De mogelijke sluiting van de Saint James School of Medicine op Bonaire |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Saint James School of Medicine moet Bonaire verlaten»?1
Ja, dat ken ik.
Is het waar dat de Saint James School of Medicine per 1 januari 2015 haar deuren zal moeten sluiten?
De Saint James School of Medicine moet om de registratie in het Amerikaanse register van buitenlandse medische opleidingen (de IMED listing van de Educational Commission for Foreign Medical Graduates [ECFMG]) voort te zetten, zijn erkend door de Nederlandse overheid. Die erkenning heeft de instelling niet verkregen. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 3.
Is de genoemde reden, namelijk het niet voldoen aan de eisen van de Nederlandse onderwijsinspectie, de reden dat de school dicht moet? Zo ja, aan welke eisen voldoet de school niet (volledig)?
De Saint James School of Medicine was door de Nederlandse Antillen erkend zonder dat aan het erkenningsbesluit een beoordeling van de onderwijskwaliteit ten grondslag heeft gelegen. In het Landsbesluit van de Nederlandse Antillen d.d. 12/01/2000 is expliciet vermeld: «This document should however not be considered as a statement of accreditation of said school’s academic program». Na de transitie van Bonaire naar het land Nederland geldt de Nederlandse wetgeving en daarin is accreditatie van de opleiding wel een vereiste voor erkenning door de Nederlandse overheid. Om geaccrediteerd onderwijs te kunnen verzorgen moet de instelling zijn aangemerkt als een rechtspersoon voor hoger onderwijs. De medical school heeft, gezien de eis van ECFMG, ervoor gekozen rechtspersoon voor hoger onderwijs te worden. In dat verband moet op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) een procedure worden gevolgd, waarvan een verzwaarde toets nieuwe opleiding en een onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs deel uitmaken. Indien de uitkomst van beide positief is, neemt de minister een positief besluit en maakt de instelling als rechtspersoon voor hoger onderwijs deel uit van het hoger onderwijsbestel. De medical school heeft ervoor gekozen na het onderzoek in het kader van de toets nieuwe opleiding, de aanvraag voor die toets in te trekken. Daarmee is de door de WHW voorgeschreven procedure stilgezet. De instelling kan wel blijven bestaan, maar is daarmee geen instelling voor hoger onderwijs naar Nederlands recht geworden. ECFMG heeft ervoor gekozen haar erkenning afhankelijk te stellen van de Nederlandse erkenning. Nu daar geen sprake van is, erkent ECFMG de instelling niet meer.
Is de stelling van Partido Demoktratiko Boneriano juist dat het vertrek van de school ernstige financiële en economische gevolgen zal hebben voor Bonaire? Is het waar dat de school voor bijna tien miljoen dollar bijdraagt aan de economie van het eiland? Kunt u dit bedrag nader specificeren?
Een vertrek van de medical school zal onvermijdelijk enige gevolgen hebben voor de economie van het eiland. Over de omvang daarvan kan ik geen uitspraak doen.
Welke inspanningen zijn er de afgelopen periode gepleegd om te voorkomen dat de school dicht moet? Welke mogelijkheden zijn er nog om sluiting te voorkomen?
Al in 2008–2009 heeft de NVAO een kwaliteitsbeoordeling van Saint James School of Medicine uitgevoerd op verzoek van de instelling, de toenmalig minister van OCW en de minister van onderwijs van de Nederlandse Antillen. Saint James School of Medicine heeft destijds ook die aanvraag ingetrokken. De instelling heeft wel een NVAO rapport ontvangen met expertoordelen en aanbevelingen voor verbetering. Dit rapport heeft de instelling kunnen gebruiken voor kwaliteitsverbetering en voorbereiding op de aanvraag bij de NVAO in 2011. De Nederlandse overheid heeft zich bereid verklaard gedurende een (overgangs)periode de bestaande situatie voort te zetten, zodat de registratie in IMED gehandhaafd kon blijven. ECFMG heeft de registratie in IMED op verzoek van OCW verlengd tot 1 oktober 2013 om de instelling de gelegenheid te geven aan de eisen van de Nederlandse wet te voldoen. Saint James School of Medicine is er herhaaldelijk op gewezen dat uiterlijk op 1 oktober 2013 de procedure voor rechtspersoon hoger onderwijs succesvol moest zijn doorlopen om de tijdelijke erkenning om te kunnen zetten in een permanente erkenning. Met deze verlenging is Saint James School of Medicine voldoende in de gelegenheid gesteld om erkenning te verkrijgen. De daarvoor gehanteerde termijn was alleszins redelijk.
Heeft de sluiting van de Saint James School of Medicine op Bonaire gevolgen voor de Saba University School of Medicine? Zo ja, welke? Antilliaans Dagblad, 30 september 2013
Nee, de Saba University of Medicine heeft de procedure zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, met positief gevolg doorlopen en is erkend rechtspersoon voor hoger onderwijs. Dit betekent dat zij op de lijst van ECFMG blijft staan.
Het op het laatste moment verplaatsen van de gay Pride op Curaçao |
|
Tamara van Ark (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de vergunning voor de locatie op het laatste moment is aangepast? Zo ja, heeft u zicht op de redenen? Hoe weegt u deze in het licht van het recht op vereniging en demonstratie?
Zoals u weet zijn het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken die bij de regering horen van het autonome land Curaçao.
Het is aan de overheid van Curaçao om een afweging te maken in hoeverre het nodig is om aanvullende eisen te stellen aan de organisatie van de Gay Pride om daarmee de openbare orde en veiligheid te handhaven. De afwegingen die daarbij gemaakt zijn, zijn mij niet bekend aangezien dit een autonome aangelegenheid van het land Curaçao is.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat in het koninkrijk de gaypride niet mag plaatsvinden in het centrum van de hoofdstad van Curaçao? Bent u bereid hier actie op te ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat met het verplaatsen van de gaypride het recht om bijeen te komen geweld wordt aangedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe weegt u de oproep van parlementariërs om zich tegen homoseksualiteit uit te spreken en dit kenbaar te maken?
Ik wil het beeld dat verschillende parlementariërs deze oproep hebben gedaan graag nuanceren. Mij is slechts een brief van één parlementslid bekend. Over deze brief heeft de minister-president van Curaçao, tevens leider van de partij van het betrokken Statenlid, inmiddels verklaard dat deze op persoonlijke titel is geschreven en niet namens de Pueblo Soberano en evenmin namens de regering van Curaçao.
Hoe wordt de veiligheid en vrijheid van meningsuiting van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT's) op Curaçao, onderdeel van het koninkrijk, gewaarborgd?
Er hebben mij geen signalen bereikt dat de veiligheid en vrijheid van meningsuiting van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT's) op Curaçao niet gewaarborgd worden. Ter illustratie kan ik minister-president Asjes van Curaçao citeren, die op zijn persconferentie na afloop van de vergadering van de ministerraad van Curaçao verklaarde dat zijn regering de vrijheid van meningsuiting en demonstratie volledig respecteert, ook als het genoemde groepen betreft.
Ter verdere illustratie van de algemene houding van de overheid van Curaçao ten opzichte van minderheidsgroepen verwijs ik u nog naar de website van de Curaçao Tourist Board – een overheidsstichting – die Curaçao promoot als een homo-vriendelijke vakantiebestemming: «een leef en laat leven atmosfeer».
Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkelingen op dit terrein binnen het Koninkrijk nauwgezet blijven volgen.
Een groep Papua activisten die ondergedoken zijn na bedreigingen door de Indonesische politie en het leger |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een groep Papua activisten, betrokken bij de «Freedom Flottila», die ondergedoken zijn na bedreigingen door de Indonesische politie en het leger?1
Ja.
Klopt het dat deze Vrijheidsvloot, die de aandacht wil vestigen op mensenrechtenschendingen in West-Papua, heeft afgezien van plannen om vanuit Australië naar de haven van Merauke in West-Papua te varen, omdat de Indonesische marine gedreigd heeft om geweld te gebruiken?
Woordvoerders van de Freedom Flotilla hebben dit inderdaad in de Australische pers verklaard. Een andere reden om van de reis af te zien was volgens hen de slechte technische staat van de vloot.
Hoe beoordeelt u de bedreigingen waarvan de woordvoerder van de Freedom Flotilla melding maakt? Deelt u de mening dat het op dergelijke wijze dreigen met geweld tegen vreedzame demonstranten in flagrante strijd is met het internationale recht?
De Indonesische autoriteiten hebben verklaard dat de «Freedom Flotilla» de toegang tot de Indonesische wateren zou worden ontzegd aangezien men niet over de vereiste reisdocumenten zou beschikken. Daarbij heeft de Indonesische overheid aangegeven er de voorkeur aan te geven geen geweld te gebruiken.
Deelt u de grote zorgen van de woordvoerder van de Freedom Flotilla dat de lokale deelnemers aan dit initiatief in West-Papua doelwit zullen zijn van de Indonesische autoriteiten nu de internationale aandacht voor de Vrijheidsvloot wegebt?
Het Ministerie van BZ beschikt niet over informatie die de zorgen van de woordvoerder van de Freedom Flotilla kunnen onderbouwen.
Bent u bereid druk uit te oefenen op Indonesië om af te zien van bedreigingen van de vreedzame activisten van de Freedom Flotilla en zo dit initiatief alsnog mogelijk te maken? Op welke wijze bent u bereid deze kwestie onder de internationale aandacht te brengen binnen de EU, de VN en andere fora?
Nederland en Indonesië bespreken mensenrechtenkwesties in het kader van de brede politieke dialoog tussen beide landen.
Tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Indonesië in juni 2012 is gesproken over de mensenrechtensituatie in Papua2, evenals tijdens mijn bezoek aan Indonesië in februari van dit jaar en het daaropvolgende bezoek aan Nederland, in maart, van Bambang Darmono, hoofd van UP4B, de speciale eenheid voor versnelde ontwikkeling van Papua. Het onderwerp staat eveneens op de agenda van toekomstige ontmoetingen in bilateraal kader alsook op de agenda van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Bent u bereid de voortdurende mensenrechtenschendingen van Indonesië in West-Papua aan de orde te stellen bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Indonesië, alsmede het bezoek van de Minister-President aan Indonesië in november?
Zie antwoord vraag 5.
De dreigende vernietiging van de collectie van het Tropeninstituut |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending «de Superschool» van Tegenlicht?1
Ik ben onder de indruk van de bevlogenheid van dhr. Van ’t Zelfde, de directeur van osg Hugo de Groot, die centraal stond in de uitzending «de Superschool». Ik ben blij met enthousiaste personen uit het onderwijsveld, die ervoor willen zorgen dat de onderwijskansen van kinderen centraal staan. Ik weet echter nog niet precies hoe het initiatief van «de Superschool» eruit ziet.
Hoe oordeelt u over het plan voor een «superschool» voor leerlingen van 2 tot en met 18 jaar?
De doelen die de initiatiefnemer nastreeft zijn prijzenswaardig en passen nadrukkelijk binnen mijn eigen beleid, zoals het verminderen van schooluitval, het verbeteren van de onderwijsresultaten, het stimuleren van excellentie en het verbeteren van de aansluiting tussen kinderopvang, voor- en vroegschoolse educatie, primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Een oordeel over het plan kan ik pas vellen op basis van een projectplan en nadere bestudering daarvan. Hierover zijn afspraken met de initiatiefnemer en het betrokken schoolbestuur gemaakt.
Vindt u het aanvaardbaar dat omringende scholen de «superschool» kunnen tegenhouden als gevolg van de regels over het stichten van een nieuwe school? Bent u bereid (desgewenst op basis van een experimenteerbepaling) een licentie voor een basisschool te verlenen?
