Het bericht dat ‘bizar weinig’ specialisten aan functioneringsgesprekken deelnemen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bizar weinig» specialisten houden functioneringsgesprek?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze lage uitkomst?
Evaluatie van het Individueel Functioneren van Medisch Specialisten (IFMS) is een instrument dat specialisten kunnen gebruiken om zelf meer inzicht te krijgen in de kwaliteit van hun werk. Hierbij worden geen functioneringsgesprekken met leidinggevenden gevoerd, maar gesprekken met collega’s en medewerkers over het eigen functioneren van specialisten. De gesprekken zijn vrijwillig en zullen in het begin vaak de betere specialisten aanspreken. In de tweede helft van 2008 is op initiatief van de beroepsgroep (vertegenwoordigd door de Orde van Medisch Specialisten) begonnen met de landelijke uitrol van dit systeem. Vanaf dat moment hebben ziekenhuizen maatregelen genomen, zoals het trainen van personeel in de gesprekssystematiek, het op orde brengen van ICT en HRM systemen en het opstellen van jaarschema’s voor evaluatiegesprekken. Invoering van het IFMS in alle ziekenhuizen is een intensief project en ik besef dat dit tijd kost. Ik vind het belangrijk dat de beroepsgroep hier stevig op inzet. De voorlopige cijfers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over 2010 laten zien dat 44% van alle medisch specialisten in Nederland aan één of andere vorm van evaluatie van individueel functioneren deelneemt.
Deelt u de mening dat feedbackgesprekken essentieel zijn voor het goed blijven functioneren van specialisten?
Ja. Feedback op het functioneren, maar vooral het daaraan zelf verbinden van consequenties, is essentieel voor elke professional. Voor het ontdekken van slecht functionerende specialisten is dit instrument echter niet bedoeld en niet geschikt.
Op welke wijze kunt u bewerkstelligen dat alle specialisten in alle ziekenhuizen deelnemen aan functioneringsgesprekken?
Ik kan dit niet verplichten. Op dit moment is er voor vrijgevestigde specialisten geen systeem van functioneringsgesprekken. Specialisten in dienstverband kennen dit wel. Daaraan neemt een veel groter percentage specialisten deel, namelijk rond de 60%. Dit vraagt ook om het helder maken van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de raad van bestuur en de medisch specialist. Het is niet alleen zaak om de hiërarchische lijn te expliciteren, maar ook om een goede wijze te vinden waarop kwaliteit van zorg in het functioneringsgesprek kan worden ondergebracht.
Indien de Orde en de NVZ bereid zijn hier stevig op in te zetten dan kunnen zij, zoals de heer Meijerink in het artikel van Zorgvisie voorstelt, dit opnemen in de nieuwe Model toelatingsovereenkomst. Ook is nu al zichtbaar dat de opname in de basisset kwaliteitsindicatoren van de IGZ heeft geleid tot meer aandacht voor IFMS.
Vindt u dat het ziekenhuisbestuur een gewaarborgde rol moet krijgen bij functioneringsgesprekken?
De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is altijd eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de zorg die geleverd wordt. Het is daarom logisch dat zij hier met medisch specialisten afspraken over maakt en dat dit onderwerp in de nieuwe Model toelatingsovereenkomst wordt opgenomen. Maar zoals gezegd, ik kan dit niet afdwingen. Ook in het kwaliteitskader van medisch specialisten (richtlijnen voor het maken van kwaliteitsafspraken tussen medisch specialisten en raden van bestuur) is het IFMS opgenomen.
De toename van gewelddadigheden in Oeganda |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Human Rights Watch (HRW), die de Oegandese regering oproept een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar recente gewelddadigheden in het Oeganda?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oplopende spanningen in Oeganda?
Het recente hardhandige optreden van de Oegandese autoriteiten tegen demonstraties van de oppositie is reden tot zorg, evenals de bejegening van journalisten en de media die daarmee gepaard ging.
Deelt u de mening van HRW die aangeeft dat een onafhankelijk onderzoek naar recente geweldsincidenten wenselijk is?
De Oegandese regering heeft aangekondigd dat een commissie onder leiding van de state minister van Defensie onderzoek zal doen naar de gang van zaken rond de terugkeer naar Oeganda op 12 mei van oppositieleider Kizza Besigye en binnen een week rapport zal uitbrengen. Een vertegenwoordiger van de Inter Religious Council of Uganda zal deel uitmaken van deze commissie. Daarnaast onderzoeken interne onderzoekscommissies het politieoptreden van de afgelopen weken.
Nederland en de EU zullen aandringen op openbaarmaking van deze rapporten.
Omdat deze rapporten hoofdzakelijk door overheidsvertegenwoordigers worden opgesteld, staat de Nederlandse ambassade daarnaast in nauw contact met de oppositie, maatschappelijke organisaties en journalisten om zich een volledig beeld van de recente gebeurtenissen te vormen.
Op welke wijze kan de EU en de internationale gemeenschap de Oegandese autoriteiten aanspreken om het terreur van geweld in Oeganda te doorbreken? Bent u bereid om u in (inter)nationaal verband in te zetten om dit mogelijk te maken? Indien niet, waarom niet?
De EU en de bredere internationale gemeenschap dringen zowel bij de regering als bij de oppositie aan op vreedzame politieke dialoog. Daarnaast benadrukken de EU en Nederland het belang van vervolging van verdachten van eventuele misdrijven rond de demonstraties van de oppositie van de afgelopen weken, ongeacht of deze misdrijven door demonstranten of door ordetroepen zijn begaan.
In een gesprek met president Museveni op 14 mei, kort na zijn beëdiging, hebben de EU-ambassadeurs opnieuw het belang benadrukt dat de EU hecht aan respect voor de mensenrechten en aangedrongen op een vreedzame politieke dialoog tussen regering en oppositie.
Op 13 april heeft de EU in een lokale verklaring zorgen geuit over inperking van het recht op vergadering en het recht op vrije meningsuiting door de Oegandese autoriteiten naar aanleiding van hardhandig optreden tegen demonstranten.
Binnen de EU speelt Nederland hierbij een actieve rol, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het bezoek dat vertegenwoordigers van de Nederlandse en Ierse ambassades en van de EU-delegatie op 22 april brachten aan de op dat moment gedetineerde oppositieleider Besigye.
Acht u sancties richting Oeganda wenselijk indien het geweld in het land onder leiding van de Oegandese president Museveni blijft toenemen?
Op dit moment zijn de inspanningen van de EU en Nederland er op gericht om regering en oppositie te bewegen tot vreedzame dialoog en nieuwe gewelddadigheden in Oeganda te voorkomen. Nederland zal zich hier ook de komende tijd actief voor blijven inzetten in bilateraal en multilateraal kader. Sancties zijn op dit moment nog niet aan de orde.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Workshops sociale media georganiseerd door Syntens |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Syntens workshops zuid nederland in mei» op de website www.ondernemerinbreda.nl?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat workshops over het gebruik van sociale media ook door veel commerciële partijen aangeboden worden? Zo ja, kunt u aangeven waarom het dan noodzakelijk is dat een organisatie als Syntens dit soort workshops gratis of tegen een kleine vergoeding aanbiedt door gebruik te maken van belastinggeld?
De workshops van Syntens zijn gericht op het voorlichten en bewust maken van ondernemers van de mogelijkheden die nieuwe ontwikkelingen in hun omgeving bieden voor innovatie. De financiering vanuit de overheid voor deze eerstelijnsvoorlichting voor het mkb is nodig om deze voorlichting laagdrempelig te houden, dus gratis of tegen een kleine vergoeding. De workshops van Syntens zijn een allereerste, globale kennismaking met nieuwe onderwerpen en ontwikkelingen, en passen goed in de bewustwordingstaak van Syntens. Workshops van commerciële partijen, voor zover beschikbaar, gaan veel dieper in op de materie en zijn een goede volgende stap voor ondernemers die actief aan de slag willen met de sociale media.
Vind u niet ook dat het leren omgaan met sociale media een verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf is en hier geen taak voor de overheid weggelegd is? Zo nee, waarom ligt hier in uw ogen wel een taak voor de overheid?
Om het innovatievermogen van het mkb te vergroten heeft de overheid een belangrijke rol te vervullen als het gaat om voorlichting over en bewustmaking van nieuwe en snelle ontwikkelingen, zoals in dit geval de sociale media. Zo heeft Syntens eerder een rol gespeeld bij de opmars van het internet met een landelijk voorlichtingsprogramma voor het mkb. Net als bij de bewustwording rondom internet, zal er ook bij de bewustwording rondom de waarde van sociale media sprake zijn van een tijdelijke rol.
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Hoe dient Syntens in uw ogen invulling te geven aan haar taakstelling ondernemend Nederland verder te helpen door innovatie te stimuleren en te versnellen?
De missie van Syntens is het versterken van het innovatievermogen van mkb-ondernemingen, hen aan te zetten tot succesvol innoveren en daarmee zichtbaar een bijdrage te leveren aan duurzame groei in Nederland.
Dit wordt in de praktijk ingevuld door verschillende activiteiten, zoals:
Syntens mag daarbij maximaal 16 uur per jaar per ondernemer besteden.
Syntens houdt middels effectmetingen en tevredenheidsonderzoek bij hoe de ondernemers de dienstverlening van Syntens waarderen en welk effect die sorteert. Daaruit blijkt dat het mkb baat heeft bij deze activiteiten. Uit de evaluatie die in 2007 gehouden is over Syntens (EIM, december 2007) is bovendien gebleken dat overheidsfinanciering van Syntensactiviteiten legitiem is. Als financier van Syntens houd ik de vinger aan de pols waar het gaat om het effect bij de mkb-ondernemers en op basis daarvan bespreek ik jaarlijks met Syntens de activiteiten.
Deelt u de mening dat het geven van workshops twitteren en Linkedin niet binnen deze taakstelling past? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het daar niet mee eens bent?
Zoals uit mijn antwoorden op vragen 2 en 3 blijkt, ben ik van mening dat het stimuleren van het gebruik van sociale media op dit moment een zinvolle bijdrage kan leveren aan het innovatievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Zo heb ik op 17 mei de Digitale Agenda geïntroduceerd en daarbij het belang van e-skills benadrukt. De digitale agenda besteedt veel aandacht aan het digibewust en digivaardig maken van ondernemers.
Ik ben het evenzeer met u eens dat de overheid zich bij besteding van belastinggeld steeds moet afvragen of middelen vanuit de overheid – in aanvulling op de activiteiten vanuit de markt – noodzakelijk zijn om de vruchten van dit soort activiteiten te plukken. Hier toets ik dan ook geregeld op middels evaluaties.
Op dit moment werkt mijn departement aan het vormgeven van het concept Ondernemerspleinen. Op deze Ondernemerspleinen wordt de relevante dienstverlening van Syntens, Kamers van Koophandel en AgentschapNL geïntegreerd. Het perspectief hierbij is meer en vooral ook betere dienstverlening aan ondernemers voor substantieel minder geld. Taken en activiteiten zullen vanuit het perspectief van de ondernemer opnieuw worden ingericht. Hierbij zal ook worden bezien welke van de huidige taken en activiteiten niet meer zullen worden uitgevoerd. Nut en noodzaak van workshops sociale media zullen meelopen in deze exercitie. Het uitgangspunt is in ieder geval dat, net als nu, de activiteiten niet mogen leiden tot marktverstoring ten opzichte van commerciële dienstverleners.
Deze zomer zal ik een brief aan uw Kamer sturen, waarin het concept van de Ondernemerspleinen verder uitgewerkt is.
