Het conflict tussen de Nederlandse dierenbeschermer Edwin Wiek en de Thaise overheid over de handel in uit het wild gevangen babyolifanten voor de toeristenindustrie |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het conflict van de Nederlander Edwin Wiek – oprichter van de Wildlife Friends Foundation (WFFT), een opvangcentrum voor apen, tijgers, olifanten en beren die uit handen van stropers en handelaren gered zijn – met de Thaise overheid?1
Ja.
Is het waar dat illegale stropers in Thailand al maandenlang babyolifanten uit het wild vangen, omdat toeristische kampen in Thailand niet genoeg olifanten hebben om toeristen aan te trekken?2
Ik ben op de hoogte van diverse mediaberichten over deze kwestie, zowel in de Nederlandse als ook de Thaise pers.
Zijn de beweringen van Wiek over de steun van medewerkers van het Thaise Department of National Parks (DNP) aan de stroperij en illegale handel in wilde dieren waar en betekent dit dat ambtenaren in dienst van de Thaise overheid betrokken zijn bij de jacht op babyolifanten in Thailand, waarbij eerst moeders worden doodgeschoten en vervolgens de babyolifanten worden meegenomen voor toeristen? Zo ja, bent u bereid om via diplomatieke weg uw zorgen hierover uit te spreken? Zo nee, waar baseert u dit op?
Ik vind de berichten zorgelijk. De internationale organisatie Traffic, die zich bezighoudt met bestrijding van de handel in bedreigde dieren en planten, heeft de zaak in onderzoek. Dit onderzoek loopt nog.
Deelt u de zorgen over de mogelijke betrokkenheid van medewerkers van deze Thaise variant van Staatsbosbeheer (DNP) bij illegale stroperij en handel in wilde dieren? Zo ja, bent u bereid om uw zorgen tegen de Thaise overheid uit te spreken en aan te dringen op maatregelen om de stroperij en illegale handel in wilde dieren in Thailand tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Indien sprake is van betrokkenheid van overheidsambtenaren bij stroperij en handel in wilde olifanten ben ik bereid om mijn bezorgdheid daarover onder de aandacht van de Thaise overheid te brengen. Thailand is partij bij CITES (Convention on International Trade in Endangered Species of flora and fauna), net als Nederland. Dat betekent dat de Thaise regering verantwoordelijk is voor de toepassing van de CITES-regelgeving in eigen land, waaronder het handhaven van het verbod op internationale handel voor commerciële doeleinden. Verder is Thailand zelf verantwoordelijk voor de bescherming en het beheer van de eigen populatie Aziatische olifanten. Daarbij hoort het tegengaan van stroperij.
De Thaise autoriteiten hebben recent maatregelen aangekondigd die de illegale stroperij van olifanten effectiever zouden moeten bestrijden.
Is het waar dat de vrouw van deze dierenbeschermer in hechtenis heeft gezeten, omdat honderden documenten niet binnen enkele uren konden worden overlegd? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De Thaise echtgenote van Edwin Wiek is directeur van het WFFT en heeft in hechtenis gezeten naar verluidt omdat zij niet binnen de gestelde tijd alle gevraagde vergunningen kon presenteren. Nederland beschouwt dit als een interne Thaise justitiële aangelegenheid.
Deelt u de conclusie van de organisatie Traffic, dat de Thaise overheid Wiek lastig valt wegen zijn kritische houding over de rol van overheidsdienaren bij de handel in wilde dieren? Zo ja, bent u bereid om uw Thaise collega’s op hun gedrag en werkwijze aan te spreken? Zo nee, waarop baseert u dit oordeel?
Niet alleen WFFT maar ook andere dierencentra zijn door de Thaise autoriteiten bezocht. Er is onvoldoende bekend over de zaak om hierover te kunnen oordelen. Uit het aangehaalde persbericht maak ik op dat de organisatie Traffic de zaak nog in onderzoek heeft. Ik acht het derhalve te vroeg om de Thaise autoriteiten op hun gedrag en werkwijze aan te spreken.
Is het waar dat het opvangcentrum van Wiek met invallen en intimidatie door gewapende ambtenaren wordt geconfronteerd, waarbij op weinig zachtzinnige wijze olifanten en apen in beslag worden genomen, terwijl deze dieren juist uit erbarmelijke omstandigheden waren gered? Zo ja, kunt u opheldering vragen van uw ambtsgenoten in Thailand met betrekking over deze werkwijze?
Er kan worden vastgesteld dat op weinig zachtzinnige wijze is gehandeld. De bevindingen van Traffic zal ik gebruiken in mijn reactie naar de Thaise regering.
Bent u bereid om bij uw Thaise collega’s te vragen wat het lot is van deze in beslag genomen dieren en te pleiten voor een veilige en snelle terugkeer naar het opvangcentrum van Wiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat deze en andere in beslag genomen dieren in Thailand ten prooi vallen aan handelaren? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten.
Het artikel 'Politici verzwegen bewust omvang Oost-Europese misdaad' |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Knapen (CDA) , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Politici verzwegen bewust omvang Oost-Europese misdaad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Europese politici bewust de aard en de omvang van de Oost-Europese misdaad toegedekt hebben in de aanloop naar de toetreding van Oost-Europese landen tot de Europese Unie? Zo ja, waaruit valt dit af te leiden en in welke gevallen speelde dit? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Het probleem van misdaad uit Oost-Europa is in aanloop naar de respectievelijke toetredingen niet bewust verzwegen of toegedekt. Het nemen van maatregelen voor het bestrijden van georganiseerde criminaliteit maakt deel uit van het toetredingsproces tot de Europese Unie (specifiek Hoofdstuk 24 van de toetredingsonderhandelingen: rechtspraak, vrijheid en veiligheid, betreffende o.a. de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken). Zowel in de Europese Raad als in nationale parlementen is hierover gesproken.
Dat laat onverlet dat criminele bendes die opereren vanuit oostelijke Europese lidstaten inmiddels een reëel probleem vormen. De aanpak hiervan is een prioriteit van de regering, waarbij nauw wordt samengewerkt met betrokken landen en organisaties als EUROPOL.
Is dit probleem bewust verzwegen of is dit probleem onderschat?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze werd de afgelopen jaren in de Raad van Ministers het probleem van georganiseerde misdaad in Oost-Europa besproken? Op welke wijze wordt daar nu over gesproken wanneer het gaat om de evaluaties van landen die in een toetredingsproces tot de Europese Unie zitten? Op basis van welke gegevens wordt dit besproken? Is dit voor verbetering vatbaar?
Intra-Europese misdaadbestrijding heeft de volle aandacht van de JBZ-raad en is een terugkerend onderwerp op de agenda. Onder meer in het «Comité Interne Veiligheid», COSI, bespreken EU-lidstaten en de EU-agentschappen belast met rechtshandhaving regelmatig de initiatieven, acties en voortgang in de samenwerking binnen de EU op het terrein van bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
Voor het overige verwijzen wij naar de brief over rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa die de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel binnenkort naar uw Kamer zal sturen.
Het EU-uitbreidingsproces is aan strikte regels gebonden. Landen met toetredingsperspectief moeten wat betreft bestrijding van criminaliteit voldoen aan de criteria voortvloeiend uit eerdergenoemd Hoofdstuk 24 van de toetredingsonderhandelingen. De Europese Commissie rapporteert over de implementatie van deze criteria. Daarbij worden misdaadcijfers in betrokken landen meegenomen, maar bijvoorbeeld ook de capaciteit van aanklagers en rechters om misdadigers te vervolgen en te berechten. Het kabinet zal er scherp op blijven toezien dat kandidaat-lidstaten pas kunnen toetreden tot de EU als zij hebben aangetoond dat de hervormingen die zij hebben doorgevoerd duurzaam en onomkeerbaar zijn. De eind vorig jaar door de Europese Commissie voorgestelde, en door de Raad goedgekeurde, aangepaste onderhandelingsmethodiek, waarbij in nieuwe toetredingsprocessen de onderhandelingen over Hoofdstukken 23 (over de rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 als eerste geopend zullen worden, zal hier naar verwachting aan bijdragen. Nederland zal er daarbij op blijven aandringen dat het aannemen van wetten op dit terrein maar één kant van de medaille is. Belangrijker nog is de uitvoering en handhaving van wetgeving. Nederland zal de kandidaat-lidstaten blijven beoordelen op hun «staat van dienst» (track record) op dat gebied. Van het louter afvinken van wetten kan geen sprake zijn. Nederland wil zien dat de wetgeving ook leidt tot duurzame en onomkeerbare maatschappelijke en politieke transformatie in de betreffende landen.
Hoe kan in de toekomst voorkomen worden dat dit probleem zich weer voordoet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe werd in het verleden het probleem van de georganiseerde misdaad in Oost-Europese landen en de gevolgen van toetreding tot de Europese Unie door deze landen voor bestaande lidstaten op dit gebied in kaart gebracht? Is dit voor verbetering vatbaar en zo ja, hoe kan dit verbeterd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Zal Nederland zich in de Raad inzetten voor het maken van een prioriteit van de aanpak van georganiseerde misdaad door landen in het toetredingsproces en het verbinden van consequenties voor het toetredingsproces van deze landen aan het niet boeken van voldoende vooruitgang en het opbouwen van een track record bij het bestrijden van de georganiseerde misdaad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft Nederland inmiddels voldoende zicht op de omvang van dit probleem? Zo ja, wat is deze omvang en wat zijn de gevolgen voor Nederland? Wat valt hieraan te doen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er wel voldoende zicht hierop komt?
Wij verwijzen naar de hiervoor genoemde brief over rondtrekkende criminele bendes uit Midden- en Oost-Europa die uw Kamer is toegezegd. De betrokken bewindspersonen zullen in die brief deze en andere aspecten in hun samenhang presenteren en behandelen.
Is het volgens u nodig dat er een korpschef met een portefeuille Oost-Europese misdaad komt? Wat zijn hiervan de voordelen en is dit praktisch wenselijk en uitvoerbaar? Als u het hier niet mee eens bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de samenwerking tussen Europese opsporingsdiensten wordt verbeterd zodat meer misdrijven kunnen worden opgelost? Welke vooruitgang is hierop geboekt de afgelopen jaren en zal dit de komende jaren verder verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat arbeidsmigranten uit Oost-Europa over het algemeen geen band hebben met de criminele bendes en dus niet verantwoordelijk zijn voor deze misdrijven?
