Het schieten van zogende dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager schiet moedervos dood, vier babyvosjes wees»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schieten van zogende dieren, zoals in dit geval, onaanvaardbaar dierenleed met zich meebrengt voor de verweesde jongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dergelijk dierenleed te voorkomen?
Het schieten van zogende dieren moet voorkomen worden, onder andere vanwege het onnodige leed dat dat kan veroorzaken voor de achterblijvende jongen. Een goede jager zal in principe niet in de dracht- en zoogperiode vossen doden. Ik verwijs u naar mijn brief van 23 mei jl., Kamerstuk 31 581, nr. 20.
Bent u bereid een jachtverbod in te stellen tijdens de draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Nee, een dergelijk verbod zou een te zware inbreuk vormen op de praktijk van populatiebeheer en schadebestrijding, slechts een zeer minimale meerwaarde hebben ten opzichte van de huidige wettelijke bescherming en daarmee zijn doel voorbij schieten.
Hoe verhoudt het afschieten van dieren in de draag- en zoogtijd en het verweesd achterlaten van onverzorgde jongen zich in uw optiek tot de in de Flora- en Faunawet opgenomen zorgplicht? Bent u van mening dat in dit geval vervolging ingesteld zou moeten worden tegen de betreffende jager wegens het verzaken van de zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Uit artikel 2 van de Flora- en faunawet vloeit voort dat het gebruik van alternatieve methoden in de rede ligt voordat overgegaan wordt tot het doden van dieren, waarvoor een landelijke of provinciale vrijstelling geldt. De zorgplicht in artikel 2 van de Flora- en faunawet bepaalt immers dat een ieder verplicht is nadelige gevolgen voor planten of dieren zoveel mogelijk te beperken, voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd. Als er effectieve schadebestrijdingsmethoden zijn die minder belastend of ingrijpend zijn voor de flora en fauna dan afschot, dienen deze methoden eerst aangewend te worden.
Ik doe geen uitspraak over het vervolgen van personen in individuele zaken. Die beslissing is aan het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat de opvangcentra voor wilde dieren belangrijk werk verrichten? Zo ja, bent u bereid om opvangcentra voor wilde dieren financieel bij te staan? Zo nee, waarom niet?
Het werk dat door de opvangcentra wordt verricht is waardevol en wordt door vele mensen gewaardeerd, getuige de donaties die zij van particulieren ontvangen. De opvangcentra zijn private ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor hun eigen bedrijfsvoering. Verder verwijs ik u naar mijn brief van 3 juni jl., 2013D22780.
Hoe verhoudt het afschieten van een zogende vos zich tot uw aanname in uw brief d.d. 23-05-2013 dat het schieten van drachtige dieren indruist tegen de weidelijkheidsregels, die de jagers hanteren voor een goede en betamelijke uitvoering van hun vak en staan de genoemde weidelijkheidsregels het schieten van zogende dieren en het onverzorgd achterlaten van hulpbehoevende dieren wel toe? Zo ja, in hoeverre brengt dat wijziging in uw standpunt dat er van weidelijkheidsregels bescherming zou uitgaan voor dieren in de draag- en/of zoogtijd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het gezag van het Internationaal Strafhof in Afrika |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Afrikaanse Unie het Internationaal Strafhof (ICC) beschuldigt van een «Afrikanenjacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Hailemariam Desalegn, van de Afrikaanse Unie? Wat is uw reactie op het feit dat de Afrikaanse Unie zich heeft uitgesproken tegen vervolging van de Keniaanse president Uhuru Kenyatta en vicepresident William Ruto door het Internationaal Strafhof?
Het kabinet is het oneens met de uitspraken van de voorzitter van de Afrikaanse Unie, Hailemariam Desalegn, waarin wordt geïmpliceerd dat het ICC vooringenomen zou zijn. Deze uitspraken zijn temeer opmerkelijk gezien het feit dat de helft van de Afrikaanse situaties die het ICC behandelt (of behandeld heeft) naar het ICC zijn verwezen door de Staten zelf (Uganda, Democratische Republiek Congo, Centraal-Afrikaanse Republiek en Mali) of door de VN Veiligheidsraad (Sudan en Libië). Slechts twee Afrikaanse situaties worden onderzocht op initiatief van de Aanklager van het ICC: Kenia en Ivoorkust. Het ICC is een onafhankelijke juridische instelling die zijn werk doet op basis van het Statuut van Rome. Besluiten over de vervolging van verdachten worden genomen door de onafhankelijke aanklager en eventueel getoetst door de rechters van het ICC.
Wat is uw reactie op het verzoek van de Afrikaanse Unie om de zaak tegen Uhuru en Ruto door te verwijzen naar lokale Keniaanse rechtbanken? Vindt u dat Kenia in staat is om deze verdachten zelf op een adequate wijze te berechten? Vindt u het wenselijk dat een eenmaal gestart proces bij het ICC teruggehaald wordt door een land? Heeft het naar uw mening de voorkeur dat het Internationaal Strafhof zich over deze zaken buigt,? Zo ja, hoe gaat u dat proberen te stimuleren?
Het is aan het Internationaal Strafhof om te beoordelen of de Keniaanse autoriteiten bereid en in staat zijn om verdachten te vervolgen. In mei 2011 heeft het Internationaal Strafhof een Keniaanse betwisting van de rechtsmacht («admissibility challenge») afgewezen, omdat Kenia niet genoeg bewijs had geleverd dat het de drie verdachten Francis Kirimi Muthaura, Uhuru Muigai Kenyatta en Mohammed Hussein Ali zelf vervolgde. Het is aan de verdediging van de verdachten om te beslissen of de rechtsmacht van het ICC opnieuw wordt betwist.
Wat zijn de gevolgen voor de positie van het Internationaal Strafhof van deze anti-Strafhof campagne?
De uitspraken die verschillende aanwezigen tijdens de Afrikaanse Unie-top hebben gedaan hebben geen formele gevolgen voor het ICC. Ze zijn echter niet goed voor het draagvlak van het ICC in verschillende landen. Het ICC zal zich moeten inspannen om, met hulp van de statenpartijen en het maatschappelijk middenveld, meer steun te verwerven in Afrika.
Wat was uw bijdrage tijdens de jubileumtop van de Afrikaanse Unie? Op welke wijze heeft u met de Afrikaanse leiders gesproken over het Internationaal strafhof? Kunt u een verslag van de top aan de Kamer sturen waarbij u met name ook ingaat op de kritiek op het Internationaal Strafhof?
De deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 25 mei jl. aan de jubileumtop van de AU diende om het belang te onderstrepen dat Nederland hecht aan de AU als partner. Daarnaast vormde de top de mogelijkheid te netwerken met regeringsleiders, ministers en andere aanwezigen. De Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders hebben het ICC-dossier besproken tijdens het besloten gedeelte van de top op 26 en 27 mei. Hierbij waren EU-lidstaten niet uitgenodigd. Aansluitend heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens haar bezoek aan Uganda in gesprek met President Museveni aangedrongen op steun aan en samenwerking met het ICC.
Wat zult u in het algemeen doen om de positie van het Strafhof in Afrika in het algemeen en in Kenia in het bijzonder te verstevigen?
Nederland spant zich bilateraal en in EU-verband in om de positie van het ICC in Afrika te verbeteren. Nederland doet dit onder meer door (bij te dragen aan) het organiseren van seminars over het ICC in Afrika, door een bezoekersprogramma voor verschillende Afrikaanse landen naar Nederland te organiseren en door het verwerven van steun voor het werk van het ICC met behulp van stille diplomatie. Waar mogelijk trekt Nederland samen met de Europese Unie en andere gelijkgestemde partners op.
Boogschieten op damherten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fries damhert met pijl in kop afgeschoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de dader van het beschieten van het damhert met pijl en boog inmiddels is opgespoord?
Uit onderzoek door de politie is/zijn geen verdachte(n) naar voren gekomen. Aangezien verdere aanknopingspunten ontbreken, is het onderzoek stopgezet. Zodra er nieuwe informatie binnenkomt zal het onderzoek weer worden voortgezet.
Kent u het streven van de Nederlandse Vereniging voor Boogjagers om de jacht met pijl en boog c.q. kruisboog gelegaliseerd te krijgen in Nederland?
Deze vereniging heeft dit streven nooit formeel onder mijn aandacht gebracht. Wel heb ik naar aanleiding van deze schriftelijke vragen kennis genomen van een brief, gedateerd 27 september 2011, die deze vereniging op internet heeft geplaatst, alsmede van informatie op de website van deze vereniging, waarin wordt gepleit voor het toestaan van de jacht met een boog in Nederland.
Deelt u de mening dat het beschieten van dieren met pijl en boog behalve verboden ook uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van pijl en boog voor de jacht is onder de Flora- en faunawet niet toegestaan. Het gebruik van dit middel is ongeschikt, omdat het risico op onnodig lijden voor dieren te groot is.
Kunt u aangeven of er plannen zijn de boogjacht te legaliseren?
Er zijn geen plannen om de boogjacht te legaliseren.
Het bericht dat een moskee in Amsterdam Slotervaart onder ‘Koeweits gezag’ staat |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Koeweit aan de macht in buurtmoskee Slotervaart»?1
Ja.
Klopt het dat een (top)ambtenaar van het ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit bestuursvoorzitter is/wordt van de Blauwe Moskee in Amsterdam Slotervaart? Zo nee, klopt het dat hij voorzitter is van het bedrijf dat eigenaar is van het gebouw en dat de moskee runt? Zo nee, op welke andere wijze is deze persoon bij de moskee betrokken?
De bestuursvoorzitter van de stichting Europe Trust Nederland is de heer Alqawari. Deze stichting is eigenaar van de Blauwe Moskee. Of en in hoeverre de heer Alqawari gelieerd is of was aan het ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit is bij de Rijksoverheid niet bekend.
Wat is uw opvatting over deze leidende rol van een overheidsorganisatie uit Koeweit bij een gebedshuis in Nederland en over de invloed die daarmee gepaard gaat? Wat is uw algemene opvatting over de sturing door buitenlandse mogendheden van Nederlandse moskeeën en daarmee indirect aan Nederlandse moslims?
Om te komen tot een volledige integratie in de Nederlandse samenleving is het van belang dat migranten kennisnemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving en deze ook verinnerlijken. Het is niet acceptabel als zij onder druk worden gezet door buitenlandse overheden of organisaties. Voor buitenlandse mogendheden is het mogelijk om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met (voormalige) onderdanen, zolang dit de integratie in de Nederlandse samenleving niet belemmert. Het is toegestaan om gebruik te maken van buitenlandse financiering om gebedshuizen te stichten.
In welke mate is deze moskee gefinancierd met geld van de overheid van Koeweit?
De aankoop van de Blauwe moskee is grotendeels gefinancierd door het ministerie van Religieuze Zaken in Koeweit.
Wat is uw opvatting over het (mede) financieren door andere landen van gebedshuizen in Nederland? Deelt u de mening dat daarmee automatisch grote invloed gepaard gaat, die niet altijd strookt met het doel van de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving?
Zie antwoord vraag 3.
Welk doel/bestemming had de bouw van deze moskee in de wijk Slotervaart? Klopt het dat deze vooral tot doel had om als buurtcentrum te functioneren, waar alle wijkbewoners laagdrempelig activiteiten konden ontplooien? Deelt u de mening dat dit faliekant mislukt is, nu de moskee zich vooral op islamitische bekeerlingen richt en er preken worden gehouden om de superioriteit van moslims ten opzichte van niet moslims uit te dragen?
Bij de bouw van de moskee ging het primair om een gebouw om het islamitische geloof te kunnen uitoefenen. Daarnaast heeft stichting de Blauwe Moskee een maatschappelijke doelstelling om bruggen te slaan met de wijk en de samenleving.
Vanwege de scheiding van kerk en staat is het aan het moskeebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop het geloof wordt beoefend binnen de grenzen van de wet. Het oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld is nadrukkelijk niet toegestaan.
Als buurtbewoners ontevreden zijn over de wijze waarop de moskee de maatschappelijke doelstelling invult is het van belang dat er een gesprek plaatsvindt tussen de buurtbewoners en het moskeebestuur om hier afspraken over te maken.
Acht u al deze omstandigheden wenselijk? Welke landelijke of lokale mogelijkheden zijn er om dit probleem aan te pakken en om te waarborgen dat buurtbewoners daadwerkelijk het buurtcentrum krijgen dat zij voor ogen hadden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een zo compleet mogelijk overzicht geven van de moskeeën in Nederland die worden geleid, nadrukkelijk gestuurd of overwegend beïnvloed door (iemand uit) een ander land?
