Contractering Audiologie |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat geen enkel zelfstandig Audiologisch Centrum tot 24 april jl. een concreet contract heeft met zorgverzekeraars?1 Wat is uw mening hierover?
Ik heb het bericht gelezen. Audiologische centra waren tot 31 december 2011 begrotingsgefinancierd waardoor zij geen eigen vermogen konden opbouwen. De begrotingssystematiek was gebaseerd op zogenaamde jaarkaarten en een loonkostentoets. Aan de hand van een verrekenpercentage werden aan het einde van het jaar de opbrengsten aangesloten bij de exploitatiekosten. Per 2012 is deze systematiek losgelaten en kunnen de audiologische centra eigen vermogen opbouwen. Dit kan zowel via de prijzen voor audiologische producten die ingedeeld zijn in het vrije segment, als via het schaduwbudget als onderdeel van het transitiemodel dat voor de audiologische centra van toepassing is bij de overgang naar prestatiebekostiging. De opbouw van eigen vermogen is in de onderhandelingen tussen audiologische centra en zorgverzekeraars een issue dat tot vertraging leidt in de onderhandelingen.
Over de ontstane situatie is gesproken met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra. Afgesproken is de problematiek bij deze centra op te lossen binnen het beschikbare macrokader. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wat betreft de afspraken over groeiruimte voor 2012 coulant zullen zijn richting de audiologische centra. Gezamenlijk uitgangspunt is dat wordt voorkomen dat op de korte termijn knelpunten bij deze instellingen ontstaan.
Bent u bekend met het bericht dat zelfstandige audiologische centra tot 31 december 2011 geen eigen vermogen mochten hebben? Welke gevolgen heeft dat op dit moment voor de audiologische centra?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de transitie van het huidige zorgstelsel op zich niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen en in dit specifieke geval de audiologische centra?
Omdat ik ook van mening ben dat de transitie naar prestatiebekostiging op zichzelf niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen heb ik ervoor gekozen om in overleg met de betrokken aanbieders een transitiemodel in te stellen waarin de systeemrisico’s als gevolg van de transitie naar prestatiebekostiging afdoende beheerst worden.
Voor de audiologische centra in het bijzonder is gekozen voor een driejarig transitiemodel (in plaats van 2 jaar bij de ziekenhuizen) vanwege het gebrek aan eigen vermogen bij aanvang van de transitie.
Bent u bekend met het bericht dat banken de kredieten terugtrekken bij deze aanbieders vanwege de bedrijfsrisico’s die nu ontstaan door onduidelijkheid in contractering en verplichte opbouw van eigen vermogen binnen de afgesproken transitieperiode? Welke concrete gevolgen heeft dit volgens u?
Ik ben op de hoogte van genoemd bericht. Met de afspraken die recentelijk met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra zijn gemaakt heb ik er vertrouwen in dat de bedoelde bedrijfsrisico’s en daarmee de onzekerheden ten aanzien van kredieten van banken weggenomen kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht dat ook patiënten inmiddels afspraken afzeggen doordat men geen zekerheid heeft dat hun verzekeraar de basisverzekerde audiologische zorg ook daadwerkelijk gaat inkopen bij deze centra? Welke zekerheid kunt u deze patiënten op korte termijn bieden? Hoeveel patiënten worden per jaar geholpen in de audiologische centra?
Met gezamenlijke oplossing die nu is gevonden verwacht ik dat verzekeraars om richting hun verzekerden te kunnen voldoen aan hun zorgplicht voldoende basisverzekerde audiologische zorg zullen inkopen. Mocht er geen contract tot stand komen tussen een verzekeraar en een instelling die audiogische zorg levert, dan heeft dat in beginsel geen gevolgen voor al gestarte behandelingen. In die situatie is volledige vergoeding het uitgangspunt. In andere gevallen is de vergoeding afhankelijk van de voorwaarden in de afgesloten polissen, en die kunnen onderling verschillen. In 2011 zijn ruim 72 000 patiënten behandeld in de zelfstandige audiologische centra.
Deelt u de mening dat het Bestuurlijk Hoofdlijnen Akkoord onvoldoende rekening houdt met het structurele vraagstuk dat zich nu acuut openbaart in de audiologie? Zo nee, waarom niet? In welke andere sectoren binnen de zorg spelen dergelijke problemen?
Insteek van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord is dat er binnen een beheerste kostenontwikkeling een basis wordt gelegd voor meer dynamiek en kwaliteitsverbetering in de ziekenhuiszorg. Met name het beperken van de jaarlijkse groei (niet hoger dan 2,5%) vergt veel inspanning van alle betrokken partijen. Dit is ook aan de orde bij de audiologie. Ik wil daarbij benadrukken dat de noodzaak om gezamenlijk hier aan te werken door alle partijen wordt onderkend. De specifieke situatie over de opbouw van eigen vermogen speelt overigens alleen in de audiologische centra en is niet van toepassing op overige sectoren.
Bent u bereid om met de sector op de kortst mogelijke termijn een oplossing te zoeken voor de specifieke problemen die zich nu manifesteren in de transitie van de bekostiging van de audiologie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer kunt u de Kamer informeren over deze oplossing?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?1 Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen over afname van DNA-materiaal bij jeugdigen?2
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging dat u zal onderzoeken of, als gevolg van de wet DNA-onderzoek, vaker DNA wordt afgenomen bij minderjarigen dan bij meerderjarigen omdat minderjarigen vaker een (pedagogische) taakstraf krijgen?
Ja.
Is het onderzoek af en bent u bereid dit onderzoek, met uw commentaar, naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u het op korte termijn naar de Kamer sturen?
De besluitvorming ten aanzien van het onderzoek is nog niet afgerond. De Tweede Kamer zal hierover voor het zomerreces nader geïnformeerd worden.
Als u nog steeds met het onderzoek bezig bent, wanneer verwacht u dat het afgerond is? Wanneer kan de Kamer de uitkomst van het onderzoek en uw commentaar daarop verwachten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag van het NFI, waaruit blijkt dat het aantal minderjarigen in de DNA-databank is toegenomen met 2 513 personen? Wat is uw oordeel hierover?
Ja.
De toename met 2 513 minderjarigen laat zien, dat het percentage minderjarigen van wie het profiel is opgenomen in de DNA-databank stabiel is, namelijk rond de 13% van het totaal aantal DNA-profielen. De toename van het aantal minderjarigen in de DNA databank sluit aan bij de groei van de DNA-databank als geheel. Die groei van de DNA-databank is in het jaar 2011 vooral veroorzaakt, doordat op 1 mei 2010 de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in werking is getreden ten aanzien van alle personen die veroordeeld zijn voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en onder de reikwijdte van die wet vallen en niet langer beperkt is tot de personen die veroordeeld zijn voor de ernstige gewelds- en zedenmisdrijven.
Het bericht dat prijzen van Nederlandse verblijfsvergunningen te hoog zijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland te veel geld vraagt voor het afgeven van een verblijfsvergunning aan derdelanders?1
Welke consequenties heeft de uitspraak van het Europese Hof van Justitie voor de hoogte van de leges die Nederland vraagt voor verblijfsvergunningen afgegeven op grond van richtlijn 2003/109?2
Wat is uw reactie op de conclusie van het Hof dat de hoge leges die door Nederland aan derdelanders worden gevraagd een belemmering kunnen vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/109 toegekende rechten, de Nederlandse regeling het door die richtlijn nagestreefde doel ondermijnt en dat Nederland die richtlijn haar nuttig effect ontneemt? Deelt u de mening dat de gevraagde leges op zichzelf onevenredig zijn?
Bent u bereid om de hoogte van de leges van betreffende verblijfsvergunningen vóór 1 juli 2012 aan te passen en de Kamer daarover te berichten?
De honderdprocentcontroles op Schiphol |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over honderdprocentscontroles op Schiphol?1 2
Ja.
Klopt het bericht dat de advocaat- generaal bij de Hoge Raad van oordeel is dat er geen wettelijke bevoegdheid bestaat om reizigers op Schiphol zonder verdere aanleiding vragen te stellen?
Nee. De advocaat-generaal is van oordeel dat het weigeren om mee te werken aan het verstrekken van inlichtingen, niet strafbaar is op grond van artikel 184 Wetboek van het Strafrecht. Daartoe heeft hij – in lijn met recente jurisprudentie – overwogen dat artikel 14 van het Communautair Douanewetboek (CDW) wel een plicht inhoudt tot het verstrekken van bescheiden en inlichtingen aan de douaneautoriteiten voor personen die betrokken zijn bij transacties verricht in het kader van het goederenverkeer, maar niet voorziet in de mogelijkheid een bevel te geven of een vordering te doen.
Een weigering om medewerking te verlenen is overigens wel strafbaar op grond van artikel 10:6 van de Algemene Douanewet. Er is in dit artikel dus wel sprake van een wettelijk opgelegde verplichting, waaraan bij niet nakoming ook een strafrechtelijke sanctie is verbonden.
Kan dit betekenen dat de honderdprocentscontrole moet worden gestaakt?
Nee. De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over de vraag of inlichtingen mogen worden gevorderd indien nog niet duidelijk is of sprake is van in- of uitvoer van goederen als bedoeld in de Douanewetgeving. Of de Hoge Raad zich daarover zal uitlaten, zal moeten blijken uit het arrest, dat verwacht wordt op 19 juni 2012. Overigens bestaan de honderprocentscontroles uit meer activiteiten dan het stellen van vragen en worden ook andere controlemiddelen en -bevoegdheden ingezet.
Herinnert u zich uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuur van 7 december 2010 waarin u aangeeft dat het arrest niets betekent voor de rechtmatigheid van de honderdprocentscontroles en dat deze gewoon door gaan? Staat u daar nog steeds achter?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat, aangezien er nog wekelijks vele bolletjesslikkers en drugshandelaren uit de Caraïben worden opgepakt op Schiphol, de honderdprocentscontrole gewoon noodzakelijk is en moet blijven?
Ja.
Plofkippen en het Beter Leven Keurmerk |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Wakker Dier jaagt op plofkip»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een volledige overstap naar kip met Beter Leven sterren (minimaal 1 ster) door A-merken en supermarkten een positieve ontwikkeling zou zijn?
Ik constateer dat een aantal producenten van A-merken overstapt op kip met het Beter Leven Kenmerk. Ook een aantal retailers heeft kip en andere vleesproducten met het Beter Leven Kenmerk of vergelijkbare ken- of keurmerken in hun schap liggen. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Zoals ik in mijn visie op de veehouderij (TK 28 973, nr. 85) heb aangegeven, is een ketengestuurde verduurzaming de sleutel voor toekomstbestendige agroketens die draagvlak hebben in de samenleving. Het initiatief hiervoor ligt bij de retail en de verschillende agroketens.