Dat lijkt het geval te zijn. In het rapport-Koopmans inzake Lessen uit Recente Arbeidsmigratie (www.tweedekamer.nl/nieuws/kamernieuws/newspage969_rapport_tclura.jsp) wordt geconstateerd dat criminaliteit gepleegd in Nederland door mensen uit Midden- en Oost-Europa niet zo zeer is toe te schrijven aan arbeidsmigranten, maar juist aan mensen die louter met een crimineel motief naar Nederland komen.
Invoer van producten uit nederzettingen van de Westelijke Jordaanoever |
|
Harry van Bommel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het antwoord van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 15 februari 2007 dat niet uitgesloten wordt «dat er ook bij invoer uit nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden sprake kan zijn van onjuiste dan wel onvolledige informatie op het etiket over de precieze oorsprong van het product»?1 Wat is uw informatie over deze praktijk sinds 1 januari 2007? Kunt u de gegevens daarvan aan de Kamer sturen?
Er is geen algemene etiketteringsplicht. De beoordeling of de etikettering van de betreffende goederen correct is, komt bij de controle van oorsprong niet aan de orde. Er is geen een-op-een koppeling tussen de douanerechtelijke oorsprong en de oorsprongsaanduidingen op etiketten.
In het kader van de algemene levensmiddelenwetgeving mag er geen onjuiste (vrijwillige of verplichte) herkomstvermelding op het etiket staan. Dit wordt gezien als misleiding van de consument. De Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) voert hierop controles uit.
Deelt u de zorgen van het Europees Parlement over het feit dat bepaalde bedrijven blijven doorgaan met de export van uit de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden afkomstige producten op grond van de Associatieovereenkomst EU-Israël?2 Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daartegen maatregelen te nemen? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het aantal gevallen waarin dat achteraf is gebleken dat ten onrechte preferentie is genoten, is uitermate gering. Dit wordt geschat op enkele gevallen per jaar. Bij invoer wordt onder andere gecontroleerd op preferentiële oorsprong en wordt bezien of ten invoer aangegeven producten al dan niet in aanmerking komen voor de tariefpreferenties die de EU krachtens het associatieverdrag met Israël toekent aan producten die van Israëlische oorsprong zijn. De douane stelt vast of aan deze criteria is voldaan aan de hand van een lijst met postcodes en plaatsaanduiding van nederzettingen. Mede op aandringen van het EP overweegt de Europese Commissie (EC) momenteel openbaarmaking van deze lijst met als doel om te voorkomen dat nederzettingenproducten gebruik maken van de tariefpreferenties.
Bent u voornemens uitvoering te geven aan de resolutie van het Europees Parlement die lidstaten vraagt «ervoor te zorgen dat hun douaneautoriteiten de technische regeling daadwerkelijk toepassen naar de geest van het arrest van het Europees Hof van Justitie op de gecumuleerde producten die naar de EU worden geëxporteerd op grond van de diagonale cumulatie als bepaald in het regionale verdrag»?3 Zo ja, op welke wijze zult u daar uitvoering aan geven? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Een gevaar van omzeiling van de controle geldt op dit moment voor de landen waarmee Israël vrijhandelsakkoorden heeft gesloten. Naast de EU en de EVA-landen zijn dat Jordanië en Turkije. De EVA-landen passen dezelfde technische regeling toe als de EU. De Europese Commissie heeft toegezegd aan Jordanië en Turkije te vragen om dezelfde technische regeling toe te passen. Dat is ook de te volgen aanpak bij uitbreiding van het aantal partnerlanden.
Deelt u de opvatting van het Europees Parlement om de Europese Commissie op te dragen samen te werken met de douaneautoriteiten van de lidstaten om een oplossing te vinden die erop gericht is de technische regeling van het Associatieakkoord tussen Israël en de EU om te zetten in een eenvoudig, efficiënt en betrouwbaar mechanisme?4 Zo ja, op welke wijze zult u daar aan werken? Indien neen, waarom niet?
Uitgangspunt van de Nederlandse Douane is dat importeurs weten van wie ze producten betrekken en waar die producten zijn verkregen. In geval van twijfel over de plaats van verkrijging kan de Douane geraadpleegd worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werkt de Europese Commissie aan openbaarmaking van een postcodelijst, aan de hand waarvan kan worden nagegaan of producten in aanmerking komen voor preferenties. Als de postcodelijst openbaar wordt, hoeft de Douane voor dat doel niet meer geconsulteerd te worden.
Deelt u de opvatting van het Europees Parlement dat de in vraag twee genoemde praktijk «een slag in het gezicht van het internationale EU-beleid» is en dat door deze praktijk misbruik wordt gemaakt «van de uitgebreide mogelijkheden voor een legitieme preferentiële toegang tot de interne markt van de Unie»? Indien ja, op welke wijze bent u voornemens hiertegen maatregelen te nemen? Indien neen, waarom niet?
Het aantal gevallen, waarbij achteraf is gebleken dat ten onrechte preferentie is genoten, is uitermate gering. De Europese Commissie controleert de preferentiële oorsprong van producten uit Israël en de door Israël bezette gebieden.
Deelt u het verzoek van het Europees Parlement aan de Europese Commissie om een zwarte lijst op te laten stellen van bedrijven die in deze praktijken volharden en de lidstaten daarvan op de hoogte te stellen? Zo ja, op welke wijze neemt u maatregelen om een dergelijke lijst mogelijk te maken? Indien neen, waarom niet? Kunt u dat toelichten?
Het is aan de Europese Commissie om te bepalen of het opstellen van een zwarte lijst van bedrijven die in deze praktijken volharden zinvol en wenselijk is. Instelling van een dergelijke maatregel valt daarom onder de verantwoordelijkheden van de Europese Commissie.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan «overweging N» uit de resolutie van het Europees Parlement waarin wordt gesteld dat de douaneautoriteiten van de afzonderlijke lidstaten de waarachtigheid moeten controleren van de opgaven betreffende de preferentiële oorsprong van producten die in de EU worden ingevoerd?5
Het is staande praktijk om achteraf te controleren bij de importeur.
Deelt u de opvatting dat, indien Nederland niet verhindert dat producten uit de Israëlische nederzettingen van de bezette Palestijnse gebieden invoert, Nederland meewerkt aan de exploitatie van de bezetting? Indien neen, kunt u dat toelichten?
Nederland volgt de internationale lijn. Er is geen verbod op de invoer van producten van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Bent u bereid om tijdens de eerste bijeenkomst in juni a.s. van de nieuwe samenwerkingsraad Nederland-Israël er bij uw Israëlische collega’s op aan te dringen dat bepaalde bedrijven die tot nu toe doorgaan met de export van uit de Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden afkomstige producten op grond van de Associatieovereenkomst EU-Israël hiermee stoppen? Indien neen, waarom niet?
Zolang er geen aanwijzingen zijn van systematische ontwijking of ontduiking van regelgeving is er aanleiding dit aan de orde te stellen in de samenwerkingsraad Nederland-Israël.
De Chinese deportaties van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun vaderland |
|
Frans Timmermans (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Alexander Pechtold (D66), Joël Voordewind (CU), Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China consequent doorgaat met het deporteren van Noord-Koreaanse vluchtelingen naar hun vaderland?1
Ja.
Is de inschatting juist dat jaarlijks zo’n 5000 Noord-Koreanen door China worden teruggestuurd naar hun land? Is er enig zicht op wat hen staat te wachten bij terugkeer in Noord-Korea?
Berichten in internationale media over grote aantallen Noord-Koreanen die jaarlijks door China zouden worden teruggezonden, worden door UNHCR niet geverifieerd omdat UNHCR geen toegang heeft tot Noord-Korea en het grensgebied met China.
Noord-Korea heeft illegale grensoversteek opgenomen in de strafwet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen «illegaal de grens oversteken», waarop twee jaar werk- of heropvoedingskamp als straf staat, en «de grens oversteken om de republiek omver te werpen», waarop een straf staat van vijf tot tien jaar detentie in een werk- of heropvoedingskamp.
Op welke wijze heeft u zich in de afgelopen periode ingespannen – mede in internationaal verband – om deze Chinese deportaties bij de Chinese autoriteiten aan te kaarten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd?
De Nederlandse regering is bezorgd over het lot van Noord-Koreanen die door China worden teruggestuurd. Deze zorgen worden in de (beperkte) contacten tussen Nederland en Noord-Korea gemeld, zoals tijdens bezoeken van de Nederlandse ambassadeur te Seoul aan Noord-Korea. Zowel Nederland als de EU heeft China eerder aangesproken op het principe van non-refoulementen toegang van UNHCR bepleit.
De problematiek wordt door Chinese autoriteiten ontkend. Zie ook antwoord op vraag 4.
Is China gevoelig voor internationale druk hieromtrent? Hoe kan deze druk verder door u en de internationale gemeenschap worden opgebouwd?
China beschouwt deze Noord-Koreanen niet als vluchtelingen in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen uit 1951 (Vluchtelingenverdrag) en het bijbehorende Protocol uit 1967, maar als illegale, economische migranten. Hierdoor voelt China zich niet gebonden aan de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag. China ziet dit als een bilaterale aangelegenheid.
Is het bericht juist dat Zuid-Korea de kwestie onlangs heeft aangekaart bij de VN-Raad voor de Mensenrechten? Kunt u deze stap nader toelichten? Wat zouden hiervan de gevolgen kunnen zijn?
Zuid-Korea heeft op 27 februari jl. tijdens het High Level Segment van de 19e zitting van de Mensenrechtenraad opgeroepen vluchtelingen uit Noord-Korea bij te staan. De Zuid-Koreaanse oproep leidde tot de tegenwerping van Noord-Korea en China dat het hier slechts ging om het irregulier oversteken van de grens vanwege economische motieven.
Ik verwacht niet dat het huidige Noord-Koreaanse of Chinese beleid door deze oproep significant zal wijzigen (zie antwoord vraag 4).
Bent u bereid om Zuid-Korea zoveel mogelijk bij te vallen in deze actie en wilt u tevens op Europees niveau bij uw collega's in de Raad Buitenlandse Zaken bepleiten dat ook zij zich serieus inzetten voor deze zaak? Op welke wijze en op welke termijn kunt u dit doen?
Nederland en de EU vragen aandacht voor de situatie van Noord-Koreaanse vluchtelingen, zoals bij de mensenrechtenconsultaties EU-China en tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan China.
In hoeverre is er gevolg gegeven aan de Motie Voordewind c.s. (31 200 V, nr. 134) waarin er wordt aangedrongen op arbitrage tussen China en het UNHCR om deze kwestie definitief op te lossen? Bent u bereid hier bij herhaling op aan te dringen?
