Berichten dat ouderen steeds vaker slachtoffer van misdrijven worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bejaarde vrouw bedreigd en overvallen in Hoogvliet»1 en andere recente berichten van criminaliteit tegen ouderen? Kent u de cijfers ten aanzien van het aantal slachtoffers van 65 jaar en ouder die hulp hebben gehad van Slachtofferhulp Nederland2?
Ja.
Hoe komt het dat volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek het aantal slachtoffers dat door Slachtofferhulp Nederland geholpen moest worden in de leeftijdscategorie van 65 jaar en ouder verhoudingsgewijs in de afgelopen jaren sterker gestegen is dan het aantal slachtoffers in andere leeftijdscategorieën?
In algemene zin valt op te merken dat sinds het voorjaar van 2011 de doorgifte van slachtoffergegevens automatisch verloopt vanuit de politie naar Slachtofferhulp. Dat heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van het aantal aangemelde slachtoffers in alle leeftijdscategorieën. Slachtofferhulp Nederland ziet dat oudere slachtoffers relatief vaker lijken in te gaan op een hulpaanbod van Slachtofferhulp Nederland. Enerzijds omdat deze categorie slachtoffers in verhouding met andere (maar niet alle) leeftijdscategorieën kwetsbaarder is voor de gevolgen van een misdrijf, anderzijds omdat het sociaal contact met de hulpverlener een intrinsieke waarde heeft voor juist dat deel van deze groep met een klein sociaal netwerk. Op basis van de cijfers van Slachtofferhulp Nederland is geen conclusie te trekken over de daadwerkelijke toename van geweld tegen ouderen.
Deelt u de indruk dat de bovengenoemde overval niet op zichzelf staat, maar dat deze en andere grove vormen van misdaden gericht tegen ouderen helaas schering en inslag zijn geworden? Zo ja, kunt u die indruk met cijfers onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Ernstige misdrijven tegen ouderen komen regelmatig voor, doch niet kan worden gezegd dat ze «schering en inslag» zijn. Uit de mij bekende cijfers met betrekking tot overvallen blijkt dat het totale aantal woningovervallen weliswaar daalt, maar dat het aantal overvallen op senioren stijgt. In de eerste 8 maanden van 2012 hebben 110 overvallen op senioren plaatsgevonden (in dezelfde periode in 2011 waren dat er 98). Hoewel dit absolute aantal, afgezet tegen het aantal senioren in Nederland, bescheiden lijkt, vind ik elke overval onacceptabel gelet op de grote impact ervan op het slachtoffer en diens omgeving.
Deelt u de mening dat ouderen in onze samenleving verhoudingsgewijs kwetsbaarder zijn voor criminaliteit dan de meeste andere leeftijdscategorieën? Zo ja, deelt u dan de mening dat er in de criminaliteitsbestrijding extra aandacht voor ouderen moet komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kans om slachtoffer te worden van een misdrijf is in het algemeen voor senioren lager dan voor anderen. Dit laat onverlet dat speciaal op preventie gerichte inspanningen in het bijzonder worden gericht op kwetsbare groepen, zoals ouderen. De kwetsbaarheid van ouderen zit niet zozeer in de kans op slachtofferschap, maar in de impact indien zij slachtoffer worden.
Daarom heb ik binnen de brede aanpak van overvallen specifieke maatregelen getroffen om woningovervallen op senioren terug te dringen. Specifiek voor senioren organiseer ik samen met ouderenbonden en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) door het hele land bijeenkomsten voor senioren, waar voorlichting over preventie van woningovervallen, woninginbraken en babbeltrucs wordt gegeven.
Deelt u de mening dat woningcorporaties in (ook bestaande) ouderenwoningen voorzieningen moeten aanbrengen, waardoor de bewoner zonder de deur te hoeven open te maken, kan controleren wie er bij hem aanbelt (intercoms, camera's of «spionnetjes»)? Zo ja, gaat u hier de woningbouwcorporaties op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Criminaliteit tegen ouderen kan slechts worden teruggedrongen als alle betrokken partijen zich daarvoor inzetten. Ook van huiseigenaren, verhuurders en bewoners zelf verwacht ik daarin een bijdrage. Voor gemeenten en woningbouwcorporaties heb ik daarom een Toolkit Voorlichting Veilig Wonen laten ontwikkelen. Veel gemeenten en particuliere organisaties hebben deze inmiddels bij het CCV opgevraagd. Ik zal een en ander bij de woningbouwcorporaties onder de aandacht blijven brengen.
Deelt u de mening dat om de aangiftebereidheid te bevorderen de politie bij personen, die vanwege een hoge leeftijd moeilijker in staat zijn naar een politiebureau te komen, die aangifte aan huis komt opnemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De beperkte mobiliteit van ouderen mag geen belemmering zijn voor het doen van aangifte. Daarom is het al langere tijd de praktijk in Nederland dat de politie in deze gevallen op locatie (bij de burger thuis) aangifte komt opnemen.
Deelt u de mening dat het voorhanden hebben van een alarmbel in de woning kan helpen om het aantal oudere slachtoffers terug te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Of het voorhanden hebben van een alarmbel in de woning het aantal slachtoffers daadwerkelijk terug kan brengen, is moeilijk in te schatten. Een dergelijk alarm kan wel de heterdaadkracht van de politie vergroten waardoor de kans toeneemt dat de dader(s) gepakt worden. Er is een breed aanbod aan persoonlijke alarmsystemen. Voor 2013 staat een actie op het programma om het installeren en gebruiken van persoonlijk alarmsysteem door senioren te bevorderen.
Deelt u de mening dat de opsporing van daders van misdrijven gericht tegen extra kwetsbare groepen, zoals ouderen, prioriteit verdient? Zo ja, waar blijkt die prioriteit nu concreet ui? Zo nee, waarom niet?
In de opsporing moeten alle criminelen die ernstige misdrijven plegen met prioriteit worden aangepakt. Het OM houdt in haar strafeis of bij het opleggen van een strafbeschikking rekening met de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Dit zal ook het geval zijn als er sprake is van een ouder, kwetsbaarder slachtoffer. Op grond van de Richtlijn voor strafvordering overvallen op woningen en bedrijven geldt voor kwetsbare slachtoffers een verzwaringsgrond op basis van maatwerk. Ook rechters houden bij de straftoemeting rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In verschillende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor gewelds- en zedendelicten is de kwetsbaarheid van het slachtoffer als strafbeïnvloedende factor expliciet benoemd. Hoewel geen wettelijke strafverhogingsgrond, zal de rechter met die factor rekening houden en de strafverzwarende omstandigheid in voorkomende gevallen ook in de motivering van de oplegging van straf tot uitdrukking brengen.
In hoeverre kan er in de strafeis dan wel strafmaat rekening mee worden gehouden dat de slachtoffers vanwege hun hogere leeftijd extra kwetsbaar zijn voor misdadigers? Wordt er in de praktijk van de rechtspraak rekening gehouden met deze kwetsbaarheid? Zo ja, waar blijk dat concreet uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De zoveelste brute mishandeling door Marokkaans tuig en de bizarre reactie door de politie. |
|
Louis Bontes (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slachtoffer op sokken naar huis»?1
Ja.
Zijn de Marokkaanse straatterroristen die deze laffe en gewelddadige mishandeling op hun naam hebben staan al opgepakt? Zo nee, wat is de stand van zaken?
Het opsporingsonderzoek naar de precieze feiten en omstandigheden in deze zaak is nog gaande.
In hoeverre deelt u de mening dat de enige oplossingen voor dit soort walgelijke mishandelingen alleen nog gezocht moeten worden in keiharde straffen, permanente inzet van hondenbrigades, straatverboden, wijkuitzettingen en, daar waar mogelijk, denaturalisatie en uitzetting uit Nederland?
Zoals eerder al aan uw Kamer is gemeld (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3409) zet het kabinet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, zowel individueel als in groepsverband. Jongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt. In deze aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten, zoals mishandeling, dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Is het waar dat de politie het slachtoffer letterlijk heeft laten staan? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om deze schandalige situatie te sanctioneren?
Nee, dat bericht is niet waar.
Wanneer wordt deze plaag van Marokkaans straattuig nu eindelijk eens bestreden op de hierboven voorgestelde wijze (zie vraag 3)?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van homogeweld als prioriteit bij de nationale politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Inwoner Helmond slachtoffer anti-homogeweld»?1
Ja.
Is het waar dat de in bericht genoemde homoseksuele man al zeven weken lang niet terug durft naar zijn huis? Zo ja, deelt u de mening dat een ongestoord en veilig woongenot het recht van iedere Nederlander is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
De politie heeft kennis genomen van het feit dat betrokkene heeft aangegeven niet meer in zijn woning doch elders te verblijven. Ik deel de mening dat een ongestoord en veilig woongenot het recht van iedere Nederlander is.
Zijn over deze zaak bij de politie meldingen dan wel aangiften gedaan? Zo ja, wat is er met daar concreet mee gebeurd?
Door zowel betrokkene als omwonenden is aangifte gedaan. De politie is naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek gestart en heeft dit naar het openbaar ministerie (OM) te Den Bosch gezonden. Het OM heeft onlangs besloten om geen vervolging in te stellen naar aanleiding van deze aangiften. Voor een toelichting op deze besluiten verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit nieuwe voorbeeld van anti-homogeweld eens te meer benadrukt dat u in het kader van de nationale politie ervoor moet zorgen dat er een optimaal en uniform landelijk beleid komt voor de aanpak van anti-homogeweld? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de nationale politie zal er landelijk zicht zijn op (de aanpak van) anti-homogeweld. Daarbij kunnen lokale best practises landelijk worden uitgerold. De korpsleiding is aanspreekbaar op de resultaten en heeft ter ondersteuning op landelijk niveau expertise ( huidige LECD), informatie en stuurkracht voorhanden. De politie pakt, in overeenstemming met de prioriteiten die zijn gesteld door het gezag, veiligheidsproblemen zoals anti-homogeweld effectief en slagvaardig aan middels een probleemgerichte benadering en het werken vanuit (tijdelijke) interventieteams/netwerken.
Het OM heeft mij meegedeeld dat in deze zaak uit het strafrechtelijk onderzoek geen aanwijzingen blijken van discriminatie vanwege de homoseksuele geaardheid van betrokkene(n). Verder zijn er geen signalen bekend waaruit blijkt dat veiligheid en het welzijn van betrokkene(n) in het geding zouden zijn.
