De afvaloven van Omrin |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de afvaloven Omrin in Friesland stil ligt?1
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân is het bevoegd gezag voor de afvaloven van Omrin in Harlingen. Daarom is voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 informatie opgevraagd bij het betreffende bevoegd gezag.
De afvaloven van Omrin heeft eind april 2011 vijf dagen stil gelegen. Dat ging om een geplande stop voor onderhoud en inspectie, die is uitgevoerd voor dat de leverancier de oven overdraagt.
De afvaloven van Omrin is na de hiervoor genoemde stop weer in bedrijf gegaan en tot het moment van beantwoording van deze vragen van het lid de Mos (medio mei 2011) volledig in bedrijf geweest.
Klopt het dat Omrin om een versoepeling van de milieunormen heeft gevraagd? Zo ja, wilt u er bij Gedeputeerde Staten van Friesland op aandringen om dit vooral niet toe te staan?
Nee, Omrin heeft niet gevraagd om milieunormen te versoepelen.
Is het u bekend dat er twee medewerkers onwel zijn geworden tijdens hun werkzaamheden bij Omrin toen zij bij de schoorsteen van 44 meter bezig waren?
Bij het opstarten van de afvaloven is een incident opgetreden, waarbij verzurende gelige dampen (SO2, NOx, HCl) zijn geëmitteerd. Deze dampen zijn terecht gekomen bij twee werknemers die op een afstand van 300 meter van de schoorsteen van de afvaloven in een kraan op een naastgelegen terrein van derden aan de slag waren, waardoor kortstondig irritaties aan de luchtwegen ontstonden.
Is het waar dat u al 4,4 miljoen euro heeft overgemaakt zonder controle van de voorwaarden?
Er is in 2007 door het voormalig ministerie van Economische Zaken 6 miljoen euro subsidie toegekend op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI). Medio mei 2011 is daarvan inderdaad 4,4 miljoen euro aan Omrin overgemaakt.
Heeft u de bereidheid het geld dat naar Omrin ging en gaat per direct stop te zetten en de gegeven subsidie terug te vorderen, omdat Omrin lak heeft aan de milieuregels en aan omwonenden? Zo nee, hoe kunt u de toegezegde 6 miljoen euro rijkssubsidie nog verantwoorden?
De subsidie valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I en ik kan die subsidie dan ook niet stopzetten of terug vorderen.
Homoseksuele asielzoekers uit Oeganda |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Kunt u aangeven wat een mogelijke anti-homoseksualiteitwet in Oeganda betekent voor asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers in Nederland?
Het feit dat in Oeganda een wetsvoorstel voorligt om de doodstraf op homoseksualiteit te zetten is – zelfs nu het voorstel nog niet in stemming is gebracht – een buitengewoon zorgelijke ontwikkeling die veelzeggend is voor de maatschappelijke positie waar homoseksuelen in Oeganda zich in bevinden. De Nederlandse regering veroordeelt, mede op grond van internationale mensenrechtenverdragen, het standpunt dat homoseksuelen de doodstraf verdienen. Personen die vervolgd worden op grond van hun seksuele voorkeur hebben in beginsel recht op bescherming in Nederland. Zoals u door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Pechtold over de mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda is meegedeeld, is er nog geen duidelijkheid over de verdere behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel. De Oegandese regering heeft reeds aangegeven dat zij niet achter dit wetsvoorstel staat.
Wat de betekenis van anti-homoseksualiteitwetgeving in landen van herkomst is voor de uitkomst van asielverzoeken in Nederland, is echter niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naast de wetgeving in landen van herkomst is hiervoor ook, en vaak nog meer, van belang wat de praktijk in de desbetreffende landen is. Zelfs wanneer er geen sprake is van anti-homoseksualiteitwetgeving, maar iemand in de praktijk wel vrees voor vervolging heeft op grond van zijn seksuele geaardheid, kan dat in individuele gevallen tot vergunningverlening leiden. Daartoe is vanzelfsprekend ook het individuele asielrelaas van groot belang. Dit is voor asielverzoeken van homoseksuelen uit Oeganda niet anders.
Bent u voornemens een ambtsbericht dan wel thematisch ambtsbericht te laten opstellen waarin de risico’s voor deze asielzoekers worden beschreven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Algemene ambtsberichten kan ik aanvragen voor de belangrijkste herkomstlanden van asielzoekers teneinde landgebonden asielbeleid te kunnen bepalen. Oeganda behoort daar niet toe. Voor veel landen van herkomst is geen (thematisch) ambtsbericht beschikbaar. Dat is in veel gevallen ook niet nodig omdat informatie uit andere openbare bronnen (zoals Human Rights Watch, Amnesty International en de UNHCR) veelal voldoende is om zorgvuldig op asielverzoeken te kunnen beslissen. Eerst wanneer specifieke asielvraagstukken niet kunnen worden beantwoord omdat de desbetreffende informatie onvoldoende of tegenstrijdig is, bestaat aanleiding een (thematisch) ambtsbericht te vragen. Het actueel houden van landgebonden asielbeleid is eveneens een reden om een algemeen ambtsbericht aan te vragen. Daarnaast is zoals ik hierboven heb vermeld, het desbetreffende wetsvoorstel niet aangenomen en is reeds om die reden een ambtsbericht gericht op die wetgeving thans niet opportuun. Overigens bestaat ook de mogelijkheid om in een individuele zaak, als op basis van beschikbare bronnen geen beslissing kan worden genomen en nader onderzoek in het herkomstland nodig is, een individueel ambtsbericht aan te vragen.
Bent u, gezien de mogelijke anti homoseksualiteitwet en de reële risico’s voor LHBTI (lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele geaardheid) in Oeganda, voornemens LHBTI asielzoekers uit dit land aan te merken als een risicogroep vergelijkbaar met LHBTI’s uit bijvoorbeeld Iran? Zo nee, waarom niet? Kunt aangeven hoeveel homoseksuele uitgeprocedeerde asielzoekers uit Oeganda zich op dit moment in Nederland bevinden? Bent u bereid de uitzetting van deze LHBTI asielzoekers op te schorten totdat er duidelijkheid is over de anti-homoseksualiteitswet en risico’s in Oeganda?
Voor Oeganda bestaat op dit moment geen apart landgebonden asielbeleid. Hiertoe is ook geen noodzaak omdat op basis van de beschikbare informatie uit openbare bronnen en de beleidsregels zoals neergelegd in het algemene deel van de Vreemdelingencirculaire 2000 er zorgvuldig kan worden beslist op asielverzoeken van Oegandese vreemdelingen. Homoseksuelen uit Oeganda waartegen vluchtelingrechtelijke vervolging is ingesteld of die vanwege hun homoseksualiteit risico lopen op onmenselijke behandeling kunnen aanspraak maken op bescherming in Nederland. Daarvoor is het vooralsnog niet nodig om deze groep apart aan te merken als risicogroep.
Ik kan niet aangeven hoeveel uitgeprocedeerde homoseksuele asielzoekers uit Oeganda zich momenteel in Nederland bevinden. Hoewel er tijdens de asielprocedure natuurlijk oog is voor het aspect homoseksualiteit, wordt niet geregistreerd in hoeveel asieldossiers dit aspect een rol speelt. Het registreren van seksuele geaardheid wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) immers verboden. Hierdoor is het niet mogelijk cijfers te geven van het aantal homoseksuele uitgeprocedeerde asielzoekers uit Oeganda in Nederland.
Er is thans voor mij geen aanleiding om eventuele uitzettingen op te schorten, omdat bij elk asielverzoek individueel getoetst wordt of er aanleiding is om bescherming te bieden of niet. Daarbij wordt ook het aspect vervolging vanwege seksuele geaardheid zorgvuldig meegewogen. Zoals aangegeven is op dit moment nog onduidelijk of de desbetreffende wetgeving wordt aangenomen aangezien de Oegandese regering heeft aangegeven dat zij niet achter het wetsvoorstel staat en is het bestaan van anti-homoseksualiteitwetgeving op zichzelf niet doorslaggevend voor de beoordeling van asielverzoeken.
Zoals de minister van Buitenlandse Zaken in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Pechtold heeft aangegeven1, zal Nederland dit onderwerp uiteraard met grote aandacht blijven volgen.
ROC's die leerlingen verplichten een extra bijdrage te betalen voor het volgen van een opleiding |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «ROC zet leerling onder druk vanwege extra bijdrage»?1
Een ROC mag de deelnemer de toegang tot de opleiding niet weigeren omdat de extra vrijwillige bijdrage niet is betaald, ook niet als er een contract is overeengekomen over een vrijwillige bijdrage voor extra schoolkosten. Wettelijk is de deelnemer alleen verplicht het les- en cursusgeld te betalen.
Het is de scholen in beginsel toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en de aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. De betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. De school moet inzichtelijk maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed zodat de deelnemer een onderbouwde afweging kan maken of hij/zij gebruik wenst te maken van de extra faciliteit die door de instelling wordt geboden en of hij/zij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde prijs te betalen.
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs). Na inschrijving moet een deelnemer gebruik kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen. Lesmateriaal hoort in principe niet betaald te worden via de niet-wettelijke bijdrage, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. De school kan wel eisen stellen aan de leermiddelen die de leerling behoort aan te schaffen en waarover de leerling dient te beschikken om de opleiding goed te kunnen volgen maar niet de afname via de school verplichten.
Boeken en specifiek voor de beroepsopleiding noodzakelijke leermiddelen zoals gereedschappen/werkkleding en dergelijke zijn dus wel voor rekening van de deelnemer. Dit is uitgewerkt in het servicedocument «vrijwillige bijdrage», dat in samenwerking tussen JOB en de MBO Raad in 2004 tot stand is gekomen is. Indien blijkt, dat een instelling toch het verplichte lesmateriaal bij deelnemers in rekening brengt, zal ik de desbetreffende instelling daarop aanspreken en indien nodig een bekostigingssanctie treffen.
In de JOB-brochure over schoolkosten die met betrokkenheid van OCW tot stand is gekomen wordt voorts met voorbeelden aangegeven wat wel en wat niet onder de vrijwillige bijdrage mag vallen. Bijvoorbeeld software die de student alleen in de les nodig heeft, mag niet onder de vrijwillige bijdrage vallen. Ik ben me ervan bewust, dat sprake is van een grijs gebied en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Het grijze gebied gaat vooral over noodzakelijke leermiddelen die een school zelf hoort te verschaffen en leermiddelen die noodzakelijk zijn volgens de school maar een leerling zelf dient aan te schaffen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel om «het gelijk te halen»; evenmin vind ik een blokkade van de schoolpas geschikt. Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken zijn uitgeprobeerd. In het geval van het Horizoncollege hebben gesprekken plaatsgevonden tussen school, deelnemer en ouder, is uitleg gegeven over de extra schoolkosten en het conflict opgelost. Deze kosten worden nu alsnog door de deelnemer betaald.
Deelt u de opvatting van de Voorzitter van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) dat het weigeren van de toegang van leerlingen die een extra bijdrage bovenop het lesgeld niet betalen, zoals gebeurde bij het Horizon College, in strijd is met de wet?
Ja, het weigeren van de toegang van leerlingen die de extra vrijwillige bijdrage bovenop het lesgeld niet betalen, is in strijd met de wet.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op vragen van het lid Smits dat «de inschrijving van een opleiding niet afhankelijk gesteld kan worden van andere geldelijke bijdragen dan de les- en cursusgelden»?2
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de WEB).