In een brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2008 (31 200 V) en in een brief aan de Tweede Kamer van 6 november 2008 (31 700 V) staat aangegeven op welke wijze er wordt aangedrongen op arbitrage tussen China en het UNHCR. UNHCR heeft aangegeven dat arbitrage niet de weg is die de UNHCR zou willen volgen. Een beroep doen op de arbitrageclausule zou de kwestie politiseren en daarmee zou de relatie met China onder druk komen te staan.
Kent u het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen katholieke instellingen veel langer moeten wachten op een schadevergoeding dan voorzien?1 Herinnert u zich de vragen over het aantal sterfgevallen in katholieke instellingen voor verstandelijk gehandicapte kinderen?2
Ja.
Is het waar dat de compensatiecommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK slachtoffers half december 2011 heeft toegezegd om binnen zes weken, maar uiterlijk begin februari, uitsluitsel te geven en dat vorige week pas de aanvragers van een vertraging op de hoogte zijn gesteld?
Blijkens informatie van het onafhankelijke Meldpunt Seksueel Misbruik RKK is eind februari aan de eerste 47 aanvragers van compensatie bericht dat de behandeling van hun aanvragen meer tijd in beslag heeft genomen dan de Compensatie Commissie aanvankelijk heeft aangenomen. De voorzitter van de Compensatie Commissie heeft aangegeven dat de vertraging zeer wordt betreurd, maar een zorgvuldige beoordeling meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en dat de Compensatie Commissie haar uiterste best doet alle aanvragen zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de toegezegde termijn van zes weken te behandelen.
Ik kan niet op basis van de vertraging in de afhandeling van de eerste compensatieverzoeken een oordeel geven over de opvolging die de Rooms-Katholieke Kerk geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Deetman. De Rooms-Katholieke Kerk moet enige tijd worden gegund om de aangekondigde maatregelen tot uitvoering te brengen. Het is vervolgens primair aan de Commissie Deetman om bij de eerste monitoring met een oordeel te komen over de opvolging van de aanbevelingen.
Deelt u de mening dat met bovenbeschreven gang van zaken het belang van eendrachtig handelen binnen de Rooms-Katholieke Kerk om nu en in de toekomst samen met de slachtoffers door erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg bij te dragen aan herstel van het aangedane leed, zoals verwoord in de eerste aanbeveling van de commissie-Deetman, in het geding is gekomen en daarmee naar onvoldoende wordt opgevolgd door de Rooms-Katholieke Kerk? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat de Staat onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van mensenrechten binnen de kerkelijke instellingen, gezien het feit dat uit het rapport van de commissie-Deetman blijkt dat seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 van structurele aard was en een grote omvang kende?
In mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VI, nr. 82) en tijdens het debat naar aanleiding van het rapport van de Commissie Deetman op 31 januari en 15 februari 2012 ben ik ingegaan op de rol van de overheid zoals die in verschillende onderzoeken aan de orde komt en is gekomen. Ik memoreer hier dat de Commissie Samson onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin zijn geplaatst, bekendheid van de overheid met deze signalen en de reactie van de overheid hierop alsook huidige mechanismen voor het signaleren van seksueel misbruik. Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven, kunnen concrete klachten over de rol van de politie en het Openbaar Ministerie aan mijn departement worden gezonden. Over een half jaar zal worden bezien welke conclusies hieruit moeten worden getrokken.
Uit de bevindingen van de Commissie Deetman ten aanzien van de omvang en de aard van het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over het toezicht van de Staat op de naleving van de mensenrechten. Waar het betreft seksueel misbruik in horizontale relaties, zoals bij het misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, staat de rol van de Staat vanuit het oogpunt van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) ter discussie als enig overheidsorgaan wist of behoorde te weten van seksueel misbruik en heeft nagelaten (preventieve) maatregelen te nemen. Ik verwijs u voor het juridisch kader naar de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 31 maart 2010 van de toenmalige Ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VI, nr. 91). Mede gelet op de uitkomsten van de onderzoeken door de Commissie Deetman en de heer Steenhuis heb ik daarvoor nu geen aanwijzingen.
Hebt u concrete aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad of hadden moeten hebben van dergelijke misdragingen binnen katholieke instellingen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze autoriteiten geen rol hebben gespeeld in het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de hele periode van 1945–2010?
Uit de mij op dit moment ter beschikking staande gegevens heb ik geen aanwijzingen dat de justitiële autoriteiten wetenschap hebben gehad van (de aard en omvang van) misbruikzaken binnen Rooms-Katholieke instellingen, anders dan de zaken die aan de politie en het Openbaar Ministerie ter kennis zijn gebracht. Evenmin heb ik aanwijzingen dat er sprake is geweest van het willens en wetens negeren van misdragingen binnen katholieke instellingen in de periode 1945–2010. In het rapport van de Commissie Deetman komen diverse van deze zaken aan de orde, waarin door de politie onderzoek is verricht en het Openbaar Ministerie tot vervolging is overgegaan.
Wat was de rol van de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij specifiek en actief het tegengaan van misbruik binnen de Rooms-katholieke Kerk in de periode 1945 tot 2010?
Voor zover ik heb kunnen nagaan was er bij de overheid, de politie en het Openbaar Ministerie geen afzonderlijke (beleidsmatige) aandacht voor specifiek het tegengaan van seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Daarbij dient bedacht te worden dat er in de naoorlogse decennia zowel politiek als bestuurlijk relatief weinig aandacht was voor zedenmisdrijven en de bestrijding ervan. De achtergrondstudies bij het rapport van de Commissie Deetman geven hiervan een beeld.
Voor zover van zaken melding werd gedaan bij de politie of het Openbaar Ministerie werden die als individuele zaak beoordeeld en afgehandeld. Bij grotere onderzoeken waarin katholieke instellingen een rol speelden werd met het oog op de gewenste afstand wel de rijksrecherche met het onderzoek belast. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het onderzoek naar misstanden in de Rooms-Katholieke instelling in Harreveld.
Hoe verklaart u het feit dat ondanks de grote omvang van seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945–2010 het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter kwam gering is?
Het onderzoek van de Commissie Deetman heeft laten zien dat het zwaartepunt van de misbruikzaken ligt in de periode 1945–1970 en dat misbruik toen nauwelijks door slachtoffers bij de overheid werd gemeld. In het rapport van de Commissie Deetman worden als verklarende factoren onder meer genoemd de taboesfeer rondom seksualiteit, de zwijgcultuur en drempels voor slachtoffers om aangifte te doen. Dit verklaart waarom het aantal zaken dat uiteindelijk voor de rechter is gekomen gering is.
Is het waar dat priesters lagere straffen voor seksueel misbruik kregen dan andere individuen in de samenleving? Zo ja, hoe verklaart u deze voorkeursbehandeling? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De mij ter beschikking staande systemen kunnen geen inzicht bieden in de door rechters gehanteerde strafmaat in zedenzaken in het verleden, waar het gaat om de vergelijking van straffen die aan priesters of andere Rooms-Katholieke geestelijken zijn opgelegd en de straffen die in vergelijkbare gevallen aan anderen werden opgelegd. Hierbij is tevens van belang dat er weinig vergelijkingsmateriaal is omdat er destijds nauwelijks aangifte werd gedaan en er maar een beperkt aantal zaken tegen Rooms-Katholieke geestelijken aan de rechter is voorgelegd. Ik heb geen aanwijzingen dat vertegenwoordigers van de Rooms-Katholieke Kerk van de justitiële autoriteiten een voorkeursbehandeling genoten.
Waarom duurt het langer dan de in september 2011 voorziene paar maanden was voordat de uitkomst van het feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in de zwakzinnigeninstelling Sint Joseph in Heel bekend wordt? Welke aspecten?
De beschikbare onderzoekscapaciteit en het lokaliseren en benaderen van betrokkenen, alsmede het lokaliseren en ontsluiten van relevante archieven hebben ertoe geleid dat het feitenonderzoek tot begin maart 2012 heeft voortgeduurd. Procureur-generaal Moraal heeft tijdens de hoorzitting van uw Kamer op 18 januari 2012 meegedeeld dat het onderzoek naar verwachting dit voorjaar zal zijn afgerond. Momenteel wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Is de eerdere vraag of het OM of andere delen van de rechterlijke macht al jaren eerder zouden kennis zouden hebben gehad over het aantal sterfgevallen nog steeds onderwerp van onderzoek? Zo ja, is het vinden van een antwoord op die vraag mede de reden voor de langere duur van het feitenonderzoek?
Deze vraag is nog steeds onderwerp van onderzoek, maar is niet bepalend voor de duur ervan.
Stakingen in het onderwijs |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de situatie dat vele scholen – onder meer de Jenaplanschool Wittevrouwen te Utrecht, De Rank te Schagen en de brede school Annie M.G. Schmidt te Amsterdam – hebben meegedeeld dat de school gesloten is tijdens de voorgenomen onderwijsstaking op dinsdag 6 maart 2012 en dat leraren de facto niet de keus hebben om les te geven? Hoe beoordeelt u het feit dat de werkgever besluit te gaan staken en door de school te sluiten leraren de mogelijkheid ontneemt onderwijs te verzorgen?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Staken is een recht van werknemers. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Het stakingsrecht betreft werknemers en niet scholen. Scholen kunnen hun leraren niet verplichten mee te doen met protesten tegen onderwijsplannen van het kabinet. Leraren die willen werken moeten daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Als leraren hun normale werkzaamheden door omstandigheden niet kunnen uitoefenen, moet er in overleg met de school worden gezocht naar een maatwerkoplossing.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van het College van Bestuur van Scholengroep Spinoza om de scholen op donderdag 26 januari 2012 te sluiten en personeel actief op te roepen te gaan staken?2 Zo ja, hoe beoordeelt u het actief oproepen tot staking door schoolbesturen?
Nee, ik ken dit besluit niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is staken een recht van de werknemer en niet van de werkgever. Schoolbesturen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs en de goede voortgang van het onderwijs.
Bent u bekend met de stelling dat een school gesloten wordt als 30% of meer van de leraren staakt?3 Zo ja, waar is die op gebaseerd?
Nee.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat verschillende scholen ouders voor een voldongen feit stellen door hen mede te delen (vaak per mail of brief) de school te sluiten bij de staking op dinsdag 6 maart 2012?
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat ouders in zulke gevallen geen inspraak hebben in het besluit een school al dan niet te sluiten?
Het bevoegd gezag dient bij een staking tijdig en goed overleg te voeren met de medezeggenschapsraad. Ook moeten de ouders tijdig op de hoogte worden gebracht. Voor ouders van leerlingen in zowel het basisonderwijs, als het voortgezet onderwijs, als het (voortgezet) speciaal onderwijs is het essentieel goed en tijdig geïnformeerd te worden door de school.
