Het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen?
Ja.
Deelt u de constatering dat dit kenteken in de praktijk vanwege de strenge eisen nauwelijks wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het transitokenteken is ontwikkeld voor het vervoer van voertuigen, die geen Nederlands kenteken hebben, van het ene land naar het andere land door Nederland heen. Het transitokenteken heeft per 1 januari 2007 het 7-daagse kenteken vervangen, dat veel problemen opleverde bij (her)registratie in andere landen en erg fraudegevoelig was. In 2012 is het transitokenteken circa 800 keer verstrekt. Mijn inschatting is dat het merendeel van de doorvoer van voertuigen met behulp van een trailer gebeurt. Hierbij is voor de door te voeren voertuigen geen kenteken nodig.
Een transitokenteken wordt niet administratief verstrekt, zoals sommige bedrijven graag zouden zien, maar alleen nadat de RDW het voertuig fysiek heeft geïdentificeerd en, als deze geen geldige buitenlandse APK heeft, heeft onderworpen aan een technische controle. Daarnaast moet ook worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan de toelatingseisen. Hiermee wordt de verkeersveiligheid gewaarborgd en ervoor gezorgd dat er geen gestolen voertuigen worden doorgevoerd. De RDW heeft een efficiënte procedure ingericht voor het verkrijgen van een transitokenteken, namelijk als een voertuig voor de middag wordt gecontroleerd is het transitokenteken om 15.00 uur dezelfde dag gereed in Veendam. Deze kan worden opgehaald of via de post verzonden (dan is deze de volgende dag bij de aanvrager).
Deelt u de constatering dat andere landen een eenvoudigere procedure voor de uitvoer van niet-gekentekende voertuigen kennen, waardoor de Nederlandse exportbedrijven een concurrentienadeel hebben? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de toelatingseisen voor het verkrijgen van een kenteken voor de doorvoer van niet-geregistreerde voertuigen per lidstaat kunnen verschillen, omdat de eisen niet Europees zijn geharmoniseerd. Het is dus mogelijk dat in andere lidstaten eenvoudigere procedures worden gehanteerd. Dit kan consequenties hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse branche. Vanwege het grote belang dat ik hecht aan de verkeersveiligheid en diefstalbestrijding acht ik het eventuele verschil gerechtvaardigd.
Deelt u de constatering dat doorvoerbewijzen uit andere landen vaak minder zware veiligheidseisen met zich meebrengen en dit daarom ten koste kan gaan van de Nederlandse verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven zijn de eisen voor het verkrijgen van een doorvoerbewijs niet Europees geharmoniseerd, waardoor het mogelijk is dat in andere lidstaten voor voertuigen een doorvoerbewijs kan worden verkregen dat aan minder strenge veiligheidseisen voldoet. Indien dergelijke voertuigen door Nederland rijden brengt dit een gering risico voor de verkeersveiligheid met zich mee. Hier valt helaas weinig aan te doen, omdat wij voertuigen die zich in het internationale verkeer bevinden geen belemmeringen mogen opleggen.
Bent u bereid om samen met de sector te onderzoeken of er tot een eenvoudigere, snellere en kostenefficiëntere wijze van het afgeven van transitokentekens kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeker bereid met de sector te onderzoeken of de procedures nog sneller en beter kunnen, maar teruggaan naar het verleden met administratieve verstrekking is vanwege fraude geen optie. De eventuele aanpassing moet passen binnen de randvoorwaarden van de verkeersveiligheid en de bestrijding van voertuigdiefstal in Nederland en in het buitenland.
Het vooruitlopen van diverse gemeenten op mogelijke wijziging van de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat diverse gemeenten besluiten of besloten hebben om de Winkeltijdenwet niet langer te handhaven en overtreding van de regels te gedogen?1 Vindt u dit een gewenste ontwikkeling?
Gemeenten dienen de wet na te leven en de regels te handhaven als winkeliers de wet niet naleven. Gemeenten die in dat opzicht vooruit lopen op wetswijzigingen handelen mogelijk in strijd met de huidige wetgeving. Dat vind ik geen gewenste ontwikkeling.
Deelt u de opvatting dat handhaving van de huidige Winkeltijdenwet noodzakelijk is, zolang er geen wetswijziging in werking is getreden?
Ja.
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat er geen wijziging van de Winkeltijdenwet heeft plaatsgevonden en dat het daarom niet toegestaan is om meer koopzondagen in de gemeente te hebben dan de wet toestaat?
Gemeenten weten dat de Winkeltijdenwet nog niet gewijzigd is en dat zij op dit moment gehouden zijn de huidige Winkeltijdenwet na te leven en te handhaven. Ik zie dan ook geen reden om gemeenten hier nog extra op te wijzen.
Welke mogelijkheden heeft u om gemeenten die in strijd met rechtelijke uitspraken gedogen dat winkels op zondag open zijn, erop aan te spreken dat dit niet is toegestaan? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat gemeenten handhavend optreden. Gemeenten hebben echter wel een plicht tot handhaving. Belanghebbenden kunnen een handhavingsverzoek doen bij een gemeente. In de gemeente Tilburg is dat bijvoorbeeld ook gebeurd. De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek besloten om de Winkeltijdenwet alsnog te handhaven. Indien een gemeente een handhavingsverzoek afwijst en dus niet alsnog gaat handhaven, kunnen belanghebbenden dat besluit door de bestuursrechter laten toetsen om handhaving door de gemeente af te dwingen.
Heeft u de indruk dat gemeenten die vooruitlopen op een wetswijziging die in de Eerste Kamer ligt, bij hun besluiten en de handhaving van het beleid wel oog hebben voor het belang van de zondag als collectieve rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers? Op welke manier wegen zij die belangen in hun besluitvorming?
Zolang de wetswijziging (het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren) niet in werking is getreden, dienen gemeenten bij het nemen van een besluit inzake het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen belangen af te wegen conform het huidige wettelijke kader van de Winkeltijdenwet. Indien de bedoelde wetswijziging in werking is getreden dienen gemeenten bij het nemen van besluiten volgens de Algemene wet bestuursrecht alle betrokken belangen af te wegen. Dat betekent dat zij op basis hiervan ook het belang van de zondag als rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers in hun afweging moeten betrekken. Daarnaast spelen echter ook de belangen van de lokale economie en werkgelegenheid. Hoe gemeenten de afweging van belangen precies maken, is aan gemeenten zelf.
Welke uitwerking geeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat druk zal worden gehouden op gemeenten om daadwerkelijk rekening te houden met het belang van de zondagsrust en het belang van de werknemers en kleine winkeliers in de afweging van de wensen om te komen tot extra koopzondagen?2 Welke inspanningen heeft u hier tot op heden voor gedaan? Hoe gaat u de druk op alle gemeenten opvoeren, vooral voor gemeenten die nu al besluiten om te gedogen?
Het ministerie van Economische Zaken is in overleg getreden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om ervoor te zorgen dat gemeenten alle betrokken belangen afwegen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven dat het afwegingskader onderdeel zal gaan uitmaken van een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op te stellen leidraad Winkeltijden.
Het bericht ‘Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik»?1
Ja.
Wat is uw mening over de kritiek die mevrouw Samson levert op het ministerie van VWS?
Het is goed dat de aandacht voor het thema niet verslapt. Ik realiseer me dat op mij en alle betrokkenen een grote verantwoordelijkheid rust. De veiligheid van de jeugdzorg heeft mijn hoogste prioriteit en alle betrokkenen spannen zich tot het uiterste in om seksueel misbruik zoveel mogelijk te voorkomen en de veiligheid van kinderen in de jeugdzorg te bevorderen. Dit doen wij in nauw overleg met Jeugdzorg Nederland.
De commissie heeft in haar rapport geadviseerd het ongetemde karakter van het probleem van seksueel misbruik te onderkennen en daarmee de noodzaak aangegeven om te investeren in de lange termijn in plaats van te scoren op de korte termijn. Deze aanbeveling ondersteun ik volledig. Op 8 en 29 oktober 20122, 3, 21 december 20124 en 31 januari 20135 is uw Kamer geïnformeerd over (de stand van zaken met betrekking tot) de schaderegeling en de wijze waarop de aanbevelingen van de commissie Samson zijn opgepakt.
Het huidige beleid steunt op twee pijlers: hulp aan slachtoffers in het verleden en het voorkomen van slachtoffers in de toekomst. Uit gesprekken met slachtofferorganisaties blijkt dat zij primair behoefte hebben aan erkenning en hulp. Op dit moment bekijken wij, samen met Jeugdzorg Nederland, hoe zo goed mogelijk tegemoet kan worden gekomen aan de verschillende behoeften aan hulp en ondersteuning van de slachtoffers. Ook wordt, in nauwe samenwerking met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, een regeling uitgewerkt voor financiële tegemoetkoming. Jeugdzorg Nederland en de Hulplijn Seksueel Misbruik werken mee aan passend hulpaanbod, waarbij de hulpvraag van het slachtoffer centraal staat.
Om seksueel misbruik in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen werken we aan een verdere professionalisering van de sector. Jeugdzorg Nederland stelt, onder leiding van de heer A. Rouvoet, samen met de jeugdzorginstellingen het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg op.
Hoeveel van de 28 aanbevelingen van de commissie-Samson worden door u opgepakt, en hoeveel zijn er gedelegeerd of genegeerd?
In de brief van 21 december 2012 is ingegaan op alle afzonderlijke aanbevelingen en is tevens aangegeven welke aanbevelingen zijn overgenomen. 26 van de 28 aanbevelingen neemt de regering over. Twee aanbevelingen worden niet uitgewerkt; dit betreft de aanbeveling om te voorzien in een cliëntvolgsysteem en de aanbeveling om te komen tot een landelijke norm voor de ratio begeleider-pupil van uithuisgeplaatste jongeren.
De aanbevelingen gericht aan instellingen pakt Jeugdzorg Nederland op. Alle aanbevelingen gericht aan instellingen zullen een plek krijgen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg.
Waarom heeft u, ondanks dat u voortdurend op de hoogte bent gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
De commissie Samson heeft ons de afgelopen twee jaar op gezette tijden voorzien van voortgangsrapportages op onderdelen van het onderzoek. Op bepaalde onderdelen konden we zo alvast zaken in gang zetten. Zo is voor de uitkomst van het onderzoek de oprichting van de Hulplijn Seksueel Misbruik voorbereid. Voor andere aspecten hebben we het eindrapport en de concrete aanbevelingen daarin af moeten wachten.
Waarom heeft Jeugdzorg Nederland, ondanks dat zij voortdurend op de hoogte is gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
Jeugdzorg Nederland neemt de volledige verantwoordelijkheid voor een structurele en vooruitstrevende aanpak van seksueel misbruik in de jeugdzorg en heeft daartoe de aanbevelingen van de commissie Samson stevig ter hand genomen. Zij heeft een onafhankelijke, autonome commissie Rouvoet gevraagd, om aan Jeugdzorg Nederland en haar leden normen te stellen in de vorm van een kwaliteitskader en om de uitvoering en verankering van dit kader in de werkwijze van de leden van Jeugdzorg Nederland te bewaken.
Het kwaliteitskader wordt op dit moment ontwikkeld, uitdrukkelijk in samenspraak met het veld. Om tot het kwaliteitskader te komen vindt in deze periode een aantal bijeenkomsten plaats met professionals vanuit verschillende disciplines uit jeugdzorgorganisaties. Het doel van de kenniskringen is tweeledig: het gezamenlijk benoemen van normen waaraan organisaties moeten voldoen ten aanzien van het thema seksualiteit en seksueel misbruik en het creëren van draagvlak voor het uiteindelijke kwaliteitskader. De geformuleerde normen worden in de bijeenkomst vervolgens zoveel mogelijk uitgewerkt. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de normen concreet naar de praktijk kunnen worden vertaald. Indien nodig volgen vervolgbijeenkomsten waar onderdelen nader worden uitgewerkt met (andere) deskundigen binnen de jeugdzorgorganisaties.
Het resultaat wordt ter vaststelling voorgelegd aan het bestuur van Jeugdzorg Nederland. Vervolgens wordt het kwaliteitskader aangeboden aan de commissie Rouvoet die het vaststelt en de uitvoering en verankering ervan bij de leden bewaakt. Met de commissie Rouvoet heeft Jeugdzorg Nederland afgesproken dat het kwaliteitskader is afgerond op 1 mei aanstaande.
Kunt u gedetailleerd weergeven welke stappen u gaat ondernemen, en het daarbij behorende tijdpad?
Uw Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de verschillende dossiers in het kader van geweld in afhankelijkheidsrelaties. In de eerstvolgende rapportage, voorzien in mei 2013 (als ook de monitor van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik gereed is), wordt aan u gerapporteerd hoe het staat met de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Samson. U wordt dan eveneens geïnformeerd over het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over het kabinetsstandpunt bij het rapport van de commissie-Samson op 27 maart a.s.?
Ja.
Het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?1
Een oordeel over de werkwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) kan ik op basis van de uitzending van Tros Radar niet geven. Zoals de geïnterviewden in de uitzending al aangaven was onduidelijk wie nu precies een aanbod deed tot screening, de huisarts of het OMC. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal onderzoeken of hetgeen getoond is in overeenstemming met vigerende wetgeving is.
Uit het onderzoek van Tros Radar blijkt overigens dat mensen zelf altijd een afweging moeten maken over deelname aan screening. Ik heb u in mijn brief «vroegopsporing en gezondheidsrisico’s van 1 maart 2012» aangegeven dat ik streef naar algemene kwaliteitseisen voor screening, zodat mensen een geïnformeerde keuze kunnen maken over deelname.
Is de DEXA-scan, zoals het Osteoporose Medisch Centrum die aanbiedt, volgens u medisch noodzakelijk of betreft het hier een commerciële activiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de beroepsgroep en/of haar wetenschappelijke vereniging om een oordeel te geven over de inhoud van therapieën of behandelingen. Er is een NHG-standaard Fractuurpreventie2 waarin wordt aangegeven waar huisartsen op moeten letten als het gaat om osteoporose en wanneer ze hun patiënten door moeten verwijzen naar de tweede lijn. Volgens de NHG-standaard is gericht onderzoek alleen nodig bij patiënten met een verhoogd fractuurrisico. De huisarts stelt de indicatie. De NHG heeft zich intussen gedistantieerd van de werkwijze van het OMC3.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten de indruk hadden mee te doen aan een bevolkingsonderzoek op initiatief van hun huisarts, terwijl het hier feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts? Deelt u het oordeel dat patiënten door het Osteoporose Medisch Centrum en de huisarts op het verkeerde been zijn gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan op basis van de uitzending niet oordelen dat het «feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts» of om (getrapte) screening. Ik ben het met u eens dat het aanbod verwarrend was. De inspectie zal nagaan of bij de handelwijze wetten zijn overtreden.
Er zijn in elk geval geen vergunningen in het kader van de Wet op Bevolkingsonderzoek (WBO) verleend voor osteoporosescreening buiten het kader van wetenschappelijk onderzoek (de Salt Osteoporose Studie van VUmc). Dat houdt in dat het OMC alleen patiënten mag onderzoeken en behandelen die een verwijzing hebben van hun huisarts.
Wat vindt u ervan dat er huisartsen meewerken met het Osteoporose Medisch Centrum bij het aanbieden van deze DEXA-scan? Deelt u de mening dat huisartsen hun patiënten op het verkeerde been zetten? Bent u voorts van mening dat huisartsen de privacy van hun patiënten schenden door adresgegevens aan het Osteoporose Medisch Centrum ter beschikking te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de uitzending is niet duidelijk wie welk aanbod tot screening heeft gedaan (zie ook de antwoorden op vragen 2 en4. De relatie tussen de meewerkende huisartsen en het OMC is onderdeel van het onderzoek door de IGZ. De huisarts mag geen gegevens over patiënten verstrekken aan derden anders dan in een behandelrelatie met de patiënt aan een medebehandelaar dan wel met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Het onderzoek over hoe het aanbod tot screening tot stand is gekomen zal duidelijkheid geven over mogelijke doorgifte van adresgegevens van patiënten.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten worden geconfronteerd met een rekening van 272 euro voor advies, terwijl hen door het Osteoporose Medisch Centrum wordt voorgehouden dat deze rekening vergoed wordt door de zorgverzekeraar? Deelt u de mening dat deze rekening door het Osteoporose Medisch Centrum moet worden kwijtgescholden in die gevallen dat de zorgverzekeraar niet wil vergoeden? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Als er sprake is van een aanbod in strijd met de geldende regelgeving dan wel dwaling of misleiding, dan kent ons rechtssysteem voldoende waarborgen, bijvoorbeeld via een civiele procedure. Het is niet aan VWS om hier een specifieke regeling voor te treffen.
Krijgen de huisartsen die patiënten doorverwijzen daarvoor betaald? Zo ja, om welke bedragen of vergoedingen in natura/diensten gaat het dan? Zo ja, hoe beoordeelt u dit dan? Zo ja, is het in strijd met de wet? Zo ja, wat gaat u dan daartegen ondernemen?
Dat zal uit onderzoek moeten blijken.
Is het waar dat er meldingen zijn gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Hoeveel artsen zijn er berispt, en op welke grond? Zijn dat alle artsen die hebben meegewerkt met het Osteoporose Medisch Centrum? Zo nee, waarom is er niet tegen alle artsen opgetreden?
Er zijn bij de inspectie in de afgelopen jaren enkele meldingen geweest over screening op osteoporose door verschillende organisaties (maar niet deze rechtspersoon). Alle gevallen zijn onderzocht, waarbij de inspectie de aanbieders erop heeft gewezen dat een aanbod tot screening met behulp van straling vergunningplichtig is op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Op basis van deze activiteiten zijn de aanbieders die in overtreding waren, gestopt met hun screeningen.
De handelwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) was de inspectie niet bekend tot de uitzending van Tros Radar. Naar aanleiding van deze uitzendingen zijn meldingen binnengekomen die de inspectie gaat onderzoeken.
Is het waar dat niet is opgetreden tegen het Osteoporose Medisch Centrum? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en gaat u dat alsnog doen? Zo nee, welke sanctie is er opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Wie is/zijn eigenaar/eigenaren van het Osteoporose Medisch Centrum? Is er enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen?
De eigenaar van het OMC kwam in de uitzending aan het woord. Of er sprake is van enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen moet uit nader onderzoek door de IGZ blijken. Mocht dat het geval zijn dan zal worden getoetst aan de regels die gelden op het gebied van geneesmiddelenreclame.
Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat het Osteoporose Medisch Centrum wederom via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?
Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van handelen in strijd met geldende regelgeving, zal hierop worden gehandhaafd. Zie ook mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Bent u bereid de Gezondheidsraad te laten oordelen over de praktijken van het Osteoporose Medisch Centrum, bijvoorbeeld gekoppeld aan de al lopende adviesvraag over de total body scan? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de kwaliteit van health checks en de voorwaarden waaronder deze vrij kunnen worden aangeboden. Een voorbeeld als deze screeningspraktijk kan in dit advies aan de orde komen. Ik verwacht dat advies eind 2013 te ontvangen. Als het onderzoek naar OMC daartoe aanleiding geeft, zal ik er in het kader van de kwaliteit van health checks op terugkomen.
De aanwezigheid van paardenvlees in rundvleesproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u verklaren hoe het bijmengen van paardenvlees bij rundvlees zich aan de controle op vleesverwerking heeft kunnen onttrekken en niet eerder is opgemerkt, op de schaal zoals nu het geval is, door onder andere de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Hoe beoordeelt u het feit dat van paarden die voor de slacht worden aangeboden in de meeste gevallen niet bekend is of zij in het verleden zijn behandeld met medicijnen en met welke en dat dit een risico vormt voor de volksgezondheid?1
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat iemand die al eerder veroordeeld is tot een aanzienlijke celstraf vanwege fraude met vlees vervolgens weer door kan gaan met deze praktijken, waarmee de indruk ontstaat van onvoldoende toezicht?2
Hoe beoordeelt u het bericht over de aanwezigheid van straathonden en zieke schapen in honden -en kattenvoer in het licht van de nu gaande discussie over vleesfraude?3
Kunt u aangeven of in honden -en kattenvoer bestemd voor de Nederlandse markt ook producten van straathonden of zieke schapen kunnen zijn verwerkt en hoe dit wordt gecontroleerd?
Bent u bereid strenger te gaan handhaven op het illegaal mengen van vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Deelt u de mening dat consumenten eerlijk geïnformeerd dienen te worden over de ingrediënten in producten en zeker moeten kunnen zijn van het soort vlees dat zij kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zekerheid kunt of gaat u de consument bieden zodat de consument zeker kan zijn van de vleessoort die hij koopt?
Bent u bereid de regelgeving over etikettering aan te passen zodat consumenten voortaan precies weten welke ingrediënten van welke oorsprong er verwerkt zijn in hun product? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Hoe beoordeelt u het aandringen van de EU op het uitvoeren van DNA-tests op verwerkt vlees en het testen op de aanwezigheid van medicijnen in paardenvlees?4
Zoals ik heb gemeld in de brief aan uw Kamer, d.d. 14 februari is het ontoelaatbaar dat consumenten doelbewust worden misleid voor eigen gewin. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de NVWA al gestart met een grootschalig onderzoek in de gehele keten.
De hierbij geplande aantallen monsters en controles gaan boven de aanbevelingen van de Europese commissie uit. Dit onderzoek zal eind maart worden afgerond.
Bent u bereid gehoor te geven aan dit verzoek? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het geadopteerde Chinese meisje dat na 3 weken bij een pleeggezin is ondergebracht |
|
Loes Ypma (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat adoptiefouders na drie weken hun geadopteerde dochter al weer hebben overgedragen aan een pleeggezin? Bent u bekend met het onderzoek dat Inspectie Jeugdzorg heeft gedaan?1
Ja, van beide ben ik op de hoogte.
Was de Centrale Autoriteit (CA) op de hoogte van de overplaatsing van het Chinese meisje van de adoptiefouders naar het pleeggezin? Zo nee, had dat wel moeten gebeuren en wie had dat moeten melden?
Zoals uit het rapport van de Inspectie jeugdzorg blijkt, is het in deze casus anders gelopen dan normaliter het geval is. De adoptiefouders hebben gemeend de vergunninghouder, Stichting Kind en Toekomst, niet te hoeven informeren over de overplaatsing van het meisje naar het pleeggezin. Zij wilden de regie behouden uit angst dat de Raad voor de Kinderbescherming zou worden ingeschakeld en het kind in verscheidene pleeggezinnen terecht zou komen. Hierdoor zijn zowel Stichting Kind en Toekomst als de CA pas later op de hoogte gesteld van de overplaatsing.
Met de landen die partij zijn bij het Haags Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (hierna: Haags Adoptieverdrag) is de afspraak gemaakt dat de CA’s elkaar op de hoogte houden van de adoptieprocedure en de maatregelen die worden genomen om deze af te wikkelen. Op grond van deze afspraak houden de CA’s elkaar op de hoogte van het verdere verloop van de adoptieprocedure door middel van postplacement rapportages. Indien blijkt dat een plaatsing in een adoptiegezin niet langer in het belang van het kind wordt geacht, worden passende maatregelen genomen om het kind te beschermen en wordt de CA van het zendende land daarover geïnformeerd.
In het licht hiervan is aan de vergunninghouders gevraagd om direct melding te maken aan de CA wanneer een adoptie mislukt ofwel geen doorgang vindt. In overleg tussen de vergunninghouder en de CA wordt vervolgens bepaald welke stappen ondernomen dienen te worden.
In het onderhavige geval is de CA van China door de CA van Nederland geïnformeerd over de uithuisplaatsing. De CA van China zal ook op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg en de naar aanleiding van het onderzoek gedane aanbevelingen en verbeterpunten.
Als de CA op de hoogte gebracht had moeten worden, waarom is dat niet gebeurd? Wat doet de CA vervolgens met dergelijke informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is de afgelopen tien jaar een geadopteerd kind onder het toezicht van jeugdzorg geplaatst?
De Raad voor de Kinderbescherming is in 2006 overgegaan op de registratie van maatregelen op kindniveau. Hierdoor kan dus niet tot 10 jaar terug worden gekeken.
Uit de gegevens van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat in de periode 2007–2012 in gemiddeld 12 zaken per jaar om uiteenlopende redenen een ondertoezichtstelling is geadviseerd. In hoeveel zaken de rechter op basis van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken is niet bekend omdat de rechtbanken niet apart registreren wanneer sprake is van een uit het buitenland geadopteerd kind. Uit een over 2010 door de Raad voor de Kinderbescherming over alle OTS’en gehouden steekproef blijkt echter dat in het algemeen gemiddeld 95% van de adviezen door de rechter wordt gevolgd.
Wat is uw mening over het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg dat Stichting Kind en Toekomst steken heeft laten vallen ten aanzien van de «matching» tussen adoptiefouders en het geadopteerde kind? Zijn er verbeteringen mogelijk om een «matchings»-procedure beter te laten verlopen?
De Inspectie jeugdzorg geeft in haar rapport als verbeterpunten voor de Stichting Kind en Toekomst aan dat zij het adoptieproces zo dient in te richten dat:
Momenteel wordt het kwaliteitskader voor de vergunninghouders interlandelijke adoptie geëvalueerd. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 februari 20132 heb aangegeven, zie ik de verbeterpunten en de voorgestelde acties van de Inspectie jeugdzorg dan ook als een ondersteuning van de reeds ingeslagen weg. Ik zal deze aanbevelingen dan ook betrekken bij de evaluatie van het kwaliteitskader en bezien waar aanscherping noodzakelijk is.
Wat is uw mening ten aanzien van het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg dat Stichting Kind en Toekomst en Stichting adoptievoorziening heeft gefaald bij het verlenen van nazorg? Wat verstaat u onder «een gestructureerde vorm van nazorg»? Komt de definitie van wat u onder «een gestructureerde vorm van nazorg» verstaat overeen met de definitie van de Inspectie Jeugdzorg? Wordt deze «gestructureerde vorm van nazorg» in principe bij alle adoptie gegeven? Zo nee waarom niet?
De Inspectie jeugdzorg constateert in haar rapport dat er geen sluitende afspraken zijn tussen vergunninghouders en de Stichting Adoptievoorzieningen omtrent nazorg. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) schrijft voor dat vergunninghouders tot één jaar na aankomst van het adoptiekind nazorg verlenen. Vergunninghouders geven hier in de praktijk elk op hun eigen wijze invulling aan. De Stichting Adoptievoorzieningen biedt opvoedingsondersteuning aan adoptiegezinnen op basis van vrijwilligheid.
Indien ouders niet zelf hulp zoeken en de situatie in een zeer korte tijd escaleert, zoals in de door de Inspectie jeugdzorg onderzochte casus het geval was, kan geen enkele inrichting van de nazorg volledig voorkomen dat de situatie leidt tot onomkeerbare ontwikkelingen die de gezinssituatie onhoudbaar maken. Het is primair aan de ouders zelf om hulp te zoeken in een dergelijke situatie. Dit laat onverlet dat een gestructureerde vorm van nazorg bijdraagt aan het zoveel mogelijk voorkomen van problemen zoals deze zich hebben voorgedaan in de door de Inspectie jeugdzorg onderzochte casus. Het gaat de Inspectie jeugdzorg en ons hierbij om meer zicht houden op de ontwikkeling van het adoptiekind en de omstandigheden binnen het gezin.
Om op een zo kort mogelijke termijn invulling te geven aan de eerdere aanbeveling van de Inspectie jeugdzorg om beter zicht te houden op het adoptiekind na plaatsing in het gezin, is het ministerie van VWS in gesprek met onder meer de Stichting Adoptievoorzieningen en de Inspectie jeugdzorg. De Staatssecretaris van VWS zal uw Kamer hierover in de eerste helft van 2013 nader kunnen informeren. Uw Kamer is daar eerder over geïnformeerd op 19 december 20123 en 12 februari 20134.
Het bericht dat kantonrechters regelmatig dubieuze beslissingen nemen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kantonrechters gaan te veel uit van de schuld van de verdachten»?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde onderzoeker dat kantonrechter regelmatig te veel fouten maken? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, waarom niet en in welk opzicht zijn de conclusies van de onderzoeker niet correct?
Kunnen fouten die kantonrechters maken worden herleid tot het steeds sneller moeten beslissen «waardoor ze […] op een «veroordelingsmachine» gaan lijken»? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, hoe weet u dat?
Is het waar dat de kantonrechter zich vaak laat leiden door de officier van justitie? Zo ja, deelt u de mening dat in dat geval de rechter niet uitgaat van de onschuld van de verdachte, dat dit onwenselijk is en hoe gaat u dit laten verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Acht u het mogelijk dan wel waarschijnlijk dat er van de 250.000 jaarlijkse strafzaken er naar schatting 12.500 «verkeerde beslissingen» worden genomen? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat nader onderzoek naar de uitspraken van kantonrechters nodig is? Zo ja, wie moet dit onderzoek gaan uitvoeren, hoe gaat dit onderzoek plaatsvinden en op welke termijn kunnen de resultaten van het onderzoek bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan het debat dat u met de Kamer zult voeren over de werkdruk van rechters?
Ja.
Het bericht dat Groningen ontsnapt aan treinramp met gevaarlijke stoffen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groningen ontsnapt aan treinramp met gevaarlijke stoffen»?1
Ja.
Klopt het dat vorig jaar in maart een bijna-ongeluk heeft plaatsgevonden bij station Groningen Europapark? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Op 6 maart 2012 heeft een incident plaatsgevonden bij het emplacement Groningen Losplaats. De directe oorzaak van het incident was, dat de informatie in het systeem van de rijweginstelling van de treindienstleiding niet correspondeerde met de feitelijke situatie van het emplacement. Dit kon gebeuren doordat bij de aanpassing van het emplacement gebruik is gemaakt van een niet-correcte ontwerptekening en ook na de aanleg er geen opleveringscontrole heeft plaatsgehad.
Als gevolg hiervan werd een trein met gevaarlijke stoffen naar een spoor geleid dat niet voor de ingestelde rijweg was bedoeld. Door tijdig ingrijpen van de machinist kwam de trein tot stilstand zonder een andere trein of objecten te hebben geraakt. Er is geen gevaar geweest voor het overige spoorverkeer of de omgeving.
Bent u het met ons eens dat dit een zeer ernstige zaak is die mogelijk grote consequenties had kunnen hebben?
Er is een risicovolle situatie ontstaan in het bijzonder omdat het hier een trein betrof die met gevaarlijke stoffen geladen was. Dit wordt ook verwoord in het rapport van de ILT (bijlage bij Kamerstuk II 29 984, nr. 391) «Trein met gevaarlijke stoffen uit beveiligde rijweg in Groningen». Dit onderzoek naar de toedracht, oorzaken en omstandigheden van het voorval op 6 maart 2012, is op 28 januari 2013 op de website van de ILT gepubliceerd en conform uw verzoek naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk II 29 984, nr. 391).
Kunt u aangeven wat de oorzaak van het incident was?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2 en het bij het antwoord op vraag 3 genoemde rapport van de ILT van 22 januari 2013(bijlage bij Kamerstuk II 29 984, nr. 391).
Zijn er inmiddels maatregelen genomen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
ProRail heeft als eerstverantwoordelijke direct maatregelen genomen door het inbouwen van extra controles en het aanpassen van de eigen procedures om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen. Zo worden tekeningen vooraf gecontroleerd en na de aanleg van een wissel wordt deze eerst fysiek getest door met een spoorbak of werkbak over het spoor te rijden, voordat deze in gebruik wordt genomen.
Verder is ProRail medio 2012 al gestart met de controle van alle tekeningen en deze worden zo nodig gecorrigeerd. Dit is een maatregel die ProRail heeft genomen naar aanleiding van de audit naar het tekeningenbeheer bij ProRail die de Inspectie Leefomgeving en Transport heeft uitgevoerd. Uit deze audit was naar voren gekomen dat ProRail het tekeningenbestand niet volledig up-to-date heeft, waardoor veiligheidsrisico’s kunnen ontstaan. De Inspectie blijft de komende tijd monitoren in hoeverre ProRail «in control» is bij wijzigingen in de spoorweginfrastructuur en de daarbij behorende uitwerking op tekeningen. Dit onderzoek is naar verwachting in het najaar van 2013 gereed. In mijn brief van 30 januari 2013 (Kamerstuk 29 984, nr. 377), waarbij ik u onder meer het rapport van de ILT «Audit tekeningenbeheer ProRail» heb toegezonden, heb ik u hierover al geïnformeerd.
Door het Internationaal Strafhof vrijgesproken verdachten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het Strafhof spreekt je vrij, de politie pakt je op»?1
Ja.
Deelt u de mening van de geïnterviewde hoogleraar dat het absurd is dat Nederland een Congolees heeft opgepakt en hem het land wilde uitzetten, daarmee een uitspraak van de hoogste rechter negerend? Waarom wel of niet?
Betrokkene is door de Trial Chamber van het Internationaal Strafhof vrijgesproken. Dat betekent echter niet dat de vreemdeling het recht heeft in Nederland te verblijven. Het Hof dient zo spoedig mogelijk passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar een derde staat. Uit het zetelverdrag volgt dat de Nederlandse autoriteiten in dat geval gehouden zijn om dit proces te faciliteren. Betrokkene heeft tijdens dit proces verzocht om bescherming. Dat verzoek is op dit moment in behandeling.
Nederland heeft betrokkene zijn vrijheid ontnomen in het kader van genoemde vreemdelingrechtelijke procedure. Deze procedure staat los van zijn vervolging door het Strafhof.
Heeft het Internationaal Strafhof onderzocht of de Congolees veilig kan terugkeren naar Congo? Zo ja, welke gevolgen heeft dat oordeel voor zijn detentie en asielaanvraag?
Het is aan het Strafhof om te beslissen over het instellen van een veiligheidsonderzoek op grond van de voor dat Hof toepasselijke regelgeving. Over de gevolgen van een eventuele toetsing van het Internationaal Strafhof voor de asielaanvraag kan ik geen uitspraken doen. Zoals gebruikelijk wordt over individuele procedures geen informatie verstrekt.
Gebeurt het vaker dat vrijgesproken verdachten bij vrijlating worden opgepakt door de Nederlandse autoriteiten? Welke afwegingen worden hierbij gemaakt? Wordt het Internationaal Strafhof ook hierbij betrokken?
Een dergelijke situatie heeft zich nog niet eerder voorgedaan. Nederland en het Strafhof werken samen aan structurele afspraken over hoe hier in de toekomst mee moet worden omgegaan. Op 15 februari jongstleden heb ik hierover gesproken met de minister van Buitenlandse Zaken en de President van het Internationaal Strafhof.
Kunt u een indicatie geven van het aantal vrijgesproken verdachten die asiel hebben aangevraagd in Nederland de afgelopen jaren? Is er sprake van een toename?
Ook deze situatie heeft zich nog niet eerder voorgedaan.
Zijn er afspraken gemaakt met andere landen over de opvang van vrijgesproken verdachten voor wie het te gevaarlijk is om terug te keren of is dit primair een verantwoordelijkheid voor Nederland?
Nederland is op grond van het zetelverdrag niet verplicht om dergelijke personen toe te laten en in Nederland te laten verblijven. De taak van het gastland strekt in dit geval niet verder dan het faciliteren van hun overbrenging naar een derde land. Het is de verantwoordelijkheid van het Strafhof om hierover afspraken te maken met dergelijke landen.
Het weigeren van een journalist van de publieke omroep |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jorritsma weigert PowNews toegang tot het stadhuis»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat een bestuurder een journalist van de publieke omroep de toegang tot een evenement op het stadhuis ontzegt dat wel voor andere journalisten toegankelijk was?
De gemeente Almere gaat zelf over zijn uitnodigingen en de manier waarop men om gaat met pers/media. Burgemeester mw. Jorritsma heeft gezegd dat Powned bij openbare bijeenkomsten – raadsvergaderingen, persconferenties – welkom is, maar in dit geval zou het zijn gegaan om een besloten bijeenkomst.
Deelt u de mening dat het aanzien van de politiek geschaad wordt wanneer specifieke journalisten, die wél kritische vragen stellen, niet meer op het stadhuis mogen komen?
In het algemeen geldt dat democratie en politiek gediend zijn met openheid en toegang voor publiek en media/journalisten.
Gaat u, of een ander lid van het kabinet, met burgemeester Jorritsma in gesprek om toekomstige excessen te voorkomen?
Nee. Dit is en blijft een zaak van de gemeente Almere, waarover desnoods in de gemeenteraad van Almere publieke verantwoording kan worden afgelegd.
Het bericht dat verzekeringsmaatschappijen discrimineren op basis van ziekteverleden of genetische aanleg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars discrimineren op basis van ziekteverleden of genetische aanleg?1
Ik heb er kennis van genomen.
Vindt u het rechtvaardig als iemand die tien jaar of langer geleden behandeld is wegens kanker en medisch gezien door artsen genezen is verklaard, door een verzekeraar als risicogeval wordt bestempeld en daarom wordt geweigerd of een hogere premie moet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen geldt geen wettelijke acceptatieplicht, voor het aangaan noch voor de voorwaarden waaronder de verzekering wordt afgesloten. De essentie van verzekeren is risicoselectie, waarbij verzekerden in risicogroepen worden ingedeeld. Dat geldt dus ook voor levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, waarbij allerlei factoren en aandoeningen worden meegenomen. Het loslaten van risicoselectie heeft verstrekkende gevolgen. Zoals ik vorig jaar op vragen van de leden Omtzigt en Smilde op 2 maart 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1705), alsook van Leijten en u op 4 januari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1232) al berichtte lijkt het me wel terecht dat naarmate bijvoorbeeld kanker een steeds meer chronische ziekte wordt, verzekeraars rekening houden met de recente gegevens over incidentie en overleving.
Vindt u het rechtvaardig als iemand die door een gen meer kans loopt om ziek te worden door een verzekeraar als risicogeval wordt bestempeld en daarom wordt geweigerd of een hogere premie moet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel als verzekeraars op enigerlei wijze mensen zouden aanzetten tot het laten testen op aandoeningen, waarvoor geen behandeling bestaat ten behoeve van de risicoselectie? Deelt u de mening dat dit ethisch onverantwoord is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Wet op de medische keuringen (WMK), die in 1998 in werking is getreden, voorziet in bescherming van degene die wordt gekeurd. Tegelijk wordt in de wet rekening gehouden met de belangen van degene die de keuring vraagt, zoals de verzekeraar. De wet bepaalt voor onder meer levens- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen dat geen onderzoek mag worden verricht als het belang van de keuringvrager niet opweegt tegen dat van degene die wordt gekeurd. Als uitwerking hiervan is in artikel 3 lid 2 van de wet opgenomen dat verboden is onderzoek naar de kans op een ernstige ziekte die niet genezen kan worden dan wel niet kan worden voorkomen of in evenwicht gehouden. Ook onderzoek naar een aanwezige, niet behandelbare ernstige ziekte die pas na langere tijd manifest zal worden is verboden.
Is van een dergelijke praktijk sprake in Nederland, voor zover u bekend?
Nee.
Komt het voor dat verzekeraars, als het gaat om levensverzekeringen of arbeidsongeschiktheidsverzekeringen boven een bepaald drempelbedrag, cliënten vragen stellen over erfelijke aandoeningen of genetische afwijkingen, die moeten worden beantwoord? Zo ja, op basis van welke wetgeving of protocol gebeurt dit dan? Hoe beoordeelt u deze praktijk?
In artikel 5 van de WMK is opgenomen dat geen vragen mogen worden gesteld over onbehandelbare ernstige erfelijke ziekten, en niet over onderzoek dat bij de keurling of bloedverwanten is gedaan naar de erfelijke aanleg voor ziekten, of de resultaten van dergelijk onderzoek. Dit verbod geldt niet als de verzekerde som boven de zogenaamde «vragengrens» uitkomt, zoals uitgewerkt in het tweede lid van artikel 5. Het is goed mogelijk dat boven die vragengrens dergelijke vragen aan aspirant-verzekerden gesteld worden. Dat is in lijn met de wet.
Hoe verhoudt een dergelijke praktijk zich met het non-discriminatie-artikel 11 van het Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde, waarbij elke discriminatie op grond van zijn of haar genetisch erfgoed is verboden?2
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 nader uiteen zal zetten heeft Nederland het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde niet geratificeerd en kan ik vragen over de verhouding van nationaal recht met verdragsbepalingen dus niet van een definitief antwoord voorzien. Verzekeraars mogen op grond van de Wet medische keuringen boven de «vragengrens» vragen stellen aan de keurling over erfelijke aandoeningen of genetische afwijkingen. Voor verzekeraars kan dit aanleiding zijn om op basis van deze antwoorden te bepalen dat er sprake is van een hoger risico en dit door te berekenen in de premie. De verzekeraar zal zich daarbij moeten houden aan de geldende regelgeving voor gelijke behandeling, dat wil zeggen dat dit niet mag leiden tot een verboden onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte.
Hoe verhoudt een dergelijke praktijk zich met artikel 12 van het Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde waarbij wordt gesteld dat voorspellend genetisch onderzoek alleen mag worden gebruikt voor gezondheidsdoeleinden of wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van gezondheidsdoeleinden?3
Het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde verbiedt genetische tests als deze niet in het kader van gezondheidsdoeleinden worden gedaan. In de Wet medische keuringen mag geen onderzoek worden gedaan dat een onevenredige inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van degene die wordt gekeurd. De vraag is of de Nederlandse wet daarmee minder streng is dan het verdrag. Dit zal nog moeten worden bezien (zie ook antwoord op vraag 9).
Klopt het het dat Nederland het Verdrag inzake mensenrechten en biogeneeskunde wel ondertekend heeft maar nog steeds niet geratificeerd? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo ja, bent u bereid dit verdrag te ratificeren? Zo ja, op welke termijn?4
Nederland heeft het Verdrag ondertekend op 4 april 1997. Ratificatie van het Verdrag is enkele malen uitgesteld, vanwege wisselingen van kabinetten en omdat eerst duidelijkheid nodig is omtrent eventuele voorbehouden die bij ratificatie zouden moeten worden gemaakt. Die voorbehouden zijn afhankelijk van in de Nederlandse wet opgenomen afwijkende bepalingen. Verschillende wetsvoorstellen, zoals de Wet op de Orgaandonatie en de Embryowet, waren in de tussenliggende periode nog in behandeling in het Parlement. Ook nu ligt er een wetswijziging van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen in de Kamer die, wanneer die wordt aangenomen, een voorbehoud noodzakelijk maakt. Eventuele ratificatie is daarmee eerst pas aan de orde als dit wetsvoorstel in het parlement is besproken.
Bent u nog steeds van mening dat het hebben van Familiaire Hypercholesterolemie zonder bijkomende risicofactoren geen gevolgen mag hebben voor de verzekerbaarheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, geldt dit ook voor andere aangeboren aandoeningen of het verhoogde risico daarop? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Familiaire Hypercholesterolemie (FH) is een erfelijke vetstofwisselingsstoornis. Als een drager van een mutatie voor FH niet wordt behandeld, dan is er een beduidend hogere kans dat hij vroegtijdig overlijdt als gevolg van hart- en vaatziekten. Als de behandeling van FH een gunstig effect heeft en er geen sprake is van bijkomende risicofactoren (zoals gewicht, bloeddruk en roken) wordt de aangevraagde verzekering in principe op standaardvoorwaarden geaccepteerd, conform de afspraken uit 2003 hierover tussen het Verbond van Verzekeraars, Stichting Opsporing Familiaire Hypercholesterolemie (StOEH) en Stichting Bloedlink.
In hoeverre dit ook geldt voor andere aangeboren aandoeningen of het verhoogde risico daarop laat ik aan de afspraken die verzekeraars, patiënten en artsen kunnen maken (artikel 9 Wet op de medische keuringen). Ik ben wel van mening dat wanneer bij andere aangeboren aandoeningen dezelfde omstandigheden als FH gelden (de behandeling heeft een gunstig resultaat en er zijn geen bijkomende risicofactoren), de aangevraagde verzekering op vergelijkbare wijze als bij de geschetste afspraken daarover bij FH moet worden aangeboden en kan worden geaccepteerd.
Deelt u de mening dat nu onduidelijk is hoe verzekeraars tot hun risico-inschatting komen? Vindt u ook dat verzekeraars hier openheid over moeten geven? Deelt u voorts de mening dat er een uniforme wetenschappelijke standaard moet komen waaraan verzekeraars moeten toetsen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Verzekeraars baseren hun risico-inschatting op een onafhankelijk advies van de medisch adviseur. Die weegt de informatie van de aspirant-verzekerde met behulp van de stand van de wetenschap, statistische gegevens en zijn eigen medisch-specialistisch oordeel. De gegevens die de medisch adviseur hiervoor gebruikt zijn niet openbaar, tenzij er sprake is van openbare bronnen. Wel dient de medisch adviseur aan de aspirant-verzekerde uit te leggen hoe en waarom hij tot een ander advies dan acceptatie op standvoorwaarden is gekomen, tenzij aspirant-verzekerde daar geen prijs op stelt.
Ik ben niet van mening dat verzekeraars hier meer openheid van zaken over moeten geven. Een deel van de statistische gegevens die verzekeraars gebruiken, is gebaseerd op gegevens van de verzekeraar zelf. Deze gegevens zijn bedrijfsgevoelig. Het is begrijpelijk dat verzekeraars deze gegevens uit concurrentieoverwegingen niet openbaar maken.
Een uniforme wetenschappelijke standaard waaraan verzekeraars moeten toetsen acht ik niet mijn verantwoordelijkheid. Verzekeraars en artsen overleggen met patiëntenorganisaties over de statistische gegevens die worden gebruikt om tot risicobeoordeling te komen. Hoewel het gebruik van statistische gegevens per definitie niet de recente situatie weergeeft, begrijp ik dat verzekeraars er in overleg met patiëntenorganisaties naar streven de meest recente statistische gegevens te gebruiken.
Hoeveel mensen krijgen jaarlijks te maken met een verzekeraar die hen weigert voor een verzekering dan wel een hogere premie krijgen opgelegd? Kunt u een totaaloverzicht geven, uitgesplitst per ziekte? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen mensen die worden geweigerd en mensen die een hogere premie opgelegd krijgen? Wanneer dit overzicht ontbreekt, bent u dan bereid een onderzoek te laten doen door een gerenommeerd onderzoeksinstituut? Zo ja, kan de Kamer dan de onderzoeksopdracht ter beoordeling ontvangen?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens. Ik ben ook niet voornemens om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren, omdat ik de toegevoegde waarde van een dergelijk onderzoek niet inzie. In het verzekeringsbedrijf is solidariteit een belangrijk grondbeginsel. Iedereen moet toegang kunnen hebben tot belangrijke verzekeringsproducten. Verzekeraars hebben daarbij de maatschappelijke taak om individuele risico’s te spreiden over een grotere groep mensen. Inherent daaraan is dat verzekeraars de verschillen in risico’s, bijvoorbeeld naar aanleiding van de ziektegeschiedenis van een persoon, verdisconteren in de verzekeringspremie. Indien dit niet het geval zou zijn, zou de solidariteit van de verzekeringen juist onder druk kunnen komen te staan.
Bent u van mening dat de Wet op de medische keuringen mensen voldoende beschermt? Zo ja, waarom?
Ja, ik ben van mening dat de Wet op de medische keuringen mensen voldoende beschermt. Uit de tweede evaluatie van de Wet op de medische keuringen (Kamerstukken II 2006/07, 28 172, nr. 4) blijkt dat de wet op hoofdlijnen voldoet. De in het rapport benoemde knelpunten zijn opgepakt, zoals in het standpunt destijds op het rapport is aangegeven (Kamerstukken II 2006/07, 28 172, nr. 5), en vorig jaar is een wetsvoorstel met aanpassingen gepasseerd (Staatsblad 2012, 146). De wet beschermt de keurling als kwetsbare partij waarbij hij ook rekening houdt met de positie van de keuringvrager, de verzekeraar, als risicodrager.
Is het waar dat de Wet op de medische keuringen niet voldoet aan Europese regelgeving? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te zorgen dat de wet in lijn komt met Europese regelgeving?
Of de Wet op de medische keuringen niet voldoet aan het Verdrag voor rechten van de mens en de biogeneeskunde moet nog worden bezien (zie ook antwoord op vraag 8). De wet is voor zover mij bekend in lijn met andere Europese regelgeving.
Bent u bereid de Wet op de medische keuringen aan te scherpen, om zo in de toekomst te voorkomen dat verzekeraars discrimineren op grond van medisch verleden of genetische aanleg? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten? Zo nee, wat bent u dan voornemens te doen om verzekeringsdiscriminatie op basis daarvan in de toekomst uit te bannen?
Allereerst wil ik benadrukken dat wanneer verzekeraars onderscheid maken op grond van medisch verleden of genetische aanleg dit niet per se een verboden onderscheid is op grond van chronische ziekte of handicap (zie ook mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 7). Dat gezegd hebbende, beziet het kabinet thans in hoeverre ratificatie van het Biogeneeskundeverdrag wenselijk is.
Het bericht dat Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs gaan |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs»?1
Ik heb kennis genomen van de inhoud van het artikel. Het gaat om middelen uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ten behoeve van plattelandsbeleid.
Dergelijke projecten worden ondersteund vanuit het huidige Plattelands-ontwikkelingsprogramma 2007–2013 (het zogenaamde «POP2»). In 2006 is de invulling van dit programma en de budgetverdeling aan de Kamer voorgelegd (Kamerstuk 29 717, nr. 7) en in 2007 volgde de formele aanbieding (Kamerstuk 29 717, nr. 12). Verder publiceert Nederland sinds 2005 actief de subsidiegegevens. De subsidiebedragen zijn voor een periode van twee jaar openbaar.
We staan nu aan de vooravond van het nieuwe programma. Ik heb daarvoor een andere besteding voor ogen. Mijn ambities liggen vooral op het vlak van innovatie en duurzaamheid.
Deelt u de opvatting dat landbouwsubsidies niet bedoeld zijn voor het bouwen of onderhouden van mortuaria of religieuze gebouwen, sport- en gezelligheidsverenigingen en overige niet aan landbouw gerelateerde organisaties en is deze subsidieverstrekking naar uw mening in overeenstemming met de letter en de geest van de regels?
Het POP2 heeft vier doelstellingen en kent een assenstructuur:
Op grond van de Europese plattelandsverordening zijn lidstaten in het huidige programma gehouden budget aan deze vier assen te besteden, ook Nederland. Destijds is er samen met de provincies en na overleg met uw Kamer tot een verdeling gekomen voor het Nederlandse programma.
De voorbeelden aangehaald in het artikel vallen onder as 3. De subsidiemaatregelen binnen deze as richten zich op niet-landbouwgerelateerde doelstellingen en de meesten hebben een andere doelgroep dan landbouwers:
Dit deel van het POP2 maakt onderdeel uit van het gebiedsgerichte spoor, er wordt per provincie invulling aan gegeven. Voor de inzet van as 4 middelen wordt door lokale groepen bepaald waaraan binnen de drie andere assen van POP2 – en aan wie – geld wordt besteed («bottom-up» besluitvorming). Voor het overgrote deel worden door deze lokale LEADER-groepen projecten gefinancierd die vallen onder de maatregelen van as 3.
Conform de doelstellingen en binnen de kaders van het POP2 worden er dus middelen ingezet voor niet-landbouwgerelateerde doeleinden. De nationale cofinanciering (ten minste 50%) wordt verstrekt door de provincies en andere overheden als gemeenten en waterschappen.
Kunt u een overzicht verschaffen van de in Nederland ontvangen landbouwsubsidies van de laatste 5 jaar, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds subsidies die voor de landbouw zijn gebruikt en anderzijds voor andere doelen dan de landbouw, gesplitst naar ontvanger, doel en bedrag?
In het licht van het artikel beantwoord ik deze vraag vanuit het POP2, waarbij de maatregelen onder as 1 en 2 («concurrentiekracht landbouwsector» en «milieu en platteland») tot landbouwgerelateerde subsidies worden gerekend en de maatregelen onder as 3 en 4 tot de niet-landbouwgerelateerde subsidies3. Ik verwijs u voor de beschikbare budgetten naar de beantwoording van vraag 5.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in Nederland uitgekeerde Europese bedragen per as per Europees boekjaar.
Doelstelling POP2
2007
(€)
2008
(€)
2009
(€)
2010
(€)
2011
(€)
As 1: Concurrentievermogen van de landbouwsector
2.352.347
3.594.355
6.638.304
14.696.392
13.490.999
As 2: Milieu en platteland
15.394.853
18.604.784
19.368.337
17.550.576
22.763.323
Totaal landbouwgerelateerd
17.747.200
22.199.139
26.006.641
32.246.968
36.254.322
As 3: leefkwaliteit en plattelandseconomie
361.333
999.138
6.293.834
21.511.147
24.202.318
As 4: LEADER aanpak
5.518
25.541.852
8.625.192
10.523.204
Totaal niet-landbouwgerelateerd
361.333
1.004.656
31.835.686
30.136.339
34.725.522
Informatie over de ontvangers en bedragen worden conform Europese regelgeving voor twee jaar publiekelijk beschikbaar gesteld. Momenteel zijn de gegevens van de jaren 2010 en 2011 gepubliceerd. Zoals bovenstaande tabel illustreert zijn dit jaren waarin in de volledige breedte van het programma bestedingen hebben plaatsgevonden.
Het in het artikel aangehaalde type projecten wordt binnen as 3 en as 4 ondersteund vanuit voornamelijk de volgende subsidiemaatregelen:
De volgende tabel geeft een differentiatie naar de aantallen projecten en Europese bedragen weer voor deze maatregelen in 2010 en 2011.
POP2 maatregelen
2010
2011
Aantal projecten
Bedrag (EU €)
Aantal projecten
Bedrag (EU €)
321: Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking
39
2.968.511
44
3.975.513
323: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed
67
5.445.432
97
7.897.296
413: LEADER Leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie
237
7.585.978
280
9.382.642
totaal
343
15.999.921
421
21.255.451
Ik verwijs u voor de databank met gegevens over de ontvangers van betalingen (per project kan er sprake zijn van meerdere betalingen) naar de internetpagina van Dienst Regelingen, waarbij per maatregel per ontvanger4 het Europese bedrag wordt gepubliceerd:
Klopt het dat elders in de Europese Unie landbouwsubsidies ook gebruikt worden voor andere doelen dat het ondersteunen van landbouwers?2 Bent u bereid andere landen daarop aan te spreken of de wenselijkheid daarvan te agenderen in Europees verband?
Ja, het klopt dat in de andere lidstaten ook middelen in het POP2 worden ingezet voor niet-landbouw gerelateerde doeleinden. Evenals Nederland zijn ook andere lidstaten in het huidige programma verplicht aan alle assen budget te besteden. De programma’s daarvoor zijn primair de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf en worden beoordeeld en goedgekeurd door de Europese Commissie.
Op welke wijze andere lidstaten het toekomstig programma inrichten is aan de lidstaten zelf. Er zijn grote verschillen in de omstandigheden en situaties op het platteland tussen de lidstaten. Het is daarom op basis van subsidiariteit belangrijk dat ieder daarin zijn eigen keuzes maakt. In de onderhandelingen benadruk ik het belang van innovatie en investeringen voor duurzaamheid.
Welk deel van het totale budget voor landbouwsubsidies wordt uitgekeerd aan niet-landbouw gerelateerde activiteiten, op Europees niveau en voor wat betreft de Nederlandse subsidies? Om hoeveel geld gaat het jaarlijks in totaal?
Bent u bereid om u in Europa sterk te maken voor een zuivere besteding van landbouwsubsidies en het geld dat daardoor overblijft te investeren in innovatie en onderzoek? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
In het toekomstig plattelandsbeleid komt de assenstructuur naar verwachting te vervallen. Daarvoor komen thema’s in de plaats die mede moeten bijdragen aan de realisatie van de EU2020 doelen:
Er zal naar verwachting ook geen sprake zijn van een verplichte «minimum inzet» voor elk thema. In de wetgevingsvoorstellen voor het toekomstig plattelandsbeleid is opgenomen dat lidstaten de inspanningen die in de programmeringsperiode 2007–2013 zijn gemaakt op hetzelfde niveau moeten houden en minimaal 25% voor klimaatmitigatie en -adaptatie en landbeheer moeten besteden6. Daarnaast moet ten minste 5% worden voorbehouden voor LEADER.
Ondanks deze verplichtingen krijgen lidstaten meer mogelijkheden voor doelgerichte sturing van maatregelen in het kader van het plattelandsbeleid. In lijn met het Regeerakkoord en het kabinetsstandpunt over het GLB is het mijn voornemen om de toekomstige uitgaven voor het platteland enkel te richten op agrariërs en agrarisch grondgebruik. Met name op het gebied van versterking van het innovatief vermogen en de duurzaamheid van de landbouwsector.
Daarbij merk ik op dat andere overheden, zoals de provincies, ook een inhoudelijke en financiële bijdrage zullen leveren aan het nieuwe programma. Er zal sprake zijn van één gezamenlijk programma.
Kunt u aangeven op welke momenten in de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) u naar aanleiding van de moties van het lid Pechtold c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 643 ) en van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 21 501-20 nr. 696 ) aangedrongen hebt op het beperken van de landbouwsubsidies ten gunste van onderzoek en innovatie?
Ik verwijs u naar de brief aan de Kamer met het verslag van de Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 753).
Het faillissement van Stichting Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Stichting Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) failliet is verklaard? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, op dinsdag 29 januari jl. is door de rechtbank Den Bosch het faillissement uitgesproken.
Kunt u uiteenzetten hoe het nu met het welzijn van de dieren in het N.O.P. is gesteld, of de dieren genoeg voedsel en verzorging krijgen en wie nu verantwoordelijk is voor het welzijn van de dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat het dierenwelzijn en de zorg voor de dieren goed zijn gewaarborgd en waarom wel of niet?
Na de signalen over de financiële problemen is de NOP eerst maandelijks en vanaf november 2012 wekelijks door de NVWA bezocht. De huidige houder, de curator, is op dit moment verantwoordelijk voor de dieren, totdat een nieuwe eigenaar of houder voor de dieren wordt gevonden. Ook met de curator is regelmatig contact en ook nu wordt het welzijn van de dieren regelmatig gecontroleerd. Op de verzorging en het welzijn van de dieren is en wordt derhalve intensief toegezien. Er is op dit moment geen reden te twijfelen aan het welzijn van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het welzijn van de dieren na faillissement onder verantwoordelijkheid van een curator is gekomen, zoals eerder aangegeven door een woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1 Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, hoe wordt het dierenwelzijn gewaarborgd en wie neemt de zorg voor de dieren op zich?
Na de faillissementverklaring is door de rechtbank een curator aangewezen. De curator moet zich, net als elke houder van (beschermde)dieren, houden aan de relevante wetgeving.
Kunt u uiteenzetten of en hoeveel dieren er nog bij het N.O.P. aanwezig zijn, wat er met deze dieren gaat gebeuren en door wie zij opgevangen zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment nog zo'n 1800 á 1900 dieren aanwezig bij de NOP. De curator is bezig om een oplossing te vinden voor de dieren. Hij is onder andere op zoek naar een overnamekandidaat of een locatie elders waar de dieren kunnen worden ondergebracht.
Is de NVWA nog betrokken bij het toezicht op (de dieren van) het N.O.P. en het waarborgen van het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u het welzijn van deze dieren dan borgen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat alle dieren, die nog bij het N.O.P. aanwezig waren of zijn, een goed opvangadres krijgen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zie toe op de naleving van de relevante wetgeving. Het is nu aan de curator om een oplossing te vinden voor de dieren.
Het gebruik en de schadelijke effecten van de drugs GHB |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending1 over het gebruik en de schadelijke effecten van de drug GHB?
Ja.
Deelt u de mening dat GHB een zeer verslavende drug is, waarbij alles op alles moet worden gezet om het gebruik ervan te ontmoedigen?
GHB is een middel dat al na enkele weken dagelijks gebruik tot verslaving kan leiden. Het gebruik van GHB brengt verschillende ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals het gevaar om in coma te raken. Ik vind het daarom van groot belang het gebruik van GHB te ontmoedigen.
Wat doet u eraan om te voorkomen dat jongeren met GHB beginnen? Welke verklaring heeft u voor de toename van het aantal verslaafden, nu al jaren op rij?
De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en de mogelijke gezondheidsrisico’s van dit middel. Zo heeft het Trimbos-instituut de site www.drugsenuitgaan.nl voor jongeren die uitgaan en de site www.drugsinfo.nl voor het algemene publiek. Ook de instellingen voor verslavingszorg waarschuwen voor de gezondheidsrisico’s met folders, factsheets en sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl van Brijder. In enkele regio’s waar GHB-gebruik relatief vaker wordt gesignaleerd, zoals Heerenveen en West-Brabant, werken gemeente, verslavingszorg, jongerenwerk en andere instanties aan een gezamenlijke doelgroepgerichte aanpak.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol en drugsinfolijn en via de chatservice en sociale media als facebook en twitter.
De GGD-Amsterdam is in samenwerking met Jellinek/Arkin en Unity in 2012 gestart met een voorlichtingscampagne die gericht is op het uitgaanspubliek en tot doel heeft «out gaan» te voorkomen.
Tot 2006 werd GHB-verslaving incidenteel gesignaleerd. In de periode 2007–2012 is het aantal mensen dat zich met GHB-problematiek tot de verslavingszorg heeft gewend toegenomen van ongeveer 60 in 2007 tot bijna 800 in 2012. Dit is een forse toename maar op het totaal aan hulpvragen bij de verslavingszorg vormen zij nog een betrekkelijk kleine groep. Het is onduidelijk waaraan de groei van het aantal GHB-verslaafden is toe te schrijven. Een mogelijke verklaring voor deze toename is dat GHB relatief eenvoudig zelf te maken, goedkoop en gemakkelijk beschikbaar en verkrijgbaar is. Verder blijkt de craving, het verlangen naar GHB, naar het zich nu laat aanzien zo hevig te zijn, dat veel patiënten die zijn behandeld voor hun GHB-verslaving binnen enkele maanden opnieuw GHB gebruiken en verslaafd raken.
Via welke kanalen licht de overheid jongeren voor over deze drug? Bent u van mening – met de specialist in de uitzending – dat de aandacht voor deze drug geïntensiveerd moet worden?
Voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Het aantal actuele GHB-gebruikers wordt geschat op 22.0002. Uit enkele onderzoeken3 is af te leiden dat er een viertal gebruikersgroepen zijn, namelijk deelnemers van party’s en dancefeesten, hangjongeren, thuisgebruikers en swingers, kinky- en gayscene. Verslavingsproblematiek speelt met name onder hangjongeren en thuisgebruikers. Ik ben dan ook van mening dat via een lokale maatwerkaanpak, zoals in Heerenveen en Rucphen, vooral op deze doelgroepen gericht moet worden.
Wat vindt u van de opmerking in de reportage dat het Trimbos Instituut onvoldoende zicht heeft op het aantal thuisgebruikers? Op welke wijze is er nu inzicht in het aantal thuisgebruikers van GHB?
Niemand heeft precies zicht op wat zich achter de voordeur afspeelt. Door het aanleggen van een gegevensverzameling uit diverse bronnen en het analyseren daarvan kan van het aantal thuisgebruikers wel een schatting worden gemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat GHB een verboden middel is? Hoe pakt in de praktijk handhaving van dit verbod uit, in acht genomen dat GHB thuis gemaakt kan worden?
GHB is in 1999 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. In verband met de signalen waaruit bleek dat aan GHB ernstige gezondheidsrisico’s verbonden zijn is GHB in mei 2012 van lijst II naar lijst I van de Opiumwet verplaatst en als harddrug gekwalificeerd.
Vanuit het Landelijk Parket zijn afspraken gemaakt over de aanpak van handel in GBL. GBL is de precursor (grondstof) voor GHB. GBL kent legale toepassingen, maar wordt ook gebruikt voor het maken van GHB. GBL is vermeld op de Voluntary Monitoring List behorende bij de Europese Verordeningen 273/2004 en 111/2005 waar de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën naar verwijst. Op deze lijst staan stoffen waarvan bekend is dat deze worden gebruikt in het productieproces van verdovende middelen (drugs). De chemische industrie is uitdrukkelijk verzocht om (op basis van vrijwilligheid) ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt Precursoren, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. In de aanpak van de handel in GBL werken het Landelijk Parket, de Landelijke Eenheid en de FIOD samen. Daarbij zijn geen specifieke afspraken gemaakt met de opsporingsdiensten over de aanpak van de productie en handel in GHB.
Klopt het dat GHB in bepaalde regio’s meer dan in andere regio’s wordt gebruikt? Welke regio’s zijn dit en welke intensivering van voorlichtingsactiviteiten vindt hier plaats?
Dat klopt: het GHB-gebruik verschilt per regio.
In Amsterdam wordt GHB vooral recreatief gebruikt tijdens party’s en dancefeesten en in de swingers, kinky- en gayscene. Vorig jaar zijn de GGD, Jellinek/Arkin en Unity een voorlichtingscampagne gestart die zich specifiek op deze doelgroepen richt.
In Brabant is het gebruik van GHB betrekkelijk groot. In West-Brabant is een door VWS ondersteunde samenwerking van de meest betrokken parijen tot stand gebracht om een op met name GHB-gebruikende hangjongeren gerichte aanpak te realiseren. Een dergelijke aanpak is ook succesvol gebleken in twee andere regio’s waar relatief vaker GHB wordt gebruikt: Heerenveen en Twente.
Welke gevolgen heeft dit voor de beschikbaarheid van afkickplekken in de regio? Klopt het dat er wachtlijsten bij sommige verslavingsinstellingen zijn? Wat kan hieraan gedaan worden?
Alleen de verslavingszorginstelling in Brabant kan hulpvragende GHB-verslaafden niet onmiddellijk behandelen en hanteert een wachtlijst. Indien GHB-verslaafden niet direct in behandeling kunnen worden genomen krijgen zij advies op welke wijze gedurende de wachttijd gezondheidsrisico’s kunnen worden voorkomen. Het is ook mogelijk dat zij zich door een andere verslavingszorginstelling laten behandelen, in elk geval voor de eerste fase, de ontgifting. Tijdens de ontgiftingsfase zijn de gezondheidsrisico’s zo groot, dat intensieve inzet van gekwalificeerd personeel is vereist. Dit stelt grenzen aan de behandelcapaciteit. Verder blijkt dat een groot aantal behandelde GHB-verslaafden na verloop van tijd terugvalt en opnieuw verslaafd raakt aan GHB. Ik ben voornemens een project te ondersteunen waarmee wordt beoogd dat de behandeling zodanig wordt verbeterd dat terugval wordt gereduceerd.
Klopt het dat er jaarlijks evenveel comazuipers als personen met een GHB-coma het ziekenhuis worden binnengebracht? Op welke wijze zorgen ziekenhuizen ervoor dat mensen die met een GHB-coma worden binnengebracht ook de juiste vervolg-hulpverlening krijgen?
Uit cijfers van het Letsel Informatie Systeem van Veiligheid.nl blijkt dat in de periode 2007–2011 het aantal personen dat na GHB-gebruik op de spoedeisende hulp (SEH) belandde toenam van 500 naar 1000 per jaar, waarvan 10% tussen de 15 en 19 jaar en 55% tussen de 20 en 30 jaar. In dezelfde periode nam het aantal personen dat met een alcoholvergiftiging op de SEH belandde toe van 3900 naar 5300, waarvan 40% tussen de 10 en 20 jaar en 30% tussen de 20 en 30 jaar. Van de GHB-gebruikers op de SEH werd 33% opgenomen in het ziekenhuis, van de alcoholgebruikers 41%.
Afgelopen twee jaar is in het kader van een door mij ondersteund project een detoxbehandelprotocol GHB ontwikkeld, dat inmiddels door alle verslavingszorginstellingen wordt toegepast. Tevens zijn twee daarvan afgeleide protocollen opgesteld ten behoeve van herkenning en eerste behandeling van problematisch GHB-gebruik, bedoeld voor de SEH van ziekenhuizen en voor politie en justitie. De volgende stap is de ontwikkeling van de juiste vervolghulpverlening, waarbij meer intensief zal worden samengewerkt door SEH’s en verslavingszorginstellingen.
Heeft u er zicht op in hoeverre GBL op dit moment als alternatief gebruikt wordt nu GHB op lijst 1 staat? Hoe staat het met het voornemen om GBL op lijst 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën te krijgen?
Daar heb ik geen duidelijk beeld van. Vanuit het project ontwikkeling GHB-behandelprotocol is aangegeven dat ongeveer 10% van de behandelde GHB-verslaafden ook GBL gebruikte.
Het voorstel van Nederlandse zijde om GBL op lijst 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën te krijgen is gestrand als gevolg van onvoldoende draagvlak binnen de EU in deze.
Ik zal de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs opdragen een quick scan uit te voeren met betrekking tot het gebruik van GBL en daarbij verzoeken mij op basis van de uitkomsten te adviseren over een eventuele aanpassing van het huidige beleid.
Het bericht dat er geen sms wordt verzonden via AMBER Alert na 22 uur ’s avonds |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er geen sms wordt verzonden via AMBER Alert na 22.00 uur?1
Eerder zijn er naar aanleiding van het ‘s nachts verzenden van een AMBER Alert over de SMS klachten van deelnemers binnengekomen. Het risico ontstond dat deelnemers zouden afhaken omdat ze ’s nachts gestoord worden door binnenkomende SMS-berichten.
Naar aanleiding van deze klachten en gezien het feit dat er meerdere kanalen beschikbaar zijn voor het versturen en verspreiden van een AMBER Alert is toen besloten dat er tussen 22 en 7 uur geen AMBER Alert wordt verstuurd per SMS.
De politie heeft echter inmiddels de mogelijkheid onderzocht om een AMBER Alert per sms gedifferentieerd aan te bieden, waardoor deelnemers via de website kunnen aangeven of zij tussen 22 en 7 uur een AMBER Alert via de SMS willen ontvangen. Deze faciliteit is naar verwachting binnen een tot anderhalve maand gereed.
Klopt het bericht dat er tussen 22.00 en 07.00 uur geen AMBER Alert wordt verstuurd per sms? Zo ja, wat is de afweging om dit niet te doen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel gevallen per jaar wordt er een AMBER Alert verstuurd?
Jaarlijks worden ongeveer 5 AMBER Alerts verstuurd.
In hoeveel gevallen wordt er via sociale media, zoals Twitter, Facebook en Hyves, een AMBER Alert verstuurd in de uren tussen 22.00 en 07.00 uur?
In principe wordt er altijd gebruik gemaakt van social media wanneer een AMBER Alert wordt opgezet, dus ook ’s nachts.
Deelt u de mening dat juist de eerste uren na een vermissing cruciaal zijn? Deelt u dan ook de mening dat het wenselijk zou zijn om na 22.00 uur per sms een AMBER Alert te versturen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid te bevorderen dat een AMBER Alert tussen 22.00 en 07.00 uur ook per sms verstuurd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er een groep deelnemers aan AMBER Alert geen prijs stelt op sms’jes in de nachtelijke uren? Zo ja, bent u in dat geval bereid te onderzoeken dat AMBER Alert gedifferentieerd verstuurd kan worden, te weten direct naar de deelnemers die 24 uur per dag geïnformeerd willen worden en uitgesteld naar de groep die ’s nachts niet gestoord wil worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Europese superspionnen het recht krijgen om persoonlijke informatie zoals e-mails, websitebezoeken, medische data en politie bestanden in te zien |
|
Louis Bontes (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU super spies to get right to snoop on your emails, website visits, medical data and police records»?1 Klopt dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Het bericht klopt niet en is mijns inziens niet accuraat. In het bericht worden twee documenten door elkaar gehaald. Ten eerste de Gezamenlijke Mededeling van de Europese Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid over de «Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: Een open, veilige en beveiligde cyberspace». Dit document is niet verplichtend van aard en doet een beroep op lidstaten om voorstellen te implementeren.
Daarnaast is er het Commissievoorstel voor een «Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende maatregelen om een hoog niveau van netwerk- en informatiebeveiliging in de Unie te waarborgen.» In het bericht worden dan ook ten onrechte gesuggereerd dat er sprake is van nieuwe bevoegdheden of van overheveling van nationale bevoegdheden naar de Europese Commissie. Deze richtlijn zelf heeft een verplichtend karakter, maar de onderhandelingen over de inhoud er van moeten nog plaatsvinden.
Deelt u de mening dat deze digitale politie, het Europees agentschap ENISA, het zoveelste voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis waar Nederland niet bij gebaat is?
ENISA is in 2004 opgericht met het doel om een hoog en effectief niveau van netwerk- en informatiebeveiliging te verzekeren binnen de EU. Dit om een cultuur van netwerk- en informatiebeveiliging te ontwikkelen waar burgers, consumenten, bedrijven en organisaties binnen de publieke sector binnen de EU van kunnen profiteren en die bijdraagt aan het soepel functioneren van de interne markt.
ENISA doet dit door deskundig advies uit te brengen aan nationale overheden en EU-instellingen, het uitwisselen van goede methoden en door het leggen van contacten tussen EU-instellingen, nationale autoriteiten en bedrijven.
Ik vind dat ENISA een waardevolle rol vervult in het ondersteunen van zowel private als de publieke partijen die het Europese niveau van cyberbeveiliging van de vitale infrastructuur willen verhogen. ENISA ondersteunt onder meer de CERT gemeenschap, helpt bij het organiseren van internationale oefeningen en het ondersteunen van lidstaten bij de implementatie van cyberbeveiligingseisen.
Het Europees agentschap ENISA heeft geen operationele taken en heeft als organisatie met een preventieve taak inzake netwerk- en informatiebeveiliging ook geen opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden behoren aan de nationale justitie/politie autoriteiten waarbij zij kunnen samenwerken met Europol en het recent daarbij gevoegde European Cybercrime Center. Het agentschap kan dus niet worden beschouwd als een digitale politie.
Het voorstel voor een richtlijn waarnaar het krantenartikel verwijst wil bevoegde autoriteiten van netwerk en informatiebeveiliging (NIB) binnen lidstaten aanwijzen die vervolgens samen met de Europese Commissie in een samenwerkingsnetwerk een aantal activiteiten gaan uitvoeren. Het betreft hier dus geen overheveling van bevoegdheden van nationaal niveau naar Europees niveau.
Deelt u voorts de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat deze EU-superspionnen in de toekomst de beschikking krijgen over persoonlijke informatie van Nederlandse burgers? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van de Commissie zal de komende periode onderwerp zijn van beraadslaging op zowel nationaal als Europees niveau. Daarbij zal ik erop toezien dat te allen tijde zal worden gehandeld binnen het staande Europese wettelijk kader voor de bescherming van persoonsgegevens.
Is het kabinet bereid deze hoogst ongewenste club van EU-superspionnen per direct op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met verwijzing naar het antwoord op vraag 2 is ENISA in 2004 opgericht met steun van Nederland om zowel private als de publieke partijen die het Europese niveau van cyberbeveiliging van de vitale infrastructuur willen verhogen te ondersteunen.
Aanzienlijke prijsstijgingen in het Openbaar Vervoer, n.a.v. prijsstijgingen op het Hanzelijn-traject. |
|
Helma Lodders (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie maakt zich boos over prijzen Hanzelijn»?1
Ja. Ik heb hierover ook een brief van de provincie ontvangen. Die heb ik tegelijk met deze Kamervragen beantwoord.
Klopt het dat op het traject de Hanzelijn reizigers 15 – 25% meer betalen voor hun treinkaartje dan elders in Nederland, bijvoorbeeld op het traject via Amersfoort? Zo ja, klopt het dat dit te maken heeft met een fictief hoger aantal kilometers? Zo nee, waar heeft het dan mee te maken? Wilt u de prijsverschillen toelichten?
Om te beginnen licht ik graag het systeem van tariefeenheden toe.2
Een tariefeenheid is de eenheid waarmee de prijs van een reis tussen twee stations bepaald wordt. Het is bij NS gebruikelijk dat een tariefeenheid (ongeveer) gelijk is aan een kilometer, maar in diverse situaties is dit niet het geval. Een reden daarvoor is vaak dat er verschillende routes tussen twee stations mogelijk zijn. Zo zijn er drie routes van Amsterdam Centraal naar Rotterdam Centraal (via Haarlem, via Schiphol en via Breukelen) en twee routes van Amsterdam Centraal naar Den Haag Centraal (via Haarlem en via Schiphol). Deze routes zijn niet even lang, maar de reizigers hoeven niet voor elke route een ander tarief te betalen doordat NS de prijs altijd bepaalt op basis van de kortste route (in termen van tariefeenheden). Zo hoeft de reiziger niet vooraf te kiezen welke route hij gaat nemen.
Het altijd hanteren van de kortste route is makkelijk en prettig voor de reizigers. Ik vind dat positief. Maar als sommige reizigers via de korte route reizen en andere via de lange, terwijl ze allen betalen voor de korte route, maakt NS wel de kosten voor de langere reizen zonder dat hier de bijbehorende opbrengsten tegenover staan. Om opbrengstderving te voorkomen probeert NS in dergelijke gevallen het aantal tariefeenheden voor de verschillende routes min of meer gelijk te maken, ook als het aantal kilometers verschilt, door op sommige plaatsen tariefeenheden te verkleinen/toe te voegen.
Bij ingebruikname van een nieuwe spoorverbinding stelt NS nieuwe tariefeenheden vast. Met de opening van de Hanzelijn zijn er verschillende routes ontstaan van Zwolle naar de Randstad: via de Hanzelijn en via de Veluwe. Ook hier heeft NS het aantal tariefeenheden aan elkaar gelijk gemaakt. Zo hoeven de reizigers van bijvoorbeeld Groningen naar Den Haag niet vooraf te kiezen of ze via de Hanzelijn of via de Veluwe reizen, ze kunnen met hetzelfde kaartje gewoon de eerste trein nemen. Het is niet zo dat NS hiertoe tussen Lelystad en Kampen tariefeenheden heeft toegevoegd. Deze verbinding bestond immers nog niet, dus er waren ook nog geen tariefeenheden waaraan extra tariefeenheden konden worden toegevoegd. Wel heeft NS, om de gewenste tariefgelijkheid te bereiken, in overleg met de concessieverlener de provincie Overijssel, de tariefafstanden op de (oude) lijn Zwolle – Kampen en de nieuwe verbinding Zwolle – Kampen Zuid aan elkaar gelijk gemaakt.
Waar ligt de oorzaak van deze prijsstijgingen? Bent u bereid om te onderzoeken hoe de scheve prijsverhoudingen rechtgetrokken kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat was afgesproken dat de ritprijs zou worden gebaseerd op het aantal kilometers? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de achtergronden van de tarieven verwijs ik naar Antwoord 2.
Het klopt niet dat was afgesproken dat de ritprijs zou worden gebaseerd op het aantal kilometers. Een dergelijke afspraak is voor geen enkel traject gemaakt, ook niet voor de Hanzelijn.
Ik zie geen reden om de tarieven te laten aanpassen. Het hoofdrailnet is één geheel. Keuzes en beslissingen gelden dan ook altijd voor het gehele hoofdrailnet. Soms is dat nadelig voor sommige reizigers en voordelig voor andere reizigers. Maar als ik kijk naar het totale hoofdrailnet en naar alle reizigers, denk ik dat het niet in het belang van de reizigers zou zijn als er voor de parallelle verbindingen verschillende tarieven zouden gelden.
Bent u voorts bekend met het feit dat de prijsstijgingen op de Hanzelijn niet een op zichzelf staand geval is, maar dat er ook op Arriva-trajecten in bijvoorbeeld de Hoeksche Waard extreme stijgingen in de prijs tot 75% hebben plaatsgevonden?2 Wilt u uw antwoord toelichten?
De tarieven op de Hanzelijn staan geheel los van de tarieven in de Hoeksche Waard of elders in het regionale openbaar vervoer. De Hanzelijn is onderdeel van het hoofdrailnet, waarvoor ik concessieverlener ben en waar de voorschriften uit de hoofdrailnetconcessie gelden, ook voor de tarieven. De verantwoordelijkheid voor het regionale openbaar vervoer (bus, tram, metro én trein) is echter zoals bekend gedecentraliseerd. De decentrale overheden hebben de bevoegdheid om de tarieven te bepalen.
Deelt u de mening dat door dergelijke berichtgeving het openbaar vervoer in een negatief daglicht komt te staan? Bent u bereid om met de vervoerders te overleggen en te komen tot een charmeoffensief en de aantrekkingskracht van het openbaar vervoer te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet.
Negatieve berichtgeving is nooit goed voor het imago van een sector. Dit geldt ook voor het openbaar vervoer.
Ik vind dat het openbaar vervoer altijd aantrekkelijker moet worden voor de reizigers. Daarover heb ik regelmatig contact met reizigersorganisaties, vervoerders en overheden.
Een gezamenlijk charmeoffensief richting hun klanten acht ik eerst en vooral een zaak van de vervoerders, waarbij ik besef dat dit lastig is nu we ook op het openbaar vervoer moeten bezuinigen.
Angst onder AOW’ers dat zij onbewust uitkeringsfraude plegen |
|
Paul Ulenbelt , Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over angst onder AOW’ers voor uitkeringsfraude?1
De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW (hierna: Fraudewet) is op 1 januari 2013 in werking getreden. Hiermee is een aangescherpt sanctieregime in werking getreden dat beoogt mensen ervan te weerhouden om de regels te overtreden en de solidariteit tussen burgers binnen de sociale zekerheid te behouden. De boetebedragen voor het overtreden van de regels (fraude) zijn ingevolge deze wet aangepast, de criteria rond gezamenlijke huishouding niet. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft via een brief AOW-gerechtigden geïnformeerd over het gewijzigde sanctieregime. Met deze brief heeft de SVB invulling gegeven aan de wens van de Tweede Kamer om burgers goed over de Fraudewet te informeren. De brief, hoewel feitelijk juist, heeft reacties opgeroepen door de zakelijke toonzetting en heeft tot zorg geleid over de verscherpte maatregelen. De SVB betreurt dit ten zeerste. Het oogmerk van de brief was slechts om AOW-ers volledig te informeren over het gewijzigde sanctieregime. Zorg over het gewijzigde sanctieregime is niet nodig. De samenwoonregels in de Algemene Ouderdomswet (AOW) zijn door de Fraudewet niet gewijzigd. Indien de AOW-gerechtigde vragen heeft of twijfelt, kan hij zijn individuele situatie voorleggen aan de SVB.
Erkent u dat de onduidelijke richtlijnen voor het al dan niet samenwonen van mensen met een AOW-uitkering ervoor zorgen dat veel AOW’ers bang zijn dat zij uitkeringsfraude plegen? Zo ja, wat bent u van plan te doen om deze angst weg te nemen?
In de AOW zijn objectieve criteria opgenomen aan de hand waarvan wordt beoordeeld of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Van een gezamenlijke huishouding is volgens deze wet sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium). Als aan beide criteria is voldaan, kan een gezamenlijke huishouding worden aangenomen. In dat geval worden de ongehuwd samenwonenden qua rechten en plichten gelijkgesteld aan gehuwden en ontvangt ieder van hen een AOW-pensioen van 50% van het wettelijke minimumloon. In de gehele sociale zekerheid geldt dezelfde definitie van gezamenlijke huishouding.
De SVB stelt op basis van objectieve feitelijke omstandigheden in het individuele geval vast of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Dat is maatwerk. De op dit punt gevormde jurisprudentie biedt daarvoor handvatten. Kern van de jurisprudentie is dat het uiteindelijke oordeel het resultaat is van een afweging van alle factoren, die uitsluitend in het individuele geval kan plaatsvinden. Dit betekent dat de SVB een zekere mate van beleidsvrijheid heeft bij de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998 waarborgt dat wanneer een uitvoeringsinstantie vaststelt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, dit tevens geldt voor de toepassing van de andere socialezekerheidswetten. Daarnaast is in alle socialezekerheidswetten de mogelijkheid gecreëerd tot het instellen van beroep in cassatie tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot het begrip gezamenlijke huishouding. Op deze wijze is de rechtseenheid met betrekking tot een uniforme hantering en interpretatie van dit begrip binnen de sociale zekerheid gewaarborgd.
Of er sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden getoetst aan de hand van objectieve criteria. De aard van de relatie, affectief of niet, is niet relevant. Hetzelfde geldt voor de reden waarom men is gaan samenwonen. De wettelijke criteria met betrekking tot het begrip gezamenlijke huishouding zijn nader uitgewerkt in de rechtspraak. Er is uitgebreide jurisprudentie met betrekking tot het huisvestingscriterium voorhanden. Daaruit komt naar voren dat het aanhouden van afzonderlijke woonadressen op zichzelf niet aan het gezamenlijk voorzien in huisvesting of het gezamenlijk hebben van een hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg hoeft te staan.2 In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat een feitelijke situatie van samenwonen bestaat, doordat slechts één van de feitelijk ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze een zodanig gebruik van woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken. In een dergelijk geval worden in de rechtspraak alle feiten en omstandigheden van het individuele geval in onderling verband bezien, gewogen en beoordeeld. Wat in de ene situatie in het licht van het geheel als een doorslaggevend feit wordt beschouwd om een gezamenlijke huishouding aan te nemen, is in een andere situatie slechts van betekenis in combinatie met andere feiten. Hieruit blijkt dat de feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding divers zijn en niet in één hoofdregel te vatten.
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding, dient de SVB in elk individueel geval inzicht te hebben in de feitelijke situatie van zowel het huisvestingscriterium als het verzorgingscriterium. Het is aan de belanghebbende aan te tonen hoe zijn feitelijke situatie in elkaar steekt. Het is raadzaam dat ouderen hun situatie voorleggen aan de SVB. Het tijdig, volledig en juist verstrekken van informatie over de individuele situatie leidt ertoe dat de SVB een goed beeld kan verkrijgen van de situatie waarin betrokkene verkeert, waardoor het mogelijk onbewust plegen van uitkeringsfraude tot een minimum kan worden gereduceerd.
Erkent u dat het bij het opleggen van een boete of sanctie op zijn minst duidelijk moet zijn aan welke eisen moet worden voldaan om gevrijwaard te blijven van boete of sanctie? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het gestelde onder antwoord 2 is bekend aan welke criteria moet zijn voldaan voor het bepalen van een gezamenlijke huishouding en op welke wijze betrokkenen bij twijfel hun daadwerkelijke situatie hierop kunnen laten beoordelen. Er is dan ook geen reden om het sanctieregime aan te passen. De SVB en de rechter die de besluitvorming van de SVB kan toetsen gaan uit van de feitelijke situatie.
Bent u bereid om, zolang er geen duidelijke richtlijnen voor samenwonen gebaseerd op objectieve criteria bestaan, geen boetes en sancties op te leggen vanwege eventuele uitkeringsfraude aan al dan niet samenwonende AOW’ers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alleenstaande AOW’ers die regelmatig hulp en/of zorg krijgen van een familielid of kennis, zonder dat zij op hetzelfde adres staan ingeschreven, niet als samenwonend mogen worden beschouwd? Ook niet als die zorg eruit bestaat dat er nachten wordt overgebleven?
In de AOW is een uitzondering opgenomen voor de mantelzorger van een hulpbehoevende. Het AOW-pensioen van twee ongehuwde AOW-gerechtigden wordt niet herzien naar 50% als zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen hulpbehoevend is en beiden over een eigen woning beschikken waarvoor ieder voor de eigen woning de financiële lasten draagt. Hulpbehoevend is de persoon die door ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet is staat is om een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve hulp van anderen. De hulpbehoevendheid moet aanleiding zijn voor het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding. Voerde men al een gezamenlijke huishouding voor het ontstaan van de zorgbehoefte, dan geldt de uitzondering niet.
Bent u bereid de richtlijnen voor samenwonen die de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stelt aan te passen en deze richtlijnen te baseren op objectieve criteria, zoals de aanwezigheid van twee woningen en aan- of afwezigheid van alle daaraan verbonden kosten? Zo nee, waarom niet?
In de regel zal er op basis van de huidige wetgeving geen sprake zijn van een gezamenlijke huishouding als twee personen ieder een eigen woning hebben. In de meeste gevallen zullen die personen ieder in de eigen woning het hoofdverblijf hebben en daar bij de Gemeentelijke basisregistratie (GBA) staan geregistreerd. Een persoon heeft zijn hoofdverblijf daar waar zijn gezin verblijft, zijn persoonlijke bezittingen staan en waar hij gewoonlijk het merendeel van zijn tijd doorbrengt. Het komt echter voor dat een persoon weliswaar op een adres in de GBA staat ingeschreven, maar op dat adres weinig verblijft, terwijl hij veel tijd in een andere woning doorbrengt. Onder die omstandigheden kan de aanwezigheid van twee woningen noch het GBA-adres doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de vraag waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft. Als een persoon op meerdere adressen verblijft, zal door de SVB aan de hand van de feiten en omstandigheden van het individuele geval worden beoordeeld waar deze persoon zijn hoofdverblijf heeft. Hier geldt, zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, dat wat in de ene situatie in het licht van het geheel als een doorslaggevend feit wordt beschouwd om een gezamenlijke huishouding aan te nemen, in een andere situatie slechts van betekenis is in combinatie met andere feiten. Hieruit blijkt dat de feiten en omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding divers zijn en niet in één hoofdregel te vatten.
Deelt u de mening dat controles op al dan niet samenwonen van AOW’ers alleen mogen plaatsvinden wanneer daar gerede grond voor is? Bent u bereid de steekproefsgewijze controles op al dan niet samenwonende AOW’ers te stoppen, omdat het recht op privacy hiermee in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de belanghebbende om aan te tonen hoe zijn feitelijke situatie in elkaar steekt. Daarvoor geldt in de AOW een inlichtingenverplichting. De SVB kan de verstrekte gegevens verifiëren aan de hand van administratieve controles, bestandskoppelingen of huisbezoeken. Een gerede grond is daarbij niet nodig want het behoort tot het reguliere verificatieproces om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen waarborgen. Bij steekproefsgewijze administratieve controles is de SVB gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens waardoor de privacy is geborgd. De privacy bij steekproefsgewijze huisbezoeken is geborgd doordat de betrokkene een dergelijk huisbezoek mag weigeren zonder dat dit gevolgen heeft voor zijn uitkering.
Het bericht dat het Catharina Ziekenhuis een frauderende arts in dienst houdt |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Eindhovens ziekenhuis laat fraude door arts onbestraft»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Ook heb ik kennis genomen van het persbericht van het betreffende ziekenhuis. Het ziekenhuis laat weten, nadat de onregelmatigheid ontdekt was, direct zelf melding te hebben gemaakt bij de zorgverzekeraars. Vervolgens is opdracht verleend aan een onafhankelijk onderzoek door een accountantsbureau en de resultaten zijn met de zorgverzekeraars gedeeld. De conclusie luidde dat van fraude geen sprake was. Het teveel betaalde bedrag is over de gehele periode aan verzekeraars terugbetaald. De internist heeft haar excuses aangeboden en een formele waarschuwing gekregen. Op verzoek van het ziekenhuis hebben de verzekeraars na enige tijd een extern vervolgonderzoek onder de betreffende patiëntencategorie gehouden, waaruit bleek dat de internist correct declareerde. Verzekeraars en ziekenhuis zijn de mening toegedaan dat hiermee de zaak correct is afgehandeld.
Aangezien het hier niet gaat om fraude is er geen juridische grond voor ontslag (gegeven bestaande jurisprudentie). Ik zie gelet op het voorgaande geen aanleiding voor nader onderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit.
Kunt u uitleggen waarom er geen juridische mogelijkheid is om frauderende artsen te ontslaan, zoals bestuursvoorzitter Batenburg beweert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ervoor zorgen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het Catharina Ziekenhuis gaat doorlichten op foutieve declaraties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een onafhankelijk onderzoek te laten starten naar mogelijk geknoei met diagnoses en disfunctionerende artsen in het Catharina Ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
Het Catharina Ziekenhuis heeft extern twee onafhankelijke onderzoeken laten uitvoeren naar het functioneren van de arts. Het eerste onderzoek richtte zich slechts op door de melder geselecteerde statussen en gaf daarmee onvoldoende duidelijkheid. Uit het uitgebreide tweede onderzoek dat gedaan is door een externe commissie, waarbij interviews met achttien personen en dossieronderzoek van 50 willekeurige dossiers over een langere periode, bleek dat er geen sprake was van medisch disfunctioneren van de arts. Zo heeft de arts geen verkeerde diagnoses gesteld. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de arts niet conform de regelgeving declareerde (zie het antwoord op vraag 3), maar dat van fraude geen sprake was. De patiëntveiligheid is echter niet in het geding geweest. De IGZ acht verder onderzoek niet nodig.
Welke maatregelen gaat u nemen om klokkenluiders voortaan beter te beschermen en fraude strafrechtelijk aan te pakken?
In december 2012 is door het Kamerlid Van Raak een initiatiefwetsvoorstel ingediend om de bescherming van klokkenluiders in Nederland te verbeteren. Dit wetsvoorstel gaat ook in op de rechtsbescherming van klokkenluiders. Op dit moment wordt hierop een kabinetreactie voorbereid door mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Om fraude in de zorg aan te pakken wordt ingezet op een combinatie van verschillende handhavingsmogelijkheden, die elkaar aanvullen en versterken, en op preventie. Voor de handhaving vindt een actieve uitwisseling van informatie plaats tussen beleid, regelgeving en handhaving, zodat overheidshandelen op elkaar afgestemd kan worden. Deze afstemming vindt onder ander plaats in de Regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding. Voor de handhaving in individuele zaken is het allereerst van belang dat er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat een meldplicht voor fraude noodzakelijk is om aan dit soort langdurige conflicten een eind te maken, waardoor de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg verbeterd worden? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat mensen hun vermoedens van fraude ergens kunnen neerleggen en dat die signalen serieus worden opgepakt. Dat kan op diverse plaatsen, bijvoorbeeld bij verzekeraars zelf, bij de NZa of bij de politie. Een meldplicht is echter een stap te ver, dit houdt een verplichting in om vermoedens van fraude te melden. In het algemeen geldt dat een meldplicht grote nadelen heeft zoals overbelasting van de organisaties die de meldingen moeten onderzoeken. Dat maakt een meldplicht niet wenselijk.
Het bericht dat Achmea en het Slotervaartziekenhuis geen contract hebben afgesloten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat Achmea het Slotervaartziekenhuis wil binden aan een maximumbedrag dat het ziekenhuis mag uitgeven aan medicijnen voor reuma- en kankerpatiënten?1
Ik heb daar geen oordeel over anders dan dat het een zorgverzekeraar vrij staat in te zetten op een contractvorm die kostenbeheersing en kwaliteitsverbetering ondersteunt.
Kan dit betekenen dat patiënten deze noodzakelijke medicijnen worden onthouden omdat het budget op is? Zo nee, hoe en door wie worden deze medicijnen dan verstrekt? Zo ja, vindt u dit acceptabel?
Verzekerde patiënten hebben recht op medicijnen als ze daar medisch gezien op zijn aangewezen. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht om daarin te voorzien en het ziekenhuis heeft de plicht de patiënt adequate zorg te verlenen. Die plichten gelden ook als het vooraf afgesproken budget wordt overschreden of de in het contract vooraf afgesproken doelstellingen niet worden gehaald.
Gegeven het hypothetische karakter van de vraag (er is namelijk geen budget afgesproken tussen Achmea en het Slotervaartziekenhuis) en de overvloedige casuïstiek die hierbij denkbaar is, ga ik niet verder in op de mogelijke inschakeling van andere ziekenhuizen voor in behandeling zijnde patiënten.
Vindt u het acceptabel wanneer dit tot gevolg zou hebben dat patiënten de zorg niet meer van het Slotervaartziekenhuis krijgen, maar tijdens de behandeling moeten uitwijken naar een ander ziekenhuis omdat het budget van het Slotervaartziekenhuis op is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiënten van het Slotervaartziekenhuis die verzekerd zijn bij Achmea door Achmea wordt gevraagd niet meer naar het voor hun vertrouwde ziekenhuis te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Gegeven de ontstane situatie is het Achmea’s plicht om hun verzekerden te informeren over wijzigingen in de polisvoorwaarden en de mogelijke financiële consequenties daarvan. In het wetsvoorstel Verticale integratie scherp ik de termijn voor deze informatieverstrekking aan opdat mensen bij het aangaan van de verzekering kunnen zien wie wel en wie niet is gecontracteerd. Uit de informatie die Achmea heeft verstrekt (zie bijlage)3 blijkt dat het advies om naar een ander ziekenhuis te gaan vooral is bedoeld voor mensen die na 1 april een behandeling starten. Verzekerden die voor 1 april in behandeling zijn of komen kunnen hun behandeling in het Slotervaartziekenhuis afmaken. Voor chronische patiënten en spoedeisende gevallen is een aparte uitzondering gemaakt.
Vindt u de onrust die is ontstaan in en om het Slotervaartziekenhuis in verhouding staan tot het bedrag waarover dit conflict gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het niet tot stand komen van een contract tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis kan een uitkomst zijn in het decentrale sturingsmodel waarvoor we voor onze gezondheidszorg hebben gekozen. Het past mij niet de vermeende redenen van het niet tot stand komen van een afzonderlijk contract te becommentariëren. Alleen de partijen die onderhandeld hebben kennen hun eigen afwegingen. Overigens is naar mijn informatie de onderhandeling tussen Achmea en het Slotervaart nog niet definitief afgerond.