De Kamer is eerder geïnformeerd over de risico’s van buitenlandse financiering (TK 2008–2009, 29 754, nr. 145). In deze brief staat dat financiering, zowel binnenlands als buitenlands, altijd met invloed gepaard kan gaan. De gevolgen voor de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving zijn niet altijd eenduidig vast te stellen.
Mogelijke maatregel is de inzet vanuit moskeeën om de risico’s die gepaard kunnen gaan met buitenlandse financiering te beperken. Dit door de weerbaarheid van moskeeën te vergroten. De laatste jaren wordt zowel binnen als buiten de moskee op een kritische manier gesproken over de mogelijke invloed van buitenlandse financiering.
Andere maatregelen liggen op het terrein van toezicht, handhaving en sancties. In die gevallen waar het vermoeden bestaat dat de Nederlandse wet wordt overtreden door buitenlandse organisaties die in Nederland moskeeën financieren, kan er onderzoek worden ingesteld. Het Openbaar Ministerie heeft bijvoorbeeld een strafrechtelijke en civielrechtelijke toezichtstaak als het gaat om het functioneren van stichtingen.
Ook is er in 2009 een handleiding ontwikkeld voor gemeenten om eventuele façadepolitiek bij religieuze instellingen te herkennen. Dit kan spelen bij organisaties die naar buiten toe een aanpak verkondigen gericht op integratie in de samenleving, terwijl er naar binnen toe een andere boodschap wordt verkondigd die zorgt voor afsluiting van de samenleving.
Op 4 juni jl. is de motie Segers c.s. (29 754, nr. 221) over een onderzoek naar financiële steun vanuit onvrije landen aangenomen. De Tweede Kamer zal door de minister van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van deze motie over dit onderwerp worden geïnformeerd.
Zijn er indicaties dat dit leidt tot een meer orthodoxe invulling van het islamitische gebedswerk in de moskeeën? Zijn er indicaties dat hierdoor radicalisering kan worden bevorderd? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn er indicaties dat dit de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving belemmert? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze wordt aan moskeeën zoals de Blauwe Moskee en andere kerkelijke instellingen subsidie verstrekt? Is aan deze moskee ook subsidie verstrekt? Wordt aan bestuursvoorzitters, zoals van de Blauwe Moskee, die in dienst zijn van de Koeweitse overheid, eveneens subsidie verstrekt ten behoeve van de moskee? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Is er afdoende controle hoe dit geld wordt besteed? Kunt u aangeven op welke wijze de belastinginning plaatsvindt als de financiering van moskeeën in buitenlandse handen ligt?
Vanuit het principe van de scheiding van kerk en staat wordt door de Rijksoverheid geen subsidie verstrekt aan religieuze instellingen voor de uitoefening van het geloof. Wel wordt op lokaal niveau aan verschillende religieuze instellingen subsidie verstrekt voor maatschappelijke activiteiten die in een kerk of moskee plaatsvinden, bijvoorbeeld voor huiswerkbegeleiding van jongeren. In het geval van de Blauwe Moskee is door de gemeente Amsterdam geen subsidie verstrekt.
Religieuze instellingen, zoals moskeeën, kunnen in aanmerking komen voor de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) binnen de fiscale regelgeving. De fiscale regelgeving maakt hierbij geen onderscheid tussen verschillende wijzen van financiering van religieuze instellingen.
De financiële positie van gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt de schatting dat gemeenten € 4,4 miljard kunnen verliezen op hun grondaankopen?1 Zo nee, wat is uw schatting?
Deze schatting is gebaseerd op het onderzoek van Deloitte Real Estate, dat in opdracht van o.a. de minister van I&M is verricht. Het rapport van Deloitte Real Estate is 29 oktober 2012 naar uw Kamer gestuurd.
Bent u het eens met de wens van gemeenten om deze verliezen over meer jaren uit te smeren? Zo ja, onder welke voorwaarden kunnen zij dit doen? Zo nee, hoe moeten gemeenten deze verliezen dan nemen?
In de regelgeving, te weten het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV), is duidelijk vastgelegd dat verliezen niet mogen worden geactiveerd en dus direct moeten worden genomen wanneer de verliezen bekend worden. Hiervoor is gekozen omdat de rekening een getrouw beeld moet geven van de werkelijkheid. Dit betekent dat de verliezen in de jaarrekening moeten worden verantwoord en via een eventueel rekeningtekort moeten worden verwerkt. Vaak betekent dit dat (een deel van) de verliezen ten laste van de algemene reserve worden gebracht. Wanneer de algemene reserve hierdoor negatief wordt, moet een gemeente deze negatieve stand van de algemene reserve binnen de termijn van de meerjarenraming wegwerken. Lukt dit niet, dan wordt een gemeente onder preventief toezicht van de provincie geplaatst. De provincie kan dan de gemeente toestemming geven, dit tekort in een langere periode dan 4 jaar te saneren. Hoe lang die periode is, is moeilijk te standaardiseren. Dit is vooral afhankelijk van de oorzaak en de grootte van het tekort. Over de sanering van een negatieve algemene reserve worden afspraken gemaakt met de toezichthouder, die bestuurlijk worden afgestemd én vastgelegd.
In de handreiking artikel 12 Financiële verhoudingswet wordt een termijn genoemd van maximaal 10 jaar. Deze termijn is vastgelegd met als doel om te voorkomen dat gemeenten te snel een beroep moeten doen op de collectiviteit. Immers een aanvullende uitkering ex artikel 12 wordt verstrekt uit het Gemeentefonds. Mocht een gemeente dan nog niet in staat zijn de negatieve algemene reserve weg te werken en is de OZB minimaal 120% van het landelijk gemiddelde, dan kan een gemeente een beroep doen op artikel 12-steun. Omdat tekorten op de grondexploitatie vrijwel altijd worden veroorzaakt door eigen beleidskeuzes, zal de gemeente in een artikel 12-traject eerst nog langer de tijd krijgen om het tekort weg te werken, waarbij de eigen inspanning van de gemeente niet uit het oog wordt verloren. Ook kan worden verplicht het OZB-tarief te verhogen naar 140% van het landelijk gemiddelde.
Weet u dat bij sommige gemeenten onduidelijkheid bestaat over de uitleg van regels en aanbevelingen van de commissie «Besluit begroting en verantwoording» (BBV)? Wat adviseert u gemeenten die door dit verschil in uitleg in problemen komen bij het opstellen van de financiële verantwoording over 2012, zoals de gemeente Breda?2
Ik weet dat sommige gemeenten niet altijd gelukkig zijn met de uitleg van regels en aanbevelingen van de commissie BBV. Gemeenten zijn echter niet door deze regelgeving in de problemen gekomen, maar door hun eigen keuze voor zogenaamd actief grondbeleid en het aanhouden van beperkte reserves ter afdekking van risico’s op het gebied van grondexploitatie. De notitie Grondexploitatie (bijgesteld) van de Commissie BBV van februari 2012 geeft naar mijn mening duidelijk weer hoe gemeenten de financiële consequenties van grondexploitatie in begroting en jaarrekening moeten verwerken. Het feit dat verliezen op de grondexploitatie direct moeten worden genomen, vloeit voort uit het feit dat de rekening een getrouw beeld moet geven van de werkelijkheid. Hierdoor kan geen misverstand ontstaan over de financiële positie van de gemeente en kunnen de juiste maatregelen worden genomen om tegenvallers op te vangen c.q. de financiële positie te verbeteren. De meeste gemeenten nemen in deze ook hun verantwoordelijkheid en handelen conform de regelgeving. Sommige gemeenten proberen nu op een «oneigenlijke» manier de resultaten van hun grondexploitatie te verbeteren door (al dan niet met terugwerkende kracht) sommige investeringen uit de grondexploitatie te halen en deze over een langere periode af te schrijven. Investeringen, die deel uitmaakten van de grondexploitatie en ook in de grondprijs zijn verrekend, mogen niet zomaar alsnog worden geactiveerd. Voorkomen dient te worden dat er sprake is van dubbele verantwoording (zowel in de grondprijs als in de reguliere exploitatie). Wel kan een gemeente beslissen om bepaalde investeringen met een algemeen nut (zogenaamde bovenwijkse voorzieningen) niet langer aan de grondexploitatie toe te rekenen. Dit kan voor nog te maken kosten en voor reeds gemaakte kosten maar is slechts onder voorwaarden toegestaan. Er is dan sprake van een stelselwijziging. Een raadsbesluit tot een stelselwijziging, altijd gevolgd door een begrotingsbesluit of -wijziging, dient administratief verwerkt te worden in het (begrotings)jaar waarin tot de stelselwijziging is besloten.
Naar aanleiding van vragen heeft de commissie BBV haar eigen notitie van februari 2012 en het eerder gegeven antwoord 2013.6 nog nader toegelicht door het op 26 april 2013 publiceren van de notitie «Toerekening kosten van bestedingen in openbare ruimte aan grondexploitaties». Deze notitie is een nadere verduidelijking van het eerder gegeven antwoord 2013.6 en van bestaande regelgeving. Naar de opvatting van de commissie BBV bevat de notitie van 26 april 2013 derhalve geen nieuwe regelgeving. Dit betekent dat een besluit tot het doorvoeren van een stelselwijziging voor het (alsnog) uit de grondexploitatie halen van kosten en activeren daarvan binnen de exploitatie in alle gevallen dient te voldoen aan de voorwaarden, zoals gesteld in de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013. Zo moet voor reeds gemaakte kosten onder andere per complex inzichtelijk worden gemaakt:
De begrippen causaliteit, proportionaliteit en profijt zijn uiteen gezet in de eerder genoemde notitie van februari 2012 en het gegeven antwoord 2013.6.
Wanneer op basis van deze criteria blijkt dat de gemaakte (bovenwijkse)kosten toch aan de grondexploitatie zijn verbonden, dan moeten deze kosten toegerekend worden aan de grondexploitatie. Wanneer er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden en inzichten mogen er dus ook geen reeds gemaakte kosten uit de grondexploitatie worden gehaald en worden geactiveerd. In de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013 staat ook beschreven onder welke voorwaarden het wel is toegestaan om kosten van bestedingen in de openbare ruimte niet meer aan de grondexploitatie toe te rekenen.
Ik adviseer gemeenten eventuele verliezen en in 2012 besloten stelselwijzigingen conform het BBV, inclusief daarop uitgebrachte notities door de commissie BBV, in hun jaarrekening 2012 te verwerken om zo op een transparante wijze hun financiële positie in beeld te brengen. In de begroting 2014 kunnen gemeenten aangeven wat ze gaan doen om hun financiële positie eventueel weer te verbeteren.
Het bericht ‘Plan voor verkoop pingegevens winkels in ijskast na golf van kritiek’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Plan voor verkoop pingegevens winkels in ijskast na golf van kritiek»?1 Equens ziet voorlopig af van de verkoop van pingegevens, maar dus nog niet definitief; wat vindt u daarvan?
Ja. Zoals ook aangegeven in de Kamervragen gesteld door de leden Schouw en Koolmees (beide D66) delen wij de zorgen die door verschillende banken en ook de Consumentenbond zijn geuit. Wij vinden het verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is.
De Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen is van toepassing op alle financiële instellingen die; (i) lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Banken; (ii) aangesloten zijn bij Rabobank Nederland; of (iii) lid zijn van het Verbond van Verzekeraars. Deze gedragscode, die in 2010 door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is goedgekeurd, geeft aan dat Equens bewerker is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) waar het gaat om het in opdracht van banken verwerken van betalingsgegevens. In die hoedanigheid staat het Equens niet vrij om de haar toevertrouwde persoonsgegevens voor andere doeleinden te verwerken dan de afwikkeling van het betalingsverkeer. De gedragscode voorziet in artikel 5.3 onder voorwaarden in de vervaardiging van geaggregeerde groepsprofielen.
Equens heeft aangegeven dat de wijze waarop zij analyses en voorgenomen rapportages maakt van de door haar als bewerker gebruikte gegevens neerkomt op het verwerken van gegevens die niet of niet langer zijn aan te merken als persoonsgegevens. Het onafhankelijke CBP is belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Het CBP kan, als het daar aanleiding toe ziet,een uitspraak doen over de verenigbaarheid met de gedragscode of de Wbp.
Klanten kunnen volgens artikel 11 bij gepercipieerde niet naleving van de gedragscode zich wenden tot de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD). Voorwaarde is dat eerst de interne klachtenprocedure van de Financiële instelling is doorlopen. Afhankelijk van de inhoud van de klacht kan de betrokkene zich ook rechtstreeks tot het CBP dan wel de bevoegde rechter wenden.
