De nieuwe regels omtrent aanbesteden en het bevorderen van het samen met het bedrijfsleven opstellen van algemene inkoopvoorwaarden |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Ziengs, Van Bemmel en Koppejan1 over het opstellen van algemene inkoopvoorwaarden en contractvoorwaarden?
Op grond van de motie Ziengs, Van Bemmel en Koppejan wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat de op te stellen contractvoorwaarden ook worden opgesteld aan de hand van de Gids proportionaliteit om op deze manier onevenwichtige eisen en disproportionele contractvoorwaarden te voorkomen.
Tevens wordt de regering verzocht te bevorderen dat algemene inkoopvoorwaarden die als een model gebruikt worden voor contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten samen met het bedrijfsleven worden opgesteld en worden nageleefd.
De algemene rijksvoorwaarden bestaan uit drie sets: de algemene rijksinkoopvoorwaarden (ARIV), de algemene rijksvoorwaarden voor het verstrekken van opdrachten tot het verrichten van diensten (ARVODI) en de algemene rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten (ARBIT). De rijksoverheid heeft bij de totstandkoming van de rijksvoorwaarden het bedrijfsleven geconsulteerd. Bij de totstandkoming van de ARBIT zijn behalve het bedrijfsleven, ook de advocatuur en de wetenschap geconsulteerd. Daarbij is, waar dat redelijk en verantwoord was, zowel rekening gehouden met het publieke belang als met de belangen van het bedrijfsleven.
Recent zijn de algemene rijksvoorwaarden aangepast aan de Aanbestedingswet 2012 en de daarop gebaseerde voorschriften uit de Gids Proportionaliteit. Tegelijk met deze aanpassing zijn de rijksvoorwaarden met elkaar in lijn gebracht. De ARIV, de ARVODI en de ARBIT worden nog deze maand vastgesteld en gepubliceerd. De ARIV en de ARVODI zullen eind volgend jaar worden geëvalueerd. De ARBIT zijn al geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam dat de ARBIT een evenwichtige en juridisch verantwoorde set van algemene voorwaarden is. De VNG en de provincies hebben eveneens hun algemene voorwaarden aangepast.
VNO-NCW, MKB-Nederland, NLIngenieurs en Nederland ICT hebben aangegeven alle algemene rijksvoorwaarden samen met de rijksoverheid te willen opstellen. Daarom is eind 2013 door de rijksoverheid met VNO-NCW, MKB-Nederland, NLIngenieurs en Nederland ICT een periodiek overleg gestart. Dit overleg is er onder andere op gericht te komen tot een betere toepassing van de algemene rijksvoorwaarden en de bij de algemene rijksvoorwaarden behorende modelovereenkomsten. Deze modelovereenkomsten bevatten diverse optionele bepalingen met behulp waarvan de onderliggende algemene rijksvoorwaarden op het concrete geval kunnen worden toegespitst. Voorts is er begin februari 2014 naar aanleiding van een overleg met Nederland ICT een evidence-based gesprek georganiseerd tussen bidmanagers en rijksinkopers om de toepassing van de ARBIT in de praktijk te kunnen verbeteren. Daarbij is van de zijde van de rijksoverheid de bereidheid uitgesproken dat wanneer de praktijk daartoe aanleiding geeft de ARBIT dan wel de toelichting daarop zal worden aangepast. Onderzocht wordt nog of een vergelijkbaar gesprek zinvol is voor andere branches. Voorts zal het bedrijfsleven eind volgend jaar nauw worden betrokken bij de voorgenomen evaluatie van de ARIV 2014 en de ARVODI 2014.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan het verzoek in deze motie om te bevorderen dat algemene inkoopvoorwaarden, die als een model worden gebruikt voor contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten, samen met het bedrijfsleven worden opgesteld en worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er bedrijven en/of brancheorganisaties die hebben aangegeven betrokken te willen zijn bij het opstellen van gemeenschappelijke algemene inkoopvoorwaarden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u actief op zoek naar organisaties om invulling te geven aan de motie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ook decentrale overheden hun algemene inkoopvoorwaarden, die als model worden gebruikt voor hun contractvoorwaarden bij overheidsopdrachten, samen moeten opstellen met het bedrijfsleven? Hoe verloopt dit in de praktijk?
Ik vind het belangrijk dat in algemene inkoopvoorwaarden van decentrale overheden op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met zowel de belangen van opdrachtgevers als opdrachtnemers. Op 31 augustus 2010 hebben de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Minister van Economische Zaken (EZ) en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een convenant gesloten om te zorgen voor een meer uniforme aanbestedingspraktijk bij gemeenten. U bent hierover bij brief van 10 september 2010 (TK 32 440, nr. 6) geïnformeerd. In het convenant is afgesproken dat de VNG verantwoordelijk is voor het opstellen van een Model voor algemene inkoopvoorwaarden. Voorts is afgesproken dat deze voorwaarden in samenwerking met vertegenwoordigers van gemeenten en bedrijfsleven en met medewerking van EZ en BZK worden opgesteld teneinde een breed draagvlak voor deze inkoopvoorwaarden te creëren. De VNG heeft een klankbordgroep met vertegenwoordiging van gemeenten, bedrijfsleven, de Nederlandse vereniging van inkoopmanagement (NEVI) en de wetenschap ingesteld die de schrijvers adviseerde. Op een aantal punten kon de klankbordgroep (ook na intensief overleg) geen eensluidend advies geven. Op deze punten is in de toelichting aangegeven dat partijen in de te sluiten overeenkomst kunnen afwijken van de uitgangspunten van het Model. De toelichting bij het Model bevat alternatieve teksten voor bijvoorbeeld het beperken van de aansprakelijkheid en de wijze van omgang met intellectuele eigendomsrechten. De mogelijkheid om af te wijken is geregeld in artikel 2.2 van het Model.
Bevordert u het dat decentrale overheden het bedrijfsleven betrekken bij hun inkoopvoorwaarden? Zo ja, op welke wijze bevordert u dat? Zo nee, waarom bevordert u dat niet?
Zie antwoord vraag 4.
Verduurzaming van het regionale openbaar vervoer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Richtlijnen CO2-reductie genegeerd bij OV-aanbesteding»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de richtlijnen op het gebied van duurzaam inkopen bij aanbestedingen in het openbaar vervoer niet of onvoldoende worden nageleefd?
Ik hecht belang aan de aandacht voor duurzaamheid in de aanbestedingen in het OV. Daarbij ben ik van mening dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid daarin moet nemen. Ik merk op dat de verantwoordelijkheid voor de regionale concessies primair ligt bij de decentrale overheden.
In 2011 is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu het criteriumdocument «Duurzaam Inkopen Openbaar Vervoer» als handreiking voor de decentrale overheden gepubliceerd. Decentrale overheden gebruiken deze criteria voor het opstellen van het programma van eisen. Zoals gemeld in de Kamerbrief «Duurzame ontwikkeling en Beleid»2 d.d. 7 februari 2014 zal het ministerie de kwantitatieve monitoring van het gebruik van minimumeisen niet meer voortzetten, aangezien in de «Monitor Duurzaam Inkopen 2010» reeds zeer hoge percentages werden gerealiseerd voor de milieueisen.
In de Wet Personenvervoer 2000 is bovendien als algemene bepaling inzake aanbesteding van concessies opgenomen, dat het programma van eisen mede betrekking moet hebben op de milieudoelstellingen van de concessieverlener. De verantwoordelijkheid voor de concrete invulling hiervan ligt bij de decentrale overheden.
Bent u bereid in overleg te gaan met de aanbestedende overheden over de uitvoering van de richtlijn Criteria Duurzaam Inkopen en over mogelijkheden om deze criteria verder aan te scherpen en minder vrijblijvend te maken, en met hen concrete meetbare afspraken te maken over de te bereiken CO2-reductie in de komende jaren?
Vanuit het Ministerie IenM worden duurzame oplossingen gestimuleerd en gefaciliteerd. Om CO2-reductie te bereiken heeft ons ministerie in 2011 de Green Deal Zero Emissie Busvervoer afgesloten met regionale overheden, het ministeries van Economische Zaken en de Stichting Zero Emissie Busvervoer. Deze Green Deal heeft tot doel om de bussen in het openbaar vervoer in 2025 kosteneffectief op zero emissie te krijgen, dat wil zeggen zonder luchtvervuilende of klimaatbelastende uitstoot. Er worden in dat kader momenteel in ons land diverse pilots met zero emissie bussen gehouden om inzicht te krijgen welke type zero emissie bus het beste in een concessie kosteneffectief kan worden ingezet, dit met als oogmerk om deze bussen in lopende of komende concessie daadwerkelijk in te zetten tegen gelijke maatschappelijke kosten. Vanuit ons ministerie vindt in het kader van deze Green Deal momenteel overleg plaats met regionale overheden om de goede randvoorwaarden voor de effectuering ervan te scheppen.
Tenslotte zal ik de richtlijn «Criteria voor Duurzaam Inkopen Openbaar Vervoer» in het Bestuurlijk Koepeloverleg nogmaals onder de aandacht van de decentrale overheden brengen.
De aanscherping van het toevoegbeleid bij gijzeling als dwangmiddel |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom zijn de regels om een advocaat toegevoegd te krijgen bij gijzeling als dwangmiddel aangescherpt?1 Wat is de achtergrond van deze beleidswijziging om voortaan de bijstand van een advocaat niet langer noodzakelijk te achten bij een ingrijpend dwangmiddel als gijzeling?
Als een rechtzoekende rechtsbijstand nodig heeft, maar dit niet kan betalen, kan hij aanspraak maken op een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Deze wet stelt daarvoor bepaalde voorwaarden en sluit ook bepaalde situaties van een aanspraak op rechtsbijstand uit. Zo bestaat, ingevolge artikel 12 lid 2 onder g van deze wet, geen aanspraak op gefinancierde juridische rechtsbijstand als van de rechtzoekende redelijkerwijze mag worden verwacht dat hij zijn belang in de zaak zelf kan behartigen. Voor rechtsbijstand ter zake van het treffen van een afbetalingsregeling of het kwijtschelden van een schuld wordt op basis van artikel 7 Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria evenmin een toevoeging verleend.
De grote stijging van het aantal gijzelingsverzoeken heeft aanleiding gegeven voor de Raad voor Rechtsbijstand om het – al geruime tijd geldende – beleid ten aanzien van deze zaken opnieuw tegen het licht te houden. Daarbij heeft de raad het beleid van het CJIB in gijzelingszaken en de bestaande rechtspraktijk bij gijzeling als dwangmiddel betrokken. Hieruit is gebleken dat de kantonrechter op het moment dat toepassing van het dwangmiddel wordt gevorderd uitsluitend beoordeelt of de inzet daarvan effect zal hebben. De reden van niet-betaling wordt daarbij betrokken. De (juridisch-)inhoudelijke kant van de zaak, namelijk de vraag of de (verkeers)boete terecht is opgelegd, is daarbij niet aan de orde. De beslissing daarover is onherroepelijk en de betalingsverplichting staat inmiddels vast. Het gaat met andere woorden bij de beslissing van de kantonrechter enkel om argumenten van feitelijke aard die de financiële situatie van de rechtzoekende betreffen. Nu bij de kantonrechter geen juridisch inhoudelijke vraag meer voorligt, mag van de rechtzoekende worden verwacht, dat hij bedoelde feitelijke argumenten zelf bij de kantonrechter naar voren brengt.
De Raad voor Rechtsbijstand zal met inachtneming van de bestaande rechtspraktijk en het in ontwikkeling zijnde beleid van het CJIB de benodigde informatie en bescheiden voor toevoegingsaanvragen in gijzelingszaken in verder overleg met de Nederlandse Orde van Advocaten nader preciseren om te kunnen beoordelen of een toevoeging moeten worden verstrekt. Dit zal onder meer het geval zijn als er sprake is van een veelheid van (Wet Mulder-)zaken. De toevoeging zal dan gericht zijn om ook de achterliggende problematiek op te lossen. Bij de precisering van de voorwaarden zal de raad oog houden voor schrijnende gevallen, zodat in die gevallen aan de rechtzoekende een advocaat zal kunnen worden toegevoegd om hem bij te staan bij de behandeling van een gijzelingsverzoek.
