Megatarieven voor bluswater |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bedrijven in 32 gemeenten in het oosten van Zuid-Holland ongeveer tien keer meer gaan betalen voor hun bluswateraansluiting dan bedrijven elders in het land?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «Megatarieven voor bluswater» in
Het Financieele Dagblad van 19 oktober 2012 waarin wordt bericht over een voorgenomen verhoging van het tarief dat drinkwaterbedrijf Oasen hanteert voor bluswateraansluitingen.
Bent u bekend met het overzicht van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) met de tarieven die andere waterbedrijven vragen voor waterlevering? Hoe verklaart u de grote verschillen in tarieven? Bent u bekend met de reden waarom waterbedrijf Oasen de tarieven voor bluswater niet openbaart maar slechts op aanvraag verstrekt?
Op de website van de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (Vewin) is een overzicht te vinden van verschillende tarieven en producten omtrent waterlevering door drinkwaterbedrijven. Op grond van de Drinkwaterwet zijn drinkwaterbedrijven verplicht om de tarieven voor hun drinkwatertaken inclusief de totstandkoming daarvan openbaar te maken.
Omdat bluswater geen onderdeel is van de wettelijke taak van waterbedrijven, zijn de wettelijke bepalingen, waaronder de openbaarmaking- en transparantieplicht, daarop niet van toepassing. Op de website van drinkwaterbedrijf Oasen zijn overigens de vastrechttarieven voor de zakelijke markt vermeld op basis waarvan de tarieven voor een bluswaterinstallatie zijn gebaseerd.
Aan uiteenlopende tarieven voor bluswateraansluitingen kunnen verschillende verklaringen ten grondslag liggen. Zo kunnen prijsverschillen mogelijk worden verklaard door de aard en omvang van een aansluiting, waarbij de eisen ten behoeve van brandveiligheid een rol spelen. Ook kunnen tariefverschillen voortkomen uit verschillen in geografische omstandigheden en verschillen in efficiëntie tussen drinkwaterbedrijven. Volgens waterbedrijf Oasen is zij tarieven gaan hanteren waarbij klanten de kosten betalen die zij werkelijk maken.2 Ik heb geen inzicht in de werkelijke kosten van een bluswateraansluiting. Overigens hebben ook de gemeenten en provincies, als aandeelhouder van de drinkwaterbedrijven, een verantwoordelijkheid bij het vaststellen van de tarieven.
Vindt u de redenering van waterbedrijf Oasen om tot tien keer meer voor bluswater aan bedrijven te vragen dan andere waterbedrijven overtuigend? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de bedrijven in het oosten van Zuid-Holland die zeggen dat hier sprake is van misbruik van machtspositie omdat zij niet kunnen overstappen naar een ander waterbedrijf uit protest tegen de tienvoudige verhoging van de tarieven? Zo nee, waarom niet?
Omdat het wettelijk kader van de Drinkwaterwet niet geldt voor de levering van bluswater, zijn drinkwaterbedrijven vrij hun tarieven voor bluswateraansluitingen te bepalen. Wel dienen ondernemingen zich te houden aan het wettelijk kader van de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie en sinds 2011 ook het verbod op kruissubsidiëring. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Op grond van het verbod op kruissubsidiëring mogen drinkwaterbedrijven de inkomsten verkregen uit de openbare drinkwatervoorziening niet aanwenden voor andere (economische) activiteiten. Het is aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van de Mededingingswet.
Zoals ook wordt vermeld in het artikel waarnaar u verwijst, heeft de NMa in 2002 klachten ontvangen. Naar aanleiding van deze klachten heeft de voorloper van waterbedrijf Oasen, Hydron, besloten de verhoging van de bluswatertarieven gefaseerd in te voeren. De afnemers van Oasen zijn hier destijds van op de hoogte gesteld. De NMa heeft tot op heden geen nieuwe klachten ontvangen. Ik heb de NMa op de hoogte gebracht van de recente ontwikkelingen aangaande de bluswatertarieven van Oasen. De NMa heeft een onafhankelijke, eigenstandige bevoegdheid om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet.
Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken alsnog onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is van misbruik van machtspositie door het waterbedrijf Oasen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien waterbedrijf Oasen zijn tarieven niet wilt aanpassen, wat adviseert u de bedrijven te doen als ze de kosten voor een bluswaterinstallatie niet kunnen betalen?
Zoals het artikel in Het Financieele Dagblad ook benoemt, kiezen sommige ondernemers voor alternatieven voor een bluswateraansluiting, zoals een eigen voorraadkelder. Een bedrijf zal zelf moeten bezien in hoeverre een dergelijk alternatief realistisch is. Daarnaast kunnen ondernemingen een klacht indienen bij de NMa en zich wenden tot de gemeenten, die als aandeelhouder van drinkwaterbedrijf Oasen een verantwoordelijkheid hebben bij het vaststellen van alle watertarieven.
Vergoeding schade bij fraude internetbankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Meer fraude met internetbankieren»1 en «Crimineel Bankspel»2?
Ja.
Deelt u de mening dat geld als betaalmiddel en het (online)betalingsverkeer alleen kunnen functioneren op basis van vertrouwen?
Ja.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van internetbankieren primair bij de banken ligt en dat de consument alleen in geval van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade door fraude met internetbankieren?
De mate waarin een consument aansprakelijk is voor frauduleuze betalingstransacties is geregeld in de richtlijn betaaldiensten3 die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Burgerlijk Wetboek (BW) en daaronder liggende regelgeving is geïmplementeerd. In gevallen waarin de consument de door zijn bank voorgeschreven veiligheidsvoorschriften (te vinden in de productvoorwaarden van de betreffende bank) niet heeft nageleefd, is hij, sinds de implementatie van de richtlijn betaaldiensten in beginsel niet verder aansprakelijk dan tot een bedrag van 150 euro. Alleen als de consument zelf frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid de voorwaarden die zijn bank heeft gesteld aan het gebruik van internetbankieren heeft geschonden, is hij aansprakelijk voor de volledige schade (aldus artikel 7:529 BW). Overigens kan de civiele rechter – ingeval van grove nalatigheid en rekening houdend met de omstandigheden van het onrechtmatig gebruik – besluiten om de aansprakelijkheid van de consument te beperken.
Het artikel2 suggereert dat banken voornemens zijn de aansprakelijkheid voor onlinefraude met betaalrekeningen te verschuiven naar de klant, bijvoorbeeld door in de voorwaarden te stellen dat klanten een virusscanner moeten hebben en de software regelmatig moeten updaten, herkent u deze ontwikkeling? Zijn er andere voorbeelden van aanscherping van het beleid van banken in deze?
Banken investeren veel in de veiligheid van internetbankieren en proberen fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Met de implementatie van de richtlijn betaaldiensten is de aansprakelijkheid van consumenten beperkt; zie artikel 7:529 BW. Consumenten zijn aansprakelijk als sprake is van opzet of grove nalatigheid. Tot op heden hebben banken vaak coulance getoond door vrijwel alle schade te vergoeden die klanten lijden door internetcriminaliteit. Merkbaar is een tendens dat banken kritischer kijken of er bij gedupeerde klanten sprake is van opzet of grove nalatigheid.
Wat banken in de voorwaarden stellen qua aansprakelijkheid van de consument moet passen binnen de kaders die de richtlijn betaaldiensten stelt. Mochten consument en bank over de betreffende voorwaarden of de interpretatie ervan een geschil krijgen, dan kan dit voorgelegd worden aan onafhankelijke geschillen beslechting – KiFiD (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) – of aan de rechter.
Overigens heb ik van de Nederlandse Vereniging van Banken begrepen dat de banken binnenkort weer starten met een voorlichtingscampagne voor consumenten om hen te informeren over hetgeen zij zelf kunnen doen om fraude in het internetbankieren zoveel als mogelijk is te voorkomen. In deze Veilig Bankierencampagne wordt er op gewezen dat cliënten hun persoonlijke gegevens, zoals pin- en inlogcodes, niet aan derden af moeten geven, dat zij hun PC goed moeten beveiligen, beveiligingssoftware regelmatig moeten updaten en alert moeten zijn. Ook de al eerder uitgezonden phishing commercial is van 12 tot en met 22 november van dit jaar weer op televisie uitgezonden.
Deelt u de mening dat het – al dan niet in kleine lettertjes – aanscherpen van de verantwoordelijkheid van consumenten kan leiden tot het ondermijnen van het vertrouwen in het onlinebetalingsverkeer, terwijl dit juist een efficiënte betaalmethode is?
Het is uiteraard van belang dat er transparantie en helderheid bestaat over de rechtspositie van consumenten, aangezien het inderdaad bijdraagt aan het vertrouwen in het online betalingsverkeer. Op dit moment heb ik geen signalen dat het vertrouwen van consumenten in het elektronisch betalingsverkeer afneemt. Internetbankieren is in Nederland, in vergelijking met andere lidstaten, juist zeer populair. Ruim 90 procent van de Nederlandse huishoudens maakt gebruik van internetbankieren4; dit is het hoogste percentage ter wereld5.
Kunt u het wettelijk kader met betrekking tot de vergoeding van consumentenschade bij internetbankieren toelichten? Welke ruimte hebben banken om eisen te stellen aan de «internetkennis» en de beveiliging van computers van consumenten alvorens tot vergoeding bij schade over te gaan?
Bent u van mening dat banken uniforme standaarden moeten hanteren voor het vergoeden van consumentenschade door fraude bij internetbankieren? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek 'Erven zonder Financiële Zorgen' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Erven zonder financiële zorgen»1 waarin drie oplossingen worden geschetst voor het onbedoeld beneficiair aanvaarden van een nalatenschap?
Bent u op de hoogte van het feit dat op dit moment 700 000 huishoudens een grotere eigenwoningschuld hebben dan hun huis waard is, en dat dat aantal tot één miljoen dreigt op te lopen?2
Bent u op de hoogte van de grote achterstanden in de verwerking van beschikkingen over toeslagen en over eigen bijdragen CAK? Deelt u de inschatting dat het zeer wel mogelijk is dat in de toekomst meer dan 1% van de nalatenschappen negatief zal zijn en dat het niet onmiddellijk duidelijk is?
Bent u, conform antwoord 12 op eerder gestelde Kamervragen3, bereid om met de opstellers van het onderzoek in gesprek te gaan en aan de Kamer aan te geven welke van de geschetste routes uw voorkeur heeft om de «nietsvermoedende en niet kwaadwillende burger» en zijn eigen vermogen te beschermen tegen schulden van de overledene?