Er is op dit moment geen sprake van het stichten van een nieuwe school; van tegenhouden op basis van deze regels is nu dus ook geen sprake. Wel is het denkbaar dat bestaande scholen, bijvoorbeeld van hetzelfde bestuur, aansluiten bij dit initiatief. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de «koehandel» met van school verwijderde leerlingen? Deelt u de mening dat er altijd opvangvoorzieningen (zoals time-outvoorzieningen) beschikbaar moeten zijn voor dit soort leerlingen, opdat een dergelijke koehandel wordt voorkomen?
Alle leerplichtige jongeren hebben recht op onderwijs. Als dat (tijdelijk) niet kan op de school waarop de leerling staat ingeschreven, dan zijn daar voorzieningen voor zoals Rebound, Herstart en Op de Rails. Ik financier deze voorzieningen en ook de extra voorzieningen die zijn opgenomen in de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Daarnaast kunnen scholen er voor kiezen om afspraken te maken over het toelaten van elkaars leerlingen als een school een leerling wenst te verwijderen.
Deelt u de mening dat middelbare scholen – met name in de bovenbouw – uitsluitend universitair geschoolde docenten zouden moeten aanstellen? Wat gaat u doen om dit te bereiken?
Ik ga stimuleren dat er meer masteropgeleiden in het voortgezet onderwijs komen. Deze ambitie heb ik reeds in de lerarenagenda 2013–2020 (Kamerstuk 23 923, nr. 171) verwoord. In de sectorakkoorden maak ik hierover afspraken met de VO-raad. Ik voel me in deze ambitie gesteund door de motie Duisenberg (33 750-VIII, nr. 21).
Onderschrijft u het betoog van de directeur dat onvoldoende geld «in de klas terechtkomt» omdat er teveel geld aan de strijkstok van het onderwijsmanagement blijft hangen? Wat gaat u doen om deze situatie te verbeteren?
Dit betoog onderschrijf ik niet. De overhead in het funderend onderwijs is laag in vergelijking met andere sectoren. Daarnaast is sinds 1 januari van dit jaar de Wet bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) van kracht. Daarmee wordt de bezoldiging van bestuurders gemaximeerd. Voor de bezoldiging van onderwijsbestuurders is een sectoraal maximum vastgesteld, dat fors lager ligt dan het maximum op basis van de WNT. Bovendien is dit verlaagde plafond in de sectoren primair en voortgezet onderwijs op basis van een cao verder onderverdeeld in salarisklassen, zodat niet iedere bestuurder dit verlaagde maximum kan bereiken. Hiermee wordt voorkomen dat een onevenredig deel van de onderwijsmiddelen aan de beloning van de onderwijsbestuurders wordt besteed. Verder is het aan schoolbesturen om de ruimte voor financiële keuzes binnen de lumpsumfinanciering te benutten, op grond van de eigen meerjarige visie en de financiële en onderwijsinhoudelijke prioriteiten. Uiteraard dienen deze keuzes plaats te vinden binnen de daartoe gestelde wettelijke kaders over inzet van bekostiging, verantwoording en toezicht.
Deelt u over het algemeen de mening dat een bevlogen directeur met constructieve ideeën over onderwijs moet worden gestimuleerd in plaats van belemmerd door bureaucratische rompslomp?
Ja, ik ben enthousiast over initiatieven die bijdragen aan de onderwijskansen van kinderen.
De mogelijke proliferatie van Syrische chemische wapens |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defected Syrian general: Assad sending chemical arms to Hezbollah»?1 Bent u tevens bekend met het door CNN-correspondente Christiane Amanpour afgenomen interview met de voormalige Syrische general al-Sakat?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de waarneming dat vele tientallen vrachtwagens chemische wapens hebben weggevoerd uit Syrië, die volgens al-Sakat, rebellen en verschillende Arabische kranten zouden zijn overgedragen aan Hezbollah en onbekende elementen in Irak? Acht u de waarschuwing van al-Sakat, die voordat hij overliep leiding gaf aan een militaire eenheid belast met de inzet van chemische wapens, overtuigend en geloofwaardig?
In VNVR-resolutie 2118 wordt het Syrië expliciet verboden om chemische wapens door te voeren naar andere staten of niet-statelijke actoren. Indien dit toch plaatsvindt, zou het een ernstige schending vormen door de Syrische autoriteiten van de Veiligheidsraad-resolutie. De uitspraken van de heer al-Sakat en verschillende andere bronnen dat Syrië chemische wapens zou wegvoeren naar Hezbollah en actoren in Irak kunnen niet worden bevestigd.
Welke gevolgen zou de mogelijke ontduiking van de OPCW-inspecties door chemische wapens over te dragen aan statelijke of niet-statelijke bondgenoten hebben in het licht van VNVR-resolutie 2118 en het op 27 september aangenomen besluit van de OPCW inzake de vernietiging van chemische wapens in Syrië?3
VNVR-resolutie 2118 en het besluit van de OPCW van 27 september jl. worden door het kabinet verwelkomd. VNVR-resolutie 2118 stelt in paragraaf 21 dat indien Syrië niet voldoet aan de verplichtingen uit de resolutie, bijvoorbeeld door ongeautoriseerde overdracht van chemische wapens, maatregelen onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest worden genomen. Op dit moment is een dergelijk traject niet aan de orde. De medewerking van Syrië dient in de komende periode geverifieerd en beoordeeld te worden.
Bent u bereid de vermeende ontduiking van inspecties en proliferatie van Syrische chemische wapens, al dan niet in internationaal verband, te onderzoeken en de Kamer te informeren over de bevindingen?
Het is aan de OPCW-inspecteurs, die op 1 oktober zijn begonnen met hun missie in Syrië, om te verifiëren of Syrië volledige medewerking verleent, dan wel verplichtingen ontduikt. Het verdere verloop van het verificatieproces door OPCW-inspecteurs zal moeten worden afgewacht om een oordeel te kunnen geven over de medewerking van Syrië.
De dreigende vernietiging van de collectie van het Tropeninstituut |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «We gooien de geschiedenis weg», waarin staat dat de collectie van de bibliotheek van het Tropeninstituut voor het overgrote deel vernietigd dreigt te worden?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot uw belofte op 19 juni jl. dat de collectie van het museum, inclusief de bibliotheek, door het Rijk wordt overgenomen en toegankelijk blijft voor het publiek? Op welke wijze gaat u deze belofte waarmaken?2
Zoals ik in het AO heb aangegeven, betreft mijn betrokkenheid bij dit dossier primair het beschermen van het culturele erfgoed en het toegankelijk houden van dat erfgoed voor het publiek. Voor de bibliotheek betreft dit het pre-1950 deel, dat wordt beschouwd als het erfgoeddeel. Dit deel voldoet aan de vereisten van bijzondere cultuurhistorische waarde, kwaliteit, uniciteit en/of onvervangbaarheid. Dit is in lijn met het advies dat de commissie «ontheemde collecties» onder leiding van de Koninklijke Bibliotheek op verzoek van het Koninklijk instituut voor de Tropen (KIT) over de bibliotheekcollectie heeft uitgebracht. Deze commissie is van mening dat de Rijksoverheid voor de pre-1950 collectie een publieke zorgplicht heeft. Dit onderschrijf ik en daar handel ik naar. De collectie komt in beheer bij de Universiteit Leiden.
Deelt u de mening dat de vernietiging van deze unieke en omvangrijke collectie een onherstelbaar verlies aan kennis inhoudt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de collectie te redden?
Voor het deel van de bibliotheek met bijzondere cultuurhistorische waarde, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2; dat deel blijft behouden en bijeen.
Voor de post-1950 collectie lijkt vooralsnog onvoldoende belangstelling te bestaan voor het compleet in stand houden van een bibliotheekfunctie met een landelijke en internationale taak voor het verzamelen, ontsluiten en beschikbaar stellen van literatuur uit en over ontwikkelingslanden en -onderwerpen. Dat laat onverlet dat het KIT als eigenaar zijn verantwoordelijkheid neemt en nog volop in gesprek is met alle serieuze overname kandidaten om (delen van) de post-1950 collectie duurzaam te behouden voor het Nederlandse publiek.
Zo wordt het medische deel van deze collectie ondergebracht in Urk bij het Kennis- en Documentatiecentrum voor Medische Geschiedenis. Vierduizend boeken die betrekking hebben op vrede en veiligheid gaan naar het Vredespaleis in Den Haag.
Klopt het dat de collectie met 70.000 euro per jaar kan worden opgeslagen, in afwachting van een duurzame oplossing waarbij de collectie voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt?
Dit bedrag is mij niet bekend. Tijdelijke opslag is echter geen oplossing. De waarde van een collectie zit juist in de toepassing van de verzamelde kennis. Bij opslag is binnen de kortste tijd bij niemand meer bekend wat er in containers vol boeken zit. Bovendien is vanuit conserveringsoogpunt het simpelweg opslaan van de collectie niet afdoende. Een collectie heeft onderhoud nodig en moet levend gehouden worden om toegankelijk te kunnen zijn voor publiek.
Deelt u de mening dat, gezien het belang van de collectie voor het nationaal erfgoed en de archieffunctie van de bibliotheek, de verantwoordelijkheid bij u ligt en niet bij de minister van Buitenlandse Zaken?
In nauwe samenwerking met de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heb ik een constructieve oplossing gevonden voor de erfgoedcollecties van het Koninklijk instituut voor de Tropen. Ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen waar de collecties voldoen aan de vereisten van bijzondere cultuurhistorische waarde, kwaliteit, uniciteit en/of onvervangbaarheid.
Deelt u de mening dat de toegang tot de collectie in stand gehouden moet worden en dat overname van een deel van de collectie door een investeringsmaatschappij niet gewenst is?
Die mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid deze vragen – gezien de nijpende situatie en grote tijdsdruk – zo spoedig mogelijk te beantwoorden (uiterlijk binnen twee weken)?
Ja.
Het niet doorgaan van de Gay Pride op Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Eerste Gay Pride Curaçao gaat niet door» en «Veel rumoer rond eerste Curaçao Pride»?1 2
Ja.
Is het waar dat de eerste Gay Pride op Curaçao niet in oorspronkelijke vorm door kon gaan omdat de regering op het laatste moment aanvullende eisen stelde aan de organisatie? Zo ja, waarom werden deze eisen op het laatste moment nog gesteld? Zo nee, wat is er niet juist?
Zoals u weet zijn het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken die bij de regering van het autonome land Curaçao horen.
Het is aan de overheid van Curaçao om een afweging te maken in hoeverre het nodig is om aanvullende eisen te stellen aan de organisatie van de Gay Pride om daarmee de openbare orde en veiligheid te handhaven. De afwegingen die daarbij gemaakt zijn, zijn mij niet bekend aangezien dit een autonome aangelegenheid van het land Curaçao is. Over de brief van het Statenlid Raveneau heeft de minister-president van Curaçao, tevens leider van de partij van mevrouw Raveneau, inmiddels verklaard dat deze op persoonlijke titel geschreven is en niet namens de Pueblo Soberano of de regering van Curaçao.