Een veranderende consumentenvraag en publieke opinie en de invloed van kritische maatschappelijke organisaties bieden kansen voor de retail om in samenwerking met de ketenpartijen nieuwe producten op de markt te brengen die maatschappelijk gewaardeerd worden. De meeste retailers en belangrijke partijen in de vleesketens hebben in het kader van de commissie Van Doorn (Verbond van Den Bosch) afspraken gemaakt over de verduurzaming van de pluimveevlees- en andere vleesketens en het aanbieden van duurzamer geproduceerde producten in de winkelschappen. Ik onderschrijf deze aanpak.
Kunt u aangeven wat de overheid zou kunnen leren van de campagnes van Wakker Dier, gezien het feit dat zij lijken te kunnen bewerkstelligen waar de Kamer al jaren op aandringt: een snelle verduurzaming van het winkelschap?
Grootschalige mediacampagnes die bedoeld zijn om de consument te beïnvloeden in zijn voedselkeuze in de winkel zijn primair de taak van de NGO’s, zoals Wakker Dier en het bedrijfsleven zelf. De verduurzaming van het winkelschap vindt in dit spanningsveld van bedrijfsleven en NGO’s al plaats. Dit is een maatschappelijk proces waar de overheid niet actief in hoeft te interveniëren. Ik juich initiatieven toe waarbij het bedrijfsleven samenwerkt met NGO’s om deze verduurzaming te bewerkstelligen. Het «Beter Leven Kenmerk» van de Dierenbescherming is hier een voorbeeld van.
Wie heeft de regierol om de retail (en A-merkfabrikanten) te stimuleren op zo’n kort mogelijke termijn de Beter Leven kenmerk 1-ster kip als minimumnorm in het supermarktschap te positioneren en wat is uw rol hierin?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat bij het vetmesten van «plofkippen» vele malen meer antibiotica wordt gebruikt dan bij langzamer groeiende rassen als Volwaard en kippen met een Beter Leven kenmerk 1-ster?
Er zijn inderdaad signalen dat bij langzamer groeiende rassen minder antibioticum wordt gebruikt. Op dit moment zijn er nog geen wetenschappelijke gegevens bekend waar harde conclusies aan te verbinden zijn.
Het productschap Pluimvee en Eieren (PPE) heeft het initiatief genomen om een inventariserend onderzoek te doen naar houderijsystemen in de vleeskuikensector onder andere met betrekking tot het antibioticumgebruik. Het onderzoeksrapport verschijnt in de zomer 2012.
Kunt u een inschatting maken hoeveel reductie in antibioticagebruik bewerkstelligd zou kunnen worden met een overstap van de vleeskuikenindustrie naar een langzamer groeiend ras met een Beter Leven kenmerk 1-ster?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze reductie bekijken in het kader van uw doelstelling met betrekking tot antibioticareductie die vooralsnog moeizaam tot stand komt? Welk deel van uw doelstelling zou gerealiseerd worden bij een gehele omschakeling van de vleeskuikensector van de huidige gangbare «plofkip» naar een langzamer groeiend ras onder label van het Beter Leven kenmerk 1-ster?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om in een vorm van etiketteringsverplichting op kipproducten of andere communicatie richting consumenten aandacht te besteden aan het extreem en onverantwoord hoge antibioticagebruik van «plofkippen» ten opzichte van langzamer groeiende rassen?
Er bestaan op dit moment geen Europese richtlijnen of verordeningen, die een verplichte etikettering op kipproducten met een vermelding van antibioticagebruik voorschrijven. De consument kan op basis van keur- of kenmerken die de kwaliteit van het kippenvlees aangeven zelf een keuze maken in de winkel voor wat betreft het soort kippenvlees en/of het houderijsysteem.
Kunt u in het licht van de Nota Dierenwelzijn en Diergezondheid, waarin wordt gesproken over «2
In het kader van het Welfare Quality-onderzoek heeft Wageningen UR de mobiliteit van vleeskuikens van een groot aantal koppels gemeten. De metingen zijn 1 tot 5 dagen voor de afvoer naar het slachthuis verricht. Op een schaal van 0 tot 5 zijn 8% van de kuikens van gangbare rassen ingedeeld in schalen 0 en 1 (goede mobiliteit), 35% in schaal 2 (redelijk goede mobiliteit/ lichte afwijking), 49% in schaal 3 (duidelijk afwijkende loopwijze) en 8% in schalen 4 en 5 (kuikens hebben veel moeite eten en drinken te bereiken of kunnen zich niet meer voortbewegen).
Kunt u in het licht van de Nota Dierenwelzijn en Diergezondheid, waarin wordt gesproken over «ongewenste erfelijke gebreken als misstanden van de fokkerij», aangeven of het klopt dat u hieronder ook de gangbare vleeskippen (plofkippen) schaart en deze dus in uw visie een «ongewenst erfelijk gebrek» hebben en u deze typeert als een «misstand»?
Bij een aanzienlijk deel van de vleeskuikens van gangbare rassen treedt aan het einde van de mestperiode een vermindering op van de mobiliteit (zie antwoord op vraag 9). Dit vind ik een zorgelijke situatie. Een verslechterde mobiliteit komt vaker voor bij gangbare rassen dan bij langzaam groeiende rassen. De topsector Agro&Food en de in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij opgerichte Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij stellen kennis- en innovatieprogramma’s in de fokkerij op waarbij onder andere ingezet wordt op de ontwikkeling van duurzamere vleespluimveerassen. Ik zal deze problematiek bij deze platforms onder de aandacht brengen.
Kunt u een inschatting maken in welk deel van de overheidskantines nog «plofkip» geserveerd wordt?
In de huidige criteria voor de inkoop van de catering is de eis van minimaal 40% biologische producten of producten met andere duurzaamheidskenmerken (waaronder dierenwelzijn) opgenomen. De eis is niet nader gespecificeerd naar productgroep. De cateraar mag zelf invullen hoe de 40% gevuld wordt. Het is dus niet te zeggen in welk deel van de overheidskantines nog gangbaar pluimveevlees geserveerd wordt. Op dat niveau vindt ook geen monitoring plaats. Uit de rapportage Monitor Duurzaam Inkopen 2010 (u toegezonden als bijlage bij de brief van 24 juni 2011 van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, TK 2010–2011, 30 196, nr. 141) blijkt overigens dat bij vrijwel 100% van de inkopen van catering de eisen van duurzaam inkopen worden toegepast (99,3% volgens de monitor, zie pagina 31 van genoemde rapportage).
Bent u bereid om maatregelen te nemen zodat kantines van overheidsinstanties omschakelen van plofkip naar diervriendelijkere en gezondere kip met Beter Leven kenmerk sterren?
Momenteel vindt een actualisatie van de criteria voor de catering plaats. Deze actualisatie bevindt zich in de afrondende fase. Daarin worden nieuwe criteria rondom dierenwelzijn voorgesteld die cateraars in de gelegenheid stellen te kiezen voor diervriendelijker producten, waaronder producten van het Beter Leven-kenmerk. De cateraar blijft, in overeenstemming met het Advies Duurzaam Inkopen van VNO-NCW, vrij in zijn keuze hoe hij het percentage duurzaamheid invult. De herziening van de criteria zal cateraars naar verwachting meer stimuleren om diervriendelijkere producten op te nemen in het assortiment.
Het bericht 'Gehandicaptenzorg is nog te wit' |
|
Willie Dille (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gehandicaptenzorg is nog te «wit»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beschamend is dat allochtonen weigeren te integreren en vervolgens cultureel bepaalde eisen stellen aan de gehandicaptenzorg? Zo nee, waarom niet?
Mensen mogen een voorkeur hebben voor een zorginstelling met een bepaalde culturele achtergrond. Eenieder die in een Nederlandse zorginstelling verblijft, heeft recht op verzorging die zo goed mogelijk rekening houdt met zijn of haar voorkeuren, waaronder culturele achtergrond. Daarom zijn er in Nederland van oudsher instellingen of afdelingen daarbinnen die zich richten op de religieuze en/of culturele achtergrond van de bewoners.
Deelt u de mening dat er in Nederlandse zorginstellingen geen enkele ruimte is voor de bereiding van halal voedsel? Kunnen gehandicapte Nederlandse kinderen straks nog gewoon een tosti eten?
Die mening deel ik niet. In Nederlandse zorginstellingen wordt rekening gehouden met de eetwensen van de bewoners.
Het artikel 'Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht' en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace en RIKILT |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gif in kleding is verboden, maar komt toch in grondwater terecht»1 en van de daarin genoemde rapporten van Greenpeace2 en RIKILT?3
Ja.
Klopt de stelling van Greenpeace dat via de import en het wassen van kleding met nonylfenolethoxylaten (NFE), de schadelijke stof nonylfenol (NF) vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater? Is bekend l in welke mate dit in Nederland voorkomt?
Ja, de stelling klopt. Het is echter niet bekend in welke mate NF via import en het wassen van kleding NFE vrijkomt in het oppervlakte- en drinkwater. Er zijn namelijk mogelijk ook andere bronnen van waaruit NF het oppervlaktewater kan bereiken.
NF is vanwege de schadelijke eigenschappen aangewezen als prioritair gevaarlijke stof onder de Kader Richtlijn Water (KRW). Volgens Richtlijn 2008/105/EC is de veilige concentratie voor het ecosysteem 0,3 microgram per liter, gebaseerd op de jaargemiddelde concentratie. De maximaal aanvaardbare piekconcentratie is 2,0 microgram per liter. Zolang deze normen niet worden overschreden, worden geen onaanvaardbare effecten voor mens of milieu verwacht. De betreffende waterkwaliteitsnorm is in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via het Besluit kwaliteitsdoelstellingen en monitoring water (Bkmw 2009).
In vervolg op projectmatig onderzoek in 2002 naar de aanwezigheid van nonylfenol(ethoxylaten) in effluenten van rioolwaterzuiveringen, in oppervlaktewater, sediment en biota, hebben waterschappen met enige regelmaat onderzoek gedaan naar het voorkomen van NF(E) in effluenten van rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater. Daarnaast analyseert de vereniging van rivierwaterbedrijven (RIWA) oppervlaktewater in het Maas- en Rijnstroomgebied op de aanwezigheid van deze stoffen.
Recente meetgegevens laten zien dat nonylfenol wordt aangetroffen in effluenten van rwzi’s in concentraties in de range van 0 tot maximaal 1,2 ug/l. In 2010 is op KRW-meetpunten in het oppervlaktewater van rijkswateren op één locatie nonylfenol aangetroffen boven de norm, op alle andere locaties onder de norm.