Deelt u de mening of tenminste het gevoel van het slachtoffer dan er met zijn zaak niets gedaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, alle beschikbare mogelijkheden en middelen zijn ingezet om te komen tot een adequate oplossing van deze casus. In overleg met de diverse maatschappelijke partijen waaronder de gemeente Helmond en de woningbouwcoöperatie is getracht te komen tot een voor alle partijen bevredigende oplossing. Die oplossing was niet voorhanden. De politie is daarnaast naar aanleiding van deze aangiften een onderzoek gestart en heeft dit ter beoordeling naar het OM gezonden. De aangiften zijn om verschillende redenen geseponeerd. Voor sommige feiten was onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Bij een van de feiten is sprake van medeschuld van de benadeelde, waarbij bovendien ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert. Dat deze onderzoeken niet hebben geleid tot vervolging, betekent niet dat er niets met de zaken is gedaan.
Deelt u de mening van het genoemde raadslid uit Helmond dat de zaak door gemeente en politie van begin af aan niet serieus is aangepakt en is gebagatelliseerd door te spreken van een burenconflict? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit wederom een teken is dat er binnen de nationale politie specifieke capaciteit dient te worden vrijgemaakt voor politiemensen die gespecialiseerd zijn in het voorkomen en opsporen van homogerelateerde delicten en die kunnen zorgen voor een hogere aangiftebereidheid bij dergelijke delicten («Roze in blauw»)? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hier naar de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 van deze Kamervragen.
De suggestie dat borstkanker is te voorkomen door osteopathie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de informatie die de Robuste kliniek op haar website verspreid?1
Ik heb kennis genomen van de informatie die Robuste op de website www.robuste.nl verspreid. Robuste is verantwoordelijk voor de inhoud van de informatie die zij op haar website verspreidt.
Wat is met name uw mening over het verband dat Robuste legt tussen de aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker?
Robuste zegt op haar website «Robuste is er van overtuigd dat goed doorbloede borsten de kans op kwaadaardige gezwellen verminderen. Harde wetenschappelijke bewijzen ontbreken echter nog. Daarom vinden wij het nog te vroeg om dit te beweren of garanderen».
Ik maak hieruit op dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de overtuiging die Robuste hier uitspreekt. Strikt genomen maakt Robuste hier melding van een eigen overtuiging, waarbij wordt aangetekend dat dit niet aangemerkt moet worden als een bewering of garantie. Een wetenschappelijk onderbouwd verband tussen de door Robuste aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker wordt hier dus niet gelegd.
Deelt u de mening dat er onjuiste informatie wordt gegeven wanneer het volgende wordt gesteld: «In de best doorbloede organen, het hart en dunne darm, komt kanker zelden voor. Borsten doorbloeden juist moeilijk. Een mogelijke verklaring waarom juist borstkanker vaker voorkomt.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u het acceptabel dat door de op de website en in de klinieken geboden informatie de suggestie wordt gewekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan? Zo nee, heeft u op dit moment de mogelijkheid dit te verbieden? Zou u deze mogelijkheid willen hebben?
Ik vind het niet acceptabel als deze suggestie zou worden gewekt. Vooral omdat daarvoor enig wetenschappelijk bewijs ontbreekt. Uit de informatie op de website van Robuste maak ik niet op dat Robuste de suggestie wekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan.
Met betrekking tot de vraag naar de mogelijkheid om misleidende informatie te verbieden, merk ik het volgende op. De Wet oneerlijke handelspraktijken voorziet in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Consumentenautoriteit is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder.
Onduidelijke garantiebepalingen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Consumenten betalen onnodig voor reparaties»?1
Ja.
Hoe lang is het geleden dat de wet «verkoop en garanties voor consumentengoederen» in werking trad, waarmee consumenten een sterkere juridische positie verkregen onder andere ten aanzien van garantietermijnen?
De wet van 6 maart 2003 tot aanpassing van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (Wet verkoop en garanties voor consumentengoederen) is op 1 mei 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 110 en 151).
Hoe lang is het al bekend dat de wettelijke garantietermijn in de praktijk bij veel consumenten onbekend is en hoe lang doen u of consumentenorganisaties al aan voorlichting om de consument bewust te laten worden van zijn rechten ten aanzien van koop en garantie bij consumentengoederen?
Het is mij niet bekend hoe lang de wettelijke garantietermijn in de praktijk bij consumenten onbekend is. Wel kan ik u melden dat het informatieloket ConsuWijzer sinds de oprichting in oktober 2006 constant zeer actief is met het voorlichten van consumenten over de regels omtrent non-conformiteit en garanties. Naast verschillende specials op ConsuWijzer zijn een brochure en een checklist «terug naar de winkel» ontwikkeld voor consumenten. De garantieweek die in november 2010 samen met het Juridisch Loket is georganiseerd stond eveneens in het teken van rechten bij een non-conform product. Aan de garantieweek wordt begin 2013 wederom samen met het Juridisch loket een vervolg gegeven.
Heeft deze voorlichting er toe geleid dat de consumenten nu wel op de hoogte zijn van hun rechten? Zo ja, betekent dat dan ook dat consumenten zelden of nooit meer ten onrechte voor een reparatie of vervanging van een defect apparaat betalen? Zo nee, deelt u dan de mening dat (alleen) voorlichting niet meer afdoende is?
ConsuWijzer ontvangt regelmatig vragen van consumenten over garanties en non-conformiteit. Ik deel de mening dat (alleen) consumentenvoorlichting niet voldoende is. Juist daarom wordt er naast de voorlichting door ConsuWijzer aan consumenten ook voorlichting door de Consumentenautoriteit aan ondernemers gegeven. Zo heeft de Consumentenautoriteit in 2009 samen met het Hoofdbedrijfschap Detailhandel een digitale training ontwikkeld om de kennis bij ondernemers over de garantierechten te vergroten en de serviceverlening aan consumenten te verbeteren. Daarnaast kan de Consumentenautoriteit handhavend optreden indien sprake is van een collectieve inbreuk. In 2011 heeft de Consumentenautoriteit vijf ondernemingen in de elektronicasector beboet en aan een onderneming een last onder dwangsom opgelegd voor het onjuist informeren van consumenten over de wettelijke garantieregels.
Deelt u de mening dat de wettelijke garantietermijn, dat wil zeggen de termijn waarbinnen een consument redelijkerwijs mag verwachten dat een product ongestoord dient te functioneren, bij aankoop al bekend moet zijn? Zo ja, hoe kan worden bevorderd dat dit het geval wordt? Zo nee, waarom niet?
Het bij aankoop al bekend zijn van een garantietermijn veronderstelt een generieke vaste non-conformiteitstermijn (wettelijke garantie). Het nadeel daarvan is dat die voor het ene product wellicht te lang is, wat in het nadeel van de aanbiedende bedrijven is, terwijl die in het andere geval, met name bij duurzame producten, te kort kan zijn, waardoor consumenten onnodige benadeeld worden. Juist omdat de variëteit aan producten zo groot is, is het lastig om met een vaste algemene garantietermijn te werken.
Nederland kent daarom een open non-conformiteitstermijn. Een verkoper is verplicht een product te leveren dat aan de overeenkomst beantwoordt. Dit wil zeggen dat een gekocht product de eigenschappen moet bezitten die zijn overeengekomen en die de koper van het product mag verwachten (artikel 7:17 BW). De aard van het product en de mededelingen die zijn gedaan door de verkoper over het product, tellen hierbij mee (artikel 7:18 BW). Als een product de overeengekomen eigenschappen niet bezit (en dus «non-conform» is), heeft de koper recht op correcte nakoming in de vorm van herstel, vervanging of aflevering van het ontbrekende, mits het gebrek al bij aflevering aanwezig was (artikelen 7:21 en 22 BW). De termijn waarbinnen de consument correcte nakoming kan inroepen, is in Nederland niet in tijd begrensd, en kan dus langer zijn dan de termijn van 2 jaar uit de richtlijn koop en garantie 1999/44/EG. Hoe lang die periode in een specifiek geval is, is onder andere afhankelijk van de aard en de levensduur van het product en hetgeen de consument voor normaal gebruik mocht verwachten, bijvoorbeeld op grond van schriftelijke of mondelinge mededelingen van de ondernemer. Zo zal deze periode bij een koelkast over het algemeen langer zijn dan bij een mobiele telefoon. Wanneer een gebrek zich voordoet binnen 6 maanden na aflevering geldt het vermoeden dat de zaak al bij aflevering non-conform was. Na deze 6 maanden keert de bewijslast om en is het aan de consument om aan te tonen dat het product al bij aflevering een gebrek had (artikel 7:18 BW).
Tussen ondernemers en consumenten bestaat soms onduidelijkheid over de non-conformiteitsregels. Ik vind het van belang dat hier duidelijkheid over wordt geschapen die breed wordt gedragen. Ik zie dat vooral als een taak van partijen zelf. Daarom heb ik de Consumentenbond en VNO-NCW tijdens de SER Commissie Consumentenaangelegenheden van 18 januari 2012 opgeroepen samen na te gaan in hoeverre het mogelijk is hier meer eenduidigheid te creëren. Het in de Commissie Consumentenaangelegenheden van de SER bereikte compromis over de Richtlijn Consumentenrechten zou daarvoor wellicht als uitgangspunt kunnen dienen2.
Deelt u de mening dat informatie ten aanzien van de wettelijke garantietermijn de consument het beste bereikt op het moment dat die termijn bij de aankoop al bekend is en op het aankoopbewijs staat vermeld? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat dit gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zolang Nederland een open termijn kent, kan op voorhand niet gezegd worden wat de exacte wettelijke garantietermijn is. Om deze reden vind ik het te meer van belang dat consumenten goed voorgelicht worden over hun rechten en plichten en dat de kennis bij ondernemers over de garantierechten en serviceverlening aan consumenten verder wordt verbeterd, zoals ik ook bij de
beantwoording van vragen 3 en 4 heb aangegeven. Zoals in antwoord op vraag 5 al is aangegeven, is het daarnaast mijn inzet meer eenduidigheid te creëren ten aanzien van garantie en non-conformiteit.
Het verschil in belastingdruk tussen bouwrijpe en braakliggende grond |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat een eigenaar bij de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, alleen de overdrachtsbelasting van 2% verschuldigd is, terwijl deze eigenaar, indien hij ook de funderingen verwijdert, bij overdracht het BTW-tarief van 19% verschuldigd is?
In algemene zin kan niet worden gezegd dat de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, altijd belast is met overdrachtsbelasting en de verkoop belast is met btw als ook de funderingen verwijderd zijn.
Het antwoord op de vraag of btw moet worden voldaan of overdrachtbelasting hangt af van het antwoord op de vraag of voor de btw-heffing een ondernemer een bouwterrein levert.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is sprake van een bouwterrein als met betrekking tot onbebouwde grond:
Alleen als geen van deze situaties zich voordoet, is de levering van onbebouwde grond vrijgesteld van btw en belast met overdrachtsbelasting (6%).1 Het antwoord op de vraag of sprake is van een bouwterrein of niet, vergt uiteraard een feitelijke beoordeling van geval tot geval.
