Bezoldiging van corporatiebestuurders en de algemene bedrijfslasten van woningcorporaties |
|
Paulus Jansen (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Het Financieele Dagblad, De Stentor en adviesbureau roAg naar de bezoldiging van corporatiebestuurders en leden van raden van corporaties en naar de hoogte van de algemene bedrijfslasten bij woningcorporaties?1 Wat is uw standpunt ten aanzien van dit onderzoek en op welke overwegingen rust het?
Ja.
Het betreft een onderzoek waarbij niet alle corporaties zijn betrokken, het is derhalve geen totaalbeeld. Het onderzoek is gebaseerd op 231 van de 381 woningcorporaties.
Elk jaar bericht ik u zowel over de bezoldigingen van bestuurders als over de bedrijfslasten van alle woningcorporaties.
Over de bedrijfslasten 2011 heb ik u recentelijk (TK 2011–2012, 29 453, nr. 252) geïnformeerd. Ik baseer me daarbij op het macrobeeld van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV). In de brief die ik u daarover heb geschreven heb ik aangegeven dat de bedrijfslasten per woongelegenheid in 2011 helaas met ruim 6% zijn gestegen, na een daling van de bedrijfslasten in 2010.
Hoe het beeld er wat betreft bezoldigingen in 2011 uit ziet is mij nu nog niet bekend. Momenteel worden deze gegevens verzameld. Zodra deze gegevens bekend zijn zal ik uw Kamer hierover berichten.
Gaat u maatregelen nemen tegen de corporaties die geen of onvolledige informatie verstrekken over de hoogte en structuur van de bezoldiging van de individuele leden van het bestuur volgens de Sectorbrede beloningscode bestuurders woningcorporaties? Zo ja, welke maatregelen?
In de Sectorbrede beloningscode is opgenomen dat de beloning van de bestuurders openbaar moeten worden gemaakt, dus ook inkomens onder het normbedrag van € 193 000. Dit geldt alleen voor Aedesleden. De handhaving van deze code is aan de branche zelf.
Hoe gaat u regelen dat corporaties genoemde informatie op een uniforme wijze gaan verstrekken, zodat de transparantie toeneemt en de beloningen van bestuurders en commissarissen eenvoudig te toetsen zijn aan het beloningskader?
Op basis van de Wet Normering bezoldiging Topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT), die momenteel bij de Eerste Kamer ligt, zullen corporaties zich in de toekomst op een uniforme wijze moeten verantwoorden over de beloning van alle topfunctionarissen binnen de organisatie.
Herinnert u zich het voorstel om alle gegevens over hoofd- en nevenfuncties van corporatiesbestuurders en -commissarissen centraal te registreren via een openbaar meldpunt, gekoppeld aan de internetsite van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, zodat ook bij mutaties direct – en niet met een vertraging van anderhalf jaar – zicht is op de achtergrond en beloning van bestuurders en commissarissen?2 Acht u zo’n openbare realtime registratie bij nader inzien niet toch een goed idee?
Mij is bekend dat uw Kamer in 2009 de toenmalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie verzocht de mogelijkheden te bezien van een centraal register voor nevenfuncties van commissarissen van corporaties. In reactie daarop deed mijn voorganger uw Kamer weten (TK 2010–2011, 29 453, nr. 197) bereid te zijn om, aanvullend op de bepalingen ter zake in de Governancecode, een wettelijke basis te verschaffen aan de verplichting voor corporaties om de (neven)functies van commissarissen in de jaarstukken bekend te maken. Dit via de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de herziene Woningwet. De inrichting van een landelijk databestand achtte hij, ook gezien de daarmee gemoeide ambtelijke lasten, als aanvulling niet noodzakelijk.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de herziene Woningwet eerder dit jaar stelde uw Kamer aanvankelijk voor (bij amendement nr. 51 van het lid Karabulut) corporaties te verplichten de nevenfuncties van commissarissen én van bestuurders openbaar te maken, zowel via het ter inzage leggen bij mijn ministerie als via publicatie op de website van de corporatie. De nadere gedachtewisseling met uw Kamer in tweede termijn over het betreffend amendement heeft uiteindelijk geleid tot het gewijzigd amendement van mevrouw Karabulut met nr. 92, waarin de verplichting voor corporaties is opgenomen om de nevenfuncties van bestuurders en commissarissen via het jaarverslag openbaar te maken. Conform dit amendement zullen in de AMvB bij de herziene Woningwet nadere bepalingen worden opgenomen met betrekking tot de jaarverslaglegging.
Is de conclusie «Naarmate een corporatie meer verhuureenheden beheert, stijgen de bestuurskosten, neemt de productiviteit af en stijgen de gemiddelde bedrijfslasten» aanleiding voor bestuurlijke actie in de richting van de corporatiebranche?
Ik deel de in de vraag verwoorde conclusie maar ten dele. Uit cijfermateriaal van het CFV komt een genuanceerder beeld naar voren. Zo zijn de gemiddelde bedrijfslasten bij middelgrote corporaties (5 000 – 10 000 woningen) het laagst, dus ook lager dan bij kleinere corporaties. De grote corporaties (10 000 – 20 000 woningen) presteren over het algemeen beter dan kleine of middelgrote corporaties als het gaat om investeringen. Alleen de zeer grote corporaties (meer dan 20 000 woningen) doen het zowel qua efficiency als qua prestaties slechter dan gemiddeld in de sector.
Voor mij is de in de vraag verwoorde conclusie op zich dan ook geen aanleiding voor bestuurlijke actie jegens de corporatiesector. Ik wijs er daarbij op dat diverse ontwikkelingen rond de sector, zoals de in 2008 van kracht geworden integrale vennootschapsbelastingplicht, de in 2013 in te voeren heffing onder verhuurders, en marktontwikkelingen rond de verkoopmogelijkheden en afwaarderingen op de grondwaarde de corporaties stimuleren om in financieel opzicht scherper aan de wind te varen. Daarnaast zullen bepalingen in de te herziene Woningwet en daaronder liggende AMvB, zoals de verplichte visitatie en de verplichte toets door de financiële toezichthouder op investeringen boven een bepaald normbedrag, bijdragen aan een kostenbewustere bedrijfsvoering. Tevens mag redelijkerwijs worden verwacht dat de normeringen van de WNT in toenemende mate (en met name na het verstrijken van een overgangsperiode voor bestaande gevallen) zullen bijdragen aan beperking van bestuurskosten.
Onderschrijft u dat directeur-bestuurders die een bezoldiging ontvangen (ver) boven de afgesproken norm een schandvlek zijn voor de sociale huursector? Hoe denkt u op zo kort mogelijke termijn een eind te maken aan deze misstand?
Hoewel ik van mening ben dat corporaties hun bestuurders moeten belonen volgens de toepasselijke normen uit de sectorcode, wijs ik u erop dat er momenteel geen wettelijke regels zijn die deze beloningen maximeren. De sectorcode stond lange tijd overschrijdingen van de normen (mits uitgelegd) toe. Bovendien gaat het in veel gevallen nog om eerder vastgelegde afspraken die niet zonder meer en op korte termijn zijn terug te draaien. Bij invoering van de WNT gaat een overgangsrecht gelden, waarmee de beloningen geleidelijk naar de toepasselijke normen zullen worden teruggebracht.
Ik wijs u erop dat de brancheorganisaties Aedes en VTW en ook individuele corporatiebestuurders, mede naar aanleiding van dit onderzoek de oproep hebben gedaan aan bestuurders en raden van toezicht om op basis van vrijwilligheid tot een neerwaartse bijstelling van de beloningen te komen. Een pleidooi dat ik bij elke mogelijke gelegenheid van mijn kant zal herhalen.
De opvang van Syrische vluchtelingen |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Westerwelle over het opnemen van Syrische vluchtelingen in Duitsland?1
Ja.
Deelt u de mening dat Turkije en andere buurlanden de opvang van Syrische vluchtelingen (binnenkort) mogelijk niet meer aankunnen en het daarom noodzakelijk kan zijn om ook vluchtelingen in andere landen op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Opvang van vluchtelingen dient in de regio te gebeuren. De internationale gemeenschap moet inspanningen leveren om de ontheemden in Syrië en in de buurlanden te helpen.
Bent u bereid om eenzelfde aanbod te doen als minister Westerwelle en het niet langer uit te sluiten dat Nederland Syrische vluchtelingen opneemt? Bent u bereid de VN, Turkije en andere landen aan te bieden Syrische vluchtelingen op te nemen die niet in de regio opgevangen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De uitspraken van minister Westerwelle interpreteer ik niet als een aanbod om vluchtelingen op te nemen – hij heeft aangegeven deze mogelijkheid niet langer uit te sluiten, maar dat de prioriteit ligt bij hulpverlening in de regio. UNHCR en landen in de regio vragen om financiële hulp.
Bent u bereid deze boodschap binnenkort tijdens uw bezoek aan Turkije en het Turkse grensgebied met Syrië over te dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in Turkije extra Nederlandse steun aangeboden voor de opvang van vluchtelingen in Turkije, Jordanië, Libanon en Irak.
Bent u bereid uw Europese collega’s tijdens het Gymnich-overleg van 7 en 8 september a.s. aan te spreken op de vluchtelingenproblematiek en hen te bewegen de opvang van Syrische vluchtelingen niet langer uit te sluiten en hen te overtuigen van de mogelijke noodzaak hiervan? Zo nee, waarom niet?
De vluchtelingenproblematiek is vanzelfsprekend aan bod gekomen tijdens het Gymnichoverleg, waar ik gepleit heb om de hulp aan vluchtelingen en ontheemden in de regio op te voeren.
Kunt u deze vragen vóór 7 september beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De uitgestelde visie over toezicht en verantwoording van goede doelen van SBF en regering |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de uitgesproken verwachting dat kort na de zomervakantie de al meerdere keren uitgestelde «visie over toezicht en verantwoording van goede doelen» van de SBF1 en de regering klaar zou zijn?2
Ja.
Hoe vaak en wanneer is er sinds het convenant overleg geweest op ambtelijk en bestuurlijk niveau met de SBF over deze visie?3
Sinds de ondertekening van het convenant «Ruimte voor geven» op 21 juni 2011 heeft tweemaal een regulier bestuurlijk overleg plaatsgevonden waar onder meer is gesproken over de voortgang van de Visie. Aan deze bestuurlijke overleggen hebben vertegenwoordigers van alle bij het convenant betrokken departementen, alsmede de voorzitter en een tweede afgevaardigde namens het SBF deelgenomen. Daarnaast heeft op 20 september jl. een buitengewoon bestuurlijk overleg plaatsgevonden ter gelegenheid van de ondertekening van de Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector. Bij dit buitengewone bestuurlijke overleg waren de Staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Financiën aanwezig, alsmede het gehele bestuur van de SBF. Op ambtelijk niveau is zeer regelmatig door de Ministeries van Veiligheid en Justitie en Financiën over de Visie gesproken met de SBF. Het gaat hierbij om circa 15 overleggen vanaf het najaar van 2011 tot aan de datum van ondertekening van de Visie. Tot slot heeft ook op bestuurlijk niveau diverse malen informeel overleg plaatsgevonden.
Is de visie nu gereed om aan de Kamer te doen toekomen?
De Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector is op donderdag 20 september jl. aan de Tweede Kamer toegezonden.9
Waar blijft het steeds opnieuw aangekondigde wetsvoorstel publicatieplicht stichtingen?
Dit wetsvoorstel is thans in voorbereiding bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De voorbereidingen zijn in de afrondende fase.
Is er al een aanvang gemaakt met de uitvoering van de motie Omtzigt/Van Vliet4 om de gevraagde gegevens van ANBI's publiek te maken?