Kunt u bevestigen dat alle banken in Nederland de «Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen» hebben onderschreven, waarin staat dat persoonsgegevens verder niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen? Voldoen de plannen van Equens (die tijdelijk in de ijskast zijn gezet) aan deze gedragscode? Zo ja/nee, waarom (niet)? Wat is de juridische status van de deze gedragscode, bijvoorbeeld als het gaat om afdwingbaarheid door de klanten van de banken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke (juridische) mogelijkheden hebben banken om de verkoop van dit soort gegevens over het pingedrag eventueel tegen te gaan? Welke (juridische) mogelijkheden heeft het Rijk om dit tegen te gaan? Wie is formeel eigenaar van de pingegevens?
Equens heeft op 24 mei 2013 bekendgemaakt tot nader order alle voorgenomen activiteiten te staken.2 Daarbij heeft het bedrijf aangegeven dat het slechts verdere stappen overweegt wanneer er een breed maatschappelijk draagvlak tot stand komt. Hiertoe heeft Equens besloten opnieuw met banken en andere betrokken stakeholders in overleg te treden. Banken kunnen actie ondernemen tegen Equens als de voorwaarden van de dienstverleningsovereenkomst met Equens niet worden nageleefd.
Mocht Equens besluiten het plan weer op te pakken dan kan het CBP als onafhankelijk toezichthouder, als het daartoe aanleiding ziet, een onderzoek starten.
Eigendom van gegevens in privaatrechtelijke zin is moeilijk denkbaar. Gegevens zijn immers geen voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke zaken of vorderingsrechten. Wel heeft de verantwoordelijke in de zin van de Wbp, gelet op de doelstellingen van de gegevensverwerking, mogelijkheden om de gegevens te verwerken (zoals bewaren, inzien, doorgeven of wissen). Het is denkbaar dat meerdere instanties kunnen worden aangemerkt als verantwoordelijke voor de verwerking van pingegevens, ieder met hun eigen verantwoordelijkheid op grond van de Wbp.
Hoe past de actie van Equens in de brief met de kabinetsvisie op e-privacy «op weg naar gerechtvaardigd vertrouwen» van 24 mei 2013 en de brief van het kabinet over bescherming persoonsgegevens van 29 april 2011?
Het is een van de hoofdboodschappen van de recente kabinetsvisie op e-privacy dat het voorzichtig omgaan met persoonsgegevens essentieel is om het maatschappelijk vertrouwen in digitale systemen te behouden. In de brief en notitie van 29 april 2011 is de visie op de rol van de overheid en de daarmee samenhangende ICT-veiligheid aan de orde gesteld.
Voldoet hetgeen Equens van plan is/was aan de privacyrichtlijn en -wetgeving? Wat is de mening van de privacywaakhond College Bescherming Persoonsgegevens over deze casus?
Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 2. Het CBP heeft naar aanleiding van het opschorten van de voorgenomen activiteiten door Equens meegedeeld nu geen aanleiding te zien een onderzoek in te stellen.
Op BNR heeft de minister van Financiën aangegeven dat hij vindt dat betalingsverwerker Equens definitief af moet zien van de verkoop van transactiegegevens aan winkeliers; ook de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft opgeroepen een streep te zeggen door het plan van Equens; hoe zorgt u ervoor dat dit ook gaat gebeuren?
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat met dit soort gegevens uitermate voorzichtig wordt omgegaan en dat dat ook is gebleken uit alle onrust die is ontstaan? Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken, het College Bescherming Persoongegevens, Equens en eventueel andere betrokken partijen in gesprek te gaan en (nadere) afspraken te maken over het waarborgen van de privacy van de klanten van de banken (in brede zin)? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad van groot belang dat voorzichtig met pingegevens wordt omgegaan en dat alle privacyaspecten van dit plan goed worden bezien en in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gehandeld.
Verschillende banken en ook de Consumentenbond hebben vraagtekens gezet bij dit plan. Wij delen deze zorgen van de partijen en vinden het dan ook verstandig dat Equens het plan heeft opgeschort en heeft erkend dat het bestaan van een breed maatschappelijk draagvlak ook een belangrijke factor is. Het ligt voor de hand dat het door Equens aangekondigde nadere overleg wordt gevoerd tussen Equens en het bankwezen en eventuele andere stakeholders. Zij kunnen een zienswijze vragen aan het CBP. Wij verwijzen verder naar het antwoord op vraag 3.
Het gegeven dat vrouwen in achterstandswijken nog steeds geen gelijkwaardige perinatale zorg krijgen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de onderzoeksresultaten van het nieuwste EURO-PERISTAT-onderzoek?
Ja.
Deelt u de mening dat het positief is dat het verminderen van perinatale sterfte van baby's de goede kant opgaat, maar dat het onverteerbaar is dat de situatie voor vrouwen en baby's in achterstandswijken er niet evenredig beter op wordt?
In het Peristat rapport wordt niet ingegaan op de perinatale sterfte in achterstandswijken. De Peristat onderzoekers erkennen de belangrijke rol van ongelijkheid in perinatale sterfte maar hebben beperkte data beschikbaar om daar iets over te zeggen. In veel landen ontbreken daarover (nog) betrouwbare gegevens. In paragraaf 3.5 leggen de Peristat onderzoekers daarover verantwoording af. Dat laat overigens onverlet dat ik het met u eens ben dat de perinatale sterfte in achterstandssituaties een punt van zorg is. Uit een Nederlands onderzoek1 blijkt dat het wonen in een achterstandswijk gepaard gaat met een hogere perinatale sterfte dan in andere wijken. Het betreft daarbij voor een groot deel niet-medische risico’s en een laag kennisniveau over gezond zwanger worden en zwanger zijn. Ik financier daarom al geruime tijd een project van het ErasmusMC dat in 14 gemeenten wordt uitgevoerd. In dit project «Healthy Pregnancy 4 All» wordt geëxperimenteerd met een risicoselectie instrument (R4U) en met programmatische preconceptiezorg. De eerste gegevens uit dit project zullen in 2014 beschikbaar komen.
Welke vorderingen zijn er nu precies gemaakt voor vrouwen in achterstandswijken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de situatie voor deze vrouwen versneld verbetert?
In de voortgangsbrief2 over zwangerschap en geboorte die ik u eind april stuurde, heb ik u geïnformeerd over alle activiteiten die worden ondernomen om de perinatale sterfte in Nederland terug te dringen. Sommige activiteiten zijn gericht op alle (aanstaande) zwangeren en (aanstaande) moeders; sommigen zijn specifiek gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om het eerder genoemde programma «Healthy Pregnancy 4 All», om activiteiten binnen het ZonMw-programma «Zwangerschap en Geboorte» en om activiteiten die het College Perinatale Zorg (CPZ) aanstuurt. De resultaten van al deze activiteiten worden zichtbaar in het cijfers van de Perinatale Registratie Nederland (PRN) en de Perinatale Audit Nederland (PAN). Dat is echter altijd achteraf pas zichtbaar. Ik vind het positief dat reeds in 2010 de eerste zichtbare verandering in de babysterfte in de cijfers tot uiting is gekomen, en verwacht dat de daling in een volgend rapport stevig zal hebben doorgezet.
Wordt er, na het bekend worden van deze gegevens, door het College Perinatale Zorg voldoende extra ingezet? Waaruit blijkt dat?
Ik vind dat het CPZ voortvarend aan de slag is gegaan als ik kijk naar de voortgangsrapportage van het CPZ die ik u eveneens toezond met mijn brief van 24 april jl. Projecten zijn gestart, onderzoeken lopen waardoor meer kennis beschikbaar komt en regionale samenwerking is geïntensiveerd. Het CPZ zet daarbij zowel in op verbeteringen in algemene zin als verbeteringen gericht op specifieke groepen. In het geval van achterstandsituaties zet het CPZ in op het vergroten van bewustwording van het belang van preconceptiezorg en eenduidige voorlichting aan zwangeren in achterstandswijken via kennisoverdracht en het stimuleren van projecten. Hierbij gaat het onder andere om digitale instrumenten, social media en websites zoals www.strakszwangerworden.nl. Op deze laatste website is bijvoorbeeld een animatie te vinden voor laaggeletterden. Momenteel jaagt het CPZ dergelijke ontwikkelingen aan maar het is natuurlijk op termijn wel de bedoeling dat dit structureel in de dagelijkse praktijk wordt ingebed. Ik realiseer me terdege dat dit de komende jaren nog het nodige vergt van alle bij de geboortezorg betrokken professionals, afzonderlijk maar vooral gezamenlijk.
De laatste politieke ontwikkelingen op Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de laatste politieke ontwikkelingen op Sint Maarten?1
Ja
Bent u er mee bekend dat er parlementaire steun is voor een regering bestaande uit ministers van UP, DP en het onafhankelijke statenlid Laville, waarbij laatstgenoemde genoemd wordt als Minister van Toerisme, Economische Zaken, Telecommunicatie en Vervoer?
Hoewel ik niet betrokken ben bij het formatieproces van een nieuwe regeringscoalitie op Sint Maarten, ben ik op de hoogte van dergelijke berichten. Het is echter niet aan mij om uitspraken te doen over de integriteit van mogelijke individuele kandidaat-ministers van Sint Maarten. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat een zeer strikte toets op integriteit, naar het voorbeeld van Curaçao, zeer wenselijk is. De rijksministerraad heeft dit ook bij herhaling uitgesproken.
Bent u er ook mee bekend dat statenlid Laville nog recentelijk publiekelijk heeft verklaard dat hem door de lijsttrekker van de UP een bedrag van USD 350.000,00 is geboden om weer terug te keren naar de UP?2 Bent u er ook mee bekend dat daarnaast statenlid Laville nog verdacht is van vermeend wapenbezit en bedreiging?3 Heeft u vertrouwen in de integriteit van deze beoogde Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de vicevoorzitter van de Staten aangifte heeft gedaan van poging tot omkoping door de leider van de UP?4
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van het onderzoek naar het kopen van stemmen door de leider van de UP bij de Statenverkiezingen van 2010? Bent u er mee bekend dat het onderzoek hier naar door de Landsrecherche sindsdien nog niet van de grond is gekomen, althans nog niet is afgerond, zoals onder meer blijkt uit publicaties?5
Rechtshandhaving valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het Openbaar Ministerie op Sint Maarten is om onderzoeken te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Ik ben als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland niet verantwoordelijk voor eventuele strafrechtelijke onderzoeken van het land Sint Maarten.
Deelt u de opvatting dat het kopen van stemmen een ernstig aantasting van de democratie is? Zo nee, waarom niet? Bent u voorts van mening dat een dergelijk onderzoek binnen een redelijke termijn, met het oog op de huidige omstandigheden, dient te zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Indien er stemmen worden gekocht is dat inderdaad een ernstige aantasting van elke democratie, waar dan ook. Ik ben niet in de positie om uitspraken te doen over redelijke termijnen van strafrechtelijke onderzoeken op Sint Maarten.
Is het vorenstaande al voldoende reden om te twijfelen aan de integriteit van Theo Heyliger, lijsttrekker van de UP en beoogd Minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening, Infrastructuur en Milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2,3,4
Deelt u de mening dat na alle commotie rondom de net afgetreden Minister van Justitie Duncan er goed gelet moet worden op de screening van de nieuwe ministersploeg en dat dit van belang is voor het internationaal aanzien van Sint Maarten en daarmee van het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
Ja. De screening van aanstaande ministers is een landsaangelegenheid van Sint Maarten, geregeld in de Landsverordening integriteitbevordering ministers. Nederland is hierbij dan ook niet betrokken. Het mag echter als vanzelfsprekend worden beschouwd dat niet alleen Sint Maarten, maar ook het gehele Koninkrijk baat heeft bij een goede screeningsprocedure voor de kandidaat-ministers van Sint Maarten. De rijksministerraad heeft er bij Sint Maarten dan ook op aangedrongen werk te maken van een zorgvuldige screening bij het aantreden van een nieuwe regering. De gouverneur van Sint Maarten heeft in de formatieopdracht aan minister-president Wescot aandacht gevraagd voor het screeningsproces. Daarmee wordt zichtbaar opvolging gegeven aan de uiting van zorg van de Rijksministerraad.
Heeft u er vertrouwen in dat de screening van de beoogde kabinetsleden zorgvuldig zal worden uitgevoerd? Kunt u aangeven of Nederland hierbij zal assisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De absurde verhoging van de EU-uitgaven aan ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU Ministers set the tone for development action»?1
Ja.