Deelt u de mening dat het op deze wijze niet loont leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin voor de mensen in de buurt, aangezien de sloop van de fundering geld kost en men vervolgens bij de verkoop meer belasting moet betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, naar mijn mening kan niet worden gezegd dat het niet loont om leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin door sloop van de fundering, omdat men vervolgens bij verkoop meer belasting moet betalen. In de eerste plaats is de verkoop van een terrein alleen belast met btw als sprake is van een bouwterrein en de levering plaatsvindt door een ondernemer. Als een particulier een bouwterrein levert is alleen overdrachtsbelasting verschuldigd door de verkrijger. In de tweede plaats leidt de verwijdering van de fundering evenmin tot btw-heffing als die verwijdering plaatsvindt met het oog op het ontstaan van een grasveld of tuin. In dat geval wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de bewerking plaatsvindt met het oog op bebouwing. Een tuin of grasveld is namelijk geen bebouwing in de zin van de btw-regelgeving. In de derde plaats is btw-heffing niet altijd duurder dan heffing van overdrachtsbelasting. Integendeel. Als de afnemer van de grond een btw-plichtige ondernemer is met aftrekrecht, is btw-heffing juist voordeliger, omdat de afnemer de in rekening gebrachte btw in aftrek kan brengen en de overdrachtsbelasting niet in aftrek kan worden gebracht zoals als de btw. Verder heeft de btw-plichtige leverancier van de grond ook recht op aftrek van btw voor de kosten die hij heeft gemaakt voor de levering van de grond.
Deelt u de mening dat door het huidige belastingregime de leefbaarheid van wijken daalt, aangezien sloopterreinen met openliggende funderingen het aanzicht van de wijk verminderen en een gevaar voor de spelende jeugd kunnen zijn, zeker omdat door de economische crisis steeds meer terreinen ongebruikt leegstaan? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de minister van BZK en mij geen signalen bekend dat de leefbaarheid in bepaalde wijken of buurten onder druk staat als gevolg van een verschil in belastingdruk tussen terreinen met openliggende funderingen en zonder openliggende funderingen.
Bent u voornemens deze ongelijke belastingdruk bij verkoop tussen bouwrijpe en braakliggende terreinen te verhelpen, om zodoende de eigenaren van de bouwrijpe gronden te stimuleren de leefbaarheid in de wijken te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In zijn arrest van 9 september 2011, nr. 10/02888, heeft de Hoge Raad een vraag gesteld aan het Hof van Justitie EU over het al dan niet ontstaan van een bouwterrein als een onbebouwd terrein wordt geleverd na sloop van daarop staande bebouwing, welke sloop is verricht met het oog op nieuwbouw. De Hoge Raad heeft deze vragen gesteld omdat er twijfel bestaat over zijn eerder gegeven uitleg dat sloop van een gebouw niet leidt tot een bouwterrein in btw-technische zin. Totdat het Hof van Justitie deze vraag beantwoordt, zal in de praktijk moeten worden uitgegaan van de eerder door de Hoge Raad bepaalde lijn dat sloop niet leidt tot een bouwterrein. Ik ben niet voornemens om in afwachting daarvan thans wettelijke maatregelen te nemen.
Dreigende sluiting Vaktechnisch Opleidingscentrum VTOC Fokker |
|
Ton Elias (VVD), Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de financiële problemen van het Vaktechnisch Opleidingscentrum (VTOC) Fokker te Aalsmeer en de dreigende sluiting van de opleiding tot vliegtuigmonteur?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat VTOC Fokker één van twee opleidingscentra in Nederland is dat erkend en gecertificeerd is volgens Europese regelgeving op het gebied van vliegtuigtechniek?
Ja.
Is het waar dat in de woorden van de directeur van het opleidingscentrum er «maar geen duidelijkheid» komt over een aanvraag van VTOC Fokker om een zelfstandige bekostiging te ontvangen om zo haar voortbestaan te garanderen? Zo niet, kunt u helderheid scheppen?
VTOC biedt opleidingen aan die voldoen aan de vereisten voor Part-66. Deze vereisten, die zijn vastgesteld door het European Aviation Savety Agency, liggen hoger dan die voor een reguliere opleiding vliegtuigonderhoud in het bekostigde beroepsonderwijs (de vereisten maken derhalve geen deel uit van het laatst vastgestelde kwalificatiedossier). De huidige wet biedt geen mogelijkheden voor het bekostigen van een instelling die private opleidingen aanbiedt. De directeur VTOC is hiervan op de hoogte.
Is het waar dat louter studenten die hun opleiding afronden bij VTOC Fokker en de eveneens gecertificeerde Aircraft Maintenance & Training School van ROC West-Brabant een baan vinden in de vliegtuigtechniek, omdat drie overige ROC’s die vliegtuigtechniek aanbieden niet het Europese keurmerk hebben dat vereist is om in de vliegtuigtechniek te werken?
Nee. Genoemde roc’s kunnen deze opleiding ook aanbieden door examens te laten afnemen door de twee gecertificeerde instellingen. Dit gebeurt in de praktijk ook.
Indien het antwoord op vraag 4 bevestigend luidt, wat is dan daaromtrent uw oordeel? Welke maatregelen bent u van plan te nemen, gezien het belang dat de Kamer hecht aan goede vakopleidingen en vakscholen zoals VTOC Fokker?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Op 11 september jl. heb ik overleg gehad met de betrokken onderwijsinstellingen en het College van Belanghebbenden Luchtvaartonderwijs over het onderwijs voor vliegtuigonderhoud in den brede. De situatie van VTOC, die opleidingen aanbiedt met vereisten die uitgaan boven de vereisten van het huidige kwalificatiedossier, is hierbij ook aan de orde geweest. Met de betrokkenen is afgesproken te bezien op welke wijze het vliegtuigonderwijs op toegankelijke, kwalitatief goede en doelmatige wijze aangeboden kan worden. De uitkomsten hiervan verwacht ik eind van dit jaar gereed te hebben.
Onduidelijke taakopvatting en bevoegdheden van buitengewoon opsporingsambtenaren |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agent en stadswacht samen op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) naast en samen werken met de politie, niet in plaats van de politie en dat boa’s geen vervanging of concurrent van de politie zijn?2 Hoe rijmt u deze uitspraken met de uit het bericht voortvloeiende constatering dat boa’s steeds meer taken van de politie overnemen en in het politiebureau gehuisvest worden? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling en waarom?
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de lokale veiligheid, leefbaarheid en naleving van regels en kunnen voor de handhaving boa’s inzetten. Voor een optimale inzet van boa’s is het belangrijk dat goed wordt samengewerkt met de politie en dat de politie hierop de operationele regie voert. Een goede samenwerking kan gediend zijn met bijvoorbeeld gezamenlijke huisvesting. Dergelijke initiatieven, zoals in Haaglanden, die samenwerking optimaliseren, ondersteun ik van harte.
Welke stappen onderneemt u om de samenwerking, in het bijzonder de informatie-uitwisseling, tussen politie en boa’s te optimaliseren?
Thans inventariseer ik welke concrete knelpunten zich voordoen. Op grond van deze inventarisatie bepaal ik begin 2013 samen met betrokken partijen welke acties nodig zijn om tot een verbetering van de informatieuitwisseling te komen.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat gemeenten een geheel eigen veiligheidsinfrastructuur optuigen, waardoor er van integraal veiligheidsbeleid geen sprake is?
Ik ben niet van mening dat er zich een veiligheidsinfrastructuur bij gemeenten ontwikkelt, waardoor er geen sprake is van integraal veiligheidsbeleid. Boa's staan onder strategische regie van de gemeente en operationale regie van de politie en de inzet van boa’s en politie is onderwerp van bespreking in de driehoeken. Het integraal veiligheidsbeleid krijgt vorm door afstemming en samenwerking met alle partners binnen het veiligheidsdomein.
Vindt u het wenselijk dat boa’s aangestuurd worden door de politie? Hoe voorkomt u dat dit leidt tot taakvervaging?
De aansturing van boa's ligt in handen van de gemeente waarbij de uiteindelijke inzet van zowel politie als boa's in de driehoek nader geprioriteerd wordt. Daarnaast is goede samenwerking en informatiedeling tussen de politie en de boa's noodzakelijk voor een effectieve inzet op de door de driehoek bepaalde doelen. Om deze samenwerking handen en voeten te geven heeft de politie de operationele regie.
Hoe beoordeelt u het dat zelfs voor de politie niet duidelijk is wat de bevoegdheden van boa’s zijn? Welke stappen onderneemt u om binnen de politieorganisatie ook de rol en bevoegdheden van boa’s helder te maken?
De politie is in zijn algemeenheid bekend met de bevoegdheden van de boa’s. De korpschef is wettelijk belast met (dagelijks) toezicht op de boa’s. Op leidinggevend niveau is hier binnen de politie dan ook voldoende aandacht voor. Dit laat overigens onverlet dat er aan de voorkant goede (bestuurlijke) afspraken dienen te zijn neergelegd in een integraal veiligheidsplan en dat dit concreet uitgewerkt dient te zijn in handhavingsarrangementen en uitvoeringsplannen.
Wanneer in het najaar zal het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), politie, Openbaar Ministerie, de brancheorganisatie BOPV en de beroepsorganisatie voor boa’s (Beboa) over het verhelderen van het onderscheid tussen politie en boa’s plaatsvinden?
Op dit moment ontwikkelt de VNG een visie over de boa in de openbare ruimte. Een van de thema's binnen deze visie is de professionalisering van de boa's met de daarbij behorende vraag of deze gepaard moet gaan met één landelijk uniform of niet – als zijnde een van de middelen om het onderscheid tussen politie en boa’s te verhelderen. De verwachting is dat deze visie voor het einde van het jaar binnen de VNG zal zijn vastgesteld. Indien inderdaad wordt gekozen voor het toewerken naar meer uniforme kledingeisen zullen de verschillende partners die hier mee te maken hebben bij de verdere uitwerking worden betrokken.
Het bericht dat het speculeren met derivatencontracten op de staatsschuld tot verliezen heeft geleid |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staat verspeelt 100 miljoen door blunder met derivaten»? Is de strekking van dit artikel juist?1
Ja, ik ken het bericht uit het Parool. Ik hecht eraan erop te wijzen dat de Staat niet speculeert. De strekking van het artikel is deels juist, maar behoeft enige nuancering. Ik maak van de gelegenheid gebruik om dit bij de beantwoording van de vragen 2 t/m 7 toe te lichten.
Is het waar dat u te veel derivatencontracten heeft afgesloten? Zo ja, wat is de aard van dit «te veel»? Om welk bedrag aan te veel afgesloten contracten gaat het?