Deelt u de mening dat innovatie enorm belangrijk is voor Nederland en dat daarom het geld dat vanuit de overheid beschikbaar is efficiënt en zinvol besteed dient te worden? Zo ja, kan dit geld niet beter besteed worden aan andere zaken dan een workshop sociale media? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst wordt aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Termijnen met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Zijn de genoemde termijnen in de brief houdende het voortgangsoverzicht Actieplan Ammoniak en Veehouderij1 met betrekking tot aanvragen van milieuvergunningen reëel te behalen voor ondernemers als een koppeling wordt gemaakt met DPAS2 (en de daaruit voortvloeiende eisen voor bedrijven) welke pas in de loop van 2011 wordt verwacht? Bent u bereid deze termijnen te harmoniseren, te meer omdat gemeenten nu al ter uitvoering van het Actieplan tegen capaciteitsproblemen van het werkapparaat aanlopen?
In het belang van een voortvarende uitvoering van het Actieplan acht ik het niet raadzaam om die te verbinden met de voortgang van de nog in ontwikkeling zijnde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het gaat om twee onderscheiden situaties. Het Actieplan richt zich ter realisatie van de NEC-ammoniakdoelen op de aanpassing van bestaande stalsystemen. Voor het PAS werkt het rijk nu in het kader van het Natura2000-beleid aan aanvullende generieke maatregelen die zullen gelden voor nieuwbouw en uitbreiding van veehouderijen.
Het Actieplan heeft wel voorzien dat sommige ondernemers de aanpassing van bestaande stallen zullen willen combineren met uitbreiding en/of nieuwbouw om zo via saldering aan de eisen voor bestaande stallen te voldoen. De werkgroep Actieplan Ammoniak zal dit voorjaar een handreiking vergunningverlening voor gemeenten opstellen. In die handreiking zal onder meer aangegeven worden hoe om te gaan met de vergunningverlening in relatie met de eisen van de Natuurbeschermingswet. In dit kader is het van belang dat provincies (en meerdere doen dit al) voortgang maken met hun beleid inzake het verlenen van Natuurbeschermingswetvergunningen rond Natura2000 gebieden.
Kan vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit een voorlopige voorziening worden getroffen, zodat al melding kan worden gedaan in plaats van vergunningsaanvraag, om onnodige extra inspanning van de ondernemer te voorkomen?
Ik ga er van uit dat de wijziging van het Activiteitenbesluit voor landbouwactiviteiten uiterlijk per 1 januari 2012, in werking zal treden. Uiterlijk per 1 juli 2011 moeten veehouders voor de uit het Actieplan voortvloeiende maatregelen een vergunningaanvraag bij de gemeenten indienen. De eerder genoemde handreiking vergunningverlening die momenteel voor het Actieplan wordt opgesteld zal ook hiervoor aanwijzingen geven. Ik zal onderzoeken of het mogelijk is om in deze handreiking gemeenten te adviseren om bedrijven die naar verwachting onder de wijziging van het Activiteitenbesluit gaan vallen, voor de vergunningsaanvraag in eerste instantie alleen die gegevens te laten indienen, die ook bij een melding moeten worden overlegd.
Kan de categorie van de melkveehouderij bedrijven zonder problemen een vergunning aanvragen totdat het DPAS, waaruit de emissiereducerende maatregelen in de melkveehouderij verder worden uitgewerkt, is vastgesteld?
Individuele melkveebedrijven ondervinden nu geen gevolgen van het Actieplan Ammoniak. De uit de Amvb-huisvesting voortvloeiende verplichting om bestaande stallen aan te passen richt zich op varkens- en pluimveebedrijven. Het Actieplan leidt voor de melkveehouders niet tot extra vergunningsaanvragen. Als melkveebedrijven om andere reden, bijvoorbeeld de wijziging of uitbreiding van hun bedrijf een vergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) of tevens de Natuurbeschermingswet moet aanvragen is de verlening daarvan ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Op hoeveel draagvlak kan de notitie van Seph Noord Brabant rekenen elders in het land? Hoe heeft ú zich hiervan verzekerd?
De ontwikkeling van een handhavingsstrategie wordt gedaan door de ambtelijke werkgroep Actieplan Ammoniak. In deze werkgroep werken rijk, provincies en gemeenten samen. Tevens wordt de handhavingsstrategie besproken met gemeentelijke handhavers. Op deze wijze wordt een strategie ontwikkeld die maximaal aansluit bij de behoeften van gemeenten en provincies.
Is er al meer te melden over de concept-handhavingstrategie die in het voorjaar van 2011 met een groep gemeentelijke handhavers zou worden besproken?
De werkgroep streeft ernaar om in juni hiervoor één of meer bijeenkomsten te organiseren.
In hoeverre zijn alle bestaande systemen nagelopen op de bruikbaarheid in andere sectoren, in het licht van het feit dat de nieuwe regeling ammoniak en veehouderij, gepubliceerd in februari 2011, meer ruimte biedt en een aantal bestaande systemen geschikt is gemaakt voor toepassing bij andere diercategorieën?
Stalsystemen worden in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen op basis van metingen, expert judgement of een combinatie van beide. Waar mogelijk wordt een nieuw systeem bij zoveel mogelijk diercategorieën opgenomen en in sommige gevallen is dit zelfs gestandaardiseerd (bijvoorbeeld bij luchtwassystemen).
Door voortschrijdende inzichten kunnen systemen later alsnog worden opgenomen bij andere diercategorieën. De overheid kiest ervoor niet zelf alle bestaande systemen na te lopen maar de sector te laten aangeven, in welke gevallen dat dit wenselijk is. Zij kan hiervoor een aanvraag indienen, waarna het systeem in de eerstvolgende wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij kan worden bijgeschreven. Op deze wijze wordt bereikt dat die systemen worden beoordeeld waar vanuit de sector behoefte aan is en niet (bij een algehele doorlichting) met inzet van publieke middelen systemen worden beoordeeld die nauwelijks nog (zullen) worden toegepast.
In hoeverre worden metingen uit binnen- en buitenland en andere sectoren meegenomen om systemen op de RAV3 lijst te krijgen, in het licht van de beleidsregels voor het opnemen van huisvestingssystemen met een voorlopige emissiefactor waarmee nog niet bemeten huisvestingssystemen toch alvast worden opgenomen in de regeling met een voorlopige emissienorm?
Het vaststellen van een voorlopige emissiefactor gebeurt op basis van de emissiefactoren van de proefstallen van het betreffende systeem. Deze factor wordt vastgesteld op basis van adviezen van onafhankelijke experts en modelmatige inschattingen. Indien metingen uit andere landen of andere sectoren beschikbaar zijn (die op zichzelf niet voldoende zijn voor een definitieve factor) wegen deze zwaar mee in het bepalen van de ingeschatte emissiefactor. Voor het vaststellen van een definitieve emissiefactor ter vervanging van de voorlopige emissiefactor zijn metingen nodig die zijn uitgevoerd volgens het voorgeschreven meetprotocol. Indien deze metingen niet volgens het Nederlandse of internationale meetprotocol zijn uitgevoerd worden deze beoordeeld op hun kwaliteit en vergelijkbaarheid.
Geldt voor de beoordeling van de «beste beschikbare technieken», die op grond van de Europese IPPC-richtlijn en implementatie daarvan de Wet milieubeheer (thans in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) verplicht moeten worden toegepast, een Europese beoordelingssystematiek? Met andere woorden: als in Duitsland een systeem is goedgekeurd, geldt dat voor Nederland dan ook? Kan een dergelijke systematiek ook gelden voor huisvestingssystemen die vallen onder de RAV-lijst?
Beste beschikbare technieken zijn beschreven in de BBT referentie documenten (BREF’s) die een onderdeel vormen van de IPPC Richtlijn (vanaf 2012 heet deze Richtlijn Industriële emissies). Deze BREF’s worden periodiek herzien door middel van een proces dat open staat voor bedrijfsleven en NGO’s. De vaststelling van BBT’s wordt gedaan op basis van onder andere technische en economische informatie die afkomstig kan zijn uit alle lidstaten.
De Regeling ammoniak en veehouderij is geen BBT-lijst, maar een beschrijving van systemen en de bijbehorende emissiefactor. Voor opname van nieuwe systemen op de Rav wordt alle relevante informatie beoordeeld door onafhankelijke deskundigen. Hierbij worden buitenlandse metingen (vaak de basis van de goedkeuring) meegenomen. Buitenlandse gegevens zijn echter niet altijd bruikbaar, omdat deze met een andere achtergrond kunnen zijn verzameld. Om te voorkomen dat in verschillende landen verschillende eisen worden gesteld ten aanzien van de emissiemetingen wordt er sinds enige tijd in samenwerking met Duitsland en Denemarken gewerkt aan geharmoniseerde meetprotocollen voor verschillende techniekgroepen. Het protocol voor luchtwassers is gereed en aan het protocol voor stallen wordt momenteel de laatste hand gelegd.
Wanneer worden de randvoorwaarden waaraan de alternatieven moeten voldoen, voor de zogenaamde afbouwers bekend?
Door de werkgroep Actieplan Ammoniak wordt nu een kader ontwikkeld waaraan deze maatregelen moeten gaan voldoen. Dit kader zal naar verwachting dit najaar beschikbaar komen. De maatregelen zelf (met name voer- en managementmaatregelen) moeten door de sector zelf worden ontwikkeld. De overheid heeft het tempo waarin die beschikbaar komen dus niet zelf in de hand.
Waarom is voor de nulmeting van het aantal dieren en bedrijven die onder de werking van het plan inclusief het gedoogbeleid zullen vallen uitgegaan van de Landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven en niet van Identificatie- en Registratie-database (I&R)?
Bij het opstellen van het Actieplan Ammoniak is een inschatting gemaakt van het aantal dieren en bedrijven dat onder het Besluit huisvesting valt en dat onder het gedoogbeleid van het Actieplan zou gaan vallen. Voor het verkrijgen van deze informatie werd een combinatie van de gegevens uit de landbouwtelling 2008 en het Bestand Veehouderij Bedrijven het meest geschikt geacht. De registratiegegevens uit het I&R bevatten hiervoor onvoldoende informatie.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Agrarische activiteiten in besluit regels inrichtingen milieubeheer beantwoorden en wel voor 23 mei 2011 te 16.00 uur?
Ja.
Gaten in de Voetbalwet |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meldplicht Ajaxfans mislukt weer»1 en dat daardoor drie relschoppers met een meldplicht via de voorzieningenrechter alsnog toegang hebben gekregen tot de bekerfinale van afgelopen zondag?
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis laat zien dat er nog gaten in de Voetbalwet zitten en dat deze gaten zo snel mogelijk worden gedicht, bijvoorbeeld door een stadionverbod te laten gelden voor alle stadions in Nederland, in plaats van alleen voor het stadion in de stad waar het verbod is uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast richt zich op de aanpak van personen, die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoringen een leidende rol gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere ordeverstoring bestaat. De burgemeester kan een gebiedsverbod opleggen aan een persoon. Dit gebied is aan te wijzen binnen de gemeente en kan ook rondom het stadion zijn. Daaraan heeft de voorzieningenrechter geen enkele afbreuk gedaan. Van een lacune in de wet is derhalve ook geen sprake. De toewijzing van de voorlopige voorziening was gelegen in de – naar het oordeel van de voorzieningenrechter – mogelijk onvoldoende feitelijke grondslag voor en mogelijk onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van de besluiten.
Naast het toepassen van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast door de burgemeester, kan binnen het betaald voetbal door de KNVB een stadionverbod worden opgelegd op basis van de Standaardvoorwaarden van de KNVB dan wel op grond van een door een betaaldvoetbalorganisatie (hierna: bvo) vooraf aan de KNVB afgegeven volmacht om het zogeheten «huisrecht» van de bvo’s toe te passen. Het stadionverbod van de KNVB heeft derhalve een civielrechtelijk karakter.
Zowel een bvo als het OM kunnen bij de KNVB melding doen van een supporter die zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Standaardvoorwaarden van de KNVB of voetbalgerelateerd wangedrag. Indien de melding voldoende aanknopingspunten bevat gaat de KNVB in beginsel over tot oplegging van een landelijk stadionverbod.