Kunt u bevestigen dat NF een hormoonverstorende werking heeft die kan leiden tot gewijzigde seksuele ontwikkeling van vissen en knaagdieren? Ziet u het vrijkomen van deze stof als een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in de Europese wateren?
NF kan een hormoonverstorende werking hebben en kan, afhankelijk van de concentratie, een bedreiging zijn voor de gezondheid en voor de visbestanden. Het is niet bekend in welke mate er momenteel sprake is van een bedreiging voor de gezondheid en het voortbestaan van visbestanden in Europese wateren.
In 2007 is NF gemeten in meer dan 100 rivieren in 27 Europese landen. NF werd in 29% van de monsters aangetroffen waarvan 10% boven de Europese jaargemiddelde norm van 0,3 microgram per liter4. In een recente publicatie zijn meetgegevens van de Elbe en Schelde vanaf 2004 gebruikt voor het identificeren van mogelijke probleemstoffen5. In 95% van de monsters was de gemeten concentratie hoger dan 0,14 microgram per liter, dit betrof 15% van de meetlocaties.
In deze studies worden echter geen Europese jaargemiddelde concentraties gerapporteerd. Het is dus niet bekend of de concentraties langere tijd boven de norm zijn geweest. Gezien de hoeveelheid monsters waarin de stof wordt aangetroffen is dat niet uit te sluiten en is dus niet uit te sluiten dat het een bedreiging is voor sommige ecosystemen in Europese wateren.
Is het waar dat zowel Richtlijn 2003/53/EG4 als de Europese chemicaliënwetgeving REACH het in de handel brengen en gebruiken van NF en NFE verbieden voor onder andere toepassing op textiel, maar niets regelen voor de import van textielproducten met NFE?
Richtlijn 2003/53/EG is inmiddels integraal opgenomen in bijlage XVII van de REACH wetgeving. In rubriek 46 van deze bijlage is een aantal beperkingen opgenomen ten aanzien van het op de markt brengen van NF en NFE in onder andere reinigingssystemen en textiel -en leerbewerking. Op dit moment gelden er echter geen beperkingen voor de import van textielproducten met NFE.
Bent u van mening dat de import van zulke textielproducten moet worden beperkt, en dat hiervoor een aanvulling op het bestaande REACH programma nodig is?
Binnen de REACH wetgeving is het mogelijk om via opname in bijlage XVII beperkingen te stellen aan bijvoorbeeld de import van producten met NFE. REACH kent een procedure om tot een dergelijke beperking te komen. REACH voorziet dus al in de mogelijkheid om het op de import te beperken. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Kunt u zich vinden in het door Zweden ingediende wetsvoorstel voor een Europees verbod op de import van producten die NFE bevatten? Zo ja, bent u van plan in aankomende Europese ministerraden hiervoor uw steun uit te spreken?
Op dit moment bestaat er nog geen voorstel. Zweden heeft aangekondigd voor dit onderwerp een dossier te willen maken dat naar verwachting in augustus zal worden ingediend. Naar verwachting zal dit niet eerder dan eind 2013 leiden tot een voorstel voor wetgeving. Gezien het belang van goede waterkwaliteit volg ik dit dossier al nauwlettend en zal dat blijven doen en daarbij specifiek aandacht vragen voor in Nederland waargenomen bronnen en concentraties. Ik zal het voorstel te zijner tijd welwillend bekijken maar kan zolang er nog geen definitief voorstel ligt, nog niet op een mogelijke uitkomst vooruitlopen.
Bent u bekend met de potentieel negatieve effecten van nanozilver op micro-organismen in het milieu, en daarmee bijvoorbeeld op schimmels en algen die onmisbaar zijn voor het ecosysteem?
Het RIVM houdt namens de betrokken departementen de wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van risico’s van nanomaterialen voor de overheid bij via het Kennis- en Informatiepunt Risico’s Nanotechnologie (KIR-nano). In april jl. is in de openbaar beschikbare signaleringsbrief die het RIVM drie maal per jaar opstelt voor de overheid, professionals en andere geïnteresseerden, specifiek aandacht besteed aan de risico’s van het gebruik van nanozilver voor het milieu.
Van zilver is bekend dat het bacteriën kan doden en dat een aantal waterorganismen gevoelig is voor zilver. Of het vrijkomen van nanozilver uit bijvoorbeeld textiel daadwerkelijk tot schadelijke effecten leidt in het milieu, zoals verstoring van het bestaande biologische evenwicht tussen soorten in oppervlaktewater, is afhankelijk van de hoeveelheid die in het milieu terechtkomt. De emissie naar het milieu hangt samen met de hoeveelheid nanozilver die in textiel wordt gebruikt, de omvang van dit gebruik en of het nanozilver vrijkomt bij het wassen (dit hangt af van de manier waarop het nanozilver in het textiel is verwerkt). Deze gegevens zijn mij onbekend.
Meetgegevens oppervlaktewater (rijkswateren) laten zien dat de zilverconcentraties overal onder de bepalingsgrens (0,1 – 1 ng/l) liggen en de huidige zilvernorm niet overschrijden. De huidige waterkwaliteitsnorm is voor zilver is echter niet conform de eisen in de Kaderrichtlijn water vastgesteld en wordt binnenkort herzien. Deze nieuwe norm zal in 2015 van toepassing worden.
Onderstaand treft u de link aan naar de volledige tekst van bovengenoemde signaleringsbrief.
http://www.rivm.nl/Bibliotheek/Algemeen_Actueel/Uitgaven/Milieu_Leefomgeving/Signaleringsbrief_KIR_nano/Signaleringsbrief_KIR_nano_2012_nummer_1_april
Deelt u de door RIKILT geuite zorg over het toenemende gebruik van nanozilver in sportkleding en het vrijkomen van dit materiaal bij wasbeurten? Heeft u enig zicht op de omvang van dit probleem en de mate waarin nanozilver gebruikt wordt in – en vrijkomt uit andere producten?
Zie mijn antwoord onder 7. Overigens hecht ik eraan op te merken dat bedrijven die nanozilverhoudende producten en artikelen op de markt zetten, verantwoordelijk zijn voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van REACH, de Biocideregelgeving als de Warenwet). Zij zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie. Gezien de zorgen over deze stof zal Nederland in 2013 nanozilver evalueren in het kader van REACH en zal, indien nodig, voorstellen opstellen voor het door het bedrijfsleven verplicht aanleveren van additionele informatie om meer zekerheid te krijgen dat gebruik van nanozilver veilig is voor mens en milieu.
Kunt u bevestigen dat het huidige EU milieubeleid, vastgelegd in onder andere REACH en het 6e Milieu Actie Programma (MAP), niet of nauwelijks rekening houdt met nanomaterialen en de bijzondere eigenschappen die deze deeltjes onderscheiden van grotere materialen? Deelt u de mening dat deze EU- regelgeving bruikbaarder moet worden gemaakt voor het vergaren van kennis over nanomaterialen en het reguleren van hun potentiële risico’s?
In 2010 is in opdracht van de overheid onderzocht welke mogelijkheden en knelpunten de vigerende nationale en Europese wet- en regelgeving leveren om eventuele risico’s van nanomaterialen te beheersen. Een conclusie van dit rapport is dat met name de stoffen- en milieuregelgeving lacunes bevat vanwege het niet toegespitst zijn van regelgevingsinstrumenten op nanospecifieke kenmerken. Zie ook voor meer informatie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nanotechnologie/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/11/30/regulering-van-onzekere-risico-s-van-nanomaterialen.html
In de brief die ik de Kamer zond op 25 mei 2011(KST 2011, 29 338, nr. 105) heb ik aangegeven op welke wijze ik druk uitoefen in Europa om Europese regelgeving beter geschikt te maken voor nanomaterialen. Over de voortgang van de acties die ten behoeve daarvan in gang gezet zijn ontvangt u op korte termijn een brief.
Zouden de normstellingen en maateenheden voor gegevenslevering van de REACH-verordening meer moeten worden toegespitst op de bijzondere kenmerken van nanomaterialen? Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de aanpassingen van REACH op dit gebied?
Ja. Zoals is gebleken uit bovenstaand rapport is de informatie over nanomaterialen die nu door producenten of importeurs moet worden verschaft, niet toegespitst op specifieke eigenschappen van nanomaterialen. Ook de tonnagegrenzen die in REACH bepalen of en welke informatie over chemicaliën moet worden overlegd, zijn mogelijk niet geschikt voor nanomaterialen.
Op dit moment is er nog geen initiatief voorzien van de Europese Commissie om REACH aan te passen. Voor medio dit jaar voorziet REACH weliswaar in een evaluatie maar deze heeft alleen betrekking op het functioneren van het Agentschap (art. 75) en op het toepassingsgebied waarbij het gaat om overlap met andere toepasselijke communautaire bepalingen te vermijden (art 136). De kans dat deze evaluatie leidt tot een aanpassing van REACH in de door u gevraagde zin is klein.
Overweegt u, gelet op de vertraging die opgelopen zou worden indien gewacht wordt met nemen van verbeterstappen tot de invoering van het 7e MAP5, in de tussentijd – bij de herziening van de Richtlijn prioritaire stoffen – nanozilver reeds in de geplande toezichtlijst op te nemen?
Ongeacht wat hierover gaat worden opgenomen in het 7e MAP zijn verbeterstappen nodig voordat het 7e MAP in werking zal treden. In de onder 9. genoemde voortgangsbrief zal ik u binnenkort verder informeren over mijn inzet om snellere actie te stimuleren
Het bericht 'Coke-advocaat vrij door tijdgebrek' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Coke-advocaat vrij door tijdgebrek»?1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank in Rotterdam wegens tijdgebrek de voorlopige hechtenis schorst van enkele verdachten in een drugsonderzoek omdat het proces pas in het najaar kan plaatsvinden?
De rechtbank heeft in deze zaak om twee redenen beslist om de voorlopige hechtenis onder voorwaarden te schorsen. Ten eerste omdat er sprake was van een ongebruikelijke lange duur van de voorlopige hechtenis en ten tweede omdat er nog geen zicht was op een concrete datum voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen aan de samenleving dat, ondanks dat het Openbaar Ministerie het onderzoek heeft afgerond, de verdachten hun proces in vrijheid mogen afwachten omdat de rechtbank pas eind oktober tijd en een locatie voor dat proces heeft? Zo nee, waarom niet?