Ja, er zijn inderdaad in de tweede helft van 2011 meer derivatencontracten afgesloten dan volgens het risicokader nodig waren. Het gaat hier om standaard renteswaps, zogenaamde payerswaps; contracten tussen twee partijen waarin wordt overeengekomen gedurende een looptijd vaste rente te ruilen (betalen) tegen variabele rente (te ontvangen). Zoals ik in het jaarverslag Nationale Schuld van 2011 (blz. 20) heb aangegeven gaat het totaal om een bedrag van € 11 mld. Dit is circa 10% meer dan had moeten worden afgesloten.
Van belang hierbij is dat het bovenstaande een tijdelijk effect heeft op de portefeuille. Om het renterisico bij te sturen conform het risicokader van de schuldfinanciering worden ieder jaar payerswaps gebruikt. De in 2011 teveel afgesloten swaps worden daarom benut als vervanging van swaps die anders in 2012 afgesloten hadden moeten worden. Op deze manier blijft alleen een effect van te vroeg afgesloten payerswaps over. Het marktwaardeverlies hiervan bedroeg per 31 december 2011 circa € 100 mln (jaarverslag, blz. 20). De daadwerkelijke budgettaire effecten hangen af van het verschil tussen de rente op het moment van afsluiten (2011) en de rente op het moment dat de payerswaps moeten (2012) worden afgesloten. Zoals in het jaarverslag 2011 is aangegeven zal ik hierover in het jaarverslag 2012 rapporteren.
Wat zijn de cumulatief verwachte verliezen op de huidige portfolio aan derivatencontracten en welke factoren bepalen het verlies? In hoeverre zijn de premies voor de derivatencontracten, dan wel de rentedaling, debet aan het verlies?
De marktwaarde van de derivatenportefeuille van de Staat bedroeg per 31 december 2011 € 10,6 mld. en is inmiddels toegenomen tot € 12,2 mld (stand 17 september 2012). Receiverswaps waarmee vaste rente wordt omgezet in variabele rente dragen positief bij aan de marktwaarde terwijl payerswaps waarmee variabele rente wordt omgezet in vaste rente een negatieve marktwaarde hebben. De marktwaarden zijn een gevolg van de lage rentestanden. De Staat betaalt geen premies voor de swapcontracten.
Wat is uw standpunt over het gebruik van derivaten ter afdekking van renterisico’s op de staatsschuld?
De derivaten zijn nodig om te voldoen aan het renterisicobeleid van de Staat. Op 26 januari 2012 heb ik hier nog met de Tweede Kamer over van gedachten gewisseld en brede steun voor dit beleid gekregen. Er is toen gesproken over het rapport Risicomanagement van de Staatsschuld (kamerstukken 33000-IXA, nummer 5 en 6), waarin het risicomanagement is geëvalueerd.
Kunt u het risicobeleid ten aanzien van het gebruik van derivaten ter afdekking van risico’s op de staatsschuld nader toelichten? Dekt u zich alleen in tegen rentestijgingen of ook tegen rentedalingen?
De Staat werkt bij de financiering van de Staatsschuld met een risicokader. Dit risicokader schrijft een 7-jaars gecentreerde portefeuille voor (alleen uitgifte van 7-jaars leningen). Omdat de Staat schuldpapier uitgeeft met looptijden van 1–30 jaar worden renteswaps ingezet om het renterisico bij te sturen naar 7 jaar. Door deze aanpak is het deel waarover de rente opnieuw wordt vastgesteld gelijk aan 1/7e van de totale schuld. Hiermee worden de gevolgen van de rentebewegingen beperkt. Dit geldt voor rentestijgingen en rentedalingen.
Belangrijk voordeel van het gebruik van swaps is dat het uitgiftebeleid en het renterisico onafhankelijk van elkaar kunnen zijn. Door middel van het afsluiten van swaps kan het renterisico van een lening immers altijd worden bijgestuurd. Zonder renteswaps zouden, gegeven het risicokader, alleen 7-jaars leningen uitgegeven kunnen worden. Dit is ongewenst vanwege andere doelstellingen van het schuldbeleid. Zo is het vanuit liquiditeitsrisico en kostenoverwegingen belangrijk om leningen met verschillende looptijden en van voldoende omvang uit te geven (zie hiervoor ook de jaarverslagen Nationale Schuld).
De bovenstaande uitgangspunten brengen mij op het artikel in het Parool, waarin wordt gesproken over een verlies van € 2,4 mld op de swapportefeuille in de periode 2008–2011, doordat de Staat zich heeft verkeken op de rente-ontwikkeling. Ik hecht eraan in het kader van deze vragen aan te geven dat het genoemde verlies in het artikel van € 2,4 mld een misverstand is. Kernpunt is dat de Staat renteswaps gebruikt om aan te sluiten bij een van tevoren vastgesteld renterisico. Het afsluiten van swaps gebeurt dus niet vanwege een inschatting van een rente-ontwikkeling, maar vormt een regulier standaardonderdeel van de schuldfinanciering, zoals vooraf door mij geaccordeerd en aan de Tweede Kamer voorgelegd is.
Het Parool baseert zich op het eerder genoemde evaluatierapport. Dit rapport bespreekt de periode 2008–2010, waarin sprake was van omvangrijke kastekorten. Deze tekorten zijn in eerste instantie gefinancierd op de geldmarkt, met variabele rente. Voor aansluiting bij het risicoprofiel (alleen 7-jaars leningen) zijn payerswaps afgesloten die de variabele rente omzetten in vaste rente. Deze swaps hebben het renterisco op de staatsschuld aanzienlijk teruggebracht. Vanwege rentedalingen hebben deze swaps een negatief effect op de marktwaarde van de schuldportefeuille.
In het evaluatierapport (blz. 37) wordt de marktwaarde van de portefeuille vergeleken met de marktwaarde van de doelportefeuille (alleen 7-jaars leningen). Hieruit blijkt dat het verschil in marktwaarde tussen de werkelijke portefeuille en de benchmark over de periode 2008–2010 € 0,2 mld bedraagt. Dit verschil kan worden onderverdeeld in een effect van de swaps (€ -2,4 mld) en een effect bij de leningen (€ +2,6 mld). De € -2,4 mld kan niet als een verlies worden gezien. De onderdelen vormen één geheel in de vergelijking met de doelportefeuille en kunnen niet los van elkaar worden bezien. Immers als geen swaps afgesloten waren dan was het risicoprofiel niet conform de doelportefeuille.
Komen de door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgestelde richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten bij woningcorporaties overeen met de huidige richtlijnen voor het gebruik van derivatencontracten ter afdekking van risico’s op de staatsschuld bij het ministerie van Financiën? Zo nee, op welke punten niet en waarom niet?
De uitgangspunten van de richtlijnen zijn hetzelfde; dezelfde risico’s worden geadresseerd. Derivaten mogen niet ingezet worden om te speculeren, contracten worden alleen afgesloten met kredietwaardige tegenpartijen en er wordt gewerkt met standaardcontracten ten aanzien van bijvoorbeeld onderpand. In de uitwerking zijn er wel verschillen vanwege het verschil in aard, positie en taak tussen Staat en een woningcorporatie. Zo werkt de Staat met een 7-jaars benchmark die voorschrijft welke derivaatcontracten worden afgesloten, terwijl dit bij woningcorporaties wordt begrensd door de omvang van de variabele leningen en de aan te houden liquiditeitsbuffer.
Worden de controleprocedures op het afsluiten van derivatencontracten naar aanleiding van dit voorval aangepast? Zo ja, op welke wijze en hoe beperkt dit het risico op herhaling?
Helaas zijn menselijke fouten nooit helemaal uit te sluiten, zeker in hectische perioden zoals vorig jaar. Het belangrijkste vind ik dat ik hierover helder heb gerapporteerd en dat bewustwording van operationele risico’s een permanente plek heeft in het Agentschap.
Daarnaast is binnen het Agentschap de nadruk bij controlemechanismen meer gelegd op «of de goede processen gebeuren» naast «of de processen goed gebeuren». Communicatielijnen zijn verbeterd en er wordt met hogere frequentie (dagelijks) gecontroleerd of het afsluiten van de swaps conform de vooraf geformuleerde strategie is. De aanpassingen en de verbeteringen zullen de kans op operationele fouten verder minimaliseren.
De rijksgebouwen in Veenhuizen |
|
Betty de Boer (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Veenhuizen eindelijk vrij»?1
Ja.
Is het waar dat «Veenhuizen» op zoek is naar nieuwe economische dragers? Welke partijen zijn hierbij betrokken en wie is in deze eindverantwoordelijk voor de exploitatie en het gebruik van de gebouwen in Veenhuizen?
Veenhuizen zoekt inderdaad naar economische dragers. Hierbij speelt de Bestuurscommissie Veenhuizen een grote rol. De Bestuurscommissie Veenhuizen is een samenwerkingsverband tussen de Staat, de gemeente Noordenveld en de provincie Drenthe.
Voor de exploitatie zijn de verschillende eigenaren verantwoordelijk. Eigendom van gemeente en provincie valt onder de respectieve verantwoordelijkheid van deze organisaties. Gaat het om eigendom van de Staat, dan is het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het ministerie van Financiën in samenwerking met de materieel beheerder, in dit geval de Rijksgebouwendienst van het ministerie van BZK, namens de Staat verantwoordelijk. Het RVOB sluit de privaatrechtelijke overeenkomsten af en stelt in overleg met de Rijksgebouwendienst de voorwaarden omtrent het object vast. Bij verhuur aan derden wordt gebruik gemaakt van de door het RVOB en de Rijksgebouwendienst opgestelde standaard huurvoorwaarden voor overeenkomsten met niet-Rijksdiensten.
Kent u het particulier initiatief Metzelaar PraktijkGilde, een «ambachtsschool plus» die in september 2012 van start gaat in het pand aan de Hospitaallaan? Zo nee, bent u bereid om u te laten informeren over dit initiatief? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Het initiatief is bekend.
Deelt u de mening dat een initiatief als het opzetten van een ambachtsschool gewaardeerd en daar waar mogelijk gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief wordt gewaardeerd. Stimulerende maatregelen zijn alleen mogelijk binnen bestaande regelingen. Aparte stimulerende maatregelen vanuit het eigenaarschap van objecten in Veenhuizen kan leiden tot ongeoorloofde staatssteun. De Metzelaar PraktijkGilde heeft bovendien aangegeven dat ze niet van het ministerie van OCW afhankelijk wil zijn.
Deelt u de mening dat een initiatief als de ambachtsschool van Metzelaar PraktijkGilde zeer goed past bij andere initiatieven in Veenhuizen en omgeving? Zo nee, waarom niet?