Klopt het dat er begroot is dat Nederland in 2013 € 470 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingshulp? Zo neen, om welk bedrag gaat het dan?
Nederland draagt op twee manieren bij aan Europese ontwikkelingssamenwerking.
Allereerst via de Europese begroting. Categorie IV van die begroting voorziet in de uitgaven voor het extern beleid van de Unie. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Europees Ontwikkelingsfonds dat buiten de EU-begroting valt.
Uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 20132 blijkt dat Nederland in 2013 een bedrag van € 507 miljoen uitgeeft aan EU-ontwikkelingssamenwerking, te weten € 177 miljoen via het Europees Ontwikkelingsfonds en € 330 miljoen via de EU-begroting.
In hoeverre klopt het dat de EU via het European Development Fund € 31,5 miljard wil uitgeven in de periode 2014–2020? Vanwaar deze stijging ten opzichte van de eerder begrote 29,9 miljard? Hoeveel zal Nederland hier in totaal aan bijdragen?
In het oorspronkelijk voorstel van de Europese Commissie voor het Europees Ontwikkelingsfonds 2014–2020 (EOF11)3 bedroeg de totale enveloppe voor het EOF11 € 34,3 miljard (in lopende prijzen) (€ 30 miljard in prijzen van 2011).4 De definitieve omvang van EOF11 werd bepaald tijdens de Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 in het kader van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (2014–2020). Deze is aanzienlijk lager dan het oorspronkelijke Commissievoorstel en bedraagt € 30,5 miljard (in lopende prijzen) (€ 26,9 miljard in prijzen van 2011).5 Deze uitkomst is in lijn met de Nederlandse inzet. Het in het artikel genoemde bedrag van € 31,5 miljard betreft het binnen EOF11 gereserveerde bedrag van € 29 miljard voor de ACS-landen (landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) en beschikbare leningen voor investeringen in de ACS-landen met een plafond van totaal € 2,5 miljard vanuit de eigen middelen van de Europese Investeringsbank (EIB).
Overigens bedraagt de omvang van het (huidige) EOF10 € 22,7 miljard in lopende prijzen voor een periode van zes jaar. Om een vergelijking met EOF11 mogelijk te maken wordt gerekend met een fictieve looptijd van 7 jaar. Uitgedrukt in prijzen van 2011 bedraagt EOF10 dan € 26,8 miljard. De omvang van EOF11 blijft derhalve nagenoeg reëel constant ten opzichte van de huidige periode. De verdeelsleutel voor de bijdragen van de lidstaten is daarnaast meer in lijn gebracht met de verdeelsleutel van het EU-budget. De Nederlandse percentuele bijdrage voor de periode 2014–2020 zal 4,78% bedragen (vergelijk: de bijdrage aan EOF10 is 4,85%).
Deelt u de visie dat het absurd is dat Nederland in 2013 meer dan 4 miljard uitgeeft aan ontwikkelingshulp terwijl in eigen land verzorgingstehuizen worden gesloten en burgers worden opgezadeld met enorme lastenverzwaringen? Zo neen, waarom niet?
In het Regeerakkoord is een forse taakstelling opgenomen met betrekking tot het budget voor ontwikkelingssamenwerking. In de periode 2014 tot en met 2016 zal de ODA-begroting met jaarlijks € 750 miljoen worden verlaagd en vanaf 2017 met jaarlijks € 1 miljard. Het kabinet zet daarom in op een effectiever en efficiënter ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Daarbij focust het kabinet op thema’s waar Nederland een bijzondere meerwaarde kan bieden en wordt sterker ingezet op duurzame economische ontwikkeling en zelfredzaamheid.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde deze miljardenstroom van Nederlands belastinggeld richting de bodemloze putten van ontwikkelingshulp te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
De band tussen de Moslimbroederschap en een Amsterdamse moskee |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koeweit aan de macht in buurtmoskee Slotervaart»?1
Ja.
Klopt het dat de eigenaar van de Blauwe Moskee, de Koeweiti Mutlaq Alqarawi (via de stichting Europe Trust Nederland), gelieerd is aan de Moslimbroederschap?
Dit is bij ons niet bekend. De overheid houdt geen overzicht bij van welke individuen aan welke organisaties zijn gelieerd. Alleen wanneer daartoe aanleiding is, zoals wanneer uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van enige illegale handelingen blijkt, doen de bevoegde overheidsinstanties onderzoek naar individuen.
Deelt u de visie dat een organisatie, die in haar motto stelt dat de koran haar wet is en de jihad haar weg, niet getolereerd dient te worden in Nederland en dus ook nooit invloed mag hebben op moskeeën?
In Nederland gelden de vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. In de Nederlandse samenleving is daarom, binnen de grenzen van de wet, ruimte voor diverse levensbeschouwingen en opvattingen.
In Nederland dient iedereen zich aan de wet te houden en is het bijvoorbeeld verboden om aan te zetten tot geweld. Waar er concrete aanleiding bestaat is het aan de bevoegde instanties om actie te ondernemen, bijvoorbeeld door middel van opsporing en vervolging. Als er aanwijzingen zijn dat (buitenlandse) financiering van een moskee een mogelijke dreiging voor de nationale veiligheid oplevert, dan kan de AIVD onderzoek verrichten. Zo’n onderzoek kan uiteindelijk leiden tot vervolging door het Openbaar Ministerie.
Kunt u aangeven welke moskeeën in Nederland gefinancierd zijn door buitenlandse mogendheden en welke moskeeën en mogendheden dat zijn? Zo neen, waarom niet?
De kamer is eerder geïnformeerd over de risico’s van buitenlandse financiering (TK 2008–2009, 29 754, nr. 145). In deze brief wordt onder andere in gegaan op de weerbaarheid van moskeeën zelf die de risico’s van buitenlandse financiering kan beperken. Er wordt tevens aangegeven dat de overheid een goed systeem kent voor toezicht-, handhaving- en sanctiemogelijkheden, als ongebruikelijke transacties, of illegale financiële activiteiten zich voordoen.
Op 4 juni jl. is de motie-Segers c.s. (29 754, nr. 221) over een onderzoek naar financiële steun vanuit onvrije landen aangenomen. De Tweede Kamer zal naar aanleiding van deze motie verder over dit onderwerp worden geïnformeerd.
Bent u van mening dat de financiering van moskeeën door OIC-landen (landen behorende bij de Organisatie van de Islamitische Samenwerking) of aan deze landen gelieerde organisaties verboden zou moeten worden? Zo neen, waarom niet?
Nee. Vanwege het beginsel van scheiding van kerk en staat, alsmede de vrijheid van godsdienst, is overheidsinmenging in kerkgenootschappen niet altijd mogelijk, noch wenselijk. De overheid kan in beginsel geen maatregelen nemen ten aanzien van de samenstelling van een moskeebestuur en de financiering van een moskee, ook niet als deze (gedeeltelijk) vanuit het buitenland plaatsvindt. Het is vreemde mogendheden daarnaast toegestaan om contact te onderhouden met (voormalig) onderdanen zolang dit op basis van vrijwilligheid gebeurt en er geen sprake is van integratiebelemmering.
Zie verder vraag 4.
Wat is uw reactie op het bericht dat Frankrijk de handelsvergunning van de Diane-35 pil en generieke varianten van de markt heeft gehaald ondanks de aanbeveling van het PRAC?1 2
In het verleden zijn Diane 35 en generieke varianten daarvan via nationale procedures toegelaten in de lidstaten van Europa. De beoordelingsautoriteiten van de lidstaten beoordelen geneesmiddelen weliswaar op basis van dezelfde wetgeving, maar overigens onafhankelijk van elkaar op basis van zelfstandig vergaarde geneesmiddelenbewakingsgegevens: het College ter beoordeling Geneesmiddelen (CBG) voor Nederland en het Agence Nationale de Securité du Médicament et des produits de santé (ANSM) voor Frankrijk. Het kan dus voorkomen dat de weging van de baten en risico’s van het ANSM afwijkt van de bevindingen van het CBG. Dat Frankrijk op grond meldingen van bijwerkingen de weging baten en risico anders inschat en tot andere maatregelen overgaat, is een nationale bevoegdheid en staat los van de beoordeling door het CBG in Nederland. Een dergelijke inschatting is nationaal tot er een uitkomst is van de Unie-spoedprocedure (zie hieronder).
De herbeoordeling van Diane-35 en generieken is deel van de geneesmiddelenbewaking zoals neergelegd in de Geneesmiddelenrichtlijn, waaraan Nederland zich als lidstaat heeft gecommitteerd. De besluitvorming van de in dat kader gestarte Unie-spoedprocedure is nog niet afgerond. Deze procedure waarborgt dat de beoordelingsautoriteiten de individueel vergaarde kennis op (tijds)efficiënte wijze delen en op basis daarvan gezamenlijk tot een eenduidige en efficiënte aanpak op Europees niveau kunnen komen en, indien aangewezen, tot geharmoniseerde maatregelen kunnen overgaan. Nog daargelaten dat ik niet bevoegd ben om handelsvergunningen in te trekken – in Nederland is er bewust voor gekozen om de toelating en het uit de handel nemen van geneesmiddelen over te laten aan het onafhankelijke CBG – vertrouw ik op de deskundigheid van het CBG om de baten en risico’s van deze geneesmiddelen te beoordelen en om Nederland tijdens deze herbeoordeling bij het Europees Geneesmiddelenbureau EMA te vertegenwoordigen. Ik kan en wil niet vooruitlopen op deze Europese besluitvorming.
Hoe reageert u op de motivatie van de Agence Nationale de Securité du Médicament (ANSM) dat de werking van de Diane-35 en generieke varianten niet opweegt tegen de risico’s die vrouwen lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de ANSM over de risico’s die het gebruik van de Diane-35 pil met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze beslissing van de ANSM voor u reden om ook de Nederlandse handelsvergunning voor Diane-35 in te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie neemt u in de Co-ordination Group for Mutual Recognition and Decentralised Procedures – Human (CMDh) in? Bent u voornemens daar te pleiten voor het in de ban doen van de Diane-35 pil en generieke varianten? Zo nee, waarom niet?3
Bij de verschillende geledingen van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) wordt Nederland in vertegenwoordigd door het CBG. Zo ook in de coördinatiegroep (CMDh). In die besluitvorming speel ik, noch in nationale zin, noch in Europese zin, een rol. Niet ik, maar het CBG beschikt immers over de vereiste deskundigheid op dat gebied. Tijdens deze herbeoordeling van Diane-35 en generieken treedt Nederland bovendien op als rapporteur en Frankrijk als co-rapporteur. Zoals op de websites van de EMA en het CBG is te lezen, is het Risicobeoordelingscomité op basis van de rapportage van Nederland met een meerderheid van 31 tegen 1 tot de aanbeveling gekomen om – kort gezegd – Diane-35 en generieken niet uit de handel te halen. Deze aanbeveling Is inmiddels op 30 mei jl. met dezelfde stemverhouding overgenomen door de CMDh. Zou sprake zijn geweest van unanimiteit in de CMDh, dan zou de Europese besluitvormingsprocedure hiermee zijn afgerond. Nu geen sprake is van unanimiteit dient de Europese Commissie een besluit te nemen.
Welke mogelijkheden hebben de Nederlandse autoriteiten om – in weerwil van afwegingen op Europees niveau – op basis van gezondheidsrisico’s en eigen afwegingen bepaalde medicijnen een handelsvergunning te weigeren dan wel in te trekken? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Nederlandse autoriteiten zijn in het geval van decentraal toegelaten geneesmiddelen, zoals de onderhavige, bevoegd om onafhankelijk te oordelen over de verlening, schorsing en intrekking van handelsvergunningen tot aan het moment waarop sprake is van een besluit in het kader van de nieuwe Unie-spoedprocedure. Een besluit in het kader van de Unie-spoedprocedure is bindend voor alle lidstaten. In het geval van Diane-35 is op dit moment nog geen sprake van een besluit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid dat gepland staat voor 6 juni a.s.?
Ja.
Passende zorg voor mensen met gespecialiseerde begeleiding met minder dan 10 uur zorg per week |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgorganisaties kunnen veel mensen die PGB verliezen geen zorg bieden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de meldactie die Per Saldo (de belangenvereniging voor mensen met een PGB) georganiseerd heeft voor mensen die door de 10-uurs grens op het persoonsgebonden budget (PGB) vanaf 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen ontvangen voor hun begeleidingsvraag, waarover in het artikel wordt gesproken?
Ja. Ik heb u hierover per brief van 18 april 2013 (TK 2012–2013, 25 657, nr. 98) geïnformeerd.
