De openbaarmaking van het aantal contacturen bij universitaire opleidingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Nationale Studenten Enquête afgelopen jaar, in een bijlage, vroeg naar het aantal contacturen dat in een opleiding aangeboden wordt, maar dat deze informatie vervolgens niet beschikbaar is gesteld in publicaties zoals de Keuzegids Universiteiten 2012?
Ja.
Deelt u de mening dat het aantal contacturen en de grootte van de groep of klas een belangrijk gegeven is op basis waarvan aankomende studenten hun studiekeuze maken?
Ik ben van mening dat het aantal contacturen en de groepsgrootte belangrijke informatie kunnen zijn voor aankomende studenten, mits deze informatie betrouwbaar is en in de context geplaatst kan worden van uitgebreidere informatie over vorm en inhoud van (onderdelen van) de opleiding.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat universiteiten gegevens over het aantal contacturen niet wensen te delen met aankomende studenten? Zo nee, waarom niet?
In dit specifieke geval niet. In 2011 zijn bij wijze van pilot op verzoek van de Inspectie van het Onderwijs twee vragen over contacturen opgenomen in het niet-openbare gedeelte van de Nationale Studenten Enquête. Deze gegevens zijn, ook op verzoek van de inspectie, door alle instellingen geanonimiseerd gedeeld met de inspectie om het landelijk beeld over onderwijstijd dat de inspectie uit eerdere onderzoeken heeft verkregen te complementeren. De instellingen is niet gevraagd de gegevens beschikbaar te stellen in het kader van studievoorlichting. Zij stellen ook dat de gegevens zoals deze in de genoemde pilot verzameld zijn, hiervoor niet geschikt zijn, omdat de vraagstelling, die de inspectie niet met hen heeft afgestemd, niet aansloot bij de door de instellingen gehanteerde terminologie (niet alle instellingen kennen bijvoorbeeld hoor- en werkcolleges, maar wel interactie- en responsiecolleges, lessen, ateliers, skills labs en dergelijke), niet duidelijk is of studenten functionarissen die specifiek voor de begeleiding van studenten bij hun stages zijn opgeleid als docenten aanmerkten of niet en uit de grote spreiding in de scores van het aantal uren per week voor onderwijsactiviteiten en activiteiten met of zonder aanwezigheid van een docent blijkt dat de vraagstelling op deze punten niet adequaat is. Ik deel de visie van de instellingen op deze punten.
Bent u bereid er bij de universiteiten op aan te dringen deze gegevens zo snel mogelijk beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het aantal contacturen en de groepsgrootte kan, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, een belangrijke indicator van de kwaliteit van het hoger onderwijs zijn. Daarom heb ik er bij het bestuur van de Stichting Studiekeuze123, waarin de bekostigde en particuliere hogeronderwijsinstellingen, de LSVb en het ISO zijn vertegenwoordigd, op aangedrongen adequate vragen over contacturen en groepsgrootte op te nemen in de vragenlijst voor 2013 en daaropvolgende jaren. Voor 2012 was dit niet meer mogelijk, zie mijn antwoord op vraag 5. Het bestuur van de Stichting Studiekeuze123 heeft dit verzoek ingewilligd en inmiddels besloten een werkgroep in te stellen om de gegevens voor 2013 te verzamelen en op betrouwbare wijze te delen met de aankomende studenten. Het blijft immers de primaire taak van de Stichting Studiekeuze123 om aankomende studenten van betrouwbare en onafhankelijke informatie te voorzien. Ik heb dan ook met instemming van het besluit van het bestuur kennis genomen.
Verder is ook relevant dat ik onlangs met de VSNU (en de HBO-raad) een hoofdlijnenakkoord heb gesloten, waarin een minimumnorm voor contacturen in het eerste jaar is opgenomen (12 uur per week).
Voorts ga ik komend voorjaar met de individuele universiteiten prestatie-afspraken maken over het verhogen van het aantal contacturen, ook in de jaren na het eerste bachelor-jaar. De prestaties van de universiteiten, ook op dit punt, worden jaarlijks gemonitord en deze monitor is openbaar. Studenten kunnen dus daaraan informatie ontlenen.
Bent u bereid erop toe te zien dat de Nationale Studenten Enquête, die gehouden wordt vanaf 30 januari 2012, komend jaar zodanig is samengesteld dat het aantal contacturen deel uitmaakt van de antwoordgegevens die beschikbaar zijn voor publicaties die zich richten op de aankomende student, zoals de Keuzegids? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, heeft de inspectie de vragen over contacturen door de Stichting Studiekeuze123 in het besloten gedeelte van de vragenlijst van 2011 laten opnemen. Over de inhoud van de vragen, de wijze van vraagstelling en over het opnemen in de vragenlijst hebben de inspectie en de Stichting Studiekeuze123 niet vooraf afgestemd met de universiteiten. De universiteiten hebben de inspectie en de Stichting Studiekeuze123 laten weten wel toestemming te geven voor beschikbaarstelling van de gegevens aan de inspectie om haar in staat te stellen het landelijk beeld over contacturen te completeren, maar deze gegevens ongeschikt en van onvoldoende kwaliteit te achten voor verdere openbaarmaking. De universiteiten hebben zich wel bereid verklaard hun medewerking te verlenen aan een adequate vraagstelling voor toekomstige enquêtes. Het bestuur van de Stichting Studiekeuze123 heeft op grond van het bovenstaande besloten de in mijn antwoord op vraag 4 aangeduide werkgroep in te stellen met de opdracht te komen tot een adequate vragenlijst, waarin ook naar contacturen wordt gevraagd. In afwachting van de resultaten van de werkgroep heeft de Stichting Studiekeuze123 besloten in de vragenlijst voor 2012 geen wijzigingen aan te brengen. De vragenlijst voor 2013 is de eerste vragenlijst waarin vragen over contacturen en eventuele andere wijzigingen, in goed overleg met de hogeronderwijsinstellingen, kunnen worden opgenomen.
De conferentie van OWASP |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «1500 Sinterklazen lossen IT problemen op»?1
Ja.
Waarom was er geen vertegenwoordiging van Govcert2 aanwezig bij de gratis toegankelijke conferentie waarbij experts van over de gehele wereld kennis uitwisselden over beveiligingsproblemen waaronder de Nederlandse overheid gebukt gaat? Deelt u de mening dat het goed was geweest voor Nederland als er een vertegenwoordiging van de Nederlandse overheid aanwezig was geweest?
De OWASP Benelux bijeenkomst is een nuttige, maar één van een groot aantal jaarlijks georganiseerde beveiligingsbijeenkomsten. Waar mogelijk, is Govcert.nl vertegenwoordigd bij beveiligingsbijeenkomsten. Govcert.nl is goed aangesloten op de initiatieven die voortvloeien uit OWASP. Zo was OWASP ook prominent aanwezig tijdens het govcert.nl-symposium op 15 en 16 november 2011.
Gaat u alsnog gebruikmaken van de vele lessen die OWASP (Open Web Application Security Project) te bieden heeft, bijvoorbeeld door de beschikbare documentatie te analyseren, eventueel te vertalen en vervolgens te verspreiden over de Nederlandse overheid?
De Nederlandse overheid maakt gebruik van een veelheid aan kennis en informatie over informatiebeveiliging, waaronder die van OWASP. Zo is de kennis van OWASP tijdens het govcert.nl-symposium actief uitgedragen aan de aanwezige vertegenwoordigers uit de Nederlandse overheid. Daarnaast is door OWASP beschikbaar gestelde informatie, verwerkt in het Raamwerk Beveiliging Webapplicaties dat al sinds 2006 door Govcert wordt gepubliceerd en verspreid binnen de Nederlandse overheid.
Tenslotte wordt op dit moment met OWASP samengewerkt bij het opstellen van een publicatie over veilige webapplicaties.
Hoe beoordeelt u het grote verschil in kosten tussen het Govcert-symposium en de OWASP-conferentie? Welk evenement was duurder en welk evenement had meer inhoud en een betere toespitsing op de problemen waar de Nederlandse overheid momenteel mee kampt? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige intentie van de regering om meer te doen met minder geld?
Het Govcert symposium had een brede scope, een groot aantal sprekers en gasten afkomstig uit ruim 35 landen en ongeveer 300 organisaties, en was meer toegespitst op de actuele en mogelijke digitale dreigingen en trends voor Nederland.
De conferentie in Luxemburg had een andere opzet en een ander doel.
Gaat u in de toekomst meer inzetten op aansluiting bij de (grotendeels vrijwillige) gemeenschap van beveiligingsexperts, hackers en andere deskundigen die niet per se door de overheid worden betaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze aansluiting zoeken?
De Nederlandse overheid en meer in het bijzonder Govcert.nl maakt, binnen de geldende juridische kaders, gebruik van de kennis en expertise uit diverse gemeenschappen van experts en onderzoekers die niet door de overheid worden betaald. Govcert.nl zoekt dergelijke samenwerking bijvoorbeeld bij de beoordeling van Factsheets of Whitepapers over ICT-veiligheid of bij de analyse van kwetsbaarheden van bijvoorbeeld mobiele telefonie. Ook worden regelmatig hackers uitgenodigd bij Govcert.nl.
De Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de vragen die op 13 april 2011 zijn gesteld tijdens het algemeen overleg Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA)1 en die op 30 november 2011 nogmaals herhaald zijn tijdens het algemeen overleg Gemeentelijke Basisadministratie?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle Nederlandse burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het Rijk, provincies en gemeenten in dit opzicht voldoende transparant?