Het initiatief voor het oprichten van een ambachtsschool past binnen Veenhuizen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe Metzelaar PraktijkGilde gefaciliteerd zou kunnen worden met huisvesting aan de Hospitaallaan 1 en in de omliggende gebouwen van de Hospitaallaan 1, o.a. in het lage gebouw erachter en in de Rode Pannen, tegen vergelijkbare prijzen als bij andere initiatieven in Veenhuizen ? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de optie anti-kraak hierbij ook te onderzoeken, bijvoorbeeld voor de termijn van 1 of 2 jaar? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om dit te onderzoeken aangezien er in april 2012 een huuraanbieding is gedaan aan Metzelaar PraktijkGilde tegen marktconforme voorwaarden voor het pand aan de Hospitaallaan 1. Dit heeft tot op heden niet tot overeenstemming geleid.
De naastliggende laagbouw is sinds begin september 2012 beschikbaar en voor dat pand is eveneens een huuraanbieding gedaan waarover geen overeenstemming bestaat.
Vastgoedbeschermingsovereenkomsten (anti-kraak) worden afgesloten met vastgoedbeschermingsorganisaties om te voorkomen dat er misstanden met de betreffende leegstaande objecten plaatsvinden. Momenteel zijn de betreffende objecten ondergebracht bij een vastgoedbeschermingsorganisatie met als doel bewoning. Vastgoedbescherming is altijd een tijdelijke oplossing tot er een nieuw regulier gebruik gaat plaatsvinden. Het huisvesten van een onderwijsinstelling valt niet onder een tijdelijke invulling die binnen één maand beëindigd kan worden.
Het complex «De Rode Pannen» is niet verhuurbaar. Behalve dat het bestemmingsplan op ieder ander gebruik dan dat als penitentiaire inrichting moet worden aangepast, dienen er ingrijpende maatregelen getroffen te worden in verband met de veiligheid in dat gebouw. In maart 2012 is dat aan Metzelaar PraktijkGilde medegedeeld.
De uitwerking van de fusietoets in krimpgebieden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het probleem van scholen in krimpgebieden die door middel van een fusie proberen te anticiperen op de terugloop van het aantal leerlingen (in de toekomst) en die daarbij belemmeringen en obstakels ondervinden door de fusietoets?
Mij bereiken signalen dat schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs met dalende aantallen leerlingen de fusietoets als belemmering ervaren. In de andere sectoren speelt de krimp nog niet zoals in het primair en voortgezet onderwijs. Besturen vinden het een extra procedurele stap aan het einde van het fusietraject. Zij ervaren daardoor een verlenging van de doorlooptijd en onzekerheid over de uitkomst van een proces waar vaak gedurende lange tijd veel energie in is gestoken. Nog dit jaar zal worden bezien of deze signalen zouden moeten leiden tot aanpassing van de beleidsregel.
De praktijk is dat sinds de invoering van de fusietoets er één institutionele fusie in het voortgezet onderwijs in een krimpgebied aangevraagd. Deze scholenfusie is goedgekeurd, met name gelet op de ingrijpende en aanhoudende bevolkingskrimp in de betreffende regio als rechtvaardigingsgrond. In het primair onderwijs zijn dertien fusies aangevraagd vanuit regio’s waar leerlingendaling een rol speelt, twaalf zijn goedgekeurd, voor één wordt een nieuwe aanvraag ingediend.
Deelt u de mening dat de fusietoets niet in de weg mag staan van kleiner wordende scholen in krimpgebieden die vanwege het behoud van kwaliteit van het onderwijs willen fuseren?
Ja, in algemeenheid deel ik die mening. In regio’s met dalende aantallen leerlingen kan door de leerlingendaling de continuïteit van het onderwijsaanbod onder druk komen te staan, kunnen er problemen ontstaan met de kwaliteit in steeds kleiner worden scholen of opleidingsrichtingen, of kunnen besturen in financiële problemen komen door afnemende inkomsten bij gelijkblijvende vaste lasten. In de opgestelde beleidsregels ten behoeve van de uitvoering van de fusietoets zijn de borging van de continuïteit en de variatie in het onderwijsaanbod, de borging van de kwaliteit en de beperkte omvang van de beschikbare financiële middelen, als rechtvaardigingsgronden genoemd om een fusie toe te staan. Daarmee voorziet de beleidsregel er in, fusies in krimpgebieden toe te staan, ook als een bestuur in een gemeente meer dan 50% van de leerlingen zou krijgen.
Wat gaat u doen om de gevolgen van de fusietoets te verzachten voor schoolbesturen in krimpgebieden die anticiperen op toekomstige vooruitzichten door te fuseren, zodat hun bestaan in de toekomst verzekerd is binnen een sterke organisatie die de kwaliteit van onderwijs kan waarborgen?
Gegeven de ruimte die de bestaande wet- en regelgeving biedt, zie ik nu geen aanleiding stappen te ondernemen in de door u bedoelde zin. Er is een Interdepartementaal beleidsonderzoek «Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingenaantallen» gestart. Eén van de onderwerpen van onderzoek is de fusietoets als mogelijk belemmerende factor voor het oplossen van problemen met dalende aantallen leerlingen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden bezien of verzachting van de fusietoets bij dalende aantallen leerlingen toch nodig is.
Hoe beoordeelt u het voorstel om gedurende een periode van maximaal vier jaar fuserende scholen in krimpgebieden te beschouwen als autonome scholen die bezig zijn met een transitieproces, zodat de scholen kunnen anticiperen op de verwachte aanzienlijke terugloop van het aantal leerlingen? Is het dus mogelijk om de strenge eisen van de fusietoets voor scholen die te maken hebben met scherpe krimpproblematiek aan te passen?
Zelfstandige, autonome scholen in een krimpgebied moeten sowieso tijdig anticiperen op de verwachte daling van hun aantal leerlingen door bijvoorbeeld de personeelsformaties aan te passen aan de afnemende rijksbekostiging. De fusietoets biedt door toepassing van de rechtvaardigingsgronden de ruimte om in regio’s met dalende leerlingenaantallen fusies goed te keuren. Overigens kent het primair onderwijs al een regeling die fuserende scholen financieel tegemoet komt. Als scholen door fusie te maken krijgen met een dalende bekostiging, krijgt de gefuseerde school in het eerste jaar na fusie het verlies aan bekostiging voor 100% gecompenseerd. In het tweede jaar is de compensatie 80%, in het derde jaar 60%, in het vierde jaar 40% en in het vijfde jaar 20%. Deze regeling is in april dit jaar gepubliceerd. De regeling is van toepassing op scholen die op of na 1 augustus 2011 zijn gefuseerd en op scholen die nog gaan fuseren. Vooralsnog neem ik geen stappen in de door u voorgestelde richting, ik wacht de uitkomsten van het interdepartementaal beleidsonderzoek af. Dit onderzoek is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.
De al maar weer terugkerende berichten dat er vele veroordeelde criminelen nog steeds vrij rond lopen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Zeker 15 000 veroordeelden lopen vrij rond»?1
Ja,
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten?2 Herinnert u zich ook de eerdere vragen over het feit dat er alleen al in de regio Amsterdam Amstelland 1700 veroordeelden vrij zouden rondlopen?3
Zie antwoord vraag 1.
Bevat de uitzending feitelijke informatie die afwijkt van die u al op 29 maart 2012. in uw antwoorden hebt gegeven? Zo ja, welke informatie betreft dit?
Op dit moment zijn er ongeveer 15 000 personen4 die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf en deze straf nog moeten ondergaan5. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (vrijheidsstraf meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer. Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden6.
De cijfers die in de nieuwsuitzending van RTL zijn genoemd, verschillen met mijn eerdere antwoord7 op uw vragen, omdat het in beide gevallen gaat om een momentopname8. Daarnaast gaat de uitzending in op het aantal personen met een vrijheidsstraf en heb ik in mijn antwoord het aantal lopende zaken (een persoon kan meerdere zaken op zijn naam hebben staan) ten aanzien van vrijheidsstraffen aangegeven9.
Uit recente gegevens blijkt dat op peildatum 1 september 2012 in totaal 55 937 zaken10 in het opsporingsregister stonden, daarvan is in 13 447 zaken een vrijheidsstraf opgelegd. In dit jaar zijn tot nu toe11 1 093 vrijheidsstraffen verjaard.
Hoeveel veroordeelde criminelen lopen er op dit moment vrij rond? Kunt u garanderen dat zij geen gevaar voor de samenleving opleveren? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u daar nu zelf van?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de cijfers, die u in uw antwoorden van 29 maart 2012 gaf, veranderd? Zo ja, kunt u de tabellen met cijfers ten aanzien van het aantal criminelen dat vrij rondloopt actualiseren evenals de cijfers over het aantal criminelen dat vanwege verjaring nooit meer een straf zal ondergaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inmiddels wel aangeven hoeveel van de vrij rondlopende criminelen tijdens hun vrijheid opnieuw strafbare feiten hebben gepleegd?
Nee, zoals ik eerder in mijn antwoord op uw vragen over veroordeelde criminelen die nog niet in de gevangenis zitten heb aangegeven12, biedt de Recidivemonitor van het WODC geen inzicht in het aantal veroordeelden dat in afwachting van hun gevangenisstraf opnieuw recidiveert.
Deelt u de mening dat het feit dat u niet in staat blijkt te zijn veroordeelde criminelen hun straf te laten ondergaan, een teken is dat op dit punt de rechtstaat faalt? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Door een eenmaal opgelegde straf ook snel en zeker uit te voeren, neemt de geloofwaardigheid van het strafrechtsysteem toe. Zowel in de ogen van de maatschappij en de slachtoffers, als in de ogen van de daders. Zoals in antwoord op vragen 11 en 12 uiteen wordt gezet, werk ik hard aan het sneller en zekerder ten uitvoerleggen van straffen.
Deelt u de mening dat zwaardere maximumstraffen weinig nut hebben als die niet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat een veroordeelde elke straf die hem wordt opgelegd moet ondergaan, onafhankelijk van het wel of niet invoeren van minimumstraffen of het verhogen van de maximumstraffen.
Deelt u de mening dat ook minimumstraffen van geen enkel nut zijn als die niet worden uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over die straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de doelen van vrijheidsstraffen, waaronder een preventief afschrikkende werking, bescherming van de maatschappij, het kunnen heropvoeden van gestraften en vergelding, worden ondermijnd als criminelen hun opgelegde straf niet hoeven te ondergaan? Zo nee, is dan een gebrek aan vertrouwen in het nut van straffen een reden om veroordeelde criminelen dan maar niet hun straf te laten ondergaan?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB) dat u in oktober 2011 aankondigde? Wat is er concreet bereikt anders dan het maken van plannen, afspraken dan wel beleid?