In verband met de rechterlijke onafhankelijkheid past mij terughoudendheid bij het geven van een oordeel over een dergelijke beslissing in een individuele strafzaak. Dit geldt in het bijzonder nu de zaak nog onder de rechter is en daarover nog niet tot in hoogste instantie is beslist.
Deelt u de mening dat verdachten niet voor niets in voorlopige hechtenis worden genomen, dat het hier gaat om een delict waar een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat, er sprake is van vluchtgevaar of van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert en dat deze verdachten dus absoluut niet (zeker niet om deze reden) vrij mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat per direct een locatie wordt gevonden en tijd wordt gemaakt om het proces eerder te kunnen laten plaatsvinden zodat de verdachten achter slot en grendel kunnen blijven?
Gezien het feit dat de verdachten inmiddels in vrijheid zijn gesteld, is deze vraag niet meer aan de orde.
Is het niet mogelijk om het proces in een weekend te plannen of in de avonduren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog mogelijk te maken?
Er wordt door gerechten geëxperimenteerd met avondopenstelling. Onlangs heeft een dergelijke proef bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden. Een dergelijke openstelling heeft de nodige gevolgen, bijvoorbeeld voor advocaten, en er dient dan ook voldoende draagvlak te zijn bij alle betrokkenen. Voor de zaak die hier aan de orde is, die een groot aantal zittingsdagen in beslag zal nemen, zou een ruimere openstelling overigens maar in beperkte mate soelaas kunnen bieden.
Komt het vaker voor dat zittingen door gebrek aan tijd en locatie dusdanig laat plaatsvinden dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst? Zo ja, hoe vaak en bij welke arrondissementen? Welke maatregelen gaat u nemen om structurele capaciteitsproblemen te verhelpen?
Schorsingen van de voorlopige hechtenis komen vaker voor. Bij de afweging tot een dergelijke beslissing spelen onder meer de ernst van de verdenking, het belang van het onderzoek, eventueel vluchtgevaar, de persoonlijke belangen van de verdachte en de duur van de voorlopige hechtenis een rol. Beschikbaarheid van zittingsruimte is eveneens een factor die in de afweging betrokken wordt. Aangezien er meerdere factoren van verschillende aard een rol spelen, kan niet worden vastgesteld in hoe veel gevallen de zittingscapaciteit doorslaggevend is geweest.
De Rechtspraak neemt deel aan diverse programma’s en projecten die onder de gemeenschappelijke noemer Versterking Prestaties Strafrecht keten (mede) gericht zijn op het verkorten van de doorlooptijden in strafprocessen. Voorbeelden hiervan zijn het programma herontwerp keten strafrechtelijke handhaving en het programma ZSM. Kortere doorlooptijden leiden tot een efficiënter gebruik van zittingscapaciteit. Naast deze programma’s werken Rechtspraak en Openbaar Ministerie ook aan betere zittingsplanning.
De radio-ontvangst in delen van Noord-Holland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
U geeft in antwoorden op eerdere vragen aan dat de vermogensverhoging van Lopik «in de zomer van 2012» en «zo snel als technisch mogelijk» zal plaatsvinden, maar waar hangt dit precies vanaf, waar is het wachten op?1
Het vermogen van de zenders op Lopik is per 11 april 2012 teruggebracht naar het vermogen van voor de brand van 15 juli 2011. Daarmee is het bereik ook weer op het niveau van voor de brand.
Wordt het publiek geïnformeerd als de vermogensverhoging van Lopik is afgerond? Zo ja, hoe? Wordt er dan ook meteen een oproep gedaan aan de radioluisteraars om hun feedback te geven op basis van de nieuwe situatie?
Het publiek is via diverse media (waaronder internetsites) geïnformeerd over het herstel van het oorspronkelijke vermogen en daarmee het herstel van het oorspronkelijke bereik.
Door Agentschap Telecom wordt geen feedback aan de radioluisteraar gevraagd. Agentschap Telecom vertrouwt er op dat omroepen zelf de ontvangst bij de luisteraars in de gaten houden. Overigens zijn er ook geen nieuwe klachten ontvangen.
Gaat er in de praktijk daadwerkelijk getoetst worden of de vermogensverhoging tot de gewenste verbetering heeft geleid of dat er wellicht aanvullende maatregelen nodig zijn, bij voorbeeld door gebruik te maken van steunzenders in Noord-Holland? In Alkmaar is 104.7 FM al jaren beschikbaar, maar wordt niet gebruikt, waarom niet?
Rond de zendmast Lopik speelt een aantal zaken die los van elkaar staan. Op de eerste plaats is dat de tijdelijke vermogensverlaging van een aantal radiozenders, waaronder ook Radio 1 tot en met Radio 4, te Lopik als gevolg van de brand in de mast van Lopik op 15 juli 2011. Die is inmiddels weer hersteld (zie het antwoord op Vraag 1).
Daarnaast spelen de ontvangstproblemen in Noord-Holland en de vermogensverhogingen voor de zenders van Radio 1, Radio 2, Radio 3 en Radio 4 te Lopik van voor de brand. Om deze ontvangstproblemen op te lossen heb ik een vermogensverhoging toegestaan aan de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) voor Radio 1, Radio 2 en Radio 3. Het is aan de NPO om de vermogensverhoging ook daadwerkelijk door te voeren. De NPO is voornemens de vermogensverhoging nu door te zetten in de richting van Noord-Holland.
Een verdere vermogensverhoging voor Radio 4 is niet mogelijk omdat deze te veel storing veroorzaakt op Belgische frequentierechten. Mijn coördinatieverzoek ter zake is afgewezen door de Belgische Administratie.
De steunzender Alkmaar 104,7 MHz wordt op dit moment niet voor Radio 4 ingezet omdat deze steunzender geen afdoende oplossing is voor de ontvangstproblemen van Radio 4 in Noord-Holland.
Als de vermogensverhoging voor Radio 4 op problemen stuit, waarom wordt er dan niet nagedacht over alternatieve oplossingen (zoals het gebruik van steunzenders)?
Er zijn op dit moment geen goede alternatieven voorhanden die een afdoende oplossing voor de ontvangstproblematiek van Radio 4 bieden. Ik blijf natuurlijk wel nadenken om tot een oplossing te komen. Overigens is daarbij de verwachting dat met de uitrol van digitale radio de ontvangstmogelijkheden van radio via de ether in Nederland verder worden verbeterd.
Welke maatregelen worden er genomen ten aanzien van de verbetering van de ontvangst van een andere publieke zender, RTV Noord-Holland, de officiële calamiteitenzender (ook wel rampenzender genoemd) voor de provincie Noord-Holland?
Agentschap Telecom heeft sinds 2010 in overleg met de koepelorganisatie van de regionale publieke omroepen ROOS naar oplossingen gezocht voor bestaande ontvangstklachten. In het overleg tussen Agentschap Telecom, de ROOS en vertegenwoordigers van regionale publieke omroepen op 24 november 2011 zijn alle nog openstaande ontvangstklachten van de regionale publieke omroepen besproken. De regionale publieke omroep RTV Noord-Holland heeft tijdens dit overleg geen melding gemaakt van ontvangstproblemen.
Welke maatregelen worden er in het licht van het bovenstaande genomen om de ontvangst in de regio Nijmegen te verbeteren?
Geen. Het vermogen van alle zenders op Lopik is per 11 april 2012 verhoogd tot het vermogen van voor de brand. Daarmee is het bereik ook weer op het niveau van voor de brand.
Het bericht 'Overheid verplicht Uitzending Gemist tot tijdslot' |
|
Boris van der Ham |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat de maatregel om programma's voor boven de zestien jaar niet voor 22.00 uur te tonen bij «Uitzending gemist» effectief is in het beïnvloeden van het kijkgedrag van jongeren, gelet op het feit dat andere diensten op internet, zoals YouTube en de commerciële omroepen, zonder dergelijk tijdslot functioneren?
Ik vind het van groot belang dat minderjarigen worden beschermd tegen audiovisueel beeldmateriaal dat mogelijk schadelijk voor hen is. Dit is een gedeelde taak die ligt bij de overheid, de mediapartijen en bij de ouders zelf. De overheid geeft invulling aan haar aandeel in deze taak door dit in de Mediawet vast te leggen. Voor de publieke omroep heeft de wetgever ervoor gekozen om in de Mediawet (art. 4.6) deze beschermingstaak niet alleen van toepassing te laten zijn op zijn programma-aanbod op televisie maar eveneens op de uitzendingen op internet. Ik realiseer me dat dit geen waterdicht systeem oplevert. De reden om deze extra maatregel alleen op de publieke omroep van toepassing te laten zijn is dat dit past bij de taak en de voortrekkersrol die de publieke omroep heeft. Ik teken daarbij aan dat het momenteel slechts gaat om twee programma’s die nu als gevolg van deze maatregel vanaf 22.00 uur op Uitzending Gemist bekeken kunnen worden. Ouders van jonge kinderen wordt op deze manier een veilige haven geboden op het internetplatform van de publieke omroep. Overigens wijs ik erop dat de programma’s van de commerciële omroepen met een 16 jaar classificatie doorgaans buitenlandse films en series betreffen, welke – i.v.m. de auteursrechtelijke bescherming – niet gratis op hun internetplatform terug te zien zijn.
Wat is uw reactie op het feit dat deze maatregel de toegang tot programma’s voor boven de zestien jaar ook ernstig beperkt voor personen ouder dan zestien?
Ik realiseer mij dat deze maatregel ook personen boven de 16 jaar raakt. Echter, ook voor televisie geldt dat programma’s met een 16 jaar classificatie pas na 22.00 uur te zien zijn. Daarnaast wil ik erop wijzen dat er bewust voor gekozen is om de maatregel alleen toe te passen op de programma’s met een 16 jaar classificatie. Zo wordt onverhoedse confrontatie door minderjarigen met in ieder geval de meest mogelijk schadelijke programma’s op het publieke internetplatform zo veel mogelijk vermeden en is getracht om de overige kijkers zo min mogelijk «te treffen».
Bent u bereid met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) in overleg te treden over meer gerichte vormen ter uitvoering van de minimumleeftijdseisen, zoals een open familieslot of leeftijdsverificatie?
Deze maatregel is in goed overleg met de NPO tot stand gekomen. Hiermee wordt zoveel mogelijk de Mediawet nageleefd. In dit overleg heb ik de NPO te kennen gegeven dat een open familieslot niet de voorkeur verdient omdat hiermee de beschermingstaak volledig en alleen bij de ouders wordt neergelegd. Het beschermen van minderjarigen tegen mogelijk schadelijk beeldmateriaal is mijn inziens een gedeelde verantwoordelijkheid, ongeacht het platform.