In het licht van het vorenstaande is geen aanleiding om het hiervoor uiteengezette beleid terug te draaien.
Bent u bekend met het feit dat de onvrede over het toepassen van het dwangmiddel gijzeling door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) toeneemt?2 Bent u bereid hier nader naar te kijken?
Ik ben bekend met het aangehaalde bericht en mijn eerdere antwoorden. In mijn brieven aan uw Kamer ben ik op het inzetten van gijzeling als dwangmiddel ingegaan en heb ik maatregelen aangekondigd.4 Samen met het Openbaar Ministerie en het CJIB werk ik toe naar een meer gerichte aanpak voor personen die wel willen, maar niet kunnen betalen. Op dit moment wordt onderzocht of de mogelijkheid van het treffen van betalingsregelingen zou moeten worden verruimd om evident onredelijke situaties te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt.
Deze maatregelen zijn nauw met elkaar verbonden. In een breder kader werk ik met het Openbaar Ministerie en het CJIB aan een inning en incasso van financiële sancties die zo consequent, efficiënt, effectief en maatschappelijk verantwoord mogelijk is. In het tweede kwartaal van 2014 zal ik uw Kamer per brief nader informeren over deze plannen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van financiële sancties. De wijze waarop wordt omgegaan met personen die wel of niet willen, en wel of niet kunnen betalen, maakt daar deel van uit.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de harde kritiek van een rechter op de geautomatiseerde werkwijze van het CJIB en de toepassing van het dwangmiddel gijzeling?3 Per wanneer zullen de door u beloofde verbeteringen in de aanpak van het CJIB effect hebben in de praktijk? Wat houdt uw toezegging precies in?
Zie antwoord vraag 2.
Is het maken van onderscheid tussen mensen die niet willen betalen (en bij wie de inzet van dwangmiddelen dus nuttig kan zijn) en mensen die tijdelijk of vooralsnog niet kunnen betalen (en bij wie de inzet van een dwangmiddel als gijzeling dus schrijnend en zelfs contraproductief is) ook onderdeel uit van deze verbeterde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt er juist op dit moment het recht op toevoeging van een advocaat ingeperkt bij zaken waarbij het dwangmiddel gijzeling wordt toegepast, terwijl het aantal klachten en schrijnende voorbeelden aan het toenemen is en er verbeteringen in de aanpak zijn beloofd maar nog niet zijn gerealiseerd? Deelt u de mening dat het moment van deze aanscherping in ieder geval zeer ongelukkig is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze aanscherping van het toevoegbeleid terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over de toegang tot het recht op 20 februari 2014?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Bronovo en ’t Lange Land in Zoetermeer mogelijk dicht gaan |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de spoedeisende hulpposten in Bronovo en ’t Lange Land in Zoetermeer mogelijk dicht gaan?1
In het Hoofdlijnenakkoord van juli 2011 is afgesproken dat zorgverzekeraars, waar nodig om redenen van kwaliteit en doelmatigheid, overgaan tot herinrichting van het zorglandschap. In navolging van deze afspraken heeft Zorgverzekeraars Nederland begin 2013 het rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» gepubliceerd. Verzekeraars zetten vanuit kwaliteits- en doelmatigheidsoverwegingen in op specialisatie en concentratie van complexe acute zorg. Dit betreft traumazorg, spoedeisende neurologische zorg, spoedeisende cardiologische zorg, spoedeisende vaatchirurgische zorg en spoedeisende geboortezorg. Op basis van deze visie zijn er door zorgverzekeraars regionale scenario’s ontwikkeld voor de toekomst, op basis van de huidige ziekenhuislocaties en de locale zorgvraag. In elke regio is een coördinerend verzekeraar die zorg draagt voor het verloop van het proces. Ook in de regio Den Haag/Leiden zijn er scenario’s ontwikkeld die momenteel met de betrokken partijen worden besproken. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk in gezamenlijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders, rekening houdend met belangen van alle betrokken partijen een regioplan wordt vastgesteld. Het uiteindelijke doel is betere kwaliteit van de spoedeisende zorg voor de patiënt. Dit zal vervolgens in de loop van een aantal jaren tot uitvoering worden gebracht via de contractering tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen.
In welk stadium en hoe concreet zijn de plannen om de genoemde spoedeisende hulpposten te sluiten?
Bovengenoemde plannen zijn nog in concept en worden nog besproken met de partijen uit de regio. Er valt dus nog niets te zeggen over welke ziekenhuizen welke acute zorg zullen gaan aanbieden. De concentratie is met name gericht op de complexe acute zorgstromen, slechts een beperkt deel van het ziekenhuisaanbod. Spoedeisende Hulpen (SEH’s) zullen in sommige gevallen anders ingericht worden. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de huidige dubbele infrastructuur van Huisartsenposten (HAP) en SEH’s afgebouwd wordt, door integratie of betere samenwerking van HAP en SEH.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars onder leiding van CZ de zorg in de Haagse regio op deze manier uitkleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reageert u op de constatering van 66 procent van de ambulancemedewerkers die een sluiting van een spoedeisende hulppost hebben meegemaakt dat de aanrijtijden hierdoor te lang worden? Wat betekent dit voor uw opstelling inzake het sluiten van deze spoedeisende hulpposten?2
Zoals in vraag 2 aangegeven is er op dit moment geen sprake van het verdwijnen van SEH’s. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft. Dat valt onder hun zorgplicht.
Hoe reageert u op de constatering van 58 procent van ambulancemedewerkers dat het sluiten van spoedeisende hulpposten geen positief effect heeft gehad op de kwaliteit? Wat betekent dit voor uw opstelling inzake het sluiten van deze spoedeisende hulpposten?
Het is mij onduidelijk welke uitkomstindicatoren er gebruikt zijn in de enquête die de SP heeft laten uitvoeren om te duiden dat er sprake is van achteruitgang in de kwaliteit van zorg. Ik kan de constatering, dat het sluiten van een locatie voor spoedeisende hulp geen positieve effecten heeft op de kwaliteit, derhalve niet onderschrijven.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat een vertegenwoordiger van zorgverzekeraar CZ denkt dat het bundelen van locaties voor spoedzorg de kwaliteit van de zorg verhoogt? Heeft CZ volgens u genoeg kijk op de dagelijkse praktijk? Deelt u de vrees dat het hier om een tekentafelmening gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hecht u meer waarde aan de mening van ambulancemedewerkers of aan die van een vertegenwoordiger van zorgverzekeraar CZ? Wie heeft volgens u meer inzicht in de kwaliteit van de geboden zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 1 waarin ik de rol van de zorgverzekeraar en de andere betrokken partijen in deze schets.
Is het waar dat er ook plannen bestaan om alleen de afdelingen intensive care in het Haga Ziekenhuis en het Medisch Centrum Haaglanden open te houden? Zo ja, is deze verschraling van de zorg op voorspraak van de zorgverzekeraars wat u betreft acceptabel? Wat gaat u doen om te voorkomen dat deze plannen tot uitvoer komen? Zo nee, hoe zien de planner er dan uit?
De plannen zijn nog te prematuur om hier op in te gaan. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid binnen de wettelijk gestelde 45 minutennorm in de regio geborgd blijft.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat de plannen van de zorgverzekeraars om de spoedeisende hulpposten te sluiten doorgang vinden?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik heb wettelijk gezien een rol als de bereikbaarheid van cruciale zorg binnen 45 minuten met de ambulance of de veiligheid van de zorg in het geding lijkt te komen.
Het Mirro-screeningsinstrument van Achmea |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het door zorgverzekeraar Achmea ontwikkelde Mirro-screeningsinstrument voor de basis-geestelijke gezondheidszorg?1
Ja, ik ken het initiatief. Stichting mirro is een initiatief waarin GGZ-aanbieders en Achmea samen werken aan het verbeteren van de GGZ. De inhoudelijke kennis voor de ontwikkeling van het zorgaanbod, zoals het mirro-screeningsinstrument, wordt ingebracht door het zorgveld en de ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door financiering vanuit Achmea. Het screeningsinstrument is dan ook inhoudelijk ontwikkeld door het zorgveld en niet door Achmea. Bij de stichting zijn dit jaar meer dan 100 zorggroepen en GGZ instellingen aangesloten. Ook andere verzekeraars sluiten zich inmiddels aan om bij te dragen aan de doorontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders van Achmea een korting krijgen van 8% als zij geen gebruik maken van het Mirro-screeningsinstrument, en het daaruit volgende verwijs-/behandeladvies?
Achmea beloont GGZ aanbieders die het mirro keurmerk dragen met een hoger tarief voor Basis GGZ producten dan GGZ aanbieders die niet het mirro concept toepassen. Het keurmerk bestaat niet alleen uit het gebruik van een screeningsinstrument. Ook het consequent gebruik van online zelfhulp, een gestructureerde samenwerking tussen de huisartsenvoorziening en Basis GGZ aanbieders, Routine Outcome Monitoring (ROM) effectmeting en het toepassen van vastgestelde behandelprotocollen zijn voorwaarden om het keurmerk te mogen dragen. Met het mirro keurmerk laten zorgaanbieders zien dat ze zich extra inspannen om kwalitatief hoogwaardige en passende zorg te bieden. De juiste zorg op het juiste moment, dicht bij de patiënt; dat is de ambitie van mirro. Van de circa 200 GGZ instellingen hebben zich meer dan de helft bij Stichting mirro aangemeld voor het keurmerk.
Het is overigens geen vereiste, noch vanuit de normeisen van het keurmerk noch vanuit het inkoopbeleid van Achmea, dat het advies dat de mirro-screener geeft over de best passende zorg per definitie wordt gevolgd. De screener ondersteunt de klinische blik van de zorgprofessional. Het instrument stelt ook specifiek een aantal vragen over het beeld dat de professional van de patiënt heeft. Die informatie leidt samen met de informatie over klachten en relevante persoonlijke omstandigheden tot een advies. Het is altijd aan de zorgprofessional om, op basis van de eigen klinische blik, te besluiten het advies van het screeningsinstrument wel of niet op te volgen. Door aanlevering van de al dan niet gevolgde screeneruitkomst bij de declaratie werken zorginstellingen transparant en kan inzicht in praktijkvariatie gepast gebruik bevorderen. Deze ontwikkeling wordt door het stelsel mijns inziens ook beoogd.
Wat vindt u ervan dat het Mirro-screeningsinstrument wetenschappelijk niet is gevalideerd, en dat zorgaanbieders de kwaliteit van het instrument ernstig betwijfelen, terwijl zorgaanbieders wel op het gebruik van het instrument worden afgerekend?
Er is op dit moment geen enkel gevalideerd instrument beschikbaar voor de totale screening op psychische klachten en toeleiding naar de juiste zorg, dat aansluit op de indeling van de GGZ per 1 januari 2014 in een Basis GGZ en gespecialiseerde GGZ. Het door Stichting mirro ontwikkelde screeningsinstrument is een vragenlijst die is gebaseerd op de Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders (DSM) en op ruim 10 jaar ervaring met het proces van toeleiden via een gestructureerd telefonisch interview. Met dit interview worden de aard, ernst en urgentie (risico), evenals de duur en complexiteit bepaald en beschreven. Deze criteria zijn ook in de screener verwerkt. Daarnaast is voor de ontwikkeling van de screener gebruikgemaakt van kennis van de gespecialiseerde GGZ en elementen uit onder meer gevalideerde vragenlijsten zoals Vierdimensionale klachtenlijst (4DKL) en een klinisch interview (de MINI). Het instrument combineert dus elementen uit (veelal) gevalideerde instrumenten die reeds gebruikt worden door zowel huisartsen als GGZ-aanbieders.