Om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken zijn concrete maatregelen genomen. Er zijn zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen ingezet en er is vorig jaar gestart met het opschonen van het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS). Daarnaast zijn er maatregelen genomen gericht op de onthouding van bepaalde sociale zekerheidsrechten aan OPS-gesignaleerden en op een betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Er worden ook extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen13 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen.
Het programma USB zet, zoals recentelijk in de brief over de Versterking van de prestaties in de strafrechtketen is aangekondigd14, in op een forse versterking van de praktijk van de tenuitvoerlegging om de prestaties te verbeteren. Door de betrokken organisaties is al veel werk verzet, zo zijn de noodzakelijke veranderingen binnen alle betrokken organisaties in gang gezet en is door het WODC een monitorinstrument ontwikkeld. De komende tijd wordt toegewerkt naar een nieuwe taak- en verantwoordelijkheidsverdeling van de betrokken partners in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen. De te nemen maatregelen in de tenuitvoerlegging vergen enige tijd, maar leiden op langere termijn tot een structurele verbetering.
Deelt u de mening dat het feit dat het al jarenlang bekend is dat er zelfs veroordeelde zware criminelen vrij rondlopen en het daarvan afgeleide feit dat u vanuit de politiek meerdere malen tot actie bent aangezet, op zijn minst een teken zijn dat u te weinig hebt gedaan om dit probleem substantieel te reduceren? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit ten aanzien van uw eigen functioneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kent u het bericht «Teeven verlengt verhuur gevangenis Tilburg aan België met een jaar»?4
Ja,
Waarom sluit u Belgen op in Nederlandse gevangenissen terwijl er nog 15 000 veroordeelde Nederlandse criminelen vrij rond lopen?
Het WODC raamt het aantal benodigde celplaatsen op grond van meerjarige in-, door- en uitstroomgegevens van de gehele strafrechtsketen. Op basis hiervan wordt de totale behoefte aan capaciteit voor het gevangeniswezen bepaald. Op grond van de raming van het WODC is geconcludeerd dat Nederland het komende jaar over voldoende celcapaciteit beschikt, zodat de verhuur van de penitentiaire inrichting Tilburg aan België met een jaar kan worden verlengd.
Deelt u de mening dat dit duidt of een verkeerde prioriteitstelling of in ieder geval op weinig begrip zal stuiten bij de Nederlandse bevolking? Zo ja, waarop zijn uw prioriteiten ten aanzien van het laten uitvoeren van vrijheidsstraffen precies gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
In deze kabinetsperiode is juist prioriteit gegeven aan de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen. Daarom is gestart met het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen (USB). Dit programma richt zich op het in samenhang doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen strafrechtelijke beslissingen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen en het voorkomen van uitval. Op deze wijze worden alle beschikbare middelen in samenhang ingezet om er voor te zorgen dat veroordeelden (alsnog) hun straf ondergaan.
Het bericht dat 15.000 veroordeelden vrij rondlopen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «15 000 veroordeelden lopen nog vrij rond»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Kunt u aangeven waarom het niet lukt om loslopende criminelen hun straf uit te laten zitten?
Het betreft hier personen die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, maar deze straf nog moeten ondergaan2. Deze personen ondergaan hun straf doordat zij gearresteerd worden, doordat zij zich zelf melden bij de gevangenis, de zogenaamde zelfmelders, of doordat zij momenteel gedetineerd zijn en aansluitend nog een openstaande straf moeten uitzitten.
Een deel van deze personen maakt zich bewust onvindbaar voor politie en justitie. Dit wil echter niet zeggen dat zij hun straf ontlopen. Deze personen staan geregistreerd in het Opsporingsregister (OPS) en afhankelijk van de hoogte van hun straf internationaal gesignaleerd (bij vrijheidsstraffen van meer dan 120 dagen). Daarnaast richt het Team Executie Strafvonnissen (TES) zich actief op het opsporen van personen met een opgelegde vrijheidsstraf van 300 dagen en meer.
Om personen alsnog op te sporen, is het mogelijk hen bepaalde sociale zekerheidsrechten te ontzeggen. Tevens kan het paspoort worden onthouden of vervallen verklaard worden3.
Deelt u de mening dat het een kerntaak is van de overheid om de veiligheid van de samenleving te waarborgen?
Ja.
Deelt u de mening dat 15 000 loslopende criminelen een enorm gevaar zijn voor de samenleving?
Ik acht het van groot belang dat elke straf die door de rechter wordt opgelegd ook daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. Daarom wordt actief ingezet op het alsnog opsporen van personen die hun straf nog moeten ondergaan.
Deelt u de mening dat veroordeelde criminelen niet in vrijheid hun straf mogen zouden mogen afwachten, gezien het gevaar dat zij voor de samenleving vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, ik ben van mening dat dit niet voor iedere veroordeelde moet gelden. Dit zou namelijk betekenen dat iedereen in afwachting van zijn straf in voorlopige hechtenis dient te worden gehouden.
Het wetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis zal er toe leiden dat meer verdachten van geweldsmisdrijven in de publieke ruimte of van geweld tegen personen met een publieke taak in afwachting van hun berechting via snelrecht in voorlopige hechtenis worden gehouden4.
Hebt u ook kennisgenomen van het feit dat het Openbaar Ministerie maatregelen wil nemen om te voorkomen dat verdachten bijvoorbeeld naar het buitenland kunnen vluchten? Waarom is dit nog niet bij wet geregeld?
Ja. In artikel 18 van de Paspoortwet is opgenomen dat op bepaalde gronden weigering of vervallenverklaring van het paspoort kan geschieden op verzoek van het Openbaar Ministerie. Het gaat hier om personen waarvan het vermoeden bestaat dat deze zich door verblijf in het buitenland aan vervolging dan wel tenuitvoerlegging van een straf zullen onttrekken. Het Openbaar Ministerie zal dit wetsartikel nog scherper gaan toepassen. Daarnaast wordt op dit moment met verschillende partijen bezien of de toepassingsmogelijkheden van de huidige Paspoortwet uitgebreid kunnen worden.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de slachtoffers als crimineel tuig gewoon vrij rond kan lopen en opnieuw kan toeslaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alles op alles te zetten om dit enorme probleem aan te pakken en criminelen achter slot en grendel te zetten, ook als hiervoor extra gevangenissen nodig zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
De geschetste problematiek heeft mijn onverminderde aandacht. Mijn inzet is gericht op een versterking en uitbouw van de bestaande maatregelen, zoals de inzet van de zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen, de maatregelen ten aanzien van het onthouden van bepaalde sociale zekerheidsrechten en de betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt.
Daarnaast worden maatregelen genomen om de opsporing door de politie ten behoeve van de executie te bevorderen, structureel grip op en inzicht in het opsporingsregister te krijgen en het statische deel van het opsporingsregister (langer dan 3 jaar in OPS) op te schonen.
Tot slot worden er extra maatregelen genomen. Het administratieve proces, zoals het betekenen van vonnissen5 wordt verbeterd, zodat een groter aantal zaken onherroepelijk wordt en sneller met de tenuitvoerlegging van een straf kan worden gestart. Daarnaast wordt een Administratie- en Informatiecentrum in de Executieketen ingericht bij het CJIB, zodat op persoonsniveau meer zicht is op het aantal openstaande straffen. Ik ben ervan overtuigd dat de combinatie van al deze maatregelen effect zal sorteren.
Het bericht dat winkeliers moeten opdraaien voor letsel dat personeel bij een overval oploopt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Winkelier draait op voor letsel personeel bij overval»?1
Ja.
Is het waar dat in voorkomende gevallen werkgevers die te maken hebben gekregen met overvallen of andere vormen van criminaliteit waarbij hun werknemer letselschade heeft opgelopen, financieel aansprakelijk kunnen worden gesteld voor die schade? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat naar uw schatting? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad mogelijk dat de werkgever aansprakelijk wordt gesteld door de werknemer voor (letsel)schade. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt in de grondslag voor de aansprakelijkheidsstelling. De grond voor de aansprakelijkheid van de werkgever kan gelegen zijn in het feit dat deze zich niet als een «goed werkgever» heeft gedragen en zijn zorgplicht jegens de werknemer niet is nagekomen. Uit het genoemde krantenartikel blijkt dat de werkgever wordt verweten dat deze zijn werkneemster alleen in de zaak liet staan, geen camerabeveiliging had en ondanks meerdere verzoeken van de werkneemster geen overvaltraining voor haar heeft laten verzorgen.
Cijfers over hoeveel aansprakelijkheidsstellingen er plaatsvinden door werknemers van werkgevers waarbij vanwege een overval of andere vorm van criminaliteit de werknemer letselschade heeft opgelopen, zijn mij niet bekend.
Deelt u de mening dat in eerste instantie deze schade verhaald zou moeten worden op de dader? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid vind ik dat de materiële en immateriële schade die wordt aangericht, verhaald moet worden op de dader. Omstandigheden kunnen zich echter voordoen waarbij dit niet lukt, bijvoorbeeld als de dader niet gevonden is.
Ook kan de werkgever vanwege zijn eigen tekortschieten de aansprakelijkheid erkennen of door de rechter worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de werknemer.
Kan de werkgever of diens verzekeringsmaatschappij in het geval de dader niet zelf de schade vergoedt via de door u instelde regeling een voorschot op de schade krijgen waarbij de Staat de claim op de dader overneemt? Zo nee, waarom niet?
Indien de veroordeelde die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd heeft gekregen niet of niet volledig binnen acht maanden aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat bij delicten die onder de regeling vallen, het resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is (artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht). Dit betekent dat de voorschotregeling van toepassing is in zaken waarin een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de betaling aan het slachtoffer zelf is opgelegd. Een schadevergoedingsmaatregel kan alleen worden opgelegd ten behoeve van het slachtoffer – degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft ondervonden (artikel 51 a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering) of diens nabestaanden. Een werkgever of een verzekeringsmaatschappij zijn geen slachtoffer van het strafbaar feit in de zin van de wet. Hun schade is indirecte schade. Om die reden zijn zij uitgesloten van de voorschotregeling.
Dekkingspercentage en sluiting posten veiligheidsregio Limburg-Noord |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beleidsreactie op het rapport «Ter Plaatse» van de Inspectie Veiligheid en Justitie1, waarin u aangeeft op korte termijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s die een dekkingspercentage hebben van onder de 50%?
Ja.
Heeft u in dat verband al overleg gehad met veiligheidsregio Limburg-Noord, die met 46% hiervoor in aanmerking komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Welke maatregelen gaat de veiligheidsregio Limburg-Noord nemen om de situatie te verbeteren?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor onder andere het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In dit kader stelt het bestuur van de veiligheidsregio één maal in de vier jaar een beleidsplan vast, waar het dekkingsplan een onderdeel van is.