Deelt u de mening dat ouders terecht bezwaar maken tegen het sluiten van scholen, omdat het hen opzadelt met extra kosten voor kinderopvang dan wel noodzaakt tot het opnemen van een extra vrije dag?3 Zo ja, vindt u dat scholen een oplossing moeten bieden voor ouders die niet de mogelijkheid hebben opvang te regelen of een vrije dag te nemen?
Leerlingen kunnen niet zo maar naar huis worden gestuurd. De school heeft in het kader van de medezeggenschap immers met de ouders (en in het voortgezet onderwijs ook de leerlingen) afspraken gemaakt over de planning van de onderwijstijd en deze vastgelegd in de schoolgids. Als blijkt dat er ouders zijn die geen enkele mogelijkheid hebben om hun kinderen op die dag op te (laten) vangen, dan is het schoolbestuur er verantwoordelijk voor dat er gedurende de dag passende opvang wordt georganiseerd, desnoods via externe buitenschoolse opvang. Ook in het voortgezet onderwijs zouden schoolbesturen bij staking een alternatief, zoals een noodrooster, moeten regelen.
Bij voorkeur vindt de opvang van leerlingen plaats door de basisschool zelf. Mocht dat niet kunnen, dan kan de school externe buitenschoolse opvang regelen. Als ouders hierom verzoeken, heeft de school ook een wettelijke zorgplicht voor de organisatie van externe buitenschoolse opvang, met dien verstande dat de kosten voor rekening van de ouders komen. Gelet daarop, is het natuurlijk zaak dat de school hier alleen voor kiest als het echt niet anders kan.
In de uitzonderlijke situatie dat het door overmacht niet mogelijk blijkt om een alternatief te bieden, is van belang dat ouders zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd zodat zij zelf maatregelen kunnen treffen.
Deelt u de mening van sommige ouders dat het vreemd is dat leraren van overheidswege worden doorbetaald wanneer zij staken, dan wel uit de stakingskas worden betaald, terwijl deze ouders zelf extra kosten moeten maken? Zo nee, waarom niet?
Werknemers hebben stakingsrecht. Het is echter een zaak van werkgevers en werknemers of er al dan niet wordt gekort op het salaris. Ik heb wel aangegeven dat ik de meest geëigende weg hiervoor de stakingskas vind. Die wordt immers ook door contributies voor dat doel gevuld.
Een staking heeft per definitie maatschappelijke consequenties. Om deze consequenties zo goed mogelijk op te vangen, moet tijdig en goed gecommuniceerd worden met ouders, leerlingen en personeel. Het is echter niet zo dat het bevoegd gezag automatisch verantwoordelijk is voor alle kosten die voortvloeien uit de maatschappelijke consequenties van de staking.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van sommige scholen die hun deuren sluiten op de dag van de staking om eveneens geen voor- en naschoolse opvang aanbieden? Zo ja, is dit wettelijk toegestaan? Wanneer dit niet wettelijk toegestaan is, welke eventuele acties kunt u ondernemen tegen scholen die hiertoe wel besloten hebben?
Zie het antwoord op vraag 6. Ik ben niet van plan specifieke acties te ondernemen jegens de scholen die geen voorziening hebben getroffen.
Bent u er mee bekend dat volgens de gespecialiseerde vakbondspers4 veel werkgevers hun docenten na de vorige staking van 26 januari jl. niet hebben gekort op hun salaris? Hoe beoordeelt u dit besluit van de werkgevers, waarover u de vragen die destijds zijn gesteld tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari jl. nog niet kon beantwoorden?
In het mondelinge vragenuur van 31 januari jl. gaf ik aan dat ik de meest geëigende weg hiervoor de stakingskas vind, maar dat ik er formeel niet over ga: het is een zaak van werkgevers en werknemers of er al dan niet wordt gekort op het salaris. Op het al dan niet doorbetalen van het salaris bij een staking kan het ministerie van OCW geen invloed uitoefenen.
Kunt u inmiddels aangeven hoeveel scholen hun leraren doorbetaalden na de staking van donderdag 26 januari jl.?
Nee, dat heb ik niet laten onderzoeken.
Heeft u kennisgenomen van de stelling van Agnes Jongerius, voorzitter van de FNV, dat het inhalen van de gestaakte uren door leraren tegen het stakingsrecht is?5 Zo ja, hoe beoordeelt u die stellingname?
Van de stellingname van mevrouw Jongerius heb ik kennis genomen. In Nederland hebben werknemers het recht om te staken. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Wel moet bij stakingsacties in het onderwijs de overlast voor de schoolorganisatie, voor de leerlingen en voor de ouders zo beperkt mogelijk worden gehouden. Ook moet er voldaan worden aan de wettelijke eisen, onder meer die ten aanzien van onderwijstijd. Daarbij wordt niet de leraar (de werknemer) maar het bevoegd gezag (de werkgever) aangesproken.
Leerlingen hebben recht op voldoende onderwijs. Daarvoor worden scholen betaald uit publieke middelen. Als vanuit het toezicht van de inspectie blijkt dat een school niet voldoende onderwijstijd heeft gerealiseerd, kan dit leiden tot een gedeeltelijke terugvordering van de bekostiging, naar rato van het aantal te weinig gegeven uren. Als een school door de staking niet aan de urennorm voldoet, wordt het bevoegd gezag daarop aangesproken, niet de leraren. Het aanspreken van scholen om ervoor te zorgen dat zij voldoende onderwijstijd realiseren (hetzij door meer te programmeren, hetzij door adequate opvang van lesuitval, hetzij door later inhalen van uitgevallen lessen), gaat dan ook niet in tegen het stakingsrecht van leraren.
Kunt u uw eerdere aankondiging dat de Inspectie voor het Onderwijs zal kijken naar de urenrealisatie van scholen en of voldoende onderwijsuren zijn gerealiseerd, nogmaals bevestigen? Hoe verhoudt dit zich tot de onder vraag 11 genoemde stelling van de FNV-voorzitter?
Voor het voortgezet onderwijs zal de inspectie nog één of enkele jaren steekproefsgewijs specifiek toezicht houden op de naleving van de onderwijstijd. Ik streef ernaar dat thema zo snel mogelijk te laten «indalen» in het reguliere, risicogerichte toezicht. Voor het basisonderwijs is dat al het geval.
Zie verder het antwoord op vraag 11.
Herinnert u zich uw brief van 31 maart 2011 inzake het passend onderwijs6 waarin u stelt dat de schoolbesturen de kosten voor het vervoer van leraren naar de landelijke manifestatie passend onderwijs te Nieuwegein op 9 februari 2011 hebben betaald? Herinnert u zich uw antwoord op vragen tijdens het mondelinge vragenuur van 31 januari 2012, nl. dat het vervoer niet betaald zou zijn door de schoolbesturen? Kunt u definitief bevestigen dan wel ontkrachten dat de schoolbesturen het vervoer voor stakende leraren hebben betaald?
Hier blijkt sprake te zijn van een misverstand. In het mondelinge vragenuur van 31 januari 2012 verwees ik niet naar genoemde brief van 31 maart 2011 inzake passend onderwijs, maar naar de kort daarvoor door mij beantwoorde Kamervragen van het lid Elias (VVD) over het door scholen betalen van vervoer naar een LAKS-demonstratie (ingezonden 22 december 2011, beantwoord 16 januari 2012).
In de brief van 31 maart 2011 gaf ik aan dat schoolbesturen inderdaad de kosten voor het vervoer naar de manifestatie passend onderwijs te Nieuwegein op 9 februari 2011 hebben betaald. In de beantwoording van de vragen over het door een school betalen van vervoer van leerlingen naar een LAKS-demonstratie schreef ik dat de gemaakte kosten voor de leerlingenraad van de betreffende school waren, dat deze kosten zijn betaald door verkoop van buskaarten aan de leerlingen die naar de LAKS-demonstratie gingen (en daar toestemming voor hadden), dat de directie van de betreffende school hier op geen enkele manier bij betrokken is geweest en dat er dan ook geen onderwijsgeld is ingezet voor het vervoer van de leerlingen.
Hoe beoordeelt u de houding van een meerderheid van de schoolbesturen, verenigd in de VO-Raad, die reeds op voorhand per resolutie verklaarde dat zij een democratisch genomen besluit inzake het wetsvoorstel «Onderwijstijd» niet zal uitvoeren?7
Ook scholen voor voortgezet onderwijs dienen zich te houden aan de wet. Ik heb de VO-raad inmiddels mijn reactie op de resolutie laten weten.
Deelt u de mening dat het keer-op-keer demonstreren tegen het wetsvoorstel en de eerder geuite plannen, zonder nieuwe standpunten naar voren te brengen, leerlingen onnodig de dupe laat zijn door afwezigheid van docenten?
Staken is een recht van werknemers. Dat geldt ook voor het onderwijspersoneel. Schoolbesturen zijn als werkgever verantwoordelijk voor de organisatie van het onderwijs en de goede voortgang van het onderwijs.
Ik ben van mening dat uitval van lessen daarbij zo veel mogelijk moet worden voorkomen. De inspectie ziet toe op het realiseren van voldoende onderwijstijd. Uren die als gevolg van een staking uitvallen, tellen niet mee als onderwijstijd.
Het bericht 'Werkstraffen voor geweld op voetbalveld' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Werkstraffen voor geweld op voetbalveld»?1
Ja.
Is het waar dat de kinderrechter twee voetballers van TSC uit Oosterhout een werkstraf van 40 uur heeft opgelegd, omdat zij tijdens de wedstrijd een tegenstander in elkaar schopten?
De meervoudige kamer van de rechtbank in Breda heeft twee voetballers voor openlijke geweldpleging een werkstraf van 40 uur opgelegd. De zitting van de minderjarige verdachte is door de meervoudige kamer met een kinderrechter van de rechtbank behandeld.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen aan het slachtoffer, die twee dagen op de intensive care heeft gelegen met gekneusde ribben, een klaplong en een gescheurde milt, dat deze daders er vanaf komen met een werkstraf van 40 uur? Zo nee, waarom niet?
Als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan ik niet treden in het onafhankelijke oordeel van een rechter. De rechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten openlijk en in vereniging geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer. Het zware lichamelijke letsel is door een ander dan de verdachten aan het slachtoffer toegebracht. Omdat de verdachten niet voorkwamen in het justitieel documentatiesysteem en al voor de tuchtcommissie van de KNVB zijn verschenen, acht de rechtbank een werkstraf van deze omvang passend. De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De zaak tegen een derde verdachte is aangehouden in verband met het horen van meerdere getuigen.
Deelt u de mening dat het opleggen van 40 uur werkstraf voor dit soort misdrijven het vertrouwen in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat werkstraffen voor dit soort misdrijven niet meer kunnen worden opgelegd?
