Het capaciteitsverlies van de Koninklijke Marechaussee door het handhaven van het qat-verbod |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Qat blijft Nederland binnenkomen» d.d. 12 maart 2013?1
Ja.
Erkent u dat de Koninklijk Marechaussee veel capaciteit verliest door het handhaven van het qat-verbod?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) wordt niet specifiek ingezet voor de handhaving van het qatverbod. Handhaving door de KMar vindt plaats als de KMar stuit op qat tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. In het geval van de uitzending van Een Vandaag was dit vanuit het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Van het totale aantal handhavingsincidenten binnen het MTV in januari en februari 2013 was slechts in 1% van de zaken sprake van qat. De registratie van ingezette uren binnen het MTV vindt vooral plaats op basis van het primaire operationele proces (te weten Controle MTV en Afhandelen binnen MTV). Dit betekent dat er in de registratie van uren geen onderscheid wordt gemaakt naar soort vangst of incident.
Hoeveel capaciteit kost de handhaving van dit verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel uur besteedt de Marechaussee aan handhaving en opsporing van qat-handel? Hoeveel controles worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er door het handhaven van het qat-verbod minder tijd is voor andere controles?
Uiteraard is het zo dat de beschikbare handhavingscapaciteit over het hele veld waarvoor handhavingsdiensten verantwoordelijk zijn verdeeld moet worden. Dit betekent echter niet dat de handhaving hierdoor in kwaliteit zou inboeten. De beschikbare capaciteit wordt zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet.
Ten koste van welke andere controles gaat het handhaven van het qat-verbod?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het qat-verbod geleid tot minder qat-gebruik?
Er zijn nog geen gegevens voorhanden waaruit zou blijken dat het qatverbod leidt tot minder qatgebruik, dat de straatwaarde van qat hetzij gestegen, gedaald dan wel gelijk gebleven is en of een eventueel hogere prijs de illegale handel en criminaliteit zal bevorderen.
Klopt het dat sinds het qat-verbod de straatwaarde van qat is gestegen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevordert een hogere prijs van verboden qat de illegale handel en de criminaliteit?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de illegale handel van qat en de straatoverlast toegenomen? Kunt u cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
Er zijn geen gegevens voorhanden die een toename van illegale handel en straatoverlast bevestigen.
Is de import en/of export van qat toegenomen? Kunt u concrete cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
In 2012 werd 854.000 kilogram qat in Nederland geïmporteerd. Sinds de strafbaarstelling van qat zal de omvang van de import vanzelfsprekend fors zijn gedaald. Ik heb slechts cijfers over de inbeslaggenomen hoeveelheid qat, niet over de omvang van de illegale invoer van qat.
Klopt het dat het verslavingsprobleem van qat-gebruikers niet is veranderd sinds het qat-verbod?
Daarover zijn geen gegevens bekend. Problematisch qatgebruik wordt niet afzonderlijk als hulpvraag in het systeem Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) geregistreerd. Voor zover Somaliërs een beroep doen (en de afgelopen jaren hebben gedaan) op verslavingszorg is dat vooral vanwege problematisch gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
Welke maatregelen zijn er genomen om het verslavingsprobleem van qat-gebruikers te verminderen? Wilt u zich inzetten voor een verbetering van de verslavingszorg voor deze doelgroep?
Somaliërs weten de verslavingszorg te vinden indien zij problemen hebben met het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. De verslavingszorg als zodanig behoeft op dit punt geen verbetering. Maatregelen om problematisch qatgebruik terug te dringen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit verbetering van de toeleiding van problematische qatgebruikers naar zorg. Gemeenten waarin een belangrijk deel van de problematische qatgebruikers verblijft kunnen daar, bijvoorbeeld door samenwerking met lokale organisaties, invulling aan geven.
Welke effecten heeft het qat-verbod op het gebruik van andere legale en illegale drugs?
Er zijn geen indicaties uit de Somalische gemeenschap of uit de verslavingszorg dat er sprake is van een verschuiving naar andere middelen.
Kunt u aangeven welke gemeenten overlast hebben van qat-gebruikers?
Dat zijn onder meer de gemeenten Tilburg en Groningen. Deze gemeenten hebben eerder ook verzocht om een verbod van qat.
Kunnen deze gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de incidenten afdoende aanpakken?
Alle handelingen met qat zoals omschreven in de Opiumwet zijn strafbaar. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kunnen gemeenten thans overgaan tot het sluiten van panden van waaruit qat wordt verhandeld. Waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast ook worden aangepakt via de APV. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de openbare orde.
Bent u bereid de mogelijkheden van het gebruik van de APV ter bestrijding van qat-overlast bij gemeenten onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 16.
NL-Alert |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u zich in het beeld dat door dhr. Helsloot wordt geschetst van de berichtendienst NL-Alert?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
NL-Alert is een nieuwe dienst, die weliswaar operationeel kan worden gebruikt, maar nog in de opstartfase verkeert. Er zijn afspraken gemaakt met de veiligheidsregio’s en er zijn richtlijnen en handleidingen uitgebracht. NL-Alert sluit aan bij de decentrale inrichting van de verantwoordelijkheid voor rampenbestrijding- en crisisbeheersing in Nederland. Hierdoor zijn er regionaal verschillen. Omdat NL-Alert in opstartfase verkeert, volg ik de ontwikkelingen en het gebruik in de regio’s op de voet. Met het Veiligheidsberaad is afgesproken de gemaakte afspraken regelmatig te evalueren en zo nodig bij te stellen.
Klopt het dat er wat betreft NL-Alert veel verschillende protocollen liggen en dat verantwoordelijkheden soms zeer divers verdeeld zijn in de veiligheidsregio’s? Kunt u dit verklaren? Acht u dit een wenselijke en/of werkbare ontwikkeling?
De protocollen van de veiligheidsregio’s vertonen op onderdelen verschillen. Dit betreft vooral verschillen die te maken hebben met de verschillende manieren waarop de onderscheiden veiligheidsregio’s de rampenbeheersing- en crisisbestrijding regionaal hebben ingericht. De protocollen wijken niet af van de tussen mij en het Veiligheidsberaad gemaakte afspraken.
Klopt het dat vaak veel tijd verloren gaat voor er gebruik gemaakt wordt van NL-Alert? Waarin zit deze vertraging? Deelt u de mening dat juist in geval van nood iedere seconde telt en er dus geen kostbare tijd verloren mag gaan? Kunt u uw antwoord toelichten? Ziet u mogelijkheden dit te verbeteren?
NL-Alert is op 8 november 2012 operationeel geworden en sindsdien drie keer op beperkte schaal ingezet. Op basis hiervan is nog niet veel te zeggen over de snelheid van inzetten van NL-Alert. NL-Alert is bedoeld voor alarmering in de eerste fase van een ramp of crisis. De veiligheidsregio’s beseffen terdege dat NL-Alert zo snel mogelijk moet worden ingezet. In de opstartfase is sprake van een periode van gewenning aan dit nieuwe alarmeringsmiddel. Ook hier volg ik de ontwikkelingen en het gebruik in de regio’s op de voet. Zo nodig maak ik nadere afspraken met het Veiligheidsberaad.
Klopt het dat vaak niet duidelijk is wat de inhoud van een bericht aan burgers precies moet bevatten? Deelt u de mening dat hier vooraf over nagedacht moet worden, zodat dit in geval van een ramp of crisis niet leidt tot discussie en/of verdere vertraging? Zo neen, waarom niet?
Er is met de regio’s afgesproken dat een NL-Alert bericht standaard een aantal elementen omvat, zoals een vermelding dat het een NL-Alert bericht betreft, wat er aan de hand is, op welke locatie en wat een de burger zelf kan doen (handelingsperspectief). Deze structuur is opgezet op basis van onderzoek verricht onder leiding van professor Ben Ale, toenmalig hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding van de TU Delft. Een aantal regio´s heeft standaardberichten opgesteld voor vaker voorkomende incidenten. Voorts zijn met alle veiligheidsregio’s workshops georganiseerd waar het opstellen van berichten is besproken en geoefend. De opbouw van NL-Alert berichten komt ook uitgebreid aan bod in de e-learning die ter beschikking staat voor elke gebruiker van NL-Alert.
Vindt u dat NL-Alert enkel kans van slagen heeft, indien duidelijk is wat mensen er van kunnen verwachten op het moment dat er een ramp of een crisis uitbreekt en er dus landelijk zoveel mogelijk op dezelfde manier gewerkt wordt? Zo neen, waarom niet?
Het is van belang dat burgers weten wat NL-Alert is en wat een NL-Alert bericht inhoudt. Daarom heb ik zowel bij het operationeel stellen van NL-Alert als bij het landelijk controlebericht van 4 februari jl. een grote publiekscampagne gevoerd, zowel op landelijk als op regionaal niveau. Verder dient de burger er van op aan te kunnen dat NL-Alert door alle veiligheidsregio’s in vergelijkbare gevallen op een uniforme manier wordt ingezet. Daartoe heb ik met het Veiligheidsberaad afspraken gemaakt over de situaties waarin NL-Alert wordt ingezet. Het gaat daarbij altijd om incidenten die een acuut handelen van publiek vergen en een ernstige fysieke bedreiging vormen of voor grote maatschappelijke onrust of ontwrichting zorgen.
Bent u bereid te voorkomen dat 25 maal hetzelfde wiel uitgevonden wordt en daartoe met de veiligheidsregio’s om de tafel te gaan zitten teneinde basale afspraken te maken omtrent het gebruik van NL-Alert, de invulling van protocollen, de verantwoordelijkheidsverdeling en de inhoud van te versturen berichten, zonder daarbij de lokale beleidsruimte helemaal dicht te timmeren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen?
Ik heb over het operationeel gebruik en de verantwoordelijkheidsverdeling afspraken gemaakt met het Veiligheidsberaad. Deze afspraken doen zowel recht aan de behoefte tot duidelijkheid voor de burger, als aan de decentrale verantwoordelijkheid en inrichting van de veiligheidsregio’s. Omdat NL-Alert nog in de opstartfase verkeert, heb ik met het Veiligheidsberaad afgesproken de bestaande afspraken met enige regelmaat te evalueren en desgewenst aan te passen.
Acht u het zinvol of wenselijk NL-Alert beter onder de aandacht van de mensen te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het bericht dat circa 100 huizen van Pakistaanse christenen zijn verbrand vanwege vermeende belediging van Mohammed |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (SP), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christian protesters decry Muslim mob’s arson spree following blasphemy charge»?1
Ja.
Bent u van mening dat de Pakistaanse overheid haar christelijke minderheden adequaat beschermt? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, deelt u de mening dat de Pakistaanse overheid haar verplichtingen niet nakomt ten aanzien van het beschermen van de christelijke minderheden en dat dit de facto inhoudt dat de Pakistaanse overheid bijdraagt aan de straffeloosheid aangaande discriminatie, bedreiging, geweld en aanslagen op Pakistaanse christenen?
Op 20 december 2012 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een thematisch ambtsbericht uitgebracht over de situatie van christenen en ahmadi’s in Pakistan gedurende juli 2010 tot en met november 2012. Uit dit ambtsbericht blijkt dat de Pakistaanse autoriteiten in veel gevallen nalieten om ahmadi’s en christenen te beschermen tegen religieus geweld. Ook lieten de autoriteiten (politie/rechtbank) in veel gevallen na om de daders van geweld tegen ahmadi’s en christenen te vervolgen. Hierdoor werd een klimaat van onschendbaarheid voor de daders in stand gehouden. Dat is ook de reden dat ik in mijn brief van 15 januari jl. aan uw Kamer heb toegelicht dat ik van Pakistaanse christenen die in Pakistan problemen hebben ondervonden, niet verwacht dat ze zich vóór hun komst naar Nederland hebben gewend tot de Pakistaanse autoriteiten voor bescherming.