In het Besluit veiligheidsregio’s zijn opkomsttijden vastgesteld voor verschillende typen gebouwen, die gelden als normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1, lid 1 van het Besluit veiligheidsregio’s biedt het bestuur van veiligheidsregio de mogelijkheid voor bepaalde locaties opkomsttijden vast te stellen die afwijken van de tijdnormen van het Besluit veiligheidsregio’s, mits het bestuur de keuze van de locatie en de mate van afwijking motiveert.
Uit het rapport over de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brandweer «Ter Plaatse!», dat ik bij brief van 21 juni 2012 heb aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2011–2012, 29 517, nr. 60) blijkt dat de Veiligheidsregio Limburg-Noord in het dekkingsplan heeft opgenomen dat wordt afgeweken van de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s. De bestuurlijke afweging voor dit besluit en aanvullende maatregelen staan in het dekkingsplan verwoord.
De Inspectie VenJ vermeldt tevens in genoemd rapport dat de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Noord bij 46% van de incidenten voldoet aan de normtijden die in het Besluit veiligheidsregio’s worden gesteld. Omdat de veiligheidsregio Limburg-Noord één van de zes veiligheidsregio’s is die bij minder dan 50% van de incidenten aan de normtijden van het besluit veiligheidsregio’s voldoet, heeft op mijn verzoek de voorzitter van de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bij brief van 5 oktober geïnformeerd over de maatregelen die de regio treft om de opkomsttijden te verbeteren. Volgens de regio worden de effecten hiervan zichtbaar in de actualisatie van het dekkingsplan. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief, die de veiligheidsregio op de volgende website heeft gepubliceerd: http://www.brandweerln.nl/PUBLICATIES/OVERHEID/Pages/default.aspx.
Verder heb ik de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om mij vóór het einde van het jaar te informeren over de actualisatie van het regionale dekkingsplan. Ik heb de Inspectie VenJ gevraagd om begin 2013 opnieuw onderzoek te doen naar de opkomsttijden en dekkingsplannen om te meten of er verbetering plaatsvindt. Indien de bevindingen van de Inspectie VenJ daartoe aanleiding geven, zal ik de betreffende voorzitter van de veiligheidsregio aanspreken.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 juni 2012 heb ik overigens toegezegd dat ik, naar aanleiding van advies van de Inspectie VenJ, met het Veiligheidsberaad en andere relevante partijen een werkwijze zal ontwikkelen voor de registratie en definiëring van de «afwijkingen per locatie», teneinde de administratieve last terug te dringen en de uitvoerbaarheid van de Wet te vergroten, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de landelijke wettelijke kaders.
Ligt er inmiddels een dekkingsplan dat voldoet aan alle eisen uit het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Voldoen de normen voor de opkomst, zoals de veiligheidsregio deze heeft opgesteld, aan de wettelijke normtijden zoals deze zijn vastgelegd in artikel 3.2.1. van het Besluit veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 2.
Is in het dekkingsplan opgenomen of wordt afgeweken van de normtijden, wat de precieze locatie en mate van afwijking is, wat de bestuurlijke afweging daarbij is en welke compenserende maatregelen zijn genomen om de veiligheid toch te kunnen garanderen, zoals dit wordt voorgeschreven in het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u uw brief van 23 november 2011, waarin u nader ingaat op de situatie in Limburg-Noord en de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s, welke het niet mogelijk maken dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld?2
Zie antwoord vraag 2.
Is hiervan sprake in Limburg-Noord? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen, zoals toegezegd in uw brief van 23 november 2011?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat men in Limburg-Noord nog steeds voornemens is om een aantal brandweerposten te sluiten? Om hoeveel posten gaat het? Klopt het dat post Swalmen een van de bedreigde posten is? Per wanneer is de gemeente Roermond voornemens deze te sluiten?
Op dit moment is de besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Swalmen de verantwoordelijkheid van de gemeente Roermond. Na de regionalisering van de brandweer van de gemeente Roermond (voorzien per 1 januari 2013) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Limburg-Noord. De veiligheidsregio Limburg-Noord heeft mij desgevraagd geïnformeerd dat de gemeenteraad van Roermond heeft besloten om post Swalmen per 1 januari 2013 te sluiten en dat de gemeente Peel en Maas heeft besloten om post Maasbree te sluiten. Uitvoering van dit laatste besluit is op verzoek van de gemeenteraad van Peel en Maas opgeschort.
Hoe verhouden deze sluitingen zich tot de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie in het rapport «Ter Plaatse» en de prestaties van Limburg-Noord hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat van eventuele sluiting pas sprake kan zijn op het moment dat de veiligheidsregio haar zaken op orde heeft voor wat betreft de dekkingsplannen en het halen van de vastgestelde opkomsttijden, en dat de veiligheidsregio gemotiveerd kan onderbouwen dat sluiting van posten geen afbreuk doet aan de gewenste kwaliteit, vastgestelde dekkingsplannen en opkomsttijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u, uw antwoorden op bovenstaande vragen in ogenschouw nemend, sluiting van posten door de veiligheidsregio Limburg-Noord verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid snel in overleg te treden met de veiligheidsregio om deze voorgenomen sluitingen voorlopig niet door te laten zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het besluit om de grens van het Natura 2000-gebied Westerschelde te wijzigen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u hebt besloten de grens te wijzigen van het Natura 2000-gebied Westerschelde bij het Rammekensschor, nabij de Sloehaven ten oosten van Vlissingen terwijl dit gedeelte van het gebied de bestemming zeehaven- en industrieterrein heeft en de natuurwaarden grotendeels zijn verdwenen door de aanleg van een zanddepot? Zo ja, wat is hier de reden van?1
Welke economische en financiële consequenties heeft uw besluit voor de zeevaart en het overig bedrijfsleven in dit gebied? Welke maatregelen gaat u nemen om deze gevolgen voor het bedrijfsleven zoveel mogelijk in te perken?
Wat zijn de totale kosten voor het herstellen van alle natuurwaarden in het gebied? Worden deze kosten gefinancierd uit de begroting van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Zo ja, op welke wijze? Kunt u aangeven welke andere partijen een bijdrage leveren aan de kosten? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich de motie Lodders c.s.2 waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat realisatie van de Westerschelde Container Terminal (WCT) onder geen beding vertraging mag oplopen?
Kunt u aangeven of uw besluit gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van de WCT? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen zodat de ontwikkeling van de WCT gewoon door kan blijven gaan?
Deelt u de mening dat uw besluit om het Natura 2000-gebied Westerschelde uit te breiden met het oostelijk gedeelte van de Rammekensschor ingaat tegen het huidige beleid om Natura 2000-gebieden waar mogelijk samen te voegen of in te perken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht “Ikea opent bank in Nederland – zonder toezicht” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ikea opent bank in Nederland – zonder toezicht»?1
Ja.
Wat vindt u van de constatering in het artikel dat Ikano Bank geen bankvergunning zou hoeven aan te vragen?
Zie vraag 3
Deelt u de mening dat Ikano Bank, mede gelet op haar activiteiten als kredietverlener, wel degelijk een bankvergunning in Nederland zou moeten aanvragen?
Ikano Bank opereert in Nederland door middel van het zogenoemde Europees paspoort. Met een Europees paspoort is een bank uit een EU lidstaat op grond van Europese regelgeving gerechtigd om een bijkantoor te openen in een andere EU lidstaat, mits de bank in haar thuisstaat beschikt over een bankvergunning. De bank hoeft dan niet aanvullend een bankvergunning aan te vragen in het land waar zij een bijkantoor opent. Ikano Bank heeft een Zweedse bankvergunning en valt zodoende onder het Zweedse toezicht. Op grond van het Europees paspoort principe kan Ikano Bank derhalve een bijkantoor in Nederland openen zonder een Nederlandse bankvergunning aan te vragen. Wel is Ikano Bank verplicht om haar voornemen tot het openen van een bijkantoor te notificeren aan De Nederlandsche Bank (DNB).
Hoe kan het dat Ikano Bank op haar website suggereert dat ze wel een bankvergunning heeft en dat ze wel onder het Nederlandse depositogarantiestelsel zou vallen? Wat bent u van plan hieraan te doen?
Op de website van de Ikano Bank valt nu het volgende te lezen: «Ikano Bank valt onder het toezicht van de Zweedse financiële autoriteit [...] De werkzaamheden in Nederland worden uitgeoefend op basis van een Europees Paspoort. In Nederland is Ikano Bank tevens onderworpen aan een beperkt toezicht van DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).»
Voor zover Ikano Bank in het verleden wel op haar website zou hebben gesuggereerd dat zij in Nederland over een Nederlandse bankvergunning beschikt en onder het Nederlandse depositogarantiestelsel valt, dan is dit inmiddels terecht van de website verwijderd.
Wat gebeurt er, in geval van een faillissement van Ikano Bank, met de spaartegoeden?
Op grond van haar Europees paspoort mag Ikano Bank op dit moment leningen verstrekken en betaalmiddelen uitgeven. Ik heb begrepen dat Ikano Bank vooralsnog geen spaartegoeden in Nederland zal aantrekken. Mocht dit in de toekomst veranderen voor het Nederlandse bijkantoor van Ikano Bank, dan worden spaartegoeden van particuliere depositohouders bij faillissement gedekt door het Zweedse depositogarantiestelsel tot het equivalent van 100 000 euro in Zweedse kronen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of de spaartegoeden onder het depositogarantiestelsel vallen en welk stelsel dit dan zou zijn? Bent u van plan hier wat aan te doen?
Wat betreft Ikano Bank is depositogarantie niet aan de orde, aangezien deze bank geen spaartegoeden in Nederland aantrekt. In algemene zin geldt dat alle landen binnen de Europese Unie verplicht zijn spaartegoeden te garanderen tot 100 000 euro of het equivalent daarvan in nationale valuta. Ik ben het geheel eens dat duidelijkheid voor de consument over de dekking van spaartegoeden onder een depositogarantiestelsel erg belangrijk is. Met Europese regelgeving wordt momenteel gewerkt aan verdere harmonisering en vereenvoudiging van het depositogarantiestelsel. Dit moet ook resulteren in betere informatievoorziening richting de consument.
In hoeverre houdt de AFM toezicht op Ikano Bank, juist ook omdat deze bank van plan is een rente van 13% te vragen? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat hier ook door de AFM toezicht op wordt gehouden? Op welke manier wordt er op toegezien dat er geen woekerrentes worden gevraagd?
De Ikano Bank dient te voldoen aan de gedragsregels in de Wet op het financieel toezicht. In Nederland geldt een maximum kredietvergoedingspercentage. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan. Op dit moment bedraagt het maximum kredietvergoedingspercentage 15% per jaar.