Ja, het is een algemene regel van bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat voor burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens. Deze eis van transparantie van de gegevensverwerking is onder andere neergelegd in de Europese Privacyrichtlijn (95/46/EG). Deze richtlijn is in Nederland rechtstreeks geïmplementeerd in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De transparantie van de gegevensverwerking komt uit meerdere bepalingen van de Wet GBA naar voren. Zo bepaalt artikel 78 van de Wet GBA dat aan betrokkene kosteloos en in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van zijn persoonslijst wordt verstrekt. Daarbij wordt schriftelijk mededeling gedaan van de hoofdlijnen van de terzake van de basisadministratie geldende regels, waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden van de basisadministratie, de registers die tot de GBA behoren, de opgenomen gegevenscategorieën, de categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de ingeschrevene. Die mededeling wordt ook gedaan, indien een burger vraagt of er over hem gegevens worden verwerkt in de GBA (artikel 79 Wet GBA). Op verzoek van de burger wordt hem voorts medegedeeld aan welke afnemers of derden over hem gegevens zijn verstrekt uit de GBA (artikel 103 Wet GBA). Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten deze wettelijke taken niet goed zouden uitvoeren.
De Europese privacyrichtlijn is ook geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet geldt als de algemene privacywet voor Nederland en is van toepassing in zowel de publieke als de private sector, behalve op terreinen waar specifieke wettelijke regelingen zijn getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde Wet GBA). Op grond van de Wbp geldt het beginsel van de transparantie van de gegevensverwerking derhalve ook voor alle overheidsorganen (rijk, provincies, gemeenten) die registraties met persoonsgegevens bijhouden.
Het kabinet zet krachtig in op meer aandacht voor de informatiebeveiliging en de bescherming van persoonsgegevens. Transparantie van de gegevensverwerking vormt hiervan een essentieel onderdeel. De Tweede Kamer is bij brief van 29 april 2011 geïnformeerd over de voornemens van het kabinet om een voorstel van wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens uit te werken.2
Daarnaast kiest het kabinet in zijn reactie naar aanleiding van het WRR-rapport iOverheid er, in lijn met de WRR, voor om de bestaande structuren die zien op de uitvoering van het inzage- en correctierecht, alsmede verwerkelijking van het wissen van persoonsgegevens, aan te passen.3 Door voor de burger op elektronische wijze inzichtelijk te maken welke overheidsorganisaties van welke gegevens over deze burger gebruik maken, met welke andere organisaties zij deze gegevens delen, en welke wettelijke grondslag voor de deling bestaat, krijgen burgers de beschikking over informatie die hen in staat stelt zelf meer regie te voeren op en toezicht te houden op de gegevensuitwisseling met en door de overheid. In de brief wordt aangekondigd dat door middel van nader onderzoek verkend zal worden op welke wijze de informatiepositie van de burger verder kan worden versterkt door verdere uitbreiding van de functionaliteit van MijnOverheid . Tevens wordt in de brief aangekondigd dat een eventuele verplichting voor overheidsorganisaties om bovenstaande inzagemogelijkheden te realiseren via mijn.overheid.nl, zal worden verkend.
Kunt u alsnog voor het einde van 2011 een compleet overzicht aanleveren van alle gemeenten in Nederland, met daarbij per gemeente de organisaties die toegang hebben tot gegevens die opgeslagen zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie? Kunt u bij dit overzicht tevens per gemeente de autorisatieprocedures en de procedures om die autorisaties periodiek te controleren en in te trekken, voegen? Kunt u tevens per gemeente een overzicht bijvoegen waaruit blijkt hoe vaak de afgelopen twee jaar de gegevens in de GBA zijn geraadpleegd en door welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Wet GBA is belegd bij de gemeenten. Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor de bijhouding van de gegevens van de ingezetenen in de eigen basisadministratie en voor de verstrekking van gegevens daaruit aan bestuursorganen en derden. Iedere gemeente voert, binnen de grenzen die de Wet GBA stelt, zijn eigen autorisatiebeleid en stelt zijn eigen autorisatieprocedures op. Ook houdt iedere gemeente zelf bij hoe vaak en door wie de gegevens in zijn basisadministratie zijn geraadpleegd. Gezien deze decentrale opzet van de GBA is er op centraal niveau geen overzicht van gemeentelijke autorisaties, gemeentelijke autorisatieprocedures of van raadplegingen die in de gemeentelijke basisadministraties zijn gedaan. De burger kan bij de gemeente waar hij staat ingeschreven deze gegevens opvragen. Ik kan u wel een overzicht geven van de autorisaties die op grond van de Wet GBA bij besluit van de minister van BZK zijn afgegeven aan bestuursorganen en derden die in aanmerking komen voor verstrekking van gegevens uit de GBA. Het overgrote deel van de autorisaties heeft betrekking op de verstrekking van gegevens uit alle gemeentelijke basisadministraties, omdat het gewoonlijk gaat om bevragingen door landelijke instanties (bijlage 1) 4. In bijlage 24 is een toelichting te vinden voor welke taken de betrokken bestuursorganen en derden een autorisatiebesluit hebben gekregen. Een toelichting op de autorisatieprocedure is opgenomen in bijlage 34. Er wordt op dit moment gewerkt aan het beter toegankelijk maken van de informatie met betrekking tot autorisatiebesluiten en de autorisatieprocedure. Mijn streven is dit uiterlijk februari 2012 op de website www.bprbzk.nl. gepubliceerd te hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op het Rijks ICT-dashboard2 het rapportcijfer 10 (tien) krijgt terwijl het project ten opzichte van de vorige versie van het dashboard een jaar langer gaat duren en vele miljoenen extra gaat kosten? Vindt u het redelijk om tegelijkertijd met een herbeoordeling de criteria aan te passen? Denkt u dat het toekennen van rapportcijfer tien aan een miljoenenproject dat zich al jaren voortsleept zonder dat er concrete producten zijn opgeleverd, helpt om het vertrouwen in de overheid te herstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De scores op het Rijks ICT-dashboard worden bepaald door de vergelijking tussen de laatste door de opdrachtgever vastgestelde herijking van doorlooptijd en kosten en de meest actuele schatting. Herijkingen zijn een formeel besluit van de opdrachtgever, dat een project meer kost of langer duurt. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld nieuwe afspraken met de Tweede Kamer zijn, of nieuwe regelgeving van de EU die van toepassing wordt verklaard. Het cijfer 10 is geen rapportcijfer.
De herijkingen en overigens ook de oorspronkelijke schatting van kosten en doorlooptijd worden op het dashboard grafisch weergegeven en tekstueel toegelicht.. De Tweede Kamer is over de herijking ingelicht.6 De status van mGBA op het Rijks ICT-dashboard is groen. Dit betekent dat het programma opereert binnen de aan de Tweede Kamer gemelde eisen op planning en kosten. Naar aanleiding van de motie Van der Burg (33000 VII, nr. 15) bezie ik de mogelijkheden om meer informatie in het Rijks ICT-dashboard op te nemen. Ik zal uw Kamer daarover begin 2012 informeren.
Kunt u aangeven hoeveel keer het programma Modernisering GBA rood kreeg en hoeveel keer dit programma oranje kreeg in de Gateway Review van 19 augustus 20113? Welke conclusie verbindt u aan deze beoordeling en welk rapportcijfer zou u het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op basis van deze Gateway Review geven? Kunt u de Tweede Kamer tevens alle eerdere onderzoeken naar het programma Modernisering GBA, zoals bijvoorbeeld Gateway Reviews, toesturen? Zo nee, waarom niet?
Per Gateway Review krijgt een project of programma één zogeheten Delivery Confidence uitspraak. Met een review wordt aan een project een status toegekend, variërend van groen, oranje en rood. In de Gateway Review van 19 augustus 2011 betrof dit oranje-rood. De status oranje-rood betekent dat gedane aanbevelingen onverkort en zo snel mogelijk moeten worden doorgevoerd.
In de Gateway Review van 19 augustus 2011 hebben vier aanbevelingen de rubricering Rood en vier aanbevelingen de rubricering Oranje. De betekenis van de rubricering is: Rood = Doe onmiddellijk en Oranje = Doe binnenkort.
De conclusie die ik aan deze beoordeling heb verbonden is om de voorgestelde aanbevelingen om te zetten in maatregelen en deze in uitvoering te nemen. In het overzicht dat ik heb gestuurd bij mijn brief van 29 november 20118 heb ik aangegeven op welke wijze ik aan de rode en oranje aanbevelingen inhoud heb gegeven.
De Gateway Reviews van het programma mGBA en andere uitgevoerde externe kwaliteitstoetsen zijn opgenomen in het Rijks ICT-dashboard, alsook op de website van het programma.
Alle Gateway Reviews die over het programma mGBA zijn gehouden, zijn aan uw Kamer toegezonden:
Daarnaast zijn naar het programma mGBA de volgende onderzoeken gedaan, die ik eveneens uw Kamer heb toegestuurd:
Vindt u dat het Rijks ICT-Dashboard een grote waarschuwingssticker zou moeten bevatten dat het rapportcijfer geen recht doet aan de werkelijkheid omdat het programma Modernisering GBA in werkelijkheid slecht loopt, zoals duidelijk op te maken valt uit de Gateway Review van 19 augustus? Zo nee, waarom niet? Welke toegevoegde waarde heeft het Rijks ICT-dashboard in uw beleving?
Nee, het Rijks ICT-dashboard is een verantwoordingsinstrument, maakt herijkingen inzichtelijk, en doet daarmee recht aan de werkelijkheid omtrent de kosten en doorlooptijd van projecten. Omdat het project mGBA onder de rijksbrede afspraken van grote en risicovolle ICT-projecten valt, kent het programma een hogere mate van monitoring dan projecten die hier niet onder vallen. De toegevoegde waarde van het Rijks ICT-dashboard is het op een uniforme wijze bieden van een totaaloverzicht van de projecten uit de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten voor wat betreft de vraag of deze projecten voldoen aan de planning en beheersing van de kosten zoals gemeld aan de Tweede Kamer.
Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het ontwikkelen, beheren en actueel houden van het Rijks ICT-Dashboard? Denkt u dat dit geld beter besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelkosten van het Rijks ICT-dashboard bedroegen € 60.000,-. De jaarlijkse beheerkosten van het Rijks ICT-dashboard liggen rond de € 20.000,-. De verantwoording aan de Tweede Kamer over de grote en risicovolle ICT-projecten van het betreffende ministerie is een van de kerntaken van de departementale CIO. Met het Rijks ICT-dashboard worden de rapportages ondersteund en beter inzichtelijk gemaakt.
Het bericht dat 'aftrek 7 uur gebruikelijke zorg in strijd met wet' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op bovengenoemd bericht?1
Per Saldo verwijst in haar berichtgeving naar een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2011 over gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Die is uitgewerkt in de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ. Pas als de gebruikelijke zorg in vergelijking tot kinderen in dezelfde leeftijdscategorie substantieel (=meer dan een uur per dag) wordt overschreden is er sprake van bovengebruikelijke zorg, waarvoor een AWBZ-indicatie mogelijk is. Deze marge van één uur is gekozen, omdat er bij kinderen verschillen zijn in de normale ontwikkeling. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder AWBZ-grondslag kan de omvang van de zorg (per dag) verschillen. Deze systematiek van bovengebruikelijke zorg wordt al een aantal jaren in de indicatiestelling gebruikt.
De rechtbank te Leeuwarden geeft aan dat de inhoud van de beleidsregels indicatiestelling AWBZ zich op dit punt niet verdraagt met wettelijke bepalingen.
Daar tegenover staan eerdere uitspraken van rechtbanken uit andere arrondissementen die de systematiek van bovengebruikelijke zorg wel accepteren.
Er is tegen deze eerdere uitspraken door verzekerden geen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Het CIZ heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Ik wacht dit af en zie op dit moment zelf geen aanleiding acties te ondernemen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van Leeuwarden?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in hoger beroep om duidelijkheid te verkrijgen over de betekenis van deze uitspraak voor andere houders van een persoonsgebonden budget?
Zie antwoord vraag 1.
De inwerkingtreding van Verordening (EU) nr 284/2011 door een wijziging van het Warenwetbesluit |
|
Afke Schaart (VVD), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat Verordening (EU) nr. 284/2011 per 1 juli 2011 in werking is getreden en dat hieromtrent een ontwerp wijziging van het Warenwetbesluit ter overweging is opgesteld?
Ja, dit is mij bekend.
Klopt het dat voor de controles die de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) uitvoert de importeur zelf moet betalen en dat de nVWA hier circa 750 euro voor rekent? Kunt u de hoogte van dit bedrag onderbouwen?
Importeurs of hun vertegenwoordigers betalen op dit moment niet voor de controles. De wettelijke grondslag voor het heffen van de retributies is inmiddels vastgesteld (Stb. 2011, 559). In het eerste kwartaal van 2012 zal ook de hoogte van de retributies wettelijk zijn vastgesteld. Vanaf dat moment gaat het bedrijfsleven zelf de kosten betalen voor de controle. De bedragen die wettelijk vastgesteld gaan worden, zijn kostendekkend. De kosten voor het onderzoek kunnen variëren, afhankelijk van het product, van plaats van bemonstering en de tijd die de nVWA besteedt aan de controles. De kosten bedragen in de regel minimaal € 600,– maar kunnen ook hoger uitvallen.
Stelt de Verordening dat de resultaten van controles zo spoedig als technisch mogelijk beschikbaar moeten zijn en dat de nVWA een minimum doorlooptijd stelt van één werkweek? Deelt u de mening dat de testresultaten zo snel mogelijk bekend moeten worden om zo handelsstilstand te voorkomen?
De Verordening stelt inderdaad dat de resultaten van de controles zo spoedig als technisch mogelijk is beschikbaar moeten zijn. De nVWA heeft als indicatie een minimum doorlooptijd van één werkweek voor de controles aangegeven en ik deel de mening dat de nVWA de testresultaten zo spoedig mogelijk als technisch haalbaar bekend zou moeten maken.
Is het u bekend dat het bedrijfsleven hoge schade kan ondervinden, als gevolg van handelsstilstand, door een te lange doorlooptijd van de controles?
Ja, dat is mij bekend. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om specifieke eerste punten van binnenkomst aan te wijzen. Met de Douane is overeengekomen dat de controle op verzoek van het bedrijfsleven verlegd mag worden naar een andere locatie in het binnenland, zodat de controle gecombineerd kan worden met het lossen van de zending. Dat bespaart het bedrijfsleven kosten en tijd ten opzichte van de variant waarin er in de haven of op de luchthaven extra gelost en geladen moet worden voor de controle.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er wel een minimumtijd maar geen maximum doorlooptijd vastgelegd is? Zo nee, waarom niet?
Er is geen minimum doorlooptijd vastgelegd, maar eenindicatie van de doorlooptijd afgegeven. De Verordening stelt geen maximum doorlooptijd vast. De EU beschouwt de producten als « hoog risico producten» welke gecontroleerdmoeten worden op de aanwezigheid van kankerverwekkende stoffen. Het doel is de consument te beschermen tegen de gevolgen van blootstelling aan deze kankerverwerkende stoffen. Het vaststellen van een maximale doorlooptijd zou de zorgvuldigheid van het onderzoek kunnen schaden.
Bent u bereid om schade door handelsstilstand zoveel mogelijk te beperken door in overleg met de nVWA en het bedrijfsleven een maximale doorlooptijd vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De televisiereclames van subsidieclub Oxfam Novib |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de meest recente televisiereclame van Oxfam Novib, bijvoorbeeld uitgezonden bij de staatsomroep op dinsdag 29 november jl. voorafgaande aan het programma «Pauw en Witteman» van de socialistische omroep VARA?1
Ja.
Hoe vaak zijn er dit jaar tv-reclames van Oxfam Novib vertoond?
Over deze informatie beschik ik niet want dit valt buiten mijn mandaat. Oxfam Novib is een eigenstandige organisatie die zelf haar media- en voorlichtingsbeleid bepaalt. Naar mijn mening is hier overigens geen sprake van «propaganda».
Wat waren de totale kosten van deze ontwikkelingshulp-propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gesubsidieerde hulpclub haar centjes beter zou kunnen besteden aan zoiets als armoedebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het goed dat organisaties die werken aan armoedebestrijding en aan de uitbanning van onrecht in de wereld verantwoording afleggen over hun werk en moeite doen het publiek uit te leggen wat zij doen en wat de burger zelf kan doen. Daarnaast vind ik het positief dat de organisatie donateurs werft om financieel meer op eigen benen te kunnen staan. Overigens worden de spotjes uit eigen middelen gefinancierd.
Bent u bereid hierover met mevrouw Karimi in gesprek te treden? Zo nee, waarom niet?
Om de hiervóór genoemde redenen, zie ik geen aanleiding met mevrouw Karimi in gesprek te treden over dit onderwerp.
De werking van de Leegstandsverordening in Amsterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Amsterdamse aanpak van leegstand op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de wethouder van de gemeente Amsterdam dat uitvoering van de Leegstandsverordening op onduidelijkheden stuit? Zo ja, welke en hoe denkt u deze onduidelijkheden weg te kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Op dit moment is er nog geen ervaring met de uitvoering van een Leegstandverordening. Ik heb op dit moment geen reden om onduidelijkheden of belemmeringen in de uitvoering te verwachten.
Deelt u de opvatting van de wethouder van de gemeente Amsterdam dat het voor de gemeente, in het geval een pand langer dan een half jaar leeg staat, moeilijk is vast te stellen wat een redelijke en billijke sanctie is, en dat het niet duidelijk is wanneer de gemeente verlaging van de huur mag eisen?
In de Leegstandverordening van Amsterdam is opgenomen dat, waar een melding van leegstand had moeten gebeuren maar niet heeft plaatsgevonden, de gemeente een boete van maximaal € 7500 mag opleggen. In de modelverordening van de VNG is opgenomen dat in de verordening een tabel opgenomen kan worden om per geval de hoogte van de boete te bepalen. Hierbij zal de hoogte van de boete in relatie staan tot de omvang van de leegstand. De gemeente Amsterdam heeft van de mogelijkheid van een dergelijke tabel geen gebruik gemaakt. De gemeente zal derhalve per geval de hoogte moeten motiveren. Al doende wordt zo ervaring met deze werkwijze opgedaan.
Wat betreft de mogelijke verlaging van de huur: uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, alsmede uit de behandeling er van in het parlement, is te concluderen dat verlaging van de commerciële huur aan de orde is op het moment dat geen commerciële huurder voorhanden is. Als de gemeenten in dat geval een huurder voordraagt uit bijvoorbeeld de amateursport of een andere non-profit organisatie, ligt een huur die deze organisatie kan dragen voor de hand. Het spreekt voor zich dat ook met dit element uit de wet ervaring opgedaan moet worden.
Spoedzorg in Dokkum |
|
Sander de Rouwe (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Sionsberg Dokkum sluit afdelingen»?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft moeten vaststellen dat het ziekenhuis De Sionsberg de kwaliteit van zorg van verschillende basisprocessen heel erg moeilijk tot niet op een verantwoord niveau kan handhaven. Het ziekenhuis en zijn adherentiegebied zijn te klein om te kunnen blijven voldoen aan de minimale richtlijnen en volumenormen. Normen en richtlijnen die in aantal en soort zullen toenemen in de komende tijd. Om die reden is er door het bestuur van het ziekenhuis een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige mogelijkheden met betrekking tot ziekenhuiszorg in de Sionsberg. Dit onderzoek heeft geleid tot de uitwerking van een viertal scenario’s en vervolgens zijn die scenario’s beoordeeld op kwaliteit en financiële consequenties. Dit heeft geleid tot het inzicht dat het volledige basispakket voor De Sionsberg voor de toekomst vanuit beide perspectieven onhaalbaar is en is er een primaire keuze gemaakt voor een scenario waarvan de hoofdlijnen zijn dat er geen acute zorg, cardiologische zorg, «hoog» complexe chirurgische oncologische zorg en geboortezorg meer wordt geboden.