Het Openbaar Ministerie hanteert richtlijnen voor het opleggen van taakstraffen. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen de ernst van het delict en of er sprake is van recidive of meerplegers. De rechter bepaalt uiteindelijk de straf.
Bij ernstige gewelds- en zedendelicten wordt niet uitsluitend een taakstraf gevorderd. De wettelijke regeling die de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven is inmiddels van kracht geworden. Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal de vraag worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
Diefstal van bewoners in verpleeghuizen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zuster, waar is mijn broche gebleven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verschrikkelijk is dat waardevolle persoonlijke eigendommen van hoogbejaarde ouderen nog altijd veel te vaak uit instellingen gestolen worden? Op welke schaal gebeurt dit eigenlijk?
Ik deel de mening dat het verschrikkelijk is wanneer er gestolen wordt, zeker van ouderen die in een zorginstelling verblijven. Het probleem rondom diefstal is eerder tijdens mondelinge Kamervragen ter sprake gekomen, waarbij ook is gevraagd om een onderzoek. Ik heb daarbij destijds aangegeven, vooralsnog niet over te willen gaan tot een onderzoek, aangezien de sector al genoeg zucht onder administratieve lasten , terwijl het evident is dat diefstal in een instelling niet mag en dat dit door de betreffende instelling ook te vuur en te zwaard bestreden dient te worden.
Deelt u de mening dat in geval van diefstal er altijd aangifte gedaan moet worden, dat daders opgespoord moeten worden en indien het personeel van de instelling betreft dat deze ontslagen moet worden en nooit meer elders in de zorg aan de bak moet kunnen komen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik vind dat er van bewezen diefstal altijd aangifte moet worden gedaan bij de politie. In het kader van het project «voorkomen van financiële uitbuiting» van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» wil ik nagaan of een zogenaamde zwarte lijst (voor medewerkers die de fout zijn in gegaan) wenselijk en mogelijk is en welke juridische aspecten een dergelijke lijst met zich meebrengt. Daarnaast is in het wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg de verplichting voor een verklaring omtrent gedrag wettelijk verankerd.
Deelt u de mening dat het van de zotte is en de omgekeerde wereld dat de manager in het artikel adviseert om waardevolle spullen dan maar weg te halen uit het zorgcentrum? Kan die manager niet beter zelf weggehaald worden uit dit verpleeghuis?
Zorginstellingen moeten in de eerste plaats zorgen voor een veilig klimaat, waarbij cliënten erop kunnen vertrouwen dat zij zelf en hun bezittingen bij de medewerkers in veilige handen zijn. Ik vind dat iedere zorginstelling beleid moet hebben over hoe diefstal voorkomen wordt, maar ook hoe er wordt omgegaan met diefstal door medewerkers.
Echter, zorginstellingen staan ook in verbinding met de buitenwereld en dit open klimaat is ook belangrijk. Immers niet alleen het personeel, maar ook anderen zoals familie, bezoekers, vrijwilligers moeten toegang hebben tot een zorginstelling. Vanuit dit oogpunt heeft de zorginstelling de verantwoordelijkheid om cliënten te informeren voorzichtig om te gaan met waardevolle bezittingen.
De handelsmissie naar Japan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u tijdens uw handelsmissie met de Japanse minister van Veehouderij en Visserij, Michihiko Kano, heeft gesproken over het voornemen van het Nederlandse kabinet om de wetgeving rond de nationaliteit van zeeschepen te wijzigen om zo de Nederlandse registratie van schepen van Sea Shepherd Conservation Society in te kunnen trekken?1
In gesprek met minister Kano heb ik kort aangegeven dat er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ligt inzake de nationaliteit van zeeschepen. Ik heb benadrukt dat het bespreken van de wetgeving in de Tweede Kamer afhankelijk is van de kameragenda.
Kunt u uitleggen hoe dit onderwerp ter tafel is gekomen? Bent u zelf over de illegale Japanse walvisjacht en/of de Rijkswet nationaliteit zeeschepen begonnen of was het deze Japanse minister die begon over de aanwezigheid van Sea Shepherd Conservation Society in de wateren rond de Zuidpool om de walvissen te beschermen tegen walvisjagers?
Minister Kano hecht – als minister verantwoordelijk voor visserij – veel waarde aan de veiligheid op zee van de Japanse walvisvloot. Minister Kano heeft het onderwerp opgebracht, en heeft Nederland verzocht als vlaggenstaat concrete maatregelen te treffen om de naar zijn mening verstorende activiteiten van de schepen van de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) richting de Japanse walvisvloot een halt toe te roepen.
Vindt u dat bespreking van Nederlandse wetswijziging over- in dit geval- de nationaliteit van zeeschepen passen in de context van een handelsmissie? Zo nee, waarom hebt u hier toch een gesprek over gevoerd?
Tijdens mijn bezoek aan Japan is door minister Kano expliciet aandacht gevraagd voor het vraagstuk veiligheid op zee naar aanleiding van incidenten tussen Japanse walvisvaarders en SSCS. Ik heb expliciet en met nadruk tegenover minister Kano aangegeven dat Nederland principieel tegen de walvisvangst is, en dat Nederland teleurgesteld is over het continueren van de Japanse walvisvangst dit seizoen. Tevens heb ik benadrukt dat Nederland hecht aan de vrijheid van demonstratie op volle zee, maar dat dit nooit mag conflicteren met de veiligheid van schip, lading en opvarenden.
Op minister Kano's opmerking dat Nederland als vlaggenstaat concrete maatregelen diende te nemen heb ik aangegeven dat in het wetsvoorstel nationaliteit zeeschepen, zoals dat thans voorligt in het parlement, instrumenten zijn opgenomen die maatregelen mogelijk maken indien deze aan de orde zouden zijn.
Kunt u uitleggen waarom een Nederlandse wetswijziging wel aan de orde zou moeten komen tijdens een handelsmissie en een omstreden zaak tegen een Nederlands staatsburger, die ten tijde van uw vertrek naar Japan al twee maanden om dubieuze redenen gevangen zat, niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang van Japan. We hebben de uitspraak van de onafhankelijke rechter afgewacht en terughoudendheid betracht in het oordelen en treden in de zaak zolang die onder de rechter is. Erwin Vermeulen is op 22 februari vrijgesproken. Zie ook de beantwoording van uw andere vragen.
Wanneer kwam het Nederlandse standpunt over de walvisjacht aan de orde in het gesprek met de Japanse minister? Bent u zelf begonnen over het feit dat Nederland de walvisjacht afwijst, of kwam dit pas aan de orde nadat er gesproken was over Sea Shepherd Conservation Society en de Rijkswet nationaliteit zeeschepen?
Minister Kano heeft het onderwerp direct bij de introductie ter sprake gebracht, en in mijn reactie heb ik uitgebreid het Nederlandse standpunt toegelicht.
Heeft u los van uw statement dat Nederland de Japanse walvisjacht afkeurt – hier ook concrete consequenties aan verbonden?2 Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering zet zich in de daarvoor beschikbare internationale fora steeds actief in voor het verbieden van de jacht op zeezoogdieren, waaronder walvissen.
Heeft u in het gesprek met de Japanse minister ook gesproken over de gezamenlijke verklaring van Nederland, Australië en Nieuw Zeeland dat «Wie de veiligheid op zee in gevaar brengt, kan worden aangeklaagd»?3 Zo ja, heeft u met hem gesproken over de recente aanvallen van walvisvaarders tegen de opvarenden van Sea Shepherd-schepen rond de Zuidpool?4 5 Zo nee, waarom niet?
De gezamenlijke verklaring noch de incidenten tussen de walvisjagers en de schepen van Sea Shepherd zijn aan de orde gesteld.
De wens van gemeenten om het Nedersaksisch als streektaal te erkennen |
|
Henk Jan Ormel (CDA), Margreeth Smilde (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de lang gekoesterde en breed gedragen wens van de provincies Overijssel, Gelderland, Drenthe en Groningen en de gemeenten Oost- en West-Stellingwerf om het Nedersaksisch als streektaal te erkennen op het niveau III van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden?
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de officiële aanvraag voor de erkenning van het Nedersaksisch al op 26 maart 2010 is aangeboden aan de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, maar dat een officiële reactie van het kabinet tot op de dag van vandaag is uitgebleven?1
Ja. Vertraging in de beantwoording is het gevolg van een kabinetswisseling en een zorgvuldige toetsing van de bevindingen in het onderzoeksrapport «Nedersaksisch waar het kan» van onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen. Bij deze toetsing waren de ministeries van OCW, V&J, EL&I, SZW, BZ en VWS betrokken.
Is het waar dat u recent heeft gesproken met een delegatie van deskundigen van de Raad van Europa over een hogere beschermde status voor het Nedersaksisch? Heeft deze delegatie het pleidooi voor erkenning onder deel III uit de regio’s onderschreven?2
Op ambtelijk niveau is door vertegenwoordigers van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesproken met een delegatie van deskundigen van de Raad van Europa. De delegatie heeft weliswaar geen pleidooi gehouden voor opschaling van het Nedersaksisch naar Deel III van het Europees Handvest, maar er wel bij Nederland op aangedrongen om zijn standpunt inzake een al of niet erkenning van het Nedersaksisch onder Deel III voor eind maart 2012 bekend te maken.
Staat het kabinet – zoals de staatssecretaris destijds bij het in ontvangst nemen van de aanvraag heeft aangegeven – nog steeds positief ten opzichte van de aanvraag? Welke mogelijkheid ziet u om het Nedersaksisch te erkennen op het niveau van deel III, onder de voorwaarden die destijds door het kabinet zijn gesteld? Wanneer kan de Kamer hierover een besluit verwachten?
Ik deel ten volle het uitgangspunt van de toenmalige staatssecretaris, overeengekomen met de bestuurders uit Noordoost-Nederland, dat erkenning onder Deel III van het Europees Handvest alleen zal plaatsvinden, indien het bestaande beleid van provincies en gemeenten toereikend is om het Nedersaksisch te doen kwalificeren voor Deel III van het Europees Handvest. Dit impliceert dat erkenning onder Deel III geen extra administratieve, financiële en andere lasten met zich meebrengt, noch voor het Rijk noch voor de desbetreffende decentrale overheden. De uitkomst van de inventarisatie die is uitgevoerd door de betrokken vakministeries valt in dat opzicht negatief uit. Naar aanleiding hiervan acht ik het daarom niet opportuun dat Nederland bij de Raad van Europa kenbaar maakt dat bescherming van het Nedersaksisch voortaan plaatsvindt conform ten minste 35 bepalingen van Deel III van het Europees Handvest. Bijgevolg blijft het beschermingsniveau van het Nedersaksisch ook in de toekomst vallen onder Deel II van dit verdrag van de Raad van Europa.