De koppeling van programma-aanbod op het internet aan een tijdslot zie ik niet als een ultieme oplossing om minderjarigen tegen mogelijk schadelijk beeldmateriaal te beschermen. Een adequatere technische oplossing in de vorm van een leeftijdsverificatie-systeem dat minimaal hetzelfde beschermingsniveau heeft van een tijdslot heeft ook mijn voorkeur. Een dergelijk systeem is echter vooralsnog niet voorhanden. Daarom is met de NPO afgesproken om tot die tijd voor het tijdslot te kiezen. Het spreekt voor zich dat wanneer er een adequatere technische oplossing komt, het de NPO vrijstaat om hiervoor alsnog te kiezen.
Overigens, het beschermen van minderjarigen tegen mogelijk schadelijke content alléén volstaat niet langer tegenwoordig. Minstens zo belangrijk is dat minderjarigen de benodigde vaardigheden aanleren om ook zichzelf te kunnen beschermen en hen bewust te maken van wat ze online doen. Daarom zet ik ook in op het bevorderen van mediawijsheid. Ook daarbij wordt de NPO betrokken.
Kortom: met mijn beleid probeer ik zoveel mogelijk te beschermen waar nodig en weerbaar te maken waar mogelijk.
Het per scriptie betalen van een begeleider aan de UvA |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Docent krijgt betaald per scriptie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat stukloon in het hoger onderwijs kan leiden tot uitholling van de diplomakwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Dat het inkomen van docenten deels afhankelijk is van het aantal afgestudeerden kan risico’s opleveren voor de diplomakwaliteit, als de kwaliteitswaarborgen niet zijn geregeld. Die waarborgen houden in, dat:
Verder moeten de vereisten wat betreft afstuderen helder zijn geformuleerd en gekoppeld zijn aan een eenduidige beoordelingssystematiek. Tot slot geldt, dat de instelling helder beleid moet formuleren op het punt van taakverdeling tussen externe beoordelaars en docentbegeleiders en dat geen sprake mag zijn van begeleiding door louter personen die niet rechtstreeks aan de opleiding zijn verbonden en dat het «vier-ogenprincipe» bij belangrijke beoordelingsmomenten wordt gehanteerd.
Deelt u de meing dat de in dit bericht geschetste praktijk absoluut onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Indien het in het bericht geschetste beeld ook de daadwerkelijke praktijk is, is dat zeer ongewenst. Ik wil mij niettemin baseren op feiten. Daarom is de Inspectie van het Onderwijs in contact getreden met het College van Bestuur van de UvA. De inspectie heeft het college vragen gesteld over de aard en omvang van de inhuur en op welke wijze in dergelijke gevallen de kwaliteit wordt geborgd. Op verzoek van de inspectie zal de UvA aanvullende informatie sturen over de gang van zaken en de inspectie zal haar bevindingen in een bestuursgesprek met de instelling bespreken.
Bent u bereid direct met de Universiteit van Amsterdam in contact te treden om ervoor te zorgen dat deze manier van scriptiebeoordeling niet meer voor kan komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om ook bij andere instellingen voor hoger onderwijs na te gaan of daar sprake is van stukloon en, indien dat het geval blijkt te zijn, aan die praktijk een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding de inspectie een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. Het is aannemelijk dat in het hoger onderwijs regelmatig sprake is van inhuur van externe docenten en dat betaling in die gevallen deels plaatsvindt op basis van geleverde prestaties. Het is niet vanzelfsprekend dat dit per definitie tot kwaliteitsproblemen leidt. Tegelijkertijd constateer ik wel dat het werken met (veel) externe begeleiders en externe beoordelaars zeer hoge eisen stelt aan de kwaliteit van bedrijfsprocessen binnen instellingen en aan het functioneren van de examencommissie in haar taak als bewaker van het eindniveau.
Deze aspecten komen eveneens aan de orde binnen het reguliere toezicht van de inspectie. Ik ben van mening dat met de recente en komende aanscherpingen in het beleid voldoende maatregelen in gang zijn gezet om de kwaliteit van het eindniveau beter te borgen.
Het legaliseren van buitenposten door Israël |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Israël legaliseert drie buitenposten op Westelijke Jordaanoever»?1
Ja. Naar aanleiding van dit besluit heb ik op 25 april 2012 de volgende verklaring uitgegeven:
Minister Rosenthal (Buitenlandse Zaken) is bezorgd over het Israëlische besluit drie tot dusverre illegale nederzettingen te legaliseren. «Het besluit van het Israëlische kabinet is contraproductief voor het vredesproces in het Midden-Oosten», aldus Rosenthal. «Israël heeft verplichtingen het vredesproces na te leven. Verdere uitbreiding of legaliseren van nederzettingen, in aantal of oppervlak, past daar niet in.»
Nederland roept zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit op geen eenzijdige stappen te nemen die uitzicht op rechtstreekse onderhandelingen bemoeilijken. Hier spreekt Nederland beide partijen op aan.
Hoe verhoudt het besluit om de drie buitenposten te legaliseren en zo om te zetten in formele nederzettingen zich tot internationale afspraken en het internationaal recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederzettingen zijn illegaal onder internationaal recht en een obstakel voor vrede. Dat geldt ook voor deze drie locaties, ongeacht hun status onder Israëlisch recht.
Komt deze juridische stap de facto neer op het creëren van drie nieuwe nederzettingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De feitelijke en juridische status van Bruchin, Rechenim en Sansana maakt voor de beoordeling van het kabinet zoals neergelegd in het antwoord op vraag 2 geen verschil.
In hoeverre belemmert het legaliseren van de buitenposten de voortgang van het vredesproces tussen Israël en de Palestijnen?
Onderhavige stap reken ik tot unilaterale stappen, die niet bevorderlijk zijn voor het vredesproces.
Zijn u plannen bekend dat Israël in de toekomst meer buitenposten om wil zetten in formele nederzettingen? Indien ja, om welke buitenposten gaat het?
Mij zijn geen plannen van de Israëlische regering in die richting bekend.
Is het waar dat Europese diplomaten Israël kort geleden hebben gewaarschuwd voor het legaliseren van buitenposten?2 Indien ja, hebben Nederlandse diplomaten hier ook voor gewaarschuwd? Wat is er precies gecommuniceerd?
Israël is goed bekend met het standpunt van de EU en van Nederland over het nederzettingenbeleid. Europese autoriteiten – onder wie ook Nederlandse -dragen dit standpunt uit.
Bent u bereid om in de contacten met uw Israëlische collega’s deze stap te veroordelen en hen aan te sporen deze stap terug te draaien? Indien neen, waarom niet? Bent u eveneens bereid in EU-verband aan te dringen op een veroordeling?
Zie antwoord op vraag 1. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU heeft dat op 25 april gedaan.
Het bericht dat opnieuw fraude is aangetoond in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «OM schat omvang pgb-fraude op 5–6 miljoen»?1
Allereerst wil ik opmerken dat ik verheugd ben dat het OM deze zaak serieus aanpakt. Verder wil ik erop wijzen dat, anders dan de titel doet vermoeden, het artikel in Skipr dat u aanhaalt, niet alleen over pgb-fraude gaat. Het gaat in deze zaak om een combinatie van mogelijke fraude met pgb´s en met zorg in natura. Ik ondersteun de handelwijze van het OM dat op grote schaal beslag heeft gelegd op de bezittingen van de verdachten om zo het zorggeld terug te kunnen krijgen waarmee vermoedelijk is gefraudeerd. U heeft mij onlangs vragen gesteld waarom fraude met pgb-budgetten niet wordt aangepakt. De actie waarover Skipr bericht en waarover een persbericht is uitgebracht door het OM, bewijst dat er wel degelijk wordt opgetreden.
Welke verklaring heeft u voor het gegeven dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor € 8 miljoen aan vervalste indicatiestellingen en zorgbudgetaanvragen aan zich voorbij heeft laten gaan? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Aangezien er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, kan ik hierover geen mededelingen doen.
Ziet u nu in dat de werkwijze die het CIZ hanteert te afstandelijk is en daardoor de kans op fraude door middel van indicatiestellingen vergroot wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn beleid is gericht op het vereenvoudigen van het proces van indicatiestelling AWBZ. De zorgprofessional heeft daarin een meer actieve rol gekregen. Hierdoor wordt dubbele uitvraag van al bekende gegevens voorkomen, kan het indicatiebesluit sneller worden afgegeven, weet de cliënt eerder waar hij aan toe is en kan de zorg sneller worden ingezet c.q. worden voortgezet. Hierdoor wordt tegelijkertijd de administratieve rompslomp verder terug gedrongen. Dit is een breed gedragen politieke wens, waaraan door mij invulling is gegeven door het (verder) ontwikkelen van standaardindicatieprotocollen (SIP’s), herindicatie via taakmandaat (HiT’s) en de introductie van de meldingen door zorgaanbieders voor tachtig plussers met verblijf. Er is echter geen sprake van «blind vertrouwen». Niet alleen is er sprake van steekproefsgewijze toetsing, maar is er voor de meldingen ook een monitor ontwikkeld die kan inzoomen op instellingsniveau. Daarnaast worden door het CIZ zogenaamde risicoprofielen ontwikkeld, zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, die in een pilot zullen worden uitgetest.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er gestart zou worden met een pilot met face-to-face-indicatiestellingen bij een aantal risicogroepen? Is de face-to-face-maatregel ook toegepast bij de indicatieaanvragen die de vijf verdachten hebben ingediend? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik herinner me mijn antwoorden op uw eerder gestelde vragen. In de programmabrief langdurige zorg van 1 juni 2011 aan de Tweede Kamer heb ik maatregelen beschreven om de pgb-fraude tegen te gaan. Een van deze maatregelen heeft betrekking op de toegang tot de zorg. In de programmabrief heb ik geschreven dat er cliëntgroepen zijn waarbij het voor het CIZ zonder direct contact niet altijd eenvoudig is om een goed onderzoek te verrichten en de aard en de omvang van de beperkingen te bepalen. In deze gevallen is persoonlijk contact met de cliënt van belang voor een juiste beoordeling van de zorgbehoefte. Op mijn verzoek heeft het CIZ daarom een aantal risicogroepen beschreven waarvoor zij als onderdeel van het indicatieonderzoek face-to-face contact wil inzetten. Deze pilot gaat na de zomer van start. Op basis van de uitkomsten van deze pilot zal bekeken worden of face-to-face contact bij deze clientgroepen in het reguliere werkproces ingezet wordt.