Wat is uw oordeel over het feit dat 85% van de respondenten van de meldactie van Per Saldo zegt geen passende zorg te kunnen vinden bij instellingen? Wat is uw oordeel over het feit dat 56% van alle respondenten aangeeft al bij zorginstellingen geïnformeerd te hebben en nee te horen hebben gekregen? Herkent u deze signalen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen (van 11 april jongstleden) van het lid Voortman, gaat het om een niet-representatieve meldactie waarbij het zorgkantoor niet naar hun oordeel is gevraagd. Daarmee hoeven de uitkomsten geen juiste weerspiegeling te geven van de situatie van de circa 45.000 budgethouders die op 1 januari 2014 hun pgb zullen verliezen.
Desondanks neem ik het signaal zeer serieus en begrijp ik dat mensen zich zorgen maken. Ik deel de mening dat voor alle mensen met een AWBZ-indicatie, en daarmee ook voor mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben, passende zorg beschikbaar moet zijn. Het pgb kan een goed instrument zijn om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Ik overleg, zoals ik heb aangegeven tijdens het nota-overleg van afgelopen week over de Hervorming van de Langdurige Zorg, momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10 uursmaatregel uitgewerkt kan worden en of er alternatieven zijn die passen binnen het beschikbare budgettaire kader. Ik verwacht uw Kamer begin juli hierover te kunnen informeren.
Heeft u zelf signalen ontvangen dat mensen die alleen gespecialiseerde begeleiding nodig hebben voor minder dan 10 uur per week en per 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen krijgen, geen passende zorg kunnen vinden bij instellingen? Zo ja, welke signalen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben (vaak mensen met psychiatrische aandoeningen zoals een autismespectrumstoornis of mensen met niet-aangeboren hersenletsel) passende zorg moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat mensen passende zorg ontvangen en welke mogelijkheden heeft u daarvoor? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Per Saldo over de resultaten van de meldactie en de mogelijkheden om passende gespecialiseerde begeleiding te borgen voor mensen ook als zij minder dan 10 uur begeleiding per week hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Het zwichten voor islamitisch antisemitisme |
|
Joram van Klaveren (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gedenkteken wijkt voor haatzaaiers»?1
Ja.
Klopt het dat een gedenksteen ter nagedachtenis aan joodse oorlogslachtoffers niet geplaatst is nadat islamitische buurtbewoners bezwaar hebben gemaakt?
Navraag heeft mij geleerd dat circa vijf jaar geleden in de betreffende wijk discussie is gevoerd over het plaatsen van een gedenkteken ter nagedachtenis aan het Joods Lyceum. Destijds speelde onder andere de vraag wat de historisch juiste locatie zou zijn van het gedenkteken. Het gesprek hierover heeft toen niet geleid tot een daadwerkelijk initiatief om een gedenkteken te plaatsen. Er was echter toentertijd voor zover bekend geen sprake van bezwaren vanuit islamitische buurtbewoners of van zorgen over islamitisch antisemitisme.
Deelt u de mening dat het niet plaatsen van een joodse gedenksteen, als gevolg van bezwaren van islamitische buurtbewoners, een verschrikkelijke vorm van dhimmitude is? Zo neen, hoe duidt u dit zwichten voor islamitisch antisemitisme dan?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de visie van professor Van der Horst dat het islamitisch antisemitisme een van de meest huiveringwekkende ontwikkelingen is van de afgelopen decennia? Op welke wijze gaat u dit probleem aanpakken?
Emeritus hoogleraar Van der Horst heeft bij zijn afscheid van de Universiteit van Utrecht in 2006 een rede gehouden met als titel «De mythe van het Joodse kannibalisme». In deze rede betoogde Van der Horst dat een «bloedsprookje» uit de Oudheid, waarbij Joden beschuldigd worden van rituele moorden en kannibalisme, opnieuw opgang doet in de moderne islamitische wereld.
Deze rede zou in mijn ogen vooral gezien moeten worden als een pleidooi om te blijven strijden tegen discriminatie en antisemitisme en de verschillende gedaanten waarin dit tot uiting komt. Het verminderen van antisemitisme vraagt om intensieve samenwerking tussen ouders, scholen, gemeenten, onderzoeksinstellingen, wijkorganisaties en gemeenschappen. De minister van OCW en ik hebben, met een afvaardiging van deze partijen, op 14 juni een Ronde Tafel georganiseerd over de bestrijding van antisemitisme onder jongeren.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijk onderzoek te starten naar het antisemitisme binnen de islamitische gemeenschap? Zo neen, waarom niet?
Tijdens het Algemeen Overleg discriminatie van 14 maart 2013 heb ik, naar aanleiding van mondelinge vragen van lid Van Klaveren over de relatie tussen de islam en antisemitisme, aangegeven dat er op korte termijn een aantal onderzoeksresultaten beschikbaar komt die inzicht zouden kunnen bieden op welke wijze antisemitisme en de islam zich tot elkaar verhouden. Het gaat hier om onderzoek dat verricht wordt in opdracht van de Anne Frank Stichting onder leraren op middelbare scholen en een onderzoek van het SCP naar ervaren discriminatie. Ik ben bereid om specifiek vervolgonderzoek te laten uitvoeren als de te verwachten onderzoeksresultaten te weinig kennis opleveren over de relatie tussen de islam en antisemitisme in Nederland en de meest doeltreffende manieren om antisemitisme te verminderen.
De stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB) |
|
Pieter Litjens (VVD), André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB)?
De recente tariefstijging is in belangrijke mate veroorzaakt door enerzijds de kostenontwikkeling van de elektriciteitsproductie en anderzijds het langdurig verzuim van het bestuurscollege de tarieven kostendekkend vast te stellen. Het laatste is veeleer aanleiding geweest voor de spanning tussen WEB en Ecopower over de te verrekenen kosten.
Hoe groot is de subsidie uit Nederland die nodig was om de tariefstijging van energie op Bonaire te beperken?
EZ heeft in 2012 WEB € 5,5 miljoen ter beschikking gesteld en I&M € 2,3 miljoen voor de periode tot eind 2013. Het vorige kabinet heeft besloten tot een aansluitende tijdelijke voorziening te regelen in de aanstaande wet elektriciteits- en drinkwatervoorziening voor CN.
Is er nu een kostendekkend tarief voor de levering van energie op Bonaire?
Ja.
Zijn de betalingen van het WEB aan Ecopower nu volledig conform de facturering?
Ja.
Wat is de stand van zaken van de «operationele audit» zoals aangegeven in de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?1
De audit van WEB is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk. Het belangrijkste beeld dat naar voren kwam was dat van een bijna failliet bedrijf dat geruime tijd geen diepte en onderhoudsinvesteringen heeft verricht. Belangrijke adviezen om de tarieven te verhogen, de kwaliteit van het management te verbeteren en te zorgen voor een oplossing van het conflict met Ecopower alsmede te zorgen voor een degelijke externe financiering zijn ter harte genomen en geëffectueerd.
Wat is de status van het onderzoek dat de Gezaghebber van Bonaire naar aanleiding van het conflict had aangegeven te zullen instellen naar de integriteit van bestuurders van het WEB?
De gezaghebber van Bonaire heeft in het najaar van 2012 voorgesteld een dergelijk onderzoek uit te voeren. Inmiddels is dit voornemen nader geconcretiseerd. Het onderzoek zou zich moeten richten op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege met als doel om voor de toekomst lessen te trekken uit de wijze waarop deze mechanismen de afgelopen jaren hebben gefunctioneerd. Het onderzoek wordt naar verwachting dit najaar afgerond.
Ik vind het een belangrijk en positief signaal dat door het bestuur van Bonaire het initiatief is genomen om een dergelijk onderzoek uit te voeren in aanvulling op de stappen die het eilandbestuur in de afgelopen periode al heeft gezet om de governance rond WEB te versterken. Zo is recent een nieuw management aangetreden en heeft in samenspraak met de Rijksoverheid een aantal verschuivingen plaatsgevonden in de samenstelling van de Raad van Commissarissen.
Deelt u de mening dat er sprake is geweest van bestuurlijke onbehoorlijkheid van het bestuur van het WEB in de richting van ECO power en dat een integriteitsonderzoek dus essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het zakelijk conflict tussen WEB en Ecopower ingegeven door de voortdurende discrepantie tussen kosten en opbrengsten uit de tarieven. In algemene zin, en achteraf, kan worden gesteld dat het jammer is het bestuur van WEB en Ecopower niet eerder een oplossing hebben gezocht langs de weg van bemiddeling, arbitrage of de stap naar de rechter. Het is niet aan mij om te beoordelen of de betrokken bestuurders onbehoorlijk hebben gehandeld. Wel ondersteun ik, zoals aangegeven, het voornemen van het bestuurscollege om een onderzoek uit te voeren dat zich richt op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken zodat de situatie die zich tussen Ecopower en WEB heeft voorgedaan in de toekomst kan worden voorkomen.
Bent u bereid, als er geen sprake is van een onderzoek van de zijde van de Gezaghebber, om dat integriteitsonderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat door onbehoorlijk bestuur van de zijde van het WEB een energiebedrijf in de problemen is gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het niet volledig voldoen van de rekening van Ecopower door WEB lijkt Ecopower op enig moment financieel in problemen te hebben gebracht wat repercussies had voor de continuïteit van de elektriciteitsproductie.
Deelt u de zorgen dat het WEB met opzet te weinig betaalde aan Ecopower om de prijs van het aandeel Ecopower te laten dalen om op die manier het bedrijf goedkoop op te kunnen kopen?
Daar zijn geen concrete aanwijzingen voor. Er was in elk geval sprake van een zakelijk conflict dat door middel van een arbitrageprocedure is opgelost.
In hoeverre is er sprake van een failliet van Bonaire, aangezien het WEB een NV van de overheid is? Moet het openbaar lichaam Bonaire voor de kosten opdraaien die uit de arbitrage voortvloeiden.?
Van een failliet van Bonaire is geen sprake.
De eerder genoemde structurele discrepantie tussen kosten en tariefinkomsten is weggenomen door de tariefstijging, de bijdrage van EZ en I&M en door een degelijke externe financiering die de directie van WEB heeft verkregen.
Is er sprake van een artikel 12 gemeente, aangezien de begroting van Bonaire een dergelijke rekening niet zou kunnen betalen en Nederland is ingesprongen met een geldbedrag zoals genoemd in vraag 1?
De wet financiën openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba kent geen bepaling vergelijkbaar met artikel 12 van de financiële verhoudingswet. Op dit punt wijkt de financiële verhouding van het Rijk met de openbare lichamen dus af van de financiële verhouding van het Rijk met gemeenten. Bij de transitie is ervoor gekozen om het BES-fonds niet te integreren in het gemeentefonds. Ook is in het BES-fonds geen sprake van solidariteitsgedachte: elk openbaar lichaam heeft recht op een eigen uitkering uit het fonds. Een fonds dat integraal onderdeel is van de Rijksbegroting en daar dus de solidariteit is belegd. Dit laatste vloeit logischerwijs ook voort uit het feit dat het slechts om drie eilanden gaat: Het ligt dan niet in de rede om eventuele financiële problemen van Bonaire te leggen bij de andere twee (kleine) eilanden. Verder kunnen departementen (net zoals bij gemeenten) doeluitkeringen verstrekken conform artikel 91 van de wet financiën BES; dat is wat het minister van Economische Zaken hier heeft gedaan.
Welke rol speelde het bestuurscollege in dit conflict tussen het WEB en Ecopower, gelet op het feit dat het WEB een NV van de overheid is? Welke rol speelde de gezaghebber om het conflict eerder te beslechten en op die manier het oplopen van de betalingsachterstand te voorkomen?
Het bestuurscollege heeft het ministerie van EZ medio 2011 gevraagd te bemiddelen in het conflict. Waar deze bemiddeling niet direct resultaat opleverde, heeft deze er wel toe geleid dat partijen zich hebben gebonden aan arbitrage.
Toen door het wegvallen van de stroomvoorziening in augustus 2011 de openbare orde in gevaar dreigde te komen, heeft de Gezaghebber het initiatief genomen de voorziening te herstellen en te borgen.
Welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot de oplossing zoals deze nu tot stand is gekomen? Waarom is de locatiekeuze juist op die plek gevallen? Waarom is er gekozen voor de combinatie van wind en energie die nog nergens anders in productie was?