Wat is de reden voor het verdwijnen van deze spoedzorg? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat iedereen in de regio op lange termijn recht houdt op goede en toegankelijke zorg?
Door veldpartijen is eind 2009 het rapport «Vanuit een stevige basis» uitgebracht. In dit rapport zijn de minimale eisen voor een spoedeisende hulp (SEH) in Nederland vastgelegd. Deze eisen betreffen onder andere de opleidingseisen voor de artsen en verpleegkundigen, de aanwezigheid van een kwaliteitssysteem, protocollen en afspraken over continuïteit van zorg. De IGZ heeft in 2010/2011 een onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin SEH’s aan die eisen voldoen. De SEH van De Sionsberg bleek aan geen enkele eis te voldoen. Vastgesteld werd dat, gelet op de feitelijke omstandigheden van De Sionsberg, het aantal te bedienen inwoners en van daaruit de capaciteit en de mogelijkheden, het voor De Sionsberg onmogelijk was om ooit te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen die aan een SEH gesteld worden.
Het ziekenhuis heeft sindsdien een zogenaamde «Acute Zorg Post», hetgeen geen erkende status heeft en waarvoor geen normen zijn vastgesteld. In het afgelopen halfjaar, gedurende de periode van Verscherpt Toezicht, heeft de IGZ aan de verantwoordelijke bestuurders de eis gesteld een zorgbeleidsplan te ontwikkelen waarin alle functies die verantwoord in De Sionsberg zouden kunnen worden uitgevoerd, beschreven moeten staan. Ook de aard en inhoud van de afspraken met collega-zorgaanbieders, teneinde de toegankelijkheid en de continuïteit van zorg voor de burger te garanderen, dienen in dit zorgbeleidsplan te worden opgenomen. Dit geldt nadrukkelijk ook voor de aard van de opvang van acute zorgvragen, omdat datgene wat in De Sionsberg opgevangen zou kunnen worden, nu al grote beperkingen kent. De verwachting is dat deze beperkingen in de toekomst als gevolg van toenemende kwaliteitseisen alleen maar groter zullen worden.
De IGZ verwacht nog in januari 2012 van het bestuur van De Sionsberg een uitgewerkt zorgbeleidsplan te ontvangen. Dit zorgbeleidsplan is gebaseerd op een eerdere portfoliokeuze die is afgestemd in het gebied met alle relevante partijen en met de grootste zorgverzekeraar. Ook dient het zorgbeleidsplan toekomstbestendig te zijn ofwel niet volgend jaar al opnieuw te moeten worden aangepast op basis van voorziene ontwikkelingen met betrekking tot kwaliteitsrichtlijnen.
Voor nu is in ieder geval de acute zorg geborgd door de inzet van een extra ambulancelocatie en afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter. De uitwerking van het zorgbeleidsplan zal antwoord moeten geven op datgene wat verantwoord in de Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat acute zorg binnen 45 minuten bereikbaar blijft?
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd.
Wat zijn de consequenties van de plannen van de Sionsberg voor de verloskundige zorg en de spoedeisende verloskundige zorg voor deze uitgestrekte regio? Komt de mogelijkheid van thuisbevallingen onder druk te staan?
Het antwoord op deze vraag ligt besloten in het antwoord op vraag 2. Het lijkt onwaarschijnlijk dat De Sionsberg de verloskundige zorg blijft uitvoeren. Er zal door partijen moeten worden gewerkt aan een plan voor de verloskundige zorg die ook keuzevrijheid van vrouwen voor de bevallingsplaats moet omvatten binnen zekere verantwoorde grenzen. Het is nog prematuur om uitspraken over de uitwerking van dat plan te kunnen doen.
Deelt u de opvatting dat alle bewoners in deze uitgestrekte regio en op de eilanden toegang moeten hebben tot kwalitatief goede zorg? Hoe waarborgt u dat? Welke rol zou De Sionsberg hierin kunnen vervullen?
Ja, ik deel de opvatting dat alle bewoners in deze uitgestrekte regio en op de eilanden toegang moeten hebben tot kwalitatief goede zorg. Bij onveilige en onverantwoorde situaties dienen er maatregelen genomen te worden. Als de zorg niet verantwoord kan worden geleverd, moet het ziekenhuis stoppen deze zorg te leveren. De IGZ ziet hierop toe. Het is aan het bestuur van het ziekenhuis deze afweging te maken. Op deze wijze is het aanbod van kwalitatief goede zorg gewaarborgd.
Het bestuur van het ziekenhuis buigt zich nu over toekomstplannen die moeten voorzien in een nieuw en innovatief model om vormen van ziekenhuiszorg «dicht bij huis» in de regio te kunnen blijven garanderen. De IGZ blijft De Sionsberg intensief volgen om te zien of de plannen verantwoord worden uitgewerkt en geïmplementeerd en de veranderingen in het gebied goed geborgd zullen worden.
Het bezuinigingsplan van de GGD Midden Nederland en het staken van seksuele voorlichting op scholen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bezuinigingsplan van de GGD Midden Nederland1 en het feit dat de seksuele voorlichting op 500 basis- en middelbare scholen wordt gestopt, het opsporen en inlichten van seksuele partners van mensen die zich bij soa-poli?s melden wordt geschrapt en er aanzienlijk wordt gekort op tbc- en infectieziektenbestrijding? Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben op de hoogte van de plannen. Inmiddels heeft het bestuur van GGD Midden Nederland op 8 december 2011 besloten om de geplande bezuinigingen in te trekken.
Het bestuur gaat zich nader beraden en heeft uitgesproken dat het takenpakket van de GGD Midden Nederland niet onder het wettelijke minimum mag komen.
Voor mij staat voorop dat gemeenten en GGD-en alle wettelijke taken adequaat en op voldoende niveau uitvoeren. De IGZ ziet erop toe dat voorwaarden voor verantwoorde zorg aanwezig zijn. De IGZ hanteert daarbij als norm de vigerende wetgeving en de daaruit voort vloeiende veldnormen en richtlijnen.
Wat vind u van de mening van Ton Coenen, directeur van Soa Aids Nederland en het Aids Fonds, dat seksueel overdraagbare aandoening (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang hierdoor zullen toenemen?
De mate waarin soa’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang voorkomen verschilt per gemeente. Gemeenten bepalen op basis van lokale epidemiologische gegevens waar de prioriteiten moeten worden gelegd. De specifieke wijze waarop aan de wettelijke eisen wordt voldaan is de verantwoordelijkheid van de lokale bestuurders.
De taken van gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding zijn wettelijk verankerd, juist om het risico dat de problematiek toeneemt te voorkomen.
Op welke wijze denkt u de weerbaarheid van meisjes te kunnen waarborgen en vergroten, in de wetenschap dat een kwart van de meisjes nu al te maken heeft gehad met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet wilden en in de wetenschap dat het door u voorgestelde beleid om het mensen mogelijk te maken een goede keuze te maken en weerbaar te worden nog moet beginnen en het onzeker is met welk resultaat?
Het vóórkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is zorgwekkend. Ik vind het stimuleren van weerbaarheid en het bevorderen van gezond seksueel gedrag onder jongeren van groot belang. In de Landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» wordt het beleid, zoals uiteengezet in de beleidsbrief seksuele gezondheid van 2009, grotendeels voortgezet. Bij seksuele gezondheid staan daarbij vier waarden centraal:
Het Nationaal soa/hiv plan 2012–2016 «Bestendigen en versterken», dat ik op 5 december jl. aan uw Kamer heb doen toekomen, benadrukt ook het belang van continuïteit en het waarborgen van wat goed werkt en binnen het huidige beleid past.
Een groot aantal activiteiten loopt dan ook door. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de aanvullende seksualiteitshulpverlening die GGD’en uitvoeren en waarbij voor jongeren extra aandacht is voor seksualiteitsvraagstukken (binnen de zogenaamde Sense spreekuren). Deze voorzieningen zijn ingericht op initiatief van VWS en worden ook door VWS gefinancierd.
Moeten ook andere gemeenten en GGD’ bezuinigen, en denkt u dat ook zij zullen kiezen voor bezuinigingen op voorlichting aan jongeren over seks, roken en alcohol? Wat betekent dit concreet?
Bij mij is bekend dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg van enkele andere GGD-en vergelijkbare signalen heeft ontvangen. De IGZ heeft deze signalen in behandeling. De gemeenten zullen hun wettelijke taken moeten blijven uitvoeren.
Kunt u uitgebreid beargumenteren waarom u van mening bent dat de eigen verantwoordelijkheid en eigen keuze die in uw beleid voorop staan, voldoende waarborg bieden voor een gezond Nederland en niet tot gevolg zullen hebben dat dit betekent dat over een aantal jaren zal blijken dat het aantal mensen met een soa is toegenomen, evenals het aantal meisjes dat niet weerbaar genoeg is gebleken om ongewenste seksuele handelingen te voorkomen?
In algemene zin staat het kabinet voor eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Dat geldt ook voor gezondheid. Dit betekent dat niet de overheid maar de mensen zelf in eerste instantie aan zet zijn. Om mensen in staat te stellen keuzes te maken, zijn kennis en praktische informatie nodig. Hierin zal ook in de toekomst worden voorzien, met name als het gaat om informatieverstrekking aan jongeren en bevorderen van de weerbaarheid van jongeren. Ik ben van mening dat deze aanpak de doelmatige inzet van overheidsmiddelen bevordert.
Meer specifiek voor jongeren besteedt het kabinet extra aandacht aan weerbaarheid. Wat dit betekent op het terrein van het landelijke gezondheidsbeleid wordt verder toegelicht in de Landelijke nota gezondheidsbeleid. Zie ook bovenstaand antwoord op vraag 3.