Kunt u aangeven hoeveel gewelddadige incidenten er in 2012 tegen christenen in Pakistan hebben plaatsgevonden? Kunt u hierbij aangeven hoeveel daders er succesvol zijn vervolgd?
Nee, er is hierover geen betrouwbare informatie beschikbaar.
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot uw besluit om christenen niet aan te merken als risicogroep, zoals u onlangs wel terecht heeft gedaan ten aanzien van ahmadi’s?2 Zijn deze recente ontwikkelingen voor u aanleiding om christenen alsnog aan te merken als risicogroep? Zo nee, kunt u aangeven, in aanvulling op uw brief van 15 januari, aan welke criteria de situatie van christenen in Pakistan niet voldoet om hen niet aan te merken als risicogroep?
In mijn brief van (27 maart 20123) aan uw Kamer heb ik toegelicht waarom ik van mening ben dat op dit moment de kwalificatie van Pakistaanse christenen als risicogroep niet aan de orde is. Het ernstige incident in Lahore heb ik bij mijn afweging betrokken.
Proefboringen schaliegas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Binnenlands Bestuur d.d. 1 maart 2013 dat het Britse bedrijf Cuadrilla proefboringen naar schaliegas gaat uitvoeren in Luttelgeest of Marknesse?1
Ja. Ik wil hierbij benadrukken dat er bij het aangekondigde onderzoek van Cuadrilla geen proefboringen geplaatst worden. Dit past in mijn toezegging dat er geen proefboringen naar schaliegas geplaatst worden gedurende de looptijd van het onderzoek, dat in opdracht van mij wordt uitgevoerd.
Klopt het dat Cuadrilla nu onderzoek doet naar de effecten van de boringen op beschermde diersoorten en of de bodem stevig genoeg is om een boortoren te plaatsen? Kunt u aangeven of in het vooronderzoek ook andere zaken onderzocht worden, zoals de gevolgen voor grondwater, bodemkwaliteit etc.?
Cuadrilla heeft besloten om de looptijd van het door mij aanbestede onderzoek te benutten om verschillende onderzoeken uit te voeren om de benodigde informatie te verzamelen over de verschillende mogelijke boorlocaties. Nogmaals, er zal niet geboord worden.
Het vooronderzoek van Cuadrilla betreft een ecologisch onderzoek om vast te stellen of, en zo ja welke, beschermde flora en fauna in de omgeving aanwezig is. Met de resultaten van dit onderzoek kan beoordeeld worden wat de potentiële effecten zouden kunnen zijn van de proefboringen en of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om deze te beperken.
Daarnaast wordt een bodemonderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de nul-situatie van de bodem en grondwater kwaliteit. Daarbij wordt ook de draagkracht van de bodem bepaald ten behoeve van de boorinstallatie.
De gegevens van de vooronderzoeken worden gebruikt om te bepalen welke van de twee locaties het meest geschikt zou zijn als boorlocatie. Daarnaast zal Cuadrilla diverse andere onderzoeken uitvoeren om een volledig beeld te vormen van de potentiële effecten (en eventuele maatregelen) van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de proefboring, maar dat de gemeente Noordoostpolder geen vergunning heeft afgegeven omdat dit niet nodig is in dit stadium van vooronderzoek? Is er vooraf contact geweest tussen u en de gemeente? Zo ja, heeft u de gemeente gewezen op de mogelijke risico's van boringen naar schaliegas?
Nee, het klopt niet dat ik toestemming heb gegeven voor een proefboring. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden bij het door Cuadrilla aangekondigde onderzoek geen proefboringen geplaatst.
Op 14 juni 2010 is de opsporingsvergunning Noordoostpolder door mij verleend. Met alleen een opsporingsvergunning mogen geen proefboringen geplaatst worden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl., zijn meer vergunningen en instemmingen nodig alvorens geboord zou kunnen worden. Zo is een omgevingsvergunning nodig, waarmee onder andere een wijziging van het bestemmingplan moet worden aangevraagd – de gemeente is hiervoor het aanspreekpunt. Daarnaast moet volgens het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) een melding ingediend worden bij mijn ministerie met betrekking tot de milieu-impact van de proefboring en moet een boorplan ingediend worden bij het Staatstoezicht op de Mijnen.
Voor het lokale verkennende onderzoek, dat Cuadrilla gaat uitvoeren, zijn geen vergunningen nodig. Cuadrilla heeft contact gehad met het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Noordoostpolder, alvorens zij bekend maakte, dat zij de bedoelde onderzoeken gaat uitvoeren.
Heeft Cuadrilla inderdaad ook vooronderzoek uitgevoerd in Boxtel en Haaren in de provincie Noord-Brabant? Zijn er nog andere gemeenten waar u proefboringen verwacht door Cuadrilla of andere bedrijven en hoe zal u de aanvraag voor deze proefboringen toetsen?
Cuadrilla heeft dezelfde type vooronderzoeken in 2010 en 2011 reeds uitgevoerd voor de locaties in Boxtel en Haaren. Ook hier zijn deze onderzoeken gedaan om een volledig beeld te krijgen van de potentiële effecten en eventueel te nemen maatregelen van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Bij mij is niet bekend waar Cuadrilla of andere bedrijven in de toekomst mogelijk proefboringen naar schaliegas willen plaatsen. Alvorens sprake zal zijn van beoordelingen van aanvragen in het kader van dergelijke proefboringen, zullen we eerst de resultaten van het onafhankelijke onderzoek af moeten wachten. Deze verwacht ik 1 juli aanstaande.
Is het u bekend dat tientallen gemeenten, waaronder de stad Utrecht, bezwaar hebben gemaakt tegen proefboringen binnen hun grondgebied? Respecteert u deze bezwaren van gemeenten als u verzoeken voor proefboringen ontvangt?
Het is mij bekend, dat er gemeenten en provincies zijn, die zich schaliegasvrij hebben verklaard. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, ben ik niet de enige partij die betrokken is bij het instemmingstraject om proefboringen te kunnen plaatsen. Mocht uit het onderzoek blijken dat proefboringen naar schaliegas veilig uitgevoerd kunnen worden, dan zal hier in goed overleg over besloten worden.
Hoe verhouden de proefboringen van Cuadrilla zich tot het onderzoek naar de risico's van schaliegaswinning, zoals dat op dit moment door u wordt uitgevoerd? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed?
Het door mij aanbestede onderzoek kijkt naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkool gas in heel Nederland en zal 1 juli aan mij aangeboden worden.
De desktop en verkennende veldstudies van Cuadrilla richten zich op de mogelijke lokale milieueffecten en -gevolgen. Ik heb van Cuadrilla begrepen, dat de resultaten van hun onderzoeken worden gepresenteerd ten behoeve van de indiening van aanvragen voor omgevingsvergunningen, indien Cuadrilla daartoe over kan gaan.
De heffing door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel voor het jaar 2013 |
|
Selçuk Öztürk (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten van ondernemers in de detailhandel waarin zij klagen over het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), dat voor het jaar 2013 een heffing heeft ingesteld die hoger ligt dan het voorgaande jaar?
Ja.
Hoe beoordeelt u de heffing van het HBD voor 2013 in het licht van het voornemen in het regeerakkoord dat de product- en bedrijfschappen (PBO’s) zullen worden opgeheven?
Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Het HBD-bestuur heeft aangegeven, vanwege de aanstaande opheffing, bij het vaststellen van de algemene heffing te zijn uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Overigens zijn de inkomsten die via bestemmingsheffingen worden verkregen, ten behoeve van branchespecifieke activiteiten, wel flink afgenomen.
Deelt u de mening dat de heffingsplichtigen persoonlijk, correct en volledig moeten worden geïnformeerd over de hoogte en besteding van de heffing voor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ondernemingen die een heffing van het HBD hebben ontvangen, hebben bij de factuur een toelichtende folder van HBD ontvangen. Ook de begrotingen van het HBD evenals andere financiële stukken zijn vrij toegankelijk via de website van het HBD. Ik ben van mening dat heffingsplichtigen daarmee voldoende geïnformeerd kunnen zijn over de heffing en besteding van de heffing in 2013.
Hoeveel fte’s zullen verloren gaan als het HBD wordt opgeheven?
Op het moment dat het HBD is gestart met het traject tot afbouw telde het 73 fte. De afgelopen jaren is gewerkt aan het terugdringen van de omvang en reserves van de product- en bedrijfschappen. HBD heeft in de afgelopen jaren de reserves teruggebracht tot 68% van de jaarlijkse exploitatielast. Deze reserve is onvoldoende om de totale kosten van afbouw, waaronder het sociaal plan, te dekken. Zoals aangegeven bij vraag 1 is dat een van de redenen waarom de hoogte van de algemene heffing is toegenomen.
Welke reserves heeft het HBD voor een sociaal plan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de heffingen voor 2013 nodig om de opheffing van het HBD te bekostigen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om het HBD ervan te doordringen dat heffingssplichtigen volledig en correct moet worden voorgelicht over de hoogte van de heffing in het licht van de plannen in het regeerakkoord over de opheffing van de PBO’s?
Ik ben van mening dat er, naast de geldende wettelijke verplichtingen en het daarop gehouden toezicht, geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) slachtoffer zijn van cybercriminaliteit |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diefstal via internet nekt ZZP’er»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel gesignaleerde trend dat internetcriminelen het in toenemende mate voorzien hebben op eenmansbedrijven en kleine ondernemingen?
Nee. Wij hebben geen informatie over de in het artikel gesignaleerde trend dat cybercriminelen het in toenemende mate voorzien hebben op eenmansbedrijven en kleine ondernemingen. Ook zijn er geen cijfers over de door de heer Geuzendam in het artikel genoemde aantallen faillissementen.
Om beter inzicht te krijgen in het slachtofferschap van cybercrime is extra onderzoek verricht in opdracht van het Programma Aanpak Cybercrime van de politie.
De resultaten van dit onderzoek zullen zelfstandig door de politie worden gepresenteerd. Als vervolg op dat onderzoek wordt nu het slachtofferschap van cybercriminaliteit bij het MKB in kaart gebracht. Gekozen is om in eerste instantie onderzoek te doen in de provincie Flevoland. In die provincie is ook als eerste een meldpunt cybercrime voor bedrijven ingericht. De minister van Veiligheid en Justitie heeft aan de politie gevraagd om de ZZP-ers daarin mee te nemen.
Herkent u het beeld, zoals dat in het artikel wordt geschetst, dat het regelmatig voorkomt dat deze eenmansbedrijven en kleine ondernemingen zelfs failliet kunnen gaan door cybercriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze vormen van cybercriminaliteit hoogst onwenselijk zijn? Wat gaat u eraan doen om deze vormen van cybercriminaliteit substantieel terug te brengen?
Iedere vorm van cybercriminaliteit is hoogst onwenselijk.
Bij de bestrijding hiervan is een van de uitgangspunten dat de eigen verantwoordelijkheid bij het veilige gebruik van internet voorop staat. De rol van de overheid is in dit verband gericht op het bieden van ondermeer voorlichting en bewustwording naast het uitvoeren van gerichte criminaliteitsbestrijding.
In samenspraak met het bedrijfsleven heeft de overheid activiteiten ontwikkeld om burgers en bedrijven, waaronder ook MKB’ers en ZZP-ers, bewuster te maken van de risico’s die met het gebruik van internet gepaard kunnen gaan. Te denken valt hierbij aan de website «Digibewust». Deze site biedt informatie en tips voor burgers, het MKB en ZZP-ers over het veilig gebruik van internet.