Deelt u de mening dat de Engelse Voetbalwet een groot succes is, mede omdat die vele malen strenger is dan de Nederlandse? Zo nee, hoe verklaart u het dan dat het hooliganisme in de Engelse stadions, zonder clubcardregelingen en verplichte combireizen, tot het verleden behoort?
De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (Kamerstukken I, vergaderjaar 2009–2010, 31 467, I). Ik wil deze evaluatie afwachten voordat ik uitspraken doe over de Engelse voetbalwet.
Bent u bereid de Nederlandse Voetbalwet naast de Engelse te leggen en de alsdan te vinden zwaktes in de Nederlandse Voetbalwet te repareren met in de Engelse Voetbalwet te vinden maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Homoseksuele asielzoekers uit Oeganda |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Kunt u aangeven wat een mogelijke anti-homoseksualiteitwet in Oeganda betekent voor asielaanvragen van homoseksuele asielzoekers in Nederland?
Het feit dat in Oeganda een wetsvoorstel voorligt om de doodstraf op homoseksualiteit te zetten is – zelfs nu het voorstel nog niet in stemming is gebracht – een buitengewoon zorgelijke ontwikkeling die veelzeggend is voor de maatschappelijke positie waar homoseksuelen in Oeganda zich in bevinden. De Nederlandse regering veroordeelt, mede op grond van internationale mensenrechtenverdragen, het standpunt dat homoseksuelen de doodstraf verdienen. Personen die vervolgd worden op grond van hun seksuele voorkeur hebben in beginsel recht op bescherming in Nederland. Zoals u door mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Pechtold over de mogelijke anti-homoseksualiteitswet in Oeganda is meegedeeld, is er nog geen duidelijkheid over de verdere behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel. De Oegandese regering heeft reeds aangegeven dat zij niet achter dit wetsvoorstel staat.
Wat de betekenis van anti-homoseksualiteitwetgeving in landen van herkomst is voor de uitkomst van asielverzoeken in Nederland, is echter niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naast de wetgeving in landen van herkomst is hiervoor ook, en vaak nog meer, van belang wat de praktijk in de desbetreffende landen is. Zelfs wanneer er geen sprake is van anti-homoseksualiteitwetgeving, maar iemand in de praktijk wel vrees voor vervolging heeft op grond van zijn seksuele geaardheid, kan dat in individuele gevallen tot vergunningverlening leiden. Daartoe is vanzelfsprekend ook het individuele asielrelaas van groot belang. Dit is voor asielverzoeken van homoseksuelen uit Oeganda niet anders.
Bent u voornemens een ambtsbericht dan wel thematisch ambtsbericht te laten opstellen waarin de risico’s voor deze asielzoekers worden beschreven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Algemene ambtsberichten kan ik aanvragen voor de belangrijkste herkomstlanden van asielzoekers teneinde landgebonden asielbeleid te kunnen bepalen. Oeganda behoort daar niet toe. Voor veel landen van herkomst is geen (thematisch) ambtsbericht beschikbaar. Dat is in veel gevallen ook niet nodig omdat informatie uit andere openbare bronnen (zoals Human Rights Watch, Amnesty International en de UNHCR) veelal voldoende is om zorgvuldig op asielverzoeken te kunnen beslissen. Eerst wanneer specifieke asielvraagstukken niet kunnen worden beantwoord omdat de desbetreffende informatie onvoldoende of tegenstrijdig is, bestaat aanleiding een (thematisch) ambtsbericht te vragen. Het actueel houden van landgebonden asielbeleid is eveneens een reden om een algemeen ambtsbericht aan te vragen. Daarnaast is zoals ik hierboven heb vermeld, het desbetreffende wetsvoorstel niet aangenomen en is reeds om die reden een ambtsbericht gericht op die wetgeving thans niet opportuun. Overigens bestaat ook de mogelijkheid om in een individuele zaak, als op basis van beschikbare bronnen geen beslissing kan worden genomen en nader onderzoek in het herkomstland nodig is, een individueel ambtsbericht aan te vragen.
Bent u, gezien de mogelijke anti homoseksualiteitwet en de reële risico’s voor LHBTI (lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele geaardheid) in Oeganda, voornemens LHBTI asielzoekers uit dit land aan te merken als een risicogroep vergelijkbaar met LHBTI’s uit bijvoorbeeld Iran? Zo nee, waarom niet? Kunt aangeven hoeveel homoseksuele uitgeprocedeerde asielzoekers uit Oeganda zich op dit moment in Nederland bevinden? Bent u bereid de uitzetting van deze LHBTI asielzoekers op te schorten totdat er duidelijkheid is over de anti-homoseksualiteitswet en risico’s in Oeganda?
Voor Oeganda bestaat op dit moment geen apart landgebonden asielbeleid. Hiertoe is ook geen noodzaak omdat op basis van de beschikbare informatie uit openbare bronnen en de beleidsregels zoals neergelegd in het algemene deel van de Vreemdelingencirculaire 2000 er zorgvuldig kan worden beslist op asielverzoeken van Oegandese vreemdelingen. Homoseksuelen uit Oeganda waartegen vluchtelingrechtelijke vervolging is ingesteld of die vanwege hun homoseksualiteit risico lopen op onmenselijke behandeling kunnen aanspraak maken op bescherming in Nederland. Daarvoor is het vooralsnog niet nodig om deze groep apart aan te merken als risicogroep.
Ik kan niet aangeven hoeveel uitgeprocedeerde homoseksuele asielzoekers uit Oeganda zich momenteel in Nederland bevinden. Hoewel er tijdens de asielprocedure natuurlijk oog is voor het aspect homoseksualiteit, wordt niet geregistreerd in hoeveel asieldossiers dit aspect een rol speelt. Het registreren van seksuele geaardheid wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) immers verboden. Hierdoor is het niet mogelijk cijfers te geven van het aantal homoseksuele uitgeprocedeerde asielzoekers uit Oeganda in Nederland.
Er is thans voor mij geen aanleiding om eventuele uitzettingen op te schorten, omdat bij elk asielverzoek individueel getoetst wordt of er aanleiding is om bescherming te bieden of niet. Daarbij wordt ook het aspect vervolging vanwege seksuele geaardheid zorgvuldig meegewogen. Zoals aangegeven is op dit moment nog onduidelijk of de desbetreffende wetgeving wordt aangenomen aangezien de Oegandese regering heeft aangegeven dat zij niet achter het wetsvoorstel staat en is het bestaan van anti-homoseksualiteitwetgeving op zichzelf niet doorslaggevend voor de beoordeling van asielverzoeken.
Zoals de minister van Buitenlandse Zaken in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Pechtold heeft aangegeven1, zal Nederland dit onderwerp uiteraard met grote aandacht blijven volgen.
Een mogelijke anti-homoseksualiteitwet in Oeganda |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u van plan de ontwikkelingshulp (ODA-middelen) in te zetten als pressiemiddel om dit wetsvoorstel van tafel te krijgen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen van het lid Pechtold (uw kenmerk: 2011Z09648) heb aangegeven, acht ik het betreffende wetsvoorstel strijdig met de mensenrechten. Sinds het voorstel in 2009 werd ingediend, heeft Nederland bilateraal en in EU-verband onze zorgen hierover meermalen en tot op het hoogste politieke niveau overgebracht aan de Oegandese regering.
Het gaat hierbij om een initiatiefwetsvoorstel van een individueel parlementslid. Het voorstel is niet aangenomen door het Oegandese parlement en het is nog niet duidelijk of het voorstel opnieuw zal worden voorgelegd aan het nieuwe Oegandese parlement dat deze week werd beëdigd.
Nederland zal deze aangelegenheid uiteraard nauwkeurig blijven volgen.
Als het voorstel zou worden aangenomen door het parlement, wordt de wet pas van kracht na ondertekening door de president. Mocht het zover komen, zal Nederland de Ugandese regering uiteraard wijzen op haar internationale verplichtingen en de gevolgen die het implementeren van een dergelijke wet hebben voor de betrekkingen met Nederland.
De Oegandese regering en president Museveni hebben afstand genomen van het wetsvoorstel. Het inzetten van de Nederlandse hulp aan Oeganda als pressiemiddel, maar ook het conditioneel maken van de hulp van EU en Wereldbank, is op dit moment niet aan de orde.
Gaat u er bij de EU en de Wereldbank op aandringen dat de bijdragen die Oeganda krijgt geconditioneerd worden wanneer ze deze wet invoeren? Zo ja, wanneer en met welke verwachte uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de organisatie East and Horn of Africa Human Rights Defenders Project (EHAHRDP), die de Nederlandse overheid mede financiert, inmiddels de behoeften van de bedreigde homoseksuelen heeft geïnventariseerd en/of maatregelen heeft genomen om hen te beschermen?
EHAHRDP heeft in de afgelopen periode een eerste inventarisatie uitgevoerd van de acute veiligheidsbehoeften van mensenrechtenwerkers voor seksuele minderheden in Oeganda. Mede op basis hiervan is een Security Committee opgericht dat de ontwikkelingen op meer structurele basis volgt en waar nodig maatregelen neemt ten behoeve van de Lesbian, Gay, Bisexual, Transsexual and Intersexual (LGBTI) gemeenschap. Het gaat daarbij niet alleen om ondersteuning met beveiligd vervoer of alternatieve woonruimte bij bedreigingen, maar ook om praktische steun als leden van de LGBTI gemeenschap vanwege hun geaardheid uit huis worden gezet of hun baan kwijtraken. Daarnaast heeft EHAHRDP de reis- en verblijfskosten betaald van enkele prominente LGBTI-activisten die direct na de moord op David Kato het land om veiligheidsredenen wilden verlaten. Een van hen heeft om deze reden enige tijd in Nederland doorgebracht. Inmiddels zijn deze activisten weer terug in Oeganda en hebben zij hun werk hervat.
Bent u bereid de Nederlandse ambassade open te stellen voor homo-activisten? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechtenwerkers en vertegenwoordigers van de LGBTI-gemeenschap weten al jaren de weg te vinden naar de Nederlandse ambassade in Kampala. In lijn met de EU richtlijnen inzake mensenrechtenverdedigers, onderhoudt de Nederlandse ambassade nauwe en zichtbare contacten met de LGBTI-gemeenschap.
Weggepeste buurtbewoners wegens hun seksuele gerichtheid |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht1 dat een man wegens zijn seksuele gerichtheid uit zijn woning in de Amsterdamse Bijlmer wordt weggepest? Klopt het bericht2 dat de politie de betrokkene zou hebben geadviseerd om zijn verhaal niet in de openbaarheid te brengen? Zo ja, wat lag hieraan ten grondslag? Wat vindt u daarvan?
Ja. Vanaf het bekend worden van de problemen die betrokkene ondervond, heeft het betreffende gerichte surveillances ingezet in de buurt. De buurtregisseur van het korps heeft al enige tijd regelmatig contact met betrokkene. In een van de gesprekken heeft de buurtregisseur geïnformeerd naar de reden dat betrokkene zijn verhaal in de openbaarheid heeft gebracht. Het bericht dat de politie betrokkene zou hebben geadviseerd om dit niet te doen is onjuist.
Hoeveel vergelijkbare gevallen zijn er in de afgelopen twee jaar tot nu toe bij de politie bekend geworden? Zijn er inmiddels gedragsvoorschriften voor politie en justitie ontwikkeld hoe om te gaan met slachtoffers van dergelijke zaken? Hoe effectief is de huidige preventieve en repressieve aanpak van dit soort vormen van bedreigingen en vernielingen?
Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit van de politie brengt jaarlijks het landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie (Poldis) uit. Daarin zijn de meest recente cijfers over de aard en omvang van discriminatie-incidenten opgenomen. Poldis besteedt apart aandacht aan discriminatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s). Over de aanscherping van het actieprogramma «bestrijding van discriminatie» zal ik uw Kamer nader informeren.
Sinds 1 januari 2011 zijn de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces en de Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029) van het College van procureurs-generaal van kracht. Er is een aparte titel aan het wetboek van strafvordering toegevoegd waarin de rechten van slachtoffers zijn vastgelegd, waaronder de correcte bejegening van het slachtoffer. Zowel bij de politie als bij het OM wordt veel aandacht besteed aan de correcte bejegening, onder meer in de vorm van bijeenkomsten over bejegening encultuur.
Moet niet juist het signaal zijn dat slachtoffers in alle vrijheid aandacht moeten kunnen vragen voor dit soort verwerpelijke misstanden? Deelt u de mening dat het juist van belang is om mensen die met dit soort treiterijen geconfronteerd worden in bescherming te nemen, waardoor zij zich voldoende veilig voelen om publiekelijk aandacht te vragen voor dit soort treiterijen?
Het kabinet zet stevig in op maatregelen om discriminatie te bestrijden en tegelijkertijd de bewustwording over discriminatie en de meldingsbereidheid van discriminatie te vergroten.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik uw Kamer daarover binnenkort nader informeren.
Welke maatregelen neemt u zich voor om treiterijen wegens seksuele gerichtheid te voorkomen en te bestrijden? Bent u, naast de voorgenomen verhoging van de strafeisen voor dit soort delicten, bereid de wettelijke strafeis voor zogenaamde «hate crimes» te verhogen?
Zie antwoord vraag 3.
Een leerling die toegang tot de school is geweigerd vanwege het niet betalen van extra opleidingskosten |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ROC zet leerling onder druk vanwege niet betaalde extra bijdrage» over een leerling die toegang tot de school is geweigerd vanwege het niet betalen van extra opleidingskosten?1
Ja, het artikel is mij bekend en inmiddels ben ik ook geïnformeerd door de inspectie.
Is het waar dat het scholen niet toegestaan is een dergelijke verplichte extra bijdrage te vragen?
Wettelijk gezien is de deelnemer alleen verplicht het les- en cursusgeld te betalen. Over extra bijdragen kunnen school en deelnemer wel extra afspraken maken middels een overeenkomst. Deze afspraken moeten transparant zijn. De extra bijdragen kunnen echter nooit eenzijdig «verplicht» worden opgelegd en de toegang tot de school kan dan ook niet op die grond geweigerd worden als een dergelijke overeenkomst over extra bijdragen niet wordt getekend.
Het is dus de scholen alleen toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en de aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. De betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. Ik ben me ervan bewust, dat de praktijk een grijs gebied laat zien en het niet altijd even duidelijk is, welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Daarom zal ik JOB en MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen en ik zal de instellingen per brief in kennis stellen van dit servicedocument.
Deelt u de mening dat de betreffende school onjuist gehandeld heeft in deze? Zo nee, waarom niet?
De school mag de toegang tot het onderwijs niet weigeren omdat de student een vrijwillige niet-wettelijke bijdrage niet heeft betaald, ook niet als student of wettelijk vertegenwoordiger een dergelijk contract heeft getekend.
De niet-wettelijke bijdrage betreft een contractuele aangelegenheid die valt onder het burgerlijk recht. Derhalve heeft een instelling, als ultimum remedie, de mogelijkheid om een deurwaarder of incassobureau in te schakelen als hierover een contract is getekend door de deelnemer en de school. Ik vind echter dat eerst andere mogelijkheden moeten zijn verkend om een probleem tussen school en deelnemer/ouders in der minne te schikken alvorens naar zo’n ultieme remedie te grijpen.
Daarnaast acht ik de verantwoordelijkheid bij de school liggen om de deelnemer en diens ouders goed te informeren over de «extra vrijwillige bijdragen».
De onderwijsinspectie is in contact getreden met de school om na te gaan hoe de situatie in elkaar zit en/of de school onjuist gehandeld heeft.
Overweegt u maatregelen tegen deze school te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De onderwijsinspectie heeft contact gehad met het Horizoncollege.
Het Horizoncollege heeft uitleg gegeven over de gang van zaken. Inmiddels heeft het Horizoncollege de blokkade van de toegangspas ongedaan gemaakt en de deelnemer en ouder uitleg gegeven over de extra schoolkosten. Het conflict is hiermee opgelost en de extra schoolkosten worden alsnog door de deelnemer betaald. Deze casus is wel aanleiding om JOB en MBO Raad nadrukkelijk uit te nodigen om het servicedocument «schoolkosten» te actualiseren. Zodra dit gereed is zal ik de instellingen een brief sturen met het servicedocument als bijlage en hun verzoeken om deze leidraad te volgen.
Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen» kan bijdragen aan transparantie en betere naleving.
Welke ROC's vragen zo'n verplichte bijdrage en welke sancties leggen zij de leerlingen op als die niet betalen?
Dat is mij niet bekend. Wel houdt het JOB het aantal klachten bij en waarover deze gaan. JOB heeft een overzicht gemaakt met de stand van zaken m.b.t. schoolkosten in het mbo in april 2011, waarbij gebruik is gemaakt van het Schoolkostenonderzoek van Nibud in 2001 en de Schoolkostenmonior 2009–2010 van Sardes. Job constateert, dat in vergelijking met 2001–2002 de extra schoolkosten weinig verschillen met nu. Ten aanzien van de ict-kosten wordt opgemerkt, dat deze hoog zijn (studenten worden steeds vaker gevraagd mee te betalen aan softwarelicenties en laptops aan te schaffen) en dat er kosten worden doorberekend die de school zelf zou moeten betalen.
Bent u van plan maatregelen te nemen tegen scholen die een verplichte bijdrage eisen? Zo nee, waarom niet?
Het is de scholen in beginsel toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. Het gebruik is geen verplichting en de betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. De school moet inzichtelijk maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed zodat de deelnemer een onderbouwde afweging kan maken of hij/zij gebruik wenst te maken van de extra faciliteit die door de instelling wordt geboden en of hij/zij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde prijs te betalen.
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs). Na inschrijving dient een deelnemer gebruik te kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen. Lesmateriaal hoort in principe niet betaald te worden via de niet-wettelijke bijdrage, omdat daarvoor de rijksbijdrage bedoeld is. Boeken en specifiek voor de beroepsopleiding noodzakelijke leermiddelen zoals gereedschappen/werkkleding die eigendom worden van de deelnemer, zijn wel voor rekening van de deelnemer. Dit is uitgewerkt in het servicedocument «vrijwillige bijdrage», dat in samenwerking tussen JOB en MBO Raad in 2004 tot stand is gekomen is.
Speculatie met grondprijzen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de inschatting van De Nederlandsche Bank (DNB)1 dat de in 2010 fors toegenomen omvang van grondstofgedreven handelsactiviteiten met gebruik van hefboom strategieën een risico vormt voor de financiële stabiliteit?
DNB geeft aan dat er toenemend gebruik wordt gemaakt van complexe financiële strategieën en producten voor grondstoffenhandel. Het gebruik van een hefboomstrategie kan over het algemeen leiden tot uitvergroting van volatiliteit van rendementen en daarmee leiden tot grotere risico’s, zo ook in dit geval. Ik deel dit inzicht.
Heeft u inzicht in de posities van Nederlandse financiële instellingen (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, vermogensbeheerders en hedgefondsen) op de diverse grondstoffenmarkten? Zo ja, kunt u de Kamer inzicht geven in de ontwikkeling hiervan tot nu toe en de verwachtingen voor de toekomst? Zo nee, in hoeverre belemmert dit u bij het maken van een inschatting van de financiële stabiliteit in Nederland?
DNB en AFM zijn de toezichthouders op onder toezicht staande financiële instellingen en markten in Nederland. Zij zijn dan ook de instanties met toegang tot de posities van Nederlandse financiële instellingen. Zij informeren mij indien nodig over relevante ontwikkelingen op geconsolideerde wijze.
Hoe beoordeelt u de recente scherpe prijsdaling in veel grondstoffenmarkten? In hoeverre ziet u dit als een indicatie van een mogelijke financiële zeepbel in deze markten?
Begin mei 2011 daalden prijzen over een breed scala van grondstofderivaten. De afgelopen maanden worden markten voor grondstofderivaten gekenmerkt door relatief hoge volatiliteit. In vergelijking met de prijsschommelingen over deze periode vormt de prijsdaling in mei geen uitzondering. Voor een aantal grondstoffen, waaronder olie, lijkt de prijsdaling een reflectie te zijn van verwachtingen over onderliggende marktfactoren als vraag of aanbod. Voor andere grondstoffen, waarvan onderliggende marktfactoren grotendeels onveranderd bleven, was de daling van korte duur en zijn prijzen inmiddels hersteld. De recente prijsdaling of de relatief hoge volatiliteit zijn op zichzelf geen indicatie van een financiële zeepbel.
Hoe beoordeelt u de risico’s die de Nederlandse financiële instellingen, en daarmee het Nederlandse financiële systeem, lopen vanwege deze blootstelling aan de grondstoffenmarkten? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen? En zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Hoewel het aandeel van grondstoffen in de portfolio’s van Nederlandse instellingen is toegenomen is dit aandeel volgens DNB nog steeds relatief klein. Ik acht het financieel toezicht uitgevoerd door DNB en AFM voldoende om de risico’s te adresseren. Ik ben momenteel niet van plan additionele maatregelen te treffen.
Kunt u inzicht geven in de ontwikkeling van de volatiliteit van de grondstoffenmarkten in de laatste jaren waarin de puur financiële speculatie op deze markten sterk is toegenomen?
Volatiliteit in grondstofmarkten is de afgelopen jaren toegenomen. In een recente studie naar volatiliteit concluderen Calvo-Gonzalez, Shankar en Trezzi (2010)2 dat het te vroeg is om te zeggen of het hier om een structurele verandering gaat.
In een recent rapport voor de G20, dat is opgesteld door o.a. OESO, FAO, Wereldbank en IMF3, wordt aangegeven dat er op basis van de bestaande studies geen eenduidige conclusie getrokken kan worden over de bijdrage van financiële activiteit aan prijsvolatiliteit.
Wat is hiervan het effect op ontwikkelingslanden die in hoge mate afhankelijk zijn van de export van grondstoffen en gebaat zijn bij een hoog, maar vooral stabiel prijspeil?
Sterke volatiliteit in grondstoffenprijzen levert onzekerheden op voor ontwikkelingslanden die voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk zijn van export van grondstoffen. Sterke prijsstijgingen en -dalingen beïnvloeden de betalingsbalans en overheidsinkomsten. Sterke volatiliteit brengt daarnaast onzekerheid met zich mee en heeft daarom mogelijk een negatief effect op investeringen, efficiënte benutting van capaciteit en uitvoerbaarheid van beleid.
Hoe beoordeelt u het dat de afgelopen jaren zoveel geld is gegaan naar het speculeren op de prijsontwikkeling van grondstoffen? Is het maatschappelijk gezien niet wenselijker dat dit geld geïnvesteerd wordt in de landbouw zelf?
De groei van grondstofgerelateerde producten als investeringsklasse is een feit. Gezien het belang van derivatenmarkten voor het afdekken van risico en efficiënte prijsvorming kunnen deze investeringen bijdragen aan het functioneren van de landbouwsector. Aan zowel investeringen in financiële markten als landbouw zelf kunnen in beginsel dus maatschappelijke baten verbonden zijn.