Welke resultaten zijn geboekt met de face-to-face-maatregel? Kunt u aangegeven hoeveel zaken van fraude hiermee bestreden en/of ontdekt zijn?3
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat er gebeuren met het geld waarmee gefraudeerd is? Bent u bereid dit weer te investeren in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het OM beslag gelegd op de bezittingen van de verdachten. Het laatste woord daarover is uiteindelijk aan de rechter. Wanneer de rechter de ontnemingsvordering toewijst, vloeit de opbrengst terug in de staatskas.
In antwoorden op eerdere vragen3 zei u dat er maatregelen zijn genomen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken, hoe verklaart u dan de nieuwe zaken van fraude, zoals onlangs bij SPV? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat maatregelen pas na enig tijdsverloop effect sorteren. Dit wil echter niet zeggen dat ik uitsluit dat aanvullende maatregelen nodig kunnen zijn om het fraudeprobleem verder tegen te gaan.
Deelt u de mening dat de gekozen maatregelen ter bestrijding van fraude in de zorg niet toereikend is? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u stellen om de fraude in de zorg aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Gelukkig handelt het grootste deel van de zorgaanbieders integer en doen zij naar eer en geweten hun werk. Desalniettemin zal er helaas altijd fraude zijn, reden waarom er geen sprake kan zijn van «blind vertrouwen». Ik verwijs verder kortheidshalve naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Zijn er ook fraudeonderzoeken naar verkeerd gebruik van zorggeld in de «naturazorg»? Zo neen, krijgt u daar nooit meldingen van? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De zaak waar het door u aangehaalde artikel in Skipr en het persbericht op Rijksoverheid.nl naar verwijst, gaat zowel over fraude met pgb als met natura zorg. Er vinden inderdaad ook fraudeonderzoeken in de AWBZ zorg in natura plaats, evenals in de zorg die vergoed wordt uit de Zorgverzekeringswet. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik uw Kamer niet informeren.
Met hoeveel andere fraudezaken zijn het Functioneel Parket, het Bureau Ontnemingwetgeving OM, de FIOD en de Inspectie SZW bezig en bent u bereid de Kamer te informeren over de ontwikkeling van deze fraudezaken?
De vervolging van fraude in de zorg is opgedragen aan het Functioneel Parket, voor zover de opsporing door de bijzondere opsporingsdiensten geschiedt, en aan de overige OM-onderdelen, voor zover de onderzoeken door de politie worden uitgevoerd.
Het Functioneel Parket heeft meerdere zaken met betrekking tot fraude in de zorg in behandeling. Die zaken bevinden zich in verschillende stadia, van signaal tot lopende vervolging. Door de inrichting van het primair processysteem van het Openbaar Ministerie, kan een exact aantal niet worden gegeven. Overigens wijs ik u hierbij ook op de beantwoording van eerdere Kamervragen (2012Z01802) van 20 maart jl. van uw hand over dit onderwerp, met name op mijn antwoord op vraag 9.
Het bericht dat er weer meer comazuipers zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Weer meer comazuipers in 2011»?1
Er is helaas al een paar jaar een stijgende lijn in het aantal jongeren dat met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandt. Ook in 2011 is er weer een stijging. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat kinderen minder vroeg beginnen met drinken en onder de 16 gemiddeld minder drinken dan voorheen. Mijn beleid is gericht op het voortzetten van deze positieve trend en tegelijkertijd de stijging van het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging op de poliklinieken belandt om te zetten in een daling. Mijn beleid bestaat uit het veel strikter handhaven van de wet- en regelgeving en het aanscherpen van de Drank- en Horecawet. Deze is op 22 mei jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Alcoholpoliklinieken behandelen de meest extreme alcoholproblemen bij jongeren. VWS is vanaf het begin betrokken geweest bij de opzet van deze poliklinieken. Ik neem daarnaast maatregelen waarmee het brede probleem van jongeren en alcoholgebruik wordt aangepakt. Zo bevat de Drank- en Horecawet verschillende maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Ook zijn er effectieve voorlichtingsprogramma’s over middelengebruik, van de bovenbouw van de basisschool tot en met het MBO. Ouders worden daarbij betrokken. Op school zijn er ook de Zorg advies teams die tijdig signaleren en waar kinderen en leraren terecht kunnen met gezondheidsvragen. Ook buiten school is er voorlichting voor jongeren en informatie en ondersteuning voor hun ouders, bijvoorbeeld via de alcohol en drugsinfolijn, via www.watdrinkjij.nl en www.hoepakjijdataan.nl voor ouders.
Voor de zorg en de jeugdgezondheidszorg is een protocol ontwikkeld voor signalering, screening en kortdurende interventie van risicovol alcoholgebruik door jongeren.
Ik heb in mijn begroting voor 2012 € 1 mln. extra uitgetrokken voor jeugd, bestemd voor preventie op scholen en sterkere inzet van social media. Ik werk hierbij samen met de leefstijl instituten, zoals het Trimbos-instituut. Voor de jaren 2013 en 2014 heb ik € 2,5 mln. per jaar voor deze intensivering gereserveerd.
Wat is uw verklaring voor de stijging van jongeren die met een acute alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Enerzijds neemt het aantal jongeren dat alcohol drinkt af en neemt de leeftijd toe. Tegelijkertijd stijgt het aantal extreme gevallen ook. Op basis van de huidige registraties zijn echter geen harde conclusies te trekken: niet overal wordt goed geregistreerd en ziekenhuizen zien niet alle gevallen van alcoholvergiftiging.
Kunt u aangeven hoe het staat met de landelijke uitrol van het aantal alcoholpoli’s in Nederland? Hoeveel alcoholpoli’s zijn er inmiddels, en hoeveel komen er nog? Wilt u uw antwoord toelichten?
In 2012 zal volgens de planning een polikliniek voor jeugd en alcohol in Zeeland, Limburg, Drenthe, Friesland, Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Holland te vinden zijn. De participerende ziekenhuizen liggen in regio's die actief zijn op het gebied van preventie van alcoholmisbruik bij jongeren waardoor een goede samenwerking tot stand kan worden gebracht tussen de verschillende organisaties. De pilot loopt tot en met 2013 en ook volgend jaar zal er nog een aantal poliklinieken bij komen. De geboden zorg is verzekerde zorg. Hoeveel poliklinieken jeugd en alcohol er uiteindelijk zullen zijn, wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van het aantal alcoholintoxicaties onder jongeren, de regionale spreiding daarvan en de bereidheid van ziekenhuizen om de nazorg te organiseren.
Wat is uw reactie over de jonge leeftijd waarop jongeren een acute alcoholvergiftiging oplopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorgelijk en aanleiding om met alle betrokkenen te zoeken naar maatregelen om dit tegen te gaan. Vandaar dat ik op 11 april j.l. een ronde tafelgesprek heb gevoerd met verschillende betrokken partijen (o.a. gemeenten, politie, GGD, ambulancedienst, verslavingszorg en betrokken bedrijfsleven) om samen te kijken welke stappen snel en welke stappen op de middellange termijn nodig zijn. Deze ronde tafel was bedoeld als een aftrap. Voor de zomer krijgt u van mij voorstellen om extra stappen te zetten in het tegengaan van deze vreselijke trend.
Wat is uw reactie over de verschillen van alcoholvergiftiging in provincies, en bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Volgens de betrokken artsen, komt dit verschil zeer waarschijnlijk door gebrekkige registratie in sommige regio’s. De registratie is een onderdeel van de pilot poliklinieken jeugd en alcohol en moet de komende tijd verbeteren.
Is u bekend wat de verklaring ervoor is dat de gemiddelde duur van de coma door middel van acute alcoholvergiftiging langer duurt dan voorheen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opgenomen kinderen bleken in 2011 gemiddeld een licht hoger alcoholpromillage te hebben dan in 2010. Er zijn dus niet alleen meer jongeren met een alcoholcoma geweest, die betrokken jongeren hebben gemiddeld ook iets meer gedronken dan het jaar ervoor.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van der Lely, dat het wachten is op de eerste dode?
Ik kan me zijn zorgen goed voorstellen. Als minister probeer ik het probleem van alcoholmisbruik aan te pakken. Primair ligt de verantwoordelijkheid hiervoor overigens bij de jongere en vooral bij de ouders. Ik wil hen hiervan bewust maken via de eerdergenoemde projecten en informatievoorziening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de toename van comazuipers zo ver mogelijk terug te dringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 4.
Digitale onveiligheid van de site meermetminder.nl |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat via de website meermetminder.nl informatie wordt gevraagd (waaronder het burgerservicenummer en bankgegevens) van degenen die in aanmerking willen komen voor een subsidie voor energiebesparende maatregelen?1
Ja. Rechtmatigheid van de subsidieverstrekking is een absolute voorwaarde. Met behulp van het burgerservicenummer wordt eenduidig vastgesteld dat de subsidie aan de juiste en rechthebbende persoon wordt verstrekt. Het bankrekeningnummer is nodig om het rechtmatige subsidiebedrag over te maken.
Bent u zich bewust van de consequenties van identiteitsfraude als deze gegevens in verkeerde handen vallen? Zo ja, kunt u aangeven welk beveiligingsniveau voor deze site is gekozen en of dit niveau volstaat?
Ja. Uit de door de Stichting Meer Met Minder verstrekte informatie blijkt dat er is gekozen voor het benodigde beveiligingsniveau dat wordt geborgd door de volgende systeemkeuzes:
Gezien het bovenstaande, ben ik van mening dat het beveiligingsniveau van het deel van de website www.meermetminder.nl dat wordt ingezet voor de Rijkspremieregeling Meer Met Minder proportioneel gekozen is en een «passend beschermingsniveau» en bijbehorende maatregelen omvat (zie ook het antwoord op vraag 5).
Is tot nu toe al eens een poging tot ongeoorloofde toegang ondernomen? Zo ja, hoe vaak en had dit succes?
De Stichting Meer Met Minder heeft tot nu toe geen ongeoorloofde toegang of poging daartoe geconstateerd. Het deel van de website www.meermetminder.nl dat wordt ingezet voor de Rijkspremieregeling Meer Met Minder functioneert sinds april 2010, zonder enige melding dat persoonsgegevens ongeoorloofd van de website of uit de database zijn gehaald.
Deelt u de mening dat kwetsbare, persoonsvertrouwelijke gegevens, zoals bijvoorbeeld het burgerservicenummer, met uiterste terughoudendheid gebruikt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs hierbij naar de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) die de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer bepaalt.
Welke maatregelen stelt u zich voor om de veiligheid te garanderen bij het uitwisselen van vertrouwelijke informatie via internet?