De inhoud van het rapport vraagt om een zorgvuldige bestudering van het geschetste probleem en de voorgestelde oplossingen. Ik streef er naar u voor het einde van het jaar een reactie te zenden.
Kunt u voor eind november 2012 aan de Kamer aangeven hoe u de voorkeursroute zult omzetten in wetsvoorstellen?
Nestgedrag van zeugen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de video «Sterkselse zeug in een winkel vol nestbouwmaterialen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de filmmakers dat ook gedomesticeerde drachtige zeugen nog de onweerstaanbare behoefte voelen een nest te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat blijkt uit het filmpje.
Kunt u aangeven op hoeveel procent van de varkensvermeerderingsbedrijven nestmateriaal aanwezig is, voorafgaand aan de geboorte van biggen? Kunt u daarbij nader toelichten om wat voor materialen het dan gaat? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen, en zo ja, op welke termijn en wijze?
Voor wat betreft het maken van een nest en het daarvoor beschikbaar stellen van nestmateriaal bestaat een wettelijk kader. In de varkensrichtlijn 2008/120/EG 2
is vastgelegd dat in de laatste week voor het werpen zeugen en gelten (jonge zeugen die nog niet geworpen hebben) over voldoende en adequaat nestmateriaal moeten kunnen beschikken, tenzij zulks met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is. Dit is overgenomen in het Varkensbesluit en de opvolger van dit besluit onder de Wet Dieren, het Besluit houders van dieren.
In Nederland maakt het overgrote deel van de zeugenhouderijbedrijven gebruik van een mengmestsysteem. Tot op heden was er geen perspectiefvol alternatief voor het instrooien van het kraamhok met nestmateriaal zoals stro, hooi of houtkrullen zonder negatief effect op deze mengmestmethode. Het is om redenen van dierenwelzijn en diergezondheid echter van belang dat dieren hun soorteigen gedrag kunnen uitvoeren. Om er toch voor te zorgen dat aan dit oergedrag van de zeug tegemoet wordt gekomen en daarmee het mengmestsysteem niet meer als beperkende factor geldt, heeft het kabinet de afgelopen jaren geïnvesteerd in onderzoek naar huisvestingssystemen die meer voldoen aan de behoeften van dieren ten algemene en naar het nestgedrag van zeugen in het bijzonder. Via de investeringsregeling wordt grootschalige implementatie gestimuleerd. Dit heeft onder andere geresulteerd in een inventieve toepassing, te weten Pro Dromi Easy Nesting, onderdeel van het onderzoek naar het kraamhok nieuwe stijl waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwijs. Een simpel maar revolutionair idee, namelijk het bevestigen van een jutezak, lijkt meer rust te genereren en minder kans op doodgelegen biggen en ook toepasbaar te zijn in traditionele kraamhokken. Op dit moment wordt deze toepassing getest in de praktijk. Als hieruit blijkt dat de resultaten net zo perspectiefvol zijn als uit dit onderzoek blijkt dan verwacht ik op korte termijn een grootschalige toepassing hiervan in de praktijk.
Deelt u de mening dat het krijgen van jongen op een kale betonnen vloer tussen metalen stangen inbreuk maakt op de soort specifieke behoeften van landbouwhuisdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u deze inbreuk toelaatbaar en waarom?
Het traditionele kraamhok komt aan enkele behoeften tegemoet. Zo beschermt het de biggen tegen doodliggen, het verstrekt een koele ligplaats voor de zeug en een warme plek voor de biggen. Het traditionele kraamhok kent echter een aantal beperkingen, zoals het bouwen van een nest. Ik ondersteun dan ook de innovatie naar een kraamhok nieuwe stijl waarin nog beter tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van zowel zeug als big. Meer informatie over dit kraamhok nieuwe stijl kunt u vinden op http://www.prodromi.nl/.
Deelt u de mening dat alle productiedieren in de Nederlandse veehouderij de vrijheid zouden moeten hebben hun soort specifiek gedrag, zoals het bouwen van een nest, uit te oefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiervoor een wettelijk kader te scheppen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het moreel toelaatbaar wanneer landbouwhuisdieren ernstig beperkt worden in hun soort specifiek gedrag, enkel om economische redenen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze komt deze ontoelaatbaarheid in uw beleid tot uitdrukking?
Hoe dieren gehuisvest en verzorgd worden, hangt van meer factoren af, niet enkel economische. Immers, geen goede verzorging of in zeer beperkte mate tegemoet komen aan de behoeften van het dier heeft in zich zelf een negatief effect op productie en dus op de economie. De mate waarin tegemoet gekomen wordt aan specifiek gedrag kent wel een economische afweging. Dat is de verantwoordelijkheid van de zeugenhouder en de uitdaging waar de gehele veehouderijketen voor staat: met een beter welzijn meer verdienen als onderdeel van een duurzame veehouderij.
Bent u bereid een wettelijke verplichting in te stellen voor het verschaffen van voldoende nestmateriaal aan fokzeugen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Geluidoverlast langs de HSL-Zuid bij Breda |
|
Henk van Gerven , Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Geluid van de HSL-Zuid: meten is weten»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies, gebaseerd op geluidsmetingen op zeven locaties, dat: Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Nee, ik onderschrijf deze conclusies niet. Voor het rapport, opgesteld door een studente van de Universiteit Gent, zijn geluidsmetingen uitgevoerd die niet voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in het in Nederland geldende Reken- en Meetvoorschrift.
Het gaat dan met name om de verwerking van de invloed van achtergrondgeluid, de invloed van de windrichting en het scheiden van de bronnen weg- en railverkeer. De resultaten zijn dan ook niet te gebruiken om enige uitspraak te doen over de geluidsituatie langs de HSL. Daarnaast gaat het rapport uit van foutieve veronderstellingen ten aanzien van de werking van de destijds (periode van het tracébesluit) geldende Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van geluid langs spoorwegen.
Ik heb mijn conclusies besproken met de Universiteit Gent. De Universiteit Gent heeft mij laten weten afstand te nemen van de inhoud van het rapport van de studente en vindt dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de uitgevoerde metingen zowel door de Stichting Geen Gehoor als door de studente.
Onderschrijft u de conclusie dat de geluidschermen langs het HSL-Zuid tracé in het gebied rond Breda niet optimaal functioneren en evenmin voldoen aan de randvoorwaarden gesteld in het tracébesluit?
Nee, op basis van het rapport kan ik deze conclusie niet onderschrijven. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Zoals u weet onderzoekt TNO op dit moment de geluidsituatie langs de HSL-Zuid door bij 8 woningen gedurende 3 meetdagen geluidmetingen te verrichten. Twee woningen liggen in het gebied rond Breda.
Bent u bereid om uw toezegging na te komen dat u de geluideisen uit het tracébesluit zult respecteren, ook nu de wet SWUNG-I van kracht geworden is?2 Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit antwoord motiveren?
Ja, ik zal mijn toezegging vanzelfsprekend nakomen. De geluidmetingen zijn nog niet helemaal afgerond. Parallel lopen de voorbereidingen om aanvullende geluidmaatregelen in de bak in Lansingerland aan te brengen. Na het aanbrengen van de pilotmaatregelen worden op de referentiepunten effectmetingen uitgevoerd. Nadat deze werkzaamheden zijn afgerond, kan geconcludeerd worden
Op basis van die informatie zal ik bepalen of en zo ja waar welke aanvullende geluidmaatregelen getroffen moeten worden. Ik zal daarbij de doelmatigheid in ogenschouw moeten nemen.
Het gebruik van DNA uit ziekenhuizen voor opsporingsdoeleinden in strafzaken |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is er waar van de berichten over de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om in de toekomst DNA-materiaal te onderzoeken dat in ziekenhuizen wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek?1
Vanaf de zomer van 2011 heeft op ambtelijk niveau een zogeheten «preconsultatie» plaats gehad over conceptteksten van een eventuele Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (WZL) en bijbehorende memorie van toelichting. Bij de teksten die op de website van Reporter zijn gepubliceerd gaat het om die conceptteksten. Die teksten betreffen inderdaad onder meer ook bepalingen waarin de voorwaarden zijn geformuleerd waaronder bijvoorbeeld DNA-materiaal dat wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek, in zeer uitzonderlijke gevallen eveneens zou mogen worden gebruikt voor (justitiële) opsporingsdoeleinden.
Het is heel gebruikelijk om in een vroeg stadium op ambtelijk niveau (koepel)organisaties van belanghebbenden en deskundigen te vragen naar hun ideeën over dergelijke conceptteksten zodat de maatschappelijke reacties betrokken kunnen worden bij het opstellen van een definitief voorstel. De concept-teksten zijn dus nog niet door mij of het kabinet geaccordeerd.
Wat is de status van het concept wetsvoorstel en de concept memorie van toelichting op de website van KRO Reporter?2
Zie antwoord vraag 1.
Met wie is er in de voorbereidingen op dit wetsvoorstel gesproken? Welke grondhouding is door het ministerie aangenomen?
In het kader van bedoelde preconsultatie zijn de conceptteksten toegezonden aan ruim twintig maatschappelijke organisaties. Het gaat bij de organisaties om (in alfabetische volgorde): de Biomoleculair Resources Research Infrastructure (BBMRI), BioMedical Materials (BMM), de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM), de Dierenbescherming, Diagned, Europdonor, de Federatie van medisch-wetenschappelijke verenigingen Federa (Federa), GlaxoSmithKline, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Lifelines, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nefarma, de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de Nederlandse Vereniging van Medisch-Ethische toetsingscommissies (NVMETC), het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (Palga), het Parelsnoer Instituut (PSI), de Rijksuniversiteit Groningen, de SAN centra voor medische diagnostiek (SAN), Sanquin, TiPharma, de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) en VU medisch centrum (VUmc).
Met de genoemde organisaties, uitgezonderd de KNAW en de VSOP, heeft in het kader van de preconsultatie ook daadwerkelijk een gesprek plaatsgehad. KNAW en VSOP hebben overigens wel een schriftelijke reactie gezonden, waarbij de VSOP dat deed mede namens de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). De grondhouding van het ministerie bij de preconsultatiegesprekken bestond uit het willen verkrijgen van inzicht in het draagvlak bij de maatschappelijke organisaties voor de uitgangspunten van een WZL als vervat in de conceptteksten en in de behoefte aan verduidelijking van die teksten.