Op de eilanden van Caribisch Nederland kan door het bijzonder gunstige windklimaat enerzijds, en de hoge kosten van fossiele brandstof anderzijds, met wind elektriciteit duurzaam en voordelig worden opgewekt. Op Bonaire wordt circa 35% van de elektriciteit opgewekt door middel van windenergie. De twaalf windturbines zijn gesitueerd aan zee aan de noordkant van het eiland in een gedeelte dat onbewoond is en waar de windcondities gunstig zijn. Ik beschik niet over informatie welke afwegingen zijn gemaakt om tot deze aanpak te komen, inclusief de locatiekeuze. Ik beschik ook niet over informatie die aannemelijk maakt dat bij deze besluiten sprake is geweest ongewenste belangenverstrengeling. Ik verwijs in dit kader nogmaals naar het governance-onderzoek. Het betreft hier immers een onderwerp dat expliciet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam valt. Ik zal aan het bestuurscollege van Bonaire verzoeken om dit onderwerp bij dit onderzoek te betrekken.
Wie waren de beslissers om tot de verschillende besluiten te komen? Is er in die groep van beslissers een ongewenste samenloop van belangen die gescheiden hadden moeten zijn of de schijn van belangenverstrengeling in zich hebben?
Zie antwoord op vraag 14.
Is hier een rol weggelegd voor de Onderzoeksraad Integriteit Overheid? Zo ja, hoe gaat u die inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Neen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid is bevoegd ten aanzien van Rijk, politie, defensie, provincies en zbo’s. Daarnaast zal de onderzoeksraad met ingang van 1 januari 2014 naar alle waarschijnlijkheid ook het bevoegde externe meldpunt voor medewerkers uit de sector Gemeenten worden. De openbare lichamen op Caribisch Nederland alsmede Ecopower en het Water- en Energiebedrijf Bonaire vallen daar niet onder.
Het op grote schaal opnieuw aanscherpen van de kredietvoorwaarden voor MKB-ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat in het eerste kwartaal van 2013 maar liefst 50% van de banken opnieuw de kredietvoorwaarden voor Midden- en Kleinbedrijf (MKB)-ondernemers heeft aangescherpt?1
Ja.
Bent u tevens op de hoogte van de uitspraken van de voorzitter van MKB-Nederland, die stelt dat MKB’ers niet meer naar de bank durven, omdat ze ervan uitgaan dat de kredietaanvraag toch afgewezen wordt?2
Ja. Ik wil daar echter wel de volgende kanttekeningen bij maken. Uit de financieringsmonitor die ik u heden stuurde blijkt dat slechts 4% van het kleinbedrijf met een financieringsbehoefte geen financiering aanvroeg omdat men verwachtte die niet te kunnen krijgen. In zijn algemeenheid zou ik gezonde bedrijven met een financieringsbehoefte die twijfelen over hun kans op succes zeker willen aanraden die financieringsaanvraag toch te doen, maar wel grondig voorbereid.
Wat vindt u van zijn stelling dat banken vooral moeilijk doen met het verstrekken van leningen tussen 50.000 en 250.000 euro, ongeveer 80 procent van de kredieten in het MKB, en dat de banken op deze leningen niet meer serieus ingaan, omdat ze in de ogen van de banken niet meer rendabel zijn, waardoor een heel groot knelpunt is ontstaan?
Banken zullen ook aanvragen tussen de 50.000 en de 250.000 euro serieus bekijken. Bedrijven zullen zich wel moeten realiseren dat gezien de economische situatie veel ondernemingsplannen op dit moment veel moeilijker te realiseren zijn. Een financier, ook een bank, zal overtuigd moeten zijn dat het plan levensvatbaar is en het krediet kan worden terugbetaald. Een goede voorbereiding is daarom essentieel. Bij die voorbereiding hoort ook een oriëntatie of bancaire financiering de juiste manier is om de financieringsbehoefte in te vullen. Is sprake van grote risico’s, dan moet een bedrijf veel meer op zoek gaan naar eigen vermogen.
Waarom gaan de banken opnieuw in tegen de breed gedeelde politieke en maatschappelijke heersende opinie dat het MKB niet verstoken mag blijven van een adequate kredietverstrekking?
Hier is sprake van een dilemma. Maatschappelijk en politiek is ook de breed gedragen opinie dat banken niet te grote risico’s mogen nemen. Daar is inmiddels ook uitgebreide regelgeving voor gereed of in voorbereiding. De stakeholders van banken zoals spaarders, de kapitaalmarkt, aandeelhouders en overheden eisen van banken ook dat zij minder risico’s nemen. Veel op de Nederlandse markt gerichte bedrijven hebben het moeilijk gezien de conjuncturele ontwikkelingen en financiering van deze bedrijven brengt reële risico’s op verliezen met zich mee. Ik probeer dat dilemma voor een deel op te lossen met garantieregelingen zoals vooral de borgstellingsregeling voor het MKB en, in samenwerking met de banken, een vangnet voor kleinere kredieten in de vorm van Qredits. In hun voorbereiding op een financieringsaanvraag kunnen bedrijven die mogelijkheden ook meenemen.
Kunt u, net als uw voorganger op 6 december 2011, opnieuw een sessie beleggen met de banken om hen opnieuw op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen? Vindt u dat de banken op dit punt erg hardleers zijn?
Ik ben in het antwoord op de vorige vraag al ingegaan op het dilemma voor banken om enerzijds te willen financieren, maar anderzijds niet onverantwoorde risico’s te mogen nemen. Daarom vind ik de aanduiding hardleers niet op zijn plaats.
De contacten met banken zijn intensief maar ook in een nieuw overleg zal de bedrijfseconomische werkelijkheid niet veranderd kunnen worden.
Wat zijn de resultaten van de krediettop (Catshuissessie) over kredietverlening aan het MKB, die heeft plaatsgevonden in april?
In de bijeenkomst tussen institutionele beleggers en een kabinetsdelegatie is besloten dat de komende maanden in kaart gebracht zal worden welke mogelijkheden er zijn voor institutionele beleggers om in het Nederlandse MKB te investeren. Een werkgroep onder leiding van Delta Lloyd CEO Hoek voert deze verkenning uit.
Zijn de door de banken genoemde redenen, zoals de toenemende kosten van de vermogenspositie en de hogere risicoperceptie, reëel te noemen?
Voor het MKB, dat veel meer dan het grootbedrijf voor de binnenlandse markt werkt, is de sterk teruggelopen vraag naar hun producten en diensten uiteraard een ernstig probleem. Daardoor worden de omzetten en winstgevendheid sterk negatief beïnvloed, hetgeen dus tot aanmerkelijk hogere bedrijfsrisico’s leidt. De hogere risicoperceptie is dus inderdaad reëel. Dat de hogere kosten van de vermogenspositie kunnen leiden tot een aanscherping van de kredietvoorwaarden is evenzeer plausibel. Overigens noemen de banken de hogere kosten van de vermogenspositie ook als reden voor het aanscherpen van de kredietvoorwaarden bij leningen aan grote bedrijven3. Banken noemen deze reden wel minder vaak4, dit kan op twee mogelijke manieren verklaard worden. Ten eerste hebben veel minder banken de kredietvoorwaarden voor het grootbedrijf aangescherpt dan voor het MKB. Ten tweede hebben leningen aan grote bedrijven gemiddeld genomen een lager risicogewicht.
Klopt het dat het MKB slechts een klein deel van de kredietportfolio uitmaakt en in hoeverre speelt het Basel 3 argument een rol? Wordt dat niet sterk overdreven?
De omvang van de kredietverlening aan het MKB wordt door experts op ca 1/3 van de totale markt voor bedrijfsfinanciering (ca € 350 mrd aan uitstaande leningen) geschat, dus zeker niet te verwaarlozen.
Knelt Basel 3 sterker voor het MKB dan voor het grootbedrijf?
Op grond van Bazel III moeten banken hun kapitaalratio verhogen. Deze gewogen kapitaalratio wordt berekend op basis van het risicogewicht van leningen. Het risicogewicht voor MKB-leningen in CRD IV (de Europese omzetting van Bazel III) is verlaagd ten opzichte van andere leningen met een vergelijkbaar kredietrisico. Het is echter wel zo dat ook na deze verlaging MKB leningen gemiddeld genomen risicovoller zijn dan leningen aan het grootbedrijf, hetgeen zich vertaalt zich in een hoger risicogewicht. Een MKB-lening zal dus gemiddeld genomen zwaarder meetellen in de berekening van de kapitaalratio van een bank. Dit is altijd zo geweest, hoewel CRD IV dus wel een versoepeling op dit punt bevat.
Is de echte reden niet dat er per MKB-klant gewoon minder winst wordt gemaakt dan op een grotere klant en klopt het dat het streven naar winstmaximalisatie en kostenminimalisatie de banken hindert in het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
Indien kredietverlening aan een bepaalde doelgroep zoals kleine bedrijven niet meer rendabel zou zijn, dan is deze niet duurzaam en zal deze dus op termijn verdwijnen. Wel zijn er verschillende instrumenten om in de kern gezonde ondernemers te ondersteunen bij het verkrijgen van financiering. U kunt hierbij denken aan garantieregelen zoals de borgstelling MKB, de garantie ondernemersfinanciering of aan het innovatiefonds MKB.
Hoe gaat u bevorderen dat de banken weer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid gaan nemen?
De samenleving heeft een gedeeld belang bij een goed functionerend bankbedrijf. De crisis heeft geleerd dat banken een grote stabiliteit en continuïteit moeten kennen. Het is dan ook van groot maatschappelijk belang dat banken hun kapitaalratio verhogen. Daarnaast is het van groot maatschappelijk belang dat bedrijven met een kwalitatief goede financieringsaanvraag deze financiering ook kunnen krijgen. De contacten met de banken gaan nadrukkelijk over het functioneren van banken gegeven dit tweeledige maatschappelijke belang. Daar waar nodig ondersteun ik de kredietverlening door middel van verschillende initiatieven, waaronder verscheidene garantieregelingen.
Het bericht 'Ontslagen en faillissementen dreigen in de zorg' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontslagen en faillissementen dreigen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw beleid leidt tot tienduizenden ontslagen en een groot aantal faillissementen?
Ik kan geen onderbouwing in het bericht vinden voor de stelling in uw vraag.
Waarom kiest u ervoor de zorg te ontmantelen, in plaats van de fraude, de verspilling, de overhead en de bureaucratie aan te pakken?
Gezien uw vraagstelling lijkt enige toelichting op mijn beleid op zijn plaats. Allereerst verwerp ik de suggestie dat ik de zorg zou ontmantelen. Dat is verre bezijden de waarheid. Met dit kabinetsbeleid verwacht ik dat de zorg toekomstbestendig kan worden gemaakt. Dat wil zeggen dat die zorg gegeven kan worden die strikt noodzakelijk is en tegen een maatschappelijk en individueel kostenbeslag dat uit een oogpunt van houdbaarheid nog te verantwoorden is. Daarbij volgt het kabinet een aantal sporen. De elementen die u in uw vraag opsomt (bestrijding fraude, verspilling, overhead en bureaucratie) krijgen daar ook aandacht in.
Deelt u de mening dat massaontslagen, faillissementen en kortingen op het budget zullen leiden tot verschraling van de zorg? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval zal zijn?
Nee, die mening deel ik niet. De zorg wordt niet primair verleend om werkgelegenheid te creëren, maar om zorgbehoevenden tegemoet te komen in hun zorgvraag. Die zorgvraag groeit sterker dan wat we als maatschappij financieel en qua bemensing aankunnen. Daardoor kunnen andere noodzakelijke overheidsuitgaven in gedrang komen.
Wanneer een andere organisatie van de zorg ertoe kan bijdragen dat aan de essentiële zorgvraag kan worden tegemoet gekomen tegen een lagere groei van de kosten, dan is dat een kans die niet mag worden gemist, ondanks het feit dat lagere kosten soms ook minder groei van werkgelegenheid kan betekenen.
Mijn beleid richt zich op de essentiële zorgvraag. Met dit beleid wordt immers voorkomen dat de zorg onbetaalbaar wordt en dus helemaal niet meer kan worden verleend.
Het systeem van de zorg is zodanig ingericht dat een faillissement van een zorgaanbieder de continuïteit van de zorg niet aantast. Een faillissement zorgt er immers voor dat falende zorgaanbieders plaats maken voor beter functionerende zorgaanbieders die er wél in slagen om binnen de budgettaire kaders te werken. Omdat de zorgvraag altijd hoog blijft, kan het dan wel voorkomen dat werknemers hun werkgever kwijtraken, maar er zal altijd wel weer vraag van andere werkgevers zijn voor die werknemers. De werkzekerheid in de zorg is, zeker in relatie tot andere sectoren van de economie, hoog.
Wat is uw oordeel over de mening van de onderzoekers dat uw beleid constant verandert en moeilijk uitvoerbaar is?