Is het waar dat de politie op Curaçao «het meedragen van vlaggen, foto's en andere demonstratie-attributen gevaarlijk[achtte]»? Zo ja, waarom achtte de politie op Curaçao dit gevaarlijk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het stellen van nadere voorwaarden door de politie enig verband hield met de brief die parlementslid Raveneau schreef aan de kerkleiders op Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens uw contacten met Curaçao namens de Nederlandse regering aan de regering van Curaçao op ondubbelzinnige wijze duidelijk te maken dat rechten van homo’s, lesbiennes, biseksuelen en transgenders (LHBT’ers) volledig moeten worden gerespecteerd? Is de regering van Curaçao bereid de organisatie van de in mei 2014 geplande regionale Caribische editie van de Gay Pride de garantie te geven dat dit evenement, met respect voor de vrijheid van meningsuiting, door kan gaan? Kunt u de Kamer nog voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties en de begrotingsbehandeling Onderwijs, Cultuur en Wetenschap informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Ook het emancipatiebeleid is een taak die bij de regering van het autonome land Curaçao behoort. Mij hebben geen signalen bereikt dat rechten van homo’s, lesbiennes, biseksuelen en transgenders (LHBT’ers) op Curaçao niet gerespecteerd zouden worden. Op zijn persconferentie na afloop van de vergadering van de ministerraad van Curaçao verklaarde minister-president Asjes dat zijn regering geen problemen verwacht met de Caribische editie van de Gay Pride in mei volgend jaar en dat hij de vrijheid van meningsuiting en demonstratie volledig respecteert, ook als het genoemde groepen betreft.
Ter illustratie van de algemene houding van de overheid van Curaçao verwijs ik u nog naar de website van de Curaçao Tourist Board – een overheidsstichting – die Curaçao promoot als een homo-vriendelijke vakantiebestemming: «een leef en laat leven atmosfeer».
Het kabinet steunt het homo-emancipatieproces in het Caribische deel van het Koninkrijk met een jaarlijkse financiële bijdrage van de minister van OCW aan het Pink Orange Akkoord-project van lokale homo-organisaties en COC Nederland. De bijdrage is bestemd voor capaciteitsversterking van de lokale LHBT-gemeenschap op de eilanden door lotgenotencontactactiviteiten, deskundigheidsbevordering en «nuldelijns» hulpverlening.
De Curaçaose organisatie FOKO is een van de partners in het Pink Orange Akkoord. Op 26 en 27 oktober komen de Pink Orange Akkoord-partijen bijeen op Aruba, om over de capaciteitsversterking en het homo-emancipatieproces op de eilanden verder te spreken.
Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkelingen op dit terrein binnen het Koninkrijk nauwgezet blijven volgen.
Verdwenen EU-gelden in Congo |
|
Mark Verheijen (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «€ 1bn of EU aid to Congo wasted, auditors say»?1
Ja.
Deelt u de bevindingen van het rapport van de Europese Rekenkamer?
In het rapport van de Europese Rekenkamer wordt een aantal ernstige tekortkomingen geconstateerd2. Hoewel de EU steun aan de DRC is ingebed in een deugdelijke samenwerkingsstrategie, de EU zich richt op de belangrijkste noden op het gebied van bestuur en een aantal resultaten is behaald, is de voortgang langzaam, ongelijk en, overall, beperkt, aldus de Rekenkamer. Minder dan de helft van de programma’s en projecten heeft het merendeel van de verwachte resultaten gerealiseerd, of gaat dit naar verwachting doen. Dat de behaalde resultaten duurzaam zullen zijn, is niet waarschijnlijk. De EU heeft bekende risico’s – de Rekenkamer noemt: gebrek aan politieke wil, donor-gedreven dynamiek en gebrek aan absorptiecapaciteit – onvoldoende in ogenschouw genomen bij het ontwerp van programma’s, waardoor doelstellingen vaak te ambitieus zijn. Van conditionaliteit gaat slechts een zwakke prikkel uit en de beleidsdialoog tussen de EU en de autoriteiten van de DRC is niet ten volle benut, noch is deze afdoende afgestemd met lidstaten op alle terreinen. De Rekenkamer concludeert dan ook dat de EU, als belangrijke ontwikkelingspartner van de DRC, de effectiviteit van haar hulp significant moet opschroeven. Dat kan de EU doen door realistischer te programmeren aan de ene kant en meer te eisen van de Congolese autoriteiten aan de andere kant – waarbij de inzet van conditionaliteit niet moet worden geschuwd. In het rapport staat niet dat de EU «corruptie over het hoofd zou hebben gezien».
Nederland onderkent de moeilijke omstandigheden in de DRC. Ook in een moeilijke omgeving dienen mensen hier en daar erop toe te zien dat de effectiviteit van steun en de rechtmatigheid van uitgaven voorop staan. Het kabinet is het eens met de aanbevelingen die de Rekenkamer doet om de effectiviteit van steun te vergroten en zal er, nu de programmering van het Elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF11) van start gaat, bij Commissaris Piebalgs op aandringen dat de EU gevolg geeft aan deze aanbevelingen. Het kabinet ziet deze als ondersteuning van zijn beleid, zoals uiteengezet in de kabinetsvisie op Europees ontwikkelingsbeleid en in de kabinetsreactie op de recente evaluatie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Europees ontwikkelingsbeleid3. Zeker waar het gaat om vragen over en toepassen van conditionaliteit – óók, of beter gezegd, juist, in moeilijke omstandigheden – treffen de uitspraken van de Europese Rekenkamer doel: de EU moet de voorwaarden die zij hanteert geloofwaardiger inzetten en beter afdwingen en haar beleidsdialoog met de Congolese autoriteiten tot een politieke dialoog opwaarderen: dat is in het belang van de bevolking van de DRC en in het belang van de eigen geloofwaardigheid.
Deelt u de mening dat het met name schokkend is dat de Europese Commissie corruptie over het hoofd zag, zeker daar de EU er prat op gaat dat er strenge voorwaarden aan hulp verbonden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de reactie van Eurocommissaris Piebalgs, die aangeeft dat sommige projecten zich nog in een pril stadium bevinden en dat de resultaten moeten worden beoordeeld, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden en serieuze obstakels in het land? Deelt u de mening dat dit soort moeilijke omstandigheden onderdeel moeten uitmaken van een voorafgaande inschatting van een project en haar doelstellingen?
Dat de omstandigheden in de DRC buitengewoon weerbarstig zijn en dat er sprake is van serieuze obstakels voor ontwikkeling en voor ontwikkelingssamenwerking is evident: de DRC is één van de meest fragiele staten ter wereld. Toen ik er begin 2013 zelf was, werd mij dat ook weer duidelijk4. Vanzelfsprekend moeten deze moeilijke omstandigheden worden meegewogen in een risicoanalyse die zijn weerslag heeft op het ontwerp van programma’s en projecten, zodat de normen die de EU hanteert voor effectiviteit van uitgaven in deze programma’s voldoende geborgd zijn.
Tegelijkertijd is het kabinet het in zijn algemeenheid met Commissaris Piebalgs eens dat moeilijke omstandigheden niet op voorhand de verlening van steun moeten uitsluiten: er zijn immers ook risico’s verbonden aan niets doen, die mogelijk tot hogere kosten – en nog meer menselijk leed – leiden. In fragiele staten – waar we weten dat de meest basale structuren soms ontbreken – moet die afweging nadrukkelijk worden gemaakt. Nederland heeft ingestemd met de Europese steun aan de DRC omdat het kabinet de Congolese bevolking niet aan haar lot wenst over te laten – en ook vanuit de overweging dat de EU als één van de belangrijkste partners daar een groter verschil kan maken dan afzonderlijke lidstaten.
Daarnaast zijn de ontwikkelingen in de DRC de afgelopen jaren minder positief dan na de vredesakkoorden van 2007 werd verwacht. De politieke wil om tot hervormingen te komen is laag gebleken, waardoor programma’s werden vertraagd. Nederland is voorstander van meer politieke druk op de DRC om overeengekomen doelen te bereiken. Het aantreden van Speciale Gezant van de Secretaris Generaal van de VN Robinson – met wie ik en marge van de AVVN onlangs persoonlijk sprak over de situatie in het Grote Merengebied – biedt hiertoe een nieuwe gelegenheid.
Kunt u inschatten welk percentage van de EU-hulpgelden afkomstig was uit de jaarlijkse Nederlandse bijdrage hieraan?
Het rapport van de Europese Rekenkamer heeft betrekking op steun die grotendeels vanuit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt gefinancierd. Sommige projecten komen daarnaast uit Categorie IV van de EU-begroting (zoals activiteiten gefinancierd vanuit het Mensenrechteninstrument). Tussen 2003 en 2011 heeft DRC ongeveer 1,9 miljard euro ontvangen uit deze fondsen. De Nederlandse bijdrage aan het EOF en aan de EU-begroting bedroeg in de periode 2008–2013 respectievelijk 4,85 procent en circa 5 procent.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, over rapporten afkomstig van de Europese Rekenkamer?
Wat betreft de uitspraken van Van Rompuy wil het kabinet juist het belang van de werkzaamheden van de Europese Rekenkamer als onafhankelijke waakhond over de rechtmatige en doelmatige besteding van EU-begrotingsmiddelen en het EOF onderstrepen. De EU zou zich meer rekenschap mogen geven van het feit dat negatieve evaluaties het draagvlak voor Europese ontwikkelingssamenwerking ondermijnen.
Hoe gaat u ervoor waken dat dezelfde fouten als in Congo niet ook worden gemaakt in andere fragiele staten, waarvoor de EU een ambitieuze, speciale aanpak voor wederopbouw heeft opgezet waar lidstaten een gecoördineerde bijdrage aan leveren, bijvoorbeeld voor Mali, waar Nederland flink aan bijdraagt?
Nederland dringt aan op een conflict sensitieve benadering door de EU, die begint met een risicoanalyse, zodat de doelstellingen, programma-opzet en verantwoordingseisen inclusief financiële controles hierop kunnen worden afgestemd. De EU volgt deze benadering steeds meer.
Tijdens de internationale bijeenkomst over de effectiviteit van hulp in Busan in 2011 is een nieuwe aanpak (New Deal) overeengekomen voor hulpverlening aan fragiele staten, waar de noden hoog zijn en de omstandigheden moeilijk. Donoren, ontwikkelingspartners en internationale organisaties zoeken met de New Deal een uitweg uit fragiliteit die gebaseerd is op de systemen en structuren van het land, die duidelijk capaciteitsopbouw vergen – maar waar tegelijkertijd verscherpt risicobeheer wordt gevoerd – door donoren gezamenlijk waar dat kan. Nederland en de EU hebben zich aan deze New Deal gecommitteerd en onderschrijven hiermee de noodzaak van interventies in landen en gebieden waar omstandigheden moeilijk zijn. Oog houden voor en het beheren en beheersen van risico’s maakt onlosmakelijk deel uit van deze aanpak.
In het specifieke geval van Mali heeft Nederland bij Commissaris Piebalgs geïnsisteerd op het benoemen van heldere politieke indicatoren bij het verlenen van steun in de vorm van een State Building Contract. De Nederlandse inzet heeft tot een aantal aanpassingen van deze aard geleid. Het kabinet ziet nauw toe op de verdere uitvoering ervan. Ook ter plaatse spant de Nederlandse vertegenwoordiging zich in de effectiviteit van steun te vergroten, onder andere door het belang van gezamenlijke programmering tussen EU en lidstaten te benadrukken.
Deelt u de mening dat het feit dat het ontbreken van resultaten bij Europese ontwikkelingshulp, ondanks het uitgeven van grote sommen geld, aanleiding geeft tot een grondige heroverweging van de wijze waarop dit geld besteed wordt en een debat over op welk niveau ontwikkelingshulp het beste plaats kan vinden?
De bevindingen van de Europese Rekenkamer wijzen zeker op grote dilemma’s in de hulpverlening aan fragiele staten die aanleiding geven tot een debat. Dat debat voert het kabinet met Commissaris Piebalgs en in de Raad. De EU moet bij de programmering van EOF11-fondsen – samen met lidstaten – nadrukkelijk bezien hoe steun op een meer realistische en doelmatige leest kan worden geschoeid en hoe de risico’s van steun aan overheden in fragiele staten kunnen worden verminderd – de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer indachtig. Dat het bestuur en de rechtsstaat in dit soort landen moeten worden versterkt, leidt echter geen twijfel: het zijn basisvoorwaarden om aan fragiliteit te ontkomen. Overigens zet het kabinet bij de programmering van fondsen onder EOF11 sterk in op verbeterde resultaatmeting conform de aanbevelingen van de recente evaluatie van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Europees ontwikkelingsbeleid5.