In hoeverre mogen kosten voor bloemen bij een mbo-opleiding bloemschikken verplicht worden doorberekend aan studenten?
Leermiddelen, zoals studieboeken, werkkleding, gereedschappen en dergelijke die noodzakelijk zijn voor het volgen van de gekozen beroepsopleiding en eigendom worden van de deelnemer zijn voor rekening van de deelnemer. De school kan wel eisen stellen aan de leermiddelen die de leerling behoort aan te schaffen en waarover de leerling dient te beschikken om de opleiding goed te kunnen volgen maar niet de afname via de school verplichten (denk bijvoorbeeld aan veiligheidsschoenen, leerboeken en dergelijke)
Lesmateriaal hoort in principe niet bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. Sommige opleidingen krijgen een hogere rijksbijdrage vanwege de hogere opleidingskosten. Ingrediënten en materialen die tijdens de beroepsopleiding verwerkt worden horen in principe niet in rekening te worden gebracht bij de deelnemer.
De school hoort in alle gevallen transparant te zijn vóór aanvang van de opleiding ten aanzien van welke noodzakelijke kosten een deelnemer moet maken voor het kunnen volgen van de beroepsopleiding en welke vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage gevraagd wordt.
Ik ben me ervan bewust, dat sprake is van een grijs gebied en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Het grijze gebied gaat vooral over noodzakelijke leermiddelen die een school zelf hoort te verschaffen en leermiddelen die noodzakelijk zijn volgens de school maar een leerling zelf dient aan te schaffen..
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen en ik zal de bve-instellingen per brief in kennis stellen van dit servicedocument.
In hoeverre mogen de kosten voor ingrediënten bij een mbo-koksopleiding verplicht worden doorberekend aan studenten?
Zie het antwoord op vraag 4. Lesmateriaal hoort in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening te worden gebracht, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld.
In hoeverre mogen de kosten voor software bij een mbo-opleiding juridische dienstverlening verplicht worden doorberekend aan studenten?
De school mag een vrijwillige bijdrage vragen voor software licenties wanneer de student buiten de les om hiervan ook gebruik kan maken, anders niet.
Deelt u de mening dat het onzinnig is dat het Horizon College uitzoekt of het woordje «verplicht» mag worden gebruikt wanneer de instelling schrijft of spreekt over extra schoolkosten, aangezien de wet stelt dat extra kosten bovenop het lesgeld nooit verplicht mogen worden gesteld?
Ja. Lesmateriaal hoort in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. De toegang tot de opleiding is alleen afhankelijk van les- of cursusgeld.
Bent u bereid op korte termijn het Horizon College stevig aan te spreken, zodat zij extra schoolkosten niet meer verplichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit gesprek?
De onderwijsinspectie is meteen in actie gekomen en zij heeft contact gehad met het Horizoncollege.
Het Horizoncollege heeft uitleg gegeven over de gang van zaken. Inmiddels heeft het Horizoncollege de blokkade op de toegangspas ongedaan gemaakt en deelnemer en ouder uitleg gegeven over de extra schoolkosten. Het conflict is hiermee opgelost en de extra schoolkosten worden alsnog door de deelnemer betaald.
Ik zal JOB en MBO Raad vragen deze casus mee te nemen in de uitwerking van het servicedocument.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de MBO Raad, met als inzet dat zij aan alle ROC's duidelijk maken dat het verplichten van extra schoolkosten bovenop het lesgeld uit den boze is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit gesprek?
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen.
Zodra dit gereed is zal ik de instellingen een brief sturen met het servicedocument als bijlage en hun verzoeken om deze leidraad te volgen.
Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen» kan bijdragen aan transparantie en betere naleving.
Wat voor sancties heeft u indien scholen extra schoolkosten verplicht stellen of zelfs incassobureaus inzetten? Deelt u de mening dat de inzet van een incassobureau in deze kwestie buiten alle proporties is?
De inspectie kan een bekostigingssanctie opleggen als de school een verplichte bijdrage vraagt aan de leerling voor de inschrijving anders dan les- en cursusgeld. Als het om een vrijwillige bijdrage gaat die tussen beide partijen overeen is gekomen, dan is voldaan aan de wetgeving en kan sanctie volgen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel voor de instelling om (zonder tussenkomst van de rechter) «haar gelijk te halen». Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken, zijn uitgeprobeerd.
Het is echter niet aan mij om inning van het overeengekomen bedrag via een deurwaarder of een incassobureau te verbieden indien de deelnemer heeft ingestemd met de betaling voor het gebruik van de extra faciliteiten. De niet-wettelijke bijdrage betreft immers een contractuele aangelegenheid die valt onder het burgerlijk recht. Derhalve heeft een instelling, als ultimum remedium, de mogelijkheid een deurwaarder of incassobureau in te schakelen.
Bent u bereid de onderwijsinspectie een onderzoek te laten verrichten naar het onterecht verplicht stellen van schoolkosten, zoals eerder is gedaan in het voortgezet onderwijs?3 Zo nee, waarom niet?
De problemen zijn in grote lijnen bekend. Ik wil nu allereerst inzetten op meer transparantie in wat nu wel /niet mag zowel voor de studenten en hun ouders als voor de mbo-instellingen en ook de studentenraden de ruimte geven om hun stem te laten horen. Met name waar het de ict-ontwikkelingen betreft is actualisatie van het servicedocument nodig. Daarnaast is ook commitment nodig van alle mbo-instellingen om overeenkomstig dit servicedocument te handelen.
Het bericht "Plastic lucratieve bijvangst voor vissers" en het rapport "Plasticverontreiniging van de Oceanen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Plastic kan lucratieve bijvangst voor vissers worden» en het rapport «Plasticverontreiniging van de Oceanen»?12
Ja.
Kunt u toelichten hoe dit voorstel tot stand is gekomen? Is het geïnitieerd door het directoraat-generaal Milieu of het directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij van de Europese Commissie?
Op 8 april jongstleden organiseerden de Eurocommissarissen van DG Milieu en DG Maritieme zaken en Visserij samen een ronde tafel discussie over de vervuiling van de Middellandse Zee. Nadien startte het pilot project «Waste Free Ocean» in Frankrijk.
Kunt u aangeven of dit initiatief voornamelijk is bedoeld ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van (een deel van) de visserijsector of dat het uitgangspunt de milieuoplossing is?
Uit de toespraak3 van Eurocommissaris Damanaki kan opgemaakt worden dat de zorg om het milieu een belangrijke drijfveer is.
Kunt u toelichten hoe de door Eurocommissaris Damanaki aangekondigde financiële steun vorm zal krijgen? Welke omvang acht u proportioneel voor een dergelijke inzet door Nederlandse vissers, gelet op haar verwijzing naar nadere uitvoering door de lidstaten? Is de financiële steun voor plasticvangst beschikbaar voor de gehele Nederlandse visserijvloot?
Lidstaten die dergelijke initiatieven willen ondersteunen met cofinanciering uit het Europees Visserijfonds kunnen dat nu doen op vrijwillige basis. Op voorspraak van Eurocommissaris Damanaki zullen voorstellen voor collectieve acties voor de opruiming van plastic afval in de Operationeel Plannen ruimhartig worden beoordeeld. Het Nederlandse Operationele Plan is onderwerp van overleg tussen de Commissie en Nederland.
Nederland voert al sinds 2000 het project «fishing for litter» uit. Een tiental vissers doet hieraan mee op vrijwillige basis. Hierbij gooien vissers het opgeviste afval niet terug in zee maar plaatsen het in een «big bag» waarna het gratis kan worden afgegeven en verwerkt. Ook in andere OSPAR (regionale zeeconventie ter bescherming van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan) landen lopen dergelijke initiatieven. Jaarlijks wordt er in Nederland en België op deze wijze ongeveer 300 000 kg afval aan land gebracht. Financiering van de «big bags» en de verwerking komt uit diverse bronnen (overheden, havenbeheerders maar ook afvalverwerkers).
Op basis van de opgedane ervaringen kan geconcludeerd worden dat het een goed initiatief is om vissers meer te betrekken bij de afval-op-zee problematiek, maar dat er ook een behoefte is aan een aanpak van de bron van de vervuiling. Deze ligt niet alleen op zee, maar ook op het land.
Ik zal in overleg met de Commissie kijken naar de mogelijkheden op de Noordzee. Ook haalbaarheid en doelmatigheid zullen daarbij aan de orde komen. Bij mijn weten zijn er in de zuidelijke Noordzee geen afvalbergen zoals in de Middellandse Zee. Een incidentele pilot kan hier meer inzicht in geven.
Daarnaast wil ik samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu bezien of de huidige «fishing for litter» initiatieven verder gestimuleerd, uitgebreid en eventueel verbeterd kunnen worden.
Indien de bestaande middelen in het Europees Visserijfonds niet toereikend zijn en niet kunnen worden opgehoogd, ten koste van welke andere begrote uitgaven zullen de vergoedingen dan gaan?
Een pilot zal moeten uitwijzen of de middelen toereikend zijn en of de afspraken nageleefd worden.
Kunt u aangeven hoe de risico’s op misbruik of fraude op basis van de regeling zullen worden beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland invulling gegeven heeft aan haar verplichtingen conform Verordening (EG) nr. 1198/2006 om het grote publiek, de eventuele begunstigden en alle belanghebbenden in te lichten over de door het Europees Visserijfonds aangeboden mogelijkheden? Kunt u toelichten hoe de nieuwe mogelijkheden voor steun uit het visserijfonds voor plasticvangst wordt bekend gemaakt?
Voor de openstellingen in het kader van het Europees Visserijfonds worden begunstigden en alle belangstellenden via de gebruikelijke communicatiemiddelen op de hoogte gesteld.
Met welke techniek zal het plastic uit het water worden verwijderd? Zijn de vissersboten voldoende uitgerust om het plastic, ook de kleine plastic deeltjes, effectief te verwijderen? Zo nee, zijn er middelen beschikbaar om de boten aan te passen om alsnog een effectieve plasticvangst te garanderen?
Op dit moment wordt plastic afval bijgevangen bij de reguliere visserijpraktijken. Het gaat dan vooral om grof afval als plastic zakken, stukken netten, flessen, jerrycans, handschoenen, kratten, etc. Het grove afval geeft vooral fysieke problemen, niet alleen voor het ecosysteem, maar ook voor de scheepvaart. Evenzeer zorgwekkend zijn de kleine deeltjes (zogenaamde «micro-plastics»). Opname door mariene organismen kan leiden tot verstopping van het maag-darm kanaal, verhongering of vergiftiging. Deze kleine deeltjes worden doorgaans niet opgevist.
Hoe worden de gebiedsverdelingen en vaarroutes van de vissers voor de plasticvangst gecoördineerd tussen de EU lidstaten? Op welke manier en door welke instantie zal de effectiviteit getoetst worden?
Zie antwoord 4.
Klopt het dat de plasticindustrie meewerkt door het opgehaalde plastic te recyclen? Heeft u al in uw overleggen met de Nederlandse recyclingsector gesproken over de gevolgen van dit nieuwe Europese beleid? Hoe wordt gewaarborgd dat ingezameld plastic waar mogelijk wordt teruggebracht voor hergebruik in de grondstoffen keten?