Bent u ervan overtuigd dat uw beleid ten aanzien van preventie niet zal leiden tot hogere kosten vanwege extra zorg voor de behandeling van de gevolgen van soa?s, infectieziekten, roken, alcohol? Kunt u uitgebreid beargumenteren op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken u tot deze overtuiging komt?
Het stoppen van deze taken door een GGD of Gemeente is geen onderdeel van mijn beleid. Integendeel gemeenten moeten hun wettelijke taken gewoon uitvoeren. Ik heb daarom ook geen enkele reden om te veronderstellen dat mijn beleid tot meer soa’s, infectieziekten, rokers of excessief alcoholgebruik zal leiden. Eerder het tegendeel. Het gezondheidsbeleid zoals beschreven in de landelijke nota «Gezondheid dichtbij» is er op gericht de gezondheid verder te verbeteren. We blijven investeren in infectieziektebestrijding waaronder soa’s. Ook door in te zetten op de eigen verantwoordelijkheid en kracht van mensen, het vergroten van weerbaarheid van jongeren, nieuwe communicatievormen die beter passen bij de doelgroepen, de gezonde keuze makkelijker te maken en waar nodig wet- en regelgeving aan te scherpen.
Kunt u aangeven hoe het beleid ten aanzien van het terugdringen van soa?s en infectieziekten en het weerbaar maken van jongeren precies wordt vormgegeven en daarbij aangeven hoe de verantwoordelijkheid wordt verdeeld en de resultaten worden gemeten?
Het soa/hiv plan bevat een nadere uitwerking van mijn beleid op het gebied van soa/hiv. Hierin komt ook het beleid ten behoeve van de preventie van soa’s aan bod. Seksuele gezondheid in zijn volle breedte wordt behandeld in de Landelijke nota gezondheidsbeleid. In de Landelijke nota wordt tevens de aanpak voortvloeiend uit de beleidsbrief seksuele gezondheid van 2009 grotendeels onderschreven.
Ten behoeve van het monitoren van de seksuele gezondheid in Nederland maak ik gebruik van verschillende instrumenten. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan de jaarrapportage soa/hiv van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM. Verder stelt VWS middelen beschikbaar voor regelmatige onderzoeken naar de staat van de seksuele gezondheid, zoals «seks onder je 25e». In het soa/hiv plan zijn doelstellingen geformuleerd om de monitoring te faciliteren in de komende jaren.
Kunt u de antwoorden op deze vragen vóór het nota-overleg Gezondheidsbeleid van 19 december a.s. aan de Kamer zenden?
ja
De mogelijke uitnodiging van een omstreden Imam door de As-Soenah moskee |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de uitnodiging van de As-Soenah moskee van de omstreden imam Mohammed Al Maghraoui?1
Ja.
Bent ervan op de hoogte dat deze imam in Marokko zeer omstreden is vanwege zijn oproep meisjes van negen jaar te huwen? Zo ja, wat vindt u ervan dat deze imam op uitnodiging van de As-Soebah moskee hier komt preken bij de opening van de moskee?
De standpunten van de heer Maghraoui, zoals deze bericht zijn in de media, over het huwen met 9-jarige meisjes en het hebben van seksuele omgang met minderjarige meisjes zijn verwerpelijk en in strijd met de goede zeden. Ook in Marokko is hij omstreden. Sinds hij in 2008 uitspraken deed over het goedkeuren van huwelijken met zeer jonge meisjes, kreeg hij in zijn eigen land veel kritiek. Het goedkeuren van het huwen van minderjarige meisjes is volgens Marokkaans recht weliswaar niet strafbaar, maar dergelijke standpunten gaan in tegen internationale verdragen om kinderen te beschermen tegen seksueel geweld. Seksueel geweld mag onder geen enkele omstandigheid worden vergoelijkt. Uiteraard dragen dergelijke opvattingen op geen enkele wijze bij aan de integratie of emancipatie van welke groep dan ook. Binnen de islamitische gemeenschappen bestaat ook grote weerstand tegen dergelijke opvattingen.
Deelt u de mening dat zulke uitspraken in strijd zijn van wet en regelgeving en onder het aanzetten van seksueel geweld tegen kinderen vallen? Zo ja, welke mogelijkheden heeft Nederland deze iman te weigeren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitnodiging van deze omstreden imam door de As-Soenah moskee op geen enkele manier bijdraagt aan de emancipatie en integratie van de moslimgemeenschap en seksueel geweld vergoelijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in overleg te treden met de burgemeester van Den Haag over de rol en positie van deze moskee en de Kamer hierover te informeren?
Ja.
Bent u bereid om deze imam een visum te weigeren?
De visumaanvraag zal aan de hand van alle dan bekende feiten en omstandigheden worden beoordeeld. Visumweigering behoort vanzelfsprekend tot de mogelijkheden als die feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Het bericht dat garnalenvissers worstelen met Vibeg |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Garnalenvissers worstelen met Vibeg»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat meerdere rapporten, zoals «Passende beoordeling huidig en toekomstig gebruik in Natura 2000-gebied Voordelta»2 en het rapport van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) «Zeevisserij in beweging»3 onderschrijven dat de visserij geen aantoonbare negatieve effecten heeft op de zeebodem en zelfs een positief effect heeft op de zeebodem?
Uit de door u aangehaalde rapporten blijkt niet dat er geen aantoonbare negatieve effecten of zelfs positieve effecten op de zeebodem zouden zijn. Zo blijkt uit de door u aangehaalde Passende Beoordeling Voordelta 2007 dat juist de uitsluiting van boomkorvisserij met de wekkerkettingen een positief effect heeft op het bodemleven, en dat de instelling van een bodembeschermingsgebied (waarin visserij wordt geweerd) nodig is om te kunnen vaststellen dat er geen significant negatieve effecten zijn. Ook uit de presentatie van het ILVO waarnaar u verwijst blijkt expliciet dat als gevolg van visserij kwetsbare langlevende soorten verdwijnen, dat kortlevende en snel reproducerende soorten talrijker worden en dat er algehele verschuivingen in het ecosysteem optreden.
Deelt u de mening dat er op dit moment geen ecologische gronden zijn om de visserij te weren uit de kustgebieden? Zo nee, waarom niet?
Neen. Uit de passende beoordeling boomkorvisserij op vis in de Nederlandse kustzone blijkt duidelijk dat die ecologische gronden bestaan.4 Slechts dankzij de uitvoering van de visserijmaatregelen zoals die in het VIBEG-akkoord zijn opgenomen kan deze visserij onder de daar genoemde voorwaarden en omstandigheden worden voortgezet.
Bent u op de hoogte van de procedure die is toegepast om de vissers in te lichten en deelt u de mening dat door de gevolgde telefonische procedure de cijfers gekleurd kunnen zijn?
Ik ben op de hoogte van de gevolgde procedure, maar het is aan de Nederlandse Vissersbond zelf de procedure te bepalen.
Deelt u de mening dat er een correcte procedure dient te worden gevolgd om het draagvlak binnen de Nederlandse vissersbond goed te kunnen vaststellen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de ondertekening van het Vibeg-akkoord uit te stellen om zo de juiste draagvlakprocedure op een goede manier te laten verlopen en de vissers een eerlijke kans te geven hun opinie duidelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het VIBEG akkoord wordt vandaag getekend, ook door de visserijsector. Het is een akkoord dat tot stand is gekomen na een onderhandelingsproces van bijna twee jaar. Voormannen in de visserijsector zijn in voortdurend contact geweest met de achterban om het draagvlak voor de maatregelen te toetsen.
Het beëindigen van de samenwerking van de anti-corruptiewaakhond Transparency International (TI) met de FIFA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Anti-corruptiewaakhond stopt samenwerking met FIFA»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de anti-corruptiewaakhond Transparency International niet toegelaten wordt tot een FIFA-panel dat de aanpak van corruptie moet vormgeven?
FIFA heeft een commissie van externe experts gevraagd aanbevelingen te doen om de interne organisatie te hervormen en de transparantie te vergroten. Deze commissie, het Independent Governance Committee (IGC), staat onder voorzitterschap van professor Pieth. Hij is hoogleraar aan de Universiteit van Basel en deskundige op het gebied van o.a. economische misdrijven, witwassen van geld en corruptie. Transparency International (TI) is door de FIFA gevraagd zitting te nemen in het IGC. TI heeft in eerste instantie medewerking toegezegd maar heeft deze toezegging op 5 december 2011 op eigen initiatief ingetrokken vanwege een verschil van inzicht over de bezoldiging van de commissieleden en het mandaat van de commissie.
Ook al neemt TI -vrijwillig- niet deel aan het IGC, dit betekent niet dat er geen samenwerking heeft plaatsgevonden tussen de FIFA en het TI. De afgelopen maanden is er geregeld contact geweest tussen TI en FIFA. TI heeft volgens de FIFA volledige toegang gekregen tot de documenten waar zij toegang toe wilden verkrijgen (o.a. reglementen, financiële rapporten, circulaires). De Voorzitter van het IGC heeft bovendien toegezegd dat het rapport dat TI over de FIFA gepubliceerd heeft in augustus 2011, meegenomen wordt in het advies van het IGC.
Deelt u de mening dat toezicht op de FIFA noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u hier voor uzelf?
De FIFA vervult als wereldvoetbalorganisatie een belangrijke rol. Ik vind dan ook dat de FIFA transparant zou moeten zijn in zijn besluitvormingsprocedures en zich naar de maatschappij moet verantwoorden over het gevoerde beleid. De FIFA is echter een autonome private organisatie welke gevestigd is in Zwitserland. De FIFA moet zich houden aan de Zwitserse en internationale rechtsorde en het toezicht hierop is dienaangaande geregeld. Ik zie hier geen rol voor mijzelf in weggelegd.