Ik lees nergens in het onderzoek dat de onderzoekers die mening zouden zijn toegedaan.
Hoe gaat u uw toezegging nakomen, dat alle kinderen die in 2014 jeugdzorg krijgen dit in 2015 van dezelfde aanbieder krijgen, nu blijkt dat 40% van de instellingen met grote financiële risico's te maken krijgt?
Op 31 oktober 2013 zullen er regionale transitiearrangementen liggen in alle regio’s waarin uitgewerkt is hoe de samenwerkende gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Daarin staat ondermeer hoe de continuïteit van zorg in 2015 verloopt bij de jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt.
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd beoordeelt (voor zover mogelijk) al voorafgaand aan 31 oktober 2013 de regionale arrangementen op grond van de criteria: garanderen zorgcontinuïteit, garanderen benodigde infrastructuur en beperking frictiekosten. Indien de TSJ constateert dat de continuïteit van zorg niet lijkt te worden gerealiseerd, of de daarvoor benodigde continuïteit van de infrastructuur of de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten niet voldoen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de betreffende regio. Deze aanwijzing houdt in welke transitieafspraken gemeenten onderling en met aanbieders verplicht zijn uit te voeren.
Klopt het dat er 50.000 medewerkers in de thuiszorg hun baan kwijtraken? Zo nee, hoeveel zijn dit er dan en uit welke berekening blijkt dit?
Uitvoering van het ingezette beleid leidt geenszins tot een verlies van 50.000 banen bij de huishoudelijke hulp, als onderdeel van de thuiszorg. Door de beperking van de bezuiniging op de huishoudelijke hulp in het zorgakkoord van 75% naar 40% en het faciliteren van de autonome groei zal het verlies aan werkgelegenheid voor de thuishulpen in de periode 2013–2017 beperkt blijven. Zeker ook omdat er in die periode sprake is van een aanzienlijke vervangingsvraag. Met de uitvoering van de sectorplannen uit het sociaal en het zorgakkoord kunnen daarnaast nadelige gevolgen in deze sector voor individuele werknemers beperkt worden. Met het onderzoeksprogramma van VWS naar de arbeidsmarkt en met de arbeidsmarkteffectrapportages zal ik de ontwikkelingen nauwlettend volgen.
Wat vindt u ervan dat de tarieven nog verder omlaaggaan volgens dit onderzoek? Hoe moet men nu goede zorg leveren als er elke keer weer beknibbeld wordt op de tarieven?
Wil de zorg betaalbaar blijven dan zal de zorg zich moeten concentreren op het wezenlijke en die wezenlijke zorg zal op de meest efficiënte wijze moeten worden geproduceerd. Via ondermeer de Kwaliteitswet en via de IGZ zal de verleende zorg op een adequaat kwaliteitsniveau worden gehouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 juni 2013, wanneer het notaoverleg over de langdurige zorg plaatsvindt?
Dat zal mijn streven zijn.
Het bericht dat weidegang niet noodzakelijk is voor weidepremie |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat weidegang niet noodzakelijk is voor weidepremie?1
De Stichting weidegang stelt aan weidemelk de voorwaarde dat weidegang wordt toegepast (minimaal 120 dagen per jaar en minimaal 6 uur per dag). Ongeveer 70% van de in Nederland geproduceerde melk is afkomstig van koeien die weidegang krijgen. Het merendeel van de melkveehouders die hun koeien weiden, ontvangt daarvoor een weidepremie, maar niet al deze melk wordt ook daadwerkelijk als weidezuivel verkocht.
Enkele zuivelondernemingen stimuleren integrale duurzaamheid waarvan naast weidegang bijvoorbeeld ook milieu en dierenwelzijn onderdeel uitmaken en passen een duurzaamheidspremie toe, deze zuivel wordt niet als weidemelk verkocht.
De term «weidemelk» geldt alleen voor melk van koeien die daadwerkelijk weidegang krijgen, dat is in de praktijk ook het geval. Ik zie geen aanleiding om daarover met de betreffende bedrijven nader te spreken.
Is het u bekend of de melk waarvoor wel een premie is ontvangen als «weidemelk» verkocht is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de term «weidemelk» alleen zou mogen gelden voor melk van koeien die ook daadwerkelijk op het land lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het misleiding van de consument is wanneer er op het pak weidemelk staat, terwijl in de praktijk de verduurzaming van de stallen al voldoende is om een dergelijk predikaat te krijgen?
In artikel 29, lid 1 van de Warenwet is opgenomen dat aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen die doordat zij onjuist of onvolledig zijn of een onjuiste indruk wekken, misleidend zijn met betrekking tot de kenmerken van de betrokken eet- en drinkwaar, en met name tot de aard, identiteit, hoedanigheden samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging, bij het verhandelen van eet- en drinkwaren, en bij de aanprijzing ervan, niet mogen worden gebezigd. Aan weidemelk wordt de voorwaarde gesteld dat weidegang wordt toegepast. Het is niet nodig om andere voorwaarden te stellen.
Deelt u de mening dat koeien in het Nederlandse landschap thuishoren en dat het voor de dieren beter is om zoveel mogelijk buiten te lopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te bevorderen? Zo niet, waarom niet?
Weidegang is een belangrijk maatschappelijk thema. Weidende koeien kenmerken het Nederlandse landschap. Zij maken de melkveehouderij zichtbaar en bepalen mede wat het beeld dat de maatschappij heeft van de Nederlandse zuivelsector en haar producten. Weidegang komt op diverse punten tegemoet aan de behoefte van de koe om haar natuurlijk gedrag te kunnen vertonen.
In 2012 hebben 59 partijen het Convenant Weidegang ondertekend, waaronder het ministerie van Economische Zaken.
Bent u bereid om met de betreffende bedrijven te spreken over de voorwaarden die aan een term als «weidegang' zijn verbonden? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit gesprek? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u naar aanleiding van dit bericht de noodzaak om voorwaarden te stellen aan het gebruik van termen als «duurzaam», «weidemelk» en «fair» aangezien er geen standaard geldende definities zijn en de consument niet weet aan welke standaarden het voeren van dergelijke termen dan voldoen? Zo ja, welke stappen ziet u voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het aantal toegewezen asielaanvragen in Nederland veel hoger ligt dan in de rest van de EU |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat Nederland (relatief) veel meer asielverzoeken inwilligt dan andere Europese landen?1
Ja, ik onderschrijf de uitleg van de hoofddirecteur van de IND over de verschillen in inwilligingspercentages binnen de EU. Het verschil in de inwilligingspercentages tussen de lidstaten kan niet eenduidig worden verklaard. De hoofddirecteur heeft er in dat kader op gewezen dat er een aantal factoren is dat deze verschillen mogelijk kan verklaren, zoals de verschillen in landen van herkomst van de asielzoekers en verschillen in de uitvoering van het gemeenschappelijk asielbeleid in verschillende EU-landen.
Voor een nadere toelichting op de mogelijke redenen die ten grondslag kunnen liggen aan het verschil in de inwilligingspercentages verwijs ik naar het antwoord (20 augustus 2013, kenmerk 2012Z14484) van de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op vragen van het lid Van Nieuwenhuizen (VVD). Hierin werd gemeld dat het verschil in inwilligingspercentage mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure. Nederland is met de introductie van de aanmeldcentra en de toenmalige 24-uursprocedure koploper geweest binnen Europa in het neerzetten van een korte procedure waarin kansloze aanvragen werden afgedaan. Dit stelsel is sindsdien met een aantal belangrijke verbeteringen steeds verder uitgebouwd. Het is zeer wel mogelijk dat daarmee Nederland weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken. Vanuit dat perspectief is een lage instroom van asielzoekers met kansloze aanvragen wenselijk en kan een relatief hoog inwilligingspercentage (mede) worden verklaard.
Onderschrijft u de uitspraak van de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat dit deels wordt veroorzaakt door verschillen in regelgeving? Zo ja, welke specifieke verschillen in regelgeving zorgen er voor dat Nederland relatief veel asielzoekers toelaat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere oorzaken bestaan er voor het relatief hoge percentage aan inwilligingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het absurd is dat juist Nederland zoveel asielzoekers toelaat, terwijl het al zoveel problemen heeft met allochtonen die zijn oververtegenwoordigd op het gebied van bijvoorbeeld uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ik meen dat Nederland die asielzoekers moet toelaten die volgens de internationale normen behoefte hebben aan bescherming.
Bent u bereid de toelating van asielzoekers stevig in te dammen en het voorstel over te nemen dit te maximeren op 1000 personen van wie vaststaat dat ze niet in de eigen regio kunnen worden opgevangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid aangezien ik meen dat Nederland bescherming moet bieden aan hen die daar, volgens de internationaal vastgestelde normen, recht op hebben. Hierbij past geen maximalisatie of «plafond» aangezien wij dan, bij afwijzing van asielzoekers die recht hebben op bescherming, deze internationale normen (zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en in het Europese asiel acquis) zouden overtreden.
Twee Chinese tolken die door de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) op non-actief zijn gezet |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Worden de tolken waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld die op 26 april 2013 zijn beantwoord, strafrechtelijk vervolgd voor het lekken van vertrouwelijke en gevoelige informatie aan de Chinese autoriteiten?1 Zo nee, waarom niet?
Er is door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangifte gedaan tegen de betreffende tolken. De verdere beoordeling van de aangifte komt toe aan het Openbaar Ministerie.
Waren deze twee tolken beëdigd in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) of stonden zij op de uitwijklijst van het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bbtv)? Hoe komt het dat zij door de bijbehorende screening zijn gekomen?
De IND maakt sinds 2000 (man), respectievelijk 2004 (vrouw) gebruik van de tolkdiensten van de betreffende tolken. Bij de opname in het IND-tolkenbestand heeft de man een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) overgelegd. Ten aanzien van de vrouw werd met haar toestemming door de IND een uittreksel uit het strafregister opgevraagd, hetgeen in 2004 de gebruikelijke werkwijze was.
De Wet Beëdigde Tolken en Vertalers (Wbtv) is sinds 2009 van kracht en ten behoeve van inschrijving in het register of op de uitwijklijst dient een VOG overgelegd te worden. Beide tolken zijn in 2009 op de uitwijklijst geplaatst en hebben toen ten behoeve van de inschrijving op de uitwijklijst ook een VOG overgelegd. Het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bureau btv).
hanteert een geldigheidsduur van vijf jaar met betrekking tot de overgelegde VOG.
Plaatsing op de uitwijklijst van het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is drie jaar geldig en vervalt nadien van rechtswege. In mei 2012 is de aanvraag tot verlenging afgewezen omdat niet voldaan werd aan de gestelde bijscholingseisen, waarna de inschrijving automatisch is komen te vervallen.
Beide tolken bleven wel ingeschreven staan in het IND-tolkenbestand, daar het Oeigoers een schaarse en minder gangbare taal betreft waarvoor weinig tolken beschikbaar zijn. De door het Bureau btv gehanteerde geldigheidsduur van de VOG van vijf jaar geldt ook voor het IND-tolkenbestand. Omdat de gestelde termijn van vijf jaar in 2012 nog niet verstreken was, had de IND op dat moment geen reden een nieuwe VOG te verzoeken. Indien gerede twijfel bestaat over de integriteit van een tolk, behoudt de IND zich het recht voor om de tolk tussentijds een nieuwe VOG te laten overleggen.
Vindt er naast het overleggen van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) ook een diepgaandere screening plaats door bijvoorbeeld de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Wbtv is opgenomen dat voor inschrijving in het register of op de uitwijklijst een VOG moet worden overgelegd. Voor de beoordeling van aanvragen van een VOG geldt een terugkijktermijn van tien jaar. Een tolk of vertaler die minder dan vijf jaar in Nederland woonachtig is, dient in aanvulling op de VOG tevens een integriteitverklaring van de bevoegde autoriteit in het land van herkomst te overleggen. Ook kan van de tolk of vertaler geëist worden tussentijds of voorafgaand aan een inzet een VOG te overleggen, indien gerede twijfel bestaat over de integriteit van de tolk.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel beëdigde tolken en vertalers in 20072 is de vraag naar een screening door de AIVD aan de orde geweest. Door mijn ambtsvoorganger is toen aangegeven dat een VOG een veel zwaardere screening is dan wordt gedacht. Voor de screening wordt gekeken naar de gegevens die in de justitiële documentatie staan en naar de politiegegevens. Dit betekent dat er niet alleen gekeken wordt naar veroordelingen, sepots en transacties, maar ook naar de zogenaamde zachte gegevens in de politieregisters. Daarbij is van belang dat de weging van al deze informatie wordt gedaan met inachtneming van het feit dat de tolk of vertaler werkzaamheden kan verrichten voor het justitiedomein. Een standaard screening door de AIVD van tolken en vertalers is derhalve niet noodzakelijk.