Hoe verhoudt de regulering en het toezicht (mandaat van toezichthouder om prijs- en positielimieten te stellen, bij de toezichthouder aanwezige kennis van financiële en fysieke markten) op de Europese grondstoffenmarkten zich tot die in de VS (zoals dat momenteel is georganiseerd en zoals dat in de VS volgens de in de Dodd-Frank Act aangegeven lijnen momenteel verder aangescherpt wordt)?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre vormen de recente waarschuwing van DNB en extreme prijsontwikkelingen een aanleiding voor het kabinet om zijn huidige positie2 aan te scherpen en te pleiten voor scherper toezicht? Is het kabinet bereid om zich hard te maken voor een regulering en toezicht in de EU die minimaal gelijk is en blijft aan die in de VS?
In Europa wordt momenteel onder andere gesproken over regulering en het toezicht op de grondstofderivatenmarkt. Bijvoorbeeld in het kader van de herziening van de MiFID richtlijn. Eurocommissaris Barnier heeft onlangs aangegeven dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving voor grondstofderivaten waarbij nauw gelet zal worden op aansluiting met de regelgeving in de VS. Ik wacht de voorstellen van de Europese Commissie op dit terrein met belangstelling af.
De afvaloven van Omrin |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de afvaloven Omrin in Friesland stil ligt?1
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân is het bevoegd gezag voor de afvaloven van Omrin in Harlingen. Daarom is voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 informatie opgevraagd bij het betreffende bevoegd gezag.
De afvaloven van Omrin heeft eind april 2011 vijf dagen stil gelegen. Dat ging om een geplande stop voor onderhoud en inspectie, die is uitgevoerd voor dat de leverancier de oven overdraagt.
De afvaloven van Omrin is na de hiervoor genoemde stop weer in bedrijf gegaan en tot het moment van beantwoording van deze vragen van het lid de Mos (medio mei 2011) volledig in bedrijf geweest.
Klopt het dat Omrin om een versoepeling van de milieunormen heeft gevraagd? Zo ja, wilt u er bij Gedeputeerde Staten van Friesland op aandringen om dit vooral niet toe te staan?
Nee, Omrin heeft niet gevraagd om milieunormen te versoepelen.
Is het u bekend dat er twee medewerkers onwel zijn geworden tijdens hun werkzaamheden bij Omrin toen zij bij de schoorsteen van 44 meter bezig waren?
Bij het opstarten van de afvaloven is een incident opgetreden, waarbij verzurende gelige dampen (SO2, NOx, HCl) zijn geëmitteerd. Deze dampen zijn terecht gekomen bij twee werknemers die op een afstand van 300 meter van de schoorsteen van de afvaloven in een kraan op een naastgelegen terrein van derden aan de slag waren, waardoor kortstondig irritaties aan de luchtwegen ontstonden.
Is het waar dat u al 4,4 miljoen euro heeft overgemaakt zonder controle van de voorwaarden?
Er is in 2007 door het voormalig ministerie van Economische Zaken 6 miljoen euro subsidie toegekend op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI). Medio mei 2011 is daarvan inderdaad 4,4 miljoen euro aan Omrin overgemaakt.
Heeft u de bereidheid het geld dat naar Omrin ging en gaat per direct stop te zetten en de gegeven subsidie terug te vorderen, omdat Omrin lak heeft aan de milieuregels en aan omwonenden? Zo nee, hoe kunt u de toegezegde 6 miljoen euro rijkssubsidie nog verantwoorden?
De subsidie valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I en ik kan die subsidie dan ook niet stopzetten of terug vorderen.
ROC's die leerlingen verplichten een extra bijdrage te betalen voor het volgen van een opleiding |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «ROC zet leerling onder druk vanwege extra bijdrage»?1
Een ROC mag de deelnemer de toegang tot de opleiding niet weigeren omdat de extra vrijwillige bijdrage niet is betaald, ook niet als er een contract is overeengekomen over een vrijwillige bijdrage voor extra schoolkosten. Wettelijk is de deelnemer alleen verplicht het les- en cursusgeld te betalen.
Het is de scholen in beginsel toegestaan een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage te vragen van hun studenten. De hoogte en de aanwending ervan (extra voorzieningen en activiteiten, bijvoorbeeld niet-verplichte excursies) mag de school zelf bepalen. De student bepaalt op zijn beurt zelf of hij/zij van de extra voorzieningen en activiteiten gebruik wenst te maken. De betaling is alleen verplicht, indien de student ervoor getekend heeft. De school dient expliciet te wijzen op het niet-verplichte karakter van deze extra vrijwillige bijdrage. De school moet inzichtelijk maken waaraan de niet-wettelijke bijdrage wordt besteed zodat de deelnemer een onderbouwde afweging kan maken of hij/zij gebruik wenst te maken van de extra faciliteit die door de instelling wordt geboden en of hij/zij bereid is de door de instelling daarvoor gevraagde prijs te betalen.
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de Wet Educatie Beroepsonderwijs). Na inschrijving moet een deelnemer gebruik kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen. Lesmateriaal hoort in principe niet betaald te worden via de niet-wettelijke bijdrage, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. De school kan wel eisen stellen aan de leermiddelen die de leerling behoort aan te schaffen en waarover de leerling dient te beschikken om de opleiding goed te kunnen volgen maar niet de afname via de school verplichten.
Boeken en specifiek voor de beroepsopleiding noodzakelijke leermiddelen zoals gereedschappen/werkkleding en dergelijke zijn dus wel voor rekening van de deelnemer. Dit is uitgewerkt in het servicedocument «vrijwillige bijdrage», dat in samenwerking tussen JOB en de MBO Raad in 2004 tot stand is gekomen is. Indien blijkt, dat een instelling toch het verplichte lesmateriaal bij deelnemers in rekening brengt, zal ik de desbetreffende instelling daarop aanspreken en indien nodig een bekostigingssanctie treffen.
In de JOB-brochure over schoolkosten die met betrokkenheid van OCW tot stand is gekomen wordt voorts met voorbeelden aangegeven wat wel en wat niet onder de vrijwillige bijdrage mag vallen. Bijvoorbeeld software die de student alleen in de les nodig heeft, mag niet onder de vrijwillige bijdrage vallen. Ik ben me ervan bewust, dat sprake is van een grijs gebied en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Het grijze gebied gaat vooral over noodzakelijke leermiddelen die een school zelf hoort te verschaffen en leermiddelen die noodzakelijk zijn volgens de school maar een leerling zelf dient aan te schaffen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel om «het gelijk te halen»; evenmin vind ik een blokkade van de schoolpas geschikt. Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken zijn uitgeprobeerd. In het geval van het Horizoncollege hebben gesprekken plaatsgevonden tussen school, deelnemer en ouder, is uitleg gegeven over de extra schoolkosten en het conflict opgelost. Deze kosten worden nu alsnog door de deelnemer betaald.
Deelt u de opvatting van de Voorzitter van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) dat het weigeren van de toegang van leerlingen die een extra bijdrage bovenop het lesgeld niet betalen, zoals gebeurde bij het Horizon College, in strijd is met de wet?
Ja, het weigeren van de toegang van leerlingen die de extra vrijwillige bijdrage bovenop het lesgeld niet betalen, is in strijd met de wet.
Staat u nog steeds achter uw antwoord op vragen van het lid Smits dat «de inschrijving van een opleiding niet afhankelijk gesteld kan worden van andere geldelijke bijdragen dan de les- en cursusgelden»?2
De inschrijving voor een opleiding kan niet afhankelijk gesteld worden van andere geldelijke bijdragen dan het les- of cursusgeld (artikel 8.1.4 van de WEB).
In hoeverre mogen kosten voor bloemen bij een mbo-opleiding bloemschikken verplicht worden doorberekend aan studenten?
Leermiddelen, zoals studieboeken, werkkleding, gereedschappen en dergelijke die noodzakelijk zijn voor het volgen van de gekozen beroepsopleiding en eigendom worden van de deelnemer zijn voor rekening van de deelnemer. De school kan wel eisen stellen aan de leermiddelen die de leerling behoort aan te schaffen en waarover de leerling dient te beschikken om de opleiding goed te kunnen volgen maar niet de afname via de school verplichten (denk bijvoorbeeld aan veiligheidsschoenen, leerboeken en dergelijke)
Lesmateriaal hoort in principe niet bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. Sommige opleidingen krijgen een hogere rijksbijdrage vanwege de hogere opleidingskosten. Ingrediënten en materialen die tijdens de beroepsopleiding verwerkt worden horen in principe niet in rekening te worden gebracht bij de deelnemer.
De school hoort in alle gevallen transparant te zijn vóór aanvang van de opleiding ten aanzien van welke noodzakelijke kosten een deelnemer moet maken voor het kunnen volgen van de beroepsopleiding en welke vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage gevraagd wordt.
Ik ben me ervan bewust, dat sprake is van een grijs gebied en het niet altijd even duidelijk is welke leermiddelen voor rekening van de student zijn, welke voor rekening van de school en voor welke zaken de school een vrijwillige (niet-wettelijke) bijdrage kan vragen. Het grijze gebied gaat vooral over noodzakelijke leermiddelen die een school zelf hoort te verschaffen en leermiddelen die noodzakelijk zijn volgens de school maar een leerling zelf dient aan te schaffen..
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen en ik zal de bve-instellingen per brief in kennis stellen van dit servicedocument.
In hoeverre mogen de kosten voor ingrediënten bij een mbo-koksopleiding verplicht worden doorberekend aan studenten?
Zie het antwoord op vraag 4. Lesmateriaal hoort in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening te worden gebracht, omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld.
In hoeverre mogen de kosten voor software bij een mbo-opleiding juridische dienstverlening verplicht worden doorberekend aan studenten?
De school mag een vrijwillige bijdrage vragen voor software licenties wanneer de student buiten de les om hiervan ook gebruik kan maken, anders niet.
Deelt u de mening dat het onzinnig is dat het Horizon College uitzoekt of het woordje «verplicht» mag worden gebruikt wanneer de instelling schrijft of spreekt over extra schoolkosten, aangezien de wet stelt dat extra kosten bovenop het lesgeld nooit verplicht mogen worden gesteld?
Ja. Lesmateriaal hoort in principe niet via een niet-wettelijke bijdrage bij de student in rekening te worden gebracht omdat daarvoor de rijksbijdrage is bedoeld. De toegang tot de opleiding is alleen afhankelijk van les- of cursusgeld.
Bent u bereid op korte termijn het Horizon College stevig aan te spreken, zodat zij extra schoolkosten niet meer verplichten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit gesprek?
De onderwijsinspectie is meteen in actie gekomen en zij heeft contact gehad met het Horizoncollege.
Het Horizoncollege heeft uitleg gegeven over de gang van zaken. Inmiddels heeft het Horizoncollege de blokkade op de toegangspas ongedaan gemaakt en deelnemer en ouder uitleg gegeven over de extra schoolkosten. Het conflict is hiermee opgelost en de extra schoolkosten worden alsnog door de deelnemer betaald.
Ik zal JOB en MBO Raad vragen deze casus mee te nemen in de uitwerking van het servicedocument.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de MBO Raad, met als inzet dat zij aan alle ROC's duidelijk maken dat het verplichten van extra schoolkosten bovenop het lesgeld uit den boze is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten van dit gesprek?
Ik zal JOB en de MBO Raad nadrukkelijk uitnodigen om nog dit najaar een geactualiseerd servicedocument op te stellen.
Zodra dit gereed is zal ik de instellingen een brief sturen met het servicedocument als bijlage en hun verzoeken om deze leidraad te volgen.
Als in de sfeer van voorlichting alle mogelijkheden zijn benut en er toch nog teveel klachten komen, zal ik over een jaar in overleg met JOB en de Onderwijsinspectie bezien of aanscherping van de WEB artikel 8.1.4. Onderwijsbijdragen» kan bijdragen aan transparantie en betere naleving.
Wat voor sancties heeft u indien scholen extra schoolkosten verplicht stellen of zelfs incassobureaus inzetten? Deelt u de mening dat de inzet van een incassobureau in deze kwestie buiten alle proporties is?