BBMRI, Federa, KNMG, NFU, NVKC, PSI en VSOP hebben ook specifiek gereageerd ten aanzien van het punt van mogelijkheden voor justitie om materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten. De reacties op dat punt zijn negatief van aard.
Aan welke partijen is het concept wetsvoorstel ter consultatie toegestuurd? Hoe luidden de reacties, specifiek op het punt van de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om DNA-materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou DNA-materiaal, verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, onderzocht mogen worden door justitie? Is dit niet in strijd met het beginsel van doelbinding? Bent u van mening dat justitie te weinig opsporingsbevoegdheden heeft, nu er gesproken wordt over deze uitbreiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij bepalingen over het eventuele justitiële gebruik van bijvoorbeeld DNA-materiaal dat is verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, betreft het één van de maatschappelijke dilemma’s waarover het zojuist aangetreden kabinet zich zal moeten uitspreken. Ik verwijs u voor meer informatie over deze dilemma’s naar de brief over de WZL van het vorige kabinet (Kamerstukken II 2011/2012, 33 000 XVI, nr. 178).
Wat is uw reactie op de vrees, uitgesproken door medici, dat patiënten niet meer mee zullen werken aan wetenschappelijke onderzoeken, als dit materiaal voortaan door justitie kan worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruik van het pistool door agenten in stresssituaties |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten niet goed voorbereid zouden zijn op het gebruik van een pistool in stresssituaties?1
De politie beschikt over het geweldsmonopolie en dat brengt een zware verantwoordelijkheid mee. Het toepassen van geweld moet beperkt blijven tot die situaties waarin er echt geen andere mogelijkheid is. De politie geeft hieraan op een goede manier invulling.
De Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) schrijft voor dat de korpsbeheerder temminste 32 uur per jaar ter beschikking stelt voor training en toetsing van de geweldsbevoegdheden aan iedere politiemedewerker. Het gemiddelde slagingspercentage voor de schiettoets in de laatste 3 jaar bedraagt ruim 93% per jaar. Wie zijn toets niet haalt, dient zijn vuurwapen in te leveren. Zo komen alleen schietvaardige agenten met een vuurwapen op straat.
Uit eerdere onderzoeken2 naar vuurwapengebruik door de politie blijkt, keer op keer, dat het vuurwapengebruik vrij stabiel is als er over een langere periode gekeken wordt. Sinds 1978 vallen er gemiddeld drie doden en veertien gewonden per jaar. Deze stabiliteit is opmerkelijk, aangezien de politie in die periode anderhalf keer zoveel medewerkers heeft gekregen, de Nederlandse bevolking flink is gegroeid en de geweldscriminaliteit is vervijfvoudigd.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat er bij de politieopleiding en schietoefeningen te weinig aandacht is voor stress die optreedt bij het omgaan met een vuurwapen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gesteld, zijn de schietbeslissingen van de Nederlandse politie in de praktijk in het algemeen adequaat. Dit wil niet zeggen, dat er niet naar constante verbetering gestreefd moet worden.
Om die reden ben ik samen met de politie, in het kader van het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid bezig met het herzien en verbeteren van de Integrale Beroepsvaardighedentraining (IBT) van de politie. Hiervoor is op grond van de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie jaarlijks per medewerker 32 uur beschikbaar. Die uren zijn bedoeld om de politiemedewerker periodiek te kunnen bijscholen, trainen en toetsen op het gebied van (kennis van) geweldsbeheersing, van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid. De inhoud en opbouw van de trainingstijd is op dit moment niet centraal voorgeschreven, de inhoud van de toetsen wel. De Politieacademie en de schietinstructeurs zijn betrokken bij de herziening van de IBT. Ik zal de uitkomsten van het rapport Schieten of niet schieten betrekken bij de herziening van de Integrale Beroepsvaardigheids Trainingen.
Daarnaast ontvangt iedere politieagent in de frontlinie een vierdaagse mentale weerbaarheidstraining, die als oogmerk heeft om het zelfvertrouwen onder stressvolle omstandigheden te vergroten.
Wordt de norm van 32 uur schietoefeningen door alle agenten gehaald? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat er meer getraind moet worden, om zo het handelen van agenten in stresssituaties te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de politieacademie en instructeurs bij schietoefeningen om te zorgen dat hier meer aandacht voor komt, zowel in de opleiding als bij de jaarlijkse schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het onderzoek van de psycholoog aan de Vrije Universiteit, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht “Ministerie ziet een duidelijke toename arbeidsuitbuiting” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie ziet een duidelijk toename arbeidsuitbuiting»?1
Ja
Deelt u de mening dat er zero tolerance-beleid moet worden gevoerd ten aanzien van fraudeurs en dat uitbuiting zeer ongewenst is en te allen tijde hard bestreden moet worden?;
Ja. Dit blijkt ook uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Daarin maakt de regering duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen willen overtreden. In het kader van deze wet wordt derhalve een pakket aan maatregelen geïntroduceerd teneinde een effectieve invulling te geven aan het zero-tolerance beleid ten aanzien van werkgevers die herhaaldelijk de arbeidswetten overtreden. Tevens wordt geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling (tussen uitvoeringsorganen onderling en met publieke en private nutsbedrijven). Dit verhoogt de pakkans. Ten slotte vindt voorlichting plaats zodat burgers en bedrijven de regels kennen en ook weten wat de gevolgen zijn als zij die overtreden.
Welke overtredingen zijn bij de zes onderzoeken die al zijn afgerond geconstateerd?
De rechter heeft over deze zes afgeronde onderzoeken, waarbij mensenhandel (ex artikel 273f Wetboek van Strafrecht) ten laste is gelegd, nog geen uitspraak gedaan. Daardoor kunnen hierover geen mededelingen worden gedaan.
In hoeveel, en in welke, gevallen is er over gegaan tot het opleggen van boetes? In hoeverre is er op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de motie Azmani-van den Besselaar2 overgegaan tot het innen van een dwangsom of het stilleggen van de werkzaamheden? Zo ja, in hoeveel gevallen? Zo nee, waarom niet?
Uit strafrechtelijke onderzoeken ex artikel 273 Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) vloeien niet zozeer administratieve boetes voort, maar vooral gevangenisstraffen die de rechter in voorkomende gevallen kan opleggen. Omdat bij arbeidsuitbuiting sprake kan zijn van ernstige overtreding van arbeidswetten kan in voorkomende gevallen op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ook stillegging van alle of een deel van de werkzaamheden in het bedrijf aan de orde komen. Na de eerste ernstige overtreding wordt een waarschuwing tot preventieve stillegging gegeven, die bij de volgende overtreding wordt geëffectueerd. Dit is echter pas mogelijk nadat deze wet op 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet voorziet overigens niet in de mogelijkheid een dwangsom op te leggen (zie ook: Kamerstukken II, 2011/12, 33 207, nr. 4).
In hoeverre betreft het hier bedrijven die al vaker in de fout gegaan zijn en is er dus sprake van recidivisme?
Zoals eerder aangegeven kunnen over strafrechtelijke onderzoeken pas mededelingen worden gedaan nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Dat is bij deze zes afgeronde strafrechte-lijke onderzoeken nog niet het geval.
Wat gaat u er aan doen om in de toekomst arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen?
In het kader van de Task Force Aanpak Mensenhandel worden met de andere ketenpartners de nodige maatregelen getroffen om arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen. De maatregelen hebben betrekking op de kwaliteit van handhaving, versterking van de samenwerking, voorlichting en de opvang van slachtoffer. In het Meerjarenplan 2013–2014 van de Inspectie SZW heeft Arbeidsuitbuiting de hoogste prioriteit.
Jurisprudentie in mensenhandelzaken |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat voor een effectieve aanpak van mensenhandel specialisatie en het opbouwen van expertise ook binnen de gerechten noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze en termijn kan aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op dit punt door de rechtelijke macht worden vormgegeven?
Ja. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Functioneel Parket of het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de straftoemeting door rechters in mensenhandelzaken uiteenloopt en dat de rechterlijke macht tot op heden geen richtsnoeren of oriëntatiepunten heeft ontwikkeld voor de straftoemeting nadat de straffen voor mensenhandel in de afgelopen jaren zijn verhoogd? Deelt u de mening dat deze richtsnoeren op korte termijn dienen te worden ontwikkeld?
De rechterlijke macht maakt voor enkele veelvoorkomende strafbare feiten gebruik van zogeheten oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De oriëntatiepunten hebben geen dwingend karakter, maar zijn landelijke indicaties ter bevordering van de eenheid van rechtspraak. Oriëntatiepunten worden ontwikkeld op basis van gevormde rechtspraak. Dit is alleen mogelijk als er voldoende jurisprudentie en voldoende gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld2 heeft het LOVS in 2011 na onderzoek vastgesteld dat voor het delict mensenhandel op dat moment nog onvoldoende jurisprudentie beschikbaar was. Op dit moment wordt opnieuw onderzocht of dat inmiddels anders ligt. De LOVS zal naar verwachting nog dit jaar een conclusie trekken.
Deelt u de conclusie dat de gehanteerde rekenmethoden voor schadevergoeding in mensenhandelzaken uiteenlopen? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de Nationaal Rapporteur om het Openbaar Ministerie in elke mensenhandelzaak een financieel rapport op te stellen en dat de rechtelijke macht invulling moet geven aan het nieuwe ontvankelijkheidsscriterium alsmede uitgangspunten moet formuleren voor de toekenning van schadevergoeding?
Het Openbaar Ministerie streeft naar slachtoffers zo veel mogelijk tegemoet te treden en financieel te compenseren. Een financieel onderzoek is een vast onderdeel van ieder opsporingsonderzoek naar mensenhandel. In elke mensenhandelzaak wordt dan ook met een financiële paragraaf aandacht besteed aan de geldstromen en het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de hand van de uitkomsten van het financiële onderzoek wordt beoordeeld of er een financieel rapport moet worden opgesteld. In sommige gevallen moet worden geconcludeerd dat er geen grip op de geldstromen kan worden verkregen, en dat het opstellen van een nadere financiële rapportage niet opportuun is.