De door het programma Digivaardig & Digiveilig en Nederland ICT ontwikkelde website «Bescherm je Bedrijf» is eind vorig jaar volledig herzien. Dit heeft geleid tot een nieuwe, meer interactieve tool voor het MKB, die ook door ZZP-ers kan worden gebruikt om hun beveiligingsbeleid te toetsen.
Verder zal in de campagne Alert Online, die in oktober dit jaar voor de tweede keer wordt gehouden, speciale aandacht worden gegeven aan deze doelgroepen.
In januari van dit jaar is in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ook de Nederlandse Vereniging van Banken vertegenwoordigd is, besloten extra in te zetten op vergroting van de bewustwording van cybercriminaliteit bij kleine bedrijven.
Bent u bereid om hierover op korte termijn in contact te treden met de banken en (vertegenwoordigers van) de ondernemers om tot een gedragen oplossing te komen?
Zie antwoord vraag 4.
De wijziging van de grondwet in Hongarije |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de grondwetswijziging in Hongarije waarover gisteren in het Hongaarse parlement werd gestemd en waardoor onder andere de bevoegdheden van het Constitutioneel Hof worden beperkt? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze grondwetswijziging voor het functioneren van de Hongaarse rechtsstaat? Deelt u de zorg dat onder meer de gewenste speelruimte voor de rechterlijke macht, de media, de oppositie en andere onafhankelijke critici beperkt wordt en dat daarmee de noodzakelijke «checks and balances» onder druk staan?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de separate brief over dit onderwerp die uw Kamer toeging naar aanleiding van het verzoek van het lid Klaver tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 maart jl. Zoals in die brief wordt vermeld, deelt het kabinet de zorgen die vanuit de Raad van Europa en de Europese Unie zijn overgebracht en heeft het kabinet die zorgen ook aan Hongarije kenbaar gemaakt.
Deelt u de inschatting dat de wijziging van de Hongaarse grondwet raakt aan de Europese waarden die de grondslag vormen van de samenwerking in de Europese Unie? Zo ja, bent u dan bereid om deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de aankomende Europese Raad van 14–15 maart?
Het kabinet deelt de brede internationale zorgen over de amendementen. De kwestie staat niet formeel geagendeerd voor de Europese Raad, maar zal naar verwachting wel aan de orde komen. Het is overigens aan de Europese Commissie om te bepalen of Hongarije zijn verplichtingen onder de EU-verdragen heeft geschonden.
Zouden de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije volgens u onderwerp moeten zijn van het toekomstige «mechanism to safeguard fundamental values in Member States», waar de minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn Duitse, Finse en Deense collega's vorige week in een brief aan de President van de Europese Commissie Barroso op aandrong?
Ja. Een afschrift van deze brief ging uw Kamer toe.
Op welke wijze stelt u voor dat de Commissie, als hoeder van de Europese verdragen, een sterkere rol gaat spelen bij het toezicht op ontwikkelingen zoals die plaatsvinden in Hongarije? Hoe en waar zou deze verantwoordelijkheid precies moeten worden belegd?
Het kabinet zal, samen met de andere lidstaten die de brief hebben geschreven en mogelijk ook andere lidstaten die voorstander zijn van de totstandkoming van een dergelijk mechanisme, in overleg treden met de Europese Commissie en de lidstaten van de EU om deze aspecten verder uit te werken.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen en suggesties voor beter toezicht op democratische en rechtstatelijke ontwikkelingen in Europees verband die worden gedaan in het rapport «Safeguarding democracy inside the EU. Brussels and the future of liberal order»(Transatlantic Academy, 2012–2013, no. 3)? Wat vindt u van het voorstel in dit rapport om, in plaats van de Europese Commissie te belasten met een monitoringtaak, deze bevoegdheid te beleggen bij een separate «Kopenhagen Commissie»?
Zoals in de brief aangegeven zijn de vier ondertekenaars voorstander van een sterkere rol van de Europese Commissie in dezen.
Ziet u, gezien het feit dat deze nieuwe mechanismen voor monitoring van de rechtstaat binnen de EU nog vorm moeten krijgen, een rol weggelegd voor de Raad van Europa aangaande de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije? Is het mogelijk dat de Europese Raad van eind deze week een verzoek doet aan de Raad van Europa om zich te buigen over de situatie in Hongarije?
De Raad van Europa (RvE) heeft zijn eigen verantwoordelijkheden naast die van de Europese Unie en zal die naar het oordeel van het kabinet ook zonder aansporing van de Europese Raad nemen. De RvE heeft, zowel in politieke zin door de SG van de RvE als in juridisch adviserende zin door de Europese Commissie Democracy through Law (ook wel Venetië Commissie), al waardevol werk verricht rondom eerdere internationale zorgen over Hongaarse wetgevingsprocessen. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, Thorbjørn Jagland, heeft 8 maart jl. de Venetië Commissie gevraagd de amendementen grondig te onderzoeken.
Welke andere mogelijkheden zijn er om ontwikkelingen, zoals die plaatsvonden in Hongarije, in Europees verband aan de orde te stellen?
Naar het oordeel van het kabinet zijn de Europese Unie en de Raad van Europa de meest aangewezen fora om dit soort ontwikkelingen te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat ter voorbereiding op de Europese Raad van 14–15 maart?
Ja.
Het verwisselen van identiteitspapieren |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het Vara tv-programma RamBam van 11 maart 2013?1
Ja.
Kloppen de feiten, zoals in de uitzending getoond? Zo nee, wat was er dan niet waar?
Ja. De in de uitzending van RamBam getoonde feiten komen overeen met de gebeurtenissen in Amsterdam. Onvermeld bleef, maar wel vermeld in het persbericht van de gemeente Amsterdam van 14 februari 2013, dat de gemeente Amsterdam zelf de frauduleuze handelingen van de programmamakers aan het licht heeft gebracht en heeft stopgezet. Er is direct aangifte gedaan van de fraude gepleegd door de programmamakers van RamBam met betrekking tot de mislukte aanvraag van een ID-kaart, de geslaagde aanvraag van een frauduleus verkregen ID-kaart en van de in opvolging daarvan onderkende fraude bij de ondertrouw.
Klopt het dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Financiële instellingen als banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht de gegevens van een identiteitsbewijs te controleren en vast te leggen. Een dergelijke verplichting geldt niet voor voertuigenverhuurbedrijven, maar zij mogen in ieder geval als zij lid zijn van brancheorganisatie BOVAG bij de verhuur van een auto of voorafgaand aan een proefrit kopieën van identiteitsdocumenten maken.
Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft in juli 2012 voor de private sector richtsnoeren gepubliceerd voor de identificatie en verificatie van persoonsgegevens. De bijlage van dit document biedt een handleiding voor private partijen hoe identiteitsdocumenten en -kenmerken op echtheid gecontroleerd kunnen worden.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren.
Is het waar dat iemand met een paspoort van een ander de marechaussee te Schiphol kan passeren? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in de uitzending wordt getoond? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor te grote veiligheidsrisico’s worden gelopen en wat gaat u op welke termijn hier tegen doen?
De werkwijze van de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van de grensbewakingstaak op Schiphol is erop gericht te voorkomen dat personen met valse of vervalste documenten dan wel met een paspoort of een identiteitsdocument van iemand anders de grens kunnen passeren. Bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit wordt de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole waar de Koninklijke Marechaussee uitgebreider onderzoek kan verrichten met daar beschikbare apparatuur om vast te stellen of de identiteit van de aanbieder van het paspoort overeenkomt met de gegevens van het paspoort.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat een reiziger met een paspoort van iemand anders de grenscontrole kan passeren. De Koninklijke Marechaussee zal in de documentopleidingen en -trainingen van de grenswachters extra aandacht besteden aan de feitelijke controle van reisdocumenten en de verificatie of reisdocument en de houder ook daadwerkelijk bij elkaar horen. Tevens vinden er interne kwaliteitscontroles plaats om de grenswachters scherp te houden.
Wat is het nut van biometrische kenmerken in paspoorten als iemand met het paspoort van een ander toch de marechaussee op Schiphol kan passeren?
Op basis van de biometrische kenmerken in paspoorten kan de identiteit van personen beter worden vastgesteld. De foto in de chip van het document wordt bij geautomatiseerde grenscontrole met de persoon vergeleken. Het gebruik van biometrie in het grensproces is in ontwikkeling en wordt nog niet volledig toegepast. Op dit moment wordt bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole van de Koninklijke Marechaussee.
Zowel geautomatiseerde controle middels biometrische kenmerken als handmatige controle is geen 100% garantie dat lookalike fraude nooit zal slagen. Geautomatiseerde vergelijking middels biometrische kenmerken heeft echter zeker een toegevoegde waarde bij het zoveel mogelijk voorkomen van lookalike fraude.
Deelt u de mening dat het aanvragen van een identiteitskaart met een foto van een ander onmogelijk zou moeten zijn en ook zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom vindt u dat? Hoe is het dan mogelijk dat het dan toch eenmaal blijkt te lukken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is ongewenst dat iemand die een identiteitskaart aanvraagt, daarbij onopgemerkt de foto van iemand anders kan inleveren. Dat leidt er namelijk toe dat degene die op de foto staat, met het document dat op iemands anders naam staat identiteitsfraude kan plegen. Uit het feit dat het in één van de twee gevallen toch is gelukt een foto van iemand anders in te leveren, blijkt dat een fout is gemaakt. Het is helaas niet te uit te sluiten dat een medewerker van een gemeente onterecht een foto accepteert.
Wat zegt het bovenstaande over de betrouwbaarheid van beide identiteitsbewijzen en over de wijze waarop de identiteit van de houder van het bewijs wordt gecheckt of beiden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen feit dat iemand een document van iemand anders gebruikt en het feit dat op een document onjuiste gegevens staan. In het eerste geval is sprake van (poging) tot lookalike fraude. Met het document als zodanig is echter niets mis.
Indien gegevens die op een document staan niet juist zijn, bijvoorbeeld omdat er verkeerde foto op staat, dan is het document onbetrouwbaar. Bij een controle moet er op vertrouwd kunnen worden dat de op het document vermelde gegevens, waaronder de foto, correct zijn. Het moge duidelijk zijn dat de identiteitscontrole aan de hand van de foto niet adequaat is indien iemand met het document van iemand anders de grens kan passeren of een auto kan huren. Dit geldt ook als een foto van iemand anders wordt geaccepteerd bij de aanvraag van een identiteitskaart. Belangrijk is dan ook dat betreffende medewerkers voldoende zijn opgeleid om identiteitsfraude te herkennen. Dit is een punt van aandacht. Ten aanzien van de grenspassage verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
In samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken is in 2012 een project opgezet voor verdere verbetering van het opleidingsstelsel voor ambtenaren burgerzaken. Daarmee kan de kwaliteit van de vaststelling en registratie van identiteit verder worden verbeterd.
Daarnaast vindt dit jaar een doorlichting plaats van het aanvraag- en uitgifteproces van de reisdocumenten. Er wordt gekeken welke risico’s er zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pogingen tot het begaan van bovenstaande (strafbare) feiten voortaan geen kans van slagen meer hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Selectie in het mbo |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Selectie in het mbo schiet haar doel voorbij»?1
Ja.
Deelt u de zorg van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs over het selecteren aan de poort door mbo-instellingen?