De inspectie kan een bekostigingssanctie opleggen als de school een verplichte bijdrage vraagt aan de leerling voor de inschrijving anders dan les- en cursusgeld. Als het om een vrijwillige bijdrage gaat die tussen beide partijen overeen is gekomen, dan is voldaan aan de wetgeving en kan sanctie volgen.
Bij een verschil van mening over het innen van de niet-wettelijke bijdrage vind ik het inschakelen van een incassobureau een zeer zwaar middel voor de instelling om (zonder tussenkomst van de rechter) «haar gelijk te halen». Eerst moeten andere mogelijkheden om een probleem tussen partijen in der minne te schikken, zijn uitgeprobeerd.
Het is echter niet aan mij om inning van het overeengekomen bedrag via een deurwaarder of een incassobureau te verbieden indien de deelnemer heeft ingestemd met de betaling voor het gebruik van de extra faciliteiten. De niet-wettelijke bijdrage betreft immers een contractuele aangelegenheid die valt onder het burgerlijk recht. Derhalve heeft een instelling, als ultimum remedium, de mogelijkheid een deurwaarder of incassobureau in te schakelen.
Bent u bereid de onderwijsinspectie een onderzoek te laten verrichten naar het onterecht verplicht stellen van schoolkosten, zoals eerder is gedaan in het voortgezet onderwijs?3 Zo nee, waarom niet?
De problemen zijn in grote lijnen bekend. Ik wil nu allereerst inzetten op meer transparantie in wat nu wel /niet mag zowel voor de studenten en hun ouders als voor de mbo-instellingen en ook de studentenraden de ruimte geven om hun stem te laten horen. Met name waar het de ict-ontwikkelingen betreft is actualisatie van het servicedocument nodig. Daarnaast is ook commitment nodig van alle mbo-instellingen om overeenkomstig dit servicedocument te handelen.
De plannen van ProRail om een groot aantal wissels te slopen |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht ProRail: «sloop dure wissels»?1 Kunt u het rapport «Saneren wissels; kostenprognose besparingen en achtergrondinfo over wissels» naar de Kamer sturen?
Ja, ik ken het betreffende artikel uit het OV magazine van 12 mei 2011. Het in het artikel genoemde rapport ken ik echter niet. Navraag bij ProRail leert dat het een interne conceptrapportage betreft waarin een methode beschreven wordt om de kostenbesparingen door het saneren van wissels op transparante en betrouwbare wijze te prognosticeren.
Het aanleggen, vervangen, verbeteren en saneren van wissels en andere elementen van de hoofdspoorweginfrastructuur is een kerntaak van ProRail. Het ontwikkelen van een methode om de financiële effecten van mogelijke maatregelen in kaart te brengen is daar onderdeel van.
Concrete projecten waarin sprake is van «aanmerkelijke wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen», waarbij «het spoorverkeer niet meer op reguliere wijze afgewikkeld kan worden» dient ProRail ter instemming aan mij voor te leggen, nadat de betrokken vervoerders zijn geconsulteerd (Spoorwegwet, artikel 17 lid 3 en bijbehorende Beleidsregel). Daarvan is met het genoemde concept-rapport geen sprake.
Gelet op het bovenstaande beschik ik dus niet over een document om nu te beoordelen of aan de Tweede Kamer te sturen.
Overigens verwacht ik – zoals ik in mijn brief van 27 januari 2011 over beter functioneren Spoor heb aangegeven – van ProRail en NS een voorstel voor het vereenvoudigen en meer betrouwbaar maken van de gehele keten: infrastructuur, dienstregeling en de logistiek van treinmaterieel en personeel. De eerste concrete plannen verwacht ik voor de zomer.
Dit voorstel en de conclusies, die ik daaraan op basis van een beoordeling verbind, zal ik uw kamer na de zomer wel doen toekomen.
Is het waar dat het rapport geen analyse bevat van de gevolgen voor de bijsturing, de benodigde transfercapaciteit op stations en de kosten voor de reiziger als gevolg van extra overstappen en de grotere impact van verstoringen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u onderbouwen waarom de reiziger met een hoofdletter R er op vooruit gaat met dit plan waarin deze reiziger zelfs nauwelijks wordt genoemd en louter kostenreductie centraal staat?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat bij plannen voor sloop van wissels niet alleen naar de huidige dienstregeling moet worden gekeken, maar ook naar mogelijke wensen voor toekomstige dienstregelingen? Zo ja, gaat u dit plan daarop toetsen?
Zoals bij vraag 1 aangegeven dient ProRail bij concrete projecten waarin sprake is van «aanmerkelijke wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen», deze ter instemming aan mij voor te leggen, nadat de betrokken vervoerders zijn geconsulteerd. Hierbij wordt uiteraard niet alleen naar de huidige dienstregeling gekeken maar ook naar voorzienbare toekomstige dienstregelingen.
Waarom is in het rapport niet gekeken naar mogelijkheden om de onderhoudskosten per wissel te verlagen in plaats van het schrappen van wissels?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat wissels die het vaakst gebruik worden ook de meeste storingen opleveren en dat een spoorwegnet met minder wissels dus ook meer onderhoud per wissel betekent? Waarom is dit niet meegenomen in de berekening van de kostenbesparingen en is juist op het punt van de integrale kosten geen vergelijking gemaakt met Japan?
Ik denk niet dat deze conclusie in algemeenheid kan worden getrokken. De onderhoudskosten van wissels hangen af van diverse factoren. Daartoe behoren bijvoorbeeld de intensiteit waarmee de wissel wordt bereden, het gebruik maar ook het type. Een spoorwegnet met minder wissels hoeft dus niet per definitie tot hogere onderhoudskosten per wissel leiden.
Voor wat betreft uw tweede vraag: zie het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich uw toezegging dat het saneren van wissels geen onderdeel is van de 160 miljoen besparingen op het spoor? Betekent dit dat eventuele besparingen op wissels beschikbaar blijven voor investeringen op het spoor?
U refereert wellicht naar het AO van 16 maart jl. Daar heb ik aangegeven dat het vereenvoudigen van de infrastructuur (tijdens het AO aangeduid met «Simpel Spoor») niet zozeer een bezuinigingsmaatregel is, maar vooral gericht moet zijn op het vereenvoudigen en meer betrouwbaar maken van de hele keten, waarvan de Reiziger zal profiteren. Daarnaast is uiteraard ook van belang inzicht te verkrijgen in hoeverre met een dergelijk voorstel de kosteneffectiviteit en de efficiëntie van het spoor kan worden verbeterd, die nodig is. Ik heb in het AO gemeld dat een klein deel van de 160 miljoen efficiëntie op het spoor door ProRail en NS wordt gevonden in maatregelen op het gebied van «Simpel Spoor».
Bent u bereid reizigersorganisaties en vervoerders advies te vragen over dit plan en de resultaten hiervan voor te leggen aan de Kamer?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 en 4 hebben vervoerders een wettelijke vastgelegde rol bij concrete projecten die leiden tot «aanmerkelijke wijzigingen in de gebruiksmogelijkheden van hoofdspoorwegen» en heb ik daarbij als minister een goedkeuringsrol. Over het hier bedoelde interne conceptrapport van ProRail zal ik geen afzonderlijk advies vragen.
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 zal ik na de zomer de Kamer informeren over de eerste concrete invulling van de sector van de plannen voor een robuuster spoor.
De arrestatie van een Iraanse mensenrechtenactiviste |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Is de Iraanse vrouwenrechtenactiviste Maryam Bahreman in Shiraz door de Iraanse autoriteiten gearresteerd?
Verscheidene betrouwbare media en personen die in contact staan met familie van Maryam Bahreman bevestigen haar arrestatie, maar ik heb hierover geen bevestiging gekregen van de Iraanse autoriteiten.
Zo ja, weet u welke aanklachten tegen haar zijn ingediend, respectievelijk waarvan zij wordt verdacht? Zo nee, wilt u daarover opheldering vragen bij de Iraanse autoriteiten?
Volgens berichten in de media zou zij gearresteerd zijn vanwege activiteiten tegen de nationale veiligheid.
Bent u bereid in zowel bilateraal verband als via de EU te protesteren tegen deze arrestatie en de vrijlating van mevrouw Bahreman te eisen?
Ambtelijk is de Iraanse ambassadeur opheldering gevraagd over deze zaak. Daarbij is erop aangedrongen de Nederlandse zorgen over de situatie van mevrouw Bahreman over te brengen aan de Iraanse autoriteiten en is gepleit voor een eerlijk en transparant proces. De Nederlandse ambassade in Teheran heeft deze zaak onder de aandacht gebracht van EU-collega’s.
Wilt u de Kamer op korte termijn berichten over uw inspanningen en de resultaten hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel "Hongersnood dreigt in Nederland" |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hongersnood dreigt in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een periode van droogte genoeg is om de oogsten in Nederland in gevaar te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat het zonde is als oogsten in gevaar gebracht zouden worden door een periode van droogte. Om watertekorten bij watergebruiksfuncties als de landbouw zoveel mogelijk te voorkomen, treedt in dit soort periodes van droogte de zogenaamde Verdringingsreeks in werking (zie bijlage2). Hierdoor wordt de droogte schade aan de landbouw zoveel mogelijk beperkt.
Bent u van mening dat deze situatie duidelijk laat zien dat Nederland zich moet richten op het behoud en vergroten van de zoetwatercapaciteit en landbouwgronden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben met u van mening dat dit laat zien dat in droge tijden, maar eigenlijk altijd, zorgvuldig met het beschikbare zoetwater moet worden omgegaan. Het deelprogramma Zoetwater van het nationale Deltaprogramma onderzoekt hoe in de toekomst beter met het beschikbare zoet water kan worden omgegaan. Het vergroten van de zoetwatercapaciteit maakt hiervan onderdeel uit.
Deelt u de mening, in vervolg op vraag 3, dat natuurprojecten die goede landbouwgrond in moeras doen veranderen nooit en te nimmer doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Om te voldoen aan de internationale verplichtingen omtrent natuurbehoud en/of natuurherstel kan het tot de mogelijkheden behoren om over te gaan tot de in deze vraag genoemde maatregelen. Ik ben verder in onderhandeling met de provincies over de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur en de decentralisatie van het natuurbeleid. Ik verwijs ook naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid De Mos, Vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel van de Handelingen nr. 1981.
Bent u van mening, in vervolg op vraag 3, dat natuurprojecten die verzilting veroorzaken nooit ten uitvoer mogen worden gebracht, aangezien ze negatieve effecten hebben op de zoetwatercapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Illegale adoptiesuit China |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «China onderzoekt illegale adoptie»?1 Deelt u de zorgen over wederom nieuwe schandalen en onzorgvuldigheden bij interlandelijke adoptie uit China?
Het bericht ziet op misstanden die in de periode 2000–2005 hebben plaatsgevonden waarover al eerder in de media meldingen zijn gemaakt. Het gaat hier dus niet om nieuwe schandalen en onzorgvuldigheden bij interlandelijke adoptie uit China. De Chinese autoriteiten hebben naar aanleiding van dit bericht, begin mei 2011 een onderzoek gestart. Hierbij is door de Chinese autoriteiten aangegeven dat wanneer er meer informatie beschikbaar is over de uitkomsten van het onderzoek, dit aan mij zal worden meegedeeld.
In hoeverre zijn de (Nederlandse) Centrale Autoriteit en de vergunninghouder verantwoordelijk voor de controle op de zorgvuldige totstandkoming van het adoptieproces in bijvoorbeeld China? Welke mogelijkheid hebben de (Nederlandse) Centrale Autoriteit en de vergunninghouder om te controleren of de biologische ouders vrijwillig afstand hebben gedaan van het kind of dat er sprake is van kinderhandel? Of moeten zij volledig afgaan op de Chinese autoriteiten?