Kunt u toelichten wat u bedoelt als u stelt dat betreffende tolken niet meer zullen worden ingezet bij asielprocedures? Betekent dit dat deze tolken nog wel kunnen worden ingezet bij reguliere procedures en/of voor andere tolkactiviteiten door de overheid? Zo ja, waarom?
Zoals ik u op 26 april jl. heb geschreven is het ambtsbericht van de AIVD voor de IND aanleiding geweest om de betrokken tolken niet langer in te zetten. Ook de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) zullen geen gebruik meer maken van de diensten van beide tolken. Daarnaast is het Openbaar Ministerie en de politie geïnformeerd en verzocht geen gebruik meer te maken van de diensten van beide tolken. Tevens zijn de Raad voor Rechtsbijstand en de bemiddelingsbureaus, die bemiddeling van tolk- en vertaaldiensten verzorgen, ingelicht over sterke aanwijzingen voor niet-integer handelen en is hen verzocht de tolken niet meer in te zetten. De Raad voor de Rechtspraak is telefonisch ingelicht over deze kwestie.
In de betreffende bewaringszaak is de tolk opgeroepen door de rechtbank. Gebleken is dat de betreffende rechtbank, ondanks de ondernomen acties, niet voldoende op de hoogte is geraakt van de gerezen twijfel aan de integriteit van betrokkenen. Naar aanleiding van dit incident is de Raad voor de Rechtspraak in navolging van voorgaande alsnog schriftelijk verzocht alle gerechten te informeren over betrokkenen. Tevens draagt het Parket-Generaal in aanvulling hierop zorg voor het informeren van alle parketten.
Is tijdens een bewaringszaak d.d. 14 mei 2013 één van de twee door de IND geschorste Chinese tolken door de rechtbank opgeroepen om te tolken in een zitting?2 Waren de rechtbank in kwestie en de aanwezige procesvertegenwoordiger van de IND niet op de hoogte van de namen van de geschorste tolken? Zo ja, hoe komt dat en hoe vaak zijn deze tolken sinds hun schorsing in januari 2013 ingezet bij andere vreemdelingrechtelijke zaken? Zo nee, kunt u dan toelichten wat er precies is gebeurd tijdens de zitting van 14 mei 2013?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent dit dat er nog steeds gebruik wordt gemaakt van deze twee tolken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de twee Chinese tolken ingezet in andere zaken dan asielzaken? Zo ja, op welke wijze is dan onderzocht of er in die zaken is gelekt en wat hiervan de consequenties zijn?
Het onderzoek door de IND naar de betrokkenheid van tolken bij toelatingsprocedures heeft uitgewezen dat het overgrote deel van de zaken waarin gebruik is gemaakt van de betrokken tolken, asielprocedures betreft. Met name in deze zaken is deze vaststelling relevant omdat in dit geval Oeigoerse vreemdelingen zich tot de Nederlandse overheid hebben gewend met een vraag tot bescherming.
Zoals ik uw Kamer op 26 april 2013 heb gemeld4, heb ik besloten om asielaanvragen van Oeigoeren te herbeoordelen in die gevallen waarbij tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van één van beide tolken. Conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 19 juni jl. meld ik u dat alle zaken zijn herbeoordeeld. In nagenoeg alle zaken is een verblijfsvergunning asiel verleend. In een zeer klein aantal gevallen, minder dan tien, is sprake van een gevaar voor de openbare orde en is om die reden geen verblijfsvergunning verleend.
Worden de betrokkenen van de 75% van de zaken waarin de Chinese tolken een rol speelden ingelicht over het feit dat er mogelijk vertrouwelijke informatie over hen aan de Chinese overheid is doorgespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nog afgezien van het gegeven dat niet zeker is of, en zo ja, welke informatie door de tolken in een individuele zaak mogelijk is doorgespeeld aan de Chinese autoriteiten, hebben betrokkenen rechtmatig verblijf in Nederland. Het beoordelen van de risico’s bij terugkeer naar China is dus niet langer aan de orde voor deze groep. Wel zal in hun dossier bij de IND een aantekening worden opgenomen als vaststaat dat er een contactmoment is geweest met één van beide tolken.
Hoeveel Chinezen, die tijdens hun asielprocedure te maken hebben gehad met betreffende tolken, zijn reeds uitgezet en/of overgedragen aan andere EU-landen in het kader van het Dublin-verdrag? Wat kunt u nog voor hen betekenen?
Er zijn geen Oeigoeren uitgezet naar China waarbij tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van de betreffende tolken. Wel zijn er twee Oeigoeren overgedragen, waarbij de betreffende tolken zijn ingezet, aan een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening. Uit navraag is gebleken dat in beide zaken na overdracht een asielvergunning is verstrekt.
Op welke wijze gaat u zoveel mogelijk voorkomen dat familieleden, vrienden en relaties in China van Oeigoeren in Nederland van wie informatie is gelekt, problemen of negatieve aandacht krijgen van de Chinese autoriteiten? Worden de Oeigoeren in Nederland die asielbescherming hebben gekregen ingelicht over deze risico's?
Zoals ik reeds in antwoord op vraag 8 heb gemeld is onzeker of, en zo ja, welke informatie de betrokken tolken hebben doorgespeeld aan de Chinese autoriteiten. Daarnaast blijkt uit de opeenvolgende ambtsberichten dat familieleden van Oeigoeren die in het buitenland verblijven, niet noodzakelijkerwijs te maken krijgen met negatieve aandacht van de autoriteiten. Ik blijf de situatie van Oeigoeren in China voor zover mogelijk nauwlettend te volgen.
Waarom heeft het feit dat Chinese autoriteiten zich vergaand inspannen om op de hoogte te blijven van asielaanvragen in het buitenland tot dusver niet geleid tot de conclusie dat elke Oeigoer bij terugkeer naar China het risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, omwille van het enkele feit dat hij Oeigoer is?
Uit het jaarverslag van de AIVD van 2011 blijkt inderdaad dat de Chinese autoriteiten geïnteresseerd zijn in de Chinese minderheden in Nederland en deze nauwlettend in de gaten houden. Deze activiteiten geven echter geen aanleiding om te veronderstellen dat elke Oeigoer bij terugkeer het risico loopt op vervolging in zin van artikel 3 EVRM, maar deze informatie is vanzelfsprekend relevant bij de individuele beoordeling van de asielaanvragen van Oeigoerse asielzoekers.
De bureaucratische procedures na de vermissing van een persoon |
|
Jan de Wit |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mevrouw, we zoeken het uit, u hoort van ons»1, waarin beschreven wordt hoe het leven van een mevrouw, van wie de man wordt vermist, in een nachtmerrie verandert?
Elke vermissing van een persoon is een ingrijpende en emotioneel belastende gebeurtenis, des temeer als een vermissing voortduurt. Langdurige vermissingen kunnen leiden tot moeilijke (financiële) situaties voor familieleden en andere betrokkenen. Het is dan ook van belang om verdere verzwaring van de situatie waarin zij verkeren zoveel mogelijk te voorkomen. Met het oog daarop is in 2002 een aantal ingrijpende aanpassingen in de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) in werking getreden. Zo is geregeld dat in gevallen zoals het onderhavige, waarin de dood van de vermiste persoon waarschijnlijk is, al na 1 (in plaats van voorheen 5) jaar een verzoek aan de rechtbank kan worden gedaan om te verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat en dat daarbij volstaan kan worden met 1 oproeping van de vermiste om van zijn in leven zijn te doen blijken (in plaats van voorheen 3; artikel 1:413 BW). Daardoor kunnen belanghebbenden sneller en tegen minder kosten een verklaring verkrijgen waarmee zij bijvoorbeeld een levensverzekering tot uitkering kunnen doen komen zodat de hypothecaire woonhuisfinanciering kan worden betaald.
Het past mij niet om een individueel geval te beoordelen. Wel kan ik aangeven dat ten tijde van de wetswijziging2 door verzekeraars is toegezegd achterblijvers beter tegemoet te komen nadat een verzoek zoals bedoeld in 1:413 BW is ingediend en de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden nog niet is verkregen. Een tegemoetkoming kan bestaan uit een voorschot op de uitkering of bijvoorbeeld uitstel van betaling van de hypotheekrente. Ook is toen van de zijde van de Nederlandse Vereniging van Banken aangegeven dat van banken een welwillende houding kan worden verwacht. Bedrijven en instellingen kunnen besluiten ook al voor het doen van een dergelijk verzoek een voorschot of uitstel van betaling te verlenen; ze zijn daar echter niet toe verplicht. Het is begrijpelijk, hoewel pijnlijk voor familieleden van een vermiste persoon, dat bedrijven daartoe niet altijd bereid zullen zijn aangezien het voor hen een risico kan inhouden.
Verder kan ik aangeven dat de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) mij over de duur van een procedure zoals bedoeld in artikel 1:413 BW heeft meegedeeld dat het gebruikelijk is dat na ontvangst van het verzoekschrift een periode van 3 maanden verstrijkt voordat de (eerste) zitting plaatsvindt. In die tijd wordt onder meer zonodig het dossier gecompleteerd en worden de door alle belanghebbenden te ondertekenen instemmingsverklaringen verzameld. Na de zitting geldt op grond van artikel 1:414 een termijn van ten minste een maand voor het oproepen van de vermiste. De RvdR heeft aangegeven bij de rechtbanken onder de aandacht te zullen brengen deze zaken zo mogelijk met voorrang te behandelen om de doorlooptijd zo kort mogelijk te houden, gelet op de grote emotionele en financiële gevolgen die nabestaanden ondervinden bij vertraging van de procedure.
Wat vindt u ervan dat de partner van een vermiste persoon zo lang na de vermissing nog stuit op een muur van bureaucratie bij banken, verzekeringen, gemeente en andere officiële instanties? Hoe kan voorkomen worden dat het leven van een (vermoedelijke) nabestaande verandert in een bureaucratische ramp? Ziet u mogelijkheden de tijdrovende en kostbare procedure om bij de rechtbank een verklaring rechtsvermoeden van overlijden te krijgen, minder belastend te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een centraal loket of centrale instantie de oplossing kan zijn voor personen die met een dergelijke dramatische gebeurtenis te maken krijgen, waarbij het de bedoeling is dat een expert of deskundige naast de nabestaande gaat staan en meehelpt bij het vinden van oplossingen voor allerlei problemen met diverse instanties?
Er bestaat een hulplijn voor achterblijvers van vermiste personen voor vragen op het terrein van psychosociale en praktische ondersteuning. Tot voor kort beheerde het Nederlandse Rode Kruis deze hulplijn. Deze zomer wordt deze hulplijn overgedragen aan Slachtofferhulp Nederland. Verder is op de website www.vermistepersonen.nl veel informatie te vinden over dit onderwerp.
Daarnaast bestaat al vele jaren een informatiefolder «Wat te doen als iemand vermist wordt».3 Daarin is aangegeven wat te doen om te bevorderen dat de vermiste wordt teruggevonden en wat de juridische aspecten zijn bij een langdurige vermissing. Ook is opgenomen wat de mogelijkheden zijn voor het afhandelen van financiële zaken, zoals zaakwaarneming of het doen van een verzoek aan de rechtbank om een bewindvoerder te benoemen. Een bewindvoerder kan onder meer de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden aanvragen en zo deze procedure minder belastend maken voor de belanghebbenden. In de folder staat waar iedereen die te maken heeft met een vermissing terecht kan voor informatie, advies en/of ondersteuning, zoals het juridisch loket of de Vereniging van Achterblijvers na Vermissing. Een betrokkene kan ook een advocaat inschakelen.
Gezien het voorgaande acht ik het niet nodig om een centraal loket in te richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de adviseur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat de burgemeester de meest logische plek voor ondersteuning is en dat er bepaalde knellende regels zijn die vanuit coulance-oogpunt tijdelijk terzijde geschoven kunnen worden?2 Bent u bereid de mogelijkheid hiertoe te verkennen en te bezien of hiertoe wetten en regels moeten worden aangepast?
Gezien het antwoord op vraag 3 is er geen aanleiding om nog een specifieke instantie aan te wijzen die ondersteuning kan bieden. Evenmin is in zijn algemeenheid duidelijk dat de burgemeester regels terzijde moet kunnen stellen. Bovenstaande laat onverlet dat mensen die te maken hebben met een geval van langdurige vermissing zich ter ondersteuning ook tot de burgemeester kunnen wenden.