Van 20 tot 25 maart 2011 heeft in Honolulu de 5e International Marine Debris Conference plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst is de Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter ondertekend door 47 branche-organisaties in de kunststof industrie. Hierin verklaren de ondertekenaars zich te zullen inzetten voor de recycling van plastics tot grondstoffen waar dat mogelijk is. Ook de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie (NRK) heeft deze verklaring ondertekend4. Daarbij moet worden aangetekend dat in bepaalde gevallen opgevist plastic dermate vervuild kan zijn dat hergebruik als grondstof niet mogelijk is. In dat geval is energieterugwinning bij verbranding in een AVI (Afval Verbrandingsinstallatie) de aangewezen weg. Op dit moment heeft er nog geen overleg plaatsgehad met de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie NRK.
Eurocommissaris Damanaki geeft aan dat ze de organisatie van dit initiatief zal overlaten aan de industrie en de EU-lidstaten. Kunt u aangeven hoe dit initiatief op nationaal niveau vorm zal krijgen? Welke stappen zullen worden ondernomen om tot een werkzaam en doeltreffend beleid te komen? Wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces?
Zie antwoord 4.
Zwakke veendijken |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van «1Vandaag»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat na de dijkdoorbraak van Wilnis in 2003 geen grote investeringen zijn gedaan om de vele zwakke veendijken goed te onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Ons land telt circa 14 000 km aan regionale keringen, waarvan volgens de waterschappen ongeveer 1000 km is aan te duiden als echte veendijken. Daarvan is op dit moment bijna 300 km verbeterd en staat ongeveer 300 km onder een verscherpt toezicht, vanwege de aanhoudende droogte.
In opdracht van de waterschappen is een handreiking voor droogtegevoelige kaden opgesteld, met als doel om goed voorbereid te zijn en om de juiste maatregelen, zoals monitoring, te kunnen treffen, zodra zich een periode van droogte aandient.
Bent u van mening dat, vraag 2 in het achterhoofd houdend en het feit dat vandaag de dag nog onderzoek wordt gedaan naar het beheer van veendijken, kan worden opgemaakt dat het toetsen van de dijken om de zes jaar geen overbodige luxe is en daarom niet moet worden gewijzigd naar eens in de twaalf jaar toetsen? Zo nee, waarom niet?
De wijziging in de toetsfrequentie van zes naar twaalf jaar is van toepassing op de primaire waterkeringen. Voor het toetsen van de regionale waterkeringen geldt al een termijn van 12 jaar, die gebaseerd is op de provinciale Verordening waterkering. In deze verordening is ook opgenomen dat de waterschappen jaarlijks een voortgangsrapportage opstellen en deze aan Gedeputeerde Staten aanbieden, met daarin de voortgang van de verbeterwerken en een verslag van de reguliere inspecties van de regionale waterkeringen.
Overigens heeft de verandering in de toetsfrequentie voor primaire waterkeringen geen consequenties voor de verantwoordelijkheid van de waterbeheerder om doorlopend de veiligheid van de waterkeringen te bewaken. De waterveiligheid komt hiermee dus niet in het geding.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk grote investeringen moeten worden gedaan in het onderhoud van de vele kwetsbare veendijken om rampen te voorkomen die veel slachtoffers kunnen veroorzaken en een enorme economische schade? Zo nee, waarom niet?
De betrokken partijen bij regionale waterkeringen, provincies en waterschappen, hebben een traject van inspectie, toetsen, verbeteren en verantwoorden opgesteld en dit vervolgens in uitvoering genomen. Hieruit vloeit voort dat eventueel benodigd extra onderhoud of verbetermaatregelen ook plaatsvinden.
Overigens zijn het vooral de primaire waterkeringen, die beschermen tegen buitenwater, waarbij een eventueel falen kan leiden tot slachtoffers en grote materiële schade. Veendijken zijn met name regionale waterkeringen, die vooral (lokale) wateroverlast dienen te voorkomen.
Een Israelische spoorlijn |
|
Raymond de Roon (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Kent u het bericht dat Deutsche Bahn zich onder druk van linkse extremisten heeft teruggetrokken uit een samenwerkingsproject met de Israelische spoorwegen?1
De regering is bekend met het bericht dat Deutsche Bahn zich heeft teruggetrokken.
Wilt u onderzoeken of van Nederlandse zijde een levensvatbaar samenwerkingsaanbod kan worden gedaan om deze fantastische spoorlijn tussen Tel Aviv en Jeruzalem te voltooien? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De regering ziet in het algemeen geen taak voor de Nederlandse overheid om behulpzaam te zijn bij de aanleg van spoorlijnen in landen met een hoge economische ontwikkeling zoals Israël, tenzij er een aanwijsbaar economisch belang voor Nederland of voor Nederlandse marktpartijen is. Dit is niet het geval.
De informatievoorziening aan het parlement |
|
Ineke van Gent (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening door het kabinet aan de Tweede Kamer?1
Ja. In mijn beantwoording heb ik toen aangegeven mij niet te herkennen in de conclusie dat er de afgelopen 25 jaar sprake was van een terugkerend patroon van gebrekkige informatievoorziening.
Deelt u de mening dat het parlement gevraagd en ongevraagd ingevolge artikel 68 Grondwet niet alleen actief geïnformeerd dient te worden over voorstellen met de relevante feiten en argumenten, maar ook over risico’s en contra-indicaties bij voorstellen die aan het parlement of één der afzonderlijke Kamers voorgelegd worden? Zo nee, waarom niet?
Om parlementaire controle van het handelen van de regering mogelijk te maken zijn zowel een passieve (artikel 68 Grondwet) als een actieve (ongeschreven) inlichtingenplicht in ons parlementaire bestel besloten. De feiten en argumenten die ten grondslag hebben gelegen aan standpunten van het kabinet en aan voorstellen van de regering die aan de Kamers worden voorgelegd, plegen in die stukken of in de daarbij gevoegde toelichtingen en eventuele bijlagen te worden weergegeven voor zover deze relevant lijken voor de oordeelsvorming door de Kamers. Daar kunnen contra-indicaties onder vallen voorzover die relevant zijn. De informatieplicht betreft de beslissingen en motieven van wat de regering doet. Uiteraard kan de Kamer vragen waarom een beslissing niet genomen wordt. Alsdan zal het kabinet de relevante feiten en argumenten verstrekken.
Deelt u de opvatting dat de Kamer in beginsel toegang dient te hebben tot de met publiek geld in opdracht van departementen geproduceerde kennisproducten van universiteiten, kennisinstellingen of adviesbureaus? Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat rapporten van extern wetenschappelijk onderzoek actief openbaar worden gemaakt. Voor het overige kunnen zij aan de Kamer worden verstrekt voor zover dit niet in strijd is met het belang van de staat. Zie voorts het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid zich in te zetten om de wetenschappelijke onafhankelijkheid van opdrachtonderzoek te waarborgen? Bent u bereid de door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) geformuleerde richtlijnen voor onderzoek in opdracht van de overheid over te nemen, met name op het gebied van transparantie en openbaarmaking? Bent u bereid de rijksinkoopregels Algemene Rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van Diensten (ARVODI) aan te passen, waardoor het voor kennisinstellingen mogelijk wordt hun met publiek geld gefinancierde onderzoeken ook daadwerkelijk te publiceren, eventueel na een beperkte geheimhoudingsperiode van een half jaar? Zo nee, waarom niet?
In het kabinetsstandpunt zoals dat in 2007 door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is uitgedragen ten aanzien van de onafhankelijkheid van opdrachtonderzoek en de door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) geformuleerde richtlijnen, is geen wijziging opgetreden (Kamerstukken II 2007/08, 29 338, nr. 68). In de modelonderzoeksovereenkomst die gebruikt wordt om, onder toepassing van de ARVODI als algemene voorwaarden, overeenkomsten te sluiten over opdrachten voor wetenschappelijk onderzoek, is onder meer vastgelegd dat opdrachtnemer het onderzoek dient uit te voeren volgens de algemene beginselen van professioneel wetenschappelijk handelen. Ten aanzien van publicatie is in de modelonderzoeksovereenkomst opgenomen dat opdrachtgever (de overheid) bij uitsluiting bevoegd is tot publicatie en dat voor het geval opdrachtgever het eindrapport niet zou willen publiceren opdrachtnemer het verzoek kan doen het onderzoeksresultaat in eigen beheer uit te geven. Een dergelijke toestemming kan aan voorwaarden worden verbonden maar wordt niet zonder redelijke grond geweigerd. Als regel zullen de resultaten van deze onderzoeken dus gepubliceerd worden. Zie voorts Tweede Kamer 2007/08, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1139.
Deelt u de mening dat het parlement niet alleen inhoudelijk volledig, maar vooral ook tijdig dient te worden geïnformeerd, zodat Kamerleden de verkregen informatie onafhankelijk en extern kunnen verifiëren? Wat vindt u ervan om te bepalen dat bij debatten met een planningshorizon van 21 dagen of meer, de relevante stukken in beginsel, tenzij het gaat om informatie die niet eerder beschikbaar kon zijn of op verzoek van de Kamer zelf, uiterlijk vijf dagen voorafgaand aan het debat aan de Kamer ter beschikking worden gesteld?
De regering tracht de Kamer tijdig en zo volledig mogelijk te informeren. De Kamer beslist evenwel over haar agenda en over de vraag of zij voldoende is geïnformeerd. Derhalve is het niet goed mogelijk dat het kabinet de gevraagde tijdsnorm kan stellen.
Betere uitleg van de overheid over rookvrije horeca |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Overheid had rookvrije horeca moeten uitleggen»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het International Tobacco Control Policy Evaluation Project (ITC Project) dat de Nederlandse overheid in 2008 niet heeft uitgelegd waarom het rookverbod in de horeca werd ingevoerd, en dat een duidelijke campagne waarin wordt uitgelegd dat meeroken schadelijk is voor de gezondheid een heleboel problemen had kunnen voorkomen?
In 2008 is uitvoerig aandacht besteed aan de invoering van de rookvrije horeca en de communicatie daaromtrent. De publiekscampagne was onderdeel van een bredere communicatiestrategie, waarbij aan verschillende doelgroepen gerichte informatie en voorlichting werd verstrekt. Er is gekozen voor een campagne met een zogenaamde humoristische en positieve inslag, met als centrale gedachte de roker los te koppelen van de sigaret; de roker is nog steeds welkom in de horeca, de sigaret niet meer. Daaraan lag ten grondslag dat ongeveer 70% van het publiek al op de hoogte was van het feit dat er een rookvrije horeca werd ingevoerd.
Waarom heeft Nederland geen van de vier aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (1. geen rookruimtes, 2. geen uitzonderingen, 3. strikte naleving en 4. in een campagne uitleggen waarom het rookverbod wordt ingevoerd) overgenomen?
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die de WHO doet. Zo heeft Nederland in 2005 de rookvrije werkplek geïntroduceerd. Sinds 2008 geldt dit uitgangspunt ook voor de horeca. Daarnaast stelt de nVWA op dit moment alles in het werk voor een efficiënte en risicogerichte handhaving van de rookvrije horeca. Om de naleving van het rookverbod te verbeteren worden de boetes voor overtreding van het rookverbod verdubbeld. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
Kunt u met terugwerkende kracht stellen dat het verstandiger was geweest om de aanbevelingen van de WHO wel over te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke strategie zat er achter de Postbus 51 spot over een man die verkleed als sigaret de horeca werd uitgetrapt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in dit rapport het noodzakelijk is om alsnog een publiekscampagne te lanceren, waarin duidelijk wordt uitgelegd dat er schadelijke gezondheidseffecten zijn van meeroken? Zo ja, wanneer kan een nieuwe publiekscampagne worden verwacht?
Die mening deel ik niet. Onlangs heb ik de landelijke nota gezondheidsbeleid naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin stel ik dat de beschikbaarheid van betrouwbare, toegankelijke en doelgerichte informatie essentieel is. Generieke massamediale campagnes passen hier niet in.