Voor de samenwerking tussen Staten die zijn aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag is een basisbeginsel het vertrouwen dat ieder van die Staten datgene doet wat van hen wordt verwacht. Artikel 4 van het Verdrag bepaalt dat de zendende Staat verantwoordelijk is voor het vaststellen van de adoptabiliteit van een kind en overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel te handelen. Vanuit deze basis onderhouden de (Nederlandse) vergunninghouders conform art. 17a eerste lid onder a Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) contacten met autoriteiten, instellingen en of personen in het buitenland. In de Wobka is echter niet vastgelegd op welke wijze de vergunninghouders personen, instellingen en organisaties die betrokken zijn bij de adoptieprocedure in het land van herkomst moeten controleren. In aanvulling op de Wobka bestaat wel het Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie, waarin wordt aangegeven dat de vergunninghouders de verplichting hebben om op basis van de hen ter beschikking staande mogelijkheden de betrouwbaarheid van de partnerorganisatie zo goed mogelijk te controleren. Bij gerede twijfel over de betrouwbaarheid van de buitenlandse partnerorganisatie meldt de vergunninghouder dit aan de Centrale Autoriteit. De Centrale Autoriteit zal dan op basis van deze melding nadere inlichtingen inwinnen bij de Centrale Autoriteit in het betreffende land en bij het vermoeden van, dan wel geconstateerde misstanden, nadere actie ondernemen.
Op welke wijze en door wie wordt nu precies onderzocht wat er zich heeft afgespeeld, of het structureel is dat kinderen worden afgepakt door ambtenaren en dat er onrechtmatig wordt betaald voor de adoptie van kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat er in China onder andere door directeuren van de zogenaamde «social welfare institutes» wordt betaald voor het aanbrengen van kinderen? Vindt u dit in overeenstemming met het Haags Adoptieverdrag?
Ik ben ervan op de hoogte dat het voorkomt dat er in China wordt betaald voor het aanbrengen van kinderen bij de «social welfare institutes». Bij brief van 10 september 2008 en 23 juli 2010 aan uw Kamer wordt aan deze situatie gerefereerd, waarbij is aangegeven dat ook de Chinese autoriteiten onderkennen dat deze incidenten voorkomen. Zij hebben aangegeven dat het geen Chinees overheidsbeleid is om kinderen van hun ouders af te nemen en dat tegen deze praktijken hard en adequaat wordt opgetreden. Schandalen hieromtrent leiden in China tot grote publieke verontwaardiging en er is de autoriteiten alles aan gelegen nieuwe incidenten te voorkomen. De recente berichtgeving in Chinese media over de misstanden in 2000–2005 is in dat licht dan ook bemoedigend te noemen.
Het Haags Adoptieverdrag verbiedt uitdrukkelijk het maken van winst door een ieder die bij interlandelijke adoptie betrokken is. Ook in China is het betalen voor kinderen verboden en is kinderhandel een strafbaar feit. Vergoeding van kosten en donaties aan kindertehuizen zijn wel toegestaan. De Chinese overheid heeft regels gesteld voor de hoogte van donaties en de besteding daarvan. Op die besteding wordt toezicht uitgeoefend door de provinciale overheid. Overigens is in eerdere contacten met de Chinese autoriteiten door Nederland het voorstel gedaan om de donaties niet meer aan de tehuizen te schenken maar aan de Centrale Autoriteit. De Chinese autoriteiten hebben aangegeven dit voorstel in overweging te nemen.
Vindt u niet dat er ten aanzien van China te veel signalen zijn dat het adoptieproces niet zuiver verloopt, dat er te veel onjuiste financiële prikkels zijn om zoveel mogelijk kinderen ter adoptie aan te bieden voor eigen financieel gewin en dat de zorgvuldigheid van het hele adoptieproces dus niet kan worden gegarandeerd?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, is er in de reguliere contacten met de Chinese autoriteiten aandacht gevraagd voor de signalen die ons bereiken over mogelijke misstanden. De Chinese autoriteiten hebben daarbij herhaaldelijk aangegeven dat zij graag op de hoogte worden gesteld van mogelijke misstanden waarna men bereid is om een onderzoek in te stellen. In dit geval hebben de Chinese autoriteiten aangegeven dat zij zelf een onderzoek zijn gestart naar aanleiding van de onlangs verschenen berichten.
In hoeverre wordt gecontroleerd of China voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel, dat uitgangspunt is van het Haags Adoptieverdrag? Wordt voor de kinderen die voor adoptie naar het buitenland gaan eerst ook lokaal gezocht naar een Chinees adoptiegezin? Is er eigenlijk nog wel noodzaak om kinderen uit China te adopteren nu de vraag naar adoptiekinderen in China zelf steeds groter worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u in uw vraagstelling aangeeft is er inderdaad een toename van binnenlandse adopties waar te nemen in China waardoor kan worden geconcludeerd dat invulling wordt gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel, zoals weergegeven in artikel 4 lid b van het Haags Adoptieverdrag. Dit artikel stelt dat de Staat van herkomst pas nadat deze de mogelijkheden tot plaatsing van een kind in de eigen Staat naar behoren heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat interlandelijke adoptie het hoogste belang van het kind dient, een adoptie conform het Verdrag kan plaatsvinden. Gevolg hiervan is dat er in Nederland een duidelijke afname is waar te nemen van adopties uit China en dat thans interlandelijke adoptie vanuit China bijna volledig bestaat uit zogenoemde «special needs kinderen».
Vindt u dat er doorgegaan mag worden met adopties uit Verdragslanden als deze landen niet aan de regels van het Haags Adoptieverdrag voldoen.
Een van de doelstellingen van het Haags Adoptieverdrag is om te waarborgen dat interlandelijke adopties op zodanige wijze plaatsvinden dat het hoogste belang van het kind daarmee is gediend en de grondrechten die daarbij horen worden geëerbiedigd. Ook heeft het verdrag tot doel samenwerking te verzekeren tussen de verdragslanden opdat deze waarborgen in acht worden genomen en ontvoering, verkoop van of handel in kinderen aldus wordt voorkomen. Dat betekent dat verdragslanden verantwoordelijk zijn voor de controle op de naleving van de vereisten die voortvloeien uit het verdrag. Verdragslanden hebben daarom de plicht elkaar hier op aan te spreken en waar nodig te zoeken naar oplossingen. Het vertrouwensbeginsel, dat als basis dient voor deze samenwerking en controle, biedt de mogelijkheid om bij vermoedens van mogelijke misstanden elkaar aan te spreken, om opheldering te vragen en zo nodig aan te dringen op maatregelen. Indien voorgaande maatregelen niet tot het gewenste effect leiden, kan uiteindelijk door een van de verdragspartijen worden besloten om de samenwerking onder het verdrag op te schorten of te beëindigen.
Wanneer komt er voor u een moment om te stoppen met het toestaan van interlandelijke adopties uit China?
Zoals onder vraag 7 aangegeven, hebben verdragslanden de plicht elkaar aan te spreken op mogelijke misstanden en waar nodig te zoeken naar oplossingen. Indien een Verdragsland niet kan worden aangesproken op mogelijke misstanden die zijn gesignaleerd en ik niet kan instaan voor de betrouwbaarheid van de adopties, is dat voor mij aanleiding om te stoppen met adopties. In het geval van China blijkt dat de Chinese autoriteiten onderzoek doen naar en optreden bij signalen van misstanden. De wederzijdse wens van China en Nederland tot intensivering van de contacten en de afspraken die met elkaar zijn gemaakt beschouw ik als positief. De samenwerking met de Chinese autoriteiten biedt ook de mogelijkheid om de ontwikkelingen met betrekking tot adopties uit China te blijven volgen en waar mogelijk positief te beïnvloeden. Vooralsnog zie ik daarom geen aanleiding om interlandelijke adopties uit China stop te zetten.
Rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van omroep Flevoland over de terrorisering van de burgemeester door Urks tuig omdat hij een einde wil maken aan gewelddadig drugs- en drankgebruik?
Ja.
Deelt u de mening dat het gezag van de burgemeester altijd boven elke twijfel verheven moet zijn en dat rellen, vernielingen en aanslagen tegen dat gezag hard moeten worden aangepakt? Zo ja, hoe heeft u de burgemeester van Urk ondersteund in de bevestiging van zijn gezag en op welke wijze bent u van plan dat de komende tijd te doen? Heeft u al contact gehad met de burgemeester?
Burgemeesters hebben een belangrijke rol bij de invulling van de democratische waarden zoals die in de wet verankerd zijn. Van hen wordt verwacht dat zij deze rol op deskundige en integere wijze uitvoeren. Het is onacceptabel als agressie en geweld hen in deze uitvoering belemmert. Burgemeesters verdienen dan ook extra steun en bescherming. Dit kabinet zet stevig in om agressie en geweld tegen personen met publieke taken te verminderen.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft hierover op 21 maart 2011 een brief gestuurd aan alle politieke ambtsdragers. Daarin is benadrukt dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken die zij (in)direct aansturen. Het is vanuit die voorbeeldrol van belang dat zij duidelijk maken waar de grenzen van het toelaatbare liggen, en dat zij de aanpak van agressie en geweld nadrukkelijk uitdragen. Dit heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 9 mei 2011 ook besproken met het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters. Verder heeft hij met de burgemeester contact gehad om hem ook persoonlijk te steunen in zijn optreden.
Deelt u de mening dat u met uw publiekelijk waarneembare bescherming en aanmoediging van de burgemeester van Urk aan alle burgemeesters van Nederland duidelijk maakt dat u verlangt dat burgemeesters grenzen stellen en normerend optreden? Is dat voor u een reden dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Naar welke strafbare feiten rond de rellen en de aanslag op de woning van de burgemeester van Urk voert de politie op dit moment onderzoek uit? Wanneer zijn deze onderzoeken gestart? Wat is het verloop van de onderzoeken? Hoe is de medewerking uit de gemeenschap, van omstanders en ouders?
De burgemeester van Urk heeft naar aanleiding van incidenten bij zijn woning (in de nasleep van Koninginnenacht) aangifte gedaan bij de politie. Naar aanleiding van het incident met de brandbom is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Dit onderzoek loopt nog. In het weekend van 28 en 29 mei 2011 zijn in deze zaak drie aanhoudingen verricht. Ter bescherming van het opsporingsbelang kunnen geen verdere bijzonderheden worden gegeven over de start van het onderzoek, het verloop daarvan en de medewerking daaraan. Als het strafrechtelijk onderzoek is geëindigd, zal het Openbaar Ministerie beoordelen of, en zo ja welke, feiten vervolgd kunnen worden.
Deelt u de mening dat bestuurders van alle bedreigingen en strafbare feiten jegens hen aangifte zouden moeten doen? Van welke gebeurtenissen heeft de burgemeester op dit moment zelf aangifte gedaan? Als de burgemeester nog niet van alle strafbare feiten aangifte heeft gedaan, wilt u hem daar dan toe aansporen?
Zoals de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer heeft laten weten naar aanleiding van het onderzoek Bedreigd Bestuur (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 684, nr. 295), baart het ons zorgen dat te vaak geen melding wordt gemaakt van agressie en geweld, en dat slechts in een derde van de gevallen de dader op zijn gedrag wordt aangesproken. Politieke ambtsdragers moeten ongewenst gedrag altijd melden. Met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters is afgesproken een aantal maatregelen te implementeren. Dit betreft onder andere een geweldsprotocol voor burgemeesters, kennis- en vaardigheidstrainingen voor nieuwe en zittende burgemeesters, een Vertrouwenslijn politieke ambtsdragers. Deze maatregelen zullen eind 2012 op hun effectiviteit worden geëvalueerd.
Hoe serieus acht u de plannen om opnieuw te protesteren tegen de burgemeester en de maatregelen van het Urker gemeentebestuur? Hoe helpt u het Urker gemeentebestuur zich hierop voor te bereiden?