Ja. Door een voorgestelde wetswijziging in de AWR die is opgenomen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2013 wordt met ingang van 1 januari 2014 als voorwaarde voor de ANBI-status gesteld dat de instelling nog nader te bepalen gegevens via internet beschikbaar stelt11. Zoals in de memorie van toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij dat wetsvoorstel is aangegeven, wordt hiermee mede uitvoering gegeven aan de motie Omtzigt/Van Vliet12. De nader te bepalen gegevens zullen in elk geval de in de motie genoemde gegevens omvatten, alsmede de doelstelling en het beleidsplan van de instelling. Voorts zal het eerder genoemde wetsvoorstel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mede uitvoering geven aan de genoemde motie.
Indien het antwoord op vraag 5 negatief luidt, wilt u dan zo spoedig mogelijk overgaan tot het beschikbaar stellen van de in de motie gevraagde gegevens uit het ANBI-register van de Belastingdienst?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven of een wetsvoorstel inzake openbaarmaking van ANBI-gegevens in mei 2012 geagendeerd stond voor de ministerraad, nu u recentelijk zeer ontwijkend geantwoord heeft op deze vraag en anderen toch stellig die indruk gewekt hebben?5
Zoals in de antwoorden op Kamervragen van het lid Omtzigt over transparantie en publicatieplicht, ingezonden op 6 augustus 201214, is aangegeven, bepaalt artikel 26 van het reglement van orde voor de ministerraad15 dat ten aanzien van het hetgeen ter vergadering besproken wordt of geschiedt, geheimhoudingsplicht bestaat. Over hetgeen in de ministerraad gesproken wordt of geschiedt worden dan ook geen mededelingen gedaan.
Indien het antwoord op voorgaande vraag ontwijkend is of bevestigend, bent u dan bereid om de rijksrecherche te vragen strafrechtelijk onderzoek te doen naar een mogelijk of zeker lek van stukken – in dit geval de agenda – van de ministerraad?
Uit gesprekken met de auteur van het artikel «Transparantie en publicatieplicht» heb ik begrepen dat hij geen informatie had over het al dan niet agenderen van het wetsvoorstel in de ministerraad. De auteur is als bestuurslid van de Stichting Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) geconsulteerd in de ontwerpfase van het wetsvoorstel. Uit het feit dat het wetsvoorstel niet kort na die consultatie aan de Tweede Kamer is aangeboden, heeft de auteur afgeleid dat het wetsvoorstel (nog) niet in de ministerraad is behandeld. Op grond daarvan is hij gekomen tot de frase: «de behandeling van het wetsontwerp Publicatieplicht in de ministerraad (is) uitgesteld». Desgevraagd gaf de auteur aan op generlei wijze op de hoogte te zijn van de agenda of de verhandelingen van de ministerraad. Het artikel is dan ook gerectificeerd. Gezien deze gesprekken zie ik geen aanleiding om de rijksrecherche in te schakelen om een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren naar het eventuele lekken van stukken uit de ministerraad, nu hier naar mijn overtuiging geen sprake van is.
Vele kiesgerechtigden die mogelijk op 12 september niet kunnen stemmen |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dag te laat verhuisd naar Winkel»?1
Ja.
Is het waar dat op grond van de Kieswet bij de komende verkiezingen voor de Tweede Kamer de peildatum voor het verzenden van de stempassen 31 juli was en dat kiezers die vanaf 1 augustus in een andere gemeente zijn gaan wonen dan hun stempas in hun oude gemeente krijgen?
Op grond van de Kieswet (artikel J7) ontvangt de kiezer zijn stempas van de gemeente waar hij op de dag van de kandidaatstelling als kiezer staat geregistreerd. Dat was dit keer 31 juli 2012. Kiezers die zich na 31 juli in een andere gemeente vestigen, zijn als kiezer geregistreerd in hun oude gemeente en krijgen hun stempas voor deelname aan de verkiezing van de oude gemeente.
Is het waar dat, als een stemgerechtigde burger op 1 augustus in een andere woonplaats wordt ingeschreven dan in de plaats waar zijn stempas naar toe is gestuurd, hem dan geen andere mogelijkheid rest om óf op uiterlijk 29 augustus schriftelijk een kiezerspas aan te vragen óf om terug te reizen naar zijn voormalige woonplaats om daar een kiespas te gaan halen? Zo nee, wat is dan niet waar? Zo ja, hoeveel kiezers betreft het die per 1 augustus ergens anders zijn gaan wonen dan de gemeente waar hun stempas naar toe is gestuurd?
Deze kiezer kon in dit geval inderdaad tot 29 augustus schriftelijk een kiezerspas aanvragen (in veel gemeenten kon het formulier daarvoor overigens ook via de gemeentelijke website gedownload worden en via de email ingestuurd) en tot en met vrijdag 7 september in persoon zijn stempas in een kiezerspas laten omzetten. Overigens kunnen deze kiezers ook gebruik maken van de mogelijkheid om een onderhandse volmacht te verstrekken aan iemand uit hun oude gemeente.
Er is altijd een groep kiezers die verhuist tussen het moment dat het kiezersregister wordt opgemaakt en de dag van de stemming. Volgens cijfers van het CBS verhuisden er in 2011 circa 593 000 personen tussen gemeenten. Dat komt neer op circa 50 000 per maand.
Wat gebeurt er met stempassen die naar de adressen zijn gestuurd waar de kiezer voor wie de stempas bedoeld was niet meer woont?
Dat hangt af van de voorziening die de kiezer zelf heeft getroffen: veel mensen laten hun post een aantal weken of maanden automatisch doorsturen naar hun nieuwe adres. Indien men dat niet doet, zal de stempas ofwel op het oude adres bezorgd worden ofwel als onbestelbaar retour aan de gemeente worden teruggezonden.
Hoe en wanneer komen kiezers die verhuisd zijn er achter dat hun stempas niet naar hun nieuwe adres is verstuurd?
In de Kieswet is geregeld dat de stempassen uiterlijk 2 weken voor de dag van de stemming bij de kiezer thuis moeten zijn ontvangen. Een kiezer die op dat moment zijn stempas nog niet heeft ontvangen, zal dan zijn gemeente kunnen benaderen met een verzoek om nadere informatie. Uiteraard kan de kiezer ook al eerder de gemeente benaderen, bijvoorbeeld als hij verneemt dat zijn buren wel al hun stempas hebben ontvangen.
Hoeveel studenten hebben zich per 1 augustus in een andere gemeente ingeschreven dan waar hun stempas naar toe is gestuurd?
Het is niet bekend hoeveel studenten zich per 1 augustus in een andere gemeente hebben ingeschreven. In de gemeentelijke basisadministratie wordt niet vermeld of een inschrijving een student betreft.
Acht u het mogelijk dat duizenden studenten en andere kiezers er te laat achter komen dat zij schriftelijk een kiezerspas hadden moeten aanvragen en dat zij daarom alleen maar door het maken van reiskosten en veel moeite aan een kiezerspas kunnen komen? Zo ja, deelt u de mening dat hiermee het kunnen uitoefenen van het stemrecht ernstig wordt belemmerd? Wat kunt u er aan doen om dit nu en in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de voorlichtingscampagne, met name via radiospotjes die zijn uitgezonden tussen de start van de campagne op 13 augustus en 27 augustus kiezers gewezen op de mogelijkheid om een kiezerspas aan te vragen waarmee men op de dag van de stemming in een andere gemeente kan stemmen. Op de website verkiezingen2012.nl is bij de veelgestelde vragen een vraag opgenomen over verhuizingen in relatie tot ontvangen van de stempas. Zoals reeds opgemerkt in het antwoord op vraag 3 kan de kiezer ook een onderhandse volmacht geven aan iemand in de oude gemeente. Voor veel studenten zal dit een optie zijn.
Voor uw informatie geldt dat in het voorstel tot wijziging van de Kieswet die in de Tweede Kamer ligt, de termijn om een kiezerspas respectievelijk een schriftelijke volmacht aan te vragen wordt verlengd. Indien het parlement met deze wijziging instemt zal het bij komende verkiezingen mogelijk zijn om tot en met de vijfde dag voor de stemming (normaliter de vrijdag) een schriftelijk verzoek in te dienen om de stempas in een kiezerspas om te zetten, terwijl het tot en met de dag voor de stemming om 12.00 uur mogelijk wordt om een mondeling verzoek (dus in persoon) in te dienen om de stempas om te zetten in een kiezerspas. Hiermee wordt de termijn voor het aanvragen van een kiezerspas gelijkgetrokken aan de termijn voor het aanvragen van een vervangende stempas.
De voortgang van het onderzoek naar de rechtsbescherming van woonbootbewoners |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wie gaat het onafhankelijk onderzoek naar de verbetering van rechtsbescherming van woonbootbewoners n.a.v. de motie Paulus Jansen c.s. (TK 32730-12) uitvoeren?1 Als de aanbesteding nog niet is afgerond: kan de Kamer direct na aanbesteding geïnformeerd worden?
De aanbesteding voor dit onderzoek is nog niet afgerond. Ik zal u na afronding van de aanbesteding informeren wie het onderzoek gaat uitvoeren.
Wat is de exacte formulering van de onderzoeksvragen?
In de offerteaanvraag zijn de onderzoeksvragen als volgt geformuleerd:
Het onderzoek zal in elk geval moeten omvatten:
woonbooteigenaren beschikken over een ligplaats (o.m. eigendom, huur,
vergunningverlening), en de aantallen en typen ligplaatsen die het betreft.
het in kaart brengen van de mogelijkheid/mogelijkheden om de
rechtsbescherming van woonbootbewoners ten aanzien van de ligplaats in
deze verschillende gevallen te verbeteren, waarbij ondermeer gekeken
wordt naar de huurregelgeving voor woonruimte, naar de regelgeving voor
erfpacht en naar bestuursrechtelijke bescherming.
andere acties die hiervoor nodig zijn.
mogelijkheden, ondermeer ten aanzien van publiekrechtelijke belangen
zoals bijv. het waterbeheer, en van de te verwachten effecten op de
beschikbaarheid van ligplaatsen. Dit zodanig dat hierop een beleidsreactie
kan worden gebaseerd.
Hierbij is aangegeven dat nadere uitwerking van deze vraagstelling in overleg tussen de onderzoekers en de begeleidingscommissie bestaande uit medewerkers van BZK en Veiligheid en Justitie zal plaatsvinden.
Bovendien is aangegeven dat het voor de hand ligt om ten behoeve van het onderzoek mede te putten uit informatie van organisaties en vertegenwoordigers van woonbootbewoners.
Ik acht het niet noodzakelijk dat in de begeleidingscommissie een vertegenwoordiger vanuit de geledingen van de woonbootbewoners zit.
Is er al een begeleidingscommissie geformeerd? Onderschrijft u de wenselijkheid dat er in de begeleidingscommissie ook een vertegenwoordiger vanuit de geledingen van de woonbootbewoners zit?
Zie antwoord vraag 2.
Indien uit het onderzoek zou blijken dat de lopende procedure ter herziening van de huren van de ligplaatsen niet de toets der kritiek kan doorstaan, zou dat dan tot herziening met terugwerkende kracht leiden? Zo ja, is het om deze reden niet verstandiger om de uitkomst van het onderzoek af te wachten?
Ik neem aan dat u doelt op de procedure ter herziening van de liggelden voor ligplaatsen in Rijkswater door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf.
Het onderzoek betreft de mogelijkheden tot verbetering van de rechtsbescherming van woonbootbewoners en zal dus geen uitspraken opleveren over de kwaliteit van lopende procedures tot liggeldverhoging op grond van de huidige rechtsbescherming.
Het absurde idee van een gemeente om een moskee te kopen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskee kopen om burgers te helpen»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het opkopen van een islamitisch gebedshuis door de overheid alleen zou mogen gebeuren als dit zou leiden tot minder of geen moskeëen? Zo neen, waarom niet?