Het bericht dat zorgverzekeraars de Levenseindekliniek boycotten |
|
Khadija Arib (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraars de Levenseindekliniek boycotten?1
Ja.
Is het waar dat vrijwel alle zorgverzekeraars weigeren contracten met de Levenseindekliniek in Den Haag af te sluiten, en een dekkende vergoeding af te spreken? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Het CVZ duidt of bepaalde zorg behoort tot de verzekerde zorg in de zin van de basisverzekering, maar spreekt zich daarbij niet uit over de vraag door wie die zorg geleverd wordt. Het is aan de zorgverzekeraar om te bepalen met wie deze een contract wil sluiten voor het leveren van bepaalde zorg.
Het CVZ heeft zich derhalve geen specifiek oordeel gevormd over de zorg die door de Levenseindekliniek wordt geleverd. Wel heeft het CVZ in algemene zin geoordeeld dat het beoordelen van verzoeken tot euthanasie en het eventueel daarna uitvoeren van euthanasie in de eigen omgeving van de patiënt behoort tot de verzekerde zorg, op voorwaarde dat de geldende wetgeving en richtlijnen op het gebied van euthanasie in acht worden genomen.
Het klopt dat niet alle zorgverzekeraars voor deze zorg de Levenseindekliniek hebben gecontracteerd. Een belangrijke reden daarvoor is dat zorgverzekeraars van mening zijn dat deze zorg het best kan plaatsvinden in de bestaande arts-patiëntrelatie. Daarom contracteren zijn voor deze vorm van zorg veelal huisartsen. Overigens zijn zij ook niet verplicht om de Levenseindekliniek te contracteren. Zorgverzekeraars hebben wel een zorgplicht. Dat houdt in het geval van een naturaverzekering in, dat zij ervoor moeten zorgen dat zij voldoende van de zorg die in het basispakket zit inkopen voor hun verzekerden. Het staat de zorgverzekeraars vrij om te bepalen bij wie zij deze zorg willen inkopen. De zorgverzekeraars maken hierin verschillende keuzes. In dit geval gaat het om het beoordelen van verzoeken tot euthanasie door artsen en het eventueel daarna uitvoeren van euthanasie.
Deelt u de opvatting dat het schrijnend is dat mensen voor hun allerlaatste zorg afhankelijk zijn van giften en donaties? Zo ja, bent u bereid in gesprek te treden met zorgverzekeraars over het leveren van een bijdrage in de kosten voor zorg van de Levenseindekliniek? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Zij dienen ervoor te zorgen dat hun verzekerden de zorg kunnen ontvangen die in het basispakket zit. Dat geldt dus ook voor het beoordelen van verzoeken tot euthanasie en het eventueel daarna uitvoeren van euthanasie.
In die gevallen waarin de huisarts van een patiënt die om euthanasie verzoekt niet wil meewerken aan de gewenste euthanasie, hoort deze de patiënt door te verwijzen naar een collega die daartoe eventueel wel bereid is. Ook kan de patiënt zich tot zijn zorgverzekeraar wenden met de vraag bij welke zorgverlener hij hiervoor terecht kan.
Het voorgaande brengt met zich mee dat patiënten voor deze zorg niet afhankelijk hoeven te zijn van giften en donaties. Indien een patiënt een naturaverzekering heeft en deze zorg afneemt bij een gecontracteerde aanbieder, wordt de zorg gewoon vergoed conform de voorwaarden van de Zorgverzekeringswet. Ook bij een restitutieverzekering dient de zorgverzekeraar minimaal het marktconforme tarief voor deze zorg te vergoeden. Dit kan wel betekenen dat een patiënt die naar een niet-gecontracteerde instelling gaat zelf dient bij te betalen.
Juist omdat de Levenseindekliniek voorziet in een behoefte (de Levenseindekliniek bevordert dat patiënten toch door hun eigen huisarts worden geholpen) houd ik de vinger aan de pols bij de komende ontwikkelingen.
Heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) reeds een advies afgegeven over de vraag of de Levenseindekliniek als een «aanspraak in het kader van de zorgverzekering» beschouwd kan worden? Zo ja, wat is de conclusie van dat advies? Zo nee, bent u bereid het CVZ te verzoeken een advies hierover af te geven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de oprichting van de Levenseindekliniek voorziet in een grote maatschappelijke behoefte, nu is gebleken dat er patiënten zijn die hun verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zien bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan de zorgvuldigheidseisen? Zo ja, hoe beoordeelt u de stijging van het aantal patiënten op de wachtlijst door het gebrek aan beschikbare teams? Bent u bereid een uitbreiding van de capaciteit van de Levenseindekliniek te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De Levenseindekliniek is een particulier initiatief van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde. Het is dan ook aan de Levenseindekliniek en niet aan mij om met uitbreiding van de capaciteit te anticiperen op een stijging van het aantal patiënten.
Het oprichten van deze kliniek was een reactie op het signaal dat er patiënten zouden zijn wier verzoek om levensbeëindiging niet ingewilligd zou worden bij hun arts, terwijl wel zou zijn voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. De informatie die de kliniek verstrekt over zijn activiteiten geeft als beeld dat de kliniek in een behoefte voorziet, hoewel ook de kliniek bijna de helft van de verzoeken afwijst omdat niet aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Daar komt bij dat het in het algemeen de voorkeur heeft dat een verzoek om levensbeëindiging en het proces om dit verzoek te onderzoeken, plaatsvinden binnen de bestaande arts-patiëntrelatie.2
Is het waar dat behandelend artsen soms onvoldoende op de hoogte zijn van de reikwijdte van de Euthanasiewet, aarzelen over het te gebruiken euthanasiemiddel, de zorgvuldigheidscriteria onjuist of onvolledig interpreteren, onzeker zijn of vinden dat ze onvoldoende ervaring hebben? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze knelpunten bij artsen weg te nemen? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Uit de evaluatie van de Euthanasiewet komt een overwegend positief beeld naar boven. Zo leven artsen de wet over het algemeen goed na. Wel blijkt dat er op sommige punten behoefte is aan verduidelijking. Zoals ik in mijn standpunt op de evaluatie al heb aangegeven zal ik mij blijven inzetten op verbetering van de kennis en informatie over de wet en de uitleg ervan. Hierbij zal onder meer worden ingezet op verdere verbetering van de kennis van (aankomende) artsen over (de grenzen van) de wet en over de toe te passen middelen. Ik vind het daarom ook een goede ontwikkeling dat de Orde van Medisch Specialisten en de wetenschappelijke verenigingen hebben aangegeven mee te zullen werken aan deze verduidelijking door in bij- en nascholing hier aandacht aan te besteden.
Wat vindt u van het onverwachte neveneffect van de Levenseindekliniek dat meer dan de helft van de artsen, die in eerste instantie weigerden om euthanasie te verlenen, nu met steun van de ambulante teams van de kliniek toch besluiten zelf hun patiënten te willen helpen?
Ook de Levenseindekliniek is van mening dat euthanasie thuis hoort bij de eigen huisarts of specialist. Daarom streeft de kliniek ernaar om de behandelend arts opnieuw bij de hulpvraag te betrekken. In bijna de helft van de gevallen wordt de uitvoering van de euthanasie na interventie van de Levenseindekliniek alsnog door de eigen arts gedaan.
Zoals reeds uit de evaluatie van de Euthanasiewet, die op 18 december 2012 aan uw Kamer is gezonden, bleek, kan er verbetering worden geboekt in de communicatie in bestaande en nieuwe behandelrelaties tussen artsen en patiënten, in het bijzonder als het gaat om een verzoek om levensbeëindiging. Ik zal in gesprek met de beroepsgroep blijven aandringen op verdere kennisvermeerdering bij artsen over zorg in de laatste levensfase. Daaronder valt ook dat, zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb aangegeven, het de professionele verantwoordelijkheid van de arts is om de patiënt tijdig door te verwijzen naar een andere arts wanneer hij of zij om principiële of andere redenen het verzoek niet kan of wil inwilligen. Indien de patiënt dat wenselijk vindt, kan de arts hem of haar doorverwijzen naar de Levenseindekliniek.
Zie hiervoor ook de reactie op eerder gestelde Kamervragen van het Kamerlid Van der Staaij.3
Is het waar dat de soms moeizame relatie tussen artsen van de Levenseindekliniek en apothekers, die het euthanasiemiddel moeten verstrekken, een ander knelpunt vormt? Zo ja, hoe komt dat, en wat kunt u hieraan doen? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Ik heb geen signalen ontvangen dat dit in de praktijk een knelpunt is. Ten algemene geldt dat artsen en apothekers dienen samen te werken bij de voorbereiding van euthanasie en dat individuele zorgverleners kunnen weigeren om mee te werken. Volledigheidshalve verwijs ik hiervoor naar de Richtlijn Uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding van de KNMG en de KNMP uit 2012.
Seks in school tv week journaal |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het item «dr. Corrie» tijdens het Schooltv Weekjournaal?
Ja
Wisten basisschool docenten van te voren dat het item «dr. Corrie» in het Schooltv Weekjournaal opgenomen zou worden? Zo ja, op welke wijze zijn ze hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Via onderwijsbladen en de website (www.schooltv.nl/weekjournaal ) heeft Schooltv-Weekjournaal gecommuniceerd over het nieuwe onderdeel in het programma. Elke week kunnen leraren zich daarnaast via de nieuwsbrieven van Schooltv-Weekjournaal vooraf op de hoogte stellen van de onderwerpen die behandeld worden bij Dr. Corrie. Een leerkracht kan zich op deze manier voorbereiden en het item gebruiken als opmaat naar een les seksuele voorlichting.
Recentelijk heeft Schooltv ook de mogelijkheid geboden aan leraren om vooraf de items van dr. Corrie via de website integraal te bekijken. Zo kunnen leerkrachten zich naast de informatie van de nieuwsbrief nog beter voorbereiden op het item.
Bent u ervan op de hoogte dat veel ouders zich niet kunnen vinden in het item?
Het is een bekend gegeven dat seksualiteit voor ouders een lastig onderwerp kan zijn om met hun kinderen te bespreken. Hoeveel ouders moeite hebben met het item is lastig te bepalen. Het Schooltv-Weekjournaal bereikt bijna 80% van de basisscholen en er komen bij het Schooltv-Weekjournaal ook veel positieve reacties binnen van ouders, leerkrachten en andere voorlichters die het materiaal graag willen verkrijgen.
Waarom is er door Schooltv Weekjournaal voor deze manier van voorlichting gekozen?
De NTR heeft mij laten weten dat Schooltv met Dr. Corrie leerkrachten een handvat wil bieden om een gesprek te beginnen in de klas. Er is voor gekozen om daarbij humor in te zetten om zo een meer ontspannen sfeer te creëren om dit gevoelig onderwerp wat makkelijker bespreekbaar te maken. Daarnaast vertellen bekende nederlanders Dr. Corrie over hun eigen ervaringen met seksualiteit tijdens de puberteit. Op deze manier denkt Schooltv bij te dragen aan het openlijk bespreken van puberonderwerpen als zoenen, verkering en ongesteldheid.
Deelt u de mening dat docenten in staat gesteld moeten worden tot het geven van relationele en seksuele vorming op een manier die aansluit bij lesmethodes die door de scholen zelf zijn uitgekozen?
Ja.
Op welke manier wilt u scholen de ruimte geven om zelf invulling te geven aan lesmethoden over seksuele diversiteit?