In opdracht van Stichting mirro vindt onderzoek plaats naar het effect en de validiteit van de mirro-screener. De screener zal zich ook steeds verder ontwikkelen aan de hand van data-analyse en gebruikerservaringen.Hoewel niet uit te sluiten valt dat er zorgaanbieders zijn die de kwaliteit van het instrument betwijfelen, hebben een meerderheid van de circa 200 GGZ instellingen en vele huisartsenvoorzieningen inmiddels ervoor gekozen om het screeningsinstrument te gebruiken en samen door te ontwikkelen. Naast het screeningsinstrument van mirro zijn enkele andere, min of meer vergelijkbare screeners in gebruik, zoals bijvoorbeeld de quickscreen van Telepsy. Telepsy biedt een gebruikersvriendelijke applicatie voor diagnostiek in de GGZ. Ook deze instrumenten zitten in de validatiefase. Zorgveld en verzekeraars hebben zo naar verwachting binnen enkele jaren de mogelijkheid om te kiezen voor het instrumenten met de hoogste gevalideerde voorspellende waarde. De Nederlandse geestelijke gezondheidszorg loopt voorop in de internationale ontwikkelingen ten aanzien van verwijsdiagnostiek en inzicht in behandeleffect en gepast gebruik.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars niet behoren te bepalen welke behandeling een patiënt krijgt? Deelt u voorts de mening dat de werkwijze van Achmea met betrekking tot het Mirro-screeningsinstrument onwenselijk is?
De mirro-screener geeft een advies aan de huisarts, de POH GGZ en GGZ professionals om patiënten de zorg te laten krijgen die men nodig heeft. Zorgverzekeraars bepalen daarmee niet welke behandeling een patiënt krijgt. Het stimuleren van het gebruik van beslissingsondersteunende instrumenten en kwalitatief goede zorg past bij de rol van de verzekeraar in ons stelsel en is derhalve juist wenselijk.
Het EenVandaag onderzoek naar zogenaamde babbeltrucs |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het EenVandaag onderzoek naar zogenaamde babbeltrucs, een praktijk waarbij vooral ouderen steeds vaker slachtoffer zijn van criminelen die hen met een overtuigend verhaal benaderen en vervolgens ongemerkt ontdoen van geld, bankpassen of andere waardevolle spullen?1
Ja.
Is bekend hoe vaak diefstal door babbeltrucs voorkomt? Welke trends zijn hierin te onderkennen?
Zoals ik heb geantwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp beschik ik niet over eigen cijfers over de omvang van dit fenomeen.2 Ik kan daardoor ook over eventuele trends geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u de bevinding in het onderzoek dat zes op de tien (58%) slachtoffers van een babbeltruc géén contact opnemen met de politie, dat slechts één op de drie aangifte doet en dat daders daardoor vaak aan de politie ontkomen? Zijn er thans nog drempels voor het doen van aangifte, die kunnen worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat dit gebeuren?
Er kunnen allerlei redenen zijn waarom mensen besluiten om geen aangifte te doen. Voor zover deze redenen in mijn invloedsfeer liggen heb ik uw Kamer per brief van 9 juli 20133 geïnformeerd over een aantal maatregelen dat moet leiden tot een toename van de aangiftebereidheid onder het publiek: het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het verbeteren van de kennis en expertise van de politiemedewerkers die aangiften opnemen, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van aangiften.
Wordt diefstal door een babbeltruc op dit moment in de praktijk van het politiewerk even serieus opgenomen als een woninginbraak? Wat wordt thans gedaan om diefstal door babbeltrucs tegen te gaan?
De aanpak van babbeltrucs is een gedeelde verantwoordelijkheid van burgers en overheid. Het is belangrijk dat burgers zich er bewust van zijn dat criminelen babbeltrucs gebruiken om diefstallen te plegen, bijvoorbeeld na insluiping, of om hen op te lichten. Burgers kunnen dan alert zijn en risicovol gedrag vermijden. Via de media informeert onder andere de politie burgers over het gebruik van babbeltrucs en het vermijden van risicovolle gedragingen, zoals het bewaren van pincodes in huis.
Mochten mensen toch slachtoffer worden van een misdrijf dan is het ook voor de pakkans van belang dat zij daarvan aangifte doen. Voor het vergroten van de aangiftebereidheid onder ouderen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Het bestrijden van babbeltrucs behoort, net als bijvoorbeeld het bestrijden van woninginbraken, tot het dagelijkse werk van de politie. De politie pakt ook deze vorm van criminaliteit professioneel en serieus aan. Er is hiervoor niet één vaste werkwijze; hoe er wordt gehandeld hangt in belangrijke mate af van de omstandigheden van het geval. Gelet hierop acht ik een landelijke en gecoördineerde aanpak van babbeltrucs niet geboden.
Na diefstal en tot het moment van melding van diefstal aan de bank, is de consument veelal zelf aansprakelijk voor ontstane schade; deelt u de mening dat het snel en eenvoudig blokkeren van pinpassen dus zeer wenselijk is, maar in de praktijk ingewikkeld kan zijn, omdat banken verschillende telefoonnummers voor melding van diefstal hanteren?
Consumenten kunnen diefstal van hun bankpas niet alleen snel en eenvoudig telefonisch melden aan hun eigen bank, maar ook aan de Bankpassen Meldcentrale via 0800–0313. De Bankpassen Meldcentrale is 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar. Banken adviseren hun klanten tevens om het telefoonnummer van de bank of de Meldcentrale in de mobiele telefoon op te slaan voor het geval zij hun pas hebben verloren of als deze is gestolen. Op deze manier hebben klanten het nummer dat zij moeten bellen om de betaalpas te blokkeren altijd bij de hand.
Bent u bereid om in overleg met de banken te streven naar invoering van één algemeen en eenvoudig telefoonnummer, bijvoorbeeld door middel van naambellen («pas» wordt dan telefoonnummer 727), waar diefstal van één of meerdere passen gemeld kan worden, zodat deze eenvoudiger en sneller geblokkeerd kunnen worden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 ziet de Minister van Financiën geen aanleiding om hierover met de banken in overleg te treden.
Wat gaat u doen om tot een landelijke en gecoördineerde aanpak van babbeltrucs te komen, de pakkans die nu nog laag is te vergroten en de nu nog relatief lage aangiftebereidheid bij ouderen te vergroten?2
Zie antwoord vraag 4.
De 120.000 verzekerden die al jarenlang geen zorgpremie betalen, waardoor er één miljard euro aan onbetaalde premies open staat |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «120.000 verzekerden betalen al jaren geen zorgpremie»?1
Het uitgangspunt is dat mensen hun nominale zorgpremie betalen. Als teveel mensen niet betalen, ondermijnt dat op den duur de solidariteit in het stelsel.
Gaat de komende wijziging van de wanbetalersregeling deze hardnekkige groep wanbetalers aanpakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording op de vragen van de leden Bouwmeester en Kuzu heb ik vermeld dat er al een strikt handhavingsbeleid wordt gevoerd om zoveel mogelijk bestuursrechtelijke premie te innen. Alles wat binnen de wettelijke kaders mogelijk is aan (zinvolle) incassoactiviteiten wordt al gedaan. Forsere (dwang)maatregelen zijn in het bestuursrecht niet aan de orde.
In het wetsvoorstel is voorts de mogelijkheid opgenomen om bepaalde groepen wanbetalers terug te geleiden naar de zorgverzekeraar. Voor de teruggeleiding is het van belang zorgvuldige voorwaarden te formuleren. Daarover moeten goede afspraken worden gemaakt. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), Zorgverzekeraars en diverse gemeenten zijn al geruime tijd in gesprek over de mogelijkheden voor deze teruggeleiding. Ik zal voortdurend blijven zoeken naar maatregelen of initiatieven die deze groep substantieel verkleint.
Kunt u aangeven wat de verhouding is in deze hardnekkige groep wanbetalers tussen het aantal allochtonen en autochtonen?
Achtergrondkenmerken van alle wanbetalers in het bestuursrechtelijk premieregime, waaronder hun herkomst, worden in mijn opdracht jaarlijks verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en worden opgenomen in de VWS-Verzekerdenmonitor. De toepasselijke tabel is opgenomen op pagina 13.
Van de groep «overige westerse allochtonen» is geen verdere uitsplitsing naar nationaliteit opgenomen. Ik heb vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat het aantal wanbetalers veel harder zal toenemen omdat onderdanen uit de genoemde landen hier komen wonen of werken.
Voorts heb ik dit jaar verzocht om nadere en gerichte analyses van achtergrondgegevens van wanbetalers die al vanaf het begin bij CVZ zitten, van wie CVZ nooit premie heeft ontvangen en die betalingsachterstand hebben van 1 tot 2 jaar of meer. Met deze gegevens wil ik beoordelen of ik, in aanvulling op de maatregelen die in het wetsvoorstel al staan, gerichter beleid kan voeren om wanbetaling tegen te gaan. Daarnaast gaat CBS ook aantallen wanbetalers per postcodegebied in kaart brengen en dit koppelen aan achtergrondkenmerken, ten behoeve van de regionale bijeenkomsten die gaan plaatsvinden tussen zorgverzekeraars en gemeenten in het kader van preventieactiviteiten.
Deelt u de mening dat het aantal wanbetalers nog veel harder zal toenemen door het openen van de grenzen voor Bulgaren en Roemenen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat hardnekkige wanbetalers, die al jarenlang weigeren mee te werken aan een oplossing, nog wel alle zorg moeten ontvangen?
Indien de verzekering van deze wanbetalers zou worden opgeschort of zij geen recht meer hebben op een deel van de aanspraken, dan zal het ziekenhuis die medisch noodzakelijk zorg toch moeten verlenen. Het incassoprobleem wordt dan verplaatst naar de zorgaanbieder. Ik ben daar geen voorstander van.
Wanbetalers in de zorg |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending over de toename van mensen die hun zorgpremie niet betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat er steun moet zijn voor mensen die hun zorgpremie niet kunnen betalen, alsook een strikt handhavingsbeleid voor degenen die niet willen betalen of niet mee willen werken aan een betalingsregeling? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ja. Uitgangspunt is dan ook dat mensen hun nominale zorgpremie betalen. In beginsel zou iedereen dat moeten kunnen. Ruim 98% van de premieplichtige bevolking betaalt ook gewoon. Mensen met een laag inkomen krijgen zorgtoeslag, opdat ze hun zorgpremie kunnen betalen.
Als verzekerden de nominale premie aan de zorgverzekeraar niet betalen, worden ze na zes maanden aangemeld bij het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De verzekerde blijft verzekerd. In plaats van de nominale premie wordt dan de (hogere) bestuursrechtelijke premie ingehouden op loon of uitkering (bronheffing). Als inhouding door bronheffing niet lukt volgen altijd stappen om de premie alsnog te kunnen innen.
Het CVZ hanteert bij afmelding voor het bestuursrechtelijk premieregime door een zorgverzekeraar beleidsregels. Op grond daarvan kan in geval van afmelding kwijtschelding van de opslag van 30%, dan wel de volledige nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie plaatsvinden. Op die manier wordt steun gegeven aan mensen die écht problemen hebben hun zorgpremie te betalen en die meewerken aan een schuldsaneringstraject of die er in slagen hun schuld bij de zorgverzekeraar af te lossen. Daarnaast draagt dit beleid er toe bij dat mensen weer correct hun premie betalen aan de zorgverzekeraar en wordt recidive voorkomen.
Het strikte handhavingsbeleid blijkt uit de incassoactiviteiten die het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) uitvoert namens het CVZ.
Als er zorgtoeslag is dan wordt deze door de Belastingdienst rechtstreeks aan het CJIB betaald. Dat gebeurt bij 110.000 mensen waarbij de inning via het CJIB verloopt.
Wanbetalers worden vervolgens door het CJIB gemaand tot betalen van het resterende deel van de bestuursrechtelijke premie. Eerst wordt een acceptgiro gestuurd. Als mensen ondanks aanmaningen niet betalen, wordt een deurwaarder ingeschakeld die kijkt of binnen de regels van de rijksbrede invorderingswetgeving verhaal mogelijk is. Als er inkomen is waarop beslag kan worden gelegd, dan wordt dit gedaan. Op roerende goederen (huisraad, auto) wordt in de regel geen beslag gelegd omdat de kosten van verkoop meestal hoger zijn dan de baten.
Als deurwaarders vaststellen dat mensen geen inkomen of vermogen hebben, dat er al beslag is gelegd of dat mensen aan de beslagvrije voet zitten, kan er op dat moment niet worden verhaald. De rekening blijft dan gewoon openstaan en periodiek wordt opnieuw bezien of er verhaald kan worden.