Het onderzoek van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs naar het toelatingsbeleid in het middelbaar beroepsonderwijs bevat naar mijn oordeel geen resultaten op grond waarvan de conclusie zou kunnen worden getrokken dat de selectie haar doel voorbij schiet. Volgens het rapport zijn de deelnemende instellingen (6 roc’s, 1 aoc en 1 vakschool) geselecteerd op diversiteit in de organisatie van het toelatingsbeleid. De zorg van het ECBO over selectie aan de poort deel ik niet. Instellingen hebben er belang bij studenten binnen te halen. Dat zij daarbij streven naar een optimale studiekeuze en een adequate plaatsing van studenten juich ik toe. Dat mag echter niet ertoe leiden dat degenen die zijn aangewezen op het beroepsonderwijs buiten de deur worden gehouden. Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols houden. Overigens wil ik benadrukken dat de student een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het maken van een studiekeuze.
Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel onderwijsinstellingen en om hoeveel jongeren het gaat die jaarlijks toegang wordt ontzegd tot een vervolgopleiding in het mbo?
Op dit moment ontbreekt de informatie om uw vraag te kunnen beantwoorden. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden.
Deelt u de opvatting dat, in ogenschouw nemend dat een vmbo-diploma toegang geeft tot het mbo, het onwenselijk is dat er in toenemende mate sprake is van selectie aan de poort? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe u scholen voor mbo gaat stimuleren alle leerlingen in het bezit van een vmbo-diploma toegang te geven tot het voor hen passende niveau van onderwijs?
Ja.
Bve-instellingen moeten volgens artikel 1.3.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bij de uitvoering van hun taak zorgen voor:
Die zorgplicht hebben alle mbo-instellingen en gezamenlijk moeten zij ervoor zorgen dat alle jongeren met een vmbo-diploma die zich bij een mbo-instelling melden, in een passende opleiding terechtkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden. Mocht blijken dat er een toenemende problematiek is, dan zal moeten worden overwogen of voor de mbo-instellingen er een stringentere verplichting met betrekking tot de toelating moet komen.
Het bericht “NPO 1 wordt nieuwe naam voor Nederland 1” |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NPO 1 wordt nieuwe naam voor Nederland 1»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, welk besluit van de Kamer ligt hieraan ten grondslag?
Dit bericht is juist. De voorgestelde naamswijziging is aan de publieke omroep zelf. De politiek gaat niet over de vorm en inhoud van de programma’s, ook niet over de merknamen van de publieke omroep. Het gaat hier om de onafhankelijkheid van de publieke omroep; het is niet wenselijk dat de politiek hier invloed op heeft.
Deelt u de mening dat deze naamswijziging wat voorbarig is gezien het feit dat:
Zoals onder vraag 2 aangegeven gaat de politiek niet over de namen van de publieke zenders. In algemene zin vind ik het goed dat de publieke omroep werkt aan een sterk profiel. De publieke omroep is immers van iedereen en voor iedereen. In een sterk veranderend medialandschap waarin vele (internationale)mediamerken actief zijn is het belangrijk dat de publieke omroep goed vindbaar en herkenbaar blijft.
Hoe kwalificeert u het bericht dat voor de domeinnaam npo1.nl een ton betaald zou zijn?
Ik verwijs u graag naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger op 27 april 2012 naar uw Kamer heeft gestuurd over dit onderwerp.2 Dit antwoord komt er in het kort op neer dat de NPO eigen verantwoordelijkheid draagt over de inzet van zijn budget, en hier jaarlijks verantwoording over aflegt.
Heeft de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een marketingbudget? Zo ja, hoe groot is dit? Zo nee, waaruit zijn deze kosten gefinancierd?
Het marketingbudget maakt onderdeel uit van het Marketing & Communicatie budget van de NPO. Uit dit budget wordt de promotie van de gehele landelijke publieke omroep bekostigd, worden campagnes gefinancierd voor alle zenders, platformen en voor afzonderlijke programma’s. In 2011 heeft BCG de hoogte van het Marketing & Communicatie budget beoordeeld in het kader van het onderzoek naar efficiëntiemaatregelen bij de landelijke publieke omroep. Op basis van (benchmark)analyses stelde BCG vast dat er fors bespaard kon worden op deze kosten. Er is inmiddels een besparing van 27% op dit budget gerealiseerd. Het marketingbudget bedraagt in 2013 circa 6,4 miljoen euro. De NPO legt jaarlijks verantwoording af over de middelen in de (financiële) Terugblik en het Jaarverslag. Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.
Kunt u aan de Kamer toezeggen dat er verder geen marketinggelden worden uitgegeven aan het promoten van de merknaam «NPO», voordat de Kamer een mogelijke beslissing neemt over de rol van de NPO en welke rol de merknaam NPO hierin speelt?
Nee, zoals ik in antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat de politiek niet over de merknaam van de publieke omroep en de marketingkosten.
Het niet kunnen vinden van een goede behandelplek voor kinderen/jongeren met een zorgindicatie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat sommige kinderen/jongeren, die een zorgindicatie hebben, geen behandelplek kunnen krijgen via Bureau Jeugdzorg, omdat geen enkele zorgaanbieder het aandurft vanwege de complexiteit van de problemen van het kind/de jongere?
Ik ben ervan op de hoogte dat het voorkomt dat het, ondanks een indicatie voor geïndiceerde (jeugd)zorg, tijd en moeite kan kosten om een behandelplek te vinden voor jeugdigen vanwege de complexiteit van hun problemen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit soms leidt tot een uithuisplaatsing in plaats van het leveren van zorg?
Ik ben niet op de hoogte van concrete situaties waarin dit het geval is. Ik kan echter niet uitsluiten dat door het uitblijven van behandeling er aanleiding kan zijn voor een uithuisplaatsing. Dat gebeurt zo veel mogelijk op vrijwillige basis, dus met toestemming van ouders en kinderen. Wanneer het voor de opvoeding of verzorging van kinderen noodzakelijk is om een kind uit huis te plaatsen, kan een kind gedwongen uit huis geplaatst worden. Dat gebeurt met behulp van een machtiging uithuisplaatsing. Gedwongen uithuisplaatsing is alleen mogelijk als andere middelen gefaald hebben of een grote kans hebben te falen. Een gedwongen uithuisplaatsing gebeurt zorgvuldig en kan alleen via rechterlijke tussenkomst worden bewerkstelligd om zo de rechten van betrokkenen te waarborgen.
De meeste uithuisplaatsingen vinden plaats in pleeggezinnen of in de residentiële jeugdzorg. Een rechterlijke machtiging voor opname in de gesloten jeugdzorg kan slechts worden verleend indien er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedproblemen en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat dit soms leidt tot opname in een gesloten instelling, hoewel de zorgvraag een ambulante is?
Ik ben niet op de hoogte van een concrete situatie waarin sprake is van opname in een gesloten instelling als de zorgvraag een ambulante is. Ook is mij niet bekend om hoeveel kinderen/jongeren het gaat die in een dergelijke situatie terecht komen. Jeugdzorg Nederland verzamelt op mijn verzoek bij de jeugdzorginstellingen informatie of er vaker kinderen in een dergelijke situatie komen omdat andere behandelmogelijkheden niet beschikbaar bleken te zijn. Er is sprake van een verkeerde inzet van zorg en inzet van middelen als door het uitblijven van ambulante zorg de problematiek van een jeugdige escaleert met als gevolg opname in een gesloten inrichting. In het huidige stelsel moeten de bureaus jeugdzorg dit kunnen signaleren en daarover de provincies voor wat betreft de inkoop van zorg adviseren. Ik wacht de berichtgeving van Jeugdzorg Nederland af, alvorens ik beslis over nadere maatregelen. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Weet u om hoeveel kinderen/jongeren het gaat die in een dergelijke situatie terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunnen ouders dan doen?
Een uithuisplaatsing en/of een opname in een instelling voor gesloten jeugdzorg vergt altijd een machtiging van een rechter. De rechter weegt de argumenten van alle betrokkenen, dus ook die van de ouders.
Als u de problematiek onderkent, wat is dan uw analyse van het probleem? Wat is de oorzaak hiervan? Wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Onrust over VKB-regeling’ |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust over VKB-regeling»?1 2
Ja.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de regeling haastig is opgetuigd en dat hiermee een ongelijk speelveld is ontstaan?
De inhoudelijke invulling van de nieuwe aanpak Veiligheid kleine bedrijven (Vkb) heeft in overleg met brancheverenigingen en experts plaatsgevonden. Hiertoe is vanaf halverwege 2012 brede afstemming gezocht. Om met de beperkte beschikbare financiële middelen een zo groot mogelijk effect te bereiken, is de keuze gemaakt om de voorheen geldende subsidieregeling niet voort te zetten, maar een andere richting en inrichting van de aanpak te ontwikkelen. In november 2012 is de nieuwe aanpak voor de duur van een overgangsjaar door de brancheorganisaties en andere belanghebbenden in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing akkoord bevonden, waarna de officiële communicatie hierover kon plaatsvinden en de inrichting kon starten. De inrichting is in een tijdsbestek van twee maanden voltooid. Dit is inderdaad een korte tijd, maar ik hecht een dermate groot belang aan de continuïteit in de ondersteuning aan kleine bedrijven dat ik deze ondanks de beperkte beschikbare tijd wilde realiseren.
Binnen de nieuwe aanpak Vkb is er voor gekozen om maatregelen bij voorkeur aan te bieden via vaste pakketten, met als doel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen te vergroten. Ten behoeve van een gelijk speelveld heeft voor de samenstelling van de pakketten een open inschrijving plaatsgevonden, welke kenbaar is gemaakt in beveiligingsvakbladen. Door deze open inschrijving is ruimte geboden aan de leveranciers en fabrikanten, die de markt kennen en goed kunnen inschatten wat op een gestandaardiseerde en eenvoudige manier het beste kan worden aangeboden, een concurrerend aanbod te doen. Vervolgens is een keuze gemaakt voor producten, leveranciers of fabrikanten op basis van de beste prijs/kwaliteit verhouding in combinatie met de verwachte effectiviteit.
Kent u het bericht dat inschrijvende bedrijven niet op de hoogte zijn gesteld van de exacte criteria? Kunnen deze criteria openbaar gemaakt worden?
Het bericht is bekend. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is verantwoordelijk voor de uitvoering de nieuwe aanpak en heeft binnen de door mijn ministerie gestelde kaders deels een eigen handelings- en beoordelingsvrijheid. Door middel van een open inschrijving heeft het CCV partijen gevraagd pakketten aan te leveren die passen bij de betrokken doelgroep. In de uitnodiging zijn de criteria niet gespecificeerd.
Door het CCV is omwille van de onafhankelijkheid een externe, onafhankelijke deskundige partij ingehuurd om de voorstellen voor pakketten die door de leveranciers zijn ingediend te beoordelen op basis van prijs/kwaliteit verhouding en beoogde effectiviteit. Deze onafhankelijk adviseur is geselecteerd op basis van zijn ruime ervaring in de beveiligingsbranche en betrokkenheid bij de ontwikkeling van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO). De keuze voor pakketten is geen besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht en hiertegen is geen bezwaar of beroep mogelijk.
Klopt het dat slechts één onafhankelijke adviseur een oordeel kan vellen over de bedrijven die een pakket hebben ingediend en er geen beroepsprocedure mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er slechts één toeleverancier voor deze pakketten is aangewezen?
Nee. Er worden verschillende algemene pakketten aangeboden, waarvoor verschillende leveranciers zijn geselecteerd. De pakketten zijn vastgelegd in een productencatalogus en worden in het najaar van 2013 geëvalueerd. Aan de hand daarvan wordt al dan niet tot een nieuwe uitvraag bij leveranciers overgegaan.
Deelt u de mening dat de gang van zaken niet strookt met de werkwijze zoals voorgesteld in de «Aanbieding Evaluatie tijdelijke subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven» van 10 mei 2012?
Nee, deze mening deel ik niet.