Er is al voorzien in die ruimte voor scholen. Scholen mogen namelijk zelf bepalen hoe zij het onderwijs inrichten en vormgeven en welke methoden en leermiddelen zij daarbij willen gebruiken. Dit geldt ook voor het onderwerp seksualiteit en seksuele diversiteit.
Deelt u de mening dat het van belang is dat seksuele voorlichting primair behandeld moet worden in het licht van relaties en genegenheid tussen mensen?
Scholen zijn vrij om te bepalen op welke wijze zij aan de kerndoelen uitvoering geven en welk lesmateriaal zij daarbij hanteren. Dit geldt ook voor het kerndoel voor het basisonderwijs «De leerlingen leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit».
Zo kunnen scholen bij de vormgeving van dit kerndoel bijvoorbeeld gebruik maken van websites als www.schoolenveiligheid.nl , www.seksuelevorming.nl en www.langlevedeliefde.nl . Hierop staan overzichten van instrumenten en lesmaterialen voor het basis- en voortgezet onderwijs die de school in kan zetten om invulling te geven aan dit kerndoel.
Deelt u de mening dat het veel beter zou zijn als filmpjes online verschijnen en elke docent het filmpje kan bekijken op het moment dat het de docent schikt en er tijd is om erover door te praten?
Het staat elke docent vrij om het Schooltv-Weekjournaal op ieder moment van de dag te bekijken.
Wilt u in gesprek gaan met Schooltv Weekjournaal en Rutgers WPF om tot een wijze van presentatie te komen die op meer draagvlak kan rekenen? Zo ja, wanneer wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor wat omroepen uitzenden ligt bij omroepen zelf. De overheid heeft geen voorafgaand toezicht of invloed op de inhoud of vorm van een televisie-uitzending (art. 7 van de Grondwet). Het past dan ook niet dat de overheid over de presentatiewijze van een programma met een (publieke) omroep in gesprek gaat. Rutgers WPF is niet verantwoordelijk voor de presentatie, vormgeving en inhoud van het programma via Schooltv. Zij heeft wel inhoudelijke deskundigheid en op basis daarvan advies gegeven.
Is er door het invoeren van «dr. Corrie» in het Schooltv Weekjournaal nog ruimte voor diversiteit van onderwijs filosofieën?
Zie antwoord op vraag 5 en 6
De Open Ended Working Group |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het initiatief van de Open Ended Working Group, die pleit voor stappen naar een kernwapenvrije wereld?1
Ja. Nederland heeft in 2012 voor resolutie 67/56 gestemd die leidde tot de instelling van de Open Ended Working Group (OEWG). De OEWG had het mandaat voorstellen te ontwikkelen om voortgang te maken in multilaterale onderhandelingen over nucleaire ontwapening. Nederland heeft als «vriend van de voorzitter» actief deelgenomen aan de discussies in de OEWG en heeft bijgedragen aan het eindrapport daarvan, dat met consensus is aangenomen.
Klopt het dat het VN-mandaat voor het werk van deze organisatie in oktober vernieuwd moet worden door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties? Zo ja, is de regering bereid om voor deze verlenging te stemmen?
Het is op dit moment nog niet duidelijk of er bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een nieuwe resolutie zal worden ingediend om het mandaat van de OEWG te verlengen. De stemkeuze bij een voorstel tot verlenging zal uiteraard afhangen van de resolutietekst en het krachtenveld.
Problemen met de JSF |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «onvoldoende aandacht voor kwaliteit JSF» over talloze problemen met de JSF in een rapport van het Pentagon?1
Het is goed om te merken dat het F-35 programma in de Verenigde Staten kritisch wordt gevolgd en onderzocht. Met de bevindingen van dit rapport kan de kwaliteit van het omvangrijke en complexe productieproces verder worden verbeterd. Het onderzoek en de reactie van het F-35 Joint Program Office (JPO) passen in de veel strakkere regie die het JPO voert sinds de herstructurering van het programma in 2012. Zie hierover tevens mijn reactie op het rapport van de Inspector General dat de Kamer op 18 oktober jl. heeft ontvangen.
Is het waar dat sprake is van honderden tekortkomingen met het ontwerp en de productie van de JSF? Welke fouten zijn nog altijd niet opgelost? Kunt u de Kamer voorzien van een volledig overzicht?
De inspectie heeft 363 bevindingen opgeleverd betreffende de kwaliteitsmanagementsystemen, interne kwaliteitscontroles en contractclausules over de kwaliteit. Het gaat daarbij dus niet over het ontwerp van de F-35. Ik beschik niet over een volledig overzicht van de geconstateerde bevindingen maar het rapport2, dat ik met een reactie daarop 18 oktober jl. aan de Kamer heb gezonden, beschrijft een groot aantal van de bevindingen.
Hieronder treft u een overzicht aan van de categorieën waarin tekortkomingen bij de fabrikanten zijn geconstateerd.
Wat zijn de gevolgen van deze fouten voor de toestellen die u wilt bestellen? Is er sprake van vertraging? Zo ja, hoeveel? Is sprake van kostenverhogingen? Zo ja, hoe hoog?
Er is geen sprake van kostenverhogingen of vertragingen omdat volgende F-35 toestellen pas over enkele jaren zullen worden besteld. Ik heb er vertrouwen in dat het productieproces over enkele jaren – mede als gevolg van maatregelen volgend op dit rapport – weer verder zal zijn verbeterd en dat de kwaliteit van de toestellen niet ter discussie zal staan. Overigens hebben beide Nederlandse testtoestellen een uitvoerig acceptatieproces doorlopen voordat ze van de leverancier zijn overgenomen. Een finale kwaliteitscontrole maakte hiervan deel uit. De ervaring van Defensie is dat de kwaliteits-controleprocessen steeds beter verlopen doordat alle betrokken partijen steeds meer kennis en ervaring opdoen.
Wat wordt bedoeld met «inefficiënt management» bij de JSF? Wat wordt hiertegen ondernomen?
Het rapport maakt duidelijk dat in de aansturing door het JPO op het gebied van de kwaliteit nog verbeteringen mogelijk zijn. Het JPO neemt acht van de elf aanbevelingen volledig over en twee gedeeltelijk. De Inspecteur-Generaal meldt dat het JPO in zijn reactie de overgenomen aanbevelingen van een toereikend inhoudelijke reactie heeft voorzien en dat de initiatieven van het JPO overeenstemmen met de intentie van de aanbeveling. Het JPO stelt alles in het werk om de geconstateerde tekortkomingen in het kwaliteitsmanagement te verhelpen.
Hoe oordeelt u over het advies van de Amerikaanse Inspecteur-Generaal om de JSF-contracten aan te vullen met een «kwaliteit-ontsnappingsclausule», die ervoor zorgt dat niet wordt betaald voor een product dat niet voldoet?
Voorkomen moet worden dat vliegtuigen worden afgenomen en betaald als deze niet voldoen aan de kwaliteitscriteria. Het JPO stelt in zijn reactie op deze specifieke aanbeveling dat het maatregelen neemt (en heeft genomen) die de leverancier stimuleren om producten van goede kwaliteit te leveren. Die inspanningen hebben uiteraard mijn volledige steun. De contracten die nu met Lockheed Martin door het JPO worden gesloten, gaan overigens al uit van een vaste productieprijs per toestel. Hierdoor zijn voor de afnemer geen meerkosten verbonden aan het herstel van tekortkomingen op het gebied van kwaliteit. Ook risico’s die voortvloeien uit de gelijktijdige ontwikkeling en productie van de toestellen komen steeds meer bij de fabrikant te liggen.
Gaat u ook een ontsnappingsclausule in uw contract opnemen om te voorkomen dat u een kat in de zak koopt? Zo ja, op welke manier gaat u deze clausule vormgeven?
Het JPO sluit de contracten met de fabrikant voor de deelnemende landen. Te zijner tijd zal Nederland daarbij worden betrokken. Ik zal er op toezien dat het contract bepalingen bevat die garanderen dat niet wordt betaald voor onvoldoende kwaliteit.
Het bericht ‘Pensioenbeheer veel duurder’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «pensioenbeheer veel duurder»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat bij het ABP, een fonds dat heeft moeten korten wegens de slechte financiële positie van het fonds, € 650 mln aan prestatievergoedingen is betaald omdat er zelfs meer rendement is behaald dan vooraf was afgesproken? Hoe verhoudt zich dit tot elkaar?
Het ABP heeft in april 2013 de pensioenen en opgebouwde aanspraken met 0,5% verlaagd. Op basis van de stand van zaken per 31 december 2012 was deze verlaging nodig om uiterlijk bij de afloop van de hersteltermijn van het ABP, 31 december 2013, op de minimaal vereiste dekkingsgraad van 104,2% te komen.
De prestatieafhankelijke vergoedingen die het ABP in 2012 aan externe vermogensbeheerders heeft betaald, hangen inderdaad samen met de relatief hoge rendementen die zij voor het ABP hebben behaald. Deze rendementen overstegen de afgesproken benchmarks. Het extra rendement heeft het vermogen van het ABP doen toenemen, maar niet in die mate dat de nominale verlaging kon worden voorkomen.
Zijn er onder de pensioenfondsen waarvan volgens het artikel de kosten van vermogensbeheer zijn gestegen meer fondsen die in het kader van een herstelplan hebben moeten korten?
Het Financieele Dagblad bericht alleen over de kostenontwikkeling bij het ABP. Het rapport van LCP noemt geen namen van fondsen, maar spreekt in de paragraaf over vermogensbeheerskosten en transactiekosten over «de twee grootste pensioenfondsen van Nederland». Het op één na grootste fonds, PfZW, heeft de pensioenen niet gekort.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle fondsen die thans (in ieder geval in de periode 2011–2013) in het kader van een herstelplan hun financiën op orde moeten krijgen en kunt u van de betreffende fondsen aangeven of zij ook onderdeel uitmaken van de fondsen waarvan de kosten van vermogensbeheer zijn gestegen? Kunt u ten slotte per fonds aangeven uit welke kosten deze kostenstijging bestaat?
De Pensioenwet verbiedt een ieder om bekendheid te geven aan toezichtgegevens die herleidbaar zijn naar individuele pensioenfondsen. Ik kan en mag u daarom geen overzicht doen toekomen van pensioenfondsen die een herstelplan hebben ingediend in verband met een reservetekort of een dekkingstekort. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al aangaf, bevat het rapport van LCP geen namen van pensioenfondsen.
Uitgaande van het feit dat, ook indien pensioenfondsen transparant zouden zijn over hun uitvoeringskosten, het deelnemers niet vrij staat over te stappen naar een ander pensioenfonds, deelt u de mening dat pensioenfondsen hierdoor de laatst overgebleven monopolisten in Nederland zijn?
Pensioenfondsen geven uitvoering aan pensioenovereenkomsten van werkgevers en werknemers. Het overgrote deel van de pensioenovereenkomsten berust op collectieve pensioenregelingen die – op ondernemings- of bedrijfstakniveau – via een CAO worden afgesproken. De keuze voor de pensioenuitvoerder ligt op collectief niveau. Als de pensioenovereenkomsten worden uitgevoerd door een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, is deelname aan dat fonds verplicht. In andere gevallen kunnen sociale partners kiezen voor uitvoering door een pensioenverzekeraar, een ondernemingpensioenfonds of – in geval van premieovereenkomsten – door een PPI.
De gebrekkige informatievoorziening bij de slaagregeling in het vmbo |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij veel vmbo-scholen onduidelijkheid over verscherping slaagregeling»?1
Ja.
Hoe beziet u de opmerking van het Platform-TL dat niet alle vmbo-scholen op de hoogte zijn gesteld van de verscherpte slaag-/zak-regeling? Deelt u de opvatting van het Platform-TL dat de informatievoorziening over de verscherpte slaag/zak-regeling «nogal pover» is geweest? Zo nee, waarom niet?