Dit alles betekent dat binnen de wettelijke kaders gedaan wordt wat kan. Forsere (dwang)maatregelen zijn in het bestuursrecht niet aan de orde.
Deelt u de zorg dat moedwillige wanbetalers de solidariteit in de zorg aantasten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er in totaal 315.000 mensen, waarvan 120.000 mensen structureel, hun zorgpremie niet betalen? Klopt het dat er momenteel een bedrag van 953 miljoen euro aan achterstallige zorgpremie openstaat? Klopt het dat dit bedrag elke maand groeit? Zo ja, met hoeveel?
Uit de maandrapportage van het CVZ blijkt dat er op 1 februari jl. 320.656 wanbetalers waren. Er zijn 119.774 wanbetalers die al 37 tot 56 maanden bij het CVZ zitten. Deze bijna 120.000 is nog geen negentiende procent (0,898%) van het totaal aantal premiebetalende verzekerden.
Voorts waren er 43.401 wanbetalers die 25 tot 36 maanden bij het CVZ zitten.
Op 1 februari jl. was er in totaal over de periode 2009–2014 € 1.980,65 miljoen aan bestuursrechtelijke premie opgelegd en € 814,15 miljoen premie daadwerkelijk geïnd. Er is dus nog een bedrag van € 887,3 miljoen premie aan openstaande premie. Ik merk op dat het deel dat door CJIB al is geïnd maar nog niet is afgedragen aan het CVZ, nog niet in deze cijfers is opgenomen. Het betreft hier «onderweg-gelden» en dat bedrag bedraagt momenteel € 50 miljoen.
In de media is ook een schatting gemaakt van bij zorgverzekeraars openstaande schuld. Daarom wordt het bedrag van 1 miljard genoemd. Ik heb daarover geen gegevens.
Het openstaande bedrag bij het CVZ groeit maandelijks met circa € 20 miljoen.
Welke oorzaken kunt u aanwijzen voor de groeiende groep structurele wanbetalers? Welke signalen heeft u, en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), hierover ontvangen? Welke acties bent u bereid te ondernemen om deze stijging een halt toe te roepen?
Hoewel de stijging van het aantal wanbetalers vermoedelijk ook samenhangt met de huidige economische crisis is er al langer een tendens dat huishoudens meer schulden maken. De toename van de schuldenproblematiek kent derhalve ook een gedragsaspect. Niet altijd lijken mensen een zorgvuldige afweging te maken van de financiële risico’s bij het aangaan van verplichtingen en ook sturen mensen hun uitgaven patroon niet altijd bij wanneer er financiële tegenslag is.
Woensdag 5 februari jl. ontving ik de resultaten van de pilot van Zorgverzekeraar Menzis in samenwerking met Stadsbank Oost-Nederland en de gemeenten Enschede, Almelo en Hengelo.
Het rapport geeft een beeld van de financiële problematiek van wanbetalers zorgpremie. Daarover waren tot nu toe geen gegevens bekend. Gezien de informatieve waarde van dit rapport (zie onder meer de hoofdstukken 2 en 5) zend ik u dit bijgaand toe.2
Deelt u de conclusie in genoemde uitzending dat een deel van de wanbetaling te wijten is aan mensen waarvan het inkomen niet bekend is, of van wisselende aard is, waardoor de openstaande premie niet kan worden geïnd? Zo ja, welke maatregelen ziet u om bij deze groep mensen de zorgpremie toch te kunnen innen?
Bij de aanmelding als wanbetaler wordt direct getoetst of bronheffing mogelijk is. De groep die via CJIB loopt is door het CVZ in het voorjaar 2013 opnieuw getoetst op inkomen. Daar kwamen toen circa 30.000 wanbetalers naar voren die opnieuw in de bronheffing zijn gegaan. CVZ gaat dit binnenkort weer opnieuw toetsen waarbij ook gekeken wordt met welke frequentie een dergelijke actie wenselijk is. We moeten ons namelijk wel bedenken dat deze groep wanbetalers wordt gekenmerkt door een relatief hoge mate van instabiliteit in het inkomen. Het gaat om vele korte dienstverbanden, uitzendbanen, kortlopende uitkeringen, zelfstandigen, studenten en dergelijke. Op deze groepen kan het instrument van bronheffing niet goed worden toegepast. De inkomensverhouding, zo die er is, is in veel gevallen al weer beëindigd voordat de bronheffing is gestart. Om toch enig resultaat te boeken maar het instrument tegelijkertijd uitvoerbaar het houden, zal de toetsing twee keer per jaar plaatsvinden.
Voor de mensen die bij het CJIB in het incassotraject zitten wordt periodiek opnieuw bezien of er verhaald kan worden. In 2014 staat er er weer een massale actie van het CJIB op het programma om alle deurwaarders weer hernieuwd verhaalsonderzoek te laten doen. Als er voldoende middelen zijn, dan moet de CVZ-rekening gewoon betaald worden.
Inkomensgegevens anders dan die verkregen worden uit loon of uitkering zijn bij het CVZ noch bij het CJIB bekend. Dit soort gegevens zijn immers uiterst privacygevoelig en voor het doel van deze wet als zodanig niet zomaar beschikbaar voor het CVZ en het CJIB. Als er overige vormen van financiële bronnen zijn dan vormt dat onderdeel van het onderzoek door de deurwaarder.
Is het waar dat het inkomen van iemand met schulden maar één keer wordt gecontroleerd? Klopt het ook dat, indien dit inkomen niet voldoende blijkt, er na verloop van tijd geen nieuwe controle van het inkomen plaats heeft? Zijn er wettelijke of andere beperkingen, waardoor het inkomen niet vaker of slimmer kan worden gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om samen met het CVZ, Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en andere betrokken partijen te onderzoeken op welke manier de groep structurele wanbetalers kan worden teruggedrongen? Kunt u de Kamer hierover informeren voor de wetsbehandeling over wanbetalers?
Het wetsvoorstel richt zich met name op de instroombeperking door veel preventieve maatregelen. Ik bezin mij eveneens op maatregelen om de «harde kern» van de wanbetalers terug te dringen. Ik zal van de zomer met een aanvullend pakket richting uw Kamer komen.
Het bericht dat een gevangene is beschoten met een spijkerpistool |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een gevangene is beschoten met een spijkerpistool?1
Ja.
Is er al meer bekend uit het onderzoek van de Dienst Justitiële Inrichtingen over de toedracht van dit recente voorval in het Huis van Bewaring in Alphen aan de Rijn?
De inrichting heeft naar aanleiding van een intern onderzoek aangifte gedaan bij de politie. Het politieonderzoek is gaande. Over de toedracht van het incident kan, zolang het politieonderzoek nog niet is afgerond, vooralsnog geen uitsluitsel worden gegeven.
Wat is de huidige bezettingsgraad van het Huis van Bewaring in Alphen aan de Rijn?
Ten tijde van het incident betrof de bezettingsgraad in het Huis van Bewaring in Alphen aan den Rijn ruim 95%.
Deelt u de mening van vakbond CNV Publieke Zaak dat dit voorval exemplarisch is voor de situatie in gevangenissen?
Nee, deze mening deel ik niet. De borging van veiligheid binnen justitiële inrichtingen, zowel voor personeel als voor justitiabelen, heeft onverkort en blijvend mijn aandacht, ook in tijden van bezuinigingen. Zoals ik in mijn brief van 12 november 2013 aan uw Kamer expliciet heb aangegeven staat de borging van de veiligheid voorop bij de implementatie van het Masterplan DJI.2 De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) monitort eventuele bijzonderheden in het kader van veiligheid binnen inrichtingen en neemt daar waar nodig actie. Indien hiertoe aanleiding is, komen deze bijzonderheden tijdens de reguliere voortgangsgesprekken tussen de vestigingsdirecteuren en het hoofdkantoor in het kader van de P&C-cyclus aan de orde.
Deelt u de mening dat met het verdwijnen van alle (particuliere) beveiligers van G4S uit het Huis van Bewaring te Alphen aan de Rijn, de veiligheid in deze inrichting verder onder druk komt te staan?2
Het mediabericht berust wellicht op een misverstand. Sinds een aantal jaren zijn geen beveiligers van particuliere beveiligingsorganisaties werkzaam in penitentiaire inrichting (PI) Alphen aan den Rijn, waarvan het Huis van Bewaring deel uitmaakt.
Indien uw antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, kunt u garanderen dat de veiligheid van gevangenen en personeel gewaarborgd blijft?
Zie het antwoord op vraag 4. Een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI is dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan. Incidenten zijn echter nooit volledig uit te sluiten, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties.
Het bericht dat er AZC's worden geopend in voormalige gevangenissen en detentiecentra |
|
Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten ««Asielzoekers in maart naar Kamp Zeist»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers(COA) actief op zoek is naar (voormalige)gevangenissen en detentiecentra om asielzoekerscentra (AZC's) in te vestigen? Zo ja, welke locaties worden momenteel voor dit doel onderzocht? Voor welke (voormalige) gevangenissen en detentiecentra is inmiddels besloten dat ze voor dit doel zullen worden gebruikt?
Zoals ik ook in antwoorden op Kamervragen van het lid Fritsma (PVV)2 heb aangegeven, brengt de verhoogde asielinstroom met zich mee dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op zoek is gegaan naar extra opvanglocaties. Voorop staat dat in Nederland iedere opvanggerechtigde asielzoeker opvang aangeboden krijgt.
Bij het verwerven van locaties wordt door het COA rekening gehouden met verschillende aspecten. Zo wordt gekeken naar de mogelijkheden om op bestaande opvanglocaties de capaciteit uit te breiden of de locatie langer open te houden dan eerder was voorzien. Ook beziet het COA of voormalige opvanglocaties opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. Voorts wordt gekeken naar leegstaand en beschikbaar vastgoed van de rijksoverheid, dit zijn onder andere penitentiaire inrichtingen en kazernes. Tevens worden de mogelijkheden onderzocht om vastgoed dat voor de gezondheidszorg is gebruikt in te kunnen zetten. Ten slotte wordt gekeken naar de vastgoedmarkt.
Het COA hanteert een Programma van Eisen waarin, mede gebaseerd op nationale en Europese wet- en regelgeving, beschreven is aan welke eisen een opvanglocatie moet voldoen. Daarnaast werkt het COA met interne kaders zoals de grootte van de kamers en het aantal recreatieruimten. Indien het om een penitentiaire inrichting gaat, wordt uiteraard zorg gedragen dat er geen sprake is van een daadwerkelijk detentiekarakter van de opvanglocatie. De beoogde nieuwe opvanglocaties worden gewogen ten opzichte van het Programma van Eisen en de beschikbare financiële kaders.
De zoektocht naar opvanglocaties is derhalve veel breder dan (voormalige) gevangenissen en detentiecentra.
Vanwege gemeentelijke/bestuurlijke afspraken bij het verwerven van locaties vind ik het niet wenselijk om in te gaan op locaties die beoogd zijn voor de opvang door het COA.
De locaties die sinds 2013 tot heden geopend of heropend zijn door het COA, zijn de voormalige opvanglocaties in Bellingwolde, Geeuwenbrug en Sweikhuizen. Daarnaast zijn in Uithuizen en Wassenaar (Duinrell) tijdelijke locaties geopend. In totaal gaat het hierbij om circa 1.700 opvangplaatsen. Dit zijn derhalve ook andere locaties dan voormalige detentielocaties.
Kunt u aangeven voor hoeveel asielzoekers er momenteel geen plaats is in de reguliere opvanglocaties van de AZC's?
Op dit moment is voor iedere asielzoeker die recht heeft op opvang een opvangplaats, die uiteraard voldoet aan de standaarden die zijn neergelegd in (inter)nationale wet- en regelgeving, zoals de Opvangrichtlijn 2003/9/EG en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Als gevolg van de toename van het aantal asielaanvragen, en daarmee ook de toename van het aantal mensen dat moet worden opgevangen, verwacht het COA in de komende maanden meer opvangcapaciteit nodig te hebben. Zoals gezegd is het COA daarom op zoek naar locaties.