Herinnert u zich de motie Van Dekken/Dijkstra2 waarin het kabinet wordt opgeroepen in Europees verband te komen tot een gedragscode voor Non-Gouvernementele Organisatie (NGO)’s in het algemeen en sportkoepels en sportbonden in het bijzonder? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie?
Jazeker. Ik heb mij sterk gemaakt om dit onderwerp op de agenda van de Europese Commissie en de Sportministers te plaatsten. Aanvankelijk was er in de EU niet veel animo maar gaandeweg groeide de steun voor mijn voorstel. Dit heeft geresulteerd in de oprichting van een nieuwe expertgroep over goed bestuur in de sport. Eén van de taken van deze expertgroep is het ontwikkelen van beginselen van goed bestuur in de sport. De aanbevelingen van deze expertgroep moeten uiterlijk eind 2012 aan de lidstaten ter bespreking voorgelegd worden.
Deelt u de mening dat het niet toelaten van de anti-corruptiewaakhond Transparency International niet zonder gevolg kan blijven? Bent u bereid het niet toelaten van de anti-corruptiewaakhond Transparency International in internationaal verband aan de orde te stellen?
TI heeft vrijwillig van deelname aan het IGC afgezien. Ik ben niet van plan dit in internationaal verband aan de orde te stellen, TI is immers een autonome en zelfstandige organisatie die zelf haar koers bepaalt.
De schaalvergroting van een Ottomaanse moskee in Limburg |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskee naar Venlo-Zuid»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat met elke nieuwe moskee of vergroting van een oude, de destructieve invloed van de islam op de samenleving groeit?
Ik deel deze visie niet. Bovendien geldt in Nederland vrijheid van godsdienst. Deze omvat het recht om een geloof uit te oefenen in een gebedshuis of vergelijkbare locatie. Islamitische en andere gebedshuizen mogen iedere bouwstijl en omvang hebben, zolang dit valt binnen de randvoorwaarden van wet- en regelgeving, het bestemmingsplan en de welstand.
Klopt het dat deze Ottomaanse moskee medegefinancierd zal kunnen worden met geld van de «Islamitische Stichting Nederland», die evenals Diyanet direct valt onder het Turkse ministerie van Algemene Zaken?
Vanwege de grondwettelijke godsdienstvrijheid bemoeit de overheid zich niet met de bekostiging van religieuze bouwwerken, zolang er geen vermoedens bestaan van illegale handelingen. Daarbij wil ik u erop wijzen dat de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd over de risico’s van buitenlandse financiering aan moskeeën (TK 2008–2009, 29 754, nr. 145), waarbij is aangegeven dat de Nederlandse overheid een goed systeem kent voor toezicht-, handhaving- en sanctiemogelijkheden.
Bent u van mening dat de Islamitische Stichting Nederland een door de islam geïnspireerde imperialistische club is, waarvan de invloed zoveel mogelijk ingeperkt dient te worden en dus ook nooit medefinancier mag worden van welk gebouw dan ook? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om te voorkomen dat deze Ottomaanse moskee zal groeien en de invloed van de Turkse staat op in Nederland woonachtige burgers toeneemt?
Geen (zie ook antwoord op vraag 2). Het kabinet is van mening dat een zekere band met het land van herkomst geen belemmering hoeft te zijn voor de integratie, zolang deze op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen van de wet plaatsvindt. Indien dit niet het geval is, is er sprake van ongewenste overheidsbemoeienis vanuit het land van herkomst. Het Kabinet heeft dit standpunt in het verleden geregeld met zowel de Turkse als Marokkaanse overheden gedeeld.
Het bericht dat een verkrachte vrouw is vrijgelaten uit een Afghaanse gevangenis, op voorwaarde dat ze met haar verkrachter trouwt |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de 19 jarige verkrachte Gulnaz is vrijgelaten uit een Afghaanse gevangenis, op voorwaarde dat ze met haar verkrachter trouwt?1
Het bericht dat mevrouw Gulnaz met haar verkrachter zou moeten trouwen om vrij te komen, is niet correct. De Afghaanse autoriteiten hebben aangegeven dat er geen voorwaarden aan haar vrijlating zijn gesteld. Dit is bevestigd door zowel de VN als de EU.
Kunt u aangeven welke juridische grondslag ligt onder dit besluit?
Het besluit tot vrijlating is gebaseerd op het grondwettelijke prerogatief van de president tot gratieverlening voor personen die veroordeeld zijn.
Hoeveel verkrachte vrouwen schat u dat in Afghaanse gevangenissen zitten omdat verkrachting wordt veroordeeld als overspel, uitgelokt door de vrouw of vanwege andere zogenoemde «morele» misdaden?
Er is geen accurate informatie over verkrachtingen te krijgen, aangezien de aantallen niet systematisch worden geregistreerd. Het VN-rapport Harmful Traditional Practices and Implementation of the Law on Elimination of Violence against Women in Afghanistan van 9 december 2010 vermeldt dat ongeveer de helft van de vrouwelijke gevangenen (300 personen) vast zit vanwege «morele» misdaden.
Wilt u bevorderen dat een door de EU gefinancierde documentaire over het lot van Gulnaz en andere vrouwen in Afghanistan vertoond kan worden? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft aan de makers van de documentaire laten weten dat, alvorens de EU toestemming voor vertoning kan geven, de identiteit van de drie vrouwen die in de documentaire voorkomen dient te worden beschermd. Inmiddels zijn de EU en de documentairemakers tot overeenstemming gekomen over de wijze van het in beeld brengen van de drie vrouwen. Twee vrouwen hebben een schriftelijke verklaring getekend, waarmee ze verklaren akkoord te gaan met verschijning in de documentaire en zich bewust te zijn van de risico’s. De derde vrouw wilde dit niet en zij zal derhalve niet herkenbaar in de documentaire verschijnen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van de EU over de veiligheid en het welzijn van de vrouwen. De documentaire zal waarschijnlijk in het voorjaar van 2012 uitkomen.
Deelt u de mening dat verbetering van de positie van vrouwen een integraal onderdeel moet zijn van onze inzet in Afghanistan en van de transitiestrategie van de Navo? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier voortgang op dit onderwerp wordt meegewogen?
Ik deel deze mening. Dat is ook de reden waarom de positie van vrouwen een thema is in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Er is veel bereikt op het terrein van vrouwenrechten, maar het is evenzeer duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is. De verbetering van de positie van vrouwen staat om die reden internationaal hoog op de politieke agenda.
Nederland stelt bij de Afghaanse regering consequent het belang van de eerbiediging van mensenrechten aan de orde, zowel bilateraal als in EU-verband. Hierbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de positie en rechten van vrouwen. Nederland benadrukt in dit verband de noodzaak van het actief betrekken van vrouwen bij zaken die hen direct aangaan, zoals het verzoeningsproces en politieke hervormingen. Nederland blijft Afghaanse vrouwenorganisaties ondersteunen, opdat zij beter in staat zijn hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op deze politieke processen.
Bent u bereid het genoemde besluit te bespreken, met de Afghaanse overheden, tijdens de komende Afghanistan conferentie in Bonn?
Tijdens de Bonn-conferentie heb ik zowel in mijn interventie, als tijdens mijn bilaterale gesprek met mijn Afghaanse collega nadrukkelijk gewezen op het belang van vrouwenrechten voor een stabiele, duurzame en vreedzame toekomst voor Afghanistan. Daarnaast heb ik ook de noodzaak benadrukt van verdere hervorming van de rechtsstaat. Namens de EU heeft de Speciale Vertegenwoordiger van de EU in Afghanistan, Usackas, diverse malen over onderhavige kwestie contact gehad met de Afghaanse autoriteiten.
Het artikel “Politie zoekt vermiste sekteleden” |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie zoekt vermiste sekteleden»?1
Ja.
Klopt het dat de sekteleden van de Efraïm Genootschap, waaronder drie minderjarige kinderen, zijn verdwenen? Wat gaat u hieraan doen?
Eind november/begin december is een aantal leden van het Efraim Genootschap, samen met de leider van dit genootschap, van Nederland naar Israël gereisd. Daaronder bevinden zich een vrouw, haar meerderjarige dochter en twee minderjarige zonen van 14 en 15 jaar oud. De echtgenoot van de vrouw heeft van het vorenstaande melding gemaakt bij de politie. Aangezien de man samen met zijn echtgenote het ouderlijk gezag heeft over de minderjarige kinderen, is er sprake van strafbare onttrekking. Nadat de man aangifte had gedaan, heeft het arrondissementsparket Den Haag de zaak in onderzoek genomen. De man gaf zelf aan geen reden te hebben om te twijfelen aan de veiligheid van zijn kinderen en dat de kinderen een verhuizing naar Israël ook wel zagen zitten. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft de officier van justitie besloten geen opsporingsonderzoek te starten en de politie gevraagd om de signalering van de vrouw in te trekken. Hierbij heeft de officier van justitie laten meewegen dat de man wist dat zijn vrouw bezig was met plannen om te vertrekken en dat hij toen niet de autoriteiten heeft gewaarschuwd. Het Openbaar Ministerie is van mening dat in dit geval een ander optreden dan strafrechtelijk prevaleert, in casu het civiele recht (familierecht). De twee minderjarige zonen zijn overigens inmiddels met hulp van de Nederlandse ambassade teruggekeerd naar Nederland.
Waarom is er niet eerder ingegrepen bij de sekte? Hadden de verdwijningen voorkomen kunnen worden?
Daartoe was geen aanleiding. Zie mijn antwoorden op vraag 2.
Hoeveel incidenten met sektes zijn er de afgelopen vijf jaar gemeld bij de politie en bij Meld Misdaad Anoniem?
In de afgelopen vijf jaar heeft geen afzonderlijke registratie plaatsgevonden van incidenten gerelateerd aan sektes. Het lidmaatschap van een sekte levert geen strafbaar feit op. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vraag 5 en 6.