Met een brief van 3 november 2011, kenmerk 341327, heeft de voormalige minister mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart alle scholen voor VO uitvoerig geïnformeerd over de aanpassingen in de examinering voortgezet onderwijs.
De brief bevatte tevens een schematisch overzicht van die wijzigingen in de schooljaren 2011–2012 tot en met 2015–2016, dat door alle examencoördinatoren goed gebruikt wordt.
Vervolgens is van de aanpassingen melding gedaan op de site examenblad.nl. Ook is dit thema in 2012 en de eerste helft van 2013 onder de aandacht gebracht in informatieve flitsbijeenkomsten van het steunpunt Taal en Rekenen VO. Ook in de laatste flitsbijeenkomsten die in september en begin oktober 2013 hebben plaatsgevonden is wederom melding gemaakt van de aanpassingen.
Uit de reacties van daar aanwezige scholen is geenszins gebleken dat sprake was van een informatieachterstand. In de nieuwsbrief VO van september 2013 is eveneens de aanpassing gemeld.
Deelt u de mening dat scholen altijd tijdig en goed geïnformeerd moeten worden over grote wijzigingen, zoals de huidige veranderingen in de slaag/zak-regelingen? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 2.
Kan leerlingen worden verweten dat zij niet op de hoogte zijn van de gewijzigde slaag/zak-regeling als deze wijziging niet uitdrukkelijk in de Programma’s voor Toetsing en Afsluiting (PTA’s) is vermeld?
De slaag/zakregeling is opgenomen in het Eindexamenbesluit VO en is geen verplicht onderdeel in het PTA. De scholen moeten ervoor zorgen dat leerlingen (en ouders) goed geïnformeerd zijn over de voor hen geldende slaag/zak-regeling, zodat leerlingen weten waar ze aan toe zijn.
Bent u voornemens om de Onderwijsinspectie op te dragen om extra te controleren op de vermelding van de verscherpte slaag/zak-regeling in de PTA’s? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe denkt u de informatievoorziening over grote veranderingen in het onderwijs, zoals die met betrekking tot de slaag/zak-regelingen, in de toekomst te verbeteren?
De informatievoorziening verloopt via verschillende kanalen: OCW én betrokken organisaties zoals CvE (Examenblad.nl), LAKS, VO-raad, en, indien er een steunpunt is ingericht via de site van het steunpunt en via informatiebijeenkomsten. De maandelijkse Nieuwsbrief VO wordt ook ingezet om grote veranderingen herhaaldelijk te communiceren. Ook wordt elk traject periodiek geëvalueerd, waarna uitkomsten worden meegenomen in de communicatie over het betreffende traject.
Het bericht ‘Kosten pensioenbeheer fors gestegen’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kosten pensioenbeheer fors gestegen»?1
Ja.
Wat is er volgens u de oorzaak van dat er vorig jaar 1,5 miljard euro meer kosten voor vermogensbeheer zijn gemaakt door de pensioenfondsen dan in 2011?
Het rapport van LCP, waarop het bericht van de Telegraaf is gebaseerd, geeft geen verklaring voor de toename van de kosten voor het vermogensbeheer. In een toelichting stelt LCP dat de toename vooral wordt veroorzaakt door hogere prestatieafhankelijke vergoedingen. Pensioenfondsen besteden het beheer van het pensioenvermogen geheel of grotendeels uit aan externe vermogensbeheerders. Het is niet ongebruikelijk dat in de contracten wordt afgesproken dat de vermogensbeheerder een prestatievergoeding ontvangt als hij voor het fonds een hoger rendement behaalt dan een afgesproken benchmark. Hoge prestatieafhankelijke vergoedingen gaan dus samen met een hoog rendement. Woordvoerders van grote pensioenuitvoerders bevestigen deze verklaring.
Ik beschik niet over informatie waarmee ik de toegenomen kosten van het vermogensbeheer kan verklaren. Vóór het verslagjaar 2012 werden de kosten voor het vermogensbeheer niet apart aan DNB gerapporteerd.
Deelt u de mening dat de kostenstijging voor het vermogensbeheer niet te verkopen is aan deelnemers en pensioengerechtigden van fondsen die hebben gekort?
Hogere kosten voor vermogensbeheer zijn te billijken voor zover die stijging samenhangt met hogere beleggingsrendementen en daarmee in evenwicht is. Waar dat niet het geval is, hebben de pensioenfondsen wat uit te leggen aan hun pensioengerechtigden en deelnemers, ook als zij de pensioenen niet hebben verlaagd.
Wanneer gaat u inzage in de kosten die pensioenfondsen maken, waaronder het beloningsbeleid, eindelijk verplichten zodat iedere deelnemer en pensioengerechtigde inzicht heeft in de uitvoeringsfondsen van zijn of haar pensioenfonds?
Uit het rapport van LCP blijkt dat een grote meerderheid van de pensioenfondsen, waaronder alle grote fondsen, op vrijwillige basis in het jaarverslag inzicht biedt in de uitvoeringskosten en de kosten voor vermogensbeheer. Ten opzichte van 2011 hebben de fondsen hierbij een grote slag gemaakt. Ik ga ervan uit dat in de jaarverslagen over 2013 weer meer fondsen hun kosten inzichtelijk zullen maken.
Daarnaast is de pensioensector op dit moment in overleg met de Autoriteit Financiële Markten over de vormgeving van Pensioen 1-2-3. In deze nieuwe vorm van deelnemercommunicatie zullen ook de uitvoeringskosten een plaats krijgen.
Ik volg deze ontwikkelingen met belangstelling, maar zie vooralsnog geen aanleiding voor een verplichting.
Wat gaat u ondernemen om de enorme beheerskostenstijging in de pensioensector tegen te gaan?
Kostenbeheersing is primair een zaak van de pensioenfondsen en hun belanghebbenden. Een fondsbestuur dat onvoldoende oog heeft voor het belang van kostenbeheersing, zal daarvoor ter verantwoording worden geroepen door de deelnemersraad of het verantwoordingsorgaan, alsmede door het interne toezicht. De ontwikkeling van beheerskosten moet ook aan de betrokken werkgever(s) en werknemers verantwoord kunnen worden. Hogere uitvoeringskosten kunnen immers leiden tot hogere pensioenpremies.
In de aanbiedingsbrief heb ik al gewezen op het feit dat pensioenfondsen keuzes met betrekking tot hun beleggingsbeleid en de uitvoering op dit moment opnieuw tegen het licht houden, juist met het oog op kostenbeheersing.
De voortdurende onduidelijkheid over de snelheidslimieten op de snelwegen |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het bericht van de ANWB dat er voor de weggebruikers nog steeds veel onduidelijkheid is over de maximumsnelheid op de snelwegen?1
Zoals ik ook bij de begrotingsbehandeling heb aangegeven, blijkt uit het gebruikerstevredenheidsonderzoek dat Rijkswaterstaat jaarlijks houdt dat een ruime meerderheid (ca. 2/3) van de automobilisten 130 km/h positief waardeert. Daarnaast weet een derde van de weggebruikers dat 130 km/h de algemeen geldende limiet is. De resultaten van dit gebruikersonderzoek zijn op 10 oktober aan uw Kamer gestuurd met brief onder nummer RWS-2013/50307. Navraag naar de achtergronden van deze onwetendheid leverde voornamelijk op dat weggebruikers zich onzeker voelen over de ter plaatse geldende limiet.
Gelet op bovenstaande herken ik mij in de resultaten van het ANWB onderzoek. Om de onzekerheid bij de weggebruiker weg te nemen worden verschillende sporen bewandeld.
Wanneer het kan vanwege veiligheid en regelgeving op het gebied van het milieu wordt de snelheid op trajecten verhoogd op een zodanige manier dat er steeds langere trajecten ontstaan met één maximumsnelheid.
Rijkswaterstaat werkt momenteel een voorstel uit om de bebording langs de weg zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de wens van de weggebruiker om frequenter geïnformeerd te worden over de maximumsnelheid.
Via het ITS spoor van het programma Beter Benutten wordt data over de maximumsnelheid op zowel het hoofd- als onderliggend wegennet gestructureerd verzameld en ontsloten. Serviceproviders en app-bouwers kunnen deze data vertalen in hun dienstverlening aan reizigers. Een 5 tal consortia hebben toegezegd deze en andere data vanaf het eerste kwartaal 2014 te gebruiken in de dienstverlening aan hun klanten.
Rijkswaterstaat benut de momenten waarop communicatie over de maximumsnelheid voor de weggebruiker relevant is. Zo is er bijvoorbeeld een standaardaanpak ontwikkeld voor het moment dat er nieuwe trajecten naar 130 km/h gaan. Daarnaast zijn we met veel partijen, zoals de ANWB, in gesprek om ervoor te zorgen dat de communicatie voor de weggebruiker over de snelheid steeds verbetert. Daarvoor hebben we ook een toolkit ontwikkeld met bordenuitleg en overzichtkaarten. De pers maakt hier regelmatig gebruik van.
Ik heb er vertrouwen in dat dit pakket van maatregelen voldoende bijdraagt aan de door uw Kamer, in de begrotingsbehandeling breed geuite wens, om op korte termijn de situatie voor de weggebruiker te verbeteren. In het Gebruikerstevredenheidsonderzoek 2014 zal hier aandacht aan worden besteed zodat de resultaten ook concreet gemeten kunnen worden.
Wanneer komt u met de door u aangekondigde rapportage over de ervaringen en waardering van weggebruikers naar aanleiding van de invoering van de landelijke snelheidsverhoging?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat twee op de drie weggebruikers aangeven dat het vaak onduidelijk is hoe hard ze mogen rijden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om duidelijker te maken wat de maximumsnelheid is op plekken waar gewerkt wordt met onderborden, nu blijkt dat dit tot veel verwarring leidt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u langs de A2 Utrecht-Amsterdam een nieuw bord heeft geïntroduceerd met daarop de mededeling «dag en nacht 100»? Erkent u hiermee dat een snelheidswisseling die enkel wordt aangegeven met het verdwijnen van een onderbordje tot verwarring leidt? Kunt u aangeven hoe u op overige trajecten deze verwarring tegen wilt gaan?
De tekst «dag en nacht 100» staat op een zogeheten mottobord. Dit zijn borden van het Openbaar Ministerie die onder meer trajectcontrolesystemen aankondigen. De tekst «dag en nacht 100» is in samenspraak tussen OM en Rijkswaterstaat tot stand gekomen. Het is een extra attendering op het feit dat vanaf dat punt, dag en nacht, een limiet van 100 km/h geldt. Dit in tegenstelling tot het dynamische regime wat op het aangelegen trajectgedeelte geldt. Het mottobord heeft geen juridische betekenis maar geldt als extra service aan de weggebruiker op die specifieke locatie mede vanwege het feit dat op dat baanvak de klok rond wordt gehandhaafd met trajectcontrole.
Deelt u de opvatting dat onderborden verwarrend kunnen werken, en dat daarom het aangeven van de juiste maximumsnelheid op aanwezige matrixborden wellicht duidelijker is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om bij snelheidsbeperkingen vaker ondersteunende informatie via de matrixborden te geven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven werkt Rijkswaterstaat momenteel aan een voorstel om de weggebruiker frequenter te informeren over de maximumsnelheid. De uitkomsten van dit traject zal bepalend zijn voor de wijze waarop de weggebruiker het best geïnformeerd kan worden over de maximumsnelheid.
Klopt het dat snelheidshandhaving op basis van de snelheden die op matrixborden staan aanzienlijk lastiger is dan wanneer deze snelheden (ook) op vaste borden staan aangegeven? Zo nee, kunt u dit uitleggen? Zo ja, kunt u dit toelichten en bent u bereid om deze handhaving beter mogelijk te gaan maken?