Deelt u de mening dat dergelijke locaties naar hun aard en inrichting ongeschikt zijn om asielzoekers in te vestigen? In hoeverre is er in deze besluitvorming meegewogen dat het plaatsen van asielzoekers in gevangenissen en detentiecentra als traumatisch kan worden ervaren gezien het feit dat sommige asielzoekers gevlucht zijn uit een oorlogsland en/of in het land van herkomst onterecht in gevangenissen zijn vastgezet? In hoeverre heeft u over dit vraagstuk inlichtingen ingewonnen bij experts en Non Gouvernementele Organisaties(NGO's)?
In antwoord op vraag 2 heb ik al toegelicht dat het kunnen openen van een opvanglocatie een samenspel is van gemeentelijke bereidheid, beschikbaarheid van geschikt vastgoed, de weging van het vastgoed ten opzichte van het Programma van Eisen en de financiële kaders. Voor zover de door u genoemde locaties in beeld zijn gekomen, is ook hier voornoemde afweging gemaakt. Als opgemerkt is de uitkomst van dit proces dat onder andere eerder gesloten locaties zijn heropend.
In mijn planning ga ik uit van prognoses op basis van de asielinstroom en de trends die zich hierin voordoen. Bij brief van 21 december 20123 is uw Kamer reeds geïnformeerd over de beleidsontwikkelingen die ertoe hebben geleid dat het COA gedeeltelijk moest terugkomen op het krimpbesluit dat in september 2012 was genomen, onder meer als gevolg van de voorgenomen Regeling Langverblijvende Kinderen. Na een redelijke stabilisatie in de eerste helft van 2013 is de bezetting in de COA-locaties in de tweede helft van 2013 vervolgens flink gestegen als gevolg van de verhoogde instroom vanuit Syrië en het hoge aantal nareizende gezinsleden uit onder meer Somalië. Binnen de budgettaire kaders voor het COA is er ruimte om rekening te houden met fluctuaties in de asielinstroom. Deze budgettaire ruimte dient natuurlijk steeds een vertaling te vinden in het creëren van extra opvangplekken als daaraan behoefte is. Mede uit oogpunt van kosten is het niet mogelijk om een te grote buffercapaciteit aan te houden.
De sluiting van locaties heeft diverse oorzaken, zoals de looptijd van bestuursovereenkomsten. Bij het maken van de keuze welke locatie gesloten gaat worden spelen elementen als kwaliteit en betaalbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u aangeven in hoeverre alternatieven zijn onderzocht zoals leegstaande scholen of bedrijfspanden en AZC's die in het (recente) verleden zijn gesloten? Hoeveel AZCs zijn er de afgelopen jaren gesloten? Hoe staat u nu tegenover het besluit deze AZC's te sluiten gezien het feit dat vluchtelingenstromen kunnen fluctueren? Kunt u aangeven in hoeverre de volgende locaties: het voormalige Meanderziekenhuis te Amersfoort, de voormalige bibliotheek te Winschoten, de voormalige Jozefsschool te Malden, de voormalige strokartonfabriek de Toekomst te Scheemdade en de verschillende leegstaande panden van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs in regio Zuid-Holland eventueel geschikt zouden zijn als AZC locatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid af te zien van de plannen (voormalige) gevangenissen en detentiecentra te gebruiken voor het vestigen van asielzoekers? Bent u bereid actief te zoeken naar alternatieve locaties zoals leegstaande scholen, bedrijfspanden en/of inmiddels gesloten AZC's? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het intergouvernementele verdrag over het Europese bankenresolutiefonds |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opvatting van onder meer de onderhandelaars van het Europees Parlement1 en de jurist René Repasi2 dat het onrechtmatig is om het Europese bankenresolutiefonds (SRF) te baseren op een intergouvernementeel verdrag?
Ja.
Kunt u op elk van de geuite bezwaren tegen de intergouvernementele aanpak afzonderlijk ingaan, met name op de strijdigheid met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3 VEU), met het beginsel van institutioneel evenwicht (artikel 13 VEU), met het beginsel van democratie (artikel 10 VEU), met de standstill-verplichting voor lidstaten op het moment dat de Europese Commissie een wetgevingshandeling heeft voorgesteld en met het uitgangspunt van gelijke behandeling van alle banken in de deelnemende lidstaten?
In het algemeen merkt het kabinet op dat het verdrag nog in onderhandeling is en dat teksten daarom nog aan verandering onderhevig zijn. Om die reden kan het kabinet niet een volledig beeld schetsen van alle elementen van het ontwerpverdrag. Wel kan vast het volgende worden opgemerkt.
Volgens het kabinet is de intergouvernementele aanpak niet in strijd met de genoemde beginselen. De verplichting van lidstaten om de geïnde bijdragen te storten in het SRF en de transitie van beperkte naar volledige risicodeling worden in het intergouvernementeel verdrag geregeld. Hoewel de Unie de bevoegdheid heeft om deze zaken te regelen, heeft zij deze zaken niet geregeld. Dat betekent in dit geval dat de lidstaten hierin op deze onderwerpen wetgeving en juridisch bindende handelingen kunnen vaststellen (artikel 2 lid 2 en artikel 4 VWEU). De genoemde bezwaren gaan er daarom ook ten onrechte van uit dat waar zowel de Unie als de lidstaten een bevoegdheid hebben om te handelen, zoals bijvoorbeeld op het terrein van de interne markt, lidstaten niet gezamenlijk die bevoegdheid buiten de Unie om mogen uitoefenen. Omdat het om een uitoefening van een nationale bevoegdheid gaat, gelden ook de nationale democratische eisen en niet die van de Unie. De intergouvernementele aanpak vormt dus geen schending van art. 10 VWEU.
Voor wat betreft het beginsel van loyale samenwerking gaan de genoemde opvattingen ten onrechte uit van de veronderstelling dat het bewust niet gebruiken van een bevoegdheid van de Unie in strijd is met dat beginsel. Uit het Unierecht kan echter geen plicht tot gebruik van een gedeelde bevoegdheid worden afgeleid. Kenmerk van een gedeelde bevoegdheid is immers dat men kan kiezen voor een uitoefening door de Unie, door de lidstaten of voor het niet uitoefenen van de bevoegdheid. Zolang de Unie, zoals in het onderhavige geval, de gedeelde bevoegdheid niet uitoefent (het voorstel van de Commissie is immers nog niet aangenomen), kan de lidstaat volgens het VWEU die bevoegdheid uitoefenen. Een dergelijke bevoegdheidsuitoefening van een lidstaat is dan ook niet noodzakelijkerwijs in strijd met het beginsel van loyale samenwerking en het institutionele evenwicht. Het kabinet ziet in het licht van dit beginsel ook geen bezwaren tegen het – vooruitlopend op de mogelijke uitkomst van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Commissie over het SRM-voorstel – werken aan een ontwerpverdrag dat overeenstemming tussen genoemde instellingen kan vereenvoudigen. Van een schending van de standstillverplichting zou eventueel sprake kunnen zijn indien het intergouvernementeel akkoord tot stand zou komen voordat er in triloog akkoord is bereikt over de SRM verordening. Mede om die reden zal dit laatste plaatsvinden voordat tot ondertekening van het intergouvernementeel verdrag wordt overgegaan.
De gelijke behandeling van banken heeft geen betrekking op het intergouvernementeel akkoord, maar op het SRM.
Deelt u de opvatting van Repasi3 dat tegenstanders van het gebruik van artikel 114 VWEU als enige rechtsbasis voor het Europees resolutiemechanisme/fonds (SRM/SRF) zich niet langer achter de Meroni-doctrine kunnen verschuilen nu het Europese Hof van Justitie deze doctrine heeft geactualiseerd in zijn recente arrest4 over short selling?
Het Hof heeft in het shortselling arrest geoordeeld dat op grond van art. 114 VWEU slechts een beperkte delegatie van bevoegdheden mogelijk is en deze alleen is toegestaan in zoverre dit noodzakelijk is om de doelstelling van harmonisatie te bereiken. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het SRF zonder verdere voorwaarden kan worden gebaseerd op art. 114 VWEU.
Volgens het kabinet vormt art. 114 een voldoende rechtsbasis voor het SRF. Met name ten aanzien van de overdracht van contributies en de geleidelijke risicodeling binnen het fonds was voor die opvatting binnen de Raad echter onvoldoende draagvlak. Overigens heeft Uw Kamer de regering ook opgeroepen een andere juridische basis voor het toezichtsmechanisme te onderzoeken (motie Harbers van 9 oktober 2013). De Raad heeft gekozen voor de weg van een intergouvernementeel akkoord.
Hoe valt een intergouvernementeel verdrag over het resolutiefonds te rijmen met de motie-Klaver5, waarin de Kamer verlangt «dat de Europese Rekenkamer, het Europees Hof van Justitie en het Europees Parlement hun controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds kunnen vervullen»?
Het Hof van Justitie zal in het intergouvernementele akkoord worden aangewezen als bevoegde instantie om eventuele geschillen tussen de verdragsluitende partijen te beslechten. Hierdoor is zijn controlerende taak ten aanzien van het resolutiefonds gewaarborgd. Vanwege de nauwe samenhang tussen het SRM en het intergouvernementeel akkoord is ook het Europees Parlement betrokken. De controlerende taken van de Europese Rekenkamer zijn neergelegd in art. 60 van de SRM verordening. Deze worden niet geraakt of gewijzigd door het intergouvernementele akkoord.
Bent u bereid voorlichting te vragen aan de Raad van State over de verenigbaarheid van het beoogde intergouvernementele verdrag met het recht van de Europese Unie?
Aangezien het verdrag tijdens het goedkeuringsproces ook aan de Raad van State wordt voorgelegd ziet het kabinet geen aanleiding om daarover separaat voorlichting te vragen.
Het omzeilen van telefoontaps door verdachten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advocaten vrezen gevolgen omzeilen telefoontaps»?1
Ja.
Deelt u de vrees van advocaten dat verdachten een telefoontap van de politie zelf kunnen uitschakelen, door zich te verschuilen achter het telefoonnummer van een advocaat? Zo ja, was u dit al langer bekend en zo ja, hoe lang en wat hebt u daar aan gedaan of gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Kan het bovengenoemde misbruik ertoe leiden dat advocaten in de toekomst niet langer vertrouwelijk met cliënten kunnen bellen? Zo ja, deelt u de mening dat dit hoogst onwenselijk is en wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hebt u inzicht in de aard en omvang waarmee bovengenoemde manipulatie plaatsvindt? Zo ja, kunt u dat inzicht met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dat inzicht verwerven?
Hebben de bovengenoemde problemen met betrekking tot het manipuleren van informatie gevolgen voor lopende dan wel toekomstige strafzaken? Zo ja, welke gevolgen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u in uw bij het mondelinge vragenuur van 21 januari 2014 toegezegde brief over spoofing, ingaan op de problematiek van spoofing in relatie tot telefoonlijnen van zogenaamde geheimhouders en daarbij tevens bovenstaande vragen beantwoorden?
“Minimaal 100 studiehuizen Gülen-beweging in Nederland” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Minimaal 100 studiehuizen Gülen-beweging in Nederland» in de uitzending van EenVandaag?1 Wat vindt u van de zorgelijke beelden?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van EenVandaag.
Bent u bekend met het bestaan van deze studiehuizen? Zo ja, wat vindt u van deze studiehuizen?
Ja, ik ben bekend met het bestaan van dergelijke vormen van huisvesting. Het staat ouders vrij om hun kinderen onder te brengen in internaten of logies. Deze instellingen dienen zich evenwel in alle opzichten aan de wet te houden. In het geval de studenten 18 jaar of ouder zijn, zijn zij vrij om samen een huis te betrekken. In het wetsvoorstel «Wet op de jeugdverblijven» worden verblijven als internaatvoorziening aangemerkt die privaat gefinancierd zijn, en waar ten minste vier minderjarigen elk gedurende een half jaar meer dan de helft van de tijd buiten familieverband overnachten, of naar verwachting zullen overnachten. Hiervan lijkt geen sprake te zijn in de huizen waarnaar in de uitzending van EenVandaag wordt verwezen.
