot 140 miljoen euro? Zo ja, op basis waarvan heeft u dit besluit genomen?
Er is nog geen noodzakelijk investeringsbedrag voor Vlissingen vastgesteld.
In welk stadium bevindt het onderzoek van de werkgroep Marinierskazerne Zeeland zich op dit moment?
Ik verwacht dat de werkgroep Marinierskazerne Zeeland op korte termijn haar rapport zal aanbieden. Dan zullen de beide business cases worden gevalideerd en met elkaar vergeleken.
Wanneer gaat u de business case voor een mogelijke marinierskazerne in Vlissingen vergelijken met de business case die Doorn heeft aangeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid voor de Kamer inzichtelijk te maken hoe de eenmalige en de structurele uitgaven en opbrengsten in meerjarige reeksen tussen Vlissingen en Doorn zich tot elkaar verhouden wanneer de business case van Vlissingen voltooid is?
Ja.
De vergoeding van het middel Caphosol en speelselsubstituten/mondspoelmiddelen aan onder andere kinderen met kanker |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Op grond waarvan heeft u de familie van een meisje met botkanker laten weten dat het geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond, als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen (Caphosol) tot de zelfzorgmiddelen behoort, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik realiseer me dat het hier gaat om een lastige situatie voor het meisje en haar familie. In de brief heb ik aan de familie toegelicht waarom Caphosol niet voor vergoeding in aanmerking komt.2 Hieronder vindt u deze toelichting.
Caphosol is net als alle andere speekselsubstituten/mondspoelingen (behalve Salvia Orthana) geen geregistreerd geneesmiddel, maar een hulpmiddel.
Caphosol noch een ander speekselsubstituut/mondspoeling is vermeld op de hulpmiddelenlijst, artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering. Gelet op de huidige wet- en regelgeving kunnen speekselsubstituten/mondspoelingen niet worden aangemerkt als een te verzekeren prestatie en daarom niet ten laste van de basisverzekering worden gebracht.
Om op de hulpmiddelenlijst te komen moet voldaan zijn aan de pakketcriteria. Bij toetsing aan deze criteria wordt onder andere beoordeeld of het middel tot noodzakelijk te verzekeren zorg behoort. Daarbij wordt ook bezien of de kosten voor eigen rekening behoren te komen.
De kosten per speekselsubstituut/mondspoeling verschillen. Uit onderzoek blijkt geen verschil in effectiviteit tussen goedkope en dure/duurdere speekselsubstituten/mondspoelingen. Het is niet medisch noodzakelijk een duurder middel of specialité te gebruiken. Uitgaande van het gemiddelde van de door Zorgverzekeraars Nederland genoemde kosten voor speekselsubstituten/mondspoelingen (€ 112 per jaar) ben ik, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), van mening dat de kosten van deze interventie voor eigen rekening van de verzekerde zouden kunnen komen.
Verder zijn speekselsubstituten/mondspoelingen vrij verkrijgbaar bij
drogist en apotheek en er is geen medische begeleiding nodig bij het gebruik ervan. Het zijn zelfzorgmiddelen en deze behoren in de regel niet te worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u van mening dat het inkomen van de ouders geen verschil hoort te maken voor de mate waarin een kind noodzakelijke zorg ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzakelijk te verzekeren zorg zit in het basispakket. Iedereen heeft recht op (de vergoeding van) verstrekkingen uit het basispakket, ongeacht het inkomen.
Voor het overige moge ik verwijzen naar de beantwoording van vraag één en vier waar is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Deelt u de mening dat het bestrijden van mondzweren als gevolg van chemo- of radiotherapie een essentieel onderdeel vormt van een kankerbehandeling, aangezien goed eten onmisbaar is voor de strijd tegen de ziekte en het herstel na behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom een geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen, wordt beschouwd als «zelfzorgmiddel»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Caphosol dient te worden vergoed aan kankerpatiënten, zeker als er volgens artsen geen alternatief is om de mondzweren tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol en andere speekselsubstituten/mondzorgmiddelen niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoren. Ik verwijs daarom naar dit antwoord.
Is het waar dat zorgverzekeraar OHRA, na dreiging met een rechtszaak door de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (EGV), vorig jaar heeft besloten Caphosol voor een patiënte te vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel en welke consequenties verbindt u hieraan voor de vergoeding van het middel aan andere kinderen met kanker?2
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt Caphosol niet vergoed vanuit de Zvw. Vergoeding voor speekselsubstituten/mondspoelingen kan eventueel wel plaatsvinden op basis van het coulancebeleid van zorgverzekeraars. De CZ-groep heeft aangegeven dat Caphosol hier niet onder valt, vanwege de niet aangetoonde meerwaarde en aanwezige goedkopere alternatieven. De CZ-groep heeft meerdere malen aangegeven dat een uitzondering op dit coulancebeleid hoogst onwaarschijnlijk is.