Nee, dat klopt niet. In artikel 63b, tweede lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 is bepaald dat de laagst aangegeven snelheid geldt. Als een matrixbord een lagere snelheid aangeeft dan de blikken verkeersborden dan kan die laagste limiet gehandhaafd worden. Hierbij moet uiteraard voldoende afstand zitten tussen het matrixbord en de locatie van de controle.
Wat is uw mening over de vele snelheidswisselingen die er zijn op de snelwegen, die ook weer tot onduidelijkheden leiden? Kunt u aangeven in hoeverre het aantal snelheidswisselingen is toegenomen door de invoering van de nieuwe maximumsnelheid?
De invoering van 130 km/h heeft voor de korte termijn inderdaad geleid tot extra snelheidswisselingen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 t/m 4 heb aangegeven is de inzet om het aantal snelheidswisselingen te verminderen door langere trajecten te maken met één maximumsnelheid. Daarnaast wordt er gekeken of de aanduiding van de maximumsnelheid in zowel de auto als langs de weg verbeterd kan worden.
Klopt het dat het verhogen van de maximumsnelheid op sommige trajecten tot aanzienlijk meer snelheidswisselingen leidt? Zo nee, hoe komt het dan dat bijvoorbeeld op de A4 bij knooppunt Badhoevedorp – knooppunt Burgerveen het aantal snelheidswisseling verhoogd is van eenmaal naar driemaal? Zo ja, bent u bereid om voortaan alleen nog maar op trajecten de snelheid te verhogen indien dit niet leidt tot een toename van het aantal snelheidswisselingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 8 heb ik aangegeven dat de introductie van 130 km/h tot meer snelheidswisselingen heeft geleid. Daarnaast is mijn inzet om de snelheden op het hoofdwegennet, daar waar het kan, te harmoniseren zodat steeds langere trajecten ontstaan met één snelheid.
Wat is uw mening over de wens van de weggebruikers om constante informatie over de geldende snelheid te kunnen krijgen? Bent u bereid om hier langs de weg werk van te maken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 t/m 4 en vraag 8
Wat is uw mening over het feit dat weggebruikers aangeven dat de snelheidsinformatie van het navigatiesysteem vaak niet klopt? Deelt u de mening dat goede snelheidsinformatie via het navigatiesysteem een ondersteuning kan bieden voor de weggebruiker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met de producenten van de navigatiesystemen om ervoor te zorgen dat zij betere snelheidsinformatie leveren, waaronder ook de snelheidsverschillen tussen de dag en de nacht?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven wat u gaat doen met de bevindingen uit de weggebruikerspeiling van de ANWB en de hieruit voortvloeiende aanbevelingen? Bent u van plan om andere maatregelen te nemen om de duidelijkheid over de snelheidslimieten te vergroten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 10.
Het feit dat een mega-biovergister in Foxhol niet doorgaat |
|
Pieter Litjens (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Streep door mega-biovergister Foxhol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat werkgelegenheid juist in regio’s als deze met relatief hoge werkloosheid extra welkom is?
Ja.
Klopt het dat de biovergister door een onbedoeld bijeffect van wetgeving niet kan worden gerealiseerd? Zo ja, om welk bijeffect van welke wet gaat het?
In dit geval gaat het hier om de toepassing van de geluid- en r.o. wetgeving, samen met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze wetten is – ook op verzoek van de Kamer – bij de andere overheden gelegd. Het Rijk en daarmee ikzelf hebben geen enkele formele rol meer in de procedures voor de vergunning-verlening, inclusief die voor vergistinginstallaties.
Wat ik wel kon doen was informatie vragen bij de provincie Groningen. Dat is ook gebeurd. Kenmerk van de situatie blijkt dat de provincie zich baseert op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet geluidhinder. Op basis daarvan is een ontwerp-besluit tot weigering van de vergunning ter inspraak voorgelegd. De inspraaktermijn liep tot 13 november. De provincie heeft enkele reacties ontvangen en zal nu een besluit moeten nemen.
Het is mij niet mogelijk in deze casus een formele rol en verantwoordelijkheid te nemen. Die ligt enkel en alleen bij de provincie Groningen. Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de provincie om uitvoering te geven aan de bovengenoemde wetgeving. Dat hebben zij gedaan, en het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben. Wanneer andere partijen het er niet mee eens zijn, kunnen zij inspreken, beroep aantekenen en/of naar de rechter gaan. Uiteindelijk is het aan de rechter om een oordeel te geven.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie en wat valt er nog aan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om hier actie op te ondernemen richting betrokken instanties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Het Droge Lading Comité en de crisis in de binnenvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is de oprichting van het Droge Lading Comité (DLC)1 een initiatief van de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart, of bent u hier ook betrokken geweest? Zo ja, op welke wijze bent u hierbij betrokken geweest?
De oprichting van het Droge Lading Comité (DLC) is niet een initiatief geweest van de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart. Evenmin ben ik hierbij betrokken geweest. De oprichting was een initiatief van individuele binnenvaartondernemingen met grotere schepen uit het segment droge ladingvaart.
Vindt u het wenselijk dat de voorzitter van het Transitiecomité Binnenvaart met dit comité veel schippers de mogelijkheid ontneemt om mee te zoeken naar oplossingen voor de crisis in de binnenvaart, aangezien het DLC alleen toegankelijk is voor schippers met een schip van meer van 86 meter die droge lading vervoeren? Kunt u het antwoord toelichten?
Het DLC kwam voort uit het in antwoord 1 genoemde segment van de binnenvaart omdat het probleem van de overcapaciteit zich hierin concentreert. Deelname van kleinere schepen is naar mijn weten niet uitgesloten, maar weinig zinvol omdat verminderen van vervoerscapaciteit in deze categorie niet aan de orde is. Uiteraard kunnen schippers in andere segmenten hun inbreng leveren via de bestaande brancheorganisaties in de oplossing van overige knelpunten in de binnenvaart, bijv. op het vlak van milieuprestaties, personeelsvoorziening of logistiek.
Deelt u de mening dat juist ook de kleinere binnenvaartsector te kampen heeft met een structurele crisis? Zo ja, op welke wijze gaat deze groep betrokken worden bij de besluitvorming over de aanpak van de crisis in de binnenvaart? Zo nee, waarom niet?
De kleinere binnenvaartsector in de droge ladingvaart ondervindt de gevolgen van de overcapaciteit onder grotere schepen in de vorm van een neerwaartse druk op de vrachtprijzen. De kleinere binnenvaart heeft zelf niet te maken met overcapaciteit die onder grotere schepen een structureel karakter dreigt te krijgen. Zoals gemeld in mijn antwoordbrief d.d. 13 mei 2013 (Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangselnummer 2187) op vragen van het lid Bashir over de crisis in de binnenvaart, concentreert het overleg over de crisis zich dan ook op de aanpak van het capaciteitsoverschot in de grote droge ladingvaart (> 2.000 ton). Aan het overleg van mijn ministerie op 5 juni hebben de binnenvaartorganisaties Binnenvaart Branche Unie, het Centraal Bureau voor de Rijn- & Binnenvaart en de Algemeene Schippers Vereeniging deelgenomen, en voorts ook de verladersorganisatie EVO. Dit overleg had als doel om de Nederlandse inbreng af te stemmen bij de besprekingen in Brussel over het initiatief van België om tot een hernieuwde crisismelding te komen.
Wat vindt u ervan dat Galle Makelaars in Schepen nauw betrokken is bij het maken van plannen om de crisis in de binnenvaart aan te pakken, terwijl Galle Makelaars in Schepen veel geld heeft verdiend aan het creëren van de overcapaciteit in de binnenvaart?
Over de rol of positie van individuele ondernemingen of personen in dit verband heb ik geen oordeel.
Hoe is het mogelijk dat in juni van dit jaar de binnenvaart als crisissector is aangemeld bij de Europese Commissie zonder gedegen plan, terwijl het van te voren duidelijk was dat alleen een aanmelding met een gedegen plan een kans van slagen heeft?
Zoals geantwoord op vragen van het lid Albert de Vries (PvdA) in mijn brief van 26 september (Vergaderjaar 2013–2014, Aanhangselnummer 93) werkt België nog aan de voorbereiding van een verzoek aan de Europese Commissie om de crisis in de binnenvaart uit te roepen. In deze brief heb ik ook aangegeven dat het overleg dat mijn ministerie op 5 juni jl. gehad heeft met de organisaties uit de binnenvaartsector, ter voorbereiding van de Nederlandse inbreng in het overleg in Brussel, geen door deze partijen gedragen voorstellen opgeleverd heeft. Partijen bleken hier sterk uiteenlopende opvattingen te hebben over een aanpak van de crisis. Tenslotte heb ik in deze brief gemeld dat op Europees niveau overleg gaande is naar aanleiding van de aangekondigde indiening van een verzoek door België, dat ik de uitkomsten hiervan eerst tegemoet zie en dat ik mij opnieuw zal beraden als dit uiteindelijk niet leidt tot de aangekondigde indiening.
Heeft u nog de ambitie om samen met de binnenvaartbonden op een succesvolle wijze de binnenvaart als crisissector aan te melden bij de Europese Commissie? Zo ja, hoe gaat u deze ambitie eindelijk succesvol verwezenlijken?
Zie antwoord vraag 5.
Belastingenheffing op de Amsterdamse beurs door Frankrijk en Italië |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Frankrijk en een marktkapitalisatie van één miljard euro of meer de Franse Financiële Transactie Tax van 0,2% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Franse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd? Bent u er tevens van op de hoogte dat bij aankoop van effecten van bedrijven met een hoofdkantoor in Italië en een marktkapitalisatie van 500 miljoen euro of meer de Italiaanse Transactie Tax van 0,12% over de effectieve waarde betaald moet worden aan de Italiaanse overheid, ook al zijn deze effecten op de Amsterdamse beurs genoteerd?
Ja.
Is het niet vreemd dat Frankrijk belasting heft over handel in aandelen van een bedrijf als Air France-KLM? Wat vindt u van deze wijze van belastingheffing? Wat is daarnaast uw algemene opvatting over deze belastingen?
Het uitgangspunt is dat Frankrijk de handel in Franse aandelen wil belasten. Frankrijk gebruikt daarbij het criterium dat het hoofdkantoor van het bedrijf gevestigd dient te zijn in Frankrijk. Om ontwijking van deze belasting tegen te gaan, kan de belasting zich niet beperken tot alleen de Franse beurs. Dit betekent dat een Frans aandeel, ongeacht waar het verhandeld wordt, belast wordt met Franse beursbelasting. Het bedrijf Air France-KLM valt ook onder de reikwijdte van die belasting, omdat het hoofdkantoor van Air France-KLM in Frankrijk is gevestigd.
Elke lidstaat kent de volledige bevoegdheid om zijn eigen belastingstelsel op te zetten. Zolang er voldoende connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting, kan een belasting worden geheven.
Kunt u uitvoerig toelichten wat de juridische onderbouwing is van deze belastingen die Frankrijk en Italië in Amsterdam heffen?
Het is een indirecte belasting die de koop van een Frans of Italiaans aandeel belast. Er is geen wet of internationaal principe die een dergelijke grensoverschrijdende belasting verbiedt. Een voorbeeld van een andere belasting die volgens hetzelfde principe werkt, is de Britse Stamp Duty. Deze belasting is net zoals de Franse en Italiaanse beursbelasting juridisch geoorloofd, omdat in ieder geval een connectie bestaat tussen (in dit geval) het aandeel en de belasting.