Binnen de Rechtspraak wordt op dit moment een zogenoemde Best Practice Slachtoffer ontwikkeld. Doel hiervan is te komen tot een praktische handreiking voor rechters waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen met betrekking tot het slachtoffer of de benadeelde partij worden opgenomen. In deze Best Practice zal ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. De Best Practice zal uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Het streven is erop gericht dat de Best Practice voorjaar 2013 gereed is.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak en het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren (LOVS) over de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur en de Kamer te informeren over dit overleg?
Met de voorzitter van het LOVS heeft al eerder overleg plaatsgevonden over specialisatie en concentratie van deskundigheid binnen de rechterlijke macht.3 Zoals verder uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt zijn reeds verschillende ontwikkelingen gaande waarin tegemoet wordt gekomen aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur. Er is voor mij op dit moment dan ook geen aanleiding om hierover opnieuw met de Raad voor de rechtspraak of de LOVS in overleg te treden.
Het bericht 'Justitie laat verdachte zware mishandeling vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunder: Justitie laat verdachte zware mishandeling vrij»?1
Ja.
Indien een verdachte wordt vrijgelaten, wordt dan voor de vrijlating slechts op achternaam gecontroleerd? Hoeveel personen beslissen hierover?
Bij het ontslag van gedetineerden wordt gecontroleerd op naam, geboortedatum, paspoort en biomedische kenmerken. De ontslagprocedure is vastgelegd in een landelijk protocol en verloopt – kort samengevat – als volgt. Twee medewerkers van de Bevolkingsadministratie controleren afzonderlijk van elkaar (cross-check) of de gegevens die op het vonnis, het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis danwel het bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling worden vermeld, overeenkomen met de gegevens van de gedetineerde zoals opgenomen in het verblijfsregistratiesysteem van de penitentiaire inrichting. Zij controleren bovendien of er nog vervolgvonnissen open staan en nemen telefonisch contact op met het openbaar ministerie, danwel de rechtbank, om te verifiëren of het bevel inderdaad van de juiste persoon afkomstig is.
Na deze controle worden de ontslagpapieren ter ondertekening aangeboden aan de (plv.) vestigingsdirecteur van de inrichting. Deze toetst op basis van de stukken uit het inrichtingsdossier en de registratiekaart de rechtmatigheid van het ontslag. Voordat de gedetineerde daadwerkelijk mag vertrekken controleert de complexbeveiliger het ontslagbewijs nogmaals op datum, inhoud en handtekening van de (plv.) vestigingsdirecteur. Ten slotte voert de complexbeveiliger nog een uitgangscontrole biometrie uit aan de hand van een vingerscan. Hiermee wordt de identiteit van de verdachte nogmaals geverifieerd. Het controleren op DNA heeft, gelet op de hiervoor genoemde procedure, geen toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat indien een verdachte wordt vrijgelaten, moet worden gecontroleerd op een combinatie van naam, geboortedatum, paspoort en DNA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een dergelijke blunder een ernstig gevaar oplevert voor de veiligheid van de maatschappij ondanks dat het Korps Landelijke Politiediensten erin is geslaagd deze man de volgende dag weer op te pakken? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer kan gebeuren?
Ik betreur dat op 16 oktober 2012 een gedetineerde ten onrechte in vrijheid is gesteld. Deze fout is op 17 oktober 2012 door de PI ontdekt en direct gemeld bij de zaaksofficier van justitie in Den Haag. De gedetineerde is vervolgens op 19 oktober 2012 weer aangehouden en teruggeplaatst in detentie. Naar aanleiding van het incident heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen opdracht gegeven tot een onafhankelijk onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit. Het onderzoek is nog niet afgerond. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens een beslissing te nemen over het treffen van maatregelen.
Bent u van mening dat de overheid achter slachtoffers hoort te staan en niet achter daders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om in de toekomst slachtoffers van dit soort vreselijke gebeurtenissen te helpen?
De positie van slachtoffers heeft mijn voortdurende aandacht en het verder versterken van de positie van slachtoffers is een van de speerpunten van mijn beleid. In het kader van dat beleid wordt onder andere gewerkt aan het verstevigen van de positie van het slachtoffer in de fase van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Het beter informeren van slachtoffers maakt hier reeds deel van uit.
Het bericht over een zelfmoord in de gevangenis Vught |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw zelfmoord in gevangenis Vught»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over zelfmoord in detentie en in het bijzonder in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?2 Herinnert u zich in het bijzonder vraag 5? Zo ja, geven de nieuwe zelfmoord in de PI Vught en de in het artikel genoemde zelfmoord uit juli aanleiding om uw antwoord op deze vraag uit april 2012 te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Bouwmeester bleek uit de laatste inspectierapporten van de Inspectie voor Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de penitentiaire inrichting (PI) Vught over het geheel genomen goed functioneert en dat deze PI medisch verantwoorde zorg verleent. Voorts ben ik, zoals aangegeven in het antwoord op dezelfde Kamervragen, van mening dat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek naar sterfgevallen tijdens detentie van groot belang is, om te bezien of er een relatie is tussen het sterfgeval en de verleende zorg. In PI Vught hebben zich in 2012 tot 12 november jl. 6 sterfgevallen voorgedaan, waarvan vier suïcides. Vanwege dit relatief hoge aantal sterfgevallen heb ik de IVenJ en de IGZ gevraagd gezamenlijk te onderzoeken of er een causaal verband tussen deze suïcides en de door DJI verleende zorg is. Ik heb op dit moment geen aanleiding een dergelijk verband te veronderstellen, maar vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid acht ik dit onderzoek noodzakelijk Dit onderzoek is in het voorjaar van 2013 gereed. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Ziet u vanwege de nieuwe meldingen van zelfmoord in de PI Vught aanleiding om deze incidenten niet alleen ieder op zich te onderzoeken maar ook te betrekken bijeen onderzoek naar mogelijk structurele problemen in de PI Vught? Zo ja, hoe vindt dat onderzoek plaats of gaat het plaatsvinden en wanneer kunnen de uitkomsten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het nodig om op korte termijn maatregelen te treffen om zelfmoorden in specifiek de PI Vught te helpen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en op welke termijn worden die ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Maatregelen vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek van de IVenJ en IGZ acht ik op dit moment niet noodzakelijk. Indien de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven tref ik nadere maatregelen ten aanzien van PI Vught.
Het militaire strafproces |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Het wordt tijd om afscheid te nemen van de officier-raadsman in het militaire strafproces»?1
Ja.
Is het waar dat «van de officier-raadsman niet verwacht (kan) worden dat hij in voldoende mate de procedurele en inhoudelijke verweren onderkent die in een concrete zaak mogelijk zijn» of, dat «niet verlangd» kan worden dat hij «over voldoende kennis van het straf(proces)recht» beschikt? Zo ja, betekent dit dan dat de verdachte militair niet altijd op een adequate verdediging kan rekenen en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waaruit blijkt dat de officier-raadsman in dezelfde mate zoals dat van een advocaat kan worden verwacht wel de procedurele en inhoudelijke verweren kan onderkennen of daarvan kennis heeft?
Ik deel niet de conclusie dat afscheid moet worden genomen van de officier-raadsman.
Het militaire strafrecht onderscheidt zich in die zin van het overige strafrecht, dat rekening wordt gehouden met de militaire aspecten en de specifieke (militaire) situatie waarin en de omstandigheden waaronder een militair die een strafbaar feit pleegt, zich bevindt. Dit heeft ertoe geleid dat in het militaire strafrecht met het oog hierop een aantal bijzondere voorzieningen in de strafrechtspleging is getroffen. Een van deze modaliteiten is die van de officier-raadsman.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet militaire strafrechtspraak is geregeld dat een militair die wordt verdacht van een strafbaar feit zich kan laten bijstaan door een advocaat en/of officier-raadsman. Bij een beroep in cassatie is bijstand van een officier-raadsman niet toegelaten. In dat geval zal de verdachte zich moeten laten bijstaan door een advocaat.
Van bijstand door alleen een officier-raadsman is vooral sprake bij lichte en eenvoudige strafzaken. Vanwege hun salaris komen de meeste militairen niet in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. De bijstand van een officier-raadsman is kosteloos, zodat de verdachte bij eenvoudige zaken geen advocaat hoeft te betalen. Wanneer sprake is van een inverzekeringstelling van een zich in Nederland bevindende of overgebrachte militaire verdachte, wordt op grond van de piketregeling in rechtsbijstand door een advocaat voorzien.
De officier-raadsman heeft een bijzondere waarde aangezien hij de specifieke militaire aspecten kan toelichten en de sociale factoren die daarmee in verband staan. Iedere officier krijgt bij de eerste opleiding onderricht in het (militaire) straf- en strafprocesrecht. Zij die te kennen geven op te willen treden als officier-raadsman krijgen bovendien een daarop toegesneden scholing. Daarbij worden zij erop gewezen dat zij geen strafrechtelijk gespecialiseerde juristen zijn en zo nodig hun cliënt moeten adviseren de hulp in te roepen van een advocaat. Met het oog op onafhankelijke bijstand wordt een officier geacht alleen in te stemmen met een verzoek om als raadsman op te treden als er voldoende functionele afstand is tot de verdachte, het feitencomplex en het de dienstuitoefening niet schaadt.
Treden officier-raadsmannen in de praktijk «geheel zelfstandig als raadsman» op dan wel verlenen zij «bijstand van meer juridische aard»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de rol voor de officier-raadsman zoals die in de wet is voorgeschreven en zoals die uit de in het artikel aangehaalde parlementaire geschiedenis blijkt? Zo nee, wie treedt er tijdens het militaire strafproces dan wel op als raadsman voor juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de officier-raadsman niet louter functioneert als degene die zich richt op militaire of sociale aspecten met betrekking tot een zaak, maar ook als raadsman optreedt ten aanzien van juridische aspecten van de verdediging, dat daarmee een onafhankelijke positie van de officier-raadsman van nog groter belang wordt? Zo ja, kan een officier-raadsman in die positie verhinderen dat hij de schijn van afhankelijkheid tegen zich krijgt en hoe verhoudt zich dat tot zijn positie binnen de militaire hiërarchie? Zo nee, waarom niet en hoe kan die onafhankelijkheid wel worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een officier-raadsman als deskundige dezelfde rol «omtrent militaire of sociale aspecten» vervullen als hij nu heeft in het militaire strafproces? Zo ja, betekent dit dat u overweegt om de functie van de officier-raadsman te doen vervangen door een raadsman in de functie van advocaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Salduz-uitspraak gevolgen voor de positie van de officier-raadsman? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de Salduz-jurisprudentie heeft de Hoge Raad overwogen dat een verdachte, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen de gelegenheid moet worden geboden om voor het begin van het politieverhoor een raadsman te raadplegen en op dat recht moet hij worden gewezen. De Hoge Raad heeft zich uitgesproken over het recht op consultatiebijstand door een raadsman voor volwassen verdachten en het recht op bijstand voorafgaande en tijdens het verhoor door een raadsman of andere vertrouwenspersoon voor jeugdige verdachten binnen het «gewone» strafrecht, doch niet over de rol van de officier-raadsman binnen het militaire strafrecht. Het beleid van het openbaar ministerie is dat militaire verdachten net als andere verdachten voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat moeten kunnen raadplegen. Dit doet er niet aan af dat een verdachte militair zich voor zijn eerste politieverhoor (tevens) met een officier-raadsman kan verstaan als hij dat wenst.
Het kan vooral bij militairen voorkomen dat een deel van het strafrechtelijke onderzoek in een strafzaak al in het buitenland plaatsvindt. Het is ook in die gevallen in ieders belang dat de strafzaak voorspoedig wordt afgehandeld. Indien een strafbaar feit in een bepaald missiegebied wordt gepleegd en opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee aanwezig zijn, worden deze zaken zoveel als mogelijk ter plaatse afgehandeld. Het betreft dan veelal minder ernstige delicten. Sinds enige tijd is het mogelijk dat militaire verdachten in een missiegebied zich telefonisch laten bijstaan door raadslieden die lid zijn van de militaire balie. Op deze wijze kan op (zeer) korte termijn worden voorzien in rechtsbijstand door een raadsman voor deze militaire verdachten. Ook is het mogelijk dat een raadsman wordt overgebracht naar het operatiegebied. Tijdens de behandeling van de Wet militair strafrecht in de Eerste Kamer op 12 oktober 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie uiteengezet welke praktische problemen daarbij aan de orde kunnen zijn (Handelingen Eerste Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 3–18 t/m 3–28). Zodra sprake is van een verdenking van ernstige strafbare feiten, zal een militair in beginsel altijd worden overgebracht naar Nederland.
Hoe vaak wordt een officier-raadsman naar schatting jaarlijks ingeschakeld in een militaire strafproces? Hoe vaak betreft dit verdenkingen voor feiten die buiten Nederland hebben plaatsgevonden?
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden. Bij strafzaken die worden behandeld door een politierechter komt het regelmatig voor dat een verdachte zich laat bijstaan door een officier-raadsman. Dit is – in mindere mate en veelal tezamen met een advocaat – ook het geval bij zaken van de meervoudige kamer. Het betreft hierbij veelal militaire delicten of delicten gepleegd in een militaire omgeving.
Bestaat er behalve de officier-raadsman elders in het strafprocesrecht een positie van een raadsman die niet volledig juridisch geschoold is dan wel deel uitmaakt van de organisatie waarbinnen het strafproces zich afspeelt? Zo ja, waar dan?
Er zijn advocaten die, anders dan binnen een advocatenkantoor, in loondienst zijn van niet-advocaten en die in beginsel hun werkgever kunnen vertegenwoordigen als tegen die werkgever vervolging zou worden ingesteld.
Ziet u onoverkomelijke praktische bezwaren tegen het naar het buitenland laten overkomen van (civiele) advocaten in het geval een Nederlandse militair verdacht wordt van een strafbaar feit? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteur van het genoemde artikel dat er afscheid moet worden genomen van de officier-raadsman in het militaire strafproces? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen bij diefstal in het algemeen en kunstroof in het bijzonder |
|
Ard van der Steur (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond de recente kunstroof in de Kunsthal in Rotterdam1 en de diefstal van de schilderijen van kunsthandel Noortman?
Ja.
Wat zijn op dit moment de straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen die van toepassing zijn op diefstal in het algemeen en op kunstroof in het bijzonder? Wanneer verkrijgt een dief het eigendom van door hem gestolen roerende zaken? Hoe is dat geregeld voor derden die bezitter worden al dan niet te goeder trouw en eventuele helers?
Dit betekent echter niet dat de dief die de gestolen zaak twintig jaren in zijn bezit heeft, daarvan eigenaar wordt. Ingevolge artikel 3:321 lid 1 onder f BW lopen de twintig jaren immers niet ten gunste van degene die het bestaan van zijn schuld opzettelijk verborgen houdt, zoals de dief doet, zolang hij voor de eigenaar zowel zijn identiteit, als zijn buit verborgen houdt. Is de identiteit van de dief wel bij de eigenaar bekend, dan kan deze de verjaring jegens hem stuiten (artikel 3:316 – 318 BW). Ook kan het zijn dat de strafrechtelijke verjaring nog niet is ingetreden, met als gevolg dat ook de civielrechtelijke verjaring nog niet intreedt (artikel 3:310 lid 4 BW, als vastgesteld bij de Wet van 27 september 2012, Stb. 2012, 454). De totale strafrechtelijke verjaringstermijn kan, zoals hiervoor onder a) aangegeven, oplopen tot vierentwintig jaren.
Gaat het om een cultuurgoed (een roerende zaak die «krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit als beschermd voorwerp is aangewezen of deel uitmaakt van een openbare collectie of van een inventarislijst als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, van die wet»), dan verjaart de rechtsvordering tot opeising door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of houder bekend zijn geworden, en in elk geval door verloop van dertig jaren na de aanvang van de dag waarop een niet-rechthebbende bezitter van de zaak is geworden (artikel 3:310b lid 1 BW). Is het cultuurgoed op onrechtmatige wijze naar een andere lidstaat van de Europese Unie overgebracht, dan treedt de verjaring niet in voordat de rechtsvordering van de Nederlandse staat2 tot terugvordering van het cultuurgoed uit deze lidstaat is verjaard (artikel 3:310b lid 2 BW). Deze laatste termijn kan oplopen tot vijfenzeventig jaren in geval van kerkelijke goederen of in geval het cultuurgoed deel uitmaakte van een openbare collectie (artikel 7 Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een EG-lidstaat zijn gebracht).
Vervreemdt de dief de gestolen zaak aan een verkrijger te goeder trouw, dan kan de eigenaar de zaak gedurende drie jaren van deze terugvorderen, tenzij de verkrijger de zaak in een winkel heeft gekocht (artikel 3:86 BW). De verkrijger te goeder trouw moet echter de zaak ook na het verstrijken van deze drie jaren aan de eigenaar teruggeven, als het om een cultuurgoed in voormelde zin gaat (artikel 3:86a lid 2 BW).
Is de verkrijger niet te goeder trouw, dan zal deze zich in beginsel op verjaring kunnen beroepen, wanneer twintig jaren zijn verstreken vanaf het tijdstip dat de eigenaar het bezit verloor (artikel 3:314 lid 2 in verbinding met artikel 3:306 BW). Ook hier kan het zich echter voordoen dat de verjaring niet gaat lopen, omdat deze verkrijger zijn identiteit en de plaats waar de zaak zich bevindt, opzettelijk voor de eigenaar verborgen houdt (artikel 3:321 lid 1 onder f BW). Het zal hier in de regel om heling gaan.
Aantekening verdient verder dat zowel de dief als de verkrijger te kwader trouw (heler) jegens de eigenaar aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad wegens het verborgen houden van de gestolen zaak. Zij zijn dan verplicht tot vergoeding van de schade, eventueel in natura, bestaande in teruggave van de zaak (artikel 6:103 BW). Deze vordering kan eveneens verjaren door verloop van twintig jaren, maar die verjaring loopt vanaf de onrechtmatige daad die wellicht lang na de diefstal is gepleegd dan wel is voortgezet (artikel 3:310 lid 1 BW).
Acht u het wenselijk dat dieven op enig moment eigenaar kunnen worden van een door hen gestolen zaak?
Het is onwenselijk dat een dief door verjaring eigenaar kan worden van een gestolen zaak, tenzij de eigenaar nalaat de zaak binnen de verjaringstermijn op te eisen, nadat deze termijn – gelet op artikel 3:321 lid 1 onder f – daadwerkelijk is gaan lopen.
Hoe verhouden zich de Nederlandse verjaringstermijnen met die van de overige lidstaten van de Europese Unie en bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika?
In Italië verkrijgt de bezitter te kwader trouw van een roerende zaak door een bezit van twintig jaren de eigendom daarvan (artikel 1161 tweede zin Codice Civile). Is het bezit door geweld of in het geheim verkregen, zoals in geval van diefstal, dan begint de termijn pas na het einde van het geweld of de geheimhouding te lopen (artikel 1163 Codice Civile).
In Frankrijk is daarentegen zowel de verkrijgende verjaring van roerende zaken als de verjaring van de revindicatie van dergelijke zaken geheel uitgesloten (artikel 2227 Code Civil, als vastgesteld bij de Wet van 17 juni 2008). Maar de verkrijger te goeder trouw wordt al na drie jaren vanaf de diefstal beschermd (artikel 2276 Code Civil).
In Engeland is de verjaring van door diefstal verkregen roerende zaken uitgesloten, behoudens wanneer de zaak in handen van een verkrijger te goeder trouw is gekomen (section 4 Limitation Act 1980).
Met betrekking tot Amerikaans recht wordt opgemerkt dat ieder van de staten hier een eigen regeling heeft, die per staat sterk verschilt. Bijv. in de staat New Jersey verjaart de vordering om een gestolen zaak terug te vorderen van de dief in zes jaren. Wanneer deze termijn is verstreken zonder dat de zaak is opgevorderd, wordt de dief eigenaar. Maar de oorspronkelijke eigenaar kan voorkomen dat de verjaring begint te lopen door passende maatregelen te nemen om de gestolen zaak te achterhalen (Supreme Court of New Jersey, 19803, in een zaak over de gestolen schilderijen van de schilderes Georgia O’Keeffe).
In de staat New York geldt voor de vordering om een gestolen zaak van de dief terug te vorderen een termijn van drie jaren. Maar anders dan in New Jersey heeft het verstrijken van de termijn hier geen gevolgen voor de eigendom. Nu de dief geen eigenaar wordt, kan hij ook anderen geen eigendom verschaffen. Het resultaat daarvan is dat weliswaar de zaak niet van de dief kan worden opgeëst, maar wel van een ieder aan wie hij de zaak overgeeft ongeacht of deze te goeder of te kwader trouw is (Salomon R. Guggenheim Museum v. Lubell, 77 N.Y. 2d 311, 1991). De termijn van drie jaren begint dan te lopen, wanneer de eigenaar de zaak terugvordert en de teruggave wordt geweigerd («Demand and Refusal Rule»).
Ook in de staat Californië geldt voor de vordering tot opeising van roerende zaken in beginsel een verjaringstermijn van drie jaren (Section 338 Code of Civil Procedure). Maar in dit artikel is een bijzondere regel opgenomen voor diefstal van voorwerpen van historische, wetenschappelijke of artistieke betekenis. De verjaring ter zake van dergelijke voorwerpen gaat niet lopen voordat de eigenaar of zijn vertegenwoordiger of de politie heeft ontdekt waar het gestolen voorwerp zich bevindt. Gaat het om een kunstvoorwerp dat in het bezit van een museum, kunsthandelaar of veilinghouder is gekomen, dan geldt een verjaringstermijn van zes jaren vanaf het moment dat de identiteit en plaats van het voorwerp zijn ontdekt.
Samenvattend kan worden gezegd dat zowel in de Europese Unie als in de Verenigde Staten grote verschillen bestaan ter zake van het lopen van de verjaring ten gunste van een dief. Vaak wordt een dergelijke verjaring op zichzelf niet onaanvaardbaar geacht, maar de oplossing gezocht in een bepaling die meebrengt dat de termijn niet gaat lopen, zolang de dief zijn identiteit en de verblijfplaats van de zaak verborgen houdt, zoals ook het Nederlandse stelsel is.
Bent u voornemens aan de verjaringstermijnen iets te veranderen, onder meer om slachtoffers van diefstal beter te beschermen?
Nu uit de beantwoording van de vragen onder 2 blijkt dat de dief noch de heler eigenaar wordt van de gestolen zaak, ben ik niet voornemens de regels met betrekking tot verjaring te wijzigen.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de heer Wishnudath Datadin met de Nederlandse nationaliteit op 8 oktober jl. om 12.50 uur (plaatselijke tijd) in Dubai door twee agenten uit vliegtuig EK-651 is meegenomen en dat zijn familie sindsdien helemaal niets meer van hem vernomen heeft?1
Zowel het ministerie als het consulaat-generaal te Dubai is op de hoogte gesteld van een mogelijke detentie van de heer Datadin.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de broer van deze persoon zich meerdere keren tot het consulaat-generaal gewend heeft omtrent de vermissing van zijn broer met de vraag waar hij zit?
De broer van de heer Datadin heeft op zondag 14 oktober contact opgenomen met het consulaat-generaal te Dubai om melding van deze mogelijke arrestatie te doen. Het consulaat-generaal heeft vervolgens alle informatie verzameld en diverse lokale instanties benaderd om na te vragen of de heer Datadin gearresteerd is. Conform de gebruikelijke procedure houdt ook het ministerie contact met de broer en schoonzuster van de heer Datadin.
Op welke wijze heeft het Nederlandse consulaat-generaal deze zaak behandeld en heeft zij om opheldering gevraagd en die gekregen bij lokale autoriteiten?
Het consulaat-generaal in Dubai heeft al het mogelijke gedaan om te achterhalen waar de heer Datadin verbleef. Direct na de melding door de broer op 14 oktober jl. heeft het consulaat-generaal contact opgenomen met de immigratiedienst, de duty manager van het vliegveld, de luchthavenpolitie, Emirates Airlines en het Criminal Investigation Department.
Bent u bereid onmiddellijk opheldering te vragen bij de autoriteiten van Dubai en/of de Verenigde Arabische Emiraten om te ontdekken waar de agenten hem naartoe geleid hebben, of zij hem hebben laten gaan of nog steeds vasthouden, waar hij momenteel verblijft en hoe zijn gezondheidstoestand is?
Zie vraag 3. De politie in Dubai heeft op donderdag 18 oktober jl. in de avond aan het consulaat-generaal laten weten dat de verblijfplaats van de heer Datadin bekend is. De heer Datadin is niet gearresteerd. Het ministerie heeft diezelfde avond de familie op de hoogte gesteld van zijn verblijfplaats en een telefoonnummer doorgegeven waarop hij te bereiken is.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en de familie misschien nog wel spoediger informeren?
Ja. Er is regelmatig contact met zijn familie.
Achterstand bij jongeren met psychoses |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Mijn leven begint nu pas; Jongeren met psychoses lopen achterstand op,» en «Vroeg ingrijpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de schokkende conclusies uit het onderzoek van het Trimbosinstituut dat driekwart van de mensen die op jonge leeftijd een psychose gehad heeft geen betaald werk heeft, gevolgde opleidingen niet afrondt en dat slechts 18% een partner heeft? Deel u de mening dat deze cijfers onacceptabel zijn en dat de positie van mensen die op jonge leeftijd een psychose hebben gehad verbeterd moet worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Een psychose is een zeer ernstige aandoening met vaak levenslange impact op de patiënt en zijn familie. Vroege signalering en interventie zijn essentieel om de kans op genezing te vergroten en de schadelijke gevolgen voor patiënt en zijn familie zo veel mogelijk te beperken. De huisarts speelt hierbij een sleutelrol: hij moet als eerst aanspreekpunt bedacht zijn op psychoses bij jongeren, bij vaststelling hiervan snel de juiste behandeling starten of iemand snel doorverwijzen naar meer gespecialiseerde hulpverleners. In het kader van het bestuurlijk akkoord heb ik afspraken gemaakt met veldpartijen, onder meer over het versterken van de rol van de huisarts en de ontwikkeling en versterking van de generalistische basis-ggz. Dit sluit nauw aan bij de behoefte aan vroege signalering en laagdrempelige interventies.
Daarnaast geldt dat volgens het Trimbos instituut er in het land steeds meer «Early Detection & Intervention»-teams bij ggz-instellingen komen. Deze teams richten zich op het screenen van jongeren, die zich bij de ggz melden voor bijvoorbeeld angst of depressie, om te kijken of er sprake is van een verhoogd risico op een psychose. Hiermee kunnen jongeren eerder naar de juiste hulp doorverwezen worden. Hoe eerder zij een adequate behandeling voor hun psychose krijgen, des te beter de prognose. Jongeren komen ook steeds vaker terecht bij een vroegpsychoseteam, waar zij gespecialiseerde hulp kunnen ontvangen.
Als schade door een psychose niet (helemaal) kan worden voorkomen, wordt geprobeerd de patiënt en zijn familie zo goed mogelijk te ondersteunen, te behandelen en te begeleiden. Mede daarom wordt de ggz-care naar de Zvw overgeheveld, zodat de geneeskundige zorg gewaarborgd blijft en waar mogelijk verbetert. Daarnaast, zo stelt het Trimbos instituut, is opkomst van (F)ACT-teams voor jeugdigen een goede ontwikkeling omdat jeugdigen met behulp van deze methodiek in staat zijn om hun dagelijks functioneren op school en werk weer op te pakken waardoor genezing en herstel bevorderd worden.
In het kader van het bestuurlijk akkoord wordt door veldpartijen ook gewerkt aan een plan van aanpak rondom destigmatisering.
Bovengenoemde beleidsinitiatieven zijn gericht op het zo goed mogelijk bereiken, behandelen en ondersteunen van de patiënt en zijn familie. Verder is er voor de familie van mensen met psychische problematiek die op zoek is naar informatie, hulp en ondersteuning sinds een paar jaar de familievertrouwenspersoon (fvp). De fvp is een vertrouwenspersoon die de familie van mensen met psychische problematiek bijstaat. In 2010 is de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersonen (LSFVP) opgericht en van start gegaan. De LSFVP moet er voor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Op dit moment zijn in 35 GGZ-instellingen familievertrouwenspersonen (fvp-ers) werkzaam die families voorzien in advies, bijstand en informatie over de patiënt in de ggz. Voor families van mensen met psychische problematiek die op zoek zijn naar informatie, hulp en ondersteuning maar die geen toegang hebben tot een fvp via hun ggz-instelling of die nog niet in contact zijn met een ggz-instelling is de landelijke advies- en hulplijn ingesteld.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek dat er nog vaak te laat ingegrepen wordt bij patiënten met een psychose, waardoor het nog langer duurt voordat een patiënt zijn leven weer op de rails heeft en het heel vaak ook maar deels lukt weer volwaardig te functioneren in de maatschappij?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen uit over tekort schietende hulp aan psychiatrische patiënten waarin u aangeeft dat familie het beste naar de huisarts kan gaan die goede zorg en doorverwijzing kan regelen?2 Wat vindt u van deze uitspraak, nu uit onderzoek blijkt dat dit nog veel te weinig gebeurt? Hoe gaat u er zorg voor dragen dat patiënten en naasten sneller hulp zoeken, maar dat ook hulpverleners – zoals de huisarts – zich meer proactief opstellen ten aanzien van mensen met (beginnende) psychiatrische problemen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op een eerdere vraag waar de naasten van personen terecht kunnen wanneer zij constateren dat het met betrokkene niet goed gaat en er mogelijk psychiatrische problemen zijn?2 Deelt u de mening dat, ondanks bestaande maatregelen, het toch nog vaak te lang duurt voordat er hulp beschikbaar komt aan mensen met psychoses en dit vergaande effecten heeft op een goede behandeling en het leven van de patiënt? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels in beeld bij welke instanties mensen met een hulpvraag voor een psychiatrische patiënt zich nu melden, om hoeveel hulpvragen per jaar dit gaat, en wat er met deze meldingen gedaan wordt? Zo ja, kunt u deze gegevens verstrekken? Zo nee, waarom heeft u dit niet onderzocht n.a.v. mijn vorige vragen?2 Gaat u dit alsnog doen om deze groep beter in beeld te krijgen?
Mensen met een hulpvraag voor een psychiatrische patiënt kunnen zich bij verschillende instanties melden, bijvoorbeeld: de huisarts, ggz-instelling, politie, IGZ, GGD. Landelijke registratie van het aantal mensen dat zich meldt met een hulpvraag voor een psychiatrische patiënt, is niet voorhanden. Ik acht het ook niet wenselijk om deze gegevens te gaan registreren. Niet alleen zal de administratieve lasten/registratiedruk toenemen met een landelijke registratie, ook moet gedacht worden aan de privacy van de patiënt. Gegevens over het aantal mensen dat voor hun psychische zorgvraag in behandeling zijn, zijn wel inzichtelijk.
Hoe ziet u de rol van goede voorlichting over psychiatrische problemen en symptomen aan jongeren en ouders, scholen en onderwijsinstellingen om vroegsignalering te stimuleren? Deelt u de mening dat hier meer aandacht voor moet zijn?
Gezien het specifieke karakter van een psychose, een zeer ernstige psychiatrische aandoening met (vaak) grote en levenslange gevolgen voor alle betrokkenen, ligt algemene voorlichting over vroegsignalering van psychoses niet direct voor de hand. Het is ieders verantwoordelijkheid om gedrag dat opvalt en afwijkt van het gedrag dat de jongere normaal gesproken laat zien bespreekbaar te maken met de desbetreffende jongere en/of zijn of haar familie en hem/haar te ondersteunen bij het zoeken naar de juiste hulp. Als dergelijke problemen gesignaleerd worden, kunnen betrokkenen het beste hierover contact opnemen met hun huisarts. Ook docenten en leraren kunnen, als ze de indruk hebben dat er iets aan de hand is, het beste verwijzen naar de huisarts. Huisartsen en andere hulp- en zorgverleners dienen te beschikken over de juiste kennis en vaardigheden om deze problematiek te herkennen en zo nodig de juiste hulp in te schakelen.
Deelt u de mening dat zorg en behandeling ten behoeve van jonge patiënten met psychoses erop gericht moet zijn om weer volledig en volwaardig te kunnen functioneren in de maatschappij, zodat jongeren weer een opleiding kunnen volgen, betaald werk kunnen verrichten en betere sociale relaties hebben? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt voor zich dat zorg en behandeling van jonge patiënten met psychoses als doel moeten hebben om deze mensen zo snel mogelijk weer volledig en volwaardig in de maatschappij te laten functioneren. Hierbij dienen de behoefte(n) en mogelijkheden van de patiënt centraal te staan. Zie verder mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
Wat betekent het tekort aan antipsychotica voor jonge mensen met een psychose en hun behandeling?3
Indien er een tekort aan bepaalde antipsychotica bestaat, is dit een ongewenste situatie voor patiënten. Jonge mensen met psychosen dienen continu de vereiste medicatie te kunnen gebruiken. Verschillende betrokken partijen acteren derhalve samen binnen de eigen bevoegdheden en mogelijkheden, teneinde continuering van de beschikbaarheid van essentiële geneesmiddelen zo veel mogelijk te waarborgen. Al enige tijd is het mij bekend dat er problemen zijn met de levering van bepaalde medicijnen zoals antipsychotica. Dit geldt bijvoorbeeld voor het geregistreerde antipsychoticum Semap (penfluridol). Door productieproblemen is dit geneesmiddel al langere tijd niet leverbaar.
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) heeft ten aanzien van het tekort aan Semap op 4 juni jongstleden een advies opgenomen op haar website om het middel terughoudend voor te schrijven opdat het zo lang mogelijk beschikbaar zou blijven voor de meest kwetsbare patiëntengroep. Ik ga ervan uit dat behandelaars en apotheken dit advies hebben gevolgd. Door tussenkomst van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen zijn de laatste partijen die in het buitenland op voorraad waren in Nederland beschikbaar gesteld, maar de registratiehouder heeft momenteel geen Semap meer in voorraad.
Inmiddels heeft een ander bedrijf van de Inspectie voor de Gezondheidszorg begin augustus toestemming gekregen om als alternatief het ongeregistreerde penfluridol (Acemap) af te leveren op basis van art. 3.17. van de Regeling Geneesmiddelenwet («leveren op artsenverklaring») zolang het geregistreerde product niet beschikbaar is. Acemap en Semap zijn vergelijkbaar, omdat beide middelen eenzelfde dissolutieprofiel hebben. Patiënten die Semap gebruiken kunnen in principe zonder problemen worden overgezet op Acemap.
Op de website www.Farmanco.nl worden de niet-beschikbaarheid van geneesmiddelen en de oorzaken daarvan dagelijks bijgehouden. Ook geeft de website informatie over de verwachte datum van beschikbaarheid, de farmaceutische substitutie en de farmacotherapeutische alternatieven.
Misbruik van de visavrijstelling voor inwoners van Balkan-landen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() |
Kent u het artikel «Germany and France demand reintroduction of Balkan visas»1 en het artikel «Snel noodrem voor visa»?2
Ja.
Hoeveel asielverzoeken uit Balkanlanden heeft Nederland ontvangen sinds de invoering van het visavrije regime? Kunt u dit per land uitsplitsen? Hoeveel verzoeken werden in de andere Europese lidstaten ontvangen?
Nadat de Westelijke Balkanlanden3 in 2009 en 2010 visumvrij zijn gesteld voor de EU, heeft een aantal lidstaten te maken gehad met een aanzienlijke groei van asielverzoeken uit de regio. Duitsland en Zweden, die volgens de cijfers van UNHCR, na de visumliberalisatie, jaarlijks enkele duizenden asielaanvragen uit deze landen hebben ontvangen, blijven de meest favoriete bestemmingslanden. Daarnaast hebben ook België, Luxemburg en Zwitserland te maken met toegenomen aantallen asielzoekers.
Nederland heeft, in vergelijking tot de hierboven genoemde bestemmingslanden, minder asielaanvragen uit de Westelijke Balkan ontvangen. De reden hiervan ligt in de relatief snelle asielprocedures in Nederland (bijna 60% wordt beslist in 8 dagen), waardoor het voor indieners van aanvragen die niet voldoen aan de criteria voor bescherming minder interessant is om hier asiel aan te vragen.
Hieronder staan de aantallen per jaar en per land.
2009
2010
2011
Albanië
20
20
30
Bosnië
20
10
30
Macedonië
10
390
270
Montenegro
<5
<5
0
Servië
60
60
110
Voor 2012 heb ik de gevraagde gegevens per land niet beschikbaar. Dit hangt samen met de gefaseerde invoering van het nieuwe systeem van de IND, INDiGO, waardoor deze gegevens tijdelijk niet beschikbaar zijn.4
Is het waar dat een groot deel van deze asielzoekers in feite economische migranten zijn, die asiel aanvragen vanwege het gebrek aan goede gezondheidszorg, werkloosheid en gebrek aan goed onderwijs in het land van herkomst?3
Mede uit rapportages van de Europese Commissie blijkt dat de asielaanvragen die de onderdanen van de Westelijke Balkanlanden in de EU-lidstaten indienen, overwegend niet voldoen aan de geldende criteria en daarom niet worden gehonoreerd. Dit geldt ook voor Nederland. In de voortgangsrapportage6 van de Commissie wordt er tevens op gewezen dat de voornaamste redenen voor vertrek uit de regio economisch van aard zijn.
Hoeveel van deze verzoeken vallen volgens u onder misbruik van de visumvrijstelling?
Het aantal asielverzoeken waarbij sprake is geweest van misbruik van de visumvrijstelling is niet bekend. Wel constateert de Europese Commissie in haar voortgangsrapportage dat het percentage asielaanvragen uit de Westelijke Balkan dat wordt ingewilligd, erg laag is. Dit geldt ook voor de in Nederland ingediende asielaanvragen. Hiervan is in 2010 en 2011 slechts tussen de nul en twee procent ingewilligd.
Hoeveel van deze asielzoekers gaan na afwijzing van het asielverzoek in Nederland de illegaliteit in?
Mede gezien de hoge terugkeercijfers zijn er geen signalen die erop wijzen dat deze vreemdelingen na afwijzing van hun asielverzoek de illegaliteit opzoeken.
Staat u open voor het voorstel van de Servische premier Dacic om te kijken naar mogelijkheden om dit probleem op te lossen anders dan door het schrappen van visavrij personenverkeer? Wat zouden deze alternatieven volgens u kunnen zijn?
De afschaffing van de visumplicht was gebaseerd op het oordeel van de Commissie dat de betreffende landen voldeden aan de benchmarks voor visumliberalisatie. Om te borgen dat landen waarvoor de visumplicht wordt afgeschaft ook blijvend aan die benchmarks voldoen en om ongewenste gevolgen van de afschaffing van de visumplicht te kunnen bestrijden, heeft de Commissie op initiatief van Nederland twee toezeggingen gedaan. Allereerst zal de verdere voortgang worden gemonitord en daarnaast wordt een noodremprocedure in het leven geroepen die het in bepaalde gevallen mogelijk maakt visumliberalisatie alsnog op te schorten.
Het afschaffen van visumliberalisatie voor de landen van de Westelijke Balkan is momenteel (nog) niet aan de orde. In een brief die zes lidstaten, waaronder Nederland, aan de Commissie en het voorzitterschap hebben gericht, wordt aandacht gevraagd voor het probleem dat een aantal lidstaten heeft met de hoge asielinstroom vanuit de regio. Ook wordt de Commissie verzocht om maatregelen te nemen tegen derdelanders die misbruik maken van de visumliberalisatie door ongegronde asielaanvragen in te dienen in de lidstaten. Ten slotte wordt in de brief het voorzitterschap opgeroepen zich in te spannen om de onderhandelingen over wijziging van Verordening 539/2001, waar de noodremprocedure onderdeel van is, zo spoedig mogelijk af te ronden.
De kunstroof in Rotterdam |
|
Alexander Pechtold (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zeven topschilderijen gestolen uit de Kunsthal»?1
Ik betreur het zeer dat deze schilderijen gestolen zijn uit de Kunsthal.
Wat vindt u van de opmerking van de geciteerde beveiligingsexpert dat één beveiligingsschil te weinig is bij een dergelijke grootse collectie?
De beveiliging komt tot stand in overleg tussen de beveiligingsexperts van het museum en de verzekeringsmaatschappij. Ik heb daar geen oordeel over.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorganger op eerdere vragen waarin hij stelde dat drie fte bij de Unit Criminaliteit van de dienst Internationale Politie-informatie (IPOL) voldoende was voor een effectieve bestrijding van kunstroof en dat een aparte unit niet nodig was?2 Bent u die mening ook toegedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooreerst hecht ik eraan te benadrukken dat de daadwerkelijke opsporing van gestolen voorwerpen en daarmee ook die van kunst en antiek, primair een taak is van de regiokorpsen en dat de dienst IPOL daar met expertise en intelligence ondersteuning aan verleent.
Binnen de unit Criminaliteit van de dienst IPOL van het KLPD is als herkenbare eenheid de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit ingericht. Deze Groep verzamelt informatie en analyseert incidenten met betrekking tot kunstcriminaliteit, zowel nationaal als internationaal.
Voorts coördineert de Groep alle informatieverzoeken m.b.t. kunstcriminaliteit en adviseert de regionale politie bij de opsporing van kunstcriminaliteit. Tot slot draagt de groep zorg voor signalering van in Nederland gestolen kunst, antiek of cultuurgoederen, zowel nationaal als internationaal in de Interpol database voor Stolen Works of Art.
In eerste aanleg waren voor deze activiteiten drie fte voldoende. De toenemende bekendheid van de Groep binnen de Nederlandse politie heeft er echter toe geleid dat het aantal meldingen van incidenten en verzoeken om informatie sterk is gestegen ten opzichte van 2009. Om die reden is de sterkte van de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit begin 2012 met één fte uitgebreid tot vier fte.
Hoe functioneert de in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst? Deelt u de mening dat voor een effectieve aanpak van kunstroof meer inzet nodig is rondom de database? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst, EDISON Kunst en Antiek, wordt gebruikt voor de afzonderlijke registratie van in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen. Sinds 2009 zijn ongeveer 1 700 in Nederland gestolen voorwerpen in EDISON K&A opgenomen. Deze database dient ter ondersteuning van de coördinatie voor de (inter)nationale registratie en opsporing van de in Nederland gestolen kunstvoorwerpen en het verzamelen van de benodigde statistische gegevens. De informatie wordt aangeboden aan Interpol met het verzoek deze voorwerpen op te nemen in de Interpol Database on Stolen Works of Art die voor het publiek, om niet, te raadplegen is en die een kleine 40 000 voorwerpen bevat.
Hoe verloopt het instellen van regionale contactpersonen op het terrein van kunst en antiek binnen de nationale politie, zoals door u aangekondigd?
Meer inzet specifiek gericht op de nationale database acht ik niet zinvol. Bij vraag 4 heb ik reeds uitgelegd dat alle in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen opgenomen worden in deze database alsmede in de database van Interpol. Op deze wijze kan zowel de politie, de burger als de handel kosteloos toegang krijgen tot relevante informatie op dit terrein.
Het gebrek aan voortgang van meer vrouwen in topfuncties |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook bij de overheid weinig vrouwen in topposities»?1
Ik heb kennisgenomen van genoemd artikel.
Hoe beoordeelt u de stagnatie in de opmars van vrouwen aan de top van het openbaar bestuur in de afgelopen kabinetsperiode en welke verklaring heeft u hiervoor?
De laatste jaren is inderdaad sprake van een beperkte groei van het percentage vrouwen bij overheidsmanagers. In 2008 ging het bij de rijksoverheid om 20%, in 2009 24,9%, in 2010 25,9%, in 2011 25,7% en per september 2012 25,9% (cijfers Algemene Bestuursdienst). Een belangrijke rol spelen de bezuinigingen en krimp binnen het Rijk. Deze hebben geleid tot een beperkte instroom. Het gaat om 67 ABD benoemingen in 2011, waarbij 47 managers al een ABD-functie bekleedden.
Vindt u dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft en actief beleid moet voeren om een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen in de top van het openbaar bestuur te bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze zou, volgens u, een actieve voorbeeldrol van de overheid vorm moeten krijgen? Zo nee, waarom vindt u dat de overheid hier geen voorbeeldfunctie heeft?
Het huidig kabinetsbeleid gaat uit van zelfregulering, de stimulering van het charter Talent naar de Top, de corporate governance code en de invoering van het amendement Kalma per 1 januari aanstaande. Dit biedt volop mogelijkheden voor maatwerk per organisatie en past bij het uitgangspunt dat het bevorderen van meer vrouwen in de top primair de verantwoordelijkheid van de werkgever is.
Of en in hoeverre de overheid de komende jaren een voorbeeldfunctie moet hebben is een zaak voor het nieuwe kabinet.
Hoe beoordeelt u – in het licht van dit artikel – de matige resultaten en stagnatie zoals weergegeven in de monitor «Talent naar de Top 2011» van het Sociaal en Cultureel Planbureau?2
Bij het in ontvangst nemen van de monitor Talent naar de Top 2011 van het SCP/ Commissie Monitoring Talent naar de Top heb ik mijn zorgen uitgesproken over het tempo van vorderingen. Ook heb ik aangedrongen bij bedrijven/ondertekenaars op het aanscherpen van de ambitie en het tijdig anticiperen op de invoering van het amendement Kalma.
Hoe ziet u de rol van de overheid om de voortgang van de streefwaarde van 30% vrouwen in de top, zoals neergelegd in de motie van het lid Kalma c.s., in 2016 ook daadwerkelijk te kunnen behalen?3
De invulling van deze rol is een zaak voor het nieuwe kabinet.
Nieuwe besmettingen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Melkgeitenbedrijf opnieuw besmet met Q-koorts»?1
Kunt u aangeven hoe het kan dat een bedrijf waar alle geiten zijn gevaccineerd tegen Q-koorts toch weer besmet raakt? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er sprake is geweest van een onzorgvuldige controle van tankmelk, waardoor het bedrijf eerder onterecht Q-koortsvrij is verklaard en daarom nu weer te maken heeft met een besmetting? Zo ja, wie is verantwoordelijk voor deze onzorgvuldige controle en wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer gebeurt? Zo nee, wat is de oorzaak van deze nieuwe besmetting?
Deelt u de mening dat de besmetting van dit bedrijf en mogelijke andere besmettingen een gevaar vormen voor de volksgezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de risico’s voor de volksgezondheid te beperken? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om verdere besmettingen op andere bedrijven te voorkomen?
Vrees voor onwerkbare situatie in Nieuwkoopse plassengebied door Natura 2000 |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Regels niet te verkopen»?1
Ja.
Is het waar dat het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied beperkingen met zich meebrengt voor wat betreft het recreatief gebruik van de Nieuwkoopse plassen en beperkingen voor het wonen en werken in en rondom de Nieuwkoopse Plassen? Zo ja, kunt u aangeven om welke beperkingen het gaat? Zo nee, kunt u aantonen dat de aanwijzing van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied geen beperkingen met zich meebrengt?
Vanaf het moment dat een gebied op de Europese Communautaire Lijst wordt geplaatst, geldt dat de natuurwaarden in het gebied beschermd zijn en behouden moeten blijven. Deze bescherming wordt voor het gebied gespecificeerd door middel van instandhoudingsdoelstellingen in het (concept)aanwijzingsbesluit. Activiteiten die het bereiken van deze doelstellingen bemoeilijken, kunnen met beperkingen te maken krijgen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het uitbreiden van activiteiten zoals wegenaanleg en landbouw.
Is het waar dat agrarische bedrijven en andere ondernemers in de omgeving nu al te maken hebben met de beperkingen als gevolg van Natura 2000? Zo ja, kunt u aangeven om welke beperkingen het hier gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat ondernemers in en rondom het gebied zich moeten kunnen blijven ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen als blijkt dat ondernemers niet meer kunnen uitbreiden?
Ik deel met u de opvatting dat er rondom Natura 2000-gebieden, zoals de Nieuwkoopse Plassen, ruimte moet zijn voor ondernemers. In de beheerplanprocessen voor Natura 2000-gebieden is veel aandacht voor de verhouding ecologie en economie, mogelijke knelpunten en oplossingen.
Daarnaast wordt met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor Natura 2000-gebieden in het bijzonder voorzien in een integraal programma dat tot doel heeft om vastgelopen vergunningverlening weer vlot te trekken wat betreft het aspect stikstof. De PAS zal er met natuurherstelmaatregelen en stikstofemissiebeperkende maatregelen voor zorgen dat er in en rond de Natura 2000-gebieden weer ruimte komt voor economische ontwikkeling, terwijl tegelijkertijd wordt zeker gesteld dat de natuurkwaliteit in die gebieden behouden blijft of verbeterd wordt.
Om deze ontwikkeling ook daadwerkelijk mogelijk te maken is het van belang dat onderbouwd kan worden dat met deze maatregelen en het terugbrengen van de stikstofdepositie de natuurwaarden behouden worden en het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen mogelijk blijft. Dat behoud en waar nodig herstel was een tijd lang voor de Nieuwkoopse Plassen nog niet geborgd. Daarom is met het traject «PAS op de plaats» door de provincie Zuid-Holland, gebiedspartijen en deskundigen gezocht naar een oplossing, welke nu binnen bereik lijkt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de conclusies van het rapport «Economische effecten categorie 2 aanduiding Natura 2000» uitgevoerd door onderzoeksbureau Panteia/EIM waarin wordt gesteld dat een definitieve aanwijzing van het gebied leidt tot een omzetverlies van € 5,6 miljard voor bedrijfsleven en een verlies van bijna 27 000 banen in een periode van vijf jaar tijd in Nieuwkoop? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?2
Nee, deze conclusie deel ik niet. Het rapport gaat er onterecht van uit dat alle bedrijven in een straal van 10 km om het gebied zodanig getroffen worden door de aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied dat er geen enkele ontwikkeling meer mogelijk is. Het merendeel van de bedrijven die door de onderzoekers zijn meegerekend zal geen belemmering ondervinden van Natura 2000-regelgeving.
Daarnaast gaan de onderzoekers er vanuit dat voor het gebied geen oplossing wordt gevonden voor het stikstofprobleem waardoor geen ontwikkelingsruimte beschikbaar zou komen. Zoals hierboven aangegeven heb ik er vertrouwen in dat deze oplossing er wel gaat komen.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen tot Natura 2000-gebied zolang niet bekend is welke beperkingen een definitieve aanwijzing met zich meebrengt voor ondernemers in en rondom het gebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u verder ondernemen om de ontstane impasse in Nieuwkoop te doorbreken?
Zolang niet duidelijk is hoe de PAS uitwerkt voor dit gebied, zal ik nog niet overgaan tot het definitief aanwijzen van het gebied. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland komen binnenkort met een advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck, wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS.
Wat was er eerder, de Nieuwkoopse Plassen als woon-, werk- en recreatiegebied of de Natura 2000-regelgeving?
De bijzondere natuur in dit gebied maakt dit een plezierige woon-, werk- en recreatiegebied. Om dit ook voor de toekomst te behouden is het beschermen van de aanwezige natuur essentieel.