Ik deel deze visie niet. De ruimtelijke ordening is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van gemeenten, en het is aan hen om – op basis van wat in het publiek belang is – beslissingen te nemen over de indeling van de publieke ruimte. Het bieden van oplossingen ter bevordering van leefbaarheid in de gemeente, zoals hier het geval is, valt dan ook binnen het mandaat van het gemeentelijk bestuur. Verder is het verminderen van het aantal moskeeën geen doel van de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat er geen enkele moskee meer in de bebouwde kom zou mogen zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat er belastinggeld wordt verspild aan het absurde idee een moskee op te kopen?
Geen. Het staat het gemeentebestuur vrij om de financiële middelen die het heeft, binnen de grenzen van de wet, aan te wenden. De gemeenteraad voert hierop democratische controle uit.
Aanhoudend geweld bij mijnen in Zuid-Afrika |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over het aanhoudende geweld bij mijnen van het bedrijf Lonmin in Zuid-Afrika?1
Ja.
Gaat u de International Finance Corporation (IFC) – waar Nederland relatief veel geld aan bijdraagt om duurzame economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te faciliteren en die tegelijkertijd aandelen bezit van Lonmin en dit bedrijf mede financiert – verzoeken om druk uit te oefenen op Lonmin om de werkomstandigheden te verbeteren, meer lokale werknemers in vaste dienst te nemen en meer bij te dragen aan de lokale ontwikkeling? Indien ja, op welke wijze gaat u dit doen en wanneer? Indien nee, waarom niet?
Nee. De sociale en milieustandaarden die IFC toepast bij de selectie van bedrijven waar de organisatie mee samenwerkt zijn maatgevend voor ontwikkelingsbanken en voldoen ook aan de ILO-normen. De IFC subsidieert daarnaast een programma van Lonmin ter ondersteuning van de naleving van sociale standaarden en bevordering van de lokale ontwikkeling. Lonmin betaalde reeds meer dan het minimumloon.
Deelt u de mening dat dit geweld bij mijnen in Zuid-Afrika wederom de noodzaak onderstreept meer transparantie te bewerkstelligen over de gevolgen van grondstoffenwinning en hoe mijnbouwbedrijven omgaan met werknemers, lokale gemeenschappen en het milieu? Zo ja, op welke wijze bevordert u deze transparantie of bent u voornemens dat te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
De Zuid-Afrikaanse overheid heeft een onderzoek ingesteld naar het gedrag van exploitant Lonmin, de rol van de vakbonden, het politieoptreden en het handelen van het Ministry of Mineral Resources. Het is beter niet vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek.
Transparantie kan bedrijven stimuleren verantwoordelijkheid te nemen in de eigen productieketen. Voor Nederlandse bedrijven zijn de uitgangspunten voor het nemen van die verantwoordelijkheid vastgelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Daarnaast is Nederland actief betrokken bij internationale initiatieven op het gebied van bevordering van transparantie op specifieke gebieden, zoals het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), het Natural Resource Charter en de OESO Due Diligence Guidance.
Deelt u de mening dat de import van grondstoffen zoals platina en steenkool tegen moet worden gegaan als de winning van die grondstoffen gepaard gaat met geweld en conflict? Zo ja, op welke wijze voorkomt u nu of gaat u in de toekomst voorkomen dat grondstoffen waar bloed aan kleeft, op de Nederlandse of Europese markt terecht komen? Indien nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt dialoog als middel om geweld en conflict tegen te gaan bij grondstofwinning. Nederland is momenteel voorzitter van het «Initiative of the Voluntary Principles on Security and Human Rights in the Extractive Industries»; de Voluntary Principles zijn een gezamenlijk initiatief van overheden, maatschappelijke organisaties en vrijwel alle grote multinationals uit de olie-, gas- en grondstoffenindustrie.
Een ambtelijke missie van het ministerie van EL&I bracht op 21 en 22 augustus jl. de Voluntary Principles als onderdeel van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) inspanningen onder de aandacht van de Zuid-Afrikaanse overheid en stakeholders.
Het tegengaan van importen is slechts in uitzonderingsgevallen de beste manier om tot verbeteringen in productieketens te komen.
Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Deelt u de mening dat, door Lonmin te verplichten de betalingen aan de Zuid-Afrikaanse overheid op landen- en projectniveau openbaar te maken, de lokale bevolking en werknemers veel beter in staat zouden zijn om zelf een kosten en baten analyse te maken omtrent de negatieve en positieve impacts van de mijnen op hun leven en omgeving? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van internationale afspraken over rapportageverplichtingen van betalingen aan overheden door de bedrijven in de winningsindustrie. Lonmin kan niet verplicht worden tot het openbaar maken van de gegevens, omdat Zuid-Afrika niet lid is van het EITI.
Bent u bereid de aanpak te volgen van de VS om bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwindustrie nu definitief te verplichten hun betalingen aan overheden ook op projectbasis te openbaren? Indien ja, op welke wijze gaat u er in Europees verband voor pleiten om regelgeving op dit punt minstens op het Amerikaanse niveau te brengen? Indien nee, waarom niet?2
Binnen de EU wordt momenteel onderhandeld over een voorstel van de Europese Commissie voor een verplichte rapportage over betalingen van bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwindustrie aan overheden. Het voorstel is opgenomen in de richtlijn betreffende jaarlijkse financiële overzichten van bepaalde ondernemingsvormen (COM(2011) 684 def) en in een richtlijn tot herziening van de Transparantierichtlijn (wijziging van richtlijnen 2004/109/EG en 2007/14/EG; COM(2011) 683 def).
Zoals de minister van EL&I stelde in het Algemeen Overleg over Grondstoffen op 2 juli jl. zijn de EU-lidstaten en de Commissie reeds enkele maanden geleden een voorlopige compromistekst overeengekomen voor eerstgenoemde richtlijn inclusief de rapportageplicht. Deze rapportageverplichting omvat meer dan alleen een rapportage op landenbasis. Ook betalingen aan andere ontvangende overheidsinstanties moeten worden vermeld. Daarnaast is er een verplichting om de projecten te vermelden waaruit betalingen voortvloeien. Dit compromis ligt momenteel bij het Europees Parlement. Naar verwachting zal in januari 2013 over de richtlijn worden gestemd.
Kunt u aangeven of platina uit de mijnen van Lonmin in Nederland verhandeld wordt, door Nederland en de Nederlandse havens wordt getransporteerd of in producten verwerkt zit die op de Nederlandse markt te koop zijn? Indien nee, deelt u de mening dat er snel meer transparantie moet komen wat betreft de herkomst van grondstoffen die in Nederland op de markt zijn en in producten zitten die Nederlandse consumenten kopen? Indien ja, hoeveel, door welke havens, in welke producten en voor welke doeleinden?
Nee. De Nederlandse overheid beschikt niet over gedetailleerde informatie over de exacte geografische herkomst van platina dat via of naar Nederland verhandeld wordt. Het is in beginsel aan het bedrijfsleven zelf om in het kader van MVO en in het bijzonder de Voluntary Principles verantwoordelijkheid te nemen in de eigen productieketen.
De toegenomen spanningen tussen Armenië en Azerbeidzjan |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Armenië bedreigt zijn buurland?»1
Ja.
Hoe duidt u de gratieverlening, bevordering en heldenstatus die door Azerbeidzjan is toebedeeld aan Azeri Ramil Safarov, een tot levenslang veroordeelde moordenaar? Bent u bereid uw afkeuring over deze gang van zaken uit te spreken?
De gebeurtenissen rond de gratieverlening, bevordering en heldenstatus die door Azerbeidzjan is toebedeeld aan Ramil Safarov, een tot levenslang veroordeelde moordenaar van een Armeense officier dragen bij aan de bestaande spanningen tussen Armenië en Azerbeidzjan vanwege het conflict over Nagorno Karabach. Dit heeft een negatief effect op de stabiliteit in de regio en de inspanningen van de OVSE Minsk Groep om tot een vredesregeling te komen.
EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft beide landen opgeroepen tot terughoudendheid in woord en daad om een mogelijke escalatie van het conflict te voorkomen. Deze boodschap stond centraal tijdens het bezoek van EU Speciaal Vertegenwoordiger Lefort van 11 tot 14 september jl. aan de regio. Nederland sluit zich aan bij deze oproep. De regering heeft in Azerbeidzjan op het hoogste niveau aangedrongen op terughoudendheid in het conflict met Armenië over Nagorno Karabach. Daarbij zijn expliciet de Nederlandse zorgen uitgesproken over de oplopende spanningen vanwege de amnestieverlening aan Safarov. SG NAVO Rasmussen sprak zich tijdens zijn bezoek aan de regio van 6 tot 7 september jl. in soortgelijke zin uit.
Hoe verhouden deze recente gebeurtenissen zich tot de al bestaande spanningen en het conflict over Nagorno-Karabach? Welke concrete stappen zijn er door Nederland en de Europese Unie genomen om, al dan niet in samenspraak met de Minsk Group, tot een vermindering van de spanningen te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij uw Europese collega’s en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid aan te dringen op een bemiddelende rol van de EU in de zeer gespannen verhouding tussen Armenië en Azerbeidzjan? Zo nee, waarom niet?
De OVSE Minsk Groep is het juiste forum om tot een duurzame vredesregeling te komen. De EU maakt geen deel uit van de Minsk Groep, maar kan wel een belangrijke aanvullende rol vervullen bij het ontwikkelen en uitvoeren van vertrouwenwekkende maatregelen. Nederland steunt de inspanningen van EU Speciaal Vertegenwoordiger Lefort. Daarnaast biedt het Oostelijk Partnerschap de gelegenheid beide landen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen te wijzen en hen aan te moedigen zich constructief op te stellen in de onderhandelingen over een vredesakkoord.
Problemen met de financiering van vakopleidingen vliegtuigtechniek |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichtgeving over financieringsproblemen bij Europees (EASA) erkende vakopleidingen voor vliegtuigmonteurs, waardoor één van de twee opleidingsinstituten 100 jongeren naar huis heeft moeten sturen, omdat de vliegtuigmonteursopleiding geen doorgang kon vinden?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de beschreven situatie, waarin naar voren komt dat financiering vanuit het betrokken bedrijfsleven steeds moeilijker wordt?
Ja. Van de betrokken instelling VTOC heb ik begrepen dat bezuinigingen bij de KLM-groep de financiering bemoeilijkt. Daarnaast heeft de VTOC aangegeven dat het wegvallen van het contract met de Koninklijke Luchtmacht bij het niet starten van de opleiding een doorslaggevende rol heeft gespeeld.
Deelt u de mening dat dit waardevolle niche-opleidingen zijn die jongeren een onderscheidende en gedegen technische opleiding bieden? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet om te voorkomen dat dit soort opleidingen hun activiteiten moeten staken?
Ik deel de mening dat deze opleiding voor het afnemende veld waardevol is. De opleiding voor vliegtuigtechnicus die voldoet aan de vereisten voor Vliegtuigonderhoud Part-66 betreft een private opleiding. De vereisten, die zijn vastgesteld door het European Aviation Savety Agency (EASA), liggen hoger dan die voor een reguliere opleiding vliegtuigonderhoud in het bekostigde beroepsonderwijs (de vereisten maken derhalve ook geen deel uit van het laatst vastgestelde kwalificatiedossier).
Voor de beschrijving van mijn inzet om te voorkomen dat dit soort opleidingen hun activiteiten moeten staken verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of dit probleem bij meer technische opleidingen in andere bedrijfssectoren voorkomt?
Er hebben mij geen signalen bereikt van vergelijkbare voorbeelden in andere bedrijfssectoren.
Deelt u de opvatting dat er andere financieringsvormen en opleidingsconcepten, zoals de vakschool, ontwikkeld moeten worden om dergelijke technische opleidingen toekomst te bieden? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat publiekprivate samenwerking van belang is om opleidingen in stand te houden waar de arbeidsmarkt behoefte aan heeft. In de praktijk weten het onderwijsveld en het bedrijfsleven elkaar ook goed te vinden.