Heeft u inmiddels onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de drempel voor slachtoffers om melding te maken van misstanden bij sekten te verlagen?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het algemeen overleg met uw Kamer over sekten op 7 september 2011 bezie ik de mogelijkheid om een meldpunt voor slachtoffers van sekten in te richten. De gesprekken hierover bevinden zich in een afrondende fase.
Wat is de stand van zaken rond het toegezegde onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar sektes in Nederland?
Het onderzoek is opgenomen in de onderzoeksprogrammering van het WODC voor het jaar 2012. Begin 2012 zal dit volgens de normale procedure in gang worden gezet.
Blijft u nog steeds bij uw standpunt dat het niet nodig is om beleid te ontwikkelen rond sektes, zoals u heeft meegedeeld in uw brief van 8 maart 20112 en nogmaals heeft bevestigd in het algemeen overleg hierover?3
Ja, vooralsnog zie ik geen reden om aanvullend op de maatregelen die ik heb aangekondigd beleid te ontwikkelen.
Misstanden tijdens een nertsentransport van Nederland naar Griekenland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de misstanden die zijn vastgesteld in de Italiaanse haven Bari bij een Nederlands transport van 1800 nertsen op weg naar Griekenland?1
Ik heb naar aanleiding van deze vragen informatie opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.
Is het waar dat deze van nature solitair levende nertsen zo opeengestapeld waren dat ze zich nauwelijks konden verroeren en ze elkaar bevuilden met urine en ontlasting? Zo ja, waarom is dit bij controles in Nederland niet opgemerkt? Zo nee, waar baseert u dat op?
Van de Italiaanse autoriteiten heb ik vernomen dat de nertsen niet correct werden vervoerd. De kooien waren zodanig op elkaar gestapeld dat urine en ontlasting er doorheen konden vallen. De wagen was wel goedgekeurd voor het vervoer van nertsen. De vervoerder had een vergunning voor lang transport van een aantal diersoorten, maar niet voor nertsen.
Bovendien was de verplichte gezondheidsverklaring van de eigen dierenarts van de nertsenhouder niet correct. Er is een nieuwe eigen verklaring nagezonden die wel correct was.
De autoriteiten hebben passende maatregelen genomen en hebben de transporteur een boete opgelegd voor de begane overtredingen.
Nertsen zijn dieren die onder artikel 4 van de «Bezemrichtlijn» vallen (Richtlijn 92/118/EEG). Dat wil zeggen dat ze in het intraverkeer gebracht mogen worden zonder dat er een exportcertificering plaatsvindt. Deze dieren mogen binnen de EU worden verplaatst, mits ze begeleid worden met een gezondheidsverklaring van de eigen dierenarts. De transportbeweging wordt dus niet gemeld aan de nVWA, noch vastgelegd in TRACES, noch vooraf gekeurd door de nVWA.
Is het waar dat er in strijd met de Europese regeling geen gezondheidscertificatie aanwezig was en een specifieke autorisatie voor het vervoer van nertsen ontbrak? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft er stal- of klepcontrole plaatsgevonden bij dit diertransport?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat ondanks controles van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit op deze wijze nertsen op transport kunnen worden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft de kwaliteitsregeling Quality system Livestock Logistics (QLL) in deze casus? Indien geen enkele rol, waarom niet?
De kwaliteitsregeling QLL is niet van toepassing op transporteurs van nertsen.
Wat was het doel van dit transport van levende dieren over deze afstand? Waar zijn de nertsen nu?
Aangezien de dieren niet onder de te certificeren diersoorten vallen is mij het doel van het transport en de bestemming van de dieren niet bekend. Van de Italiaanse autoriteiten heb ik begrepen dat de dieren op weg waren naar een houderij in Griekenland. Ik heb geen aanwijzingen dat het transport, nadat het zijn weg mocht vervolgen, niet op die bestemming is aangekomen.
Is het waar dat de welzijnsnormen die het productschap heeft opgesteld geen voorschriften bevatten voor het transport van deze dieren, gezien het feit dat dat zelden voorkomt? Zo ja, deelt u de mening dat het transporteren van deze niet-gedomesticeerde dieren verboden zou moeten worden, gezien het feit dat het niet mogelijk is ze te vervoeren zonder grote welzijnsproblemen?
De Welzijnsverordening nertsen van de Productschappen Vee en Vlees (PVE) bevat geen voorschriften voor het transport van nertsen. Het transport van nertsen moet voldoen aan de voorwaarden uit de Transportverordening. Zo mag het transport geen letsel of onnodig lijden veroorzaken en dienen de dieren gedrenkt en indien noodzakelijk gevoerd te worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de organisator/ uitvoerder van het transport.
Als geconstateerd wordt dat dit niet correct gebeurt, kan de betreffende autoriteit corrigerend optreden, zoals ook in dit geval is gedaan door de Italiaanse autoriteiten.
Het succes van de Opvoedpoli |
|
Willie Dille (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Opvoedpoli»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze particuliere jeugdzorg initiatief efficiëntere, kwalitatief betere en goedkopere zorg levert dan de traditionele jeugdzorg instellingen?
Nieuwe toetreders als de Opvoedpoli zijn goed voor de innovatie in de zorg voor jeugdigen. De Opvoedpoli richt zich met een outreachende en integrale aanpak op diverse problematiek binnen gezinnen. Zorgvernieuwers als de Opvoedpoli laten zien dat wat we met de stelselwijziging beogen, in de praktijk ook mogelijk is: ouders en kinderen centraal, een integrale analyse van de problematiek en adequate laagdrempelige hulp zonder wachtlijsten. Dit alles met een beperkte overhead. De beweging naar dergelijke nieuwe typen van ondernemerschap in de zorg voor jeugdigen beschouw ik als positief.
Wat is volgens u de reden voor het succes van de Opvoedpoli?
Het huidige systeem van indicatiestelling in de jeugdzorg, leidt ertoe dat problematiek behoorlijk zwaar (geworden) moet zijn, voordat kinderen en/of ouders voor zorg of ondersteuning in aanmerking komen. In de fase voordat problemen zijn uitgegroeid, is belangrijk preventief werk te doen. De Opvoedpoli springt succesvol in het gat dat in het huidige stelsel nog steeds bestaat voor het aanpakken van relatief eenvoudige problematiek die in een beperkte tijd is af te handelen. Door laagdrempelige huisvesting in de centra van steden weten mensen de Opvoedpoli goed te vinden. Inzet van freelancers maakt het mogelijk flexibel in te spelen op de vraag.
De ontwikkeling naar innovatieve, laagdrempelige vormen van zorg speelt breder dan alleen in de zorg voor jeugd. Ook elders zien we dat ondernemende hulpverleners vormen van zorg opzetten, waarover zowel de klanten als de uitvoerende zorgmedewerkers tevreden zijn. Zij weten – doordat zij zelf uit de praktijk komen – goed de valkuilen te vermijden, die zij eerder in de reguliere zorg zijn tegengekomen.
De stelselwijzigingen die het kabinet doorvoert op het terrein van de zorg voor jeugdigen, de begeleiding uit de AWBZ, werken naar vermogen en passend onderwijs, ondersteunen de beweging naar meer op de vraag toegesneden en lokaal maatwerk in de zorg.
Ziet u de Opvoedpoli’s als aanvulling of als vervanging van traditionele jeugdzorg instellingen?
De Opvoedpoli organiseert haar zorg op een laagdrempelige wijze, nabij ouders en kinderen. Deze wijze van organiseren van de zorg zal naar verwachting – mede door de stelselwijziging en de ontwikkeling van de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin – flink groeien. Wat daarbij de rol van aanbieders zoals de Opvoedpoli kan zijn, zal afhangen van de mate waarin men kan aansluiten bij de wensen en ontwikkelingen die partijen op lokaal niveau hebben.
Voor mij is wel duidelijk dat een aanbod zoals dat van de Opvoedpoli nooit het hele spectrum van zorg zal kunnen bestrijken dat in de brede zorg voor jeugd geboden wordt. Het concept leent zich niet voor het aanbieden van residentiële (intramurale) vormen van zorg. Die zullen ook in de toekomst door gespecialiseerde zorginstellingen worden aangeboden. Overigens zullen residentiële voorzieningen ook moeten vernieuwen, bijvoorbeeld door een toenemende integratie van jeugd- en opvoedhulp, geestelijke gezondheidszorg en expertise op het gebied van lichtverstandelijke beperkingen en een groter wordende oriëntatie op het onderwijs en de arbeidsmarkt voor jeugdigen.
Deelt u de mening dat de traditionele jeugdzorginstellingen ook achteraf bekostigd moeten worden, volgens het principe loon naar prestatie? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het nieuwe stelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor de bekostiging van jeugdzorginstellingen. Welke prestaties geleverd moeten worden en hoe daarop wordt afgerekend, is aan de gemeenten. In het kader van de stelselwijziging onderzoek ik welke handreikingen daarvoor kunnen worden geboden.
Het stoppen van seksuele voorlichting op scholen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «GGD staakt seksuele voorlichting op scholen»?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten hun wettelijke taak, namelijk het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen, kunnen uitvoeren? Hoeveel gemeenten bezuinigen momenteel op deze wettelijke taak?