De uitkomst van de inventarisatie, vergezeld van een nadere analyse uitgevoerd door de vakministeries vermeld in mijn antwoord op vraag 2, is bij brief van 20 maart meegedeeld aan de decentrale overheden in Noordoost-Nederland. Brief en bijlage zijn bijgevoegd in afschrift bij deze Kamervragen.3 Ook de Raad van Europa zal dienovereenkomst worden geïnformeerd.
De vrijwilligersvergoeding |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Arnhem1, waarin de rechter heeft bepaald dat een aan een ANBI2 teruggeschonken vrijwilligersvergoeding aftrekbaar is, en dat het niet van belang is of de ANBI over voldoende liquide middelen beschikte om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bezwaren tegen aanslagen waarin de teruggeschonken vrijwilligersvergoeding opgevoerd werd als aftrekpost en die zijn afgewezen op basis van het feit dat de ANBI niet over voldoende liquide middelen beschikte, nu alsnog ambtshalve dienen te worden toegekend?
Nee.
Indien u niet bereid bent tot ambtshalve toekenning van die bezwaren, hoe gaat u dan alle mensen, wiens bezwaar is afgewezen, in de gelegenheid stellen om op een eenvoudige en laagdrempelige manier kennis te nemen van het feit dat zij wederom bezwaar kunnen indienen?
Er is geen sprake van een mogelijkheid om wederom bezwaar te kunnen indienen.
Een belastingplichtige kan slechts één bezwaarschrift indienen tegen een aanslag. Wel kan hij tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gaan, als de termijn daarvoor nog niet is verstreken. Deze mogelijkheid is op de uitspraak vermeld.
Overigens is het niet zo dat ik mij verenig met het oordeel van de Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 21 februari 2012. Tegen die uitspraak zou de inspecteur in beginsel hoger beroep hebben ingesteld, ware het niet dat hij ter zitting van de rechtbank al heeft meegedeeld dat het beroep van de belanghebbende op de meerderheidsregel slaagt (de rechtbank heeft dat verwoord in onderdeel 3 van de uitspraak). De inspecteur heeft daaraan gevolg gegeven en de aanslag direct na de uitspraak verminderd, zodat hij daarmee de mogelijkheid van hoger beroep in processuele zin heeft geblokkeerd. Dat neemt echter niet weg dat ik deze uitspraak van de rechtbank inhoudelijk niet zal volgen. Ik houd uitdrukkelijk vast aan mijn tot op heden gevoerde beleid3. Zou bij de beoordeling van de giftenaftrek geen acht mogen worden geslagen op de financiële mogelijkheden van de instelling om een toegezegde vergoeding daadwerkelijk te kunnen uitbetalen, dan wordt de deur opengezet naar allerlei opzetjes waarin de kern van de giftenregeling, de vrijgevigheid, wordt ondermijnd. Ik merk bovendien op dat een eerdere uitspraak van de Rechtbank Arnhem in een vergelijkbare andere zaak wel in overeenstemming is met het destijds geldende beleid (zoals dat met ingang van 1 januari 2012 is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001). Het gaat hierbij om de in mijn brief van 10 juni 2011 aangehaalde uitspraak van 19 april 20114. Uit die uitspraak blijkt dat de rechter van oordeel is dat van vrijgevigheid geen sprake kan zijn als de ANBI onvoldoende middelen heeft om de toegezegde vergoedingen te betalen.
Voedingszorg voor kinderen met een chronische aandoening |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het rapport «Voedingstoestand van kinderen op LZK-scholen»?
Ja.
Wat heeft u met de conclusies (dat de kans op ondervoeding bij chronisch zieke kinderen 40% bedraagt en dat ruim een kwart van deze kinderen een afwijkende voedingstoestand laat zien) en aanbevelingen uit dit rapport gedaan?
De conclusies en aanbevelingen uit het rapport heb ik met interesse gelezen. De conclusies bevatten een aantal veronderstellingen die in het rapport niet zijn onderzocht. In de kosten-batenanalyse, die u in vraag 3 aanhaalt, wordt aangegeven dat hier nog niet voldoende onderzoek naar is gedaan. Dit in beschouwing nemende is er voor mij onvoldoende aanleiding om mijn beleid aan te passen.
Bent u op de hoogte van de kosten-batenanalyse die Stichting Economisch Onderzoek heeft gedaan naar het maatschappelijk rendement van uitgaven voor voedingszorg in het onderwijs voor kinderen met een chronische aandoening, en in het bijzonder de conclusie dat zelfs bij een voorzichtige inschatting van de baten dit rendement positief is?
Ja, ik ben op de hoogte van de kosten-batenanalyse die Stichting Economisch Onderzoek heeft gedaan op basis van literatuuronderzoek naar het maatschappelijk rendement van voedingszorg door LZK-scholen voor kinderen met een chronische aandoening. Ik ben tevens op de hoogte van de algemene conclusie dat als optimale voedingszorg een aantal effecten creëert, de totale baten voor de maatschappij hoger kunnen zijn dan de nettokosten. Echter in het onderzoek is een aantal veronderstellingen gemaakt, waarbij de onderzoekers zelf aangeven dat er nog onvoldoende onderzoek naar is gedaan.
Bent u op de hoogte van de «Kenniskeuken effectieve voedingszorg voor chronisch zieke kinderen», het initiatief van InnovatieNetwerk, Scholen voor Langdurig Zieke Kinderen (LZK)-scholen en kinderartsen om twee LZK-scholen te gaan ontwikkelen tot expertisecentrum op het gebied van nieuwe en praktisch bruikbare kennis over effectieve voedingszorg voor chronische zieke kinderen (niet alleen voor hen die op LZK-scholen zitten maar voor alle chronisch zieke kinderen in het basisonderwijs)? Onderschrijft u het doel van dit initiatief, namelijk het vergroten van zelfredzaamheid van chronisch zieke kinderen en hun ouders voor wat betreft de voedingszorg die bij hen past?
Ja, ik ben op de hoogte van dit businessplan van InnovatieNetwerk. De «Kenniskeuken» is onder meer gericht op verbetering van de voedingstoestand en zelfredzaamheid van kinderen met een chronische aandoening. Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat chronisch zieke kinderen, maar ook kinderen in het algemeen en ouders zelfredzaam zijn. De rol van goede voeding is hierbij een belangrijk element, maar niet het enige. Ook andere aspecten zoals bewegen, pesten en slaapgedrag zijn relevant. Scholen, zorgprofessionals en ouders spelen allen een rol in het uitwisselen van kennis en ervaring op deze onderwerpen. Het belangrijkste doel van LZK-scholen is echter om goed onderwijs te bieden aan somatisch chronisch zieke kinderen. Voor de ontwikkeling van de LZK-scholen tot expertisecentrum specifiek op het gebied van effectieve voedingszorg is daarom geen rol voor de overheid weggelegd. Ik ben dan ook niet bereid om dit initiatief financieel of bestuurlijk te ondersteunen.
Bent u bereid dit initiatief bestuurlijk en financieel te ondersteunen? Bestuurlijk door een beroep te doen op medeverantwoordelijke partijen (met name zorgverzekeraars, bedrijfsleven en onderzoekinstellingen) en financieel door een incidentele bijdrage te leveren aan de kosten van de kenniskeuken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het huisarrest van de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser huisarrest heeft gekregen en hierdoor niet in staat is de aan haar toegekende onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen?1
Mevrouw Tsering Woeser heeft aan de ambassade en via twitter-berichten bekend gemaakt niet aanwezig te kunnen zijn bij het diner dat haar op 1 maart werd aangeboden ter gelegenheid van de toekenning van een Prins Claus Fonds prijs in september 2011.
Is er een directe relatie tussen het huisarrest en de uitnodiging aan Tsering Woeser om de onderscheiding op de Nederlandse ambassade in Peking in ontvangst te nemen?
Mevrouw Woeser meldt dat het haar inderdaad expliciet is verboden naar het diner te gaan. Verder meldt zij dat ze de rest van de maand huisarrest heeft gekregen, wat zij o.a. in verband brengt met de vergaderingen van het Nationale Volkscongres en de Politieke Raadgevende Volksconferentie die momenteel aan de gang zijn, en met de onrustige situatie in de Tibetaanse gebieden.
Wat is de formele reden die de Chinese autoriteiten geven voor het huisarrest van Tsering Woeser?
De Chinese autoriteiten geven aan dat zij haar niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien.
Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen het huisarrest op te heffen zodat Tsering Woeser toch in staat is om de onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen? Indien neen, waarom niet?
De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Woeser verandert niets aan het feit dat haar de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Woeser overgemaakt.
De bouw van een megastal bij Vlagtwedde |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de gemeente Vlagtwedde om toestemming te verlenen voor een melkveebedrijf van 1 000 melkkoeien, 800 stuks jongvee en een bouwblok van 10 hectare in Bourtange?1
Ja.
Hoe verhoudt deze omvang zich tot de door u eerder genoemde bovengrens van 300 grootvee eenheden?
Ik heb eerder aangegeven dat een zeer gering percentage van de bedrijven een grotere omvang heeft dan wat overeenkomt met een bedrijf waar één of twee gezinsinkomens uit behaald kunnen worden. Bestaande bedrijven die qua omvang daar boven zitten komen dus ook voor. Zoals ik in mijn visie veehouderij heb aangegeven, biedt het huidige ruimtelijke ordenings- en milieuinstrumentarium provincies en gemeenten de mogelijkheden te sturen op een goed woon- en leefklimaat.
In hoeverre is met een stal van dergelijke omvang nog sprake van een duurzame en maatschappelijk verantwoorde veehouderij, gelet op aspecten als leefomgeving en volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met ons van mening dat de koe in de wei hoort, niet in de ligbox? Zo nee, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk thema van de partners in de Duurzame Zuivelketen. FrieslandCampina en andere zuivelbedrijven hebben in 2011 mooie initiatieven met stimulerende maatregelen ontplooid om verreweg het grootste gedeelte van de Nederlandse melkkoeien tijdens de zomer-maanden in de wei te laten grazen. Het is aan de partners in de gehele keten om hieraan invulling te geven. In overleg met hen zal ik bezien hoe verdere voortgang kan worden geboekt.