Bij het verwerken van persoonsgegevens dient men te voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die op haar beurt moet voldoen aan de Europese Privacyrichtlijn. Daarin staat dat een «passend beschermingsniveau» moet worden gekozen. In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is dit verder uitgewerkt in artikel 13. Artikel 13 Wbp luidt: «De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van te beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen zijn er mede op gericht onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen.»
De reële enn politieke planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u motiveren waarom u de uitspraak1 van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter, dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is, niet onderschrijft? Kunt u in het bijzonder toelichten waarom de volgende analyse van de ambtelijk coördinator naar uw mening geen hout snijdt: «Dat is de politieke, niet de reële planning. De komst van de Omgevingswet zal immers met de standaard bijkomstige documenten gepaard moeten gaan, zoals een invoeringswet, een omgevingsbesluit en onderliggende ministeriële regelingen, en dat vergt veel tijd (...). 2018 lijkt me een redelijker verwachting voor de Omgevingswet.»?2
De herziening van het omgevingsrecht is een omvangrijke wetgevingsoperatie met verschillende mijlpalen, zoals de betrokken ambtenaar heeft trachten duidelijk te maken. De belangrijkste mijlpaal is het opstellen van een voorstel voor een integrale Omgevingswet waarvoor de planning is opgenomen in de kabinetsnotitie Stelselwijziging Omgevingsrecht van 9 maart 2012 (Kamerstukken II 33 118, nr. 3, p. 24) .
Naast de Omgevingswet zelf is een Invoeringswet nodig, zoals ook aangegeven in de kabinetsnotitie. Een dergelijk grote herziening vereist immers een zorgvuldige invoering met een voor de praktijk hanteerbare invoeringstermijn en overgangsrecht. Een exacte invoeringstermijn en mogelijke fasering daarbinnen zal in samenspraak met de uitvoeringspraktijk worden bepaald als de belangrijkste omgevingswetgeving is afgerond. Om die reden is in de kabinetsnotitie daarover geen datum opgenomen.
Er is dus een onderscheid tussen het aanleveren van de Omgevingswet bij de Kamer en de daarop volgende Invoeringswet. Mijn ambtenaar heeft hierop gedoeld en op de uitvoeringsregelgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet vraagt immers ook om een Omgevingsbesluit en bijbehorende ministeriële regeling. Daarnaast zal alle relevante uitvoeringsregelgeving moeten worden aangepast aan de Omgevingswet. Zoals de kabinetsnotitie aangeeft, hebben circa 150 besluiten en honderden regelingen (deels) betrekking op de leefomgeving. Dit zeer omvangrijke pakket regels kan alleen worden gerealiseerd door prioritering in de tijd en een modulaire aanpak gedurende de komende jaren. Ook hier geldt dat op dit moment het geven van een exacte planning niet mogelijk is.
Kunt u uitleggen hoe de Omgevingswet, qua omvang een stuk groter dan de eerder uitgevoerde herziening van de Wet ruimtelijke ordening, in de helft van de tijd van deze herziening kan worden ingevoerd?3
De planning van de Omgevingswet is ambitieus, er is bij de voorbereidingen dan ook een straf tempo ingezet. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord is voor de datum van invoering op dit moment nog geen planning vastgesteld. Deze datum is afhankelijk van de totstandkoming van in- en uitvoeringsregelgeving en overleg daarover met de uitvoeringspraktijk.
Zou u alsnog antwoord willen geven op vraag 2 van eerdere schriftelijke vragen van 21 maart 20124: «Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?» Indien u niet op de hoogte was, was de leiding van uw ministerie wel op de hoogte van de visie van de ambtelijk coördinator, dat een reële planning uit moet gaan van 2018 als datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Als de dienstleiding daarvan op de hoogte was, hoe is het dan mogelijk dat u niet beschikte over deze essentiële informatie? Als u wel op de hoogte was, onderschrijft u dan dat u deze informatie met de Kamer had moeten delen en dus de Kamer in uw brief5 van 9 maart 2012 onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u bij vraag 1 heb aangegeven geeft mijn brief van 9 maart 2012 de planning weer van de totstandkoming van de Omgevingswet, zo volledig en juist als deze op dat moment te maken was. Ik heb binnen mijn ministerie en met participerende maatschappelijke organisaties gesproken over de krappe doorlooptijd in de planning en heb naar aanleiding daarvan juist extra ruimte ingebouwd. Op basis hiervan is de planning ontstaan, waarover ik u in mijn brief heb geïnformeerd. De planning blijft ambitieus, maar is haalbaar.
Onderschrijft u de volgende beginselen van behoorlijk bestuur: Indien u deze twee uitgangspunten niet (volledig) onderschrijft: kunt u dan uw standpunt motiveren?
Ik onderschrijf sterk de waarde van een open en onbevoordeelde houding van het ambtelijk apparaat. Die draagt bij aan een goede advisering voor het nemen van politieke beslissingen. Ik ben vervolgens als Minister verantwoordelijk om het parlement volledig en juist te informeren, zowel mondeling als schriftelijk.
Ik heb in deze zaak juist mede op basis van ambtelijk advies de termijnen verruimd. De verwarring bestaat waarschijnlijk, zoals ik al in vraag 1 heb geprobeerd aan te geven, in het verschil tussen politieke aanlevering van de Omgevingswet en de daarbij op te stellen Invoeringswet en uitvoeringsregelgeving.
Beschietingen van roofvogels |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «nesten van buizerds beschoten»?1
Ja.
Hoe vaak is in de afgelopen 5 jaar proces verbaal opgemaakt voor het vernielen van roofvogelnesten? Zo ja, in welk deel van de gevallen was er sprake van het doorzeven van roofvogelnesten met hagel of kogels uit jachtgeweren? Zo nee, waarom niet?
De overheid beschikt niet over databases waarmee tot op het niveau van modus operandi en/of bedreigde soorten onderscheid gemaakt kan worden bij overtredingen van de Flora- en faunawet.
Roofvogelvervolging is een zaak die aandacht verdient. Ik moet hierbij echter opmerken dat daders van roofvogelvervolging veelal bijzonder moeilijk te traceren zijn.
De handelingen die onder de noemer roofvogelvervolging vallen, zoals het verstoren en kapotmaken van nesten, het doodschieten van roofvogels, het wegvangen in kraaienvangkooien en het vergiftigen door middel van uitleggen van vergiftigd aas, laten over het algemeen namelijk weinig sporen na. Strafbare feiten worden vooral gepleegd in het landelijk gebied, waar daders zich goed kunnen verbergen en opsporingsambtenaren snel opvallen. Dat leidt ertoe dat slechts in een relatief klein aantal gevallen tot het aanhouden van verdachten kan worden overgegaan. Niettemin zijn er bij concrete aanwijzingen wel degelijk recherchemogelijkheden om de vermoedelijke daders op te sporen.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen waarin sprake was van het vernielen en/of doorzeven van roofvogelnesten de daders gepakt zijn in deze periode? Zo ja, wat zegt dat over de kwaliteit en mogelijkheden van het toezicht in de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren in hoeveel procent van de gevallen waarbij de daders van dergelijk wangedrag zijn getraceerd, de daders beschikten over een wapenvergunning en jachtakte? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het veldtoezicht te verscherpen rond roofvogelnesten en ook organisaties als Werkgroep Roofvogels Nederland subsidie te verlenen om hun vrijwilligerswerk ter bescherming van de roofvogels mogelijk te maken en uit te breiden?2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat het verstoren en vernietigen van roofvogelnesten streng bestraft moet worden.
Middels de Wet op de economische delicten kan voor het onrechtmatig versturen of vernietigen van nesten van beschermde vogelsoorten een geldboete opgelegd worden. Met betrekking tot de pakkans blijkt uit het antwoord op vraag 2, 3 en 4 dat de aard van het delict de opsporing van roofvogelvervolging vaak moeilijk maakt. Ingezet zal worden op het voorkomen van roofvogelvervolging door aanvullend beleid dat bestaat uit gerichte voorlichting naar mogelijke doelgroepen. Deze voorlichting heeft vooral ten doel de sociale controle binnen en rond (mogelijke) dadergroepen te versterken. Ten einde te komen tot een effectievere aanpak van het probleem van roofvogelvervolging heeft het OM enige jaren geleden, in samenwerking met de politie, de voormalige AID en het toenmalig ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een «Interventiestrategie Roofvogelvervolging» opgesteld. Hierin is een integraal pakket aan maatregelen opgenomen, waarin naast strafrechtelijk optreden een belangrijke rol is weggelegd voor bestuursrechtelijke handhaving, communicatie en voorlichting.
De Werkgroep Roofvogels Nederland ontvangt geen subsidie van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Zoals uit het bovenstaande blijkt is opsporing uitermate moeilijk. Subsidiëren van meer veldtoezicht zal naar verwachting niet meer resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het verstoren en vernielen van roofvogelnesten streng bestraft zou moeten worden en dat veroordeling voor deze feiten ten minste tot het permanent intrekken van de jachtakte voor de veroordeelde zou moeten leiden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Illegale besnijdenissen in Engeland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat duizenden vrouwen in Groot-Brittannië verminkt worden door illegale besnijdenis?1
Ja.
Is het waar dat in Groot-Brittannië medisch personeel bereid was besnijdenis bij meisjes uit te voeren en dat het argument door medisch personeel werd gebruikt dat het beter is besnijdenis in Engeland uit te voeren dan in Afrika?
Ik kan niet bevestigen of deze berichtgeving klopt.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal gemeenschappen in Nederland waar meisjesbesnijdenis tot een traditie behoort vaak naar Engeland reizen of verhuizen? Zo ja, zouden deze gemeenschappen mogelijk hun dochters in Engeland laten besnijden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Het is bekend dat veel zogenaamde risicogezinnen tijdens vakanties op bezoek gaan bij familie in het buitenland, waaronder Engeland. Ook verhuizen sommige van deze gezinnen naar het buitenland. Ik kan niet uitsluiten dat meisjes uit deze gezinnen in het buitenland worden besneden.
Bent u bereid met uw Britse collega van Volksgezondheid en in Europees verband een onderzoek te doen naar de mate waarin meisjesbesnijdenis in Europa zich voordoet en hoeveel mensen vanuit Nederland zich hieraan schuldig maken?
De International Centre for Reproductive Healthvan de universiteit van Gent verricht reeds een Europese studie naar de huidige situatie en trends op het terrein van vrouwelijke genitale verminking in de EU-lidstaten en Kroatië. Het onderzoek wordt gefinancierd door het European Institute for Gender Equality en verzamelt en analyseert de informatie over Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) die in de betreffende landen aanwezig is. Het rapport verschijnt naar verwachting eind 2012.