De politie is op de hoogte van geruchten over nieuwe protesten. De lokale politiechef en de jeugdagent participeren in diverse overleggen tussen belanghebbenden en jongeren waarin dit aan de orde komt. In de lokale driehoek zijn afspraken gemaakt over de beleidsuitgangspunten en de tolerantiegrenzen alsmede over de preparatie en politie-inzet bij eventuele vervolgacties. Indien wij vanuit de lokale driehoek signalen krijgen dat er behoefte is aan ondersteuning dan zullen wij het nodige doen. Verder verwijzen wij naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de analyse dat de ongeregeldheden voortkomen uit de strengere aanpak door de gemeente Urk van drank- en drugsgebruik en van oude gebruiken die voor de bevolking veel overlast veroorzaken? Zo nee, wat is volgens u dan de aanleiding van deze ongeregeldheden? Zo ja, hoe waardeert u de keus van het gemeentebestuur om gegroeide misstanden aan te pakken die illegaal of ongewenst zijn?
De ongeregeldheden lijken vooral te zijn ontstaan naar aanleiding van de aanpak van jongeren die gevaarlijke en overlastgevende overtredingen begaan met scooters. Wij hebben geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de burgemeester van Urk dat deze gedragingen dermate ernstig zijn dat zij niet kunnen worden getolereerd, zeker niet als er (een teveel aan) alcohol in het spel is.
Hoe waarborgt u dat de politie in een hechte gemeenschap als Urk de wetten en regels handhaaft in plaats van onderdeel uit te maken van de cultuur die de jongeren uitdragen? Welke maatregelen neemt de korpsbeheerder van Flevoland hiervoor?
Sinds vele jaren werkt de politie Flevoland met een vast team van allround politiemensen binnen de gemeente Urk. Slechts een enkel lid van het team woont op Urk. Deze werkwijze leidt tot een grote mate van lokale bekendheid van de betrokken politiemensen, en – omgekeerd – tot een grote mate van acceptatie van deze politiemensen door de bevolking. De prioriteiten van het team zijn afgestemd op het veiligheidsbeeld van Urk en vastgesteld in de lokale driehoek.
Uit de managementrapportages van de politie Flevoland blijkt dat er door de Urker politiemensen intensief en meer dan gemiddeld wordt gehandhaafd op feiten als rijden onder invloed, te hard rijden en geweld. Het ophelderingspercentage van aangegeven misdrijven is hoog. Het team is effectief gebleken bij het interveniëren op hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen. Tegelijk wordt er door het team sterk ingezet op preventiemaatregelen als het gaat om het voorkomen van onder andere verkeersongevallen en geweld in de horeca. Het participeren in overlegstructuren inzake jongeren en het regelmatig in gesprek gaan met jongeren zelf draagt hieraan bij. Er is dan ook geen sprake van dat de politie onderdeel is gaan uitmaken van de cultuur die overlastgevende jongeren uitdragen.
Wat is naar uw mening de rol van de Urker gemeenschap en de ouders van de relschoppers in de cultuurveranderingen die het gemeentebestuur nastreeft? Wordt deze rol al voldoende opgepakt? Zo nee, wat moet er volgens u gebeuren om dit te veranderen?
De Urker gemeenschap en de ouders van relschoppers hebben een belangrijke rol bij het realiseren van de cultuurverandering(en) die het gemeentebestuur nastreeft. Het is echter niet aan ons om te bepalen welke maatregelen hiervoor nodig zijn en in welk tempo dit mogelijk is. De burgemeester heeft ons gemeld dat op Urk sinds kort een Centrum voor Jeugd en Gezin bestaat om, voor zover noodzakelijk, ouders met problemen te begeleiden. De burgemeester meldde voorts dat hij ervan uit gaat dat gesprekken en de geboden ondersteuning voldoende zijn om de gewenste cultuurverandering te realiseren, maar dat een dergelijke verandering nu eenmaal tijd kost.
Deelt u de mening dat een gesprek volstrekt onvoldoende is om een zo fundamentele cultuurverandering te bewerkstelligen als op Urk nagestreefd wordt, maar dat er een beschavingsoffensief nodig is? Zo ja, wat gaat u doen om dit beschavingsoffensief vorm te geven en wanneer moet dit offensief zijn vruchten afwerpen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Klimaatdoelen kosten Rotterdam miljarden' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klimaatdoelen kosten Rotterdam miljarden»?1
Ja.
Is het waar dat er naar schatting nu 11,3 miljard euro tot 2025 wordt geraamd om de klimaatdoelen in de Rotterdamse haven te halen? Zo ja, kunt u gespecificeerd aangeven hoe deze kosten tot stand zijn gekomen en welke middelen door het Rijk worden gedekt?
Uw vraagstelling refereert aan beleid geformuleerd in het Duurzaamheids Programma van de gemeente Rotterdam. Dit betreft geen beleid van het Rijk. De gemeente Rotterdam geeft aan dat de stelling dat er naar schatting 11,3 miljard euro tot 2025 wordt geraamd om de klimaatdoelen in de Rotterdamse haven te halen onjuist is. De genoemde 11,3 miljard euro betreft een doorrekening van de directe economische impact van de maatregelen die het Rotterdam Climate Initiative, het publiek-privaat samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam, het industriële bedrijfsleven (Deltalinqs), de DCMR Milieudienst Rijnmond en de gemeente Rotterdam inzet bij de uitvoering van het klimaatbeleid Dit samenwerkingsverband heeft ingezet op duurzame economische groei via het realiseren van de Rotterdamse klimaatdoelen.
Deelt u de mening dat dit bedrag megalomaan is en beter besteed kan worden aan het aanleggen van de Derde Maasvlakte?
Nee. De gemeente Rotterdam heeft in mei jl. het economisch programma Duurzaam: «Investeren in Duurzame Groei» gepresenteerd. De Rotterdamse duurzaamheidsaanpak voor de komende jaren streeft naar een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van de stad en moet leiden tot meer economische groei, werkgelegenheid en welvaart in de stad.
Kunt u specifiek voor de Rotterdamse situatie een kosten-batenanalyse geven? Met hoeveel meter zakt de zeespiegel in de Rotterdamse haven en hoeveel graden wordt het kouder aldaar na een investering van 11,3 miljard euro?
Er is geen kosten-batenanalyse beschikbaar specifiek voor de Rotterdamse situatie. Overigens is het klimaatbeleid erop gericht om de gemiddelde mondiale temperatuurstijging richting 2050 onder de 2 graden Celsius te houden.
Kunt u aangeven wat de economische consequenties zullen zijn van deze hoge klimaatkosten en welke invloed deze hebben op de internationale positie van de Rotterdamse haven?
Zie beantwoording vraag 2 en 3.
Een automobilist die 2,5 ton aan bekeuringen heeft openstaan |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Man aangehouden met bijna 2,5 ton aan boetes»?1
Ja. De automobilist is aangehouden voor het ondergaan van de vervangende hechtenis ter zake een openstaande ontnemingsmaatregel bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). In het nieuwsbericht en de daarop volgende berichtgeving in de media wordt abusievelijk gesproken van een verkeersboete in plaats van een ontnemingsmaatregel. Gelet op het vorenstaande is de beantwoording van de vragen 2 en 3 niet relevant.
Hoe kan het dat een automobilist zo’n hoog bedrag aan verkeersboetes heeft openstaan?
De inning van openstaande boetes bij automobilisten is voor mij een prioriteit. De mening dat mijn beleid om deze openstaande boetes te innen gebrekkig is, deel ik dan ook niet. In 2010 bedroeg het inningspercentage van boetes bij het CJIB 95,6%. Dit is het percentage aan zaken dat binnen een jaar is betaald.
Betreft het hier een uitzonderlijk geval of zijn er meerdere automobilisten die een vergelijkbaar hoog bedrag aan bekeuringen hebben openstaan? Zo ja, hoeveel automobilisten betreft het en waarom heeft nog geen inning van de uitgedeelde boetes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Beschouwt u de inning van openstaande boetes als prioriteit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uw beleid om openstaande boetes te innen gebrekkig is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen treft u om de uitstaande bedragen alsnog te innen?
Als de rechter iemand veroordeelt tot het betalen van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (de ontnemingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht) dan verloopt de incasso als volgt. Indien sprake is van gelegde conservatoire beslagen dan wordt eerst dat beslag uitgewonnen. Indien geen sprake is van conservatoir beslag dan wel na uitwinning van dat beslag een restantvordering resteert dan stuurt het CJIB een acceptgiro aan de veroordeelde om de openstaande ontnemingsmaatregel te betalen. Wanneer de veroordeelde niet, niet tijdig of niet volledig betaalt, kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Bij uitblijven van een betaling wordt vervolgens vervangende hechtenis of het pressiemiddel lijfsdwang toegepast.
Het CJIB heeft de mogelijkheid de veroordeelde ter signalering op te nemen in het opsporingsregister (OPS) voor het ondergaan van de vervangende hechtenis of de lijfsdwang. Dit register wordt bij een staandehouding door de politie of marechaussee gecontroleerd, zodat de boete alsnog kan worden geïncasseerd dan wel de vervangende hechtenis of lijfsdwang kan worden ondergaan.
Abortus en anticonceptie op Curacao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn vragen over abortus en het gebrek aan anticonceptiemiddelen op Curaçao?1
Ja.
Vindt u de bevordering van de volksgezondheid één van de fundamentele menselijke rechten waarvoor de waarborgfunctie van het Koninkrijk ex artikel 43 lid 2 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in beginsel toegepast zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het recht van een ieder op een zo goed mogelijke lichamelijke en geestelijke gezondheid is erkend in het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (artikel 12). In de Staatsregeling van Curaçao is als grondrecht opgenomen dat de overheid maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid neemt (artikel 25, eerste lid). Volgens het Statuut is de waarborging van fundamentele menselijke rechten aangelegenheid van het Koninkrijk (artikel 43, tweede lid). De landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn niet verplicht om verdragen op geheel eenvormige wijze te implementeren, ook als het gaat om mensenrechtenverdragen. De verdragen verplichten evenmin tot het opheffen van het abortusverbod. De waarborgfunctie van het Koninkrijk speelt pas een rol wanneer mensenrechten in een van de landen structureel niet meer beschermd worden en het land zelf geen maatregelen kan of wil treffen om een ontoelaatbare situatie te beëindigen.
Deelt u de mening dat een verbod op abortus en de gebrekkige beschikbaarheid van anticonceptie, waardoor jaarlijks vrouwen ernstige complicaties na illegale abortussen ondervinden, haaks staan op de van de overheid te verwachten inspanningsverplichting tot bevordering van de volksgezondheid? Zo ja, bent u bereid alsnog deze waarborgfunctie toe te passen of in ieder geval bij de Curaçaose autoriteiten erop aan te dringen dat dit soort misstanden bestreden dienen te worden?
Het bevorderen van de volksgezondheid op Curaçao behoort tot de verantwoordelijkheid van het land Curaçao. Het is aan de Staten van Curaçao om haar eigen regering ter verantwoording te roepen als zij van mening zijn dat er niet voldaan wordt aan de inspanningsverplichting ter bevordering van de volksgezondheid. Ik ga ervan uit dat in het land Curaçao voldoende correctiemechanismen zijn om zorg te dragen voor de volksgezondheid. Ik zal uw zorgen omtrent de negatieve gevolgen van het verbod op abortus, gebrekkige seksuele voorlichting en gebrekkige praktische beschikbaarheid en acceptatie van anticonceptie op Curaçao overbrengen aan de Curaçaose regering.
Hoe valt uw beleden treurnis over deze medische complicaties implicaties precies uit te leggen? Verbindt u daaraan geen verdere gevolgen of bent u bijvoorbeeld alsnog bereid om hierover in dialoog te treden met de Curaçaose autoriteiten?
Zie antwoord vraag 3.