In de brief (kamernummer 28 684, Nr. 354) van 10 mei 2012 is in een samenvatting de evaluatie weergegeven, waarin zowel positieve zaken als belangrijke aanbevelingen voor verbetering staan vermeld. Het gebleken stimulerende effect van een bijdrage aan investeringen door kleine bedrijven is de reden geweest voor voortzetting van een dergelijke ondersteuning. De schaarse middelen worden gerichter ingezet, terwijl het doel en de kern van de ondersteuning zijn gehandhaafd.
Kunt u verklaren dat de aangeboden pakketten rond het subsidiebedrag van 1000 euro liggen en tevens aangeven of de aangeboden pakketten aan de gestelde eisen voldoen?
De prijzen variëren per pakket. De prijzen van de pakketten zijn gepubliceerd via www.hoeveiligisuwzaak.nl .
De pakketten zijn geselecteerd door het CCV op basis van het advies van de onafhankelijk deskundig adviseur aan de hand van de eerder genoemde criteria. Hiermee voldoen ze aan de gestelde eisen.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de subsidietrajecten in het kader van de VKB regeling 2013 transparant zijn en te garanderen dat dit zal leiden tot een gelijk speelveld voor aanbieders en afnemers?
De ondersteuning in het kader van de aanpak vkb in het overgangsjaar 2013 wordt nauwkeurig geregistreerd en in de loop van het jaar geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bezien of aanpassing van (onderdelen van) de aanpak voor verdere vergroting van doelmatigheid en doeltreffendheid benodigd is.
De berichtgeving over de NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijk schending van mededingingsregels |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de opgelegde NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijke schending van mededingingsregels?1 Hebben deze veroordeelde bedrijven recent meegedaan in de aanbesteding voor het Valysvervoer en zijn deze bedrijven ook de bedrijven die deze tender lijken te hebben gewonnen? Aan welke regels hebben de veroordeelde bedrijven zich niet gehouden dat dit leidt tot zo’n hoog boetebedrag?
Ja, de berichtgeving is mij bekend. Op 27 februari jl. heb ik uw Kamer hier per brief (TK 2012–2013, 25 847, nr. 112) over geïnformeerd.
Het betreffen twee zaken in de periode 2007–2011 waarbij gezamenlijke afspraken zijn gemaakt over aanbestedingen voor taxivervoer in de regio Rotterdam die naar de mening van de NMa onder het kartelverbod vallen. De vermeende overtredingen hebben geen betrekking op de aanbesteding van het Valysvervoer zelf.
Bent u, gelet op de hoogte van deze boetes, nog steeds van oordeel dat de continuïteit van het Valysvervoer gewaarborgd is, ook nu deze boetes binnen de exploitatie van deze bedrijven moet worden terugverdiend?
Bij besluit van 8 oktober jl. is voorlopig gegund aan de Combinatie. Op 28 november 2012 ben ik door de Combinatie vertrouwelijk geïnformeerd over de twee boetebesluiten en zijn mij tevens de twee boetebesluiten aangeboden.
Een zorgvuldige afweging begint met het beschikken over de daarvoor noodzakelijke, volledige informatie. Die informatie, waaronder de inhoud van de boetebeschikkingen inclusief de bedragen, is mij beschikbaar gesteld door de Combinatie. Met het oog op de continuïteit van het Valysvervoer heeft één van de combinanten mij op 16 januari 2012 desgevraagd inzicht gegeven in haar financiële positie. Als gevolg daarvan heb ik er vertrouwen in dat de continuïteit van het Valysvervoer bij de Combinatie is gewaarborgd.
Overigens benadruk ik dat er op dit moment geen sprake is van een definitieve gunning. Zoals ik in de brief van 27 februari jl. aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitspraak in kort geding afwachten alvorens ik overga tot het sluiten van een overeenkomst met de Combinatie. De procedure leidt ertoe dat de door mij gemaakte afweging ook door een rechter wordt getoetst.
Waren de volledige inhoud en de boete-omvang van de boetebeschikkingen van de NMa bij u bekend toen zeer onlangs door u het besluit werd genomen om het Valysvervoer definitief aan deze bedrijven te gunnen? Heeft u meegewogen wat de invloed van dit bedrag is op de stabiliteit en (financiële) continuïteit van de nieuwe combinatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer, al dan niet vertrouwelijk, informeren over de weging van de aspecten waarop de gunning tussen de twee hoogst eindigende bedrijven heeft plaatsgevonden?
De offertes van alle inschrijvers zijn beoordeeld op basis van de objectieve beoordelingscriteria die genoemd zijn in het Beschrijvend Document van de aanbesteding (hoofdstuk 4/bijlage).
Met betrekking tot het (nieuwe) inzicht van de NMa-boetebesluiten is de afweging gemaakt of de Combinatie al dan niet alsnog dient te worden uitgesloten. Deze afweging staat los van de behaalde scores bij de beoordeling van de offertes.
Waarom vindt u het bovenproportioneel om de gunning niet te heroverwegen, terwijl er een vergrijp heeft plaatsgevonden dat een boete van € 9 miljoen rechtvaardigde? In hoeverre is juist dit besluit niet bovenproportioneel in de richting van de andere inschrijvers? Hebben de andere inschrijvers recent ook een boete van de NMa gekregen voor een vergelijkbaar vergrijp?
Nadat ik door de Combinatie ben geïnformeerd over de geschetste ontwikkelingen heb ik mij met de vereiste zorgvuldigheid, rekening houdend met de belangen van alle inschrijvers, beraden over de vraag of deze boetebesluitenen al dan niet dienen te leiden tot uitsluiting van de Combinatie. De afweging die ik daarbij heb gemaakt is uitgebreid toegelicht in de brief waarnaar ik bij antwoord 1 heb verwezen. Ik ben niet bekend met recentelijk opgelegde boetes bij de overige inschrijvers.
Het bericht “ziekenhuizen mogen abortus niet weigeren” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het radio-optreden over abortus van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja.
In hoeverre vallen de opmerkingen van de minister van OCW te rijmen met artikel 20 van de Wet afbreking zwangerschap en met het uitgangspunt van de wet dat abortus een beslissing is waarover de arts en de betrokken vrouw in samenspraak beslissen, en dat een arts niet verplicht is om medewerking te verlenen?
De Wet afbreking zwangerschap (Waz) kent inderdaad de bepaling (artikel 20) dat niemand de verplichting heeft een vrouw een behandeling te geven, die is gericht op het afbreken van een zwangerschap. Ook kan niemand worden verplicht tot medewerking aan een dergelijke behandeling. Wel is een arts verplicht medische gegevens te verstrekken aan een arts die de behandeling wel wil uitvoeren, mits de vrouw in kwestie daarvoor toestemming heeft gegeven.
Deelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het uitgangspunt dat een ziekenhuis niet verplicht is om abortus aan te bieden aan ieder die erom vraagt, mede in het licht van het feit dat abortus in principe een strafbaar feit is, en dat abortus alleen mag plaatsvinden als een ziekenhuis een vergunning heeft?
Het antwoord op deze vraag staat wat mij betreft niet in het licht van strafbaarheid, maar mijn beleid ten aanzien van ziekenhuiszorg is erop gericht dat ziekenhuizen zelf mogen beslissen in welke zorg zij zich specialiseren en van welke zorg het ziekenhuis vindt dat ze beter elders kan worden geboden.
Hoe beoordeelt u het bericht2 dat de Raad van Bestuur «na een zorgvuldig besluitvormingsproces van een jaar» tot een standpunt is gekomen in relatie tot het feit dat het personeel hierbij niet is betrokken of erover geïnformeerd is?
De Raad van Bestuur is bevoegd om te bepalen hoe besluitvorming tot stand komt en hoe dit vervolgens wordt gecommuniceerd naar het personeel. Ik zie dit als een interne aangelegenheid.
Kunt u aangeven welke besluitvormingsprocedure de Raad van Bestuur doorlopen heeft? In hoeverre is de Medisch Ethische Commissie betrokken bij de deze procedure?
Zie mijn antwoord op vraag 4. De besluitvormingsprocedure is een interne aangelegenheid. Het betrekken van een Medisch Ethische Commissie is niet verplicht en het is evenmin een verplichting voor een ziekenhuis om over een dergelijke commissie te beschikken.
Welke wettelijke plicht heeft een Medisch Ethische Commissie?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Is het u bekend dat 300 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur? Kunt u garanderen dat de positie van gewetensbezwaarden is veilig gesteld conform de Wet afbreking zwangerschap? Op welke wijze krijgen gewetensbezwaarden volledig en tijdig informatie over een ingreep, gericht op beëindiging van een zwangerschap?
Het is mij bekend dat medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat deze medewerkers abortus niet hoeven uit te voeren, noch hieraan hoeven mee te werken. Dit recht wordt bekrachtigd door artikel 20 van de Waz. Ik verwacht dat de positie van gewetensbezwaarden hiermee voldoende is veiliggesteld.
Het bericht dat jeugdzorg steeds meer zelfstandige ondernemers krijgt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Begrijp ik uit uw beantwoording van eerdere vragen dat de Inspectie Jeugdzorg niet direct toezicht uitoefent op de particuliere zorgaanbieders, maar via de hoofdaannemer? Vindt u dit een wenselijke situatie? Is er daardoor sprake van meer risico op de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de kinderen/jongeren?1
Zoals aangegeven in antwoord op uw vorige vragen over particuliere onderaannemers in de jeugdzorg, is in het protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer afgesproken dat de provinciaal gesubsidieerde zorgaanbieder (de hoofdaannemer) er zorg voor draagt dat de Inspectie Jeugdzorg (hierna IJZ) via haar toezichttaak kan controleren of de particuliere onderaannemer verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De hoofdaannemer draagt er zorg voor dat de IJZ toegang heeft tot de particuliere onderaannemer waar de cliënt verblijft. De IJZ voert dus rechtstreeks bij de onderaannemer toezicht uit.
In april publiceert de IJZ een rapport over onderaannemers in de jeugdzorg. Zoals gebruikelijk zal ik tegelijkertijd dit rapport, vergezeld van een beleidsreactie, aan uw Kamer aanbieden.
Op basis van welke feiten komt u tot uw oordeel dat de kwaliteit van het particuliere zorgaanbod is gewaarborgd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen2 heeft aangegeven dat de kwaliteitseisen die de Wet op de Jeugdzorg stelt aan gesubsidieerde aanbieders onverminderd gelden voor de particuliere aanbieders en daarmee dus ook voor de particuliere gezinshuizen? Wat is daarvan de stand van zaken? Met welke feiten kunt u onderbouwen dat de Wet op de Jeugdzorg op dit vlak goed wordt toegepast door de particuliere aanbieders, waaronder de particuliere gezinshuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 5.
Bestaan particuliere zorgaanbieders wettelijk gezien?
De term particuliere zorgaanbieders bestaat niet in de Wet op de jeugdzorg. Ook andere wetgeving kent dit begrip niet als zodanig. In de praktijk worden instellingen die jeugdzorg leveren en die niet rechtstreeks (maar via een onderaannemerconstructie) van de provincie of stadsregio subsidie ontvangen, zo aangeduid.
Wat is de wettelijke basis van het toezicht dat nu wordt uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg op de particuliere zorgaanbieders?
Het systeem van de Wet op de jeugdzorg is zodanig ingericht, dat de verplichtingen die in de wet zijn opgenomen met betrekking tot het leveren van verantwoorde zorg en de consequenties die hieraan zijn verbonden als deze verantwoorde zorg niet wordt geleverd, zich richten tot de gesubsidieerde zorgaanbieder (de hoofdaannemer). Deze is te allen tijde verantwoordelijk voor de geleverde zorg, ongeacht of hij de zorg zelf of via een ander levert.