Op 11 september jl. heb ik overleg gevoerd met de betrokken onderwijsinstellingen en het College van Belanghebbenden Luchtvaartonderwijs over het onderwijs voor vliegtuigonderhoud in den brede. De situatie van VTOC, die opleidingen aanbiedt met vereisten die uitgaan boven de vereisten in het huidige kwalificatiedossier, is hierbij ook aan de orde geweest. Met de betrokkenen is afgesproken te bezien op welke wijze het vliegtuigonderwijs op toegankelijke, kwalitatief goede en doelmatige wijze aangeboden kan worden. De uitkomsten hiervan verwacht ik eind van dit jaar gereed te hebben.
De te hoge eisen aan Natura 2000 in Overijssel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Natura 2000-gebieden Overijssel, doelstellingen getoetst», uitgevoerd door Stichting Instituut Quatro in opdracht van de VVD Overijssel?1
Ja.
Deelt u de conclusies van het rapport dat er grote verschillen zijn tussen de doelen opgesteld in de aanwijzingsbesluiten en de doelen opgenomen in de Standaard Data Formulieren (SDF) voor de Natura 2000-gebieden in Overijssel? Zo nee, waarom niet?
Bij het definitief aanwijzen van Natura 2000-gebieden worden complementaire doelen, zoals benoemd in het Doelendocument Natura 2000, geschrapt zoals aangegeven in mijn Kamerbrief over het 10-puntenplan voor Natura 2000 (Kamerstuk 32 670, nr. 24, 14 september 2011). Afgelopen zomer heb ik deze complementaire doelen uit de reeds definitieve aanwijzingsbesluiten geschrapt.
IQuatro hanteert in haar rapport een bredere en daarmee onjuiste definitie van complementaire doelen. Hierdoor worden ook doelstellingen die rechtstreeks vanuit de richtlijnen voortvloeien als «complementair» bestempeld. Deze kunnen niet worden geschrapt.
Op dit moment bestaan er verschillen tussen de gegevens zoals die in 2004 in Brussel zijn aangemeld via het Standaardgegevensformulier (SDF) en zoals die nu zijn opgenomen in de aanwijzingsbesluiten. Dit is eenvoudig te verklaren. De Vogel- en Habitatrichtlijn verplichten Nederland ertoe in de Natura 2000-gebieden voor alle voorkomende Natura 2000-waarden een doel te stellen. Dit moet op basis van de best beschikbare kennis.
Deze kennis wordt verwerkt in de aanwijzingsbesluiten. Door de gebiedsprocessen en ingediende zienswijzen op ontwerp aanwijzingsbesluiten is een beter beeld ontstaan van aanwezige waarden in de geselecteerde Natura 2000-gebieden. Deze waarden worden in de uiteindelijke (definitieve) aanwijzingsbesluiten opgenomen. Het Standaardgegevensformulier wordt aangepast wanneer gebieden definitief zijn aangewezen. Dit om het meerdere malen aanpassen van deze formulieren te voorkomen en te zorgen dat de aanwijzingsbesluiten leidend zijn. Zodra een gebied definitief is aangewezen, zal het SDF hierop worden aangepast. Daarmee verdwijnt de discrepantie.
Kunt u aangeven of er ook verschillen bestaan tussen de aanwijzingsbesluiten en Standaard Data Formulieren voor Natura 2000-gebieden in andere provincies in Nederland? Zo ja, bent u bereid de doelen in zowel de definitieve als concept aanwijzingsbesluiten in overeenstemming te brengen met de opgenomen doelen in de Standaard Data Formulieren zodat alle complementaire doelen zullen worden geschrapt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet moet worden overgegaan tot het definitief aanwijzen van Natura 2000-gebieden zolang er nog complementaire- en extra doelen zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluiten? Zo nee, waarom niet?
In de definitieve aanwijzingsbesluiten die thans gereed liggen zijn alleen doelstellingen opgenomen die rechtstreeks vanuit de verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn voortvloeien. Complementaire doelstellingen, zoals benoemd in het Doelendocument Natura 2000, zijn hieruit geschrapt.
Overigens zijn de bevoegde gezagen geïnformeerd over de voorgenomen wijzigingen van het ontwerp aanwijzingsbesluit, inclusief het schrappen van complementaire doelen, zodat zij daar met het opstellen van beheerplannen op kunnen anticiperen. Het rapport van IQuatro houdt daarmee geen rekening.
Berichten dat ouderen steeds vaker slachtoffer van misdrijven worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bejaarde vrouw bedreigd en overvallen in Hoogvliet»1 en andere recente berichten van criminaliteit tegen ouderen? Kent u de cijfers ten aanzien van het aantal slachtoffers van 65 jaar en ouder die hulp hebben gehad van Slachtofferhulp Nederland2?
Ja.
Hoe komt het dat volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek het aantal slachtoffers dat door Slachtofferhulp Nederland geholpen moest worden in de leeftijdscategorie van 65 jaar en ouder verhoudingsgewijs in de afgelopen jaren sterker gestegen is dan het aantal slachtoffers in andere leeftijdscategorieën?
In algemene zin valt op te merken dat sinds het voorjaar van 2011 de doorgifte van slachtoffergegevens automatisch verloopt vanuit de politie naar Slachtofferhulp. Dat heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van het aantal aangemelde slachtoffers in alle leeftijdscategorieën. Slachtofferhulp Nederland ziet dat oudere slachtoffers relatief vaker lijken in te gaan op een hulpaanbod van Slachtofferhulp Nederland. Enerzijds omdat deze categorie slachtoffers in verhouding met andere (maar niet alle) leeftijdscategorieën kwetsbaarder is voor de gevolgen van een misdrijf, anderzijds omdat het sociaal contact met de hulpverlener een intrinsieke waarde heeft voor juist dat deel van deze groep met een klein sociaal netwerk. Op basis van de cijfers van Slachtofferhulp Nederland is geen conclusie te trekken over de daadwerkelijke toename van geweld tegen ouderen.
Deelt u de indruk dat de bovengenoemde overval niet op zichzelf staat, maar dat deze en andere grove vormen van misdaden gericht tegen ouderen helaas schering en inslag zijn geworden? Zo ja, kunt u die indruk met cijfers onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ernstige misdrijven tegen ouderen komen regelmatig voor, doch niet kan worden gezegd dat ze «schering en inslag» zijn. Uit de mij bekende cijfers met betrekking tot overvallen blijkt dat het totale aantal woningovervallen weliswaar daalt, maar dat het aantal overvallen op senioren stijgt. In de eerste 8 maanden van 2012 hebben 110 overvallen op senioren plaatsgevonden (in dezelfde periode in 2011 waren dat er 98). Hoewel dit absolute aantal, afgezet tegen het aantal senioren in Nederland, bescheiden lijkt, vind ik elke overval onacceptabel gelet op de grote impact ervan op het slachtoffer en diens omgeving.
Deelt u de mening dat ouderen in onze samenleving verhoudingsgewijs kwetsbaarder zijn voor criminaliteit dan de meeste andere leeftijdscategorieën? Zo ja, deelt u dan de mening dat er in de criminaliteitsbestrijding extra aandacht voor ouderen moet komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kans om slachtoffer te worden van een misdrijf is in het algemeen voor senioren lager dan voor anderen. Dit laat onverlet dat speciaal op preventie gerichte inspanningen in het bijzonder worden gericht op kwetsbare groepen, zoals ouderen. De kwetsbaarheid van ouderen zit niet zozeer in de kans op slachtofferschap, maar in de impact indien zij slachtoffer worden.
Daarom heb ik binnen de brede aanpak van overvallen specifieke maatregelen getroffen om woningovervallen op senioren terug te dringen. Specifiek voor senioren organiseer ik samen met ouderenbonden en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) door het hele land bijeenkomsten voor senioren, waar voorlichting over preventie van woningovervallen, woninginbraken en babbeltrucs wordt gegeven.
Deelt u de mening dat woningcorporaties in (ook bestaande) ouderenwoningen voorzieningen moeten aanbrengen, waardoor de bewoner zonder de deur te hoeven open te maken, kan controleren wie er bij hem aanbelt (intercoms, camera's of «spionnetjes»)? Zo ja, gaat u hier de woningbouwcorporaties op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Criminaliteit tegen ouderen kan slechts worden teruggedrongen als alle betrokken partijen zich daarvoor inzetten. Ook van huiseigenaren, verhuurders en bewoners zelf verwacht ik daarin een bijdrage. Voor gemeenten en woningbouwcorporaties heb ik daarom een Toolkit Voorlichting Veilig Wonen laten ontwikkelen. Veel gemeenten en particuliere organisaties hebben deze inmiddels bij het CCV opgevraagd. Ik zal een en ander bij de woningbouwcorporaties onder de aandacht blijven brengen.
Deelt u de mening dat om de aangiftebereidheid te bevorderen de politie bij personen, die vanwege een hoge leeftijd moeilijker in staat zijn naar een politiebureau te komen, die aangifte aan huis komt opnemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beperkte mobiliteit van ouderen mag geen belemmering zijn voor het doen van aangifte. Daarom is het al langere tijd de praktijk in Nederland dat de politie in deze gevallen op locatie (bij de burger thuis) aangifte komt opnemen.
Deelt u de mening dat het voorhanden hebben van een alarmbel in de woning kan helpen om het aantal oudere slachtoffers terug te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Of het voorhanden hebben van een alarmbel in de woning het aantal slachtoffers daadwerkelijk terug kan brengen, is moeilijk in te schatten. Een dergelijk alarm kan wel de heterdaadkracht van de politie vergroten waardoor de kans toeneemt dat de dader(s) gepakt worden. Er is een breed aanbod aan persoonlijke alarmsystemen. Voor 2013 staat een actie op het programma om het installeren en gebruiken van persoonlijk alarmsysteem door senioren te bevorderen.
Deelt u de mening dat de opsporing van daders van misdrijven gericht tegen extra kwetsbare groepen, zoals ouderen, prioriteit verdient? Zo ja, waar blijkt die prioriteit nu concreet ui? Zo nee, waarom niet?
In de opsporing moeten alle criminelen die ernstige misdrijven plegen met prioriteit worden aangepakt. Het OM houdt in haar strafeis of bij het opleggen van een strafbeschikking rekening met de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Dit zal ook het geval zijn als er sprake is van een ouder, kwetsbaarder slachtoffer. Op grond van de Richtlijn voor strafvordering overvallen op woningen en bedrijven geldt voor kwetsbare slachtoffers een verzwaringsgrond op basis van maatwerk. Ook rechters houden bij de straftoemeting rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In verschillende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor gewelds- en zedendelicten is de kwetsbaarheid van het slachtoffer als strafbeïnvloedende factor expliciet benoemd. Hoewel geen wettelijke strafverhogingsgrond, zal de rechter met die factor rekening houden en de strafverzwarende omstandigheid in voorkomende gevallen ook in de motivering van de oplegging van straf tot uitdrukking brengen.
In hoeverre kan er in de strafeis dan wel strafmaat rekening mee worden gehouden dat de slachtoffers vanwege hun hogere leeftijd extra kwetsbaar zijn voor misdadigers? Wordt er in de praktijk van de rechtspraak rekening gehouden met deze kwetsbaarheid? Zo ja, waar blijk dat concreet uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Overvragende woningcorporaties en toereikende financiële buffers bij woningbouwcorporaties |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u verbolgen over de extreem hoge huren die Amsterdamse woningbouwcorporaties rekenen voor oorspronkelijk sociale huurwoningen?