Het bericht dat er geen controles zullen zijn door het ontbreken van verkeersborden |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er vanaf zaterdag 1 september 2012 op een deel van de snelwegen geen verkeerscontroles zullen zijn door het ontbreken van de juiste verkeersborden?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke snelwegen de correcte verkeersborden met maximum snelheidsverhogingen ontbreken?
De borden zijn conform de richtlijnen en op tijd geplaatst. De aanbesteding hiervan heeft reeds maanden geleden plaatsgevonden. Ik betreur de berichtgeving in de Telegraaf waarin is ten onrechte de suggestie is gewekt dat de borden niet conform de richtlijnen zouden zijn geplaatst.
Het spreekt voor zich dat we de situatie op de wegen nauwlettend in de gaten houden. Weggebruikers met vragen en opmerkingen kunnen op het gratis nummer van Rijkswaterstaat (08008002) terecht. Daarnaast is er ook een meldpunt bij de ANWB. Als uit deze vragen en opmerkingen blijkt dat er op sommige locaties toch sprake is van een onduidelijke bebording of verkeerssituatie wordt deze aangepast.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat de juiste verkeersborden op deze wegdelen ontbreken, gezien het feit dat uw voornemen om de snelheden te verhogen allang bekend was?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de inschatting dat er automobilisten zijn die in de wetenschap verkeren dat zij geen kans op een bekeuring lopen bij een snelheidsovertreding en dus eerder geneigd zullen zijn snelheidsovertredingen te begaan?
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel ik als de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat er op de snelwegen gewoon gehandhaafd wordt.
Bent u bekend met de stelling van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid dat de kans op (ernstige) ongelukken toeneemt bij hogere snelheden?
Ja, daarmee ben ik bekend. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 28 november 2011 2over de landelijke uitrol van de snelheidsverhoging heb ik aangegeven wat het effect van de snelheidsverhoging op de verkeersveiligheid is. In mijn brief heb ik eveneens aangegeven dat ik de komende jaren extra verkeersveiligheids-maatregelen neem, zodat onverkort vastgehouden kan worden aan de nationale doelstellingen om het aantal verkeersslachtoffers nog verder terug te dringen.
Bent u bereid een hogere kans op verkeersongevallen voor lief te nemen, nu sommige automobilisten zich op een aantal wegdelen wellicht niet aan de snelheidslimieten zullen houden?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid de snelheidsverhogingen voor aanstaande zaterdag voorlopig op te schorten, totdat de juiste borden op alle plekken geplaatst zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Bent u, vanwege het spoedeisende karakter van deze situatie, bereid deze vragen per ommegaande te beantwoorden?
Ik streef er altijd naar vragen van de Kamer zo snel mogelijk te beantwoorden.
Opschorting van training van Afghaanse rekruten |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Training suspended for new Afghan recruits»?1
Is het waar dat een NAVO-commandant de opleiding van Afghaanse rekruten heeft opgeschort? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Indien ja, kunt u aangeven op wie deze beslissing van toepassing is?
Is het verder waar dat onderzocht gaat worden of de 27 duizend leden van de Afghaanse veiligheidsdiensten die samenwerken met de NAVO-troepen die onder bevel van de NAVO-commandant staan, banden hebben met de opstandelingen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat, zoals NAVO-personeel in het artikel beweert, de laatste jaren regelmatig militaire richtlijnen voor rekrutering van nieuwe Afghaanse militairen en agenten niet werden nageleefd? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven welke richtlijnen niet werden nageleefd en op welke schaal dit gebeurde?
Welke gevolgen heeft bovenstaande voor de Nederlandse politietrainingsmissie in Kunduz? Kunt u uw antwoord toelichten? Zijn in Kunduz ook militaire richtlijnen voor rekrutering van nieuwe Afghaanse militairen en agenten niet goed nageleefd? Bent u van mening dat de agenten en militairen in Kunduz opnieuw onderzocht dienen te worden op banden met de opstandelingen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u bevestigen dat dit jaar reeds 45 NAVO-militairen door zogenaamde «green on blue» aanvallen zijn gedood? Indien neen, om hoeveel doden gaat het dan? Hoe beoordeelt u de sterke toename van deze aanvallen?
Zijn er ook «green on blue» aanvallen, al dan niet met dodelijke afloop, geweest in Kunduz? Indien ja, hoeveel?
Kunt u aangeven hoeveel doden er zijn gevallen door zogenaamde «green on green» aanvallen, waarbij Afghaanse militairen of agenten andere Afghaanse militairen of agenten doodden? Klopt het dat ook deze aanvallen sterk toenemen? Indien ja, hoe beoordeelt u de sterke toename van deze aanvallen?
Zijn er ook «green on green» aanvallen, al dan niet met dodelijke afloop, geweest in Kunduz? Indien ja, hoeveel?
Bent u bekend met de bevinding uit een NAVO-rapport over «green on blue» aanvallen dat stelt dat «lethal altercations are clearly not rare or isolated; they reflect a rapidly growing systemic homicide threat (a magnitude of which may be unprecedented between «allies» in modern military history)»? Bent u ook bekent met de bevinding uit hetzelfde rapport dat NAVO-verklaringen die het tegendeel beweren «seem disingenuous, if not profoundly intellectually dishonest»?2
Bent u bereid dit NAVO-rapport ter inzage naar de Kamer te sturen? Indien neen, waarom niet?
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van begin dit jaar dat «het te vroeg (is) om vast te stellen of er sprake is van een trend» met betrekking tot de dodelijke «green on blue» aanvallen?3 Acht u het nog altijd te vroeg om deze sterk toenemende trend vast te stellen? Indien ja, waarom? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe beoordeelt u de beide bij vraag 10 genoemde conclusies uit het NAVO-rapport? Kunt u in uw antwoord ingaan op beide conclusies en uw antwoorden toelichten?
Bent u bereid, met het oog op de enorme toename van «green on blue» aanvallen en de vele andere aanwijzingen dat de westerse inspanningen in Afghanistan niet tot meer veiligheid leiden, over te gaan tot vervroegde beëindiging van de Nederlandse politietrainingsmissie in Kunduz en de Nederlandse politietrainers vervroegd terug te trekken? Indien neen, waarom niet?
De sluiting van de brandweerpost in Swalmen |
|
Arie Slob (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de veiligheidsregio Limburg-Noord heeft besloten de brandweerpost Swalmen te sluiten?
Ja, met de toevoeging dat dit een besluit is van de gemeente Roermond.
Klopt het dat de brandweer in deze veiligheidsregio maar in 46% van de gevallen de wettelijke opkomsttijden haalt en daarmee één van de slechtst presterende Veiligheidsregio's van Nederland is?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor onder andere het voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In dit kader stelt het bestuur van de veiligheidsregio één maal in de vier jaar een beleidsplan vast, waar het dekkingsplan een onderdeel van is.
In geval er nog sprake is van een gemeentelijke brandweer, is besluitvorming over het al dan niet sluiten van kazernes een gemeentelijke verantwoordelijkheid. In geval van een geregionaliseerde brandweer ligt de verantwoordelijkheid bij het bestuur van de veiligheidsregio en kunnen de gemeenteraden van de gemeenten in de betreffende veiligheidsregio hun burgemeester vragen zich te verantwoorden. Op deze wijze is de democratische controle op de besluitvorming geborgd. Overigens zullen door de Wijzigingswet Wet veiligheidsregio’s van 27 september 2012 de gemeentelijke brandweren uiterlijk 1 januari 2014 zijn geregionaliseerd en is de volledige regionalisering van de brandweer een feit.
Op dit moment is besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Swalmen de verantwoordelijkheid van de gemeente Roermond. Na de regionalisering van de brandweer van Roermond (voorzien per 1 januari 2013) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Limburg-Noord.
De Inspectie VenJ concludeert in het rapport over de opkomsttijden en dekkingsplannen van de brandweer «Ter Plaatse!», dat ik bij brief van 21 juni 2012 heb aangeboden aan de Tweede Kamer (TK, vergaderjaar 2011–2012, 29 517,nr.60) dat de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-Noord bij 46% van de incidenten aan de normtijden voldoet die in het Besluit veiligheidsregio’s worden gesteld. Omdat de veiligheidsregio Limburg-Noord één van de zes veiligheidsregio’s is die bij minder dan 50% van de incidenten aan de normtijden van het besluit veiligheidsregio’s voldoet, heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bij brief van 5 oktober geïnformeerd over de maatregelen die de regio treft om de opkomsttijden te verbeteren. Volgens de regio worden de effecten hiervan zichtbaar in de actualisatie van het dekkingsplan. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief, die de veiligheidsregio op de volgende website heeft gepubliceerd: http://www.brandweerln.nl/PUBLICATIES/OVERHEID/Pages/default.aspx.
Verder heb ik de voorzitters van de veiligheidsregio’s verzocht om mij vóór het einde van het jaar te informeren over de actualisatie van het regionale dekkingsplan. Ik heb de Inspectie VenJ gevraagd om begin 2013 opnieuw onderzoek te doen naar de opkomsttijden en dekkingsplannen om te meten of er verbetering plaatsvindt. Indien de bevindingen van de Inspectie VenJ daartoe aanleiding geven, zal ik de betreffende voorzitter van de veiligheidsregio aanspreken.
Bent u bekend met het feit dat op zaterdag 11 augustus 2012 bij een grote brand in Roermond de opkomsttijd van de eerste tankautospuiten van Roermond 15 en 23 minuten na de alarmering was, terwijl vanuit Swalmen ondanks de dubbele afstand de eerste tankautospuit er na 11 minuten was?
Ja. Desgevraagd heeft de veiligheidsregio Limburg-Noord mij bericht dat deze langere opkomsttijd is veroorzaakt doordat de meldkamer de juiste brandlocatie pas enige tijd na de eerste meldingen heeft kunnen vaststellen, terwijl de eerste tankautospuit vanuit Roermond op basis van de eerste meldingen op weg was naar een andere locatie.
Deelt u de mening dat, op grond van de door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers beschreven voorbeelden en eerdere dekkingsplannen, de post Swalmen wel substantiële strategische en of tactische meerwaarde heeft voor de repressieve dekking en dat de brandweerbasiszorg in Roermond te kwetsbaar is?1
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze Veiligheidsregio normen voor de opkomsttijd hanteert die afwijken van de in artikel 3.2.1., eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio's opgenomen normtijden van de brandweer en dat er geen compenserende preventieve maatregelen zijn getroffen om het veiligheidsniveau weer op peil te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er daarmee voor deze Veiligheidsregio geen gekwalificeerd dekkingsplan is op grond waarvan dit besluit mag worden genomen en dat er eerst zo'n plan moet zijn voordat een besluit over sluiting kan worden genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hierop aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zullen in de veiligheidsregio Limburg-Noord de opkomsttijden worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 2.