In Nederland wordt momenteel door Pharos een prevalentie-onderzoek verricht. Dit onderzoek moet meer duidelijkheid geven over het aantal besneden meisjes en vrouwen in Nederland. Ook het risico voor een in Nederland woonachtig meisje uit de doelgroep om besneden te worden, wordt onderzocht. De resultaten van het onderzoek worden in 2013 verwacht.
Kunt u aangeven wat de resultaten zijn van het gevoerde beleid in Nederland ten aanzien van het besnijden van meisjes? Heeft u een beeld van de omvang waarin meisjesbesnijdenis zich in Nederland voordoet? Heeft u actuele gegevens over het aantal meisjes dat de laatste 3 jaar is besneden?
Het Nederlandse beleid heeft ertoe geleid dat het onderwerp VGV in de betreffende doelgroepen bespreekbaar is geworden.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg concludeerde in november 2007 dat er geen aanwijzingen waren dat meisjesbesnijdenissen in Nederland werden uitgevoerd door medici, maar dat normen en richtlijnen op dit gebied ontbraken. Op verzoek van de IGZ hebben de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) toen richtlijnen ontwikkeld. Deze zijn in april 2008 verschenen. Uit onderzoek van de IGZ in 2010 bleek dat Nederlandse klinieken het standpunt over het (niet) verrichten van VGV onderschrijven. Er waren ook in 2010 geen aanwijzingen dat VGV in Nederland door medici wordt verricht.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen tot nu toe zijn gedaan over meisjesbesnijdenis door huisartsen, jeugdartsen, verloskundigen enz.? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2007 registreert het AMK de aard van de mishandeling, waaronder een aparte categorie meisjesbesnijdenis. Vanaf 2007 tot en met 2010 zijn 61 onderzoeken verricht naar aanleiding van meldingen die met VGV te maken hebben. Het gaat met name over gevallen waarbij de angst bestaat dat meisjes besneden gaan worden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die zich schuldig hebben gemaakt aan meisjesbesnijdenis in Nederland zijn veroordeeld?
Er is in Nederland nog niemand veroordeeld voor meisjesbesnijdenis. Wel heeft het OM een aantal zaken in behandeling.
Bent u bereid in Europees verband met een gezamenlijke aanpak te komen om deze mensonterende praktijk te bestrijden? Zo ja, hoe?
Ja. De Europese commissie is voornemens te komen tot een Europese strategie over geweld tegen vrouwen. Hierin zal bijzondere aandacht worden geschonken aan VGV.
Waterprivatisering door de Wereldbank |
|
Ewout Irrgang |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Shutting the Spigot on Private Water: The case for the World Bank to divest» van de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Corporate Accountability International?1
Ik heb kennisgenomen van het rapport. Nederland is echter niet betrokken bij de watervoorziening in Manilla. Ik neem het voorbeeld ter kennisgeving aan.
Kunt u aangeven of u het gegeven voorbeeld van de waterprivatisering in Manilla als een succesverhaal beschouwt? Zo ja, waarom? Zo neen, welke implicaties heeft dit voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de kritiek die het rapport geeft op de benadering van de «operationele doelmatigheid» door de Wereldbank?
Over dit onderwerp heb ik een constructieve beleidsdialoog met de Bank, die ik niet terug zie in de conclusie en aanbevelingen.
In veel gevallen is gebleken dat de private sector beter geëquipeerd is dan de publieke sector om op een efficiënte en doelmatige wijze de drinkwatervoorziening te garanderen en daarmee bij te dragen aan financiële duurzaamheid en zelfredzaamheid. De rol van een onafhankelijke toezichthouder en van maatschappelijke organisaties is hierbij van groot belang met het oog op het vaststellen van minimaal kostendekkende tarieven en het veiligstellen van toegang voor de allerarmsten.
Een waterbedrijf moet zijn kosten kunnen dekken. Ik zie geen reden om huishoudens die zijn aangesloten op het waterleidingnet te subsidiëren, terwijl zij die niet zijn aangesloten wel de volledige kosten van hun «alternatieve» watervoorziening moeten betalen.
Ik ben geen voorstander van volledige privatisering van de drinkwatervoorziening, maar ieder land moet daarin zijn eigen keuzes maken. Nederland doet dat ook. Landen die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse model waarbij het eigendom van het drinkwaterbedrijf in handen blijft van de overheid en het beheer wordt uitbesteed aan een private onderneming, zijn welkom om daar met ons over te praten.
Kunt u tevens ingaan op de kritiek die het rapport geeft op het gebrek aan investeringen in en uitbreiding van de infrastructuur door de private sector?
Investeringen en uitbreiding van de infrastructuur is vaak de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het netwerk, in veel gevallen de overheid. Afhankelijk van de contractvoorwaarden kan de private partij hierin participeren. Omdat het risico niet in verhouding staat tot het rendement vindt dit echter zelden plaats.
Kunt u ingaan op de theoretische inzichten over waterprivatisering zoals verwoord op pagina 16 en verder van het rapport? Welke lessen trekt u hieruit voor uw toekomstige beleid inzake water en private sectorontwikkeling?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse beleid zet daar dan ook niet op in.
Wat is uw reactie op de kritiek van het rapport met betrekking tot de ongewenste belangenverstrengeling van de Wereldbank in haar rol als mede-eigenaar van waterbedrijven en tevens onpartijdig adviseur en expert? Bent u het eens met deze kritiek?
De Wereldbank verschaft leningen aan overheden en publieke instellingen. IFC, onderdeel van de Wereldbank Groep, verschaft leningen en eigen vermogen aan private bedrijven. Het rapport spreekt van de Wereldbank terwijl het in dit geval over de Wereldbank Groep gaat. Ik kan mij voorstellen dat het beeld ontstaat dat er in specifieke gevallen sprake is van een te grote concentratie van verantwoordelijkheden vanuit verschillende delen van de Wereldbank Groep. Op groepsniveau zijn er echter voldoende waarborgen ingebouwd om belangenverstrengeling te voorkomen. Ik zal nogmaals onder de aandacht van de Wereldbank Groep brengen dat het van belang is verkeerde beeldvorming op dit punt tegen te gaan.
Kunt u zich vinden in de conclusie en de aanbevelingen in het rapport? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiermee doen?
Ik vind de conclusie en aanbevelingen van het rapport ongenuanceerd. De private sector kan een effectieve rol vervullen in de drinkwatervoorziening zonder dat het om volledige privatisering gaat. Dit komt in het rapport en in de aanbevelingen niet goed tot uitdrukking. In mijn beleidsdialoog met de Wereldbank merk ik groeiende interesse voor het Nederlandse model van waterbedrijven die publiek eigendom zijn en blijven, maar die als een bedrijf worden gerund, «not for profit-not for loss». De komende tijd zal via evaluaties kritisch gekeken worden naar de effectiviteit van programma’s in de watersector waar het bedrijfsleven bij betrokken is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van het amendement Irrgang inhoudende het schrappen van de Nederlandse bijdrage van 1,2 miljoen euro aan het Public-Private Infrastructure Advisory Facility (PPIAF) in 2012 ten behoeve van technische assistentie bij het privatiseren van de watervoorziening?2
Conform het amendement Irrgang (Kamerstuk 33 000 V, nr. 112) is de Nederlandse bijdrage aan PPIAF in 2012 met Euro 1,2 mln. gekort. Het contract met de Wereldbank is aangepast.
Na aanpassing van het contract bedraagt de resterende contractuele verplichting met PPIAF in 2012 USD 286 000 en blijft een contractuele verplichting bestaan in 2013 van USD 2 mln.
Kunt u tevens een nadere toelichting geven op eventuele contractuele verplichtingen met het PPIAF tot 2013?
Zie antwoord vraag 8.
Vormt bovengenoemd rapport voor u voldoende aanleiding om uw steun aan het PPIAF definitief te beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Steun aan overheden in ontwikkelingslanden op het gebied van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur is onderdeel van mijn beleid. Infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei en de ontwikkeling van de private sector. De behoefte aan infrastructuur in ontwikkelingslanden is enorm. Via publiek-private samenwerking kunnen kennis, kunde, innovatiekracht en kapitaal vanuit de private sector ingezet worden om infrastructuur te realiseren. PPIAF levert vraag-gestuurd advies aan overheden in ontwikkelingslanden op het terrein van publiek-private samenwerking bij de ontwikkeling van infrastructuur in verschillende sectoren, waaronder elektriciteit, transport, telecommunicatie, irrigatie en water. Thema’s als verbeterde toegang, prijsstelling, evenals efficiëntie en kwaliteit van de dienstverlening zijn onderdeel van de adviesverlening. Uiteindelijk bepaalt een ontwikkelingsland zelf of en hoe de private sector wordt ingeschakeld, in welke sector dit gebeurd en via welke vorm van publiek-private samenwerking. Nederland is één van de 11 donoren van PPIAF en is sinds 2001 donor.
Bovengenoemd rapport geeft aanleiding om in de beleidsdiscussie tussen donoren en de Program Management Unit van PPIAF over de adviesverlening in de drinkwatersector het belang van armoedefocus en universele toegang tot water nogmaals te onderstrepen. Na het aflopen van de contractuele verplichting met PPIAF in 2013, en op basis van een evaluatie van het programma, zal worden besloten of Nederland PPIAF na 2013 blijft ondersteunen.
Vormt bovenstaand rapport voor u voldoende aanleiding om geen steun meer te verlenen aan beleid dat is gericht op waterprivatisering in ontwikkelingslanden?
Volledige privatisering van de drinkwatervoorziening heeft niet mijn steun. Het Nederlandse model, of een variant hierop, van een publiek-privaat partnerschap waarbij het eigendom van de drinkwatervoorziening in publieke handen is en het beheer en management wordt uitbesteed (via een concessie en/of management contract) aan een private partij, heeft mijn voorkeur. Dit model biedt goede kansen op financiële duurzaamheid van de watervoorziening – en daarmee op zelfredzaamheid van het betreffende land. Er moet wel oog zijn voor de minder draagkrachtigen in een dergelijke aanpak. Daarom ondersteun ik maatschappelijke organisaties in hun werk bij het aanleggen van speciale voorzieningen, zoals gemeenschappelijke waterpunten.
Groeiende invloed van de salafistische As-Soennah-moskee |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskee wint aan invloed»?1
Op welke specifieke wijze blijkt dat de invloed van de in het artikel genoemde moskee op andere moskeeën in de omgeving toeneemt? Welke andere moskeeën zijn dat?
Deelt u de mening dat alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld zo snel mogelijk moeten worden gesloten? Deelt u de mening dat tot geweld oproepende imams, eventueel na denaturalisatie, het land dienen te worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?