De Wet op de jeugdzorg verbiedt gesubsidieerde zorgaanbieders nietom bij de uitvoering van hun werkzaamheden gebruik te maken van derden (onderaannemers). Dit houdt in dat gesubsidieerde zorgaanbieders contracten kunnen sluiten met particuliere instellingen, die in hun opdracht de daadwerkelijke hulpverlening bieden. De gesubsidieerde zorgaanbieder heeft, zoals hierboven gezegd, wel de verplichting om verantwoorde zorg te leveren. Deze plicht geldt te allen tijde, dus ook als de zorgaanbieder de daadwerkelijke zorg uitbesteedt aan de derde.
Via deze plicht tot verantwoorde zorg kan door de IJZ toezicht worden gehouden op de particuliere instellingen waar de door de gesubsidieerde zorgaanbieder geplaatste kinderen daadwerkelijk verblijven. De gesubsidieerde zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de IJZ via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder daadwerkelijk verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De zorgaanbieder draagt er dan ook zorg voor dat de IJZ toegang heeft tot de particuliere instelling waar de cliënt verblijft. Dit kan bijvoorbeeld als eis worden opgenomen in het contract dat de zorgaanbieder met de particuliere zorgaanbieder afsluit.
Hoe vaak wordt toezicht uitgeoefend door de Inspectie Jeugdzorg op de hoofdaannemers? Vindt dit toezicht periodiek plaats? In welke situaties wordt toezicht uitgeoefend?
Het toezicht op de hoofdaannemers valt onder de reguliere toezichtactiviteiten van de Inspectie Jeugdzorg. De hoofdaannemers zijn immers zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg en daarmee de vaste toezichtobjecten van deze inspectie. Zij worden als zodanig onderworpen aan het reguliere toezichtregime (risico-gestuurd toezicht, thematisch toezicht, eventueel calamiteitentoezicht, jaarlijkse verantwoording). Hoe de zorgaanbieders invulling geven aan hun hoofdaannemerschap is nu specifiek onderwerp van onderzoek geweest. In de toekomst wordt ook dit aspect opgenomen in het reguliere toezichtregime.
Op welke wijze wordt er toezicht uitgeoefend op particuliere zorgaanbieders, waarbij de zorg wordt geregeld via een persoonsgebonden budget? Wordt dit toezicht uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Geldt dit, in vervolg op de vorige vraag, ook in situaties waarin de zorgaanbieder geen instelling is maar een persoon? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Het bericht dat ouderen steeds vaker een fatale val maken en de kans hierop door dit kabinetsbeleid toe neemt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ouderen maken fatale val»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal ouderen dat overlijdt na een val met 18% gestegen is?
Ieder overlijden als gevolg van vallen, is een persoonlijk drama. Ik vind dan ook dat de ouderen en alle betrokkenen om hem of haar heen zich moeten inspannen om het aantal fatale vallen, en de kansen daarop, maximaal terug te dringen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de verzorgingshuizen en de zware bezuinigingen op de zorg thuis ertoe zullen leiden dat er steeds meer ouderen zullen komen te vallen, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de factsheet «Valongevallen 65-plussers» van Veiligheid.nl wordt aangegeven dat een substantieel deel van de valongevallen met een ernstige afloop plaatsvindt in of om een woonhuis. Ik vind dit een belangrijk signaal. Het is van belang dat er in de thuissituatie van ouderen extra op valveiligheid wordt gelet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef, zijn er veel mogelijkheden om de valpreventie bij thuiswonende ouderen te verbeteren. Ik kan mij voorstellen dat hier nog «winst» valt te behalen. Bij het voorkomen van valincidenten, ook in de thuissituatie, speelt ook de vraag hoever men wil gaan om valrisico’s te vermijden. Het voorkómen van ieder risico heeft ook een keerzijde, namelijk dat er zodanige (drastische) beperkingen kunnen ontstaan bij de bewegingsvrijheid van ouderen dat de kwaliteit van leven van mensen vermindert.
Deelt u de mening dat het niet langer vergoeden van de rollator uit het basispakket eraan zal bijdragen dat het aantal (fatale) vallen alleen maar zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet, dat het niet langer vergoeden van de rollator zal bijdragen aan een toename van het aantal valincidenten. Los van de vraag naar het precieze oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van een rollator en de frequentie van valincidenten, gaat het om de aanwezigheid van een rollator, en niet om wie deze betaalt. De burger heeft immers zelf een verantwoordelijkheid om voor zijn gezondheid te zorgen. Dit geldt in het bijzonder voor die zorgvormen of hulpmiddelen waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren. Om die reden is in het Begrotingsakkoord 2013 besloten de eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen, waaronder de rollator, met ingang van 1 januari 2013 niet langer te vergoeden uit hoofde van het Zvw-pakket. Bij deze beslissing waren de criteria «algemeen gebruikelijk» en «financieel toegankelijk» doorslaggevend.
De vraag hoeveel rollators er precies vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident, laat onverlet dat de eerdergenoemde eigen verantwoordelijkheid van de burger hier voorop staat. De burger kan met de aanschaf van een rollator voor lage kosten voorkomen dat hij valt, en zodoende de ernstige gevolgen voor zichzelf voorkómen.
Waarom kiest u er niet voor om de rollator weer uit het basispakket te vergoeden? Klopt het dat er 164 rollators vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident? Zo nee, kunt u aantonen waarom dit niet klopt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal (fatale) vallen omlaag te brengen?
Ik vind het nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van (fatale) vallen een zaak van alle betrokkenen, primair van de oudere en diens directe omgeving. De oudere moet zich bewust zijn van de valrisico’s in en om het eigen huis en van de mogelijkheden die er zijn om die risico’s zo klein mogelijk te laten zijn. In de sfeer van de maatschappelijke ondersteuning zijn er op lokaal niveau allerlei initiatieven om ouderen hierbij te ondersteunen. Bijvoorbeeld via periodieke preventieve huisbezoeken door seniorenadviseurs, professionele scans waarbij woningen van ouderen op valrisico’s worden doorgelicht, het inzetten van valpreventiebussen en andere laagdrempelige ideeën om ouderen te bereiken; al dan niet in samenwerking met verzekeraars. Ik vind dat een goede zaak. Ik stimuleer aandacht voor preventie van valincidenten en -calamiteiten. Ik noem bijvoorbeeld het programma Zorg voor Beter. Via het Zorg voor Beter kennisplein (www.zorgvoorbeter.nl) zijn tal van inspirerende tips en voorbeelden beschikbaar voor zorgmedewerkers om vallen te voorkomen. Ook via het Nationaal Programma Ouderenzorg, gericht op het verbeteren van de zorg voor kwetsbare ouderen, worden enkele interventies ontwikkeld die bijdragen dat het verkleinen van het valrisico. Een voorbeeld is de Senior-Stap Studie, uitgevoerd door het ouderenzorgnetwerk Nijmegen, die eind 2013 een eenvoudig toe te passen «kompas» voor mobiliteit en stabiliteit moet opleveren.
Daarnaast zijn er diverse andere projecten gericht op valpreventie, zoals projecten die via ZonMw worden uitgevoerd. Twee innovatieve voorbeelden in dit verband zijn PROFIT en FARAO. PROFIT heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de bijdrage die ICT kan leveren aan disease management bij valpreventie en behandeling. FARAO heeft tot doel om innovatieve methoden te ontwikkelen en te toetsen waarmee vallen en dreigend balansverlies kunnen worden vastgesteld en waarmee valrisico kan worden ingeschat. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld aan zorgverleners en huisartsen om de preventie van vallen te ondersteunen.
Ook op internationaal niveau heeft valpreventie aandacht. In het Ambient Assisted Living Joint Programma (AAL) werkt Nederland samen met 22 andere Europese landen en de Europese Commissie aan ICT oplossingen om de kwaliteit van leven van ouderen te verbeteren en hen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven. AAL is gericht op verschillende levensdomeinen, onder andere mobiliteit en veiligheid. In dat kader worden producten ontwikkeld als het Personal Protection and Caring System (2PCS), waarin een aantal systemen, waaronder valsensoren en alarmering, geïntegreerd worden.
Ten slotte kan ik u melden dat de Gezondheidsraad onlangs de voedingsnormen voor vitamine D heeft geëvalueerd. Voldoende inname van vitamine D houdt verband met botgezondheid. Het advies van de Gezondheidsraad aan ouderen (70+) is om dagelijks een voedingssupplement van 20 microgram in te nemen. Voor ouderen vanaf 70 jaar zijn er namelijk overtuigende aanwijzingen uit onderzoek dat 10 tot 20 microgram extra vitamine D per dag het risico een bot te breken kan verminderen. Aannemelijk is dat een dergelijke dosis vitamine D het risico op vallen kan verminderen bij kwetsbare ouderen. Het Voedingscentrum zorgt voor de communicatie van dit suppletieadvies.
De aanval op een christelijke wijk in de Pakistaanse stad Lahore |
|
Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de gewelddadige aanval van moslims op een christelijke wijk in de Pakistaanse stad Lahore?1
Ja.
Kunt u de achtergrond van deze gewelddadigheden duiden? Hoe beoordeelt u de toedracht en de gevolgen?
Op 9 maart jl. vernietigde een menigte van circa 3000 personen volgens mediaberichten circa 150 huizen, kerken en winkels van christenen in de christelijke wijk Joseph Colony (Badami Bagh) in Lahore (provincie Punjab). Aanleiding voor het geweld waren volgens deze berichten vermeende godslastering geuit door een 28-jarige christelijke bewoner van de wijk, Sawan Masih. De autoriteiten in Lahore hebben Masih, zijn vader en één van zijn broers op 8 maart j.l. gearresteerd en zijn een onderzoek gestart.
Hoe hebben de Pakistaanse overheden gereageerd op deze gewelddadigheden? Acht u dit optreden adequaat?
De Chief Minister van de provincie Punjab, Shahbaz Sharif, heeft een gerechtelijk onderzoek naar de gewelddadigheden bevolen. Daarnaast hebben de provinciale autoriteiten elke getroffen familie financiële compensatie toegezegd van omgerekend 1500 euro. De getroffen families hebben tevens tijdelijke huisvesting gekregen.
Welke trend is in Pakistan zichtbaar ten aanzien van de christelijke minderheid in het bijzonder en de geloofsvrijheid in het algemeen?
De situatie van religieuze minderheden in Pakistan is al jaren zorgelijk als gevolg van toenemende intolerantie en geweld. De Pakistaanse overheid is onvoldoende in staat om bescherming te bieden aan religieuze minderheden.
Wat zijn de consequenties en concrete effecten van de omstreden wet tegen godslastering voor de religieuze minderheden in dit land? Hoeveel mensen zitten inmiddels gevangen vanwege een beschuldiging op grond van deze wet?
Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. Het feit dat de doodstraf op verschillende blasfemie-vergrijpen staat is eveneens een reden tot grote zorg. De blasfemiewetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de internationale mensenrechtenstandaarden.
Ik beschik niet over geconfirmeerde cijfers over het aantal personen dat gevangen zit vanwege een beschuldiging op grond van deze wet. Hoewel vooral moslims voor blasfemie worden veroordeeld, treft de blasfemiewetgeving ook regelmatig religieuze minderheden.
Welke leermomenten en effecten biedt de Nederlandse pilot godsdienstvrijheid, waarop ook Pakistan prijkt? Wat wordt hiermee concreet ten aanzien van Pakistan gedaan en met welke consequenties? Welke projecten worden er door Nederland gesteund waardoor Pakistaanse christenen voorzien worden van een veilig onderkomen wanneer zij ernstig bedreigd worden?