Bent u bereid om met Frankrijk en Italië afspraken te maken zodat de opbrengst van deze belasting die geheven wordt in Amsterdam voortaan gewoon in de Nederlandse schatkist belandt? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo niet, waarom niet en mag iedereen dan voortaan in Amsterdam belasting gaan heffen?
Dit is helaas niet mogelijk. Er is namelijk geen grond waarop Nederland recht heeft op een deel van de opbrengst van een soevereine Franse heffing. Een gedeelde opbrengst zou impliceren dat Nederland wel een vorm van heffingsrecht heeft op de aandelen van Air France- KLM. Dat is niet het geval.
Deze situatie betekent overigens niet dat zomaar elk land een heffingsrecht op Nederlandse aandelen heeft. In het geval van Air France-KLM is sprake van een samenloop van omstandigheden als gevolg van een grensoverschrijdende fusie die niet vaak voorkomt.
Wordt deze financiële belasting als bronbelasting gezien? Zo ja, kan deze worden verrekend met de af te dragen belasting in box 3? Zo ja, wat is uw opvatting hierover? Zo nee, zijn er andere verrekenmogelijkheden?
Deze belasting is geen bronbelasting op inkomen maar een indirecte belasting op de koop van een aandeel. Deze belasting kan daarom niet verrekend worden met box 3 of enig andere belasting.
Nazorg steenkoolwinning |
|
Agnes Mulder (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schadegevallen ten gevolge van steenkoolwinning in Limburg?1
Ja.
Bent u van mening dat alle gevallen van schade als gevolg van steenkoolwinning in de Oostelijke en Westelijke mijnstreek niet in aanmerking komen voor schadevergoeding omdat deze is verjaard (laatste mijn sloot in 1975; verjaringstermijn is 30 jaar)?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. De Domaniale Mijnmaatschappij die als laatste exploitant actief was in de in 1969 gestaakte kolenwinning in Kerkrade en omstreken heeft in 1996 opgehouden te bestaan en heeft ook geen rechtsopvolger op wie de schade zou kunnen worden verhaald. Daarom hebben drie bewoners uit Kerkrade, die schade aan hun eigendommen hebben, die zou zijn veroorzaakt door de kolenwinning door de Domaniale Mijnmaatschappij, een verzoek ingediend tot vergoeding van die schade uit het Waarborgfonds mijnbouwschade. Dit fonds heeft rechtspersoonlijkheid en bestaat uit private middelen van mijnbouwbedrijven uit de sectoren olie- en gaswinning, zoutwinning en opslag van stoffen en wordt beheerd en in en buiten rechte vertegenwoordigd door de minister van Economische Zaken. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van dertig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt, zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de bepalingen over het waarborgfonds in de mijnbouwregelgeving geen grond bieden voor de opvatting dat met dit fonds beoogd is vorderingen die volgens de algemene regels van het burgerlijk recht verjaard zijn te vergoeden, zijn de verzoeken van drie bewoners uit Kerkrade tot vergoeding van schade ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade afgewezen. Vergelijkbare verzoeken tot uitkering ten laste van het Waarborgfonds mijnbouwschade zullen eveneens met toepassing van de toepasselijke wet- en regelgeving worden behandeld.
Waarom laat u wel onderzoek doen naar de oorzaak van schade om vervolgens geen gevolg te geven aan de resultaten van uw eigen technische commissie?
In de gevallen waar het hier om gaat, is het niet de minister van Economische Zaken geweest die de Technische commissie bodembeweging («Tcbb») heeft gevraagd om onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade, maar waren dat de desbetreffende bewoners uit Kerkrade. Op grond van het bepaalde in artikel 139, eerste lid, van de Mijnbouwwet dient een burger die een verzoek indient tot uitkering uit het Waarborgfonds mijnbouwschade – in de bedoelde gevallen omdat de betrokken mijnondernemer die de schade zou hebben veroorzaakt, heeft opgehouden te bestaan – daarbij een advies te overleggen van de Tcbb over de gevolgen van mijnbouwactiviteiten voor beweging van de aardbodem en de schade die daarvan het gevolg kan zijn. De Tcbb heeft volgens de Mijnbouwwet tot taak om degene bij wie zaakschade is opgetreden desgevraagd advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede over de hoogte van het schadebedrag. Als er volgens de Tcbb oorzakelijk verband is tussen de mijnbouwactiviteit en de schade, wil dat nog niet zeggen dat het Waarborgfonds mijnbouwschade in alle gevallen tot vergoeding van de schade dient over te gaan. Zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 maakt de regeling van het waarborgfonds in de Mijnbouwwet met betrekking tot verjaring geen uitzondering voor de toepasselijkheid van het burgerlijk recht. Als beheerder van het waarborgfonds, dat rechtspersoonlijkheid bezit en dat is gevoed met private middelen van mijnbouwbedrijven, dient de minister van Economische Zaken met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving te beslissen over verzoeken tot uitkering.
Indien er geen juridische verplichting is, bent u van mening dat er wel sprake is van een morele verplichting om de schade te vergoeden?
Of er naast of in plaats van een juridische verplichting sprake zou kunnen zijn van een morele verplichting om de schade te vergoeden, is een vraag die niet ligt bij het Waarborgfonds mijnbouwschade. Het is een politieke keuze om zonder materiële rechtsgrond te voorzien in een onverplichte tegemoetkoming van overheidswege. Zulke vergoedingen kunnen in ieder geval niet ten laste worden gebracht van de private middelen van het Waarborgfonds mijnbouwschade, bijeengebracht door mijnbouwondernemingen uit andere sectoren dan de kolenwinning die aan het ontstaan van deze schade part noch deel hebben. Over de eventueel te nemen stappen in dit kader en over de in het antwoord op vraag 8 aangekondigde onderzoeken in het kader van de nazorg voor de steenkolenwinning zal ik u gelijktijdig bij separate brief nader informeren.
Geldt deze verjaringstermijn ook voor schadegevallen in Groningen?
De algemene regels omtrent verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor mijnbouwactiviteiten en de regels van het Burgerlijk Wetboek, als genoemd bij het antwoord op vraag 2 omtrent verjaring van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door exploitatie van mijnbouwwerken, gelden ook voor mijnactiviteiten en schadegevallen in Groningen. Omdat in Groningen nog geen dertig jaren zijn verstreken na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, is voorlopig van verjaring van rechtsvorderingen geen sprake. Bovendien is daar geen sprake van een exploitant die heeft opgehouden te bestaan.
Bent u zich ervan bewust dat de huidige opstelling van de overheid afbreuk doet aan het vertrouwen van de burgers en dat deze opstelling grote gevolgen kan hebben voor de veiligheid en leefbaarheid in deze regio?
De laatste jaren zijn er meer en meer aanwijzingen dat bodembeweging en gemelde gevallen van schade in de Zuid-Limburgse mijnstreek verband kunnen houden met de voormalige steenkolenwinning in deze regio. Het is van belang goed in kaart te brengen welke na-ijlende gevolgen de steenkolenwinning in deze regio zou kunnen hebben en of deze effecten ook daadwerkelijk zouden kunnen gaan optreden en in welke mate. Om de eventuele risico’s te kunnen inschatten en om zo nodig adequate en verantwoorde beheersmaatregelen te kunnen treffen die ten goede komen aan de veiligheid en leefbaarheid in deze regio, is meer informatie nodig over de aard en de omvang van deze na-ijlende gevolgen en de oorzaken daarvan. In samenwerking met Staatstoezicht op de Mijnen, provinciale en lokale overheden en (internationale) experts en onderzoeksbureaus wordt een onderzoeksplan opgesteld om de mechanismen, die mogelijk ten grondslag liggen aan bovengenoemde gevolgen, nader te onderzoeken.
Bent u bereid om kritisch naar de huidige wetgeving te kijken ten aanzien van de eigendomsverhoudingen van oude mijnschachten, omdat die vaak onduidelijk zijn?
In het kader van en in samenhang met het onderzoek naar risico’s van de na-ijlende gevolgen van de steenkolenwinning en het treffen van mogelijk nodige beheersmaatregelen ten aanzien van de veiligheid van oude mijnschachten, zullen ook eigendom en aansprakelijkheid ten aanzien van oude mijnschachten in ogenschouw worden genomen.
Waarom heeft de Nederlandse overheid enkele jaren geleden wel aan Duitse zijde de veiligheid van oude schachten verbeterd en financieel ondersteund en blijft de Nederlandse zijde nu met lege handen staan?
Nadat de Duitse overheid (in 1993) toestemming gaf om het wegpompen van water uit de Akense kolenmijnen voorlopig te staken, bleek eind negentiger jaren van de vorige eeuw dat een aantal schachten in Nordrhein-Westfalen (Duitsland) risico’s liep om in te storten als gevolg van de stijging van het mijnwaterniveau. Deze schachten zijn in de negentiende eeuw door de (latere) Domaniale Mijnmaatschappij in het grondgebied van Herzogenrath (toen nog ’s-Hertogenrade) aangelegd in kolenlagen die in die tijd behoorden tot het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlandse Staat is in het verleden verplichtingen aangegaan inzake de veiligheid van Nederlandse schachten op Duits grondgebied2. Op grond daarvan en uit hoofde van Duitse wetgeving moesten met urgentie maatregelen worden getroffen om de veiligheid rond oude Nederlandse schachten te waarborgen. De Nederlandse Staat heeft toen aan zijn verplichtingen voldaan door de vereiste maatregelen te treffen. Om schade te voorkomen zijn in de periode 2001 – 2009 zeven oude steenkoolschachten in de Duitse gemeente Herzogenrath gevuld met beton en veilig gesteld. Hiermee is het gevaar voor instorting van deze schachten geweken. Tevens heeft het Ministerie van Economische Zaken laten onderzoeken of het nodig was om ook oude schachten op Nederlands grondgebied op te sporen en te beveiligen. Uit dit onderzoek kwam naar voren, dat het mijnwater aan Nederlandse zijde minder snel stijgt dan oorspronkelijk werd verwacht en dat er daardoor geen urgente veiligheidsmaatregelen nodig waren. Wel heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) sindsdien in samenwerking met de Provincie Limburg de stijging van het mijnwater van maand tot maand geobserveerd. Daarnaast heeft de TU-Delft – in overleg met SodM – onderzocht of stijgend mijnwater leidt tot stijging van de bodem. Inmiddels is duidelijk geworden dat de bodem in de Limburgse mijnstreek inderdaad stijgt en dat de mate van stijging meetbaar is met radarinterferometrie vanuit satellieten. Of, wanneer en in welke mate het stijgend mijnwater ook aan Nederlandse zijde risico’s oplevert voor onder meer de stabiliteit en de veiligheid van mijnschachten wordt nader onderzocht en vanzelfsprekend zullen in het kader van de nazorg voor de steenkolenwinning zo nodig ook aan Nederlandse zijde adequate en doeltreffende maatregelen worden genomen om risico’s voor de veiligheid te verminderen of beheersbaar te maken.
Ben u bereid om alle besluiten ten aanzien van ingediende bezwaren, die verband houden met de door de technische commissie geconstateerde mijnbouwschade in de Oostelijke en Westelijke mijnstreek op te schorten totdat de Kamer afdoende geïnformeerd is en antwoord heeft op bovenstaande vragen?
De indieners van de bezwaarschriften hebben ingestemd met verlenging van de termijn voor het nemen van de beslissingen op de bezwaarschriften tot medio november 2013. Met deze brief, alsmede met de in het antwoord op vraag 4 genoemde separate brief die gelijktijdig aan uw Kamer wordt aangeboden, meen ik uw Kamer afdoende te hebben geïnformeerd. Gelet hierop was er geen aanleiding meer om de beslissing op de bezwaren nog aan te houden, zodat ik inmiddels op die bezwaren heb beslist.