De werkwijze van afdelingen bijzonder beheer van banken |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Licht ook in Nederland afdelingen bijzonder beheer door»?1
Ja.
Kent u de conclusies van het rapport-Tomlinson in het Verenigd Koninkrijk, waaruit blijkt dat afdelingen bijzonder beheer van banken de bedrijvenportefeuille «opschonen» door niet zelden ook gezonde bedrijven naar het rand van faillissement te duwen?
Ik heb kennis genomen van het genoemde rapport.
In hoeverre acht u de uitkomsten van het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk representatief voor de situatie bij de Nederlandse afdelingen bijzonder beheer? Deelt u de conclusie uit het hiervoor genoemde artikel dat ook in Nederland deze afdelingen zich niet zelden «wanstaltig, manipulatief en samenzweerderig» gedragen?
Het rapport Tomlinson is geschreven in opdracht van de Britse overheid en gaat in op de praktijken rond bijzonder beheer in het Verenigd Koninkrijk. Over de Nederlandse situatie is contact opgenomen met VNO/NCW-MKB Nederland, ONL voor Ondernemers en met de AFM en DNB. Op basis hiervan acht ik de uitkomsten van het onderzoek niet representatief voor de situatie bij de afdelingen bijzonder beheer van de Nederlandse banken.
Kunt u een overzicht geven van het aantal Nederlandse MKB-bedrijven dat door de banken onder bijzonder beheer is gesteld? Kan dit worden uitgesplitst per bank?
In het algemeen wil ik voorzichtigheid betrachten bij de interpretatie van cijfers over de afdelingen bijzonder beheer van de verschillende banken, omdat de invulling van bijzonder beheer verschilt per bank. Een klant wordt in principe onder bijzonder beheer gesteld indien niet langer aan de financierings-voorwaarden kan worden voldaan of wanneer de kans reëel is dat dit in de toekomst niet meer lukt. Aanleiding hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat de klant zijn rente- en aflossingsverplichtingen niet meer kan nakomen of een sterke daling van de solvabiliteitsratio van de onderneming. Banken geven aan altijd te streven naar continuïteit van de onderneming, omdat hiermee zowel de belangen van de bank als de klant gediend zijn. In sommige gevallen is herstel uit bijzonder beheer echter niet mogelijk en kan een faillissement of beëindiging van het krediet niet worden voorkomen.
Er bestaan niet veel openbare cijfers over bankleningen in bijzonder beheer. Navraag bij Rabobank, ING en ABN-Amro leert dat ongeveer 10 tot 20% van hun MKB-klanten onder bijzonder beheer is gesteld. De stijging van het aantal leningen in het bijzonder beheer is over het algemeen samengegaan met een toename van de verliezen op de portefeuille MKB-kredieten van banken. De stijging van het aantal leningen in bijzonder beheer past dan ook binnen het bredere economische klimaat sinds de crisis. Ook de kredietfaciliteiten van de overheid hadden in 2013 te maken met sterk oplopende verliezen.
Bent u er van op de hoogte dat bedrijven, als zij door de bank onder bijzonder beheer worden gesteld, te maken kunnen krijgen met onder meer een hogere rente, verplichtingen om extra af te lossen, hoge kosten voor accountantsrapporten of hertaxaties, executieverkoop en/of het stilleggen van de rekening? Op welke wijze is de proportionaliteit van het ingrijpen door de bank gewaarborgd? Bent u van mening dat de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer van de Nederlandse banken voldoende transparant is en de toets der kritiek kan doorstaan?
Als een bedrijf een kredietovereenkomst aangaat met een bank gelden de algemene voorwaarden voor kredietverlening van die betreