Het bericht "Aanrander bejaarden vrij" |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «aanrander bejaarden vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de slachtoffers onverteerbaar is dat deze crimineel nu al weer op vrije voeten is en dus niet in voorlopige hechtenis zit? Zo nee, waarom niet?
De vijftienjarige verdachte was door het Openbaar Ministerie voorgeleid voor de rechter-commissaris. Deze heeft de voorlopige hechtenis van de jongen geschorst. Tegen deze beslissing is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. Op donderdag 27 december 2012 heeft de raadkamer van de rechtbank Haarlem de schorsing opgeheven met als gevolg dat de jongen in afwachting van zijn proces opnieuw vastzit.
Wat gaat u doen om de slachtoffers gerust te stellen?
Omdat er sprake is van meerdere aangiftes is verder onderzoek noodzakelijk. Gedurende deze periode houden wijkagenten contact met de betrokkenen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de betreffende flat of de nabije omgeving opnieuw bejaarden slachtoffer worden van aanranding?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat bejaarden tegen dit soort tuig beschermd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen, maar zeker de kwetsbaren in de samenleving dienen goed beschermd te worden. De kwetsbaarheid van het slachtoffer is een omstandigheid die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten kan worden meegewogen.
De jacht op schoonmaaksters |
|
Sadet Karabulut |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla over de jacht op schoonmaaksters? Deelt u de mening dat bij deze handelwijze van politie sprake is van etnische profilering?1
Uit de betreffende uitzending van Zembla kan het beeld ontstaan dat de vreemdelingenpolitie Kennemerland schoonmakers enkel op basis van huidskleur staande houdt. Dit beeld is onjuist.
Een van de taken van de vreemdelingenpolitie is het tegengaan van illegaal verblijf en (in het verlengde hiervan) van illegale tewerkstelling. Huidskleur alleen is nooit voldoende reden voor een dergelijk optreden.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op vragen van de leden Karabulut en Ulenbelt over de klopjacht op de negroïde werksters? Wat heeft uw gesprek opgeleverd met de politie en andere betrokken partijen om onrechtmatig toezicht op vreemdelingen te doen stoppen?2
Ja. Met de betrokken partijen heb ik gesproken over vreemdelingentoezicht in bredere zin. Ik heb een algemene visie opgesteld over de inrichting van het vreemdelingentoezicht. Hierover zal ik uw Kamer binnenkort nader informeren.
Klopt het bericht dat de vreemdelingenpolitie Kennemerland de uitspraken van de hoogste rechter, namelijk dat het zogenoemde busproject in strijd is met fundamentele mensenrechten, negeert en doorgaat met onrechtmatige handelingen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, wat doen ze dan wel?
Neen. De vreemdelingenpolitie Kennemerland voert haar taak uit binnen de grenzen van de wet. Nadat de Raad van State heeft geoordeeld dat er in de betreffende zaak onvoldoende gronden waren voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, heeft de politie haar handelwijze op dit punt aangepast. Dit betekent echter niet dat de politie is gestopt met het toezicht op illegale vreemdelingen.
Deelt u de mening dat de positie van huishoudelijk werksters in Nederland verbeterd moet worden? Zo ja, welke acties gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de bewindspersonen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december jl. aan uw Kamer is ingegaan op de positie van huishoudelijke werkers die onder de regeling Dienstverlening aan huis vallen (Kamerstukken II 29 544, nr. 425). Daarbij is opgemerkt dat kabinet en sociale partners hebben afgesproken een commissie te laten adviseren over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk werkers en de gevolgen van een eventuele ratificatie van ILO-verdrag nr. 189 inzake «decent work for domestic workers». Hierbij zal ook de relatie tot de huidige regeling Dienstverlening aan huis worden bezien. Na ommekomst van het advies zullen kabinet en de Stichting van de Arbeid een standpunt bepalen.
Het bericht dat gezochte criminelen makkelijk aan een paspoort kunnen komen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gezochte criminelen komen moeiteloos aan een paspoort»?1
Is het waar dat van de 1566 voortvluchtige veroordeelden die op de lijst zouden moeten staan er slechts 217 gesignaleerd staan en slechts 16 paspoorten zijn ingetrokken? Zo ja, waarom staan deze voortvluchtige veroordeelden niet op de signaleringslijst? Zo nee, hoeveel verdachten en voortvluchtige onherroepelijk veroordeelden die in aanmerking komen voor signalering staan niet op de signaleringslijst?
Niet in alle gevallen waarbij sprake is van een veroordeling van zes maanden of meer en de veroordeelde zich onttrekt aan zijn straf, kan een veroordeelde worden opgenomen in het Register Paspoortsignalering (RPS). Om voor opname in het RPS in aanmerking te komen moet de veroordeelde daarnaast namelijk de Nederlandse nationaliteit bezitten. Tevens moet er een gegrond vermoeden bestaan dat die persoon zich door verblijf in het buitenland aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken. Een dergelijk vermoeden bestaat indien een veroordeelde geen woon- of verblijfplaats heeft in Nederland of indien dat wel het geval is meermalen niet op zijn GBA-adres is aangetroffen, dan wel indien anderszins signalen binnenkomen dat een persoon het land mogelijk wil ontvluchten. Deze voorwaarden zijn destijds opgenomen in artikel 18 van de Paspoortwet met het oog op het grondwettelijke, EU-rechtelijke en verdragsrechtelijke recht het land te verlaten.
Van alle voortvluchtige veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit, die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf van zes maanden of meer en waarvan het gegrond vermoeden tot onttrekking aan de tenuitvoerlegging van de straf door verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld, wordt door het Openbaar Ministerie (OM) het verzoek gedaan de personalia van de veroordeelde op te nemen in het RPS.
Hoe komt het dat de signaleringslijst voor paspoorten van gezochte criminelen ernstig onvolledig is?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken zijn er met het Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten om toe te zien op toepassing en handhaving van de signaleringslijst ten aanzien van gezochte criminelen?
De procedures inzake weigering en vervallenverklaring van paspoorten zijn vastgelegd in de paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001. Daarnaast zijn de procedures betreffende het verzoek een paspoort te signaleren voor het OM vastgelegd in de Aanwijzing paspoortsignalering van het College van procureurs-generaal2. Het betreft hier procedures rond een verzoek de personalia van een veroordeelde op te nemen in het RPS en de bestuurlijke afhandeling van deze registratie. Voor de bijzonderheden met betrekking tot deze afspraken verwijs ik u naar de desbetreffende Aanwijzing.
Welke maatregelen neemt u om de signaleringslijst op korte termijn zo volledig mogelijk te laten zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 is aangegeven, is het Register Paspoortsignaleringen ten aanzien van de voortvluchtige veroordeelden met een vrijheidsstraf van zes maanden of meer, volledig. Opmerking verdient echter wel dat voor iedere casus het gegrond vermoeden tot onttrekking door de veroordeelde aan de tenuitvoerlegging van de straf door verblijf in het buitenland moet worden vastgesteld. Het OM zal voor iedere casus opnieuw moeten beoordelen of naar zijn mening het gegrond vermoeden aanwezig is.
Welke ruimte ziet u bij het OM om de wettelijke mogelijkheden in dezen beter te benutten?
Zoals aangegeven worden de mogelijkheden van de huidige Paspoortwet3 met betrekking tot vrijheidsstraffen door het OM reeds optimaal benut. Een beperkt aantal zaken waarin een geldboete van de derde categorie of hoger4 is opgelegd, komt eveneens voor paspoortsignalering in aanmerking. Deze mogelijkheid wordt verder geoptimaliseerd. Het OM werkt samen met het CJIB aan een landelijke coördinatie om ook voor deze categorie zaken consequent een paspoortsignalering uit te laten gaan.
Als u constateert dat er bij het OM nog ruimte is om hier scherper in op te treden, op grond waarvan en met welk doel meent u dan dat tevens een verruiming van de paspoortwet moet worden overwogen?2
Naast het optimaal benutten van de bestaande mogelijkheden van het huidige artikel 18 onderdeel b, acht ik een verruiming van de Paspoortwet aangewezen zowel vanuit het doel op te treden als een consequente overheid, als vanuit de noodzaak de opsporingskans van personen die veroordeeld zijn tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel en daarnaast onvindbaar, zijn te vergroten. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik zijn overeengekomen de Paspoortwet op zo kort mogelijke termijn aan te passen wat betreft de voorwaarden voor paspoortsignalering.
De problemen die ouders ondervinden bij het terugvragen van de kinderopvangtoeslag |
|
Manja Smits |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u het probleem dat ouders beschrijven in de uitzending van Kassa, namelijk dat zij de kinderopvangtoeslag niet meer per jaar kunnen terugvragen maar daarvan wel uitgingen?1
Het klopt dat ouders de kinderopvangtoeslag niet meer per jaar met terugwerkende kracht kunnen aanvragen. Ik ben van mening dat ouders die kinderopvangtoeslag (gaan) aanvragen, zich tijdig moeten verdiepen in de rechten en plichten die hieraan vastzitten. Dit kan onaangename gevolgen zoals toegelicht in het programma «Kassa» van 15 december 2012 voorkomen.
De systematiek van toeslagen is gebaseerd op het boter bij de vis-principe. Burgers krijgen de kosten vergoed op het moment dat de kosten worden gemaakt. De toeslag wordt uitbetaald als voorschot, in mei ontvangen burgers de toeslag voor de kosten die ze in juni gaan maken. In afwijking van deze systematiek is het mogelijk met terugwerkende kracht toeslagen aan te vragen. Sinds 1 januari 2012 is deze afwijking bij de kinderopvangtoeslag ingeperkt. Burgers kunnen voor de lopende maand en een maand daaraan voorafgaand kinderopvangtoeslag aanvragen.
Hoe groot is de groep ouders waarom het hierbij gaat?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen dat niet tijdig de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.
Welke stappen heeft u ondernomen om ouders op de hoogte te stellen van de wijziging in de wijze van terugvragen van kinderopvangtoeslag?
Op Rijksoverheid.nl zijn twee informatiesheets geplaatst met informatie over wijzigingen van de Wet kinderopvang, waaronder het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. De eerste sheet is in november 2011, voorafgaand aan de wijziging van de regelgeving, geplaatst en is tevens aangeboden aan alle kinderopvangondernemers met het verzoek deze te verspreiden onder hun klanten. Een tweede sheet is geplaatst in januari 2012 nadat de nieuwe regelgeving bekrachtigd is door het parlement en vervolgens van kracht werd. Deze brochures zijn eveneens verzonden naar ouders die kinderopvangtoeslag ontvingen. Vanaf medio november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen via www.toeslagen.nl gecommuniceerd over de wijzigingen voor het jaar 2012. Vanaf dat moment heeft de Belastingdienst/Toeslagen de maatregel dat het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht beperkt werd, verwerkt in alle communicatie-uitingen naar (potentiële) toeslagaanvragers, onder andere op de site www.toeslagen.nl en in de brochure over toeslagen. Op www.toeslagen.nl is de informatie opgenomen op de campagnepagina met wijzigingen voor 2012 en structureel toegevoegd onder het kopje «aanvragen en wijzigen». Daarnaast heeft de Belastingdienst/Toeslagen een mediacampagne gevoerd over de wijzingen voor onder andere de kinderopvangtoeslag. In het laatste kwartaal van 2011 zijn verspreid in het land presentaties gehouden voor kinderopvanginstellingen over de wijzingen in 2012.
Tot slot heeft de Brancheorganisatie Kinderopvang haar leden (kinderdagverblijven en gastouderbureaus) gevraagd aandacht te besteden aan de wijziging van de regelgeving. Ook de belangenorganisatie van ouders in de Kinderopvang, Boink, heeft voor verspreiding van informatie binnen haar achterban zorg gedragen.
Is het waar dat de desbetreffende informatie tot voor kort pas bij het aanklikken van de functie «aanvragen en wijzige»« zichtbaar werd? Zo ja, begrijpt u dat veel ouders dat niet hebben gezien, omdat ze nog geen toeslag aan hoefden te vragen?
Het klopt dat volgens de informatie-indeling van de site procesinformatie over het aanvragen en wijzigen van kinderopvangtoeslag staat onder «aanvragen en wijzigen». Op het moment dat ouders besluiten van kinderopvangtoeslag gebruik te willen maken en op het genoemde onderdeel van de site van de Belastingdienst uitkomen, wordt de betreffende informatie zichtbaar. Het is gebruikelijk dat websites van grote organisaties uit verschillende lagen bestaan en er doorgeklikt dient te worden. Aanvragers van een toeslag, in dit geval ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, dienen zich ervan te vergewissen dat ze alle noodzakelijke informatie over rechten en plichten tot zich hebben genomen. Hiertoe zijn ook andere communicatie activiteiten verricht, zoals onder antwoord 3 is toegelicht.
Bent u van mening dat ouders, die van tevoren hebben gekeken of zij recht hadden op de toeslag en niet zagen dat het per maand moet worden teruggevraagd, zich voldoende hebben geïnformeerd? Zo nee, wat hadden deze ouders nog meer moeten doen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit?
Ik kan niet beoordelen op welke wijze betrokken ouders zich precies hebben laten informeren. Zoals de antwoorden op de vragen 3 en 4 laten zien, heeft er op brede schaal informatie uitwisseling over deze wijziging vanuit de overheid plaatsgevonden.
Wilt u coulant zijn en voor deze groep personen een uitzondering maken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens coulant te zijn voor deze groep personen en een uitzondering te maken op de huidige regelgeving. Mensen zijn via diverse instanties geïnformeerd over wijzigingen in de regelgeving kinderopvang per 1 januari 2012. Deze informatievoorziening is breed geweest. Het blijft in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de aanvrager van een toeslag zich tijdig te verdiepen in de rechten en plichten die bij het ontvangen van een toeslag horen.
Bent u van mening dat de informatie nu wel duidelijk op de website van de Belastingdienst staat? Zo ja, waarom is de informatie dan nog steeds pas te zien bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag?
Zoals hierboven gesteld is het voor aanvragers mogelijk geweest via verschillende bronnen zich te informeren over rechten en plichten die bij het ontvangen van een toeslag horen. De site www.toeslagen.nl is daar slechts één onderdeel van. Volgens de informatie-indeling van de site staat procesinformatie over het aanvragen en wijzigen van kinderopvangtoeslag onder «aanvragen en wijzigen», direct bovenaan de betreffende pagina. Ouders worden hier geadviseerd de toeslag tijdig aan te vragen.
Kunt u toelichten waarom kinderopvangtoeslag niet, zoals andere toeslagen, jaarlijks teruggevraagd mag worden?
De afgelopen jaren is een aantal fraudezaken geconstateerd waarin op (georganiseerde) wijze misbruik is gemaakt van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Het ging in een aantal gevallen om grote bedragen waarbij terugvordering van ten onrechte ontvangen bedragen moeilijk bleek. In vergelijking met de huur- en zorgtoeslag gaat het bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht om aanzienlijk grotere bedragen.
Heeft u niet voldoende andere middelen om fraude met de toeslagen tegen te gaan?
Er zijn meerdere maatregelen genomen om fraude met toeslagen tegen te gaan. Het beperken van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht is een van de belangrijkste. Om de budgettaire beheersbaarheid van de kinderopvangtoeslag te verbeteren en het draagvlak in de samenleving voor de kinderopvangtoeslag te behouden, is het noodzakelijk om fraude en oneigenlijk gebruik aan te pakken.
Bent u bereid het jaarlijks terugvragen van de kinderopvangtoeslag weer mogelijk te maken?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De maatregel om fraude tegen te gaan is nu 1 jaar van kracht. Ouders kunnen kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht aanvragen over de lopende maand en de maand daaraan voorafgaand. Het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht over een langere periode bleek de mogelijkheid te scheppen om grote bedragen aan kinderopvangtoeslag te ontvangen, waarvan achteraf lastig vast te stellen was of er kosten voor kinderopvang tegenover stonden.
Het bericht 'Brussel straft Tsjechische corruptie met EU-subsidies mild' |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel straft Tsjechische corruptie met EU-subsidies mild»?1
Aan de orde is geen fraude, dat wil zeggen strafbare feiten, maar niet-naleving van Europese regels door een nationale controle-instantie van Tsjechië waarbij onregelmatigheden en fouten zijn geconstateerd bij de besteding van EU-fondsen. Het kabinet kan de in de media genoemde foutpercentages tot 100% niet bevestigen dan nadat openbaarheid is verkregen over de geciteerde bronnen in het desbetreffende krantenartikel. Dat deze problemen aan het licht komen is een indicatie voor het goed functioneren van de Europese Commissie en van de Europese Rekenkamer.
Wat vindt het kabinet van de Tsjechische fraude die is gepleegd, met foutpercentages tot 100%, en de rol van de Europese Commissie die dit moedwillig bagatelliseert?
De Europese Commissie volgt bij het bepalen van de hoogte van een financiële correctie de wettelijke voorschriften zoals neergelegd in Europese wetgeving die is goedgekeurd door zowel het Europees Parlement en de Raad.
Is het kabinet het met de PVV eens dat het korten van € 450 mln. een schijnstraf is vergeleken met de vele miljarden die Tsjechië jaarlijks krijgt?
Het kabinet kan in het algemeen niet uitsluiten dat met publieke middelen, Europese of nationale publieke middelen, fraude wordt gepleegd. Daarnaast is het van belang te benadrukken dat in onderhavig geval geen sprake is van fraude.
Sluit het kabinet uit dat in andere lidstaten fraude en corruptie met Europese subsidies ook aan de orde van de dag zijn?
Het EU-verdrag schrijft voor dat de Europese Commissie belast is met de implementatie van de EU-begroting en handhaving van EU-recht. Verder is de Europese Commissie samen met de onderhavige lidstaat verantwoordelijk voor het terugvorderen van foutief bestede middelen. Eventuele terugvorderingen vloeien terug naar de EU-begroting.
Is het kabinet bereid om per direct alle EU-subsidies aan Tsjechië te stoppen en het Nederlands aandeel in de gesubsidieerde fraude terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Is het kabinet bereid te bevorderen dat landen die met subsidies frauderen, zoals Tsjechië, uit de EU worden verwijderd?
De islamitische kersttraditie in Nigeria |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over een islamitisch-terroristische aanslag in de Kerstnacht op een kerk in het noorden van Nigeria?1
Ja.
Is het u duidelijk dat deze aanslagen een islamitische traditie zijn?
Ook in 2010 en 2011 vonden tijdens de kerstperiode in Nigeria aanslagen plaats op christelijke doelen. Het geweld in Nigeria heeft politieke, sociaaleconomische, etnische en religieuze dimensies. De laatst genoemde dimensie krijgt de laatste tijd steeds meer aandacht, doordat onverdraagzame terroristische groeperingen aanslagen plegen op zowel christelijke als islamitische doelen.
Deelt u de mening dat deze terreur voortkomt uit islamitische onverdraagzaamheid tegenover andersdenkenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Organisatie voor Islamitische Samenwerking (Organisation of Islamic Cooperation, OIC) effectief iets gedaan om deze islamitische traditie te beëindigen? Met welk resultaat?
De Secretaris-Generaal van de OIC heeft de aanslagen scherp veroordeeld.
Bent u er van op de hoogte dat landen van de OIC de zgn Cairo-verklaring hebben ondertekend, waardoor de mensenrechten, waaronder het recht om vrijelijk een geloof aan te hangen, ondergeschikt zijn verklaard aan de sharia?
Ik ben bekend met de zogeheten Cairo-verklaring. Dit document is meer dan 20 jaar geleden opgesteld en is sindsdien ook binnen de OIC meermaals gerelativeerd.
Bent u het met ons eens dat de islamitische leer en praktijk, die andersdenkenden tot tweederangs mensen maakt, uiteindelijk leidt tot dood en verderf?
Nee.
Vindt u – net als wij – dat er geen plek in de Verenigde Naties behoort te zijn voor lidstaten van de OIC die de Cairo-verklaring hebben ondertekend en waar die islamitische zienswijze leidend is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het hanteren van religieuze beginselen bij de staatsinrichting is geen reden om een staat uit te sluiten van VN-lidmaatschap.
Het bericht dat Iran een manier heeft gevonden om de Westerse oliesancties te ontlopen |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran heeft manier gevonden om olie-embargo te omzeilen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat er klopt van het bericht dat de Iraanse regering een manier heeft gevonden om de sancties te ontlopen? Zijn de uitspraken van de Iraanse minister van oliezaken Rostam Qasemi wellicht bedoeld als provocatie?
Ik treed niet in de motieven voor, noch het waarheidsgehalte van, de uitspraken van minister Qasemi.
Mocht het bericht kloppen, kunt u dan meedelen via welke route Iran vermoedelijk de sancties ontloopt, op welke schaal dit gebeurt en wat de mogelijkheden zijn om de oliesancties beter te laten werken?
Het is op grond van EU-sancties verboden om ruwe aardolie en petroleumproducten aan te kopen, in te voeren te transporteren of te verzekeren, als deze oorspronkelijk uit Iran komen of worden uitgevoerd uit Iran. EU-sancties kunnen zich naar hun aard uitsluitend richten op EU-onderdanen en handelingen binnen het grondgebied van de EU, zij het dat het verbod op transport en verzekering ook de oliehandel van Iran met derde landen treft. Alleen sancties die door de VN-Veiligheidsraad worden aangenomen hebben een wereldwijde werking. Op de naleving van de EU-sancties wordt actieve controle uitgeoefend. Van overtreding van deze sancties zijn mij geen gevallen bekend. In de praktijk blijkt de effectiviteit van deze sancties uit de significante daling van inkomsten voor Iran uit de export van olie.
Een beslissing van Iran om na het wegvallen van de Europese en Amerikaanse kanalen naar andere mogelijkheden te zoeken is naar zijn aard niet in strijd met de sancties. Waar Iran bijvoorbeeld olietransporten onderbrengt bij verzekeraars buiten de EU is geen sprake van schending of omzeiling van de EU-sancties. De EU heeft niet de mogelijkheid om een dergelijk handelen door Iran te voorkomen. Wel voert de EU een actieve lobby bij derde landen om zich bij de sancties aan te sluiten.
Het rapport “Mensenhandel in en uit beeld” |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het laatste rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel: «Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage 2007–2011»?1
Ja.
Is het waar dat de gegevens van gemelde slachtoffers van mensenhandel niet goed worden geregistreerd en dat daardoor niet duidelijk is wat de precieze omvang van de mensenhandel is?
Ik ben ook van mening dat overheidsorganisaties met een meldplicht deze na dienen te komen. Bureau Jeugdzorg en Nidos zijn echter geen organisaties die een dergelijke meldplicht ten aanzien van mensenhandel hebben. De primaire taak van Bureau Jeugdzorg is om ervoor te zorgen dat een jeugdige de hulp krijgt die hij of zij nodig heeft. Dit gebeurt ook bij slachtoffers van mensenhandel. Met het belang van het kind voorop wordt hiervoor samenwerking gezocht met ketenpartners, bijvoorbeeld de politie. De politie op haar beurt dient op grond van de Aanwijzing mensenhandel van het Openbaar Ministerie en op grond van Hoofdstuk 9 van de Vreemdelingencirculaire wel melding te maken van slachtoffers van mensenhandel. Indien zich situaties voordoen waarbij dit niet gebeurt dan worden betrokkenen hierop gewezen.
Is het waar dat instanties die hulp aan minderjarigen dienen te bieden, zoals Bureau Jeugdzorg en Nidos, nalaten om minderjarige slachtoffers aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel te melden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat overheidsorganisaties met een meldplicht met betrekking tot gevallen van mensenhandel deze meldplicht consequent niet naleven en dat daardoor het aantal gevallen waarin personen, niet zelden minderjarigen, worden uitgebuit in onvoldoende mate in beeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om het aantal niet geregistreerde gevallen van mensenhandel (dark number) op te helderen, wetende dat een goed overzicht van essentieel belang is voor de bestrijding van mensenhandel?
De aanpak van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet. Zicht op de aard en de omvang is essentieel voor een optimale bestrijding. Mensenhandel speelt zich in het verborgene af, waardoor het moeilijk is een betrouwbare schatting van het aantal slachtoffers te geven. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen verricht belangrijk onderzoek om mensenhandel duidelijker in beeld te brengen. CoMensha registreert (vermoedelijke) mensenhandelslachtoffers. Om de registratie van minderjarige slachtoffers verder te verbeteren verricht het kennisinstituut Movisie in het kader van het actieplan Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek onder meer trainingen en geeft het advies aan instellingen die slachtoffers van loverboys opvangen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan wat het delict mensenhandel behelst, zodat het ook door de instellingen herkend wordt. Op hun beurt leveren de instellingen de gevraagde registratiegegevens. Deze maatregel is onderdeel van het actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek waarover u bent geïnformeerd per brief van 20 december 2011.2
Wat betreft Nidos heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel inmiddels afspraken gemaakt over het rapporteren van minderjarige vermoedelijke slachtoffers mensenhandel aan haar bureau voor de duur van een onderzoek van de NRM. Er wordt op dit moment bekeken of melding door Nidos ook rechtstreeks bij CoMensha plaats kan vinden. Overigens zijn potentiële slachtoffers die onder de hoede zijn van Nidos ook bekend bij het Openbaar Ministerie, de politie en andere ketenpartners. Nidos bespreekt alle casuïstiek met hen. In geval van aangifte behoort melding bij CoMensha te worden gedaan door de politie.
Is het waar dat slechts in iets meer dan de helft van de bij de rechter aangebrachte zaken een veroordeling volgt?
Het percentage van 56% veroordelingen in bij de rechter aangebrachte mensenhandelzaken3 heeft betrekking op het aantal veroordelingen voor specifiek het delict mensenhandel. Zoals blijkt uit de rapportage van de NRM4 volgt in nog eens 22% van de aangebrachte mensenhandelzaken een veroordeling voor een ander delict, bijvoorbeeld een zedendelict of geweldpleging. In totaal volgt dus gemiddeld in bijna 80% van de aangebrachte mensenhandelzaken een veroordeling. Ten aanzien van het percentage veroordelingen voor specifiek mensenhandel wil ik nog opmerken dat mensenhandel moeilijk bewijsbaar is. Dit heeft onder andere te maken met de beperkte aangiftebereidheid en de complexe strafbaarstelling. Zie verder ook het antwoord op vragen 8 en 9.
Deelt u de mening dat mensenhandel een harde aanpak verdient, gelet op de ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers die niet zelden in de seksindustrie worden uitgebuit?
Ja. Mensenhandel is een zeer ernstig delict met vreselijke gevolgen voor de slachtoffers dat een harde aanpak verdient. Om dit te bewerkstelligen heb ik u onder meer vorig jaar een wetsvoorstel gestuurd om de strafmaxima voor mensenhandel te verhogen van acht naar twaalf jaar. Vorige maand heeft u met dit voorstel ingestemd. Indien er sprake is van gekwalificeerde mensenhandel kan de strafmaat zelfs levenslang zijn. Ook is het een doelstelling van mij om in 2015 dubbel zo veel criminele organisaties te hebben aangepakt, waarbij (onder andere) prioriteit ligt bij organisaties die zich met mensenhandel bezig houden.
Vindt u het in dat licht aanvaardbaar dat slechts 80 procent van de zaken voor de rechter wordt gebracht en in slechts ongeveer 50 procent van die zaken een veroordeling volgt?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel heeft opgeroepen tot specialisatie en opleiding in mensenhandelzaken binnen de rechtspraak. Binnen het Openbaar Ministerie worden mensenhandelzaken al geruime tijd als specialisme gezien. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Wat gaat u eraan doen om het veroordelingspercentage in zaken betreffende mensenhandel te verbeteren en bent u van plan om daarbij navolging te geven aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?
Zie antwoord vraag 8.
Het niet stopzetten van bijstandsuitkering bij voortvluchtige criminelen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Criminelen krijgen vaak gewoon uitkering»?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van RTL Nieuws op 23 december 2012 over veroordeelde criminelen die een bijstandsuitkering ontvangen.
Deelt u de mening dat de bijstandsuitkering van voortvluchtige veroordeelden direct moet worden stopgezet, conform de wet?
Ja.
Is het waar dat 80 gemeenten zich nog niet hebben aangesloten op het «signaal voortvluchtige veroordeelden» van het Inlichtingenbureau?
Gemeenten zijn niet verplicht om gebruik te maken van de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen deze samenloopsignalen op ad-hoc-vraag af te nemen van het Inlichtingenbureau. De gemeenten die de maandelijkse rapportage niet automatisch ontvangen zijn door het Inlichtingenbureau hierover benaderd. Zij hebben desgevraagd aangegeven de maandelijkse rapportage alsnog af te nemen. Een viertal gemeenten zal de signalen op ad-hoc basis blijven afnemen vanwege hun werkproces en hun systemen.
Is het waar dat het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar is gestegen ten opzichte van 2011?
Sinds 1 januari 2011 is in de wet vastgelegd dat mensen hun sociale zekerheidsrechten verliezen als zij zich onttrekken aan een aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In de wet is voorzien in een overgangstermijn van 6 maanden. Dat betekent dat lopende uitkeringen vanaf 1 juli 2011 in geval van samenloop beëindigd kunnen worden. Uit gegevens van het Inlichtingenbureau is gebleken dat in het aanloopjaar 2011 er sprake was van 472 samenloopsignalen en in 2012 van 766 samenloopsignalen.
In welke gemeenten is het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar gestegen ten opzichte van 2011?
Deze gegevens zijn mij niet bekend.
Bent u voornemens om gemeenten daadwerkelijk te verplichten om deel te nemen aan het «signaal voortvluchtige veroordeelden» ? Zo nee, waarom niet en zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen?
Verplichting is niet aan de orde. Alle gemeenten nemen deel aan het signaal voortvluchtige veroordeelden. Ik heb met de Verzamelbrief SZW van 21 december 2012 gemeenten erop gewezen dat de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau een efficiënt hulpmiddel is gebleken. Daarbij heb ik het belang benadrukt van een goed en efficiënt gebruik van de samenloopsignalen van het Inlichtingenbureau. Ik heb gemeenten erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor een correcte uitvoering van de wet en daartoe alle beschikbare gegevens dienen te gebruiken.
Deelt u de mening dat ten onrechte verkregen bijstandsuitkeringen van voortvluchtige veroordeelden alsnog moeten worden teruggevorderd? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze, dit gebeurt?
Met de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn gemeenten verplicht om de uitkering die als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verstrekt, terug te vorderen (dit geldt voor vorderingen die vanaf 2013 zijn ontstaan. Voor 2013 was het terugvorderen een bevoegdheid van gemeenten).
De ontwikkelingen bij het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het ontslag van de directeur van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) door de Raad van Toezicht in relatie tot de kamerdebatten, die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, waarbij unaniem door de Kamer en door u is uitgesproken dat de-escalatie van het conflict inzake de fusie met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) wenselijk is?
Het ontslag van de directeur van het IKZ is een interne aangelegenheid, ik ga daar niet over. De-escalatie van het conflict vind ik nog steeds noodzakelijk. Om die reden heeft er op het departement een gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ.
Is het waar dat één van de leden van de Raad van Toezicht tot interim-bestuurder is benoemd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot de vigerende Zorgbrede Governancecode?
Op 21 december 2012 is de bestuurder van het IKZ ontslagen. De Raad van Toezicht meldt mij dat omdat niet direct in de vacature kon worden voorzien, in afwachting van de benoeming van een interim-bestuurder, een lid van de Raad van Toezicht tijdelijk tot gedelegeerd bestuurder is benoemd. Na het kerstreces zijn gesprekken gevoerd met kandidaten voor de functie van interim- bestuurder en begin januari is de door de personeelsvertegenwoordiging voorgedragen kandidaat benoemd. Hierop is de gedelegeerd bestuurder afgetreden. De benoeming betreft de heer W. van der Ham. Hij is geen lid geweest van de Raad van Toezicht van het IKZ.
Als blijkt dat bestuurders of leden van de Raad van Toezicht kennis hebben van het overtreden van de Zorgbrede Governancecode voor toezichthouders in de zorg, welke sancties zijn er dan, en welke inspanningen getroost u zich in dat geval om ervoor te zorgen dat deze code geen «dode code» is?
Zie het antwoord op vraag 2. De Governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg buigt zich over mogelijke schendingen van de Zorgbrede Governancecode. Belanghebbenden kunnen zich in specifieke casussen tot de Governancecommissie wenden. De betrokken brancheverenigingen kunnen naar aanleiding van de uitspraak van de Governancecommissie sancties opleggen bij overtredingen van de Zorgbrede Governancecode. In het uiterste geval kan de zorgaanbieder het lidmaatschap van de brancheorganisatie worden ontnomen.
In hoeverre handelt de Raad van Toezicht van het IKZ in strijd met de Zorgbrede Governancecode en in strijd met de statuten van het IKZ? Indien dit het geval is, op welke punten? Indien dit niet het geval is, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Het is aan de Governancecommissie Gezondheidszorg om te beoordelen of al dan niet in strijd is gehandeld met de Zorgbrede Governancecode. Volgens mijn informatie is deze vraag inmiddels aan deze commissie voorgelegd.
Is het waar dat het IKNL op 20 december 2012 de door de heer E. voorgelegde letter of intent heeft getekend? Zo ja, wat is de waarde daarvan sinds u zich op 19 december 2012 hiervan distantieerde en met de IKZ-medewerkers, inclusief de Raad van Bestuur is afgesproken dat over de fusievoorwaarden en de borging van de expertise en de regionale verankering van het IKZ nog verder gesproken gaat worden?1
De letter of intent is op 28 januari 2013 door beide partijen ondertekend. Hierbij is ook afgesproken dat er voor de periode 2014–2018 een gezamenlijk meerjarenbeleidsplan wordt gemaakt. Ik heb mij op 19 december niet gedistantieerd van het ondertekenen van de letter of intent, wel heb ik aangegeven dat ik bereid was in januari een de-escalerend gesprek te voeren waarbij gesproken zou worden over de subsidievoorwaarden voor 2013 en de borging van de expertise van het IKZ. In januari heeft een gesprek op mijn departement plaatsgevonden met de door het personeel naar voren geschoven bestuurder, de heer Van der Ham die aangaf ook namens het personeel te spreken. De personeelsvertegenwoordiging heeft mij per brief van 7 februari laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek met een de-escalerend karakter, maar wel graag met mij in gesprek te gaan over de toekomst van de kankerzorg in Nederland en de rol van integrale kankercentra hierbij. Uiteraard zal ik graag zo’n gesprek voeren.
Wordt de directeur van het IKNL ook ontslagen zoals «bemiddelaar» E. heeft bepleit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Net zomin als ik over het ontslag van de directeur van het IKZ ga, ga ik over een mogelijk ontslag van de directeur van het IKNL. Volgens mijn informatie is de leiding van de fusieorganisatie ook een onderwerp in de letter of intent.
Is de heer E. de beoogde directeur voor beide organisaties in de toekomst?
Ik ga als minister van VWS niet over de benoeming van de directeur van deze organisatie(s), noch nu noch in de toekomst. Voor uw informatie wil ik er wel aan toevoegen dat er geen sprake van is dat dhr. E. in beeld was, is of wilde zijn voor deze functie.
Wat is de inhoud en de stand van zaken van het nieuwe wetsvoorstel (wetsvoorstel overtreding governancecode) om het mogelijk te maken om niet-functionerende Raden van Toezicht uit hun functie te ontheffen?
Ik heb geen wetsvoorstel overtreding governancecode in voorbereiding. Wel ben ik aan het onderzoeken of aanvullende maatregelen op het gebied van governance wenselijk zijn. U ontvangt hierover in het voorjaar een brief. Overigens heb ik in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg2 al de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders die hun taak verwaarlozen via de rechter te ontslaan.
Denkt u dat het langer aanblijven van de heer H. als bestuurder van het IKNL, in weerwil van de door het IKNL reeds getekende letter of intent het de-escalerende gesprek op uw ministerie gaat bemoeilijken?
Op mijn departement heeft op 23 januari het bedoelde gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ. Het gesprek is in goede verstandhouding verlopen en werd niet bemoeilijkt.
Helpt het de toenadering tussen IKZ en IKNL als de heer H. benoemd wordt tot interimmanager van het IKZ of van de hele organisatie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De heer Van der Ham is benoemd als interim--bestuurder van het IKZ. De Raden van Toezicht van IKZ en IKNL, respectievelijk de Raad van toezicht van de gefuseerde organisatie, gaat over de benoeming van de directeur de nieuwe organisatie.
Hoe verhoudt zich de financiële situatie bij het IKNL tot die van het IKZ? Is deze slechter dan bij het IKZ?
Voor zover mij bekend is de financiële situatie van zowel het IKNL als het IKZ toereikend.
Hoe beoordeelt u de volgende analyse van de heer Chavannes over de ontwikkelingen bij het IKZ: «De VVD heeft nu lokaal en landelijk op zo veel plaatsen de macht dat ze in staat is haar wil op te leggen met complete minachting voor echte deskundigheid. Voorbeeld van gisteren: het ontslag van de alom geprezen bestuurder van het Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven. Haar enige fout was dat ze niet klakkeloos meewerkte aan het door minister Schippers, haar ambtenaren en twee, niet wegens deskundigheid, erbij betrokken VVD-burgemeesters doorgedramde samengaan met het Integraal Kankercentrum Nederland. Dat IKNL is een management- en IT-droom waar geld zoek is, en niet-artsen iets medisch willen uitvinden dat al bestaat. Het IKZ is een fijnmazig netwerk van medische beroepsbeoefenaars dat een Europese reputatie heeft op het gebied van zorgvuldig registreren van kankerbehandelingen en het snel zichtbaar maken van de beste methodes. Dat moet kapot vanwege de dwangdroom van landelijke unificatie.» Herkent u zich in deze analyse? Zo nee, wat is dan uw oordeel over de analyse?2
Voor zover ik van mening zou zijn dat in bovenstaande sprake is van een analyse, herken ik mij er niet in. Mijn oordeel is dat de heer Chavannes zich voor zijn column gebaseerd moet hebben op onvolledige en (deels) onjuiste informatie.
Het bericht dat de Nza zeer zwakke onderzoeksmethodes gebruikt |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de ledenorganisatie en dienstverlener voor zorgprofessionals (VvAA) en de Vereniging van Orthodontisten (VvO) dat zij de onderzoeksmethoden van de NZa hebben laten beoordelen door Prof. Dr. R.D. Gill van de Universiteit van Leiden?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van deze hoogleraar over de betrouwbaarheid en validiteit van de onderzoeksmethoden van de NZa, in het bijzonder het onderzoek over de orthodontietarieven? Vindt u dat u, gezien het oordeel van deze hoogleraar, de onderzoeksgegevens van de NZa voortaan zonder meer kunt gebruiken?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de opvattingen van prof. dr. R.D. Gill. De NZa heeft ten aanzien van de orthodontietarieven uitgebreide en zorgvuldige onderzoeken (laten) verricht(en). In 2010/ 2011 heeft de NZa een gegevensonderzoek gedaan onder alle orthodontisten, hetgeen heeft geleid tot het Rapport «praktijkkosten,-opbrengsten en productie van orthodontisten 2006 en 2008», Conquaestor/ Significant, april 2010. Op basis hiervan heeft de NZa besloten de orthodontietarieven, met uitzondering van de tarieven voor de complexe orthodontie, te verlagen. Met het oog op de invoering van functionele tarieven, waarbij voor orthodontisten en tandartsen die orthodontische zorg leveren dezelfde tarieven gelden, zijn door of in opdracht van de NZa nog drie onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste betreft dit een kwantitatief onderzoek waarbij kosten en omzetgegevens van tandartspraktijken die orthodontische zorg leveren door Onderzoeksbureau Significant zijn geanalyseerd met het oog op financiële- en toegankelijkheidseffecten. Dit heeft geleid tot twee rapporten: «Scenario analyse orthodontie d.d. 12 januari 2011» en «Analyse orthodontie d.d. 12 april 2011». In de tweede plaats betreft dit een kwalitatief onderzoek, waarbij Onderzoeksbureau RMI op basis van interviews met 21 experts, de effecten van de voorgenomen veranderingen in de orthodontietarieven voor tandartsen en orthodontisten heeft verzameld. Dit heeft geresulteerd in het rapport «Gevoeligheidsanalyse orthodontiemarkt d.d. 29 oktober 2010». Tot slot heeft de NZa in februari 2012 een derde onderzoek «Toegankelijkheidsonderzoek orthodontie» uitgebracht, waarbij de effecten op de toegankelijkheid van orthodontische zorg na invoering van functionele tarieven zijn beschreven.
De kritiek van prof. dr. R.D. Gill betreft uitsluitend het kwantitatieve onderzoek. Ondanks dat hij aangeeft dat dit onderzoek over het «algemeen vrij professioneel is uitgevoerd» en naar zijn mening «behoorlijk betrouwbare antwoorden op de vragen» geeft, zijn de conclusies volgens hem «op zijn best vrij irrelevant en op zijn slechts uiterst misleidend». Anders dan prof. Gill lijkt te suggereren, heeft de NZa de Significant rapportages niet gebruikt om de gevolgen voor (het aanbod van) complexe orthodontische behandelingen die worden geleverd door orthodontisten in kaart te brengen. Het oordeel van prof. Gill op dit punt zegt dan ook niets over de kwaliteit van het onderzoek dat de NZa heeft laten uitvoeren. Ik zie, mede in het licht van het geheel aan onderzoeken, in de kritiek van prof. Gill dan ook geen aanleiding om de gegevens van de NZa voortaan niet meer te gebruiken.
Op welke gegevens kan de Kamer zich eigenlijk nog baseren, nu die van de NZa niet zonder meer bruikbaar blijken te zijn vanwege gebrekkig en te «dun» onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke afspraken gaat u met de NZa maken om in de toekomst te garanderen dat de besluitvorming over bijvoorbeeld de tarieven in de zorg gebaseerd kan worden op deugdelijk onderzoek?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat nadere afspraken met de NZa op dit punt niet nodig zijn.
De overname van NYSE Euronext |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Amsterdamse beurs te koop na overname moederbedrijf»?1
Ja.
Wat zijn naar uw mening de consequenties van de overname voor de beurs in Amsterdam?
Uit het persbericht van IntercontinentalExchange (ICE) en NYSE Euronext van 20 december 2012 blijkt dat ICE de mogelijkheden zal onderzoeken om de continentale aandelen- en derivatenhandel (de beurzen van Amsterdam, Parijs, Brussel en Lissabon) te verzelfstandigen door middel van een eigen beursnotering voor deze beurzen. Dit zou, aldus voornoemd persbericht, gerealiseerd moeten worden na de overname van NYSE Euronext door ICE. De plannen voor het continentale deel van NYSE Euronext, waaronder NYSE Euronext Amsterdam, zijn echter nog niet concreet. Zodra dat het geval is zullen deze plannen uiteraard goed bestudeerd dienen te worden waarbij ik zowel de Nederlandse als de Europese belangen in het oog zal houden.
Wat betekent de overname voor de toekomst van de beurs in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam onwenselijk zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat Nederland blijft beschikken over handelsplatformen die goed toegankelijk zijn voor zowel grote als kleinere ondernemingen om kapitaal aan te trekken. Zowel ondernemingen als beleggers zijn gebaat bij goed functionerende en liquide handelsplatformen waar voldoende handel plaatsvindt. Een vertrek van de beurs uit Nederland zou daarom onwenselijk zijn.
Wat is de rol van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze overname? Hoe worden deze toezichthouders betrokken bij het vervolg van deze overname?
Voor deze overname dien ik een verklaring van geen bezwaar af te geven. Voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar zal ik advies inwinnen bij de AFM. DNB zal betrokken worden bij de beslissing met het oog op het prudentieel toezicht op NYSE Euronext als exploitant van een multilaterale handelsfaciliteit. Daarnaast zullen de AFM en DNB betrokken worden in hun hoedanigheid als toezichthouders op de clearing en settlement van beurstransacties.
Beschikt u over voldoende informatie om, op basis van het overnamebod, een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven een verklaring van geen bezwaar? Zo nee, welke informatie ontbreekt nog?
Op dit moment is nog geen aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar ingediend. Alle voor de beslissing vereiste informatie dient derhalve nog te worden ontvangen.
Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor de overname van NYSE Euronext?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dient binnen dertien weken na ontvangst van de complete aanvraag beslist te worden. Deze termijn, die dus nog niet is gaan lopen omdat nog geen aanvraag is ingediend, kan worden geschorst, onder meer wanneer informatie ontbreekt en/of wordt opgevraagd.
Het bericht '5,5% meer loon voor EU-ambtenaren' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «5,5% meer loon voor EU-ambtenaren»?1
Ja.
Deelt het kabinet de mening dat het schandalig is dat 45 000 EU-ambtenaren ruim 5,5% meer salaris krijgen uitbetaald per volgend jaar?
Zie in dit kader ook het bovenstaand antwoord op de overeenkomende vragen van het lid Verheijen.
Wat gaat u doen om deze perverse salarisverhoging van de Brusselse ambtenaren tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de kabinetsinzet ten aanzien van de hoogte van de solidariteitsbelasting en waarom zijn de onderhandelingen hierover mislukt? Welke lidstaten lagen dwars?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belasting wordt er betaald door ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn?
Eerder ging de Kamer een overzicht van de Europese salariëringsschalen toe (Kamerstuk 32 833 nr. 9), waaruit de interne communautaire belastingheffing blijkt. Hoewel een vergelijkbare progressie optreedt als in Nederland, zijn door diverse aftrekposten en heffingsvrijstellingen de gemiddelde tarieven lager dan bij de Nederlandse belastingheffing over inkomens en pensioenen.
De pensioenregeling van de EU betreft een eindloonstelsel met een vergelijkbare ambitie als het Nederlandse stelsel, echter door het verschil in netto beloning (de basis van het pensioen) zijn de uiteindelijke uitkeringen navenant hoger.
De pensioenleeftijd wordt verhoogd tot 67 voor nieuw intredend Europees personeel. Voor het zittende personeel stelt de Commissie overgangsbepalingen voor.
Er zijn, met instemming van de nationale parlementen, diverse immuniteiten en privileges vastgesteld voor het EU-personeel, waarvoor hier kortheidshalve verwezen wordt naar het huidige EU-ambtenarenstatuut (http://ec.europa.eu/civil_service/docs/toc100_en.pdf), waarin deze staan vermeld.
In de onderhandelingen van zowel het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU als over het EU-ambtenarenstatuut wordt door Nederland, samen met een grote groep gelijkgezinde landen, aangedrongen op vergaande modernisering en versobering van de vergoedingen, de bevorderingssystematiek en het pensioensysteem, om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten. Meer informatie over de Nederlandse inzet op dit dossier en over de hoogte van vergoedingen, belastingen e.d. treft u aan in de MFK-kwartaalrapportage die op 2 november naar de Kamer is gestuurd. Voor de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut wordt verwezen naar het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342), de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20 nr. 553, 2011–2012) en de beantwoording van de vragen van de heer Verheijen.
Hoe ziet de pensioenregeling eruit van ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Wordt de pensioenleeftijd daar ook verhoogd tot 67?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer privileges of belastingvoordelen zoals verhuisvergoedingen, kindertoeslagen, belastingvrije auto’s etcetera voor ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Zo ja welke?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat leerlingen na hun eindexamen nog naar school moeten om de urennorm te halen |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de ontstane situatie op het Kentalis Compas, waarbij leerlingen na hun eindexamen 60 uur terug moeten komen om te voldoen aan de 1040-urrennorm? Deelt u de verontwaardiging van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), dat deze situatie «van de gekke» noemt?1
Om een goed oordeel te kunnen geven over deze situatie is het van belang te weten dat het hier een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) betreft. Leerlingen in het vso kunnen nu nog niet op de eigen school een centraal examen afleggen. Het afleggen van een examen kan door inschrijving als extraneus op een reguliere vo-school of via het staatsexamen. Leerlingen doen vaak gespreid over meerdere jaren, of in het geval van staatsexamen: tijdvakken, examen. De tijd na de eerste examens kan gebruikt worden voor de voorbereiding op de andere onderdelen.
De Inspectie van het Onderwijs heeft aangekondigd in schooljaar 2012/2013 toe te zien op naleving van de wettelijke kaders voor onderwijstijd in het vso. In het vso geldt dit schooljaar (2012/2013) nog een norm van 1000 uur voor alle leerlingen in alle leerjaren. Met ingang van 1 augustus 2013 (inwerkingtreding wet kwaliteit (v)so) wordt de norm voor de leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs geharmoniseerd met die geldend voor het regulier voortgezet onderwijs. Vanaf die datum geldt in dit uitstroomprofiel een urennorm van tenminste 700 uur in het laatste examenjaar. Verder geldt er vanaf 1 augustus 2013 in zowel het voortgezet speciaal onderwijs als het reguliere voortgezet onderwijs een norm van 1 040 uur voor de eerste twee leerjaren en een norm van 1000 uur in de overige leerjaren. Er is in het betreffende (examen)leerjaar dus noch in de huidige situatie, noch in de nieuwe situatie per 1 augustus 2013 sprake van een 1040-urennorm, zoals de vraag suggereert.
Bij Kentalis Kompas is de situatie historisch gegroeid dat haar leerlingen gelijktijdig met leerlingen uit het reguliere onderwijs examen doen, en daarna geen onderwijs meer behoeven te volgen. Daar ging Kentalis Kompas voor schooljaar 2012/2013 ook van uit. Voor het vso en het reguliere voortgezet onderwijs gelden voor het examenjaar op dit moment echter verschillende wettelijke urennormen: 1000 uur in het vso en 700 uur in het reguliere voortgezet onderwijs. Vanwege de aankondiging van de inspectie dat toegezien zal worden op de naleving van de wettelijke urennorm (die voor schooljaar 2012/2013 in het laatste examenjaar van het vso dus nog 1 000 uur bedraagt) heeft Kentalis Kompas aangegeven meer uren te moeten gaan inplannen dan aanvankelijk beoogd. Omdat in het examenjaar minder dagen beschikbaar zijn voor het verzorgen van onderwijs dan in een regulier schooljaar, zou dat onderwijs ook na de examens verzorgd worden.
Vanaf schooljaar 2013/2014 zullen de wettelijke urennormen voor vso en regulier voortgezet onderwijs echter worden geharmoniseerd. Ik heb daarom met de inspectie afgesproken dat de inspectie in het schooljaar 2012/2013 bij het toezicht op de naleving van de urennorm bij leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die examen doen, coulant zal omgaan met die urennorm. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die gespreid examen doen, geldt dit voor het laatste examenjaar.
Er kunnen overigens ook goede onderwijskundige redenen zijn om nog na de examens onderwijs aan te bieden. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 3. Mijn oordeel over deze situatie is dus dat deze zeker niet per definitie «van de gekke» is, maar dat het goed is dat de inspectie bij het toezicht in schooljaar 2012/2013 rekening houdt met het feit dat de urennormen voor vso en regulier voortgezet onderwijs in dit schooljaar nog niet geharmoniseerd zijn.
Komt deze situatie op meer scholen voor?
Er zijn meer scholen die na de examens nog onderwijs aanbieden. Op dit moment geldt hier in het vso immers nog de norm van 1000 uur. Bovendien kunnen er goede (onderwijskundige) redenen zijn om ook nog na de examens onderwijs aan te bieden (zie antwoord op vraag 3).
In hoeverre dragen deze lesuren bij aan de kwaliteit van het onderwijs voor deze leerlingen? Zou u concreet kunnen aangeven welke leerdoelen nog te behalen zijn na het eindexamen?
Er kunnen goede onderwijskundige argumenten zijn om ook na het examen nog onderwijs aan te bieden. Hierover kunnen op schoolniveau afspraken gemaakt worden.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het dichten van het zogeheten «vakantielek» tussen examen en vervolgonderwijs. Tussen het examen en het vervolgonderwijs zit een periode van circa drie maanden. Dat is een relatief lange periode. Dat brengt voor een deel van de leerlingen het risico met zich mee dat zij moeite hebben met het opnieuw starten van het volgen van onderwijs na de zomervakantie, of zelfs dat zij uitvallen uit het onderwijs. Door na het examen nog onderwijs te volgen kan die periode deels overbrugd worden. Dat kan het studiesucces in het vervolgonderwijs ten goede komen en helpt voortijdig schoolverlaten voorkomen.
Ook programma’s, gericht op de voorbereiding op de vervolgopleiding en de daarvoor benodigde vaardigheden, kunnen – zeker ook in het (v)so – heel wenselijk zijn.
Bent u van mening dat deze handhaving van de urennorm rigide is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de inspectie te verzoeken in dit geval coulant met de urennorm om te gaan?
De inspectie heeft de opdracht toe te zien op de naleving van de wettelijke kaders en te handhaven indien hieraan niet wordt voldaan. Dat is wat de inspectie nu doet. De wettelijke urennorm in het laatste examenjaar van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs wordt per 1/8/2013 echter geharmoniseerd met die in het reguliere voortgezet onderwijs, en zal dan nog slechts tenminste 700 uur bedragen. Onderwijs na het examen verzorgen met als enige reden aan de norm te voldoen zal dan niet meer nodig zijn. Wel kunnen er nog steeds onderwijskundige redenen zijn om onderwijs te blijven aanbieden na de examens.
Zoals al aangegeven in antwoord op vraag 1 heb ik met de inspectie afgesproken dat de inspectie in het schooljaar 2012/2013 bij het toezicht op de naleving van de urennorm bij leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die examen doen, coulant zal omgaan met die urennorm. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die gespreid examen doen, geldt dit voor het laatste examenjaar.
Bent u van plan om bij de aanpassing van de urennorm met een significante verlaging van de norm te komen?
De komende periode wil ik met de sector bespreken op welke wijze ik de in het Regeerakkoord aangekondigde «modernisering van de huidige wettelijke onderwijstijdnormen» zal vormgeven. Wat mij betreft is er niet op voorhand sprake van verlaging van de norm als zodanig. Er zijn ook andere manieren om scholen meer ruimte te bieden om aan de wettelijke normen te voldoen, bijvoorbeeld door de onderwijstijd meer over de schooljaren te kunnen spreiden of door meer verschillende (innovatieve) vormen van onderwijs mee te laten tellen als onderwijstijd. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling OCW heb aangekondigd, zal ik uw Kamer voor 1 mei 2013 informeren over de wijze waarop de modernisering van de onderwijstijd ingevuld zal worden.
Het bericht dat twee Brabantse ziekenhuizen een fusie melden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brabantse ziekenhuizen melden fusie bij Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat zijn de uitkomsten van de onderzoeken naar de mogelijke concentratie van afdelingen en de voorwaarden waaraan daarbij moet worden voldaan , waarnaar u in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kooiman (SP) verwijst2, en kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Aanleiding voor de concentratie is volgens de raden van bestuur van de betreffende ziekenhuizen het advies «Een goed begin» van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte geweest. Door de bevallingen te concentreren op één locatie zijn de ziekenhuizen in staat om 24 uur per dag een deskundig team paraat te hebben in een setting die is uitgerust om deze specifieke zorg te verlenen. Al sinds vorig jaar hebben de ziekenhuizen en verloskundigen in de regio afspraken gemaakt om tot één verloskundig samenwerkingsverband (VSV) te komen. Concentratie is volgens de besturen nodig om aan de kwaliteitseisen te voldoen.
Voor mij is in het bijzonder van belang of de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is geborgd. Het RIVM heeft in 2011 onderzocht welke ziekenhuizen gevoelig zijn voor de 45-minutennorm. Hieruit blijkt dat het Lievensberg ziekenhuis in Bergen op Zoom gevoelig is voor de 45 minutennorm en het Sint Fransiscus ziekenhuis niet. Op verzoek van de ziekenhuizen heeft Kiwa Prismant aanvullend onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid. Deze onderzoeken leidden tot de conclusie dat de locatie Lievensberg het meest gunstig voor concentratie is. De specifieke onderzoeken heb ik niet laten uitvoeren en kan ik u dus niet doen toekomen.
Wat is de uitkomst van beide onderzoeken wat betreft de bereikbaarheid van acute verloskunde in de desbetreffende regio en kunnen ook deze uitkomsten worden gedeeld met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen om de klinische verloskunde en zuigelingenzorg niet vervroegd te concentreren?
De ziekenhuizen geven mij aan dat in de afgelopen maanden verdere planvorming heeft plaatsgevonden voor de bouw van een gezamenlijk moeder-kind centrum voor de klinische verloskunde en zuigelingenzorg. In dezelfde periode is ook de melding bij de NMa voor een algehele concentratie van de twee ziekenhuizen verder uitgewerkt en per december 2012 ingediend bij de NMa. Omdat de ziekenhuizen onzeker waren over de vraag of concentratie van klinische verloskunde en zuigelingenzorg voorafgaand aan een algehele fusie volgens de NMa zou zijn toegestaan, is besloten concentratie hiervan uit te stellen totdat een uitspraak van de NMa is verkregen.
Bent u met de leden van de SP-fractie van mening dat beter helemaal afgezien kan worden van concentratie?
Soms is concentratie van zorg nodig omwille van de kwaliteit van de zorgverlening. Dat betekent overigens niet dat daar altijd een fusie voor nodig is. Fusies kunnen leiden tot beperking van de keuzevrijheid van de patiënt. Het is aan de NMa om over de mededingingsrechtelijke aspecten een oordeel te vellen.
Welke financiële gevolgen heeft de voorgenomen fusie van Brabantse ziekenhuizen, gelet op het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kooiman en Van Gerven (beiden SP) dat de financiële positie van beide ziekenhuizen solide is?3
Beide besturen geven aan dat zij verwachten dat door de fusie de solide financiële positie van de ziekenhuizen wordt bestendigd en mogelijk verbeterd.
Kunt u nog steeds garanderen dat de poliklinische spreekuren gehandhaafd blijven op beide locaties, zoals eerder door u vermeld in antwoord op schriftelijke vragen? Zo nee, waarom niet?3
Het is niet aan mij om te beslissen welke functie waar wordt aangeboden. Ik sta wel voor de borging van de 45-minuten norm bij de acute zorg. De ziekenhuizen geven zelf aan dat alleen de klinische bevallingen worden geconcentreerd in het Lievensberg ziekenhuis en dat alle overige zorg voor en na de bevalling gewoon op beide locaties zal worden blijven aangeboden.
Kunt u garanderen dat de acute zorg en de intensive care niet worden geconcentreerd in Bergen op Zoom en dat beide ziekenhuislocaties blijven beschikken over een spoedeisende hulp/operatiekamer/intensive care (SEH/OK/IC)-functie? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 7. De ziekenhuizen geven zelf aan dat deze zorg op beide locaties zal worden blijven aangeboden zolang kan worden voldaan aan vigerende richtlijnen en kwaliteitseisen.
Wat is het oordeel van het College Perinatale Zorg (CPZ) en het Regionale Overleg Acute Zorg (ROAZ) over het voornemen tot fusie van de ziekenhuizen?
Voor het CPZ is concentratie niet een doel op zich, maar staat goede zorg voor moeder en kind centraal. De wijze waarop de bestuurders van de ziekenhuizen en de specialisten in samenspraak met de eerstelijns professionals kiezen voor optimalisering van de inzet van mensen en middelen is aan henzelf.
Het regionale samenwerkingsverband geboortezorg in Roosendaal/Bergen op Zoom is volgens het CPZ een van de best practices als het gaat om de vernieuwende aanpak van de geboortezorg in de regio. Alle betrokkenen in deze regio zijn al jaren in goede samenwerking bezig de aanbevelingen van het Stuurgroepadvies en daarmee de uitgangspunten van het CPZ uit te voeren. Er wordt in beide ziekenhuizen gewerkt volgens een door alle partijen vastgesteld zorgpad: daarmee weet elke zwangere en elke professional waar men op welk tijdstip aan toe is. Die beleidslijn is in beide ziekenhuizen hetzelfde. Voor het geval er behoefte of noodzaak is voor klinische zorg en acute zorg van moeder en kind wordt aan de landelijke 45 minutennorm voldaan. De afspraken over de zogenaamde parallelle acties zijn geïmplementeerd in het samenwerkingsverband.
Het ROAZ heeft in de vergadering van 22 november 2012 de plannen besproken. Die bespreking is naar verluid positief verlopen. Er volgt nog een officieel advies van het ROAZ.
Hoe is het mogelijk dat u keer op keer stelt «geen fan van fusies» te zijn, maar dat fusies telkens niet worden tegengehouden?
Zie ook mijn eerdere antwoorden. In aanvulling hierop het volgende. Met het wetsvoorstel waarmee de regels voor zorgspecifieke fusietoetsing worden aangescherpt faciliteer en stimuleer ik bestuurders met een fusievoornemen om hun plannen goed te doordenken. Zo kunnen slecht doordachte fusies naar mijn mening beter worden voorkomen. Tevens wordt met dit wetsvoorstel de betrokkenheid van cliënten en personeel extra kracht bij gezet door dit onderdeel te laten zijn van het procedurele gedeelte van de toets door de NZa. Bestuurders van ziekenhuizen zijn en blijven eindverantwoordelijk met betrekking tot de keuze om wel of niet te gaan fuseren en de NMa toetst een en ander aan de Mededingingswet. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in deze niet door elkaar te halen.
Waarom wordt, in het kader van het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg, niet geanticipeerd op de fusietoets en worden besluiten van de NMa over het al dan niet fuseren op pauze gezet in afwachting van de besluitvorming van de Kamer?
De NMa-toets betreft een mededingingstoets en heeft een andere invalshoek dan de aanscherping van de regels uit het wetsvoorstel dat in uw Kamer ligt. Daarbij is het, totdat het wetsvoorstel van kracht is, uitsluitend aan de NMa om fusies al dan niet tegen te houden. De NMa volgt bij de beoordeling van concentraties de Mededingingswet en de daarin vastgelegde procedure. Een pauze maakt daar geen onderdeel van uit. Ik kan ook geen pauze afkondigen, daar heb ik simpelweg de bevoegdheden niet voor.
Bent u bereid om met de NMa de afspraak te maken om geen fusies meer te accorderen tot de Kamer zich heeft uitgesproken over de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nee. Ondernemingen, zoals ziekenhuizen, hebben de vrijheid en bevoegdheid om zelfstandig te beslissen om wel of niet te willen fuseren. Totdat het wetsvoorstel om te komen tot een fusietoets in de zorg in werking is getreden, is alleen de NMa bevoegd om deze fusies te beoordelen en dient zij dat op grond van haar wettelijke taken ook te doen. Het is van groot belang om rollen en verantwoordelijkheden in het oog te houden.
Uitbuiting van medewerkers in champignonkwekerijen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Keuringsdienst van Waarde onderzoekt champignons» over de waarheid achter de vermeende uitbuiting van medewerkers en georganiseerde criminaliteit in de champignonkwekerij?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken en werkwijzen achter de Polen-constructies, waardoor mensen niet conform de Nederlandse wet- en regelgeving worden behandeld en betaald?
Poolse werknemers kunnen op grond van het vrije werknemersverkeer dat binnen de EU geldt, in Nederland werken. Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse werknemers.
Helaas kiest een aantal werkgevers er bewust voor om economisch voordeel te behalen door de Nederlandse wet- en regelgeving niet na te leven, zoals de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en fiscale wetgeving. Het betreft vaak arbeidsintensieve markten waarbij sprake is van kleine winstmarges en waar sprake is van grote concurrentie.
Deze werkgevers maken misbruik van het feit dat het loonniveau in de Midden- en Oost-Europese landen aanzienlijk lager ligt dan het Nederlandse niveau. Werknemers uit die landen zijn vaak bereid genoegen te nemen met arbeidsvoorwaarden die onder de Nederlandse wettelijke normen liggen. Dit kan in sommige situaties ook leiden tot arbeidsuitbuiting waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte woonomstandigheden.
Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië geldt daarnaast dat op grond van het vrij verkeer van diensten in de EU een dienstverlener die in een andere EU-lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld Polen), geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft als hij zijn werknemers van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland laat verrichten, bijvoorbeeld oogstwerkzaamheden. Dit kan leiden tot misbruik waarbij Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Bulgarije, Roemenië en van buiten de EU onder het mom van dienstverlening via een stroman (uitzendbureau/intermediar/ondernemer) uit een andere EU-lidstaat inhuren, om zo de tewerkstellingsplicht te omzeilen. In zijn brief van 27 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 544, nr. 373) heeft mijn ambtsvoorganger deze problematiek rond (schijn)constructies in de land- en tuinbouw (waaronder de champignonsector) uitgebreid beschreven. In die brief is ook ingegaan op de maatregelen om dit probleem aan te pakken.
Waardoor komt het dat de Inspectie SZW grote moeite heeft om handhavend op te treden ondanks de sterke inzet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven gaat het om werkgevers die moedwillig de wet overtreden. Deze werkgevers voeren ondeugdelijke of valse administraties, of werken met stukloon waardoor het lastig is om te bewijzen dat er sprake is van betalingen onder het minimumloon. Als niet direct uit de administratie kan worden afgeleid dat er sprake is van overtreding van de arbeidswetgeving, wordt getracht het bewijs rond te krijgen via verklaringen van werknemers. Werknemers zijn echter niet altijd bereid om verklaringen af te leggen, omdat zij bang zijn dan hun werk te verliezen. Ook worden werknemers vaak pas na afloop van een gewerkte periode uitbetaald, waardoor zij de uitbetaling van het loon in gevaar brengen als zij belastende verklaringen afleggen.
Het betreft vaak tijdrovende onderzoeken vanwege de grote complexiteit van de (internationale) constructies. Deze vergen een grote capaciteit en kennen een lange doorlooptijd. Ondanks dat dit lastig is, zet de Inspectie SZW sterk in op handhaving, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Afgelopen jaren zijn grootschalige complexe onderzoeken opgestart gericht op hoog-risico bedrijven, waarvan er een aantal nog lopen. Die interventies hebben ook geleid tot het opleggen van zware sancties. Zo zijn er recentelijk bijvoorbeeld verschillende boeterapporten Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt tegen twee bedrijven waarbij respectievelijk 75 en 43 Bulgaren waren aangetroffen en waarbij in het tweede bedrijf ook sprake was van een overtreding van de Wet Minimumloon. De Belastingdienst, die ook in het op de champignonsector gerichte Interventieteam participeert verwacht voor enkele miljoenen euro’s aan navorderingen op te leggen en er zijn diverse processen verbaal opgemaakt tegen bedrijven in verband met valsheid in geschrifte en belemmering van een strafrechtelijk onderzoek bij een bedrijf gericht op mensenhandel en uitbuiting.
Welke aanpak staat u voor om deze constructies en misstanden aan te pakken?
Misstanden zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het is noodzakelijk dat de sector zelf de nodige stappen zet om deze problematiek aan te pakken. Een keurmerk kan dit ondersteunen. Daarnaast is er een rol weggelegd voor de overheid als het gaat om handhaving van wet- en regelgeving. Het is van belang met deze sector afspraken te maken over een gezamenlijke inzet om het probleem effectief aan te pakken. Om die reden zal ik op korte termijn met de supermarkten in gesprek gaan om te kijken op welke manier we gezamenlijk aan deze misstanden een eind kunnen maken.
De Inspectie SZW is sinds 2007 actief in de champignonsector, waarbij in het Interventieteam Champignon wordt samengewerkt met de Belastingdienst, UWV, Politie en RCF (Regionaal Coördinatiecentrum Fraudebestrijding). Dit interventieteam zal zijn activiteiten de komende tijd intensief voortzetten. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Openbaar ministerie, de komende periode ook meer ingezet op de mogelijkheid van strafrechtelijk onderzoek. De opsporingsdienst van de Inspectie SZW en de FIOD zullen ingezet worden daar waar het gaat om arbeidsuitbuiting, valsheid in geschrifte of andere commune delicten. Hoog-risico bedrijven worden het komende jaar met een mix van handhavingsmiddelen intensief onder de loep genomen.
Naast handhaving heeft mijn voorganger maatregelen aangekondigd om schijnconstructies rondom dienstverlening tegen te gaan. Werkgevers moeten tegenwoordig 2 dagen van tevoren het UWV notificeren als er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast zal het aantal schriftelijke bewijsstukken dat een werkgever in zijn bezit moet hebben worden uitgebreid waardoor er beter gecontroleerd kan worden.
Kent u het keurmerk Fair Produce voor de paddenstoelensector?
Ja.
Bent u bereid om retailorganisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in de keten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u doen om retailorganisaties ervan te overtuigen dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het argument dat één en ander – ondanks het keurmerk – niet hun verantwoordelijkheid is, maar uitsluitend die van de overheid?
Veel Nederlandse retailorganisaties onderschrijven de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarom ben ik er van overtuigd dat wij tot afspraken kunnen komen om de misstanden in de champignonsector uit te bannen. Daar komt bij dat de retailorganisaties een belang hebben bij een level playing field, zonder oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarom verwacht ik dat ook de retailorganisaties willen meewerken aan het tot stand brengen van een gezonde sector.
Op welke wijze kunt u de Stichting Fair Produce Nederland helpen om ook na 1 januari 2013 haar activiteiten voort te zetten op weg naar financiële onafhankelijkheid?
Fair Produce is een stichting waarin de hele sector is vertegenwoordigd, niet alleen de producenten, maar ook de handelaren en afnemers. Dit initiatief tot zelfregulering juich ik toe. Ter ondersteuning van deze stichting ben ik dan ook bereid gesprekken aan te gaan met alle deelnemers in de keten om de misstanden in de champignonsector terug te dringen.
Het bericht dat het CBG is gezwicht om een vaginaal antischimmelmiddel op de vrije markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vrije markt voor vaginaal antischimmelmiddel»?1
In dit artikel uit het «Pharmaceutisch Weekblad», wordt aan de hand van cijfers over gebruik en verkoop van vaginale antischimmelmiddelen de verhouding getoond in de verstrekking van middelen die mét en zonder recept verkrijgbaar zijn.
Ik heb over dit artikel navraag gedaan bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Het CBG is de instantie die beslist over de toelating tot de markt en over de afleverstatus van geneesmiddelen. De antwoorden op deze Kamervragen berusten daarom in belangrijke mate op informatie die ik van het CBG heb gekregen.
Door de beslissing van het CBG is dit antischimmelmiddel verkrijgbaar bij apotheek en drogist (afgekort UAD). Het artikel meldt dat niet alle bekende «alarmsymptomen» in de bijsluiter van deze antischimmelmiddelen zouden staan. Dit is volgens het CBG niet het geval; de bijsluiter bevat alle alarmsymptomen omdat dit bij uitstek nuttig is om vrouwen aan te sporen alsnog hun huisarts te raadplegen. Daarnaast wordt volgens het CBG in het artikel de dosering van deze geneesmiddelen, als een van de bepalende factoren voor de behandelduur, onvoldoende benadrukt.
Welke studie(s) lag(en) ten grondslag aan het besluit in 2010 van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om de uitsluitend-recept-status te handhaven?
Het CBG vindt een laagdrempelige beschikbaarheid van antischimmelmiddelen van belang voor vrouwen, dus zonder dat tussenkomst van een huisarts noodzakelijk is.
Echter in 2010 besloot het CBG toch de uitsluitend-recept-status (UR) te handhaven, omdat er een risico is dat vrouwen zelf een verkeerde diagnose zouden stellen en daarmee de juiste behandeling zouden uitstellen. Uit een kleine studie bleek dat zelfdiagnose vaak incorrect was, zelfs bij vrouwen bij wie een eerdere infectie is vastgesteld. (zie openbaar Collegeverslag 3 juni 2010). Bij de totstandkoming van dit besluit zijn verschillende publicaties meegenomen:
Welke studie lag ten grondslag aan het besluit van het CBG om de afleverstatus te wijzigen naar uitsluitend-Apotheek-en-Drogist (UAD), zoals beschreven in het artikel?
Nadat het CBG in 2010 de UR-status had vastgesteld vanwege verkeerde zelfdiagnose, bleek uit onderzoek dat het stellen van een verkeerde zelfdiagnose bij de eerste symptomen – en daarmee een vertraging in het verkrijgen van de juiste behandeling – hoe dan ook voorkomt, of het geneesmiddel nu wel of niet UR is.
Ook bleek dat de risico’s op complicaties niet vergroot worden door de UAD-afleverstatus van Canesten gyno (studie van Becker NH, Gessner U. «Canesten® in vaginal mycosis: Therapeutic experience with 3784 patients.» Maternal & Child Health, 1996: Special Edition Canesten: 18–23).
Daarnaast bleek uit onderzoek van Becker en Gessner dat er bij vrouwen terughoudendheid bestaat om advies te vragen aan een arts bij het optreden van symptomen van vaginale infectie. De studie liet zien dat vrouwen gemiddeld vijf dagen wachtten, voordat zij contact opnamen met een arts. In deze tijd werden verschillende andere middelen uitgeprobeerd. Het verdient dan volgens het CBG de voorkeur om in de periode vóór raadpleging van een arts, gebruik te maken van een geregistreerd zelfzorggeneesmiddel met deze indicatie, ten opzichte van niet geregistreerde middelen.
Het CBG heeft vervolgens op basis hiervan in 2011 de afleverstatus van antischimmelmiddelen gewijzigd van UR naar UAD. In de overweging nam het CBG mee dat in de bijsluiter duidelijk wordt gewaarschuwd de huisarts te raadplegen wanneer de klachten niet overgaan.
Overigens wijst het CBG er op dat in de desbetreffende Nederlandse behandelrichtlijn Fluor vaginalis (NHG standaard M38) ruimte wordt gegeven voor zelfdiagnose, en voorts dat dit geneesmiddel in veel andere lidstaten van de EU ook zonder recept verkrijgbaar is.
Waarom zouden vrouwen juist eerder naar een arts gaan bij klachten als vaginale antischimmelmiddelen zonder recept verkrijgbaar zijn, en welke risico's zijn hieraan verbonden?
De studie van Becker & Gessner gaf inzicht in de handelwijze van vrouwen met vaginale klachten. Ook in Nederland worden producten gebruikt voor de zelfbehandeling van vaginale schimmelinfectie, onder andere «tea tree olie» en ook probiotica. Het is niet bekend hoeveel vrouwen in Nederland deze middelen gebruiken, maar het vormt wel een aanwijzing dat ook in Nederland vrouwen eerst overgaan tot zelfmedicatie voordat zij contact opnemen met een arts.
In de bijsluiter wordt verwezen naar alle symptomen en wordt erop gewezen wanneer de huisarts moet worden bezocht. Hierdoor is het mogelijk dat vrouwen eerder naar een arts gaan dan thans het geval is.
Waarom verplichtte het CBG de fabrikant alleen de belangrijkste alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter? Om welke alarmsymptomen gaat het? Welke (alarm)symptomen zijn niet opgenomen in de bijsluiter, en waarom niet?