Het is nog te vroeg om te spreken over leermomenten en beleidsconsequenties van de pilot godsdienstvrijheid in Pakistan. De eerste fase van deze pilot, die de post in Pakistan recent heeft afgerond, bestond uit het uitvoeren van een analysefase ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Het is de bedoeling dat deze analyse concrete handvaten biedt voor eventuele toekomstige beleidsinterventies. De analyse richtte zich op het hele spectrum van geloofsvrijheid in Pakistan. De ambassade in Islamabad zal in samenwerking met betrokken partners bezien waar de Nederlandse inzet het meest effectief is. Op dit moment wordt reeds een project van CLAAS (Center for Legal Aid Assistance & Settlement) gefinancierd, dat slachtoffers van valse aangiftes op basis van de blasfemiewet ondersteunt.
Op welke wijze wordt Pakistan momenteel door de internationale gemeenschap aangesproken op haar bejegening van religieuze minderheden, inclusief haar kwalijke gebruik van de wet op de godslastering?
Tijdens het landenexamen van Pakistan bij de Mensenrechtenraad van oktober jl. heeft een groot aantal landen Pakistan aangesproken op (misbruik van) de blasfemiewetgeving. Daarnaast heeft de EU op 11 maart jl. raadsconclusies aangenomen waarin het geweld tegen kwetsbare religieuze minderheden in Pakistan streng wordt veroordeeld. Ook staan mensenrechten centraal in het onlangs vastgestelde 5-Year Engagement Plan van de EU. Dit plan voorziet in een jaarlijkse mensenrechtendialoog met de Pakistaanse autoriteiten.
Bent u bereid de huidige casus te benutten om opnieuw – waar mogelijk in internationaal verband – de Pakistaanse autoriteiten kritisch aan te spreken op het gebruik van de wet op de godslastering en hun houding ten opzichte van geloofsvrijheid? Welke aanvullende middelen heeft u tot uw beschikking om de druk richting Pakistan op te voeren?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde en zal dit blijven doen. Daarbij wordt specifiek ingegaan op misbruik van de blasfemiewetgeving en de intolerantie ten opzichte van religieuze minderheden. Meest recent gebeurde dit tijdens de bilaterale consultaties met Pakistan op 11 februari jl. te Den Haag en het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan van 4 tot 7 maart jl. Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten.
Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing van Pakistan bepleiten.
De politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre maakt het fonds dat op 8 maart jl.1 door u is aangekondigd onderdeel uit van de Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW)? Of bent u voornemens om dit in een apart fonds onder te brengen?
Het oorspronkelijke FLOW-fonds heeft 34 partners. Het «Women on the Frontline» programma wordt betaald uit de ophoging van 10 miljoen die voor FLOW middels een amendement van de Tweede Kamer beschikbaar is gesteld. Zo worden onze inspanningen in de MENA-regio uitgebreid.
Op grond van welke overwegingen heeft u gekozen voor de landen Syrië, Bahrein, Jemen, Irak, Egypte, Tunesië en Libië?
Het overkoepelende doel van het Women on the Front Line-programma is het versterken van vrouwenorganisaties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika om de volledige en gelijkwaardige participatie van vrouwen in de veranderende samenlevingen in deze regio te bevorderen, in het bijzonder in Tunesië, Egypte, Libië, Jemen, Bahrein, Syrië en Irak. Om dit overkoepelende doel te bereiken zijn er op twee niveaus subdoelen geformuleerd.
Deze landen zijn gekozen tegen de achtergrond van het proces van maatschappelijke transformatie, waarin zij zich bevinden. Een ander aspect is de meerwaarde (kennis, contacten, etc.) die de uitvoerende organisaties Hivos, Oxfam Novib en PricewaterhouseCoopers (PwC) hebben in deze landen. Daarnaast kunnen naast deze landen ook regionale (MENA) initiatieven worden ondersteund. Deze regionale partners kunnen ook in andere landen werkzaam zijn.
Wat zijn de exacte doelstellingen van het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het fonds op alle afzonderlijke landen toegespitst (tailer made) of is er sprake van een one-size-fits-all aanpak?
Het fonds ondersteunt tailor-made de geselecteerde organisaties in hun werk en aanpak.
Is ten aanzien van het toegezegde geld ook steeds voorzien in evaluaties over onder meer bestedingen en behaalde resultaten? Zo ja, op welke wijze, door wie en wanneer vinden deze evaluaties plaats?
Ja, Hivos levert jaarlijks een financiële en inhoudelijke rapportage (over de bestedingen en behaalde resultaten) aan het ministerie. Na afloop van het programma levert Hivos een inhoudelijke en financiële eindrapportage en evaluatie in.
Alle interne procedures en regelgeving van Hivos zijn ISO 9001:2000 gecertificeerd en alle procedures worden gedocumenteerd in het Hivos kwaliteitshandboek. De naleving van deze procedures wordt geverifieerd door externe accountants. Hivos legt regelmatig projectbezoeken af en één keer per jaar vinden regionale consultaties plaats waarbij voortgang, uitdagingen en kansen worden besproken. Bevindingen worden teruggekoppeld aan het ministerie.
Op welke wijze zijn de subsidies van FLOW het afgelopen jaar besteed? Welk deel is precies naar de stimulatie van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio gegaan en hoeveel geld was met dit deel gemoeid?
Aan FLOW is het afgelopen jaar € 21.164.054 besteed. Het betreft subsidies conform contracten met 34 organisaties die eerder geselecteerd zijn voor een 4-jarige subsidie. Een tweetal van deze partners houdt zich bezig met het vergroten van politieke en economische participatie van vrouwen in de Arabische regio. Het totaal van hun budget is € 1.200.000.
Bent u op de hoogte van het «Know Me Initiative», dat gericht is op aanmoediging van politieke participatie van vrouwen en deelt u de mening dat dit initiatief van belang is voor de participatie van vrouwen en actieve steun vanuit Nederland behoeft?2 Zo ja, op welke wijze zal Nederland dit initiatief steunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van dit initiatief. Het is een nieuw initiatief van de organisatie International Centre for Development. Ik ben niet van mening dat dit initiatief steun vanuit Nederland behoeft, omdat het een niet-gespecialiseerde organisatie betreft zonder aangetoonde ervaring en expertise op dit thema. Verder constateer ik dat er reeds verschillende andere waardevolle projecten op dit terrein ondersteund worden.
Hoe ziet u de rol van het maatschappelijk middenveld in de MENA-regio bij het bevorderen van politieke participatie van vrouwen?
Actief burgerschap en een sterk maatschappelijk middenveld zijn essentieel voor vrouwen om op te komen voor hun belangen, ook in de MENA-regio. Op deze manier proberen zij ongelijke machtsverhoudingen die ten grondslag liggen aan gender ongelijkheid te wijzigen. Sterke effectieve vrouwenorganisaties vertegenwoordigen de belangen van vrouwen en eisen noodzakelijke veranderingen in het machtssysteem van een land om gelijkwaardige politieke en economische participatie van vrouwen te garanderen.
Worden vrouwenorganisaties naar uw mening voldoende betrokken bij internationale overleggen over de veiligheid in de MENA-regio? Hoe kan Nederland dit verder bevorderen?
Nee, vrouwen en hun organisaties worden momenteel niet voldoende betrokken bij internationaal overleg. Via Women on the Frontline wil Nederland vrouwen steunen hun stem duidelijker te laten doorklinken. Nederland zal ook zelf in bilaterale contacten met landen in de MENA-regio vragen vrouwen en hun organisaties meer bij internationaal overleg te betrekken.
Bent u bereid de politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio expliciet onder de aandacht te brengen in Europees verband?
Ja.
Bent u voornemens om nog andere maatregelen te nemen ter bevordering van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio?
Bilaterale en EU-steun aan landen in de MENA-regio zal moeten bijdragen aan politieke participatie van vrouwen. De minister van Buitenlandse Zaken en ik zullen verder in diplomatieke betrekkingen en besprekingen de noodzaak van politieke participatie van vrouwen en gelijkheid voor de wet aan de orde blijven stellen. Deze gesprekken voeren we, bijvoorbeeld, ook met de Syrische oppositie.
Kinderen die noodgedwongen bij hun ouders moeten aankloppen ondanks een ontbrekende band of voogdij |
|
Nine Kooiman (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de geanonimiseerde brief, die melding maakt van het feit dat een kind, om in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs, contact op moet nemen met de vader waarmee het kind geen contact heeft omdat vader de moeder heeft vermoord?1
Hoeveel leerlingen of studenten moeten noodgedwongen contact opnemen met een ouder, waarmee een slechte of ontbrekende relatie is (bijvoorbeeld vanwege mishandeling, verdwijning of detentie), om op die manier in aanmerking te kunnen komen voor een aanvullende beurs? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel leerlingen of studenten komen niet in aanmerking voor een aanvullende beurs omdat zij – om welke reden dan ook – onmogelijk in contact kunnen komen met hun ouder(s) vanwege zulke extreme omstandigheden? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel ouders, die niet het ouderlijk gezag hebben omdat er sprake is van een voogdij-maatregel, hebben kinderen die wel een aanvullende beurs ontvangen? Hoeveel ouders hebben kinderen bij wie het niet lukt deze aanvullende beurs te ontvangen? Wanneer u het antwoord niet heeft, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, wanneer een ouder geen voogdij meer heeft, het kind niet aan zou hoeven kloppen bij deze ouder om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met een oplossing te komen voor leerlingen of studenten in dergelijke zeer moeilijke situaties, zodat zij niet financieel «gestraft» worden voor het (wan)gedrag van hun ouder(s)?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het slachtofferbeleid op 28 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
Salmonellabesmetting in zalm |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wanneer komt de brief van de regering aan de Kamer die in november 2012 door de vaste commissie voor Economische zaken gevraagd is over de salmonellabesmetting in zalm waar veel mensen ziek van geworden zijn en vier doden door zijn gevallen en waarbij de commissie heeft verzocht in te gaan op het aantal steekproeven per jaar op salmonella (totaal en positief), de handhavingscapaciteit van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en voorgangers op salmonella anno nu in vergelijking met de voorgaande tien jaar, afspraken met de sector om salmonellavrij te produceren (maatregelen, resultaten) en controle, afspraken en maatregelen betreffende import?1
Betreffende brief (Kamerstuk II 26 991, nr. 344) is op 21 maart 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Kunnen de rapporten van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) over de salmonellabesmetting van zalm naar de Kamer gestuurd worden? Heeft u samen met de VWA een analyse gemaakt van de zalmcrisis, geëvalueerd waar het misging en lessen hieruit getrokken? Zo ja, kunnen deze rapporten naar de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit alsnog gebeuren?
De NVWA heeft een interne evaluatie uitgevoerd. De hier uit gekomen verbeteracties zijn en zullen opgenomen worden in het handboek Incident- en Crisisbeheersing (NHIC) van de NVWA. Zo is de interne communicatiestructuur aangepast en wordt het gebruik van situatie rapportage (sitraps) sterker benadrukt.
Omdat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) onderzoek doet naar deze zaak voert VWS geen eigen evaluatie uit. De resultaten van het onderzoek van de OvV worden na de zomer verwacht. Ik zal u deze evaluatie na het uitkomen sturen.
Kunt u een tijdsverloop sturen aan de Kamer: wanneer kwamen de eerste meldingen van voedselvergiftiging binnen; wanneer is hierop welke actie ondernomen; wanneer is bron van besmetting ontdekt; welke actie is hierop wanneer ondernomen en wanneer is hoe gepoogd de besmette zalm uit de handel te nemen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ontving 15 augustus 2012 de eerste melding van het RIVM over een lichte verhoging van het aantal ziektegevallen waarbij Salmonella Thompson werd aangetoond. Het RIVM heeft zich vanaf dat moment, in nauwe samenwerking met de GGD en NVWA, ingezet om de bron van deze (mogelijk voedselgerelateerde) Salmonella infectie te achterhalen. Het aantal gemelde ziektegevallen was de eerste weken na de signalering beperkt en niet verontrustend.