Bestaan er wettelijke eisen waar dergelijke studiehuizen aan moeten voldoen? Zo ja, voldoen deze studiehuizen daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat deze studiehuizen bijvoorbeeld niet onder het toezicht van de onderwijsinspectie vallen?
Het onderwijstoezicht door de Inspectie van het Onderwijs is vastgelegd in de Wet op het
Onderwijstoezicht. Deze wet regelt het toezicht op, bij of krachtens een onderwijswet geregeld onderwijs op instellingen in de zin van een Onderwijswet. Private initiatieven zoals deze studiehuizen vallen daar niet onder. Een aanbod dat vanuit dergelijke private initiatieven wordt verzorgd, kan evenmin gelden als onderwijs in de zin van de Leerplichtwet.
Is het inderdaad zo dat jongeren in deze studiehuizen gevoed worden met het gedachtengoed van Fethullah Gülen? Wat vindt u daarvan?
Het is mij niet bekend of de studenten gevoed worden door het gedachtegoed van Fethullah Gülen. In Nederland is iedereen vrij om te geloven.
Deelt u de mening dat deze studiehuizen segregatie in de hand werken? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om dat tegen te gaan?
Ik vind het in het algemeen niet wenselijk dat jongeren afgezonderd van
de Nederlandse samenleving opgroeien of op enige wijze worden weg gehouden van de bredere samenleving waarin zij zich later moeten kunnen handhaven. Uit het onderzoek «De Fethullah Gülenbeweging in Nederland» opgesteld in 2010 op verzoek van de toenmalige minister Van der Laan, blijkt dat vroegere studenten en aanhangers van de Gülenbeweging de Nederlandse taal goed beheersen en zich goed kunnen redden op de arbeidsmarkt. Om een plek te vinden in Nederland is het van belang dat jongeren in aanraking komen met mensen met andere denkbeelden of een andere levensstijl. Ik vind het belangrijk dat jongeren daartoe gestimuleerd worden door de ouders of – als zij verblijven in studiehuizen – door de aanbieders van deze vorm van huisvesting. Een verkenning van de gemeente Amsterdam waarover het college van burgemeester en wethouders in juli 2013 aan de gemeenteraad heeft gerapporteerd, leert dat de bewoners van de studiehuizen in Amsterdam in alle gevallen op dat moment opleidingen volgden aan reguliere Nederlandse instellingen.
Ziet u ook parallellen met het fenomeen «moskee-internaat»?
Indien jongeren onder de 18 jaar verblijven in deze huizen, zijn er zeker overeenkomsten. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Het vrijlaten van Syrië-gangers |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank laat Syrië-gangers vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is dat opgepakte Syrië-gangers in vrijheid hun proces af kunnen wachten en dat dit nooit dient te gebeuren? Zo neen, waarom niet?
De rechter beslist over het schorsen van een voorlopige hechtenis. Daarbij wordt onder meer rekening gehouden met het vluchtgevaar, recidivegevaar en de ernst van het feit. De rechter gaat daarbij onder meer af op de gegevens in het dossier. De invrijheidsstelling kan onder voorwaarden plaatsvinden, waaronder elektronisch toezicht, meldplicht of een gebiedsverbod. De rechtbank heeft in het onderhavige geval op basis van alle gegevens geoordeeld dat het verantwoord was om betrokkenen onder voorwaarden in vrijheid te stellen.
Kunt u aangeven hoe vaak de betreffende Syrië-gangers zich moeten melden, bij welke instantie en hoeveel andere Syrië-gangers er momenteel onder toezicht staan?
Ik kan geen uitspraken doen over de specifieke situatie van betreffende personen. Wel kan ik aangeven dat het recidive- en gevaarsrisico bepalend is voor de intensiteit van een reclasseringstoezicht. Bij het bepalen daarvan wordt gebruik gemaakt van een gevalideerd diagnose instrument, de Risc, en het oordeel van de reclasseringsmedewerker. De reclassering kan, naast de door de rechter reeds opgelegde voorwaarden, de ondertoezichtgestelde ook gedragsaanwijzingen geven. Hierbij valt te denken aan openheid over contacten of het niet zonder toestemming veranderen van huisvesting.
In hoeverre heeft u nog vertrouwen in de reclassering, nu bekend is geworden dat een jihadist die onder toezicht stond (met een enkelband) gewoon naar Syrië kon afreizen om deel te nemen aan de islamitische oorlog?
Er zijn geen personen met een enkelband om naar Syrië afgereisd. Ik heb er alle vertrouwen in dat de reclassering bij een ondertoezichtgestelde haar taak naar behoren uitvoert, zoals de rechter daartoe opdracht geeft. Dat neemt niet weg dat er bij een ondertoezichtgestelde geen garantie is dat betrokkene zich niet aan het toezicht kan onttrekken. De reclassering is echter wel geëquipeerd om, ook in moeilijke gevallen, een ondertoezichtgestelde te bewegen zich aan de voorwaarden te houden.
Ziet u inmiddels de noodzaak van het oppakken, vastzetten en waar mogelijk denaturaliseren en uitzetten van alle terugkerende Syrië-gangers? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld2, wordt door de AIVD van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting gemaakt. Het landelijk parket zet daarnaast zoveel mogelijk in op strafrechtelijke vervolging. Tevens zet de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke en individuele aanpak in om de mogelijke dreiging die van een terugkerende jihadstrijder uitgaat te verminderen. Van intrekking van het Nederlanderschap kan alleen sprake zijn bij een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf (op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap). Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
In hoeverre deelt u de mening dat administratieve detentie een waardevol instrument is in de strijd tegen het islamitische terrorisme?
Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Ik acht daarom het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding niet noodzakelijk.
Het bericht dat bij de Olympische Spelen grootschalig opslag van gegevens plaatsvindt van aanwezige sporters en andere geaccrediteerden |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfs Sven Kramer ontkomt niet aan de Russische geheime dienst» van De Correspondent?1
Ja
Van welke (categorieën) Nederlandse bezoekers aan de Olympische Spelen in Sotsji worden straks communicatie en/of communicatiegegevens opgeslagen in een Russische database?
De Europese Commissie heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties in november 2013 dit besluit aan de orde gesteld en zorgen overgebracht t.a.v. de bescherming van persoonlijke gegevens en de privacy van communicatie tijdens de Olympische Spelen. In Rusland bestaat een bewaartermijn van drie jaar voor de opslag van telecommunicatiegegevens ten behoeve van de Russische veiligheidsautoriteiten. Per Russisch besluit van 8 november 2013 is bepaald dat dit ook geldt voor de telecommunicatiegegevens van bezoekers, deelnemers en (overige) betrokkenen bij de Spelen. Dit omvat dus ook alle Nederlandse bezoekers en deelnemers aan de Olympische Spelen in Sochi.
Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen toegang tot de genoemde database. Overigens wordt in het kader van mogelijke terrorismedreiging tegen de Olympische Spelen wel samengewerkt met de Russische diensten.
Wat is uw reactie op de bewaartermijn van drie jaar voor de database en de toegang daartoe door de FSB en andere, niet bij naam genoemde, opsporingsdiensten? Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot deze niet bij naam genoemde opsporingsdiensten behoren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u om de belangen van de bij de Olympische Spelen aanwezige Nederlanders te waarborgen en de schending van hun persoonlijke levenssfeer als gevolg van de surveillance tot een absoluut minimum te beperken?
In reactie op het besluit heeft Nederland maatregelen genomen. Uit veiligheidsoverwegingen kunnen geen mededelingen worden gedaan over de wijze waarop de officiële delegatie op dit punt wordt geïnformeerd en voorbereid.
Van belang is dat Nederlandse bezoekers geïnformeerd zijn. Daarom is in het reisadvies een zinsnede opgenomen waarin Nederlanders worden geattendeerd op het Russische besluit. In het voor deze Spelen uitgegeven Oranje Boekje, ook online beschikbaar, staat informatie voor bezoekers aan de Olympische Spelen en wordt geadviseerd voor vertrek het Reisadvies Rusland te lezen. Het Oranje Boekje wordt breed verspreid onder Nederlanders die bij de Olympische Spelen aanwezig zijn.
Op welke wijze probeert u Nederlanders die bij de Olympische Spelen aanwezig zijn te informeren over de inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer en over mogelijkheden die zoveel mogelijk te beperken?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is de bovenstaande voorlichting effectief gebleken?
Zie antwoord vraag 4.
Verschilt deze voorlichting van die van andere landen? Zo ja, waarom?
Het is aan landen zelf om te bepalen welke maatregelen genomen worden om bezoekers en deelnemers aan de Olympische Spelen in te lichten over het Russische besluit.
Kunt u uitsluiten dat opslag van gegevens van leden van onze officiële delegatie aan de Olympische Spelen plaatsvindt? Zo nee, welke maatregelen treft u om de Koning, de Koningin en aanwezige ministers buiten de werkingssfeer van de surveillance te houden?
Nee. De opslag van gegevens van leden van de officiële delegatie aan de Olympische Spelen kan niet worden uitgesloten. Het kabinet kan vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken doen over de genomen maatregelen en de beveiliging van de Nederlandse delegatie naar de Olympische Winterspelen in Sochi.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor donderdag 6 februari 2014 12 uur?
Ja
Orgaanroof in China |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de door het Europees Parlement aangenomen resolutie over orgaanroof in China?1
Ja.
Deelt u de ernstige verontrusting van het Europees Parlement over de «aanhoudende en geloofwaardige berichten over het systematische, door de staat gesanctioneerde verwijderen van organen bij gewetensgevangenen in de Volksrepubliek China, onder meer bij grote aantallen Falun Gong-aanhangers die om hun geloofsovertuiging gevangen zijn gezet, en bij leden van andere religieuze of etnische minderheden»?
Het kabinet is bekend met de verschillende berichten en deelt de verontrusting over berichten over onvrijwillige orgaandonaties. China heeft erkend dat de meeste organen die in China worden getransplanteerd afkomstig zijn van geëxecuteerde gevangenen. Echter, onafhankelijke verificatie of bevestiging van onvrijwillige verwijdering bij gewetensgevangenen, zoals Falun Gong beoefenaars of religieuze of etnische minderheden, is tot op heden niet mogelijk gebleken.
Klopt het dat de VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de beschuldigingen van orgaanverwijdering bij gevangenen, en de regering van de Volksrepubliek China hebben opgeroepen tot meer verantwoordingsplicht en transparantie in het systeem van orgaantransplantatie en tot bestraffing van degenen die verantwoordelijk zijn voor misbruik? In hoeverre is China hieraan tegemoet gekomen?
Het klopt dat de VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de beschuldigingen die zijn gedaan in het rapport van Kilgour en Matas. De Chinese overheid schrijft in de brieven aan de VN mensenrechtenraad als reactie op de beschuldigingen dat deze ongegrond zijn en het pure fabricaties van de Falun Gong betreffen. China stelt o.a. dat een onderzoek is verricht in het ziekenhuis Sujiatan in Shenyang, waar illegale verwijdering van organen zou plaatsvinden. Uit hun onderzoek bleek dat geen sprake zou zijn van illegale orgaanverwijdering. Voorts stelt China dat de cijfers in het rapport van Kilgour en Matas niet kloppen, omdat China in de periode van 2000–2005 geen officiële statistieken in orgaantransplantaties zou hebben bijgehouden. In 2006 is nationale regelgeving aangenomen die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt. Sinds 2011 is ook «forced organ removal, forced organ donation or organ removal from juveniles» strafbaar. In het uiterst geval kan daarvoor de doodstraf opgelegd worden. Echter, Nederland en de EU blijven bezorgd over de implementatie van de regelgeving en de onvoldoende duidelijkheid over de afkomst van organen.
Klopt het dat VN-commissie tegen foltering en de speciale VN-rapporteur inzake foltering geen antwoord hebben gekregen op verzoeken aan China in 2006 en 2008 om uitleg over de significante stijging van het aantal orgaantransplantaties sinds het begin van de vervolging van de Falun Gong? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de kwestie van orgaanverwijdering in China hoog op de agenda van de EU te zetten, aan te sturen op publiekelijke veroordeling van China, medewerking van China te eisen aan de VN-onderzoeken, alsmede te pleiten voor grondig en transparant onderzoek door de EU naar de praktijken op het gebied van orgaantransplantatie in China?