Ik ga er vanuit dat gemeenten hun wettelijke taken, zoals vastgelegd in de Wet publieke gezondheid, uitvoeren. Dat geldt ook bij het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen. Voor een aantal uitvoeringstaken is expliciet in de wet vastgelegd hoe ze moeten worden uitgevoerd; bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid. Zij moeten daarvoor zelf de financiële middelen inzetten vanuit het Gemeentefonds. Dit is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Ik heb daarop geen zicht en invloed. Zie ook het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van jongeren in Nederland als hen preventieve voorlichting wordt ontnomen? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het landelijke beleid is geen sprake van het schrappen van de seksuele voorlichting voor jongeren. Jongeren zijn juist een prioriteit van het huidige kabinet. De seksuele gezondheid in Nederland wordt continu gemonitord. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoeveel wordt er gekort op tbc- en infectieziektebestrijding? Hoeveel gemeenten kampen met bezuinigingsmaatregelen op tbc- en infectieziektebestrijding?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u ervan op de hoogte dat een kwart van de meisjes te maken heeft met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet willen? Deelt u de mening dat gemeenten daarom niet horen te bezuinigen op seksuele voorlichting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Acht u het wenselijk dat deze meisjes geen hulp kunnen vragen, doordat zij door het ontnemen van voorlichting niet weten waar zij hulp kunnen krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur Soa Aids Nederland en Aids Fonds, die verwacht dat seksueel overdraagbare aandoeningen (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang toenemen door deze bezuinigingsmaatregelen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur GGD dat er voor elke euro voor preventie er later twee of drie terug verdiend worden, omdat er minder gezondheidsproblemen zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ook het kabinet constateert in de landelijke nota gezondheid «Gezondheid dichtbij» dat goede gezondheid op vele fronten loont. Gezonde mensen kunnen beter voor zichzelf zorgen, leven prettiger, kunnen vaker deelnemen aan het arbeidsproces of op andere manieren participeren in de maatschappij en doen minder een beroep op zorg of ondersteuning.
Er komt steeds meer inzicht in de (maatschappelijke) baten van gezondheid en preventie. Dit vormt een prikkel voor vele partijen, zoals scholen, het bedrijfsleven, zorgverzekeraars en de overheid, om te investeren in preventie. Natuurlijk moet het dan wel om kosteneffectieve interventies gaan. Dat gezamenlijk belang maakt gezamenlijk investeren interessant. Gemeenten en het rijk gaan dan ook steeds meer samenwerken met andere parijen in zogenaamde Publiek-private samenwerkingsverbanden.
Het kabinet investeert meer geld in preventie dan de voorgaande kabinetten.
Deelt u de mening dat geld voor (wettelijk) preventieve maatregelen die gemeenten uitvoeren geoormerkt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Geoormerkt geld past niet bij decentralisatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taken. Zij moeten, binnen de kaders van de Wet, de ruimte krijgen om de uitvoering te laten aansluiten bij de specifieke lokale omstandigheden. Dat betekent ook zeggenschap over de financiële middelen.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
Het laten werken van gedetineerden na detentie en de rol van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp1 waarin u stelde dat de nieuwe werkwijze en samenwerking tussen het gevangeniswezen, gemeenten en het UWV WERKbedrijf in 2010 was uitgebreid naar zes nieuwe locaties met als doel het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de arbeidsbemiddeling van gedetineerden vooraf aan vrijlating? Is deze werkwijze naar meer locaties uitgebreid? Wat zijn de aantoonbare resultaten op de zes genoemde locaties?
Op zes locaties in Nederland bemiddelt het UWV WERKbedrijf gedetineerden voorafgaand aan hun vrijlating naar werk. In 2011 is gebleken dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt via gemeenten re-integratietrajecten te financieren, omdat gemeenten vaker prioriteit geven aan re-integratie van andere doelgroepen. Het aantal gedetineerden dat in 2011 door UWV WERKbedrijf actief is bemiddeld, is daardoor afgenomen. De dienstverlening is daarom vooralsnog niet verder uitgebreid naar meer locaties.
In overleg met betrokken partijen2 is ervoor gekozen vanaf 2012 vanuit UWV WERKbedrijf de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsbemiddeling gedigitaliseerd aan te bieden. Het gevangeniswezen zal in 2012 gedetineerden in staat stellen om van dit aanbod gebruik te maken (via internetvoorzieningen). In het najaar van 2011 is binnen het gevangeniswezen een pilot met internetgebruik gestart in het kader van re-integratieactiviteiten. Deze pilot wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de eerste helft van 2012 geëvalueerd. Met deze toepassing kan de gedetineerde de website van het UWV benaderen. De resultaten uit deze pilot zullen worden gebruikt om verdere ontwikkelingen op het gebied van digitale re-integratieactiviteiten uit te breiden. Het streven is alle penitentiaire inrichtingen in 2012 te voorzien van computers waarbij internet op een veilige en beheersbare wijze gebruikt kan worden door gedetineerden.
Wat is er terecht gekomen van de afspraken die u begin 2011 met het gevangeniswezen zou maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeeractiviteiten voor gedetineerden? Zijn deze afspraken gemaakt? Worden de gemaakte afspraken ook nageleefd? Zo nee, ligt dat aan het gevangeniswezen, de gemeenten of het UWV WERKbedrijf? Wat is hiervan de achterliggende oorzaak? Spelen de bezuinigingen op de gemeentes en het UWV een rol? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege bezuinigingen op het UWV de activiteiten in de gevangenissen zijn stop gezet?2 Is het waar dat gedetineerden, net als alle anderen, zijn aangewezen op internet om dergelijke zaken te regelen, maar dat zij deze mogelijkheid niet hebben? Zo ja, kan dan worden gesteld dat er op dit moment niets terecht komt van alle mooie voornemens en beloftes over het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Nee, zoals in mijn antwoord op de vragen twee en drie is aangegeven, zijn de activiteiten van UWV binnen het gevangeniswezen niet stopgezet. Wel wordt de vorm waarin de dienstverlening door UWV WERKbedrijf wordt aangeboden, aangepast naar een meer digitale werkwijze.
Is het waar dat de nieuwe regels over werk en uitkering er voor gedetineerden jonger dan 27 jaar toe leiden dat, indien zij zich na vrijlating melden bij het UWV als werkzoekende, zij pas na vier weken wachten een uitkering aan kunnen vragen? Hoe groot acht u het risico op herhalingscriminaliteit, bij gebrek aan inkomen direct na de straf?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
De regering stelt de vier weken zoektijd voor alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zonder uitzondering, verplicht. Als de jongere zich dus na vrijlating meldt bij het UWV, kan hij vier weken na die melding, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Uit onderzoek is gebleken dat het na detentie niet kunnen beschikken over een inkomen een belangrijke criminogene factor is. Jongeren die uit een penitentiaire inrichting (PI) of justitiële jeugdinrichting (JJI) komen, worden daarom al tijdens hun verblijf in een inrichting begeleid bij hun terugkeer in de vrije samenleving, met name op het gebied van werk en inkomen. Daarbij wordt door de PI of JJI actief samengewerkt met onder andere de gemeente waar de betreffende jongere naar terugkeert. In 2009 is daarvoor het samenwerkingsmodel Nazorg met de gemeenten ontwikkeld. In 2011 is het samenwerkingsmodel geactualiseerd. Doel van nazorg is het terugdringen van recidive en overlast door het vergroten van re-integratiemogelijkheden voor (ex-) gedetineerde burgers middels een sluitende optimale nazorg. Nazorg richt zich niet alleen op inkomen/werk/scholing maar ook op huisvesting, schulden, zorg en id-bewijs,.
Al tijdens detentie zal de gedetineerde zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om na detentie in een eigen inkomen te kunnen voorzien. Een gemotiveerde gedetineerde kan zijn kansen daarop vergroten door tijdens detentie kennis en ervaring op te doen door scholing en/of arbeid. Een gemotiveerde gedetineerde zal daarbij ook ondersteund worden door het gevangeniswezen. Over arbeid in detentie wordt u uiterlijk 1 mei 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Zou het niet beter zijn de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd, en de inschrijving bij het UWV al tijdens detentie te verrichten? Op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
De jongere die zich bij het UWV meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, wordt door het UWV op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of zoeken naar scholing gedurende de vier weken zoektijd. Als een jongere in detentie de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor vrijlating bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens detentie kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan de verplichtingen van de nieuwe wet. Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor in detentie heeft. Er zijn nu al mogelijkheden voor gedetineerden om te solliciteren en eventueel op sollicitatiegesprek te gaan terwijl de detentieperiode nog loopt. De verplichtingen van de jongere in de vier weken zoektijd gaan, zoals hierboven geschetst, verder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle jongeren zo snel mogelijk aan het werk gaan of een opleiding vinden, beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde.
Bent u bekend met het feit dat met deze vier weken termijn ook voor deelnemers aan een penitentiair programma een probleem is ontstaan? Bent u bereid ook voor hen de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan een penitentiair programma verblijven niet meer in een inrichting. Dat geldt ook voor deelnemers aan een scholing- en trainingsprogramma. Zij worden in die zin niet belemmerd om zich te melden bij het UWV en te voldoen aan de verplichting om te zoeken naar werk of scholing. De zoektijd van vier weken zou dus wel in kunnen gaan tijdens het deelnemen aan een penitentiair programma of een scholing- en trainingsprogramma buiten de muren van een inrichting.
Deelt u de mening dat stevig moet worden ingezet op het aan de slag helpen van gedetineerden zodat zij direct na hun straf aan het werk kunnen, en daardoor minder ex-gedetineerden een uitkering aanvragen of opnieuw een misdrijf plegen? Wat gaat u hieraan doen?
Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt allereerst om de inzet van de gedetineerde zelf. Een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode. Dit geldt ook voor scholing en arbeid tijdens detentie. De eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden krijgt vorm in het systeem van «promoveren» en «degraderen». Re-integratieactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld vakmatige arbeid, kunnen worden verdiend als de gedetineerde aangetoond heeft dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten voor zijn detentie- en re-integratieplan. Werken en/of het volgen van een opleiding binnen detentie kan op deze manier bijdragen aan een kansrijke start op de arbeidsmarkt na detentie. Hierover wordt u ook geïnformeerd in de brief over arbeid in detentie.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor het algemeen over het overleg gevangeniswezen op 13 december 2011?
Het algemeen overleg gevangeniswezen is verzet naar 15 februari 2012.