Deelt u de mening dat na de gigastal in Grubbenvorst en bovengenoemde stal het moment daar is voor een noodwet, zoals u in het algemeen overleg Intensieve veehouderij heeft aangegeven te overwegen als er een spoor aan het ontstaan is van gigantische bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Vlagtwedde heeft bij brief van 13 maart 2007 de aanvrager bericht de vestiging van het nieuwe melkveebedrijf aan de Bourtangerweg te Vlagtwedde in beginsel aanvaardbaar te achten, dit onder voorbehoud van onder meer de te voeren planologische procedure, de op grond van de milieuwetgeving te stellen eisen, een goede landschappelijke inpassing en de instemming van het college van Gedeputeerde Staten.
De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijke ordeningsbeleid ligt primair bij de provincies en gemeenten.
Bij deze trend van grootschalige ontwikkeling zal ik op basis van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel ingrijpen en een grens stellen. Overigens zal ik er bij de betreffende provincie en gemeente op aandringen om geen onomkeerbare stappen te zetten tot het advies van de Gezondheidsraad gereed is.
Bent u bereid om de met de provincie Groningen in overleg te gaan om de aanleg van deze megastal te voorkomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, omdat Provinciale Staten van Groningen op 7 maart a.s. spreken over het proces rond deze grootschalige melkveehouderij te Vlagtwedde, deze vragen uiterlijk op 5 maart 2012 beantwoorden?
Zie antwoord op vraag 6.
Een Tibetaanse schrijfster die een Nederlandse prijs niet in ontvangst mag nemen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de Tibetaanse schrijfster Tsering Woeser die door de Chinese autoriteiten niet in staat gesteld wordt om een onderscheiding van het Prins Claus Fonds in ontvangst te nemen bij de Nederlandse ambassade in Peking?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Tsering Woeser een huisarrest is opgelegd door de Chinese autoriteiten en deze onderscheiding niet in ontvangst mag nemen?
Ik heb de Chinese autoriteiten om tekst en uitleg gevraagd over deze kwestie. De Chinese autoriteiten geven aan dat zij mevrouw Tsering Woeser niet «onder huisarrest» hebben geplaatst, maar haar hebben verzocht niet op de uitnodiging voor het diner in te gaan. Zij wordt gezien als een Tibetaanse die separatisme voorstaat en wier activiteiten niet in een cultureel, maar in een politiek kader moeten worden gezien. De belemmering van aanwezigheid van mevrouw Tsering Woeser verandert niets aan het feit dat haar in september 2011 de prijs is toegekend door de jury van het Prins Claus Fonds. Het Fonds heeft het aan de prijs verbonden geldbedrag aan mevrouw Tsering Woeser overgemaakt.
Bent u bereid deze zaak aan te kaarten bij de informele Raad Buitenlandse Zaken van 9 en 10 maart a.s.? Indien nee, waarom niet?
Ja. Een gelegenheid die zich daarvoor leent is bijvoorbeeld de EU-China mensenrechtendialoog. Ik zal bepleiten dat haar zaak wordt meegenomen wanneer in dat kader individuele gevallen aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN- instrumenten, de Chinese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internatonaal rechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten?
Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 16 november 2011 tracht ik op de meest effectieve wijze de Chinese autoriteiten aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten. Daar hoort ook het multilateraal instrumentarium bij.
Het bericht: ‘Ruim helft diplomaten betaalt boetes niet’ |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat in 2009 en 2010 respectievelijk 60% en 55% van de verkeersboetes die diplomaten zijn opgelegd, niet worden betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook diplomaten zich aan de regels van het gastland dienen te houden, omdat de wet voor iedereen geldt en zeker vanwege het feit dat zij te gast zijn en daarmee een visitekaartje zijn van hun eigen land? Zo nee, waarom niet?
Ja. Diplomaten dienen zich te houden aan de wetten en regels die in het ontvangende land gelden (artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer uit 1961).
In welk deel van het aantal niet betaalde verkeersboetes betreft het bekeuringen op kenteken? Worden in die gevallen de kentekenhouders expliciet uitgenodigd om de naam van de bestuurders kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Het betreft in de meeste gevallen verkeersovertredingen op kenteken en in enkele gevallen «staandehoudingen». De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gaat uit van een kentekenaansprakelijkheid. De houder van het kenteken is aansprakelijk voor de gedragingen zoals deze gepleegd worden met het voertuig. Een expliciete uitnodiging om de naam van de bestuurder kenbaar te maken ontbreekt daarom.
Welke richtlijnen gelden er voor Nederlandse diplomaten in het buitenland voor wat betreft de betaling van door hen opgelopen verkeersboetes? In welke mate worden deze richtlijnen Nederlandse diplomaten nageleefd?
Nederlandse diplomaten hebben de staande instructie door hen opgelopen verkeersboetes te betalen.
Wilt u per land aangeven in welke mate buitenlandse diplomaten de aan hen opgelegde verkeersboetes niet betalen?
Dat is voor de genoemde periode niet goed mogelijk. Herleiden van alle verkeersboetes over 2009 en 2010 per ambassade zou een vergelijking vereisen tussen verschillende bestanden, waarbij de nauwkeurigheid van het eindresultaat niet kan worden gegarandeerd. In het afgelopen jaar is actie ondernomen om de aansluiting tussen deze bestanden in de toekomst te verbeteren.
Wat wordt door u gedaan om te bevorderen dat buitenlandse diplomaten hun verkeersboetes betalen? Welke mogelijkheden ziet u om daarin nog verbetering aan te brengen?
Het CJIB stuurt de initiële beschikking, een eerste en tweede aanmaning inclusief wettelijke verhogingen. Mocht betaling uitblijven, dan wordt dit traject stopgezet.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken oefent vervolgens druk uit met diplomatieke middelen als duidelijk wordt dat er sprake is van bijzonder ernstige of bijzonder veel overtredingen van een bepaalde diplomaat; de ambassade wordt officieel aangeschreven of de ambassadeur kan op het Ministerie worden ontboden.
Het Ministerie vestigt regelmatig per circulaire nota de aandacht van alle ambassades op de verplichting voor diplomaten zich aan de verkeersregels te houden en opgelopen boetes te betalen.
Wat gaat u via die diplomatieke weg anders doen dan voorheen, waardoor diplomaten nu wel zullen overgaan tot betaling van hun boetes?
In bilaterale contacten met ambassades worden de verplichting zich aan de regels te houden, en de verplichting van betaling, benadrukt. Op grond van het Verdrag van Wenen kunnen echter geen dwangmiddelen tegen diplomaten worden toegepast. Deze beperking bestaat opdat diplomaten (waaronder ook Nederlandse diplomaten in het buitenland) die in een ander land werken, niet door het ontvangende land via de strafwet onder druk gezet kunnen worden. Dit beperkt ook de afdwingbaarheid van de betaling van verkeersboetes.
Met het CJIB is afgesproken dat Buitenlandse Zaken voortaan eerder zal worden geïnformeerd over niet betaalde boetes, zodat eerder actie kan worden ondernomen. In samenwerking met het CJIB en de RDW wordt in de toekomst jaarlijks een operatie uitgevoerd om individuele ambassades nogmaals te herinneren aan hun eventuele openstaande boetes.
Het bericht 'Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister»?1
Het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) heeft mij vragen gesteld over het bericht «Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister» (2012Z03946). Op 16 maart 2012 is echter bekend geworden dat deze berichtgeving niet juist is gebleken. Bijgaand treft u het persbericht van ParnassiaBavo Groep waaruit dit blijkt2.
Ik ben van mening dat antwoord op de gestelde vragen daarmee niet aan de orde is.
Ik vertrouw er op u zo afdoende geïnformeerd te hebben.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de omstandigheden waaronder deze zelfmoord heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat komt er terecht van uw toezegging dat er in acute situaties toch zorg zal worden verleend als er al telefonisch wordt afgeweerd met de eigen bijdrage van 200 euro per patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
Het opnieuw lekken van informatie uit de geheime dienst van Curacao |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt de informatie van een klokkenluider van de Veiligheidsdienst Curaçao dat gegevens van de dienst en van de geheime diensten van andere landen op verzoek van de minister-president van Curaçao in handen zijn gegeven van de geheime dienst van Colombia?1
Klopt de informatie van een klokkenluider van de Veiligheidsdienst Curaçao dat gegevens van de dienst en van de geheime diensten van andere landen op verzoek van de minister-president van Curaçao in handen zijn gegeven van «particulieren», in het bijzonder van Independent Forensic Services?
Kunt u uitsluiten dat ook door de Nederlandse geheime diensten verstrekte informatie op een niet-reguliere wijze in handen is gekomen van derden?
Is het waar dat de genoemde klokkenluider onder meer informatie moest geven over het netwerk van de veiligheidsdienst, de beveiliging van de systemen en de zogenoemde «IP range» die door de dienst wordt gebruikt?
Wat zegt dit nieuwe lek uit de Veiligheidsdienst Curaçao naar uw opvatting over de manier waarop de regering Schotte gebruik maakt van de instituties op Curaçao?
Deelt u de opvatting dat het lekken van deze informatie een goed onderzoek naar de falende screening van de regering van Curaçao en eerdere lekken uit de Veiligheidsdienst Curaçao frustreert?
Bent u nog steeds van opvatting dat Curaçao zelf in staat is om de falende screening van de regering van Curaçao en eerdere lekken uit de Veiligheidsdienst Curaçao te onderzoeken?
Deelt u de opvatting dat de Veiligheidsdienst Curaçao geen betrouwbare partner meer is voor de geheime diensten van Nederland?
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in deze zaak, met het oog op de in het Statuut opgenomen waarborgfunctie?
Welke maatregelen gaat u nemen om de betrokken klokkenluider, die naar het zich laat aanzien op initiatief van de minister-president van Curaçao is bedreigd, te beschermen?
Het bericht dat Nederland de Roma niet goed behandelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Human rights of Roma and Travellers in Europe» van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa Thomas Hammarberg?1 2
Ik heb kennis genomen van dit rapport van de mensenrechtencommissaris Hammarberg van de Raad van Europa dat op 27 februari jl. is gepresenteerd. Daarin wordt onder meer gemeld dat de Romapopulatie in Nederland problemen kent op het gebied van integratie, en bovendien wordt er aandacht gevraagd voor mensenhandel, waarvan ook kinderen onder de Romapopulatie het slachtoffer zijn. Zoals verder uiteengezet in antwoord op 5 heeft het kabinet in de Nederlandse inbreng over de sociale inclusie van Roma ook aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma.
Hoe beoordeelt u de conclusie van commissaris Hammarberg dat geen enkele Europese regering kan claimen succesvol te zijn in het waarborgen van de mensenrechten van deze groep en dus ook de Nederlandse regering niet?
Het kabinet deelt niet de conclusie van de mensenrechtencommissaris dat ook in Nederland de mensenrechten van Roma niet worden gewaarborgd.