Het kabinet deelt de mening dat orgaanverwijdering zonder instemming van de persoon onaanvaardbaar is. Nederland zal zich blijven inspannen om deze kwestie op de agenda van de EU te houden. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Ashton heeft toegezegd deze zorgen bij de Chinese autoriteiten aan de orde te blijven stellen. In het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog tussen de EU en China zijn deze zorgen eerder opgebracht, waarbij China gevraagd is duidelijkheid te geven over het aantal uitgevoerde doodstraffen en orgaantransplantaties. Nederland zal, zowel bilateraal als in het kader van de EU, bezien welke andere kanalen geschikt zijn om deze kwesties met de Chinese autoriteiten te bespreken. Nederland en de EU zullen bij China blijven aandringen op implementatie van de Chinese nationale regelgeving die gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel expliciet strafbaar stelt.
Heeft u kennisgenomen van de bevindingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel waaruit blijkt dat ten minste 27 personen in Nederland in de afgelopen 10 à 15 jaar naar orgaanexporterende landen als China, India, Irak en Iran en Pakistan zijn afgereisd?2
Ja. In de zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel wordt gesteld dat er enige indicaties zijn die er op duiden dat sprake is van «orgaantoerisme» door personen uit Nederland naar orgaanexporterende landen. In dit verband worden in deze rapportage interviews vermeld met een chirurg, acht nefrologen en vier transplantatiecoördinatoren uit Nederland, waaruit naar voren kwam dat zij in totaal 27 personen kenden die in de afgelopen tien à vijftien jaar een orgaantransplantatie ondergingen in landen als China, India, Irak en Iran en Pakistan. In 2012 heeft de Nationaal Rapporteur overigens het rapport «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» uitgebracht, waarin wordt aangegeven dat nauwelijks gevallen van mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering in Nederland zelf of door Nederlanders bekend zijn.
Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om Nederlanders daarvan in de toekomst te weerhouden, bijvoorbeeld op het gebied van voorlichting? In hoeverre is aanscherping van wetgeving op dit punt mogelijk en wenselijk?
Het «om niet»-principe en uitdrukkelijke, voorafgaande toestemming van de donor zijn in Nederland belangrijke uitgangspunten bij orgaandonatie en vastgelegd in de Wet op de orgaandonatie (WOD). In 2010 is het Besluit Zorgverzekeringen aangepast. Aanleiding voor deze aanpassing waren de problemen waarmee zorgverzekeraars werden geconfronteerd in geval van declaraties van transplantaties buiten Nederland waarbij er sprake was van het afstaan van een orgaan door een levende donor tegen betaling. Transplantaties komen nu alleen nog voor vergoeding in aanmerking als deze zijn uitgevoerd binnen de Europese Unie, in een van de landen die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische ruimte of in een andere staat indien de donor woonachtig is in die staat en de echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant in de eerste, tweede of derde graad van de verzekerde is.
Om te voorkomen dat mensen financieel nadeel ondervinden van het bij leven doneren van organen is per 1 juni 2009 de subsidieregeling Donatie bij leven in werking getreden. Deze regeling komt de donor tegemoet in de kosten die een direct gevolg zijn van de donatie, voor zover deze niet op enige andere manier vergoed worden.
In geval van onvrijwillige orgaandonatie kan sprake zijn van een vorm van mensenhandel en dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Verder is relevant dat met de wet ter implementatie van de richtlijn mensenhandel – die 5 november 2013 door de Eerste Kamer is aangenomen en per 15 november 2013 in werking is getreden, het vereiste van dubbele strafbaarstelling is komen te vervallen voor mensenhandel gepleegd door Nederlandse onderdanen buiten Nederland.
Om te voorkomen dat mensen hun toevlucht zoeken tot een illegale transplantatie in het buitenland wordt op de website van de Nederlandse Transplantatie Stichting gewezen op de gevaren en het mogelijk illegale karakter van een transplantatie in het buitenland. Deze website wordt mogelijk gemaakt met subsidie van het Ministerie van VWS.
Welke Nederlandse ziekenhuizen werken op dit moment samen met Chinese ziekenhuizen die verdacht worden van of waarvan bekend is dat ze betrokken zijn bij de orgaanroof van gevangenen?
Er zijn geen gevallen bekend van samenwerking tussen Nederlandse ziekenhuizen met Chinese ziekenhuizen die verdacht worden van orgaanroof van gevangenen. Aangezien onafhankelijke verificatie of bevestiging van de verdachtmakingen tot nu toe niet mogelijk is gebleken, is het opstellen van een zwarte lijst van Chinese ziekenhuizen niet aan de orde.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen van Chinese ziekenhuizen die betrokken zijn bij orgaanroof van gevangenen, waar Nederlandse ziekenhuizen, bedrijven en instellingen geen zaken mee zouden mogen doen die direct of indirect bijdragen aan deze praktijken?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de geleidelijke afschaffing van orgaanverwijdering bij geëxecuteerde gevangenen in China nog tot 2015 doorloopt? Bent u bereid bij de regering van de Volksrepubliek China aan te dringen op onmiddellijke beëindiging van de praktijk van orgaanverwijdering bij gewetensgevangenen en leden van religieuze en etnische minderheden?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid in het kader van de onlangs hervatte bilaterale mensenrechtenconsultaties met China uitdrukkelijk aandacht te vragen voor de zeer zorgelijke praktijken op het gebied van orgaantransplantatie in China?
Zie antwoord op vraag 5.
Het niet verlenen van toestemming aan bandleden van Pussy Riot om een Nederlandse gevangenis te bezoeken |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat twee leden van de Russische punkband Pussy Riot geen toestemming van u hebben gekregen om een Nederlandse gevangenis van binnen te zien?1
Bij ieder verzoek tot toegang tot een justitiële inrichting wordt het belang van het bezoek nauwkeurig afgewogen tegen het belang van een ordelijke, veilige tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en van het waarborgen van de privacy van gedetineerden. Zolang het bezoek geen functioneel doel dient of is geïnitieerd door een ingeslotene prevaleren deze belangen boven het belang van bezoek van belangstellenden.
Om desalniettemin maximaal tegemoet te komen aan de wens van Pussy Riot om kennis te kunnen nemen van het Nederlandse detentiesysteem heb ik in de onderhavige zaak een gesprek tussen de hoofddirecteur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de twee bandleden van Pussy Riot gefaciliteerd. Er is onder meer gesproken over de omgang tussen gevangenispersoneel en gedetineerden, de manier waarop in Nederland wordt gewerkt aan terugkeer in de maatschappij na het verblijf in een justitiële inrichting en de wijze waarop het klachtrecht van gedetineerden is vormgegeven. Ook is een korte video getoond over het Nederlandse gevangenissysteem. Op deze wijze is een helder beeld geschetst van het Nederlandse detentiesysteem.
Overigens kan een ieder, ook buitenlandse belangstellenden, bij DJI informatie opvragen over de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties in Nederland.
Zo ja, kunt u dit besluit toelichten? Waarom heeft u hiervoor geen toestemming gegeven? Waarom bent u niet op zoek gegaan naar mogelijkheden om een dergelijk bezoek mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het juist goed zou zijn om buitenlanders die geïnteresseerd zijn in het Nederlandse gevangeniswezen te laten zien hoe het er in een Nederlandse gevangenis aan toe gaat? Wat is hier op tegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Mogelijke steun Turkije aan jihadisten Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving1 over de bewering van de chef van de militaire inlichtingendienst van Israël, generaal Kochavi, dat Al Qaeda beschikt over bases in Turkije voor jihadstrijders die naar Syrië afreizen?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze bewering, ook in het licht van eerdere ontkenningen van Turkije dat het steun zou verlenen aan jihadisten?
De Turkse autoriteiten hebben herhaaldelijk, zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland, aangegeven dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen, en hiertegen adequate maatregelen treffen. Zie ook het antwoord op vraag 13, 14 en 15.
Klopt het dat de vermeende bases volgens de Israëlische militaire inlichtingendienst gelegen zijn in Karaman, een stad in centraal Anatolië, Osmaniye, een plaats nota bene in de buurt van Adana, waar onze Patriot-eenheden gestationeerd zijn, alsmede een plaats nabij de stad Sanlilurfa?
In het bewuste artikel wordt inderdaad gemeld dat de Israëlische militaire inlichtingendienst de mening is toegedaan dat er in het genoemde gebied een soort basis aanwezig is.
Welke activiteiten vinden hier volgens de Israëlische inlichtingendienst plaats? Gaat het om safehouses en trainingsfaciliteiten?
Uit voornoemd artikel kan niet worden opgemaakt welke activiteiten volgens de Israëlische inlichtingendienst in de veronderstelde bases zouden plaatsvinden. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat binnen Turkije bases van Al Qaeda bestaan. Turkije ontkent het bestaan ervan ondubbelzinnig.
Deelt u de zorgen van Israëlische militaire inlichtingendienst dat terroristen vanuit deze bases eenvoudig toegang hebben tot Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook opmerkelijk dat deze bewering zo in het openbaar gedaan wordt door een Israëlische generaal in de richting van Turkije? Zou dit te maken kunnen hebben met een mogelijk gebrek aan bereidheid bij Turkije om op te treden tegen jihadisten die naar Syrië afreizen, of zelfs mogelijke (gedoog)steun van Turkije aan jihadisten?
Het kabinet treedt niet in de mogelijke beweegredenen van de Israëlische generaal om deze beweringen te uiten.
In hoeverre sluiten volgens u de beweringen van de Israëlische inlichtingendienst aan bij eerdere berichtgeving2 over het bestaan van safehouses van Al Qaeda in Turkije, waar honderden jihadstrijders onderdak zouden vinden?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie dat binnen Turkije safehouses van Al Qaeda bestaan. Zie verder het antwoord op vraag 13, 14 en 15.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving3 dat uit het Westen afkomstige rekruten door de terreurbeweging ISIS geïndoctrineerd worden met extremistische anti-Westerse ideologie, en getraind worden in het maken en tot ontploffing brengen van autobommen, het maken van zelfmoordvesten en het opzetten van terroristische cellen in het Westen?
In maart 2013 is het dreigingsniveau terrorisme Nederland verhoogd naar «substantieel». Belangrijkste overweging daarvoor was de mogelijke dreiging voor de veiligheid die uitgaat van uit Syrië terugkerende strijders, van wie sommigen zeer radicaal en in hoge mate geweldsbereid kunnen zijn. Het kabinet onderkent derhalve dit potentiële gevaar, en heeft in de afgelopen periode een groot aantal maatregelen getroffen, waarover de Kamer is geïnformeerd (o.m. Kamerstukken 29 754 nr. 242, 243, 237 en 238).
Deelt u de mening dat aan Al Qaeda gelieerde of verwante islamitische terreurbewegingen die jihad voeren in Syrië, een toenemende dreiging vormen voor het Westen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving4 dat de regering Erdogan twee chefs van anti-terrorisme eenheden die verantwoordelijk waren voor een majeure operatie tegen Al Qaeda in Turkije, twee uur nadien ontslagen zou hebben, alsmede de bodyguards vervangen zou hebben van de acht aanklagers die de operatie gelanceerd hebben?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie ten aanzien van mogelijke beweegredenen voor eventuele personeelswisselingen binnen Turkse anti-terrorisme eenheden bevestigt.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving5 dat elf hulporganisaties in Syrië die werken met de gematigde Syrische oppositie, een aanklacht zouden voorbereiden tegen Turkije bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wegens wapenleveranties aan radicale islamisten in Syrië?
Het kabinet kan geen oordeel uitspreken over berichtgeving over een eventuele juridische procedure.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving6 dat de Turkse inlichtingendienst MIT een vrachtwagen vol wapens naar Syrië heeft gereden, dat de politie, die probeerde op te treden tegen de vrachtwagen, zou zijn tegengewerkt in hun optreden en instructies kreeg om de vrachtwagen niet te doorzoeken?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie ter zake.
Blijft u ook in het licht van deze zeer verontrustende berichtgeving vasthouden aan uw analyse tijdens het Algemeen overleg over de verlenging van de Patriot-missie van 17 december jl., dat «inmiddels ook de Turkse overheid zich grote zorgen maakt over de jihadistische groeperingen en de veiligheid van Turkije»?