Mocht Ohra toch een uitzondering hebben gemaakt dan heeft vergoeding plaatsgevonden vanuit de eigen coulancemiddelen.
Bent u van mening dat, juist wanneer kinderen behandeld worden aan ernstige ziekten het dan onethisch is om hen noodzakelijke zorg te onthouden met een beroep op het basispakket? Zo neen, kunt u aangeven welk nut het dient om een kind zorg te onthouden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat kinderen (en hun ouders) tijdens een ziekbed geen strijd hoeven te voeren voor de vergoeding van medicatie die volgens artsen onderdeel vormen van de behandeling?
Ja, ik ben van mening dat het onethisch is om kinderen die behandeld worden aan een ernstige ziekte noodzakelijke zorg te onthouden. Daarom wordt de noodzakelijk te verzekeren zorg vergoed vanuit de Zvw. Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Bent u bereid, in lijn met het advies van diverse specialisten als patiëntenorganisaties SPDV, HOVON, NMT, NVRO, NVSP, CG-Raad, NFK en NPCF, om speekselsubstituten/mondspoelmiddelen, waaronder Caphosol, te vergoeden aan patiënten wanneer artsen dit noodzakelijk achten bij de volgende indicaties:
Zie antwoord vraag 5.
Bent u hiertoe bereid, te meer daar de Adviescommissie Pakket bij de advisering van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over het al dan niet vergoeden van speekselsubstituten/mondzorgmiddelen hierover een verdeeld standpunt heeft ingenomen, aangezien het een kleine groep patiënten betreft die al zeer zwaar worden getroffen, waarbij de kosten van 251 euro per maand voor Caphosol daar nog eens bij komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA) |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de net aangenomen Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA), in het bijzonder het hoofdstuk TITLE X–GENERAL PROVISIONS: Subtitle D–Counterterrorism, section 1021?1
Ja.
Indien ja, deelt u de opvatting dat als gevolg van deze wet er een onevenwichtige machtverschuiving plaatsvindt van de rechterlijke naar de uitvoerende macht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voorbarig over de gevolgen van de toepassing van deze wet een oordeel te vellen; ik heb vertrouwen in de Amerikaanse scheiding der machten.
Bent u bekend met de reactie van de American Civil Liberties Union (ACLU) op de NDAA, die in een verklaring schreef: «The statute is particularly dangerous because it has no temporal or geographic limitations, and can be used by this and future presidents to militarily detain people captured far from any battlefield. The ACLU will fight worldwide detention authority wherever we can, be it in court, in Congress, or internationally»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze kritiek? Bent u het met de ACLU eens dat de wet, die in haar toepassing geen beperking in de tijd of geografische ruimte kent, het mogelijk maakt voor een Amerikaanse president om mensen overal ter wereld op te laten pakken en dus ook in Nederland?
Een aantal bepalingen in de NDAA waaraan de ACLU refereert, met name die over de detentie van terrorismeverdachten en de mogelijke geografische en temporele oprekking van de toepasselijkheid van het humanitair oorlogsrecht, strookt niet met de Nederlandse en EU opvatting over het internationaal recht. De EU zal hierover, mede namens de lidstaten, met de VS contact hebben. De Amerikaanse president heeft in zijn signing statement aangegeven section 1 021 zodanig te zullen interpreteren, dat iedere detentie in lijn zal zijn met de Amerikaanse grondwet, het oorlogsrecht en andere toepasselijke wetten.
Welke bescherming is er voor Nederlandse ingezetenen om te voorkomen dat zij het slachtoffer worden van deze ongecontroleerde uitoefening van deze Amerikaanse presidentiële macht?
De VS blijft gebonden aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht, dus ook met betrekking tot Nederland.
Deelt u de opvatting dat deze wetgeving en de bijbehorende praktijken de kritiek van de Amerikaanse regering en haar bondgenoten op landen die de mensenrechten schenden, zoals Iran, Syrië, Rusland en andere ernstig ondermijnt? Indien neen, waarom niet?
Neen. Nederland, EU en de Verenigde Staten delen de opvatting dat wetgeving en maatregelen in het kader van bestrijding van terrorisme in overeenstemming moeten zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten.
De berichtgeving dat mvo-beleid bij grootbanken te wensen overlaat |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bankbeleid onder de loep. Eerlijke Bankwijzer lanceert app die «mvo-gehalte» bank laat zien»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) het verbetertempo bij sommige banken in het afgelopen jaar is afgezwakt?