Mensenrechtenschendingen in de elektronicasector |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Joël Voordewind (CU), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Kent u het bericht «Problematische arbeidsomstandigheden bij productie iPads en iPhones»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van arbeidsrechtenorganisatie Students and Scholars Against Corporate Misbehavior (SACOM) «Foxconn and Apple Fail to Fulfill Promises: Predicaments of Workers after the Suicides», waaruit blijkt dat bij de productie van Apple elektronica door Foxconn arbeidsrechten van werknemers worden geschonden?
Schendingen zoals in het rapport van SACOM omschreven keuren wij af. Ook voor bedrijven uit de Verenigde Staten gelden de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, en daarmee de daaraan ten grondslag liggende ILO-verdragen, als referentie voor hun internationaal opereren. Van vermeende schendingen kan melding gedaan worden bij het Nationaal Contactpunt van de VS.
Een aantal spelers in de markt signaleert de problematiek rondom de productie van elektronica. Apple neemt deel in het Global E-sustainability Initiative, dat zich (ondermeer) richt op het identificeren van sleutelgebieden waar de ICT-sector de grootste bijdrage aan verduurzaming kan bewerkstelligen. Daarnaast werkt een aantal bedrijven uit de elektronicasector samen in het in oprichting zijnde multistakeholder Elektronicaprogramma van het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Dit Elektronicaprogramma in oprichting richt zich op verbetering van de ketenregie om zo sociale en milieuproblemen bij toeleveranciers aan te kaarten. Het elektronicaprogramma van IDH is bij Apple onder de aandacht gebracht.
Het rapport van SACOM geeft verder aan dat er nog onvoldoende effecten zichtbaar zijn van de maatregelen die Apple ruim een jaar geleden heeft genomen naar aanleiding van een serie zelfmoorden bij Foxconn. Hierover heeft een gesprek plaatsgevonden met Apple. Apple heeft een Supplier Code of Conduct, die toeleveranciers opdraagt te zorgen voor veilige werkomstandigheden, werknemers met respect te behandelen en milieuvervuiling bij het productieproces te voorkomen. In zijn voortgangsrapport geeft Apple de resultaten van de audits die het op de naleving van deze code laat uitvoeren. Wanneer de code niet wordt nageleefd, wordt aangedrongen op wijziging van het beleid van de toeleveranciers. Bij voortdurende schendingen van de code wordt de relatie met de leverancier beëindigd, aldus Apple. In gesprek met de Nederlandse overheid heeft het bedrijf aangegeven niet op alle rapporten van NGO’s afzonderlijk te willen reageren. Mede op grond van signalen van de betrokken NGO’s houden wij vragen over de invulling door Apple van de MVO-elementen «transparantie» en «dialoog». Hierover zal later dit jaar een nader gesprek worden gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijf uit de VS.
Wat is uw reactie op het onderzoek van arbeidsrechtenorganisatie SACOM, waaruit blijkt dat bij de productie van elektronica arbeidskrachten slecht behandeld worden, bijvoorbeeld door het schenden van arbeidsnormen en het uitbetalen onder de grens van een leefbaar loon? Wat is uw reactie op de misstanden bij de winning van grondstoffen, de productie van elektronica en bij het dumpen van elektronisch afval waardoor mens en milieu gedupeerd worden, genoemd in rapporten van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO), makeITfair en internationale partners? Welke maatregelen wilt u nemen om deze mensenrechtenschendingen terug te (laten) dringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie dat Apple problemen op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieuvervuiling wel constateert, maar dat er geen actie wordt ondernomen om de problemen op te lossen? Op welke manier kan er een omslag komen waarbij bedrijven wel die verantwoordelijkheid nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de consument onvoldoende inzicht heeft in de totstandkoming van producten, in dit geval de productie van elektronica? Zo ja, op welke manier wilt u dat transparantie in de productieketen wordt verbeterd, in het bijzonder voor mobiele telefoons, iPads en andere elektronica?
In de praktijk blijkt de consument verreweg de meeste belangstelling te hebben voor informatie over functievervulling en prijs2. Extra informatie over de totstandkoming van (elektronische) producten wordt door een kleine groep consumenten op prijs gesteld. De gemiddelde consument wenst er op te kunnen vertrouwen dat een product dat in de winkel ligt fatsoenlijk tot stand gekomen is. Het is aan de bedrijven, in dialoog met hun stakeholders, om er voor te zorgen dat zij dit vertrouwen waard zijn.
Wilt u zich in Europees verband inzetten om te komen tot bindende wet- en regelgeving waarin minimumnormen gesteld worden aan bedrijven op het gebied van duurzaamheid en de naleving van mensenrechten? Wilt u zich in navolging van de Amerikaanse «Dodd Frank Wall Street Reform and Consumer Protection Act» (met name pag. 838 e.v. van deze wet) inzetten voor bindende Europese eisen als het gaat om verantwoording en transparantie van wat zich afspeelt in productieketens?
Nederland zet zich in voor de versterking van de internationale economische rechtsorde. Door middel van internationale verdragen wordt het level playing field voor een wereldwijde naleving van normen op het vlak van arbeidsomstandigheden, milieu- en mensenrechten bevorderd. Daarnaast zet Nederland zich in voor de bevordering van het respecteren van mensenrechten door het bedrijfsleven. Het VN-mandaat van prof. Ruggie op het vlak van bedrijfsleven en mensenrechten steunt Nederland inhoudelijk en financieel. Ook heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de update van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Daarin is een hoofdstuk over mensenrechten opgenomen en wordt bedrijven nadrukkelijk op hun ketenverantwoordelijkheid gewezen.
Europese wet- en regelgeving die Europese bedrijven bindt aan minimumnormen in hun extraterritoir handelen heeft juridische nadelen, met name op het vlak van handhaving. Nederland steunt het initiatief van de Europese Commissie om te onderzoeken of een voor bepaalde Europese bedrijven verplichte herkomstaanduiding van conflictmineralen een zinvolle bijdrage kan leveren aan de oplossing van problemen in Centraal-Afrika.
Deelt u de mening dat Nederland in de Europese Unie een voortrekkersrol moet nemen als het gaat om eisen van transparantie van bedrijven over wat zich afspeelt in productieketens? En wilt u daarom weer initiatief nemen tot een Wet Openbaarheid Ketens waardoor consumenten daadwerkelijk inzicht krijgen in de productieketen en een verantwoorde keus kunnen maken?
Nederland speelt al een voortrekkersrol in de EU waar het gaat om bevordering van «due diligence» in de keten. Daarbij is gepleit voor wederzijdse versterking van de nationale contactpunten voor naleving van de geactualiseerde OESO-richtlijnen.
In 2008 heeft het kabinet een onderzoek laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de Wet Openbaarheid Ketens (WOK)3. Uit het onderzoek bleek dat de WOK alleen uitvoerbaar is tegen aanzienlijke economische kosten. «Transparantie over wat zich afspeelt in productieketens» is een heel breed en ongedefinieerd begrip. Het is onmogelijk om eenduidig vast te stellen wat eronder valt en wat niet, en of dat volgende maand nog hetzelfde is. Nog afgezien van de concurrentieverstorende effecten leiden dergelijke algemene eisen tot disproportionele kosten. Ik zie daarom de WOK niet als een proportionele of effectieve maatregel om bedrijven aan te zetten tot zorgvuldige «due diligence».
Bedrijven dienen wel open te zijn over kwesties die hun stakeholders bij hen agenderen. Apple en andere elektronicafabrikanten dienen zich dan naar onze mening open en coöperatief op te stellen ten aanzien van de zorgen die hun stakeholders bij hen agenderen. In dialoog kan worden vastgesteld dat specifieke informatie nodig is (en wellicht monitoring, gedurende enige tijd) om beleid te formuleren en de effectiviteit van maatregelen te kunnen meten. In vele multistakeholderinitiatieven wordt langs deze weg constructief en kosteneffectief gewerkt aan versterking van ketenverantwoordelijkheid.
Koopt de overheid producten van Apple of andere bedrijven in die met genoemde toeleverancier te maken hebben, zoals Dell, HP en Sony? Zo ja, kunt u aantonen dat deze producten voldoen aan de criteria van duurzaam inkopen?
Bij de ministeries zijn het afgelopen jaar tien aanbestedingen voor elektronica afgerond. De aanbestedingsregels verbieden het vragen naar of uitsluiten van specifieke merken. Bepaalde aanbestedingen hebben geleid tot de aanschaf van apparatuur van merken die in de vraag zijn genoemd. Het is de betreffende aanbestedende diensten niet bekend of de firma Foxconn toeleverancier is bij hun contracten. In 2010 waren voor Duurzaam Inkopen alleen milieucriteria beschikbaar. De monitor 2010, die u onlangs is toegestuurd van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, biedt u inzicht in de mate waarin deze zijn gehanteerd.
Op welke manier wordt bij overheidsinkoop van elektronica naleving van fundamentele arbeidsrechten bij de productie geëist, inclusief het betalen van een leefbaar loon? Op welke manier wordt gecontroleerd of internationale standaarden daadwerkelijk worden nageleefd? Zijn er voortgangsafspraken opgenomen in het contract tussen de inkopende overheid en Apple? Zo ja, welke zijn dat?
Om de overheidsinkoop gestructureerd te kunnen inzetten, zijn de sociale voorwaarden van Duurzaam Inkopen ontwikkeld (Kamerstuk 30196.82). Het inkoopinstrumentarium hiervoor is inmiddels gereed en zal binnenkort door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu worden gepubliceerd. Sinds begin dit jaar wordt het reeds toegepast in rijksbrede aanbestedingen, waaronder de lopende aanbesteding voor werkplekapparatuur en afdrukdiensten. Het is nog onbekend aan welke partij(en) deze aanbesteding zal worden gegund.
Omdat de internationale productieketens wijdvertakt zijn en de sociale situatie vaak onbekend is en moeilijk te beïnvloeden, is in het genoemde beleid een focus aangebracht. Voor elektronica ligt de focus op de vier fundamentele arbeidsnormen en de mensenrechten. De arbeidsnorm inzake leefbaar loon is als voorwaarde gesteld voor enkele producten waar reeds een multistakeholderketeninitiatief bestaat dat leveranciers kan ondersteunen bij hun inspanningen de situatie in de productieketen te verbeteren. In dit beleid wordt als voorwaarde een redelijke inspanning gesteld, die in lijn is met internationale richtlijnen op het vlak van MVO.
De eerste stap is kennis verwerven van de productieketen en nagaan of er risico’s op schending van de normen zijn. Zijn die aanwezig, dan dient de leverancier zich in te spannen voor verbeteringen en daarover openbaar te rapporteren (tenzij hij reeds is aangesloten bij een gekwalificeerd keteninitiatief). Daadwerkelijke naleving kan in vele sectoren niet worden gegarandeerd en leveranciers hebben geen juridische mogelijkheden dit af te dwingen. De controle door de aanbestedende overheid vindt primair plaats door beoordeling van de redelijke inspanning, op basis van de rapportages en van signalen die derden over de uitvoering van het betreffende contract afgeven. Zo nodig kunnen nadere stappen worden gezet, zoals een gesprek met de opdrachtnemer of een onderzoek of audit. Het rapport waarop deze kamervragen zijn gebaseerd, is een voorbeeld van een signaal dat aanleiding is de leveranciers om uitleg te vragen.