Het staat woningcorporaties vrij, binnen de grenzen die de huurprijsregelgeving biedt, een woning te verhuren. Zolang de maximale huurprijsgrens daarbij niet wordt overschreden is er geen sprake van te hoge huren. Van woningcorporaties wordt uiteraard wel verwacht dat zij invulling geven aan hun kerntaak, het huisvesten van mensen met lage inkomens. Dat is ook vastgelegd in de door de Amsterdamse woningcorporaties met de gemeente gemaakte afspraken1. Mij is geen signaal bekend dat de corporaties hun afspraken in deze niet nakomen2.
Deelt u de mening dat een huurwoning van 37m2 in een normale Amsterdamse woonbuurt niet geliberaliseerd hoort te zijn, zoals nu wel het geval is bij woningbouwcorporatie Stadgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maximale huurprijs van een woning kan worden bepaald aan de hand van het totaal van punten op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS). Hiermee wordt ook rekening gehouden met andere kwaliteitskenmerken van een woning, bijvoorbeeld een energieprestatie behorend bij energielabel A. Het totaal van WWS-punten bepaalt dan ook of een huurwoning van 37m2 in een normale Amsterdamse woonbuurt kan worden geliberaliseerd. Om te voorkomen dat bij een nieuwe huurovereenkomst de maximale huurprijs wordt overschreden en een geliberaliseerde huurprijs wordt gerealiseerd, is voorzien in een procedure bij de huurcommissie. Deze procedure houdt in dat een huurder zich tot de huurcommissie kan wenden binnen zes maanden na ingangsdatum van die huurovereenkomst.
Overigens merk ik op dat de gemiddelde WOZ-waarde van de woningen in de buurt van het gegeven voorbeeld (Pieter Lastmankade 196, Amsterdam) per vierkante meter beduidend hoger ligt in vergelijking tot die van de gemiddelde woning in Amsterdam.
Hoe kenschetst u de enorme afname van het aanbod aan huurwoningen onder de liberalisatiegrens zoals geschetst in het artikel van Het Parool?1 Hoe rijmt u dat met uw eerdere beantwoording waarin u, in reactie op de stelling dat de Donnerpunten tot enorme huurverhogingen zullen leiden, nadrukkelijk stelt dat verhuurders niet verplicht zijn om de maximaal toegestane huur te vragen van een nieuwe huurder? Hoe kijkt u tegen corporaties aan die wel maximaal gebruik maken van de verruiming van het Woningwaarderingsstelsel (WWS)?
Waar de vraag melding maakt van «Donnerpunten» ga ik ervan uit, dat hiermee wordt gedoeld op de maatregel inzake de maximaal 25 extra WWS-punten die per 1 oktober 2011 zijn ingevoerd.
Het artikel in Het Parool geeft naar mijn mening onvoldoende informatie die de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van een enorme afname van het aanbod aan huurwoningen onder de liberalisatiegrens.
Op basis van het jaarboek van de federatie van Amsterdamse woningcorporaties 2012 (p.38) blijkt dat vóór invoering van extra punten voor het energielabel en schaarstepunten 12 procent van de Amsterdamse corporatiewoningen zou kunnen worden geliberaliseerd en na invoering 37 %. Feitelijk is er op dit moment echter slechts 2 % geliberaliseerd. Zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven heb ik geen signalen dat de woningcorporaties de met de gemeente gemaakte afspraken niet nakomen. Overigens gaan de afspraken tussen gemeente en woningcorporaties in Bouwen aan de Stad er ook van uit dat woningcorporaties een rol hebben bij het creëren van een segment voor middeninkomens met huurprijzen tussen € 650, en € 930,- (Bouwen aan de stad II, p. 9)
Kunt u de conclusie in het Volkskrantartikel2 onderschrijven dat het overgrote deel van de grote woningbouwcorporaties in principe zo goed bij kas zit dat zij niet alleen Vestia financieel adequaat kunnen ondersteunen maar daarnaast ook blijvend kunnen investeren in renovatie en nieuwbouw? Kunt u dit toelichten?
Ik kan niet specifiek ingaan op de berekeningen die ten grondslag liggen aan het artikel in de Volkskrant. Wel merk ik in het algemeen op dat recente rapportages van het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), zoals het Sectorbeeld voornemens 2011, waarover ik uw Kamer bij brief van 19 juni 2012 heb geïnformeerd (TK 29 453, nr. 252), aangeven dat de sector over het algemeen financieel goed in staat is om haar voorgenomen investeringen te realiseren.
Als het gaat om ondersteuning van Vestia in relatie tot de opgave van woningcorporaties verwijs ik naar de wijziging van het Besluit Centraal Fonds Volkshuisvesting die ik aan uw Kamer heb gezonden (TK 29 453, nr. 255)5 . Daar is het volgende aangegeven:
« (.....) Daarnaast laten de berekeningen zien dat de financiële spankracht van de sector als geheel toereikend is om een – maximaal opgelegde – heffing van 5% ten behoeve van saneringsteun te kunnen dragen. De verhoging van de saneringsheffing valt samen met de heffing bij verhuurders (startjaar 2013).
(......)
Indien er in latere jaren sprake zou zijn van een samenloop van beide heffingen kan becijferd worden dat dit nog zou kunnen worden gedragen door de sector als geheel. Uitgaande van de cijfers voor 2013, zoals opgenomen in het «Sectorbeeld voornemens 2012 – 2016» van het CFV, kan worden berekend dat een extra last van 5% van de huurinkomsten in 2013 er toe zou leiden dat de verwachte rentedekkingsgraad in 2013 daalt van ca. 1,85 naar ca. 1,50. Deze rentedekkingsgraad is een belangrijke norm voor het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) bij het verstrekken van borgingsruimte voor het aantrekken van leningen ten behoeve van investeringen. Bij een rentedekkingsgraad van ongeveer 1,3 tot 1,4 acht het WSW de kasstromen van een toegelaten instelling voldoende om de gewenste borgingsruimte zonder nadere extra voorwaarden te verstrekken. Dat betekent dat ook bij een samenloop van heffingen de toegelaten instellingen gemiddeld genomen voldoende kasmiddelen overhouden om de voorgenomen investeringen te kunnen financieren met WSW-borging (.....)».
Uiteraard kan dit beeld per corporatie verschillen.
Deelt u de mening dat de woningbouwcorporaties die in principe financieel gezond zijn de plicht hebben om te investeren in renovatie en nieuwbouw en bovenal sociale huisvesting dienen aan te bieden voor betaalbare prijzen?
Ja, die mening deel ik. Dat ligt ook in de kerntaak van woningcorporaties besloten en is tevens verankerd in de Woningwet (en in het wetsvoorstel van de herziening daarvan zoals dat inmiddels door uw Kamer is aanvaard). Ik teken daarbij wel aan dat woningcorporaties daarnaast de mogelijkheid hebben ook woningen boven de liberalisatiegrens aan te bieden. De huisvestingsopgave kan immers breder zijn dan alleen het huisvesten van de doelgroep.
Kunt u uitsluiten dat corporaties die maximaal gebruik maken van de ruimte in het WWS, en dus voor veel nieuw vrijgekomen huurwoningen markthuren zullen vragen, dit doen omdat er nog niet geopenbaarde financiële problemen zijn, hetzij met derivaten of grondposities, hetzij met andersoortige risico’s?
Voor het huurprijsbeleid van woningcorporaties geldt dat zij daarbij rekening zullen (moeten) houden met de toekomstige volkshuisvestingsopgave en afspraken met de gemeente die er liggen. Uiteraard zal daarbij ook rekening gehouden moeten worden met voorzienbare financiële tegenvallers (bijvoorbeeld een afwaardering op grond vanwege dalende marktprijzen of tegenvallende woningverkopen).
Ik verwacht niet dat woningcorporaties die maximaal gebruik maken van de ruimte in het WWS dit doen vanwege nog niet geopenbaarde financiële problemen. Ik kan dat echter dat niet uitsluiten omdat ik nog niet geopenbaarde gevallen niet ken.
Deelt u de mening dat de corporaties in Amsterdam de taak hebben om in alle wijken van Amsterdam voldoende aanbod van betaalbare huurwoningen tot de liberalisatiegrens aan te bieden, ook nu corporaties veel van dergelijke woningen mogen liberaliseren vanwege de Donnerpunten?3 Kunt u toelichten hoe u van plan bent dit waarborgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven liggen er afspraken tussen de gemeente Amsterdam en de Amsterdamse woningcorporaties over de huisvesting van de doelgroep (Bouwen aan de Stad II). De Amsterdamse corporaties geven ook invulling aan deze afsp7en. Dit ondanks de ruimte die er is om woningen te liberaliseren. Partijen hebben afgesproken deze afspraken jaarlijks te monitoren Mochten woningcorporaties zich niet aan deze afspraken houden zal dat onderwerp van overleg zijn tussen de gemeente en woningcorporaties. Ik zie daar voor mij geen rol.
Deelt u de mening dat corporaties geen taak hebben in het aanbieden van huurwoningen boven € 900,–? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze mening deel ik niet. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven liggen er ook tussen gemeente en woningcorporaties afspraken om te komen tot een segment voor middeninkomens waarbij gedacht wordt aan het segment tussen € 650, en € 930,-. Voor invulling van deze afspraken kan het dan ook wenselijk zijn woningen aan te bieden met een huurprijs boven de € 900,-
Onduidelijke garantiebepalingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Consumenten betalen onnodig voor reparaties»?1
Ja.
Hoe lang is het geleden dat de wet «verkoop en garanties voor consumentengoederen» in werking trad, waarmee consumenten een sterkere juridische positie verkregen onder andere ten aanzien van garantietermijnen?
De wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (Wet verkoop en garanties voor consumentengoederen) is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 110 en 151).
Hoe lang is het al bekend dat de wettelijke garantietermijn in de praktijk bij veel consumenten onbekend is en hoe lang doen u of consumentenorganisaties al aan voorlichting om de consument bewust te laten worden van zijn rechten ten aanzien van koop en garantie bij consumentengoederen?
Het is mij niet bekend hoe lang de wettelijke garantietermijn in de praktijk bij consumenten onbekend is. Wel kan ik u melden dat het informatieloket ConsuWijzer sinds de oprichting in oktober 2006 constant zeer actief is met het voorlichten van consumenten over de regels omtrent non-conformiteit en garanties. Naast verschillende specials op ConsuWijzer zijn een brochure en een checklist «terug naar de winkel» ontwikkeld voor consumenten. De garantieweek die in november 2010 samen met het Juridisch Loket is georganiseerd stond eveneens in het teken van rechten bij een non-conform product. Aan de garantieweek wordt begin 2013 wederom samen met het Juridisch loket een vervolg gegeven.
Heeft deze voorlichting er toe geleid dat de consumenten nu wel op de hoogte zijn van hun rechten? Zo ja, betekent dat dan ook dat consumenten zelden of nooit meer ten onrechte voor een reparatie of vervanging van een defect apparaat betalen? Zo nee, deelt u dan de mening dat (alleen) voorlichting niet meer afdoende is?
ConsuWijzer ontvangt regelmatig vragen van consumenten over garanties en non-conformiteit. Ik deel de mening dat (alleen) consumentenvoorlichting niet voldoende is. Juist daarom wordt er naast de voorlichting door ConsuWijzer aan consumenten ook voorlichting door de Consumentenautoriteit aan ondernemers gegeven. Zo heeft de Consumentenautoriteit in 2009 samen met het Hoofdbedrijfschap Detailhandel een digitale training ontwikkeld om de kennis bij ondernemers over de garantierechten te vergroten en de serviceverlening aan consumenten te verbeteren. Daarnaast kan de Consumentenautoriteit handhavend optreden indien sprake is van een collectieve inbreuk. In 2011 heeft de Consumentenautoriteit vijf ondernemingen in de elektronicasector beboet en aan een onderneming een last onder dwangsom opgelegd voor het onjuist informeren van consumenten over de wettelijke garantieregels.