In de afgelopen jaren is er een toenemende aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door banken, zowel binnen de sector zelf als in de samenleving. Deze toegenomen aandacht heeft er toe geleid dat de trend naar een verbeterd maatschappelijk beleid is ingezet. Dit volgt o.a. uit de rapportages van Eerlijke Bankwijzer, de Monitoring Commissie Code Banken en de resultaten van de Transparantiebenchmark die ik u op 6 februari jl. heb toegestuurd2. Ook zijn er duidelijke verbeterpunten zichtbaar. Volgens de initiatiefnemers van de Eerlijke Bankwijzer hebben banken nog de nodige stappen te zetten op het vlak van MVO en met name op het vlak van transparantie over hun investeringsbeleid. In reactie hierop geven veel banken aan hard bezig te zijn met de verduurzaming van hun activiteiten en dat ze in 2012 meer openheid willen geven. Het is belangrijk dat banken doordrongen zijn van het belang van een transparant MVO-beleid, zowel ten aanzien van hun bedrijfsvoering als hun investeringsbeleid. Het is een goede zaak dat initiatieven als de Eerlijke Bankwijzer bijdragen aan bewustwording bij consumenten en gevoel van urgentie in de sector. Belangrijk is dat de verbeterslag in gang is gezet en wordt voorgezet.
Bent u, in relatie tot uw uitspraken in januari en maart 2011 over het belang van grote transparantie van financiële instellingen bij duurzaam ondernemen, en in het bijzonder van staatsbank ABN-Amro, nog steeds van mening dat grote transparantie van financiële instellingen, ook over hun MVO-beleid, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle bedrijven, waaronder banken en andere financiële instellingen, dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid oppakken en transparant zijn over afwegingen en resultaten naar hun stakeholders. Door milieu-, sociale en governancefactoren mee te wegen in hun investeringsbeslissingen kunnen banken een sterke rol in de verduurzaming van het bedrijfsleven spelen. De vormgeving van het MVO-beleid is primair de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. Rekenschap geven van invulling van die rol is ook onderdeel van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken, waarop het kabinet hen regelmatig aanspreekt:
Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9.
Bent u van mening dat alle banken, en in het bijzonder door de staat gesteunde banken, MVO-beleid horen te voeren en daar transparant over moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gegeven de uitkomsten van de Eerlijke Bankenwijzer2 over banken die nog altijd onvoldoendes halen voor transparantie, omdat zij geen maatschappelijk jaarverslag volgens de internationale richtlijnen publiceren en/of weigeren hun MVO-beleid te publiceren, bereid om de banksector nogmaals op te roepen tot grotere transparantie over hun MVO-beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen treft u om de banken te overtuigen van de noodzaak tot openheid over de bedrijven en overheden waarin zij investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is uw onderzoek gevorderd om transparantie over investeringen van bankgroepen op enigerlei wijze mee te laten wegen in een toekomstige update van de Transparantiebenchmark, zoals u heeft toegezegd tijdens het algemeen overleg van 17 november 2011?
Momenteel loopt de aanbesteding voor de uitvoering van de Transparantiebenchmark 2012 en 2013. De criteria zullen eind dit jaar in overleg met het panel van deskundigen worden herzien. Daarin zal expliciet de vraag worden meegenomen of, en zo ja, welke sectorspecifieke criteria, in het bijzonder voor de financiële sector, zullen worden opgenomen in de Transparantiebenchmark.
Wat is uw mening over de suggesties van de Eerlijke Bankwijzer om banken tenminste een sectorverdeling van het totaalpakket van bedrijven waarin wordt geïnvesteerd te laten publiceren, te eisen dat banken voldoen aan internationale transparantierichtlijnen (GRI) en te eisen dat gepubliceerd wordt over het aantal zakelijke klanten dat ze aanspreken op sociale en milieu-issues?
Volgens art. 2:391 lid 1 BW zijn grote ondernemingen, waaronder banken, verplicht te rapporteren over niet-financiële aspecten van ondernemen, met inbegrip van milieu en personeelsaangelegenheden, voor zover deze relevant zijn voor de interpretatie van de financiële informatie en de positie van de onderneming. De vorm waarin ondernemingen uitvoering geven aan en rekenschap van het gevoerde MVO-beleid is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. De richtlijn 400 biedt hiertoe een handvat en ook de internationale richtlijnen van GRI kunnen daarbij nuttig zijn. Veel banken maken daar ook al gebruik van. De resultaten van de Transparantiebenchmark tonen aan dat banken hier goede stappen in zetten: «De sector banken en verzekeraars, waaronder 28 ondernemingen binnen de onderzoeksgroep van de Transparantiebenchmark vallen, scoort bovengemiddeld met een gemiddelde score van 106 punten (vorig jaar 86)».