In het rapport van de mensenrechtencommissaris wordt naar voren gebracht dat Roma worden gediscrimineerd. Een van de cruciale mensenrechten is inderdaad dat burgers niet gediscrimineerd mogen worden (artikel 2 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens). In Artikel 1 van de Grondwet wordt het verbod op discriminatie geformuleerd. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om discriminatie wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In Nederland is wettelijk geregeld dat men in geval van discriminatie bijstand kan krijgen. Dankzij de Wet Antidiscriminatievoorzieningen (ADV) kan iedere burger in zijn of haar eigen leefomgeving terecht om op een laagdrempelige manier (vermeende) discriminatie te melden of om hulp en advies te ontvangen bij een antidiscriminatievoorziening. Voor een adequate bestrijding van discriminatie is het echter wel nodig dat burgers melding maken van (vermeende) discriminatie bij een antidiscriminatievoorziening of aangifte doen bij de politie. Ook hier is de eigen verantwoordelijkheid dus van belang.
Verder maakt het rapport Hammarberg melding van stateloosheid onder Roma in Nederland. Ieder burger heeft volgens artikel 15 van de Universele verklaring voor de rechten van de mens, recht op een nationaliteit. Het is de eigen verantwoordelijkheid van elke burger om op de hoogte te zijn van de naturalisatieregelgeving en hiernaar te handelen. Roma moeten er in dit kader op letten dat men in ieder geval ingeschreven staat bij de GBA om aan de naturalisatievoorwaarde van ten minste vijf jaar hoofdverblijf in Nederland te voldoen. Kinderen moeten worden aangegeven bij de geboorte en worden ingeschreven in de GBA. Dit is namelijk van belang bij het doen van een optieverzoek van in Nederland geboren staatloze kinderen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de Nederlandse inzending voor het EU Framework for National Roma Integration Strategies niet in de buurt komt van de door de Europese Commissie gestelde eisen en zowel kwalitatief als kwantitatief onder doet voor de overige inzendingen?3
De constatering luidt dat een aantal bijdragen van lidstaten veel afwijken van de criteria van de Commissie. Daarbij wordt erop gewezen dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma slechts zes pagina’s lang is. Deze constatering wordt gedaan door het ERIO (European Roma Information Office). Ik denk dat de Commissie zelf het beste kan bepalen of de Nederlandse inbreng voldoet aan de criteria. Ik zie dan ook de reactie van de Commissie tegemoet.
Het klopt dat de Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma relatief kort is. Dit is inherent aan het feit dat Nederland geen doelgroepenbeleid voert. Uitgebreide actieplannen voor één specifieke bevolkingsgroep passen daar niet in. Bovendien constateert het kabinet dat de Roma in Nederland vooral op de aandachtsgebieden onderwijs en werk een achterstand hebben. Het kabinet vindt het van groot belang dat Roma onderwijs volgen en werken. De mogelijkheden daarvoor zijn er. Roma moeten deze mogelijkheden echter wel benutten.
Bent u nog steeds van mening dat enkel via generiek beleid de geconstateerde problemen in onderwijs, arbeidsparticipatie, uitkeringsafhankelijkheid, overlast en moeizame integratie tegengegaan kunnen worden? Zo ja, waarom bent u van mening dat dit beleid voldoende zal zijn?
Integratie komt tot stand als men zich daarvoor inzet en ertoe in staat wordt gesteld. Via regulier beleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en wonen wordt elke burger in staat gesteld om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen. Nederland heeft geen beleid specifiek gericht op groepen zoals Roma. Zoals in de Integratievisie «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 2011 is aangegeven spant het kabinet zich ervoor in dat generieke instellingen toegankelijk en effectief zijn voor mensen met een bepaalde etnische en/of culturele achtergrond, waaronder Roma. Op lokaal niveau waar het zwaartepunt van het beleid is, wordt binnen de generieke aanpak bijzondere aandacht besteed aan Roma, zoals bijvoorbeeld bij het terugdringen van schoolverzuim. Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met gemeenten.
Hoe verhoudt de door u gewenste kennisuitwisseling betreffende bestrijding criminaliteit en uitbuiting Roma kinderen door Roma zich tot het feit dat geen enkele lidstaat dit heeft opgenomen in zijn nationale plannen?
Het verzoek van de Commissie betrof een nationale strategie op de thema’s onderwijs, werk, gezondheid en huisvesting. Het ligt voor de hand dat Lidstaten hun strategie toespitsen op deze thema’s. Zoals in de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van de «Nederlandse inbreng ten behoeve van de sociale inclusie van Roma» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-20, nr. 599) vermeld is, heeft het kabinet er bewust voor gekozen om zich hier niet toe te beperken. Het kabinet heeft in zijn inbreng aandacht gevraagd voor normoverschrijdend gedrag door Roma en in het bijzonder voor uitbuiting van kinderen onder Roma. Het programma aanpak uitbuiting (Roma) kinderen, waarvan in de aanbiedingsbrief melding werd gemaakt, kent een internationale dimensie. Doelstelling in dit kader is om de samenwerking tussen en met de EU-lidstaten op het thema te bevorderen. De vermelding van criminaliteit, overlast en uitbuiting van Roma kinderen in de Nederlandse strategie heeft tot doel deze problematiek in de EU onder de aandacht te brengen.
Ziet u in de constatering dat de Nederlandse overheid wel over maar niet met Roma en Sinti praat aanleiding in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de Roma- en Sinti gemeenschappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn u of uw collega bewindspersonen met welke organisaties en vertegenwoordigers zal spreken? Hoe verhoudt zich dit tot de door Nederland in 2008 in Praag onderschreven Common Basic Principles on Roma Inclusion en het adopteren van het EU Framework for National Roma Integration Strategies in juni 2011?
Om de ontwikkelingen te blijven volgen op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, gezondheidszorg, criminaliteit, discriminatie en stateloosheid blijft de Rijksoverheid in gesprek met Roma.
Nederland onderschrijft de «Common Basic Principles on Roma inclusion» en heeft ingestemd met Raadsconclusies over de integratie van de Roma, die onder meer het EU-raamwerk verwelkomen. Belangrijke notie in beide documenten is de betrokkenheid van het lokale en regionale bestuur. Dit is ook het niveau waarop in Nederland de meest directe bemoeienis met de Roma-gemeenschap plaatsvindt. Overleg met Roma op dit niveau is ook het meest effectief, aangezien de problemen die gemeenten en Roma ervaren per regio verschillen.
Afschot van zogende wilde zwijnen |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afschotperiode zwijnen wordt verlengd»?1
Ja.
Is het waar dat de periode waarin zwijnen mogen worden geschoten verlengd wordt tot 15 maart? Zo nee, tot welke datum mogen dan zwijnen geschoten worden?
Ja.
Is het waar dat al op 1 februari 2012 de eerste jonge wilde zwijnen gesignaleerd zijn door personeel van Staatsbosbeheer op de Noord-Veluwe? Zo nee, wanneer is dan volgens uw informatie de draag- en zoogtijd van wilde zwijnen?
Ja.
Is het waar dat met het toestaan van afschot gedurende de draag- en zoogtijd de kans bestaat dat jonge dieren die afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder achterblijven en een schrijnende hongerdood sterven? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en hoe zou u het onverzorgd achterlaten van deze biggen die daardoor ten dode opgeschreven zijn dan benoemen?
Het doden van zwijnen is noodzakelijk voor onder meer de veiligheid van verkeersdeelnemers op de Noord-Veluwe. De provincie is bevoegd om hier besluiten over te nemen. Een betamelijke jager zal geen zeugen afschieten waarbij de overlevingskansen van de biggen nog afhankelijk zijn van de zorg van de zeug. Tevens verwijs ik naar eerdere beantwoording op Kamervragen over afschot van drachtige zwijnen (Tweede Kamer, 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen 2448).
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende zwijnen leidt tot onaanvaardbaar dierenleed? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen en op welke termijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom het niet voorkomen dat hulpeloze biggen door afschot van de moeder verhongeren met de dood als gevolg geen onaanvaardbaar dierenleed is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het ethisch onverantwoord is om een wettelijk beschermd dier na een strenge vorstperiode en in de draag- en zoogtijd te bejagen, met het risico dat dieren die afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder onverzorgd achterblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende dieren, waarbij het risico bestaat dat biggen onverzorgd achterblijven en de hongerdood sterven, in strijd is met de wettelijke zorgplichtbepalingen uit artikel 2, lid 1 van de Flora- en faunawet en artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze wilt u maatregelen treffen om de zorgplicht in casu te handhaven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende dieren, waarbij het risico bestaat dat biggen onverzorgd achterblijven en de hongerdood sterven, in strijd is met artikelen 47 en 73 van de Flora- en faunawet, waarin is bepaald dat onnodig lijden van dieren door jacht, beheer en schadebestrijding moet worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze wilt u maatregelen treffen om de zorgplicht in casu te handhaven?
Of sprake is van een overtreding is van de Flora- en faunawet dient van geval tot geval beoordeeld te worden. Daar wil ik hier geen algemene uitspraken over doen. Zie verder mijn voorgaande beantwoording.
Bent u bereid tot het instellen van een landelijk verbod op het schieten van zwijnen in draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Nee, ik zie daar geen reden toe.
Deelt u de mening dat de gehanteerde aantallen met betrekking tot de gewenste standen, niet of nauwelijks gerelateerd zijn aan de natuurlijke draagkracht van het leefgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Nee, ook overwegingen als schade, overlast en veiligheid worden meegewogen om tot een bepaalde voorjaarsstand te komen. Die afweging behoort tot de verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland.
Kunt u bevestigen dat er niet of nauwelijks geïnvesteerd wordt in preventie, zoals het aanleggen van rasters, om schade en overlast door wilde zwijnen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om het schieten van wilde zwijnen te verbieden wanneer er geen preventieve maatregelen getroffen zijn? Zo nee, kunt u nauwkeurig aangeven welke maatregelen getroffen zijn om schade door zwijnen te voorkomen?
Via het Faunafonds investeert mijn ministerie in beheer en onderhoud van leefgebiedrasters. De provincie, terreinbeheerders en gemeenten doen dat vanuit hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de wegen in hun beheer en verkeersveiligheid.
Ondanks al deze maatregelen veroorzaken de wilde zwijnen nog steeds veel schade en overlast. Daarnaast voert de provincie meer maatwerkbeheer. Hetgeen betekent dat in de bekende probleemgebieden de focus is gericht op het behalen van de doelaantallen. Het betreft dan ook deze gebieden waar de afschotperiode is verlengd tot 15 maart 2012.
Overigens is het de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten om hier eigenstandige beslissingen over te nemen.