Bent u bereid uw steun uit te spreken voor de actie «makeITfair»?2
Ja, via MakeITfair kunnen misstanden worden geagendeerd bij de betreffende bedrijven. Initiatieven zoals «makeITfair» maken deel uit van de maatschappelijke dialoog zoals het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie deze heeft over maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Niet aflatend ilsamitisch geweld tegen christenen in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Is het waar dat bij recent geweld van moslims tegen Christenen in Egypte acht doden en meer dan honderd gewonden zijn gevallen?1
Op de door u genoemde website wordt verwezen naar het geweld op 7 mei jl. in Imbaba (Cairo). Volgens mensenrechtenorganisaties vielen hierbij 15 doden en 242 gewonden. Onder de slachtoffers bevonden zich zowel Koptische christenen als moslims.
Deelt u de mening dat er sprake is van structurele islamitische aanvallen op de christelijke minderheid in Egypte?
De afgelopen maanden zijn sektarische spanningen in Egypte toegenomen. Dit heeft zich vertaald in een reeks aanvallen tegen met name Koptisch christelijke doelwitten.
Ik heb mijn ernstige zorg over dit geweld aan mijn toenmalige Egyptische ambtgenoot El Eraby overgebracht tijdens ons gesprek op 18 juni jl.. Ook de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft de Egyptische autoriteiten tijdens zijn bezoek aan Egypte op 18 en 19 mei jl. op het geweld aangesproken. Daarbij is gewezen op de plicht van de Egyptische autoriteiten de veiligheid van alle Egyptische burgers, ongeacht hun geloof, te waarborgen. In de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei jl. heb ik het recente geweld ter sprake gebracht. EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft het geweld in een verklaring veroordeeld.
Wilt u uw diepe bezorgdheid over dit onophoudelijk islamitisch geweld overbrengen aan uw Egyptische ambtgenoot en eisen dat de Egyptische regering de christenen nu eindelijk afdoende gaat beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit islamitisch geweld wordt geïnspireerd doordat de moslimbroederschap vrij baan heeft gekregen in Egypte? Vindt u ook dat Nederland de betrekkingen met Egypte moet verbreken als de moslimbroederschap zeggenschap krijgt in de Egyptische regering?
Het kabinet wil een duurzame transitie in de Arabische regio ondersteunen die leidt tot democratisering, in het bijzonder eerlijke en vrije verkiezingen; opbouw van de rechtsstaat en bescherming van de mensenrechten, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid, vrijheid van de media (inclusief internet), religieuze vrijheid, bescherming van minderheden en LGTB-rechten; economische groei mede door opbouw van de economische infrastructuur inclusief bevordering van werkgelegenheid.
Het kabinet heeft oog voor de kansen die de ontwikkelingen in de Arabische regio met zich brengen. Het is uiteraard behoedzaam ten aanzien van de risico’s die samenhangen met de aanwezigheid van radicale islamitische groeperingen in de nieuwe politieke context in deze landen. Het kabinet zal politieke partijen die deelnemen aan het politieke proces in de Arabische regio beoordelen op de mate waarin zij voldoen aan democratische en rechtsstatelijke beginselen en deze als voorwaarden stellen voor samenwerking.
Wilt u uw diepe bezorgdheid over de islamitische radicalisering van de Egyptische overheid en samenleving aan de orde te stellen in alle mogelijke internationale fora en aandringen op maatregelen daartegen?
Zie antwoord vraag 4.
De topsalarissen bij Buma/Stemra |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Buma/Stemra-directie zit fors boven balkenendenorm»?1
Ja.
Is het waar dat de voormalige directeur van Buma/Stemra voor acht maanden werken 379 duizend euro verdiende en dat ook minimaal twee andere bestuurders meer dan 200 duizend euro verdienden? Zijn er nog meer salarissen binnen deze organisatie uitgekeerd die hoger zijn dan het salaris van een minister? Zo ja, hoeveel en aan wie?
Uit het jaarverslag leid ik af dat de voormalig directeur van Buma/Stemra, de huidig directeur en een bestuurslid 200 000 euro of meer verdienden. Over de salarissen van andere medewerkers van Buma/Stemra zijn in het jaarverslag geen mededelingen gedaan.
Wat vindt u van deze topsalarissen?
Ik deel de mening dat de geïnde vergoedingen zoveel mogelijk ten goede moeten komen aan de makers. Dit is ook het doel van Buma/Stemra. Omdat Buma/Stemra een particuliere organisatie is, is het in eerste instantie aan het bestuur en de leden (bij Stichting Stemra: aangeslotenen) om over de bezoldiging te beslissen. In de inrichting en opzet van Buma/Stemra bestaan mogelijkheden om invloed uit te oefenen op bijvoorbeeld de salariëring, doordat de leden het bestuur kiezen en de statutaire directie benoemen. Ook op de algemene ledenvergadering kan dit onderwerp aan de orde worden gesteld. Het ligt ook voor de hand dat de leden dit onderwerp desgewenst op de agenda zetten. Zij zijn immers de rechthebbenden. Ik verwacht dat de bijzondere positie die Buma/Stemra heeft, als enig bemiddelaar van muziekauteursrecht met daardoor een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid, bij deze discussie over het salaris zal worden betrokken en dat er stappen in de goede richting worden gezet. Hiernaast merk ik op dat in het thans bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten («Wet toezicht») (Kamerstukken 2008–09 31 766, nr. 2) verplichtingen zullen worden ingevoerd om de bezoldiging van het bestuur, de raad van toezicht en de directie transparant te maken. Eveneens zal de mogelijkheid worden geïntroduceerd om bij bovenmatige salarissen in te grijpen, door normering bij algemene maatregel van bestuur. In de toelichting bij de tweede nota van wijziging (Kamerstukken 2009–10 31 766, nr. 9) is aangegeven dat de uitkomsten van de zelfregulering uiterlijk eind 2012 zullen worden geëvalueerd en dat dan nadere stappen worden overwogen.
Deelt u de mening dat de geïnde vergoedingen zoveel mogelijk ten goede moeten komen aan de creatieve makers die hier recht op hebben, dat niet over de ruggen van deze mensen zoveel mogelijk geld moet worden verdiend en dat om die reden bescheiden salarissen bij een organisatie als Buma/Stemra op zijn plaats zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u deze topsalarissen in overeenstemming met het doel van deze organisatie, te weten het tegen zo laag mogelijke kosten verdelen van de vergoedingen over de muziekauteurs en dat het doel niet is om winst te maken?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke democratische mogelijkheden hebben de leden en andere belanghebbenden bij vereniging Buma en stichting Stemra zelf om deze salarissen aan de orde te stellen en deze te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de forse kritiek van enkele bestuursleden van Buma/Stemra in de Volkskrant?3
Ik ondersteun het streven van deze bestuurders naar een transparante werkwijze. Buma/Stemra werkt aan het verbeteren van de transparantie. Zo is de publicatie van de salarissen van de bestuursleden een eerste stap geweest. In de laatste algemene ledenvergadering van Buma/Stemra is men akkoord gegaan met een statutenwijziging die het mogelijk maakt om een onafhankelijke voorzitter te benoemen. Ook hebben de collectieve beheersorganisaties gezamenlijk afspraken gemaakt om tot een meer transparante werkwijze te komen, in het kader van de werkgroep Pastors. Dit zijn stappen in de goede richting. Hiernaast verwacht ik dat het wetsvoorstel tot wijziging van de wet toezicht een belangrijke bijdrage kan leveren om de werkwijze van Buma/Stemra en andere collectieve beheersorganisaties inzichtelijker te maken. Zo zal Buma/Stemra onder het preventief toezicht van het College van Toezicht Auteursrecht- en naburige rechten gaan vallen. Hiernaast wordt de openbaarmaking van bepaalde gegevens in de wet vastgelegd, waaronder de bezoldiging van de bestuursleden, de dagelijkse leiding en de raden van toezicht en wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om het salaris bij algemene maatregel van bestuur te normeren.
Vindt u de werkwijze van deze organisatie, waaronder ook het tot stand komen van de salarissen, voldoende transparant? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om de transparantie te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat diverse bestuurders van deze organisatie een spreekverbod is opgelegd? Wat vindt u hiervan?
Vanuit Buma/Stemra heb ik begrepen dat is afgesproken om één aanspreekpunt voor de pers aan te wijzen, bij monde van de bestuursvoorzitter. Het is in eerste instantie aan deze vereniging en aan hun bestuurders om hun eigen handelswijze te bepalen. Dit geldt ook met betrekking tot de salarissen. Omdat Buma/Stemra als collectieve beheersorganisatie met een overheidsvergunning een bijzondere positie heeft, staat Buma/Stemra onder toezicht. Op grond van artikel 2 van de Wet toezicht, ziet het College van Toezicht onder meer toe op het financiële beleid, bepaalde aspecten van de taakuitoefening (namelijk het betrekken van het belang van de betalingsplichtigen) en de inning en verdeling van gelden. Een onderzoek zou vooral op deze aspecten betrekking hebben. Het College ziet vooralsnog geen aanleiding om onderzoek te doen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de salarissen bij Buma/Stemra naar beneden worden bijgesteld en in ieder geval niet hoger zullen zijn dan het salaris van een minister? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u in ieder geval bereid het College van Toezicht op de collectieve beheersorganisaties te vragen hier onderzoek naar te laten doen, zowel naar de salarissen, de democratische controle hierop, de transparantie en het opgelegde spreekverbod? Zo nee, waarom niet?
De stroomstoring en de veiligheid in de ziekenhuizen van Ziekenhuisgroep Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de stroomstoring in het ziekenhuis van Hengelo, waarbij ook de noodstroomvoorziening niet functioneerde en patiënten op de Intensive Care handmatig beademd zijn cq met spoed naar het ziekenhuis in Enschede zijn overgebracht?1
Ja.
Welke normen bestaan er in Nederland op het gebied van noodstroomvoorzieningen in ziekenhuizen en kunt u die normen vergelijken met de normen in andere Europese landen? Acht u de Nederlandse normen, mede in het licht van stroomstoringen in Amersfoort en Tilburg, adequaat?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2730).
Heeft u kennis genomen van het feit dat de gemeente Hengelo en de gemeente Almelo forse dwangsommen opleggen aan de ziekenhuisgroep Twente vanwege het niet naleven van de regels rond brandveiligheid2, nota bene in een ziekenhuis waar in 2006 een dode gevallen is bij een brand in een operatiekamer?
Ja, ik heb kennis genomen van de handhavingsactiviteiten van beide gemeenten. De gemeenten hebben in afzonderlijke periodieke controles op elementen van het Bouwbesluit alsmede het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken geconstateerd dat aan een aantal eisen niet werd voldaan. De ZGT heeft voor beide locaties een plan van aanpak gemaakt om te zorgen dat op korte termijn wel aan alle eisen wordt voldaan. De gemeenten hebben gebruik gemaakt van hun bevoegdheid door hier extra druk achter te zetten met een deadline. De gemeenten verwachten dat aan het eind van dit jaar de bouwkundige omgeving is aangepast conform de wettelijke standaard. Alleen indien dit niet het geval zou zijn zullen de gemeenten overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Kunt u aangeven welke acties het ziekenhuis, het ministerie en ander actoren genomen hebben naar aanleiding van het rapport «Brand in een operatiekamer, Twenteborgziekenhuis, Almelo, 28 september 2006»?3 Zijn die acties in uw ogen voldoende?
Ik heb mij door de Raad van Bestuur van de ZGT laten informeren dat zij, net als alle ziekenhuizen, continue werken aan verbetering van kwaliteit en veiligheid. Dit doen zij onder andere door implementatie van de 10 thema’s van het VMS programma.