De Turkse autoriteiten hebben zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland veelvuldig aangegeven dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen. Zoals ook is aangegeven in het Algemeen Overleg (verlenging Patriot-missie in Turkije d.d. 17 december 2014) is de situatie aan de Turks-Syrische grens echter ondoorzichtig. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat via Turks grondgebied steun aan gewapende oppositiegroeperingen heeft plaatsgevonden. Tijdens de bilaterale consultaties tussen Turkije en Nederland op 14 februari 2014 is het probleem van jihadistische strijders uitvoerig aan de orde gekomen. De Turkse autoriteiten hebben ook bij deze gelegenheid onomwonden aangegeven het probleem van jihadistische strijders te onderkennen, hiertegen adequate maatregelen te treffen en bereid te zijn tot samenwerking met de Nederlandse autoriteiten. Tevens is de aanwezigheid van Al Qaeda bases in Turkije ondubbelzinnig ontkend.
Blijft u geloven in de officiële ontkenning door de regering Erdogan van steun aan of het faciliteren van jihadisten? Hoe beoordeelt u deze houding in relatie tot de politieke crisis in Turkije en het op grote schaal vervangen van politiefunctionarissen door de regering Erdogan?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de berichtgeving en beweringen in de richting van Turkije over het mogelijke bestaan van bases van Al Qaeda in Turkije en het mogelijke steunen of faciliteren van jihadisten door Turkije (door bijvoorbeeld wapenleveranties of het openzetten van de grenzen met Syrië) indringend aan de orde te stellen bij Turkije?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de boodschap over te brengen dat de Nederlandse Patriot-missie niet bedoeld is als een beschermparaplu voor een Turkije dat islamitische extremisten steunt en de grens met Syrië wagenwijd openzet voor stromen jihadstrijders en wapens die zich ook tegen het Westen kunnen keren?
Nederland voldoet met de Patriot-missie aan de bondgenootschappelijke solidariteit in het kader van de NAVO. De missie is nadrukkelijk bedoeld ter bescherming van de Turkse burgerbevolking. Nederland hecht aan de bondgenootschappelijke solidariteit.
Bent u bovendien bereid te pleiten voor internationaal onderzoek naar bovengenoemde berichtgeving en beweringen? Zo nee, bent u dan tenminste bereid deze kwesties aan te kaarten binnen de EU en de NAVO om via deze organisaties uitleg te vragen aan Turkije?
Nee. Het conflict in Syrië en de gevolgen voor de regio worden in NAVO- en EU-kader, bijvoorbeeld tijdens EU-consultaties, alsmede in bilaterale contacten met Turkije, uitvoerig besproken.
Het bericht ‘Pandemie uit Brabant is mogelijk’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Pandemie uit Brabant is mogelijk»? 1
Ja
Wat is uw reactie op de uitspraak van viroloog Ab Osterhaus dat het niet ondenkbaar is dat er in Brabant een grieppandemie uitbreekt, die wordt veroorzaakt door een gemuteerd dierlijk virus dat kan overspringen naar mensen?
Er is altijd een kans op een uitbraak van een zoönose, inclusief een grieppandemie. Het is heel moeilijk om te zeggen hoe groot die kans is en waar en wanneer een nieuwe ziekte zal uitbreken. Het aanpassen van virussen en de overdracht van virussen tussen dieren en mensen zijn natuurlijke processen. Dierdichtheid, intensieve contacten tussen diersoorten en tussen mens en dier maar ook hygiënemaatregelen spelen daarbij een rol. De hygiënemaatregelen op Nederlandse veehouderijbedrijven zijn streng en directe contacten tussen diersoorten onderling en tussen mens en dier zijn beperkt. Wij zijn van mening dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de kans op een uitbraak zo klein mogelijk te houden.
In Nederland bestaat een uitgebreid, verplicht programma om vogelgriep zo snel mogelijk te vinden. Op besmette bedrijven worden adequate controlemaatregelen genomen. Ook bereidt Nederland zich goed voor op uitbraken onder meer door een goede samenwerking tussen humane en veterinaire partijen, wetenschappelijk onderzoek en actuele bestrijdingsdraaiboeken. Daarnaast zorgt het humaan veterinair signaleringssysteem er voor dat een uitbraak snel gedetecteerd wordt en dat tijdig wordt opgeschaald en de juiste maatregelen genomen kunnen worden. Naar aanleiding van de Q-koortsuitbraak is de voorbereiding op uitbraken uitgebreid en aangescherpt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van de GGD Hart voor Brabant (Jos van de Sande) die stelt dat alleen minder dieren een oplossing zijn om het risico op de uitbraak van een pandemie in Brabant te verminderen?
Het alleen verminderen van dieren is geen oplossing om het risico op de uitbraak van een pandemie te beperken. Het kabinetsbeleid richt zich op maatregelen waarmee de introductie en verspreiding van dierziekten en zoönosen worden voorkomen, zoals: strenge hygiënemaatregelen, screenen van import- en exportstromen van dierlijke producten, intensieve monitoring en een goed werkend early warning systeem. Volledig gesloten veehouderijen om het risico op zoönose-uitbraken te verminderen leveren naar de mening van het kabinet geen wezenlijke meerwaarde ten opzichte van de genoemde maatregelen. Mede uit het oogpunt van dierenwelzijn is een dergelijke ontwikkeling niet gewenst.
Wat is uw reactie op het recente rapport van de Provinciale Raad Gezondheid Brabant, waarin wordt gesteld dat varkens «worden gezien als een diersoort waarin nieuwe pandemische virussen kunnen ontstaan op het moment dat er insleep is van vogelgriepvirussen»?
Het toenmalige kabinet heeft op 31 mei 2011 reeds een reactie gegeven op het rapport «Gezondheid is geen wisselgeld» uit 2011 (Kamerstuk 28 973, nr. 51). Het is algemeen bekend dat vogelgriepvirussen varkens kunnen infecteren, waarbij varkens, als deze toevallig ook besmet zijn met een ander griepvirus, als «mengvat» op kunnen treden met een aangepast virus als gevolg. Het beleid van de Staatssecretaris van Economische Zaken is erop gericht vogelgriepvirussen in pluimvee zo snel mogelijk op te sporen en te elimineren. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 3 en 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van GGD-arts Henk Jans, die stelt dat er volledig gesloten veehouderijen moeten komen om het risico op zoönose-uitbraken te verminderen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw standpunt als het gaat om het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uit 2008 om varkens- en kippenboerderijen minstens een kilometer uit elkaar te houden?
Dat RIVM-advies is gebaseerd op het risico voor verspreiding van een hoogpathogeen vogelgriepvirus tussen pluimveebedrijven, op basis van de epidemie van 2003. In een vervolgrapport van het RIVM uit 20122 wordt het oorspronkelijke afstandsadvies nader geduid. Deze bevindingen hebben niet geleid tot een wijziging van het beleid om geen landelijke afstandsnormen te formuleren. Overigens, afstanden tussen bedrijven die in het kader van dierziektebeheersing worden geadviseerd, zijn niet zonder meer te vertalen naar afstandsadviezen met betrekking tot de risicobeheersing van zoönosen in het algemeen.
Klopt het dat in Brabant maar liefst 91 procent van de kippenboerderijen op minder dan duizend meter van een varkenshouderij is gevestigd?
Uit de bij de Staatssecretaris van Economische Zaken bekende gegevens blijkt dat het percentage 85% is.
De dreigende uitlevering van een Vietnamese student aan de Verenigde Staten |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen uitlevering aan de Verenigde Staten van de Vietnamese student Lee Vu?1
Ja.
Bent u bekend met de bijzondere omstandigheden in deze zaak, zoals de moeite die het Lee Vu heeft gekost om in Nederland te kunnen studeren, het feit dat het niet zeker is of hij na uitlevering aan de Verenigde Staten opnieuw een verblijfsvergunning zal krijgen om zijn studie af te maken, het feit dat hij binnen nu en enkele maanden zal kunnen afstuderen indien zijn uitlevering met enkele maanden zou worden uitgesteld en de vaststelling dat hij zich keurig aan alle gestelde voorwaarden (verbonden aan de schorsing van de uitleveringsdetentie) heeft gehouden en bereidheid toont dat te blijven doen?
De omstandigheden van de zaak zijn mij bekend.
Bent u op de hoogte van het feit dat de verdenking van strafbare feiten omstreden is, maar dat deze Vietnamese student bereid is het strafproces in de Verenigde Staten te benutten om zijn onschuld te tonen? Deelt u de mening dat het schrijnend is wanneer deze Vietnamese student zijn studie niet af kan maken in Nederland, vanwege een dreigende uitlevering op basis van een verdenking vanuit de Verenigde Staten?
Ik besef dat uitlevering een persoonlijke situatie behoorlijk kan ontwrichten. In het geval van de Vietnamese student is dat het gevolg van het feit dat hij verdachte in een strafzaak is geworden, waarin als gevolg van witwassen, oplichting en computervredebreuk aanzienlijke financiële schade aan derden is toegebracht. Ik kan de wens van een verdragspartner om hem ter zake van die verdenking voor de rechter te brengen niet naast mij neerleggen. Dat de verdenking onredelijk zou zijn, is in de uitleveringsprocedure op geen enkele manier gebleken. De rechtbank te Groningen heeft het verweer dat betrokkene onschuldig is, gemotiveerd verworpen en dat oordeel is door de Hoge Raad onaangetast gelaten. Een verdergaand onderzoek naar de schuldvraag dient plaats te vinden in de (Amerikaanse) strafzaak, niet in een Nederlandse uitleveringsprocedure. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Waarin ligt de bijzondere noodzaak om hem op zeer korte termijn uit te leveren, terwijl de verdenking al geruime tijd bestaat? Waar komt de haast vandaan? Welk bezwaar bestaat er tegen uitstel van de uitlevering tot en met juli 2014, de datum waarop zijn studie in Nederland naar verwachting zal zijn afgerond?
Ik heb de Amerikaanse autoriteiten, die al op 25 oktober 2012 om uitlevering hebben verzocht, gevraagd of er bezwaren zijn tegen uitstel van de strafzaak tot de verdachte zijn studie heeft afgerond. De Amerikaanse Justitie heeft mij daarop laten weten dat uitstel van de feitelijke uitlevering tot na juli 2014 zal leiden tot een latere berechting. Dat zal volgens de Amerikaanse aanklager consequenties hebben voor de kwaliteit van de bewijsgaring. Bovendien zullen slachtoffers langer moeten wachten met het instellen van een schadeclaim en de beoordeling in rechte daarvan. Er kan geen zitting worden gepland zolang betrokkene niet fysiek aanwezig is in de Verenigde Staten. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid, vanwege de bijzondere hardheid die een snelle uitlevering met zich mee zou brengen, de uitlevering met enkele maanden uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik onderken dat het afbreken van een opleiding een zware tegenslag is, maakt dat nog niet dat hier sprake is van de bijzondere hardheid in de zin van artikel 10 van de Uitleveringswet. Deze bijzondere hardheid doet zich niet voor als iemand door de uitlevering dezelfde gevolgen ondervindt als vele anderen die worden uitgeleverd. Een zekere mate van hardheid, zoals het (tijdelijk) verlies van werk of het onderbreken van een opleiding, is per slot van rekening inherent aan uitlevering. Het past in dit geval dan ook niet om de persoonlijke belangen van de verdachte zwaarder te laten wegen dan de hiervoor genoemde reële bezwaren van het Amerikaanse openbaar ministerie tegen uitstel van de uitlevering. Ik zie in deze zaak daarom geen grond om een uitleveringsverplichting uit te stellen en een buitenlandse strafzaak verdere vertraging te laten oplopen. Overigens merk ik op dat het volgen van een opleiding ook in Nederland geen reden is om een strafzaak uit te stellen.
Bent u bereid in ieder geval de uitlevering en de gevangenhouding van deze student uit te stellen totdat deze vragen zijn beantwoord? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn beantwoord voorafgaand aan de uitlevering. Over de gevangenhouding beslist het gerechtshof in Leeuwarden.