Deelt u de mening dat de wettelijke garantietermijn, dat wil zeggen de termijn waarbinnen een consument redelijkerwijs mag verwachten dat een product ongestoord dient te functioneren, bij aankoop al bekend moet zijn? Zo ja, hoe kan worden bevorderd dat dit het geval wordt? Zo nee, waarom niet?
Het bij aankoop al bekend zijn van een garantietermijn veronderstelt een generieke vaste non-conformiteitstermijn (wettelijke garantie). Het nadeel daarvan is dat die voor het ene product wellicht te lang is, wat in het nadeel van de aanbiedende bedrijven is, terwijl die in het andere geval, met name bij duurzame producten, te kort kan zijn, waardoor consumenten onnodige benadeeld worden. Juist omdat de variëteit aan producten zo groot is, is het lastig om met een vaste algemene garantietermijn te werken.
Nederland kent daarom een open non-conformiteitstermijn. Een verkoper is verplicht een product te leveren dat aan de overeenkomst beantwoordt. Dit wil zeggen dat een gekocht product de eigenschappen moet bezitten die zijn overeengekomen en die de koper van het product mag verwachten (artikel 7:17 BW). De aard van het product en de mededelingen die zijn gedaan door de verkoper over het product, tellen hierbij mee (artikel 7:18 BW). Als een product de overeengekomen eigenschappen niet bezit (en dus «non-conform» is), heeft de koper recht op correcte nakoming in de vorm van herstel, vervanging of aflevering van het ontbrekende, mits het gebrek al bij aflevering aanwezig was (artikelen 7:21 en 22 BW). De termijn waarbinnen de consument correcte nakoming kan inroepen, is in Nederland niet in tijd begrensd, en kan dus langer zijn dan de termijn van 2 jaar uit de richtlijn koop en garantie 1999/44/EG. Hoe lang die periode in een specifiek geval is, is onder andere afhankelijk van de aard en de levensduur van het product en hetgeen de consument voor normaal gebruik mocht verwachten, bijvoorbeeld op grond van schriftelijke of mondelinge mededelingen van de ondernemer. Zo zal deze periode bij een koelkast over het algemeen langer zijn dan bij een mobiele telefoon. Wanneer een gebrek zich voordoet binnen 6 maanden na aflevering geldt het vermoeden dat de zaak al bij aflevering non-conform was. Na deze 6 maanden keert de bewijslast om en is het aan de consument om aan te tonen dat het product al bij aflevering een gebrek had (artikel 7:18 BW).
Tussen ondernemers en consumenten bestaat soms onduidelijkheid over de non-conformiteitsregels. Ik vind het van belang dat hier duidelijkheid over wordt geschapen die breed wordt gedragen. Ik zie dat vooral als een taak van partijen zelf. Daarom heb ik de Consumentenbond en VNO-NCW tijdens de SER Commissie Consumentenaangelegenheden van 18 januari 2012 opgeroepen samen na te gaan in hoeverre het mogelijk is hier meer eenduidigheid te creëren. Het in de Commissie Consumentenaangelegenheden van de SER bereikte compromis over de Richtlijn Consumentenrechten zou daarvoor wellicht als uitgangspunt kunnen dienen2.
Deelt u de mening dat informatie ten aanzien van de wettelijke garantietermijn de consument het beste bereikt op het moment dat die termijn bij de aankoop al bekend is en op het aankoopbewijs staat vermeld? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat dit gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zolang Nederland een open termijn kent, kan op voorhand niet gezegd worden wat de exacte wettelijke garantietermijn is. Om deze reden vind ik het te meer van belang dat consumenten goed voorgelicht worden over hun rechten en plichten en dat de kennis bij ondernemers over de garantierechten en serviceverlening aan consumenten verder wordt verbeterd, zoals ik ook bij de
beantwoording van vragen 3 en 4 heb aangegeven. Zoals in antwoord op vraag 5 al is aangegeven, is het daarnaast mijn inzet meer eenduidigheid te creëren ten aanzien van garantie en non-conformiteit.
De aanpak van homogeweld als prioriteit bij de nationale politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Inwoner Helmond slachtoffer anti-homogeweld»?1
Ja.
Is het waar dat de in bericht genoemde homoseksuele man al zeven weken lang niet terug durft naar zijn huis? Zo ja, deelt u de mening dat een ongestoord en veilig woongenot het recht van iedere Nederlander is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
De politie heeft kennis genomen van het feit dat betrokkene heeft aangegeven niet meer in zijn woning doch elders te verblijven. Ik deel de mening dat een ongestoord en veilig woongenot het recht van iedere Nederlander is.
Zijn over deze zaak bij de politie meldingen dan wel aangiften gedaan? Zo ja, wat is er met daar concreet mee gebeurd?
Door zowel betrokkene als omwonenden is aangifte gedaan. De politie is naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek gestart en heeft dit naar het openbaar ministerie (OM) te Den Bosch gezonden. Het OM heeft onlangs besloten om geen vervolging in te stellen naar aanleiding van deze aangiften. Voor een toelichting op deze besluiten verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit nieuwe voorbeeld van anti-homogeweld eens te meer benadrukt dat u in het kader van de nationale politie ervoor moet zorgen dat er een optimaal en uniform landelijk beleid komt voor de aanpak van anti-homogeweld? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de nationale politie zal er landelijk zicht zijn op (de aanpak van) anti-homogeweld. Daarbij kunnen lokale best practises landelijk worden uitgerold. De korpsleiding is aanspreekbaar op de resultaten en heeft ter ondersteuning op landelijk niveau expertise ( huidige LECD), informatie en stuurkracht voorhanden. De politie pakt, in overeenstemming met de prioriteiten die zijn gesteld door het gezag, veiligheidsproblemen zoals anti-homogeweld effectief en slagvaardig aan middels een probleemgerichte benadering en het werken vanuit (tijdelijke) interventieteams/netwerken.
Het OM heeft mij meegedeeld dat in deze zaak uit het strafrechtelijk onderzoek geen aanwijzingen blijken van discriminatie vanwege de homoseksuele geaardheid van betrokkene(n). Verder zijn er geen signalen bekend waaruit blijkt dat veiligheid en het welzijn van betrokkene(n) in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening of tenminste het gevoel van het slachtoffer dan er met zijn zaak niets gedaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, alle beschikbare mogelijkheden en middelen zijn ingezet om te komen tot een adequate oplossing van deze casus. In overleg met de diverse maatschappelijke partijen waaronder de gemeente Helmond en de woningbouwcoöperatie is getracht te komen tot een voor alle partijen bevredigende oplossing. Die oplossing was niet voorhanden. De politie is daarnaast naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek gestart en heeft dit ter beoordeling naar het OM gezonden. De aangiften zijn om verschillende redenen geseponeerd. Voor sommige feiten was onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Bij een van de feiten is sprake van medeschuld van de benadeelde, waarbij bovendien ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert. Dat deze onderzoeken niet hebben geleid tot vervolging, betekent niet dat er niets met de zaken is gedaan.
Deelt u de mening van het genoemde raadslid uit Helmond dat de zaak door gemeente en politie van begin af aan niet serieus is aangepakt en is gebagatelliseerd door te spreken van een burenconflict? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit wederom een teken is dat er binnen de nationale politie specifieke capaciteit dient te worden vrijgemaakt voor politiemensen die gespecialiseerd zijn in het voorkomen en opsporen van homogerelateerde delicten en die kunnen zorgen voor een hogere aangiftebereidheid bij dergelijke delicten («Roze in blauw»)? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hier naar de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 van deze Kamervragen.
De uitwerking van de fusietoets in krimpgebieden |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem van scholen in krimpgebieden die door middel van een fusie proberen te anticiperen op de terugloop van het aantal leerlingen (in de toekomst) en die daarbij belemmeringen en obstakels ondervinden door de fusietoets?
Mij bereiken signalen dat schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs met dalende aantallen leerlingen de fusietoets als belemmering ervaren. In de andere sectoren speelt de krimp nog niet zoals in het primair en voortgezet onderwijs. Besturen vinden het een extra procedurele stap aan het einde van het fusietraject. Zij ervaren daardoor een verlenging van de doorlooptijd en onzekerheid over de uitkomst van een proces waar vaak gedurende lange tijd veel energie in is gestoken. Nog dit jaar zal worden bezien of deze signalen zouden moeten leiden tot aanpassing van de beleidsregel.
De praktijk is dat sinds de invoering van de fusietoets er één institutionele fusie in het voortgezet onderwijs in een krimpgebied aangevraagd. Deze scholenfusie is goedgekeurd, met name gelet op de ingrijpende en aanhoudende bevolkingskrimp in de betreffende regio als rechtvaardigingsgrond. In het primair onderwijs zijn dertien fusies aangevraagd vanuit regio’s waar leerlingendaling een rol speelt, twaalf zijn goedgekeurd, voor één wordt een nieuwe aanvraag ingediend.
Deelt u de mening dat de fusietoets niet in de weg mag staan van kleiner wordende scholen in krimpgebieden die vanwege het behoud van kwaliteit van het onderwijs willen fuseren?
Ja, in algemeenheid deel ik die mening. In regio’s met dalende aantallen leerlingen kan door de leerlingendaling de continuïteit van het onderwijsaanbod onder druk komen te staan, kunnen er problemen ontstaan met de kwaliteit in steeds kleiner worden scholen of opleidingsrichtingen, of kunnen besturen in financiële problemen komen door afnemende inkomsten bij gelijkblijvende vaste lasten. In de opgestelde beleidsregels ten behoeve van de uitvoering van de fusietoets zijn de borging van de continuïteit en de variatie in het onderwijsaanbod, de borging van de kwaliteit en de beperkte omvang van de beschikbare financiële middelen, als rechtvaardigingsgronden genoemd om een fusie toe te staan. Daarmee voorziet de beleidsregel er in, fusies in krimpgebieden toe te staan, ook als een bestuur in een gemeente meer dan 50% van de leerlingen zou krijgen.
Wat gaat u doen om de gevolgen van de fusietoets te verzachten voor schoolbesturen in krimpgebieden die anticiperen op toekomstige vooruitzichten door te fuseren, zodat hun bestaan in de toekomst verzekerd is binnen een sterke organisatie die de kwaliteit van onderwijs kan waarborgen?
Gegeven de ruimte die de bestaande wet- en regelgeving biedt, zie ik nu geen aanleiding stappen te ondernemen in de door u bedoelde zin. Er is een Interdepartementaal beleidsonderzoek «Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingenaantallen» gestart. Eén van de onderwerpen van onderzoek is de fusietoets als mogelijk belemmerende factor voor het oplossen van problemen met dalende aantallen leerlingen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden bezien of verzachting van de fusietoets bij dalende aantallen leerlingen toch nodig is.
Hoe beoordeelt u het voorstel om gedurende een periode van maximaal vier jaar fuserende scholen in krimpgebieden te beschouwen als autonome scholen die bezig zijn met een transitieproces, zodat de scholen kunnen anticiperen op de verwachte aanzienlijke terugloop van het aantal leerlingen? Is het dus mogelijk om de strenge eisen van de fusietoets voor scholen die te maken hebben met scherpe krimpproblematiek aan te passen?
Zelfstandige, autonome scholen in een krimpgebied moeten sowieso tijdig anticiperen op de verwachte daling van hun aantal leerlingen door bijvoorbeeld de personeelsformaties aan te passen aan de afnemende rijksbekostiging. De fusietoets biedt door toepassing van de rechtvaardigingsgronden de ruimte om in regio’s met dalende leerlingenaantallen fusies goed te keuren. Overigens kent het primair onderwijs al een regeling die fuserende scholen financieel tegemoet komt. Als scholen door fusie te maken krijgen met een dalende bekostiging, krijgt de gefuseerde school in het eerste jaar na fusie het verlies aan bekostiging voor 100% gecompenseerd. In het tweede jaar is de compensatie 80%, in het derde jaar 60%, in het vierde jaar 40% en in het vijfde jaar 20%. Deze regeling is in april dit jaar gepubliceerd. De regeling is van toepassing op scholen die op of na 1 augustus 2011 zijn gefuseerd en op scholen die nog gaan fuseren. Vooralsnog neem ik geen stappen in de door u voorgestelde richting, ik wacht de uitkomsten van het interdepartementaal beleidsonderzoek af. Dit onderzoek is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.