Naar aanleiding van de brand in 2006 heeft de IGZ onderzoek gedaan naar de genomen maatregelen door de ZGT. In maart 2009 concludeert de IGZ in haar onderzoeksrapport dat de ZGT op voortvarende wijze invulling geeft aan het noodzakelijke kwaliteit- en veiligheidsbeleid. Daarnaast vermeld de IGZ in hetzelfde rapport dat er nog zwakke plekken zijn, dat de Raad van Bestuur zich hiervan bewust is en dat zij zich hier speciaal op richt. De IGZ heeft destijds geconcludeerd dat de maatregelen voldoende waren en haar inspectie werkzaamheden op de gebruikelijke landelijke wijze voortgezet.
Bent u bereid, nu uw ambtenaren op vrijdag 13 mei a.s. een gesprek aangaan met de Raad van Bestuur naar aanleiding van de uitspraken en plannen over verloskunde, dit gesprek uit te breiden in de tijd, en te laten checken of de veiligheid in de ziekenhuisgroep Twente op een adequaat niveau is voor een ziekenhuis en daarover de Kamer terstond te informeren?
Tijdens het overleg is het ministerie geïnformeerd over de oorzaak en de hierop gevolgde acties.
Het bericht dat gemeenten te laat zijn met de omgevingsvergunningen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Welstand dat veel gemeenten er niet slagen om aanvragen voor omgevingsvergunningen op tijd af te wikkelen?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van het percentage van alle Nederlandse gemeenten waar sinds de invoering van de Wabo een vergunning van rechtswege is verleend? Zo ja, hoeveel procent betreft het? Zo nee, waarom niet?
De VROM-Inspectie heeft in de periode maart–mei 2011 bij 221 gemeenten de eerste ervaringen van het werken met de Wabo gemonitord. In deze monitor is ook gevraagd naar de hoeveelheid van rechtswege verleende vergunningen bij gemeenten. Op basis van de voorlopige resultaten kan een inschatting gemaakt worden. 203 Gemeenten hebben deze vraag beantwoord.
98 Gemeenten geven aan dat ze sinds de invoering van de Wabo wel eens een vergunning van rechtswege hebben verleend. Ik heb geen kwantitatieve gegevens van hoe hoog dit percentage was vóór de invoering Wabo, waarbij de Woningwet al de vergunning van rechtswege kende.
Kunt u een inschatting geven van het percentage omgevingsvergunningen dat sinds de invoering van de Wabo van rechtswege is verleend? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In totaal geven de gemonitorde gemeenten aan dat van de 21 836 verleende omgevingsvergunningen er 331 van rechtswege zijn verleend. Een percentage van 1,5%.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat het aantal vergunningen, dat via rechtswege is verleend, toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Navraag levert op dat veel gemeenten bij een van rechtswege verleende vergunning een bewuste risicoafweging hebben gemaakt. Daarbij geven ze aan eerst te beoordelen hoe ernstig het is als de vergunning van rechtswege wordt verleend. Op deze wijze prioriteren ze hun werkzaamheden. Van rechtswege verlenen van de omgevingsvergunning komt over het algemeen voor bij eenvoudige gevallen, die in hun eerste inschatting toch wel vergund zouden worden.
Ik ben geen voorstander van deze werkwijze. De situatie is eigenlijk vooral klantonvriendelijk voor de aanvrager. Aanvrager moet eerst nog wachten totdat het bevoegd gezag een van rechtswege tot stand gekomen vergunning bekend heeft gemaakt en gepubliceerd. Bovendien treedt een van rechtswege verleende vergunning niet direct in werking: inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de bezwaartermijn van zes weken is verstreken.
Tegelijkertijd besef ik dat we ook nu nog in een aanloopperiode zitten. Het maatschappelijke risico dat wordt gelopen is, gelet op de informatie die ik heb, te overzien. Enerzijds doordat overheden zelf al een risicoafweging maken, anderzijds omdat de rechtspositie van belanghebbenden beschermd is.
Deelt u de mening van de directeur van de Federatie Welstand, dat door het uitblijven van nadere eisen aan het ontwerp door het bevoegd gezag, de kwaliteit van de woonomgeving in het geding is en dat het stellen van nadere eisen een kerntaak van de overheid is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de Wabo kan het bevoegd gezag aan een vergunnning van rechtswege alsnog naderhand voorschriften stellen. Bedacht moet worden dat kerntaak van de overheid bij aanvragen is het beoordelen of een aanvraag wel of niet aan de wet en aan de eerder door de gemeenteraad vastgestelde kaders zoals genoemd in de welstandsnota of bijvoorbeeld bestemmingsplannen voldoet. Ze stelt dus geen nadere inhoudelijke eisen aan een (ontwerp)aanvraag zelf.
Overigens mag het bevoegd gezag, zoals door mijn collega Donner eerder aan uw Kamer is gemeld, ten opzicht van de bouwtechnische eisen aan bouwwerken geen aanvullende voorwaarden verbinden. De voorschriften van het Bouwbesluit gelden landelijk en daarvan afwijken of daaraan regels toevoegen in de vorm van een «lokale kop» op de regels is niet toegestaan.
Bent u van plan iets te doen om het aantal door rechtswege verleende vergunningen terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op dit moment zie ik niet directe noodzaak om actie te ondernemen. Wel blijf ik de ontwikkelingen volgen. Dit najaar zal ik daarom wederom een monitoring hierop uitvoeren.
De blaastest |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ernstige twijfel aan blaastest»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja.
De zaak waarop het artikel in het Algemeen Dagblad betrekking heeft, is door de rechtbank te Breda voor onbepaalde tijd aangehouden en verwezen naar de rechter-commissaris voor nader onderzoek. Dit onderzoek heeft onder meer betrekking op de door de raadsman gestelde fouten in de software van de ademanalyseapparatuur in relatie tot de gemeten waarden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.
Nu de zaak nog onder de rechter is, zal ik me onthouden van een inhoudelijke reactie.
Zijn er eerdere signalen bij u bekend, waaruit blijkt dat er twijfel is over de testen met het ademanalyseapparaat? Zo ja, wat is hiermee gebeurd?
De betrouwbaarheid van het ademanalyseapparaat is eerder ter discussie gesteld. Op 6 februari 2007 is er bij de rechtbank Utrecht verweer gevoerd waarbij de betrouwbaarheid van ademanalyseapparatuur in twijfel werd getrokken. Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 september 2008 is de verdachte in die zaak veroordeeld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapport van het Nederlands Meetinstituut (NMi) van 14 januari 2008, alsmede met de verklaring van de getuige deskundige van het NMi en de verklaring van de verdachte omtrent diens alcoholgebruik. Het rapport concludeert dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de meetresultaten van de ademanalyse te twijfelen. Het NMi heeft voorafgaand de methode van onderzoek, die aan de basis lag van het rapport, afgestemd met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het vonnis in de betreffende strafzaak is onherroepelijk.
Aan welke ijkmethoden worden de ademanalyseapparaten onderworpen? Hoe zien de procedures en de uitkomsten eruit?
In Nederland werkt de politie alleen met ademanalyseapparatuur die voldoet aan punt 4.3. van bijlage 1 van de Regeling ademanalyse. Het NMi certificeert ademanalyseapparatuur zodra die apparatuur aan deze wettelijke bepaling voldoet. Op die wijze is voorzien in strikte waarborgen van betrouwbaarheid. Die betrouwbaarheid is ook geborgd doordat die eerder aangewezen apparatuur halfjaarlijks voor een herhaald individueel onderzoek wordt aangeboden bij keuringsinstelling NMi Certin BV. Door die keuringsinstelling afgekeurde apparatuur wordt niet ingezet bij de opsporing van alcoholmisdrijven in het verkeer. Dat is evenmin het geval met apparatuur, waarvan de periode van geldigheid van het certificaat is verstreken.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde Amerikaans onderzoek? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ik ben bekend met de conclusies van een Amerikaans onderzoek naar de betrouwbaarheid van ademanalyseapparatuur. In Amerika heeft het Supreme Court na uitvoerig onderzoek geconcludeerd dat de ademanalyseapparatuur een betrouwbaar instrument is, zowel voor wat betreft de hardware als de software.
Heeft het lopende onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) consequenties voor bestaande alcoholcontroles? Zo ja, welke? Is het waar dat bij twijfel een verdachte een tegen(bloed)onderzoek kan aanvragen? Wordt de verdachte er in dat geval door het Rijk op gewezen dat de kosten voor een dergelijk onderzoek door het Rijk worden betaald?
Er zijn op dit moment geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het ademanalyseapparaat. In het Besluit alcoholonderzoeken en de daarop voortbouwende Regeling ademanalyse en Regeling bloed- en urineonderzoek is gedetailleerd aangegeven op welke wijze onderzoek moet plaatsvinden. De voorschriften in dit besluit en deze Regelingen moeten strikt worden nageleefd om een zorgvuldig onderzoek te waarborgen.
Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat onmiddellijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef of een vervangende urineproef. In de nota van Toelichting (Stb. 1987, nr. 432) wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de opsporingsambtenaar niet verplicht is om de verdachte op de mogelijkheid van dit tegenonderzoek te wijzen.
Bent u bereid het NFI-onderzoek voorzien van een reactie aan de Kamer toe te zenden?
Zoals eerder opgemerkt berust de zaak onder de rechter. Tegen het oordeel van de rechtbank staan voor zowel de verdachte als het OM rechtsmiddelen open. Indien daarvoor te zijner tijd nog aanleiding bestaat, zal ik de resultaten van het onderzoek na onherroepelijke einduitspraak in deze zaak aan uw Kamer verstrekken.
Een VN-onderzoek naar de vliegramp in Tripoli |
|
Alexander Pechtold (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bereid – nu een jaar na de vliegramp in Tripoli de Libische autoriteiten nog geen onderzoek klaar hebben – de International Civil Aviation Organization (ICAO) van de VN te vragen een onderzoek te starten naar de oorzaak van de vliegramp van 12 mei 2010 en de Kamer te zijnen tijd over de voortgang en conclusies daarvan te informeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp dat nabestaanden hechten aan de uitkomsten van het onderzoek. Ook zijn de uitkomsten van belang om lessen te trekken ter verbetering van de luchtvaartveiligheid.
De mondiale VN luchtvaartorganisatie (ICAO) kent regels voor het toepassen van veiligheidsonderzoeken bij vliegrampen. Kern daarvan is dat het land waar het toestel is verongelukt- in dit geval Libië- het veiligheidsonderzoek leidt. Aangezien het verongelukte vliegtuig (een Airbus) van Franse makelij is, met motoren van Amerikaanse makelij bepaalt de ICAO-regelgeving dat Frankrijk, in de praktijk, de onderzoeksinstantie Bureau d» Enquête et d’Analyses (BEA) en de Amerikaanse National Transport Safety Board onderdeel uitmaken van het onderzoeksteam.
Het land dat slachtoffers heeft te betreuren, maakt geen deel uit van het onderzoeksteam, maar heeft het recht de plaats van het ongeval te bezoeken en het onderzoek te volgen. Het onderzoeksteam onder leiding van de Libische autoriteit bepaalt wat openbaar mag worden gemaakt.
Gebleken is dat de Libische onderzoeksautoriteit de in het ICAO-Verdrag genoemde termijn niet haalt om uiterlijk één jaar na de ramp een eindrapport te publiceren. Wordt die termijn niet gehaald, dan is men gehouden elk jaar op de datum van het ongeval een tussenrapport uit te brengen waarin de stand van zaken van het onderzoek wordt aangegeven. Dit is niet gebeurd. Het komt
overigens vaker voor dat de finale onderzoeksrapporten niet binnen de termijn van een jaar worden opgeleverd.