Eind september werd een plotselinge toename van het aantal gemelde patiënten gezien. Op 26 september hadden de NVWA, GGD en RIVM, op basis van het brononderzoek, duidelijke aanwijzingen dat gerookte zalm de mogelijke oorzaak was. Op die dag werd gelijk een inspectie, inclusief monstername, bij Foppen te Harderwijk uitgevoerd. Op 27 september was duidelijk dat verschillende partijen gerookte zalm van Foppen besmet waren met Salmonella DNA. Er is toen door de NVWA direct actie ondernomen. Foppen is daarbij aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om verdachte zalmproducten uit de handel te nemen. De acties die daarna door de NVWA zijn ondernomen zijn onderwerp van nader juridisch onderzoek. Om deze reden kan daarover momenteel geen informatie worden gegeven.
Het toegenomen aantal gemelde ziektegevallen dat optrad na het bekend worden van de besmettingsbron (na week 40) is deels te verklaren door de toegenomen alertheid van artsen en patiënten.
Het verloop van deze Salmonella-uitbraak is te vinden op: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Onderwerpen/S/Salmonella_Thompson_uitbraak_2012
Waarderen de VWA en de regering het tijdsverloop en de reactiesnelheid als voldoende en waarmee wordt in deze waardering vergeleken?
Mijn inzet is om de volksgezondheid te beschermen en in het geval van voedselinfecties de mogelijke volksgezondheidsschade te minimaliseren. Ik betreur het zeer dat bij deze uitbraak mensen ziek zijn geworden en enkele van hen zijn overleden. Zoals we bij de EHEC uitbraak in Duitsland hebben gezien is het vaak niet mogelijk de bron te achterhalen. Door een goede samenwerking tussen GGD, RIVM en NVWA is het in dit geval gelukkig in relatief korte tijd wel gelukt. Hierdoor is ernstigere schade voorkomen.
Wat is het meldingsprotocol na voedselvergiftiging? Hoe is dit proces in het geval van de zalm verlopen? Hoe wordt getracht de bron op te sporen?
De NVWA beschikt over een standaard processchema met betrekking tot communicatie (intern/extern) dat voor alle meldingen bij de NVWA geldt. Dit is beschreven in het handboek Incident- en Crisisbeheersing (NHIC) van de NVWA. Bij grotere uitbraken op het terrein van voedselgerelateerde microbiële infecties werkt de NVWA nauw samen met GGD en/of het RIVM. Hierbij proberen de GGD en/of het RIVM via vragenlijsten te achterhalen waardoor patiënten ziek zijn geworden. Hiervoor verzamelt de GGD ook ontlasting (en/of braaksel) van patiënten voor microbiologisch onderzoek. Indien door epidemiologisch onderzoek duidelijker wordt wat de mogelijke infectiebron is kan de NVWA hier nader onderzoek naar doen. Hiervoor zal de NVWA monsters van de verdachte voedingsmiddelen nemen en deze nader onderzoeken.
Welke exacte wettelijke verplichting heeft een producent of importeur, zoals het bedrijf Foppen, betreffende de traceerbaarheid en in welk tijdsbestek moeten producten traceerbaar zijn?
Volgens artikel 18 van de Algemene Levensmiddelenverordening (Vo. (EG) nr. 178/2002) dienen bedrijven een adequate procedure te hebben om de traceerbaarheid van voedingsmiddelen te garanderen. Bedrijven moeten kunnen nagaan van wie zij producten hebben ontvangen en aan wie zij producten hebben geleverd.
Traceren berust op de aanpak «één stap terug, één stap vooruit». Voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven betekent dit dat zij moeten beschikken over:
Volgens het interpretatiedocument van deze Verordening2, moet de naam, het adres van de leverancier, de aard van de door hem geleverde producten en de naam, het adres van de afnemer en de aard van de aan hem geleverde producten en datum aflevering in alle gevallen snel en accuraat ter beschikking gesteld kunnen worden aan de bevoegde autoriteit. De NVWA houdt hiervoor een tijdsduur van 4 uur aan.
In hoeverre is aantoonbaar dat het bedrijf Foppen aan de wettelijke traceerbaarheidseisen voldaan heeft? In hoeverre voldeden de bedrijven waar Foppen zalm aan leverde aan de wettelijke traceerbaarheidseisen? Hoe presteerde Foppen in de ogen van de VWA met vergelijkbare bedrijven op het gebied van traceerbaarheid en voedselveiligheid? Krijgt elke inkomende en uitgaande batch zalm een uniek nummer bij het bedrijf?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA doen momenteel onderzoek naar deze zaak. Daarom kunnen er, zolang dit onderzoek loopt, geen details worden vrijgegeven.
Participeerde het bedrijf Foppen indertijd in een vrijwillig certificerings- of kwaliteitssysteem zoals British Retail Consortium (BRC)? Wat behelsde dit traceringssysteem en werden ook extra voedselveiligheidseisen gesteld?
Het bedrijf Foppen had in die periode zowel een BRC- als IFS (International Food Standard)-certificaat. De certificerende instantie hiervoor is SGS Nederland BV te Spijkenisse. Zowel BRC als IFS zijn geen traceringssystemen, maar zijn standaarden inzake het voedselveiligheidsplan (HACCP). Traceerbaarheid maakt wel deel uit van een voedselveiligheidssysteem. Voor de eisen die gesteld worden aan een BRC- en IFS-certificaat, verwijzen wij u door naar de betreffende certificerende instantie.
Waarom is het, ondanks wettelijke traceringssystemen, niet mogelijk gebleken om de besmette partij zalm tijdig te traceren en uit de handel te nemen? Is de wettelijke traceringssystematiek onvoldoende, heeft het bedrijf Foppen, of andere bedrijven in de keten, zich er niet aan gehouden, of is de uitvoering van het onderzoek dat de besmette partij zalm probeerde te achterhalen onvoldoende geweest? Als het geen van deze antwoorden is: hoe verklaart u dan dat de besmette zalm niet tijdig uit de handel genomen kon worden om doden en vele zieken te voorkomen of was dit onvermijdelijk?
Traceringsystemen zijn bedoeld als vangnet voor het geval de basisvoorwaarden en/of HACCP procedures hebben gefaald en er onveilige levensmiddelen op de markt terecht zijn gekomen. Tot voor kort werd Salmonella op gerookte zalm niet als een mogelijk gevaar beschouwd. Beheers- en controlemaatregelen waren hier dan ook niet specifiek op gericht. Hierdoor heeft een tijdige ontdekking van de met Salmonella besmette zalm niet plaatsgevonden. Het traceringsysteem heeft er wel voor gezorgd dat de besmette gerookte zalm uit de handel kon worden genomen. Of de tracering uiteindelijk snel genoeg is uitgevoerd wordt door het OM en de IOD onderzocht. Om die reden kan, zolang dit onderzoek loopt, geen specifieker antwoord worden gegeven op bovenstaande vragen.
Hoeveel mensen (fte) zijn voor welke periode door de VWA op deze zaak gezet? Welke pogingen zijn ondernomen om de besmette zalm te detecteren en uit de handel te nemen?
Er is sinds het eerste contact met het RIVM, op 15 augustus 2012, tot heden door de NVWA ongeveer 2500 uur aan deze zaak gewerkt. Tijdens de piek in deze uitbraak waren ongeveer 50 NVWA medewerkers van verschillende afdelingen actief betrokken bij het onderzoek naar de besmette zalm.
Het tweede onderdeel van de vraag is aan de orde in het onderzoek van het OM en de IOD naar deze zaak; om die reden kan hierop nu geen antwoord worden gegeven.
Hoeveel controles zijn er de afgelopen drie jaar geweest bij het bedrijf Foppen en wat waren de resultaten?
Het bedrijf is de laatste drie jaar 11 maal door de NVWA gecontroleerd. Tijdens deze controles zijn verschillende tekortkomingen geconstateerd. Deze tekortkomingen hadden betrekking op hygiëne en bouwkundigen aspecten, op het voedselveiligheidssysteem en op de naleving van de microbiologische criteria. Als vervolg daarop is zes keer een schriftelijke waarschuwing gegeven en één maal een boeterapport opgemaakt.
Betrof dit vooraangekondigde controles? Zo nee, hoeveel onaangekondigde controles waren er? Zo ja, waarom is het VWA-beleid om dergelijke controles vooraf aan te kondigen?
Hier ging bij het bedrijf Foppen eenmaal om een aangekondigde controle de andere controles waren niet aangekondigd. De NVWA voert bij bedrijven zowel aangekondigde als onaangekondigde controles uit. De controles op de naleving van één of meerdere specifieke onderdelen van het voedselveiligheidssysteem vinden onaangekondigd plaats. Controle van het gehele voedselveiligheidssysteem in één keer (een audit) vindt vanuit praktische overwegingen aangekondigd plaats. Dit is als zodanig ook in de in Europese regelgeving (Vo. (EG) nr. 854/2004 en Vo. (EG) no. 882/2004) geregeld. Medewerkers van het bedrijf moeten hiervoor worden vrij gemaakt en beschikbaar te zijn voor de uitwisseling van informatie met de NVWA.
In hoeverre waren dit papieren controles of zijn er ook daadwerkelijk tests en monsters genomen? Zo ja, hoeveel?
Bij het bedrijf Foppen werden alleen fysieke controles uitgevoerd, wat inhoudt dat het bedrijf daadwerkelijk bezocht is. De nadruk bij deze controles ligt op het voedselveiligheidssysteem en de naleving van procedures en wettelijk voorschriften. Bij Foppen werd de afgelopen jaren tweemaal een monstername uitgevoerd.
Hierbij wil ik opmerken dat het de verantwoordelijkheid van de producent zelf is om de veiligheid van zijn voedingsmiddelen te borgen. Voor deze borging zal hij testen moeten uitvoeren. Hierin verwijs ik ook naar mijn antwoord op uw brief met kenmerk 2012Z19221/2012D43463.
Wat is het opleidings- en ervaringsniveau van de controleurs die dergelijke controles uitvoeren en is dit opleidings- en ervaringsniveau hetzelfde of anders dan tien jaar geleden?
De NVWA verwacht sinds 1 januari 2012 dat inspecteurs een gerichte vooropleiding hebben op ten minste hbo-niveau. Daarnaast volgt de inspecteur diverse (interne) opleidingen zowel gericht op het terrein van bestuurs- en strafrecht, als op het vakgebied waarin hij/zij werkzaam is. Hierbij komen onder andere de meest recente ontwikkelingen in wet- en regelgeving en sectorkennis aan de orde.
Wat zijn de wettelijke eisen betreffende voedselveiligheid en salmonella aan de fabrikant, en in hoeverre is dit nageleefd?
Volgens de Algemene Levensmiddelenverordening (Vo. (EG) nr. 178/2002) artikel 14, eerste en tweede lid, mogen «levensmiddelen niet in de handel worden gebracht indien zij onveilig zijn. Aanwezigheid van Salmonella op kant-en-klare, direct te consumeren, levensmiddelen zoals gerookte zalm wordt als schadelijk voor de gezondheid beschouwd. De concrete microbiologische risico’s per type levensmiddelen zijn Europees vastgesteld in Vo. (EG) nr. 2073/2005.
Het tweede onderdeel van de vraag speelt een rol in het onderzoek van het OM en de IOD naar deze zaak en om die reden kan hierop, zolang dit onderzoek loopt, geen antwoord worden gegeven.