In de recente mededeling van de Europese Commissie over een nieuwe EU-strategie voor MVO tot 20146 staat dat de Commissie zich buigt over verdere regelgeving op het gebied van transparantie. Daarbij heeft de Commissie aangegeven dit jaar met een wetgevend voorstel te willen komen voor het verbeteren van transparantie van sociale en milieu-informatie van bedrijven in alle sectoren7. De voorbereiding hiervan binnen de Commissie wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven voornemens te zijn om te overwegen «om alle investeringsfondsen en financiële instellingen te verplichten al hun klanten (burgers, bedrijven, overheden enzovoort) te informeren over de eventuele ethische of maatschappelijk verantwoorde investeringscriteria die ze hanteren, of over de eventuele normen en codes waaraan ze zich houden»8. Ik zal uw Kamer informeren over de implicaties voor het Nederlandse MVO-beleid. Mede gelet op het vorenstaande ziet het kabinet geen aanleiding om de bestaande transparantievereisten, zoals publicatie van het jaarverslag en de prospectusplicht, aan te passen.
Bent u bereid om, in samenspraak met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de mogelijkheden te onderzoeken om naar Amerikaans voorbeeld van alle bedrijven die aan de Nederlandse beurs genoteerd zijn te verlangen dat zij hun kredietovereenkomsten met banken integraal publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u op de hoogte van de toestemming die de provincie Flevoland heeft verleend aan beroepsvissers om ’s winters te mogen vissen met «staandwant» in het Markermeer, terwijl jaarlijks een aanzienlijke hoeveelheid watervogels bij deze vorm van visserij de dood vindt?1 Hoe beoordeelt u dit?
Ik ben op de hoogte van de inhoud van de vergunning die de gedeputeerde staten van Flevoland op 25 januari 2012 op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) hebben verleend voor de beroepsvisserij in het Markermeer-IJmeer. Provincie Flevoland is hiervoor het bevoegde gezag en dient op grond van de Nbwet te bepalen in hoeverre door de vergunningaanvragers voldoende is onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoek van de overheid is gebleken dat naar schatting 15 000 beschermde watervogels de dood vonden in 2003 in het Markermeer en het IJsselmeer tezamen door het toepassen van de visserijtechniek «staandwant»? Kunt u ook bevestigen dat dit er zelfs 50 000 betroffen in 1999 in hetzelfde gebied veroorzaakt door dezelfde visserijtechniek?
Er is in 1999 gerapporteerd door het RIZA (in opdracht van Rijkswaterstaat). De genoemde 50 000 betreft echter een schatting van de vogelsterfte in 1989. In 2003 is onderzoek gedaan door een onafhankelijk adviesbureau (in opdracht van het toenmalige Ministerie van LNV). Dit bureau heeft tevens de mogelijke maatregelen onderzocht die de bijvangst van watervogels verminderen. Zo bleek het plaatsen van jonen (drijvende bakens) met reflecterende strippen op de netten de bijvangst met 70% te reduceren.
Is het waar dat onder meer soorten als de tafeleend, de grote zaagbek en de toppereend slachtoffer worden van deze vistechniek? Kunt u bevestigen dat deze soorten een landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding kennen?
De bijvangst betreft watervogels die hun prooi achtervolgen in het water of op de bodem naar voedsel zoeken, zoals bovenstaande soorten. De in de vraag genoemde soorten kennen een landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding.
Deelt u de mening dat het doden van zoveel beschermde vogels niet is toegestaan en zeker niet in een Natura 2000-gebied dat juist is aangewezen ter bescherming van deze vogelsoorten?
De visserij met staand want is toegestaan als er kan worden onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten. Door het opnemen van bepaalde vergunningsvoorwaarden (ondermeer het plaatsen van jonen en op belangrijke locaties een verbod op staand want), worden de (significant) negatieve effecten gemitigeerd. De provincie Flevoland heeft geoordeeld dat voldoende is onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten.
Onderschrijft u dat de provincie Flevoland het natuurlijk gedrag van watervogels niet goed heeft beoordeeld wanneer zij aangeeft dat vogels zich kunnen bevrijden uit netten met een maaswijdte van boven de 14 centimeter, aangezien de watervogels onder water jagen met uitgeslagen vleugels? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek ontleent u die zekerheid?
De provincie Flevoland beoordeelt of en onder welke voorwaarden kan worden gevist met staand want.
Deelt u de mening dat het vissen met «staandwant» in het Natura 2000-gebied Markermeer indruist tegen de nationale en internationale regelgeving? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Zie antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u dat u verantwoordelijk bent voor de correcte uitvoering en naleving van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u maatregelen treffen tegen de toestemming van de provincie Flevoland?
Ja, ik ben voor het gestelde verantwoordelijk. Ik zie echter geen aanleiding gebruik te maken van mijn bevoegdheid een aanwijzing te geven ter zake van de door Flevoland verleende vergunning. Er is mij op geen enkele wijze gebleken dat de vergunning niet weloverwogen is verleend. Eventuele bezwaren tegen de vergunning kunnen door partijen worden ingediend op de daarvoor geëigende wijze.