Het ICAO-verdrag kent geen mogelijkheid om zonder toestemming of zonder verzoek van de voor het onderzoek verantwoordelijke lidstaat, eigenstandig acties te ondernemen.
Via de Council is bij ICAO gesondeerd, of ICAO het veiligheidsonderzoek naar deze ramp zou kunnen overnemen. Desgevraagd heeft ICAO aangegeven dat een dergelijk verzoek uitsluitend zou kunnen worden gehonoreerd, met expliciete toestemming van Libië, dat de eindverantwoordelijkheid heeft voor dit onderzoek.
Dat lijkt thans niet aan de orde te zijn.
Hoezeer ik ook hecht aan een spoedige afwikkeling van dit onderzoek naar de ware toedracht, moet ik wijzen op de huidige extreme omstandigheden in Libië. Veel zal afhangen van een verandering van de situatie in Libië. Ook onder deze moeilijke omstandigheden zal Nederland iedere gelegenheid aangrijpen om aan te dringen op een spoedige en zorgvuldige afronding van het onderzoek.
De belemmeringen voor het lopen van stage door jongeren die wachten op een verblijfsvergunning |
|
Gerard Schouw (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de column «De krampachtige Kamp»1 (in navolging van de uitzending van VaraOmbudsman2, waarin wordt gesteld dat jongeren die regulier onderwijs volgen en die wachten op een verblijfsvergunning, door de huidige regelgeving belemmerd worden om stage te lopen, waardoor zij hun opleiding niet kunnen afronden?
In de desbetreffende column wordt gerefereerd aan een leerling van het ROC/ASA die een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning op medische gronden. Het is onwenselijk dat personen die in afwachting zijn van een beslissing op een aanvraag om een verblijfsvergunning die niet voor het verrichten van arbeid geldig is, mogen werken in Nederland. Omdat stages in de Wet arbeid vreemdelingen als arbeid worden aangemerkt is het voor deze groep vreemdelingen in afwachting van een beslissing op de aanvraag niet mogelijk een stage te lopen.
Deelt u de mening dat zowel minder- als meerderjarige jongeren die in afwachting zijn van een verblijfsvergunning en regulier onderwijs in Nederland volgen, in de gelegenheid moeten worden gesteld om aan alle elementen van hun opleiding deel te nemen, waaronder ook de stage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u deze belemmering met het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, welke stelt dat ieder kind recht op onderwijs geniet?
Volgens artikel 28 van het Verdrag inzake de Rechten van het kind heeft ieder kind recht op onderwijs, waarbij het Verdrag zich niet uitspreekt over de reikwijdte van dit recht op onderwijs. Het kabinet stelt zich op het standpunt dat het recht op onderwijs niet het recht op het lopen van stage omvat.
Bent u voornemens de toezegging van het voorgaande kabinet gestand te doen en voor deze jongeren niet langer een tewerkstellingsvergunning als vereiste te stellen voor het volgen van een stage gedurende regulier vervolgonderwijs? Zo ja, wanneer kan de Kamer hiertoe een concreet voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 1 en 2 is het kabinet van mening dat het onwenselijk is dat deze jongeren in Nederland mogen werken. Ik zal dan ook geen voorstel doen om hierin verandering aan te brengen.
Kunt u zich herinneren dat tijdens de plenaire begrotingsbehandeling 2011 van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Kamer is toegezegd dat het kabinet de mogelijkheden optimaal gaat benutten om dit probleem op te lossen? Kan de Kamer vóór het zomerreces een concreet voorstel tegemoet zien waarmee het probleem wordt opgelost?
Tijdens de OCW begrotingsbehandeling is door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven dat elk kind eigenlijk een stage zou moeten kunnen lopen in het kader van een opleiding, maar daaraan is destijds ook toegevoegd dat dit dient te geschieden binnen de mogelijkheden die de wet biedt. De Wet arbeid vreemdelingen voorziet niet in een vrijstelling van de twv-verplichting voor vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven en vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op hun aanvraag voor verblijf op medische gronden. Dit kabinet zal de Wet arbeid vreemdelingen op dit punt dan ook niet wijzigen. Echter, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap doet wel een beroep op onderwijsinstellingen om ten behoeve van deze illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen een schoolverklaring af te geven.
Wilt u totdat u aan uw toezegging hebt voldaan de boetes voor bedrijven die jongeren in afwachting van hun verblijfsvergunning toch een stage aanbieden opschorten? Zo ja, hoe worden betrokkenen daarover geïnformeerd?
Aangezien het kabinet het onwenselijk vindt dat de desbetreffende groep jongeren arbeid verricht, is het niet van plan eventuele boetes op te schorten.
Een nabetaling voor honderden (voormalig) Griekse parlementariërs |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat sinds 2008 ( het jaar dat de crisis uitbrak) honderden (voormalig) Griekse parlementariërs naar de rechter zijn gestapt om met terugwerkende kracht nog een nabetaling te ontvangen van ongeveer 250 000 euro per persoon?1
Ja.
Bent u bereid aan de Europese Commissie te vragen of zij de mening deelt dat dit gedrag in zijn geheel niet strookt met het feit dat salarissen en pensioenen in Griekenland gekort zijn en Griekenland massaal steun van ons en andere Europese partners ontvangt via Europa, juist vanwege falend beleid van Griekse politici?
Ik ben het met u eens dat de Commissie hier, in het kader van het leningenprogramma voor Griekenland, attent op moet zijn. Het betreft een bijzondere situatie. Staatssecretaris Knapen heeft op 24 mei de Commissie op de hoogte gebracht van uw zorgen. Ik ga er vanuit dat u dit ook zelf via de u ter beschikking liggende kanalen opbrengt. De conferentie van in Europese zaken gespecialiseerde commissies van nationale parlementen (COSAC) kan hierbij bijvoorbeeld instrumenteel zijn.
Deelt u de mening dat dit volstrekt ongepast en onjuist is in de huidige crisis en welke maatregelen vindt u dat de Europese Commissie en de Europese Raad richting Griekenland moeten nemen?
Als de berichtgeving klopt, is het gedrag van de Griekse parlementariërs gezien de situatie waarin dat land zich bevindt, ondermijnend aan de pogingen van het IMF en de eurolanden, en ook van de Griekse regering, om de overheidsfinanciën in Griekenland onder controle te brengen. Het geeft ook blijk van bijzonder weinig interne solidariteit met Grieken die in de huidige situatie kampen met dalende lonen en stijgende werkloosheid.
Dit is in eerste instantie een zaak van Griekenland zelf, niet van de Europese Commissie of de Europese Raad. Ik ben van mening dat de Grieken alles in het werk moeten stellen om de claims van de parlementariërs tegen te houden. Een land dat in grote financiële problemen verkeert, dient het zelfreinigend vermogen te hebben dit soort vraagstukken het hoofd te bieden. Echter, er zijn juridische kaders die het handelen van de Griekse regering kunnen beperken en die het tegenhouden van de claims kunnen compliceren.
Wilt u de Kamer binnen een week meedelen welke acties ondernomen worden en welke reactie Griekenland hierop geeft?
Ik zal u hierover via de reguliere informatievoorziening naar uw Kamer informeren.
Betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het hbo |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van MKB1 en VNO-NCW2 over de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het hoger beroepsonderwijs?3
Ik ben net als MKB-Nederland en VNO-NCW van mening dat betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het hoger beroepsonderwijs van groot belang is en versterking behoeft. De werkgeversorganisaties pleiten voor wettelijk verankerde medezeggenschap in het hbo, naar analogie van de positie die werkgevers hebben in het mbo. Het hbo verschilt echter sterk van het mbo. Het mbo leidt vakmensen op voor een uitvoerende functie in een bepaald beroep. De relatie tussen opleiding en beroep is in het hbo echter veel minder eenduidig dan in het mbo. Het hbo leidt professionals op die niet perse een specifiek vak gaan uitoefenen, maar vaak een kaderfunctie in een bepaalde sector. En vanuit veel hbo-opleidingen stromen mensen uit naar een brede variëteit aan branches en sectoren. Bovendien wordt de roep om breed opgeleide professionals op hbo-niveau alleen maar sterker.
Voor het hbo zie ik meer heil in intensivering van de dialoog en samenwerking tussen instellingen en werkgevers(organisaties) dan in het vastleggen van een wettelijke rol voor werkgevers. Een goed voorbeeld hiervan zijn de centres of expertise in het hbo, die leiden tot een nauwer contact tussen hbo-opleiding en werkveld en tot betere afgestudeerden met meer up-to-date kennis van de beroepspraktijk, die tijdens hun studie al bedrijven verrijken met hun kennis en denkvermogen.
Overigens hebben werkgevers in het huidige accreditatiesysteem op verschillende momenten al wel een rol, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van opleidingsprofielen en opleidingsprogramma’s, ten aanzien van stages en afstudeerprojecten en de kwaliteit van de aansluiting opleiding – arbeidsmarkt.
Op welke wijze kan de inspraak en/of samenwerking met het bedrijfsleven wat u betreft worden versterkt?
In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid, die binnenkort wordt uitgebracht, zal ik aangeven hoe ik tot verbeteringen wil komen op het punt van afstemming en samenwerking tussen het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt. De behoeften van de arbeidsmarkt moeten leidend zijn bij het starten van nieuwe opleidingen, zoals associate degrees en professional masters in het hbo. Daarnaast zullen werkgevers nauw betrokken moeten zijn bij verbreding en versterking van de kennisbasis van opleidingen in het hbo, zoals aangekondigd in mijn reactie op de eindrapporten van de Inspectie van het Onderwijs over alternatieve afstudeertrajecten.
Voorts laten OCW en EL&I met medewerking van VNO-NCW enkele middellange termijn arbeidsmarktanalyses uitvoeren in twee topsectoren en twee maatschappelijke tekortsectoren, om als werkgevers en overheid een beter gezamenlijk beeld te krijgen van de verwachte ontwikkelingen en arbeidsmarktbehoeften. Als vervolg op deze onderzoeken worden pilots gestart, waarbij instellingen voor hoger onderwijs en werkgevers samenwerken aan acties gericht op afstemming op die verwachte ontwikkelingen en behoeften.
Het voornemen te bezuinigen op de eerstelijns GGZ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat door u op dit moment wordt bekeken hoe op de eerstelijns Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) een bezuiniging van 10 miljoen euro kan worden bereikt?1
Op dit moment wordt in het kader van de Voorjaarsbesluitvorming gekeken naar bezuinigingsmogelijkheden binnen de GGZ. Dit heeft zowel betrekking op de eerstelijns als de tweedelijns curatieve GGZ.
Is het waar dat u dit denkt te kunnen bereiken door de eigen bijdrage te verhogen naar 16 euro per zitting, en door het aantal verzekerde zittingen terug te brengen van acht naar vijf?
Hierover kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen.
Bent u ervan op de hoogte dat 90% van de patiënten van eerstelijns GGZ in twaalf zittingen naar tevredenheid wordt geholpen? Hoe is dat te rijmen met het voornemen om het aantal verzekerde zittingen terug te brengen tot vijf? Werpt u op deze manier niet een financiële drempel op om de behandeling (succesvol) af te ronden?