Het CBG heeft de firma verplicht alle alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter. Deze bijsluiter maakt duidelijk in welke situaties er contact opgenomen moet worden met de huisarts: door meisjes jonger dan 16 jaar, door zwangere vrouwen, door vrouwen met een verhoogd risico op een seksueel overdraagbare aandoening, bij lichamelijke klachten die duiden op een ernstige aandoening (sterk ruikende afscheiding, koorts of koude rillingen, rugpijn, buikpijn, onregelmatige of abnormale bloedingen, zweren of blaren in het genitale gebied, misselijkheid of braken, diarree, pus), wanneer klachten vaker dan drie keer in het afgelopen jaar zijn waargenomen, of indien de symptomen verergeren dan wel zeven dagen na start van de behandeling aanblijven. Ook wordt er aangegeven dat het mogelijk is dat bij terugkerende klachten dat candida via een partner wordt overgedragen, en in dat geval de partner moet worden behandeld.
Acht u het opnemen van de belangrijkste alarmsymptomen in de bijsluiter een voldoende waarborg om vrouwen te waarschuwen voor mogelijke risico's?
Het CBG is van oordeel dat de informatie in de bijsluiter een voldoende waarborg is voor veilig gebruik. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van vrouwen die dit middel gebruiken, om de bijsluiter goed te lezen en de instructies op te volgen.
Voor welke druk is het CBG gezwicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG beoordeelt een aanvraag tot wijziging van een afleverstatus – waarvan studies onderdeel kunnen zijn – in volstrekte onafhankelijkheid op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van wetenschappelijke deskundigheid. Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel noch immaterieel.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek moet bepalen of geneesmiddelen al dan niet uitsluitend op recept verkrijgbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven dat het CBG onafhankelijk oordeelt. Het CBG is uiteindelijk de instantie die hierover beslist.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het CBG mogelijk is gezwicht voor druk? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat het CBG is gezwicht voor welke druk dan ook. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, 7 en 8.
Hoe worden de gevolgen van het vrijgeven van de vaginale antischimmelmiddelen gemonitord? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Het CBG is belast met geneesmiddelenbewaking. Voor alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, en dus ook antischimmelmiddelen, verzamelt en beheert het CBG systematisch gegevens over bijwerkingen en het gebruik en misbruik. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig van houders van handelsvergunningen, van de stichting Lareb, van spontane meldingen (wereldwijd) en van alle relevante gepubliceerde studies uit de wetenschappelijke literatuur.
Het CBG kan nieuwe besluiten nemen, bijvoorbeeld over de verkrijgbaarheid, indien de gegevens uit de geneesmiddelenbewaking van vaginale antischimmelmiddelen daartoe aanleiding geven.
Het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het verstrekken van biometrische gegevens aan de Verenigde Staten waarin u stelt dat u een oplossing heeft zodat de Amerikaanse autoriteiten in geen geval toegang hebben tot de gegevens?1
Ja.
Kunt u aantonen, nu u in uw brief het gebruik van de extraterritorialiteit van de Amerikaanse wet «theoretisch» noemt, dat de Amerikaanse autoriteiten nog nooit op basis van de Patriot Act bij Morpho, of andere bedrijven op Nederlands grondgebied hebben opgevraagd?
In de brief van 4 juni 20122 is gesteld dat de Patriot Act in zijn toepassing extraterritoriale werking heeft. Dat is dus niet theoretisch. Echter, en dat is ook gesteld, betekent die extraterritoriale werking niet dat elke onderneming die niet in de Verenigde Staten is gevestigd, onderworpen is aan de jurisdictie van de Verenigde Staten. Daarvoor moet sprake zijn van de omstandigheden die in de hiervoor aangehaalde brief zijn beschreven.
Morpho BV (verder Morpho genoemd) heeft mij verzekerd dat er geen gegevens door de Amerikaanse autoriteiten zijn opgevraagd en ik heb geen aanwijzing om te denken dat die informatie onjuist zou zijn. Over vragen van de Amerikaanse autoriteiten bij andere bedrijven kan ik geen uitspraken doen.
Op welke wijze voorkomt de onderhandelde oplossing dat de autoriteiten van de Verenigde Staten toegang zouden kunnen krijgen tot de gegevens van Morpho? De Amerikaanse wet blijft toch onverkort van kracht, ongeacht wie er bij Morpho werken of in het bestuur zitten?
Het is juist dat de Amerikaanse wet niet buiten werking is gesteld met de afspraken die met Morpho zijn gemaakt. De betreffende Amerikaanse wetgeving en de werking daarvan bestaan nog steeds. Zoals in het antwoord op vraag 2 is gesteld betekent dit niet dat de Amerikaanse wetgeving, met de daarbij behorende extraterritorialiteit, zomaar aan Amerikaanse autoriteiten de bevoegdheid geeft tot het vorderen van gegevens die bij Morpho aanwezig zijn. De gemaakte afspraken met Morpho voorzien op een naar mijn mening proportionele wijze in het beheersen van de situatie die zich in theorie zou kunnen voordoen en waarin de Amerikaanse autoriteiten zouden kunnen nagaan of vanwege personele verbindingen tussen bestuurders of commissarissen van een in Amerika gevestigd Safran-bedrijf en het in Nederland gevestigde Morpho, een bevoegdheid bestaat om gegevens bij Morpho te vorderen.
De huidige Europese en daarop gebaseerde Nederlandse regels met betrekking tot gegevensbescherming zijn als kader meegenomen in het overleg dat met Morpho heeft plaatsgevonden. Voor wat betreft toekomstige regels met betrekking tot gegevens-bescherming ziet het kabinet, zoals eerder medegedeeld (BNC-fiche Algemene Verordening Gegevensbescherming, TK 2011–2012, 22 112, nr. 1372, p. 7), overigens de voorstellen over grensoverschrijdend gegevensverkeer al als een stap vooruit. De vraag is echter of de kwestie van conflicterende jurisdicties sluitend wordt opgelost. Het kabinet zal zich in dit licht in de onderhandelingen inzetten voor een zoveel mogelijk sluitende regeling.
Bent u van mening dat de gekozen oplossing voldoet aan de Nederlandse en Europese regels met betrekking tot gegevensbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de oplossing laten toetsen door het College Bescherming Persoonsgegevens?
Neen.
Bent u, indien de situatie zich voordoet, bereid met andere bedrijven te onderhandelen over een oplossing? Zo ja, is het haalbaar om met talloze bedrijven in dezelfde situatie te onderhandelen over een oplossing?
Ik ben van mening dat, als dat nodig is, de minister die voor de betreffende opdracht cq contract verantwoordelijk is moet bezien of het nodig is met een bedrijf te overleggen cq te onderhandelen.
Kunt u verzekeren dat ook in de toekomst Amerikaanse autoriteiten, of autoriteiten uit andere landen, geen gebruik zullen maken van extraterritoriale wetgeving om toegang te krijgen tot persoonlijke gegevens die zijn opgeslagen op Nederlands grondgebied?
Die garantie kan ik niet geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken voorzien op woensdag 16 januari 2013?
Ja.
De inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven in de bouwsector |
|
Eddy van Hijum (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het pleidooi van de Stichting Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw Regio Twente (SSB Regio Twente) om werklozen in de bouw – met behoud van uitkering – te kunnen inzetten als leermeester?1
Ja.
Onderkent u dat als gevolg van de crisis er voor veel leerlingen in de bouw momenteel geen leerwerkplek is op een bouwplaats, waardoor grote groepen noodgedwongen praktijkinstructie krijgen in de werkplaatsen van opleidingsbedrijven?
Momenteel is er inderdaad een tekort aan stageplaatsen in de bouw waarvoor de economische crisis in grote mate verantwoordelijk is. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sector minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Deelt u de zorgen van de leden van de CDA-fractie over de grote klappen die de goede opleidingsinfrastructuur van de bouwsector in deze crisistijd krijgt?
Ik maak me met u zorgen over de leerlingen die niet in de praktijk het vak kunnen leren. Voor veel werk in de bouw is het van groot belang dat leerlingen bij een bedrijf het vak leren. Zonder deze ervaring zijn de leerlingen minder geschikt voor het werk waarvoor ze worden opgeleid en zijn ze voor werkgevers minder aantrekkelijk. Om deze reden zijn ook werkgevers zelf gebaat bij het aanbieden van stageplaatsen.
Is het waar dat het opleidingsbedrijven op grond van de huidige regelgeving niet wordt toegestaan om werklozen met behoud van uitkering als leermeesters – naast reguliere instructeurs – in te zetten om het tijdelijke tekort in de begeleiding op te vangen? Bent u, indien dit het geval is, bereid om de desbetreffende regelgeving aan te passen?
Ik begrijp de zorgen die er leven. Beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplekken vormt daarom een belangrijk onderwerp in het overleg met sociale partners. Met sociale partners is afgesproken dat zij sectorplannen kunnen opstellen, waarin zij maatregelen opnemen gericht op het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten in hun sector. In de brief van 19 december jl. over het overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid is daarbij ook expliciet gewezen op de instroom van jongeren en de beschikbaarheid van voldoende stageplekken. Bij de toetsing van de sectorplannen bezie ik de mogelijkheden van cofinanciering. Het is in mijn ogen echter niet gewenst om hiervoor WW-geld in te zetten. Werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen, kunnen niet met behoud van uitkering gaan werken als voor het werk dat zij gaan doen normaal gesproken een beloning zou worden betaald. Voor het werk van instructeurs wordt normaal gesproken loon betaald. Dat betekent dat de WW-uitkering van werkloze leermeesters gekort zal worden voor het aantal uren dat zij als instructeur aan de slag gaan. Dit is slechts anders als het werk met behoud van uitkering tijdelijk van karakter is en uitzicht biedt op een aansluitende dienstbetrekking. In een dergelijke situaties kan een proefplaatsing worden ingezet.
Overigens wordt ook – los van de genoemde sectorplannen – bezien of in het kader van het Techniekpact 2020 dat het kabinet met het bedrijfsleven wil afsluiten, afspraken gemaakt kunnen worden over de beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplaatsen.
Bent u eventueel bereid om – bijvoorbeeld in Overijssel – een pilot rond de inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven toe te staan?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in andere sectoren (zoals schilders, installatie- en elektrotechniek en metaal) werklozen in te zetten als leermeester, zodat kennis en vakmanschap in deze sectoren behouden blijft?
Zie het antwoord op de vraag 4.
De opening van een islamitische gebedsruimte in een Nederlands pretpark |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Walibi opent gebedsruimte»?1
Ja.
Is het waar dat het pretpark Walibi in Flevoland een islamitische gebedsruimte zal openen?
Nee. Navraag bij Walibi Holland leert dat het een stilteruimte betreft, die toegankelijk is voor een ieder die er gebruik van wil maken, ongeacht de religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging van gebruikers.
In hoeverre deelt u de mening dat een gebedsruimte voor moslims in een Nederlands pretpark tekenend is voor de voortschrijdende islamisering van ons land?
Deelt u de visie van de PVV dat er in Nederlandse pretparken geen plaats is voor islamitische gebedsruimtes en bent u bereid zich hier helder tegen uit te spreken?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de voortgaande islamisering van ons land tegen te gaan?