Onduidelijke taakopvatting en bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent en stadswacht samen op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) naast en samen werken met de politie, niet in plaats van de politie en dat boa’s geen vervanging of concurrent van de politie zijn?2 Hoe rijmt u deze uitspraken met de uit het bericht voortvloeiende constatering dat boa’s steeds meer taken van de politie overnemen en in het politiebureau gehuisvest worden? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling en waarom?
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de lokale veiligheid, leefbaarheid en naleving van regels en kunnen voor de handhaving boa’s inzetten. Voor een optimale inzet van boa’s is het belangrijk dat goed wordt samengewerkt met de politie en dat de politie hierop de operationele regie voert. Een goede samenwerking kan gediend zijn met bijvoorbeeld gezamenlijke huisvesting. Dergelijke initiatieven, zoals in Haaglanden, die samenwerking optimaliseren, ondersteun ik van harte.
Welke stappen onderneemt u om de samenwerking, in het bijzonder de informatie-uitwisseling, tussen politie en boa’s te optimaliseren?
Thans inventariseer ik welke concrete knelpunten zich voordoen. Op grond van deze inventarisatie bepaal ik begin 2013 samen met betrokken partijen welke acties nodig zijn om tot een verbetering van de informatieuitwisseling te komen.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat gemeenten een geheel eigen veiligheidsinfrastructuur optuigen, waardoor er van integraal veiligheidsbeleid geen sprake is?
Ik ben niet van mening dat er zich een veiligheidsinfrastructuur bij gemeenten ontwikkelt, waardoor er geen sprake is van integraal veiligheidsbeleid. Boa's staan onder strategische regie van de gemeente en operationale regie van de politie en de inzet van boa’s en politie is onderwerp van bespreking in de driehoeken. Het integraal veiligheidsbeleid krijgt vorm door afstemming en samenwerking met alle partners binnen het veiligheidsdomein.
Vindt u het wenselijk dat boa’s aangestuurd worden door de politie? Hoe voorkomt u dat dit leidt tot taakvervaging?
De aansturing van boa's ligt in handen van de gemeente waarbij de uiteindelijke inzet van zowel politie als boa's in de driehoek nader geprioriteerd wordt. Daarnaast is goede samenwerking en informatiedeling tussen de politie en de boa's noodzakelijk voor een effectieve inzet op de door de driehoek bepaalde doelen. Om deze samenwerking handen en voeten te geven heeft de politie de operationele regie.
Hoe beoordeelt u het dat zelfs voor de politie niet duidelijk is wat de bevoegdheden van boa’s zijn? Welke stappen onderneemt u om binnen de politieorganisatie ook de rol en bevoegdheden van boa’s helder te maken?
De politie is in zijn algemeenheid bekend met de bevoegdheden van de boa’s. De korpschef is wettelijk belast met (dagelijks) toezicht op de boa’s. Op leidinggevend niveau is hier binnen de politie dan ook voldoende aandacht voor. Dit laat overigens onverlet dat er aan de voorkant goede (bestuurlijke) afspraken dienen te zijn neergelegd in een integraal veiligheidsplan en dat dit concreet uitgewerkt dient te zijn in handhavingsarrangementen en uitvoeringsplannen.
Wanneer in het najaar zal het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), politie, Openbaar Ministerie, de brancheorganisatie BOPV en de beroepsorganisatie voor boa’s (Beboa) over het verhelderen van het onderscheid tussen politie en boa’s plaatsvinden?
Op dit moment ontwikkelt de VNG een visie over de boa in de openbare ruimte. Een van de thema's binnen deze visie is de professionalisering van de boa's met de daarbij behorende vraag of deze gepaard moet gaan met één landelijk uniform of niet – als zijnde een van de middelen om het onderscheid tussen politie en boa’s te verhelderen. De verwachting is dat deze visie voor het einde van het jaar binnen de VNG zal zijn vastgesteld. Indien inderdaad wordt gekozen voor het toewerken naar meer uniforme kledingeisen zullen de verschillende partners die hier mee te maken hebben bij de verdere uitwerking worden betrokken.
Het bericht dat het speculeren met derivatencontracten op de staatsschuld tot verliezen heeft geleid |
|
Ed Groot (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staat verspeelt 100 miljoen door blunder met derivaten»? Is de strekking van dit artikel juist?1
Ja, ik ken het bericht uit het Parool. Ik hecht eraan erop te wijzen dat de Staat niet speculeert. De strekking van het artikel is deels juist, maar behoeft enige nuancering. Ik maak van de gelegenheid gebruik om dit bij de beantwoording van de vragen 2 t/m 7 toe te lichten.
Is het waar dat u te veel derivatencontracten heeft afgesloten? Zo ja, wat is de aard van dit «te veel»? Om welk bedrag aan te veel afgesloten contracten gaat het?
Ja, er zijn inderdaad in de tweede helft van 2011 meer derivatencontracten afgesloten dan volgens het risicokader nodig waren. Het gaat hier om standaard renteswaps, zogenaamde payerswaps; contracten tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen gedurende een looptijd vaste rente te ruilen (betalen) tegen variabele rente (te ontvangen). Zoals ik in het jaarverslag Nationale Schuld van 2011 (blz. 20) heb aangegeven gaat het totaal om een bedrag van € 11 mld. Dit is circa 10% meer dan had moeten worden afgesloten.
Van belang hierbij is dat het bovenstaande een tijdelijk effect heeft op de portefeuille. Om het renterisico bij te sturen conform het risicokader van de schuldfinanciering worden ieder jaar payerswaps gebruikt. De in 2011 teveel afgesloten swaps worden daarom benut als vervanging van swaps die anders in 2012 afgesloten hadden moeten worden. Op deze manier blijft alleen een effect van te vroeg afgesloten payerswaps over. Het marktwaardeverlies hiervan bedroeg per 31 december 2011 circa € 100 mln (jaarverslag, blz. 20). De daadwerkelijke budgettaire effecten hangen af van het verschil tussen de rente op het moment van afsluiten (2011) en de rente op het moment dat de payerswaps moeten (2012) worden afgesloten. Zoals in het jaarverslag 2011 is aangegeven zal ik hierover in het jaarverslag 2012 rapporteren.
Wat zijn de cumulatief verwachte verliezen op de huidige portfolio aan derivatencontracten en welke factoren bepalen het verlies? In hoeverre zijn de premies voor de derivatencontracten, dan wel de rentedaling, debet aan het verlies?
De marktwaarde van de derivatenportefeuille van de Staat bedroeg per 31 december 2011 € 10,6 mld. en is inmiddels toegenomen tot € 12,2 mld (stand 17 september 2012). Receiverswaps waarmee vaste rente wordt omgezet in variabele rente dragen positief bij aan de marktwaarde terwijl payerswaps waarmee variabele rente wordt omgezet in vaste rente een negatieve marktwaarde hebben. De marktwaarden zijn een gevolg van de lage rentestanden. De Staat betaalt geen premies voor de swapcontracten.
Wat is uw standpunt over het gebruik van derivaten ter afdekking van renterisico’s op de staatsschuld?
De derivaten zijn nodig om te voldoen aan het renterisicobeleid van de Staat. Op 26 januari 2012 heb ik hier nog met de Tweede Kamer over van gedachten gewisseld en brede steun voor dit beleid gekregen. Er is toen gesproken over het rapport Risicomanagement van de Staatsschuld (kamerstukken 33000-IXA, nummer 5 en 6), waarin het risicomanagement is geëvalueerd.
Kunt u het risicobeleid ten aanzien van het gebruik van derivaten ter afdekking van risico’s op de staatsschuld nader toelichten? Dekt u zich alleen in tegen rentestijgingen of ook tegen rentedalingen?
De Staat werkt bij de financiering van de Staatsschuld met een risicokader. Dit risicokader schrijft een 7-jaars gecentreerde portefeuille voor (alleen uitgifte van 7-jaars leningen). Omdat de Staat schuldpapier uitgeeft met looptijden van 1–30 jaar worden renteswaps ingezet om het renterisico bij te sturen naar 7 jaar. Door deze aanpak is het deel waarover de rente opnieuw wordt vastgesteld gelijk aan 1/7e van de totale schuld. Hiermee worden de gevolgen van de rentebewegingen beperkt. Dit geldt voor rentestijgingen en rentedalingen.
Belangrijk voordeel van het gebruik van swaps is dat het uitgiftebeleid en het renterisico onafhankelijk van elkaar kunnen zijn. Door middel van het afsluiten van swaps kan het renterisico van een lening immers altijd worden bijgestuurd. Zonder renteswaps zouden, gegeven het risicokader, alleen 7-jaars leningen uitgegeven kunnen worden. Dit is ongewenst vanwege andere doelstellingen van het schuldbeleid. Zo is het vanuit liquiditeitsrisico en kostenoverwegingen belangrijk om leningen met verschillende looptijden en van voldoende omvang uit te geven (zie hiervoor ook de jaarverslagen Nationale Schuld).
De bovenstaande uitgangspunten brengen mij op het artikel in het Parool, waarin wordt gesproken over een verlies van € 2,4 mld op de swapportefeuille in de periode 2008–2011, doordat de Staat zich heeft verkeken op de rente-ontwikkeling. Ik hecht eraan in het kader van deze vragen aan te geven dat het genoemde verlies in het artikel van € 2,4 mld een misverstand is. Kernpunt is dat de Staat renteswaps gebruikt om aan te sluiten bij een van tevoren vastgesteld renterisico. Het afsluiten van swaps gebeurt dus niet vanwege een inschatting van een rente-ontwikkeling, maar vormt een regulier standaardonderdeel van de schuldfinanciering, zoals vooraf door mij geaccordeerd en aan de Tweede Kamer voorgelegd is.
Het Parool baseert zich op het eerder genoemde evaluatierapport. Dit rapport bespreekt de periode 2008–2010, waarin sprake was van omvangrijke kastekorten. Deze tekorten zijn in eerste instantie gefinancierd op de geldmarkt, met variabele rente. Voor aansluiting bij het risicoprofiel (alleen 7-jaars leningen) zijn payerswaps afgesloten die de variabele rente omzetten in vaste rente. Deze swaps hebben het renterisco op de staatsschuld aanzienlijk teruggebracht. Vanwege rentedalingen hebben deze swaps een negatief effect op de marktwaarde van de schuldportefeuille.
In het evaluatierapport (blz. 37) wordt de marktwaarde van de portefeuille vergeleken met de marktwaarde van de doelportefeuille (alleen 7-jaars leningen). Hieruit blijkt dat het verschil in marktwaarde tussen de werkelijke portefeuille en de benchmark over de periode 2008–2010 € 0,2 mld bedraagt. Dit verschil kan worden onderverdeeld in een effect van de swaps (€ -2,4 mld) en een effect bij de leningen (€ +2,6 mld). De € -2,4 mld kan niet als een verlies worden gezien. De onderdelen vormen één geheel in de vergelijking met de doelportefeuille en kunnen niet los van elkaar worden bezien. Immers als geen swaps afgesloten waren dan was het risicoprofiel niet conform de doelportefeuille.
Komen de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgestelde richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten bij woningcorporaties overeen met de huidige richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten ter afdekking van risico’s op de staatsschuld bij het ministerie van Financiën? Zo nee, op welke punten niet en waarom niet?
De uitgangspunten van de richtlijnen zijn hetzelfde; dezelfde risico’s worden geadresseerd. Derivaten mogen niet ingezet worden om te speculeren, contracten worden alleen afgesloten met kredietwaardige tegenpartijen en er wordt gewerkt met standaardcontracten ten aanzien van bijvoorbeeld onderpand. In de uitwerking zijn er wel verschillen vanwege het verschil in aard, positie en taak tussen Staat en een woningcorporatie. Zo werkt de Staat met een 7-jaars benchmark die voorschrijft welke derivaatcontracten worden afgesloten, terwijl dit bij woningcorporaties wordt begrensd door de omvang van de variabele leningen en de aan te houden liquiditeitsbuffer.
Worden de controleprocedures op het afsluiten van derivatencontracten naar aanleiding van dit voorval aangepast? Zo ja, op welke wijze en hoe beperkt dit het risico op herhaling?
Helaas zijn menselijke fouten nooit helemaal uit te sluiten, zeker in hectische perioden zoals vorig jaar. Het belangrijkste vind ik dat ik hierover helder heb gerapporteerd en dat bewustwording van operationele risico’s een permanente plek heeft in het Agentschap.
Daarnaast is binnen het Agentschap de nadruk bij controlemechanismen meer gelegd op «of de goede processen gebeuren» naast «of de processen goed gebeuren». Communicatielijnen zijn verbeterd en er wordt met hogere frequentie (dagelijks) gecontroleerd of het afsluiten van de swaps conform de vooraf geformuleerde strategie is. De aanpassingen en de verbeteringen zullen de kans op operationele fouten verder minimaliseren.
De rijksgebouwen in Veenhuizen |
|
Erik Ziengs (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Veenhuizen eindelijk vrij»?1
Ja.
Is het waar dat «Veenhuizen» op zoek is naar nieuwe economische dragers? Welke partijen zijn hierbij betrokken en wie is in deze eindverantwoordelijk voor de exploitatie en het gebruik van de gebouwen in Veenhuizen?
Veenhuizen zoekt inderdaad naar economische dragers. Hierbij speelt de Bestuurscommissie Veenhuizen een grote rol. De Bestuurscommissie Veenhuizen is een samenwerkingsverband tussen de Staat, de gemeente Noordenveld en de provincie Drenthe.
Voor de exploitatie zijn de verschillende eigenaren verantwoordelijk. Eigendom van gemeente en provincie valt onder de respectieve verantwoordelijkheid van deze organisaties. Gaat het om eigendom van de Staat, dan is het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het ministerie van Financiën in samenwerking met de materieel beheerder, in dit geval de Rijksgebouwendienst van het ministerie van BZK, namens de Staat verantwoordelijk. Het RVOB sluit de privaatrechtelijke overeenkomsten af en stelt in overleg met de Rijksgebouwendienst de voorwaarden omtrent het object vast. Bij verhuur aan derden wordt gebruik gemaakt van de door het RVOB en de Rijksgebouwendienst opgestelde standaard huurvoorwaarden voor overeenkomsten met niet-Rijksdiensten.
Kent u het particulier initiatief Metzelaar PraktijkGilde, een «ambachtsschool plus» die in september 2012 van start gaat in het pand aan de Hospitaallaan? Zo nee, bent u bereid om u te laten informeren over dit initiatief? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Het initiatief is bekend.
Deelt u de mening dat een initiatief als het opzetten van een ambachtsschool gewaardeerd en daar waar mogelijk gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief wordt gewaardeerd. Stimulerende maatregelen zijn alleen mogelijk binnen bestaande regelingen. Aparte stimulerende maatregelen vanuit het eigenaarschap van objecten in Veenhuizen kan leiden tot ongeoorloofde staatssteun. De Metzelaar PraktijkGilde heeft bovendien aangegeven dat ze niet van het ministerie van OCW afhankelijk wil zijn.
Deelt u de mening dat een initiatief als de ambachtsschool van Metzelaar PraktijkGilde zeer goed past bij andere initiatieven in Veenhuizen en omgeving? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief voor het oprichten van een ambachtsschool past binnen Veenhuizen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe Metzelaar PraktijkGilde gefaciliteerd zou kunnen worden met huisvesting aan de Hospitaallaan 1 en in de omliggende gebouwen van de Hospitaallaan 1, o.a. in het lage gebouw erachter en in de Rode Pannen, tegen vergelijkbare prijzen als bij andere initiatieven in Veenhuizen ? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de optie anti-kraak hierbij ook te onderzoeken, bijvoorbeeld voor de termijn van 1 of 2 jaar? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om dit te onderzoeken aangezien er in april 2012 een huuraanbieding is gedaan aan Metzelaar PraktijkGilde tegen marktconforme voorwaarden voor het pand aan de Hospitaallaan 1. Dit heeft tot op heden niet tot overeenstemming geleid.
De naastliggende laagbouw is sinds begin september 2012 beschikbaar en voor dat pand is eveneens een huuraanbieding gedaan waarover geen overeenstemming bestaat.
Vastgoedbeschermingsovereenkomsten (anti-kraak) worden afgesloten met vastgoedbeschermingsorganisaties om te voorkomen dat er misstanden met de betreffende leegstaande objecten plaatsvinden. Momenteel zijn de betreffende objecten ondergebracht bij een vastgoedbeschermingsorganisatie met als doel bewoning. Vastgoedbescherming is altijd een tijdelijke oplossing tot er een nieuw regulier gebruik gaat plaatsvinden. Het huisvesten van een onderwijsinstelling valt niet onder een tijdelijke invulling die binnen één maand beëindigd kan worden.
Het complex «De Rode Pannen» is niet verhuurbaar. Behalve dat het bestemmingsplan op ieder ander gebruik dan dat als penitentiaire inrichting moet worden aangepast, dienen er ingrijpende maatregelen getroffen te worden in verband met de veiligheid in dat gebouw. In maart 2012 is dat aan Metzelaar PraktijkGilde medegedeeld.
De suggestie dat borstkanker is te voorkomen door osteopathie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de informatie die de Robuste kliniek op haar website verspreid?1
Ik heb kennis genomen van de informatie die Robuste op de website www.robuste.nl verspreid. Robuste is verantwoordelijk voor de inhoud van de informatie die zij op haar website verspreidt.
Wat is met name uw mening over het verband dat Robuste legt tussen de aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker?
Robuste zegt op haar website «Robuste is er van overtuigd dat goed doorbloede borsten de kans op kwaadaardige gezwellen verminderen. Harde wetenschappelijke bewijzen ontbreken echter nog. Daarom vinden wij het nog te vroeg om dit te beweren of garanderen».
Ik maak hieruit op dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de overtuiging die Robuste hier uitspreekt. Strikt genomen maakt Robuste hier melding van een eigen overtuiging, waarbij wordt aangetekend dat dit niet aangemerkt moet worden als een bewering of garantie. Een wetenschappelijk onderbouwd verband tussen de door Robuste aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker wordt hier dus niet gelegd.
Deelt u de mening dat er onjuiste informatie wordt gegeven wanneer het volgende wordt gesteld: «In de best doorbloede organen, het hart en dunne darm, komt kanker zelden voor. Borsten doorbloeden juist moeilijk. Een mogelijke verklaring waarom juist borstkanker vaker voorkomt.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u het acceptabel dat door de op de website en in de klinieken geboden informatie de suggestie wordt gewekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan? Zo nee, heeft u op dit moment de mogelijkheid dit te verbieden? Zou u deze mogelijkheid willen hebben?
Ik vind het niet acceptabel als deze suggestie zou worden gewekt. Vooral omdat daarvoor enig wetenschappelijk bewijs ontbreekt. Uit de informatie op de website van Robuste maak ik niet op dat Robuste de suggestie wekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan.
Met betrekking tot de vraag naar de mogelijkheid om misleidende informatie te verbieden, merk ik het volgende op. De Wet oneerlijke handelspraktijken voorziet in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Consumentenautoriteit is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder.
Het verschil in belastingdruk tussen bouwrijpe en braakliggende grond |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat een eigenaar bij de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, alleen de overdrachtsbelasting van 2% verschuldigd is, terwijl deze eigenaar, indien hij ook de funderingen verwijdert, bij overdracht het BTW-tarief van 19% verschuldigd is?
In algemene zin kan niet worden gezegd dat de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, altijd belast is met overdrachtsbelasting en de verkoop belast is met btw als ook de funderingen verwijderd zijn.
Het antwoord op de vraag of btw moet worden voldaan of overdrachtbelasting hangt af van het antwoord op de vraag of voor de btw-heffing een ondernemer een bouwterrein levert.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is sprake van een bouwterrein als met betrekking tot onbebouwde grond:
Alleen als geen van deze situaties zich voordoet, is de levering van onbebouwde grond vrijgesteld van btw en belast met overdrachtsbelasting (6%).1 Het antwoord op de vraag of sprake is van een bouwterrein of niet, vergt uiteraard een feitelijke beoordeling van geval tot geval.
Deelt u de mening dat het op deze wijze niet loont leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin voor de mensen in de buurt, aangezien de sloop van de fundering geld kost en men vervolgens bij de verkoop meer belasting moet betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, naar mijn mening kan niet worden gezegd dat het niet loont om leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin door sloop van de fundering, omdat men vervolgens bij verkoop meer belasting moet betalen. In de eerste plaats is de verkoop van een terrein alleen belast met btw als sprake is van een bouwterrein en de levering plaatsvindt door een ondernemer. Als een particulier een bouwterrein levert is alleen overdrachtsbelasting verschuldigd door de verkrijger. In de tweede plaats leidt de verwijdering van de fundering evenmin tot btw-heffing als die verwijdering plaatsvindt met het oog op het ontstaan van een grasveld of tuin. In dat geval wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de bewerking plaatsvindt met het oog op bebouwing. Een tuin of grasveld is namelijk geen bebouwing in de zin van de btw-regelgeving. In de derde plaats is btw-heffing niet altijd duurder dan heffing van overdrachtsbelasting. Integendeel. Als de afnemer van de grond een btw-plichtige ondernemer is met aftrekrecht, is btw-heffing juist voordeliger, omdat de afnemer de in rekening gebrachte btw in aftrek kan brengen en de overdrachtsbelasting niet in aftrek kan worden gebracht zoals als de btw. Verder heeft de btw-plichtige leverancier van de grond ook recht op aftrek van btw voor de kosten die hij heeft gemaakt voor de levering van de grond.
Deelt u de mening dat door het huidige belastingregime de leefbaarheid van wijken daalt, aangezien sloopterreinen met openliggende funderingen het aanzicht van de wijk verminderen en een gevaar voor de spelende jeugd kunnen zijn, zeker omdat door de economische crisis steeds meer terreinen ongebruikt leegstaan? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de minister van BZK en mij geen signalen bekend dat de leefbaarheid in bepaalde wijken of buurten onder druk staat als gevolg van een verschil in belastingdruk tussen terreinen met openliggende funderingen en zonder openliggende funderingen.
Bent u voornemens deze ongelijke belastingdruk bij verkoop tussen bouwrijpe en braakliggende terreinen te verhelpen, om zodoende de eigenaren van de bouwrijpe gronden te stimuleren de leefbaarheid in de wijken te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In zijn arrest van 9 september 2011, nr. 10/02888, heeft de Hoge Raad een vraag gesteld aan het Hof van Justitie EU over het al dan niet ontstaan van een bouwterrein als een onbebouwd terrein wordt geleverd na sloop van daarop staande bebouwing, welke sloop is verricht met het oog op nieuwbouw. De Hoge Raad heeft deze vragen gesteld omdat er twijfel bestaat over zijn eerder gegeven uitleg dat sloop van een gebouw niet leidt tot een bouwterrein in btw-technische zin. Totdat het Hof van Justitie deze vraag beantwoordt, zal in de praktijk moeten worden uitgegaan van de eerder door de Hoge Raad bepaalde lijn dat sloop niet leidt tot een bouwterrein. Ik ben niet voornemens om in afwachting daarvan thans wettelijke maatregelen te nemen.