De Landelijke Vereniging Eerstelijnspsychologen (LVE) heeft mij van deze cijfers op de hoogte gesteld. Zowel tevredenheid als de gemiddelde behandelduur van 6,7 consulten zijn een heel goed resultaat. Ik ben echter van mening dat de behandelingen efficiënter kunnen worden ingericht. Door bijvoorbeeld een gecombineerd (preventief) hulpaanbod van e-health en face-to-face behandelingen kan de behandelduur ingekort worden. Op dit moment is het gebruik van internethulpverlening nog relatief beperkt: slechts 4,7% van de mensen met psychische problemen gebruikt dit medium.2 Ik ben daarom niet van mening dat er met de maatregelen uit het regeerakkoord een financiële drempel wordt opgeworpen om de behandeling succesvol af te ronden. Het is mijns inziens een stimulans om efficiënter te gaan behandelen.
Welk gevolg heeft het voor de instroom van patiënten in de tweedelijns GGZ als men halverwege de behandeling in de eerste lijn zelf de behandeling moet gaan betalen? Welke prognoses heeft u voor de instroom in de tweede lijn bij invoering van deze plannen?
Door het aanbieden van adequate (preventieve) behandelingen in de eerstelijn in combinatie met e-health kunnen onnodige behandelingen en stagnatie in de tweedelijnszorg worden voorkomen. Daarbij zijn goede triage, diagnosestelling, maar ook samenwerking tussen de verschillende lijnen van groot belang. Het is bijvoorbeeld belangrijk om de deskundigheid van de huisarts op het gebied van psychische problematiek te bevorderen en daarbij de expertise van de eerstelijnspsycholoog en de psychiater te benutten. Op dit moment wordt er nog te veel in zogenaamde schotten gewerkt en wordt 30% van de mensen met lichte psychische problematiek behandeld in de gespecialiseerde tweedelijnszorg. Ik zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzoeken om in een uitvoeringstoets te onderzoeken hoe deze samenhang kan worden gestimuleerd. Eind 2011 verwacht ik het advies. Aansluitend op mijn antwoord op vraag 3 hoeven de maatregelen uit het regeerakkoord niet te leiden tot een beperking van het behandelen van mensen met lichte problematiek. Door het efficiënt te organiseren kan de behandelduur worden teruggebracht en is het mogelijk om meer mensen in de eerstelijn te gaan behandelen.
Bent u van mening dat kwalitatief goede eerstelijns GGZ instroom van patiënten naar de duurdere tweedelijns GGZ kan voorkomen door goede triage, diagnosestelling en indicering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u niet bang voor zorgmijdend gedrag als u ook in de eerste lijn financiële drempels gaat opwerpen? Waar kunnen de mensen nog naar toe voor hulp, gezien de stijgende wachtlijsten?
Het is niet in het belang van de patiënt als er te hoge drempels worden opgeworpen voor het verkrijgen van adequate zorg. Ik vind het echter wel belangrijk dat patiënten zich bewust zijn van de kosten van zorg voordat ze aan een behandeling beginnen. Het bevordert tevens de therapietrouw van patiënten, hetgeen juist binnen de GGZ van groot belang is. Ik ben mij bewust dat de bijdrage van de patiënt in de eerstelijn lager moet zijn dan de bijdrage aan zorg in de gespecialiseerde tweedelijn.
Is het waar dat u de verschillende partijen in de GGZ op 7 april jl. op de hoogte heeft gesteld van grote kostenoverschrijdingen in de GGZ?1 Kunt u de Kamer inzicht geven in deze cijfers?
Op basis van voorlopige uitgavencijfers over 2009 zijn inderdaad overschrijdingen gebleken in de GGZ. Deze overschrijdingen worden structureel verondersteld en lopen ook mee in het Jaarverslag 2010 van het ministerie van VWS. Op 29 april en 13 mei jl. is hier ambtelijk met de veldpartijen over gesproken.
De onuitvoerbaarheid van de nieuwe Europese meldpicht voor Nederlandse traditionele zeilschepen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe Europese aanmeldverplichtingen (zgn. New Inspection Regime voor Port State Control) waarbij schippers hun schip 24 uur en in sommige gevallen 3 dagen van te voren moeten aanmelden bij een haven op straffe van hoge boetes?1
Ja ik ben bekend met de nieuwe Europese regelgeving die betrekking heeft op aanmeldingen van schepen. Van nieuwe Europese aanmeldverplichtingen is hier echter geen sprake.
Op grond van de EU-richtlijn betreffende een monitorings- en informatiesysteem voor de scheepvaart (2002/59), geldt sinds augustus 2002 een plicht voor schepen om zich 24 uur voor aankomst in de haven te melden. Deze meldplicht is niet gewijzigd.
De plicht voor schepen die in aanmerking komen voor een uitgebreide inspectie om zich 72 uur voor aankomst te melden, neergelegd in richtlijn 2009/16/EG inzake havenstaatcontrole, geldt sinds januari 2002 op grond van de in 2001 gewijzigde richtlijn 95/21/EG inzake havenstaatcontrole. Deze laatste is vervangen door richtlijn 2009/16/EC.
Wel is met de nieuwe richtlijn havenstaatcontrole het type schepen waarop de 72-uurs meldplicht van toepassing is, uitgebreid met de categorie schepen met een hoog risico profiel. Verschil is ook dat deze meldplicht voorheen pas 12 maanden na de laatste inspectie inging. Op grond van de nieuwe richtlijn moeten schepen die in aanmerking komen voor een uitgebreide inspectie zich, afhankelijk van hun risicoprofiel, vanaf 5, 10 of 24 maanden na de laatste inspectie melden.
Deelt u de mening dat deze nieuwe Europese aanmeldverplichtingen onuitvoerbaar zijn voor zeilschepen omdat hun vaarschema onvoorspelbaar is en hun koers volledig afhankelijk is van de wind?
Ik deel deze mening niet. Ten aanzien van de 72-uurs meldplicht moet, evenals voorheen op grond van richtlijn 95/21/EG, de exploitant, agent of kapitein van een schip dat in aanmerking komt voor een uitgebreide inspectie, zich melden bij de haven waarheen hij op weg is of gaat. De melding moet worden gedaan:
Het gaat hier om het «vermoedelijke» tijdstip van aankomst. Als een schip door bijv. veranderde weersomstandigheden eerder arriveert (en dus niet 72 uur vóór aankomst is gemeld), dan nog kan betoogd worden dat aan de meldplicht is voldaan.
Voor wat betreft de 24 uurs meldplicht geldt dat, de meeste van deze zeilschepen zijn vrijgesteld van deze meldplicht omdat zij kleiner zijn dan 300 GT. Bovendien zijn er ten aanzien van de 24-uurs melding eveneens enkele clausules van toepassing die flexibiliteit bieden.
Deelt u de mening dat de verplichting om de verwachte aankomsttijd en plaats elektronisch (via het internet) aan te melden voor de traditionele zeilschepen onuitvoerbaar is?
Van de branchevereniging BBZ hoor ik dat het voor de meeste traditionele zeezeilschepen onmogelijk is zich via internet te melden omdat zij op zee geen of beperkte internetmogelijkheden hebben. De kosten van aanschaf en gebruik van de hiervoor benodigde apparatuur zouden voor de meeste van deze schepen bedrijfseconomisch gezien niet te dragen zijn. Dit laatste is voor mij moeilijk te beoordelen.
Uit artikel 9.3 van richtlijn 2009/16/EG inzake havenstaatscontrole blijkt dat de 72-uurs meldingen «indien mogelijk» elektronisch» dienen te geschieden. Overweging 10 uit richtlijn 2002/59, heeft met betrekking tot de 24-uurs meldingen een gelijksoortige strekking. Verder geldt dat de meeste van deze zeilschepen zijn vrijgesteld van deze meldplicht omdat zij kleiner zijn dan 300 GT.
In het kader van verhoging van efficiency in het inspectieproces (vooral bij planning en communicatie), en vermindering van administratieve lasten voor bedrijven en overheden, is het Europese streven wel dat alle schepen in de gehele Europese Unie hun verplichte meldingen elektronisch doen.
Ik ben van mening dat wanneer, in uitzonderingsgevallen, bepaalde schepen niet de mogelijkheid hebben om elektronisch te melden, nader moet worden bekeken op welke wijze deze schepen voorlopig wel aan de meldplichten kunnen voldoen. Daarom heb ik dit mogelijke knelpunt gemeld bij de Europese Commissie. Zie verder vraag 5.
Wat is uw oordeel over het feit dat Nederlandse zeilschepen op dit moment niet aan de meldplicht kunnen voldoen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat Nederlandse zeilschepen in het buitenland alsnog in de problemen komen door het niet kunnen nakomen van de meldplicht?
Ik heb de door de BBZ aangegeven problematiek betreffende melden via internet, onder de aandacht van de Europese Commissie (EC) gebracht via het EU Committee on Safe Seas (COSS). De EC inventariseert momenteel knelpunten die zich voordoen rond de invoering van het 3e Maritieme Pakket.
Daarnaast inventariseer ik zelf de knelpunten die zich in Nederland rondom de invoering van het 3e maritieme pakket voordoen. Ik zal deze knelpunten per brief aan de EC melden met het verzoek om duidelijkheid te verschaffen. In deze brief zal ik nogmaals aandacht vragen voor het melden via internet.
Overigens is het op dit moment moeilijk in te schatten in hoeverre er in de praktijk echt grote problemen zullen optreden, aangezien de richtlijn per 1 januari 2011 in werking is getreden, en voor veel zeilschepen het vaarseizoen pas net begonnen is.
Ook is de dagelijkse uitvoering door havenstaatinspecteurs in andere lidstaten hierin bepalend. Mochten er zich in de praktijk ernstige problemen voordoen dan zal mijn inspectie, als vertegenwoordiger van de vlaggenstaat, via de gebruikelijke kanalen contact opnemen met betreffende havenstaatautoriteiten.
Hoe verlopen tot dusver de gesprekken in het Committee on Safe Seas (COSS) over de erkenning van Nederlandse certificaten in het buitenland en bieden die gesprekken mogelijkheden voor een goede oplossing voor de internationale zeilvaart?
In Brussel is via het EU Committee on Safe Seas (COSS), vorig jaar een werkgroep aan de slag gegaan met als opdracht onder andere het opstellen van nieuwe regelgeving voor zeilschepen. Daarbij is de Nederlandse inzet er op gericht om het voor onze bruine vloot mogelijk te maken dat zonder belemmeringen internationaal kan worden gevaren. De Europese Commissie (EC) komt binnenkort
met een tekstvoorstel voor aanpassing van de bestaande richtlijn passagiersschepen, of mogelijk een aparte richtlijn voor zeilschepen. Planning van de EC is om medio 2012 deze regelgeving rond te hebben.
Denkt u dat een oordeel van de Europese Commissie over de klacht van de BBZ (vereniging voor Beroepschartervaart), die zij twee jaar geleden indienden tegen het optreden van Denemarken2, van invloed kan zijn op de gesprekken in het COSS?
Ja. Een voor Nederland positief oordeel zal onze onderhandelingspositie in het COSS traject versterken. Een voor Nederland negatief oordeel zal onze onderhandelingspositie in het COSS traject juist verzwakken.
Deelt u de mening dat het niet mag gebeuren dat dadelijk uitsluitend de Nederlandse schepen moeten voldoen aan de nieuwe eisen en de andere lidstaten hun schepen ervan uitsluiten?
Mijn inzet tijdens de onderhandelingen in het COSS is er op gericht om eensluidende definities te hanteren om interpretatieverschillen tussen lidstaten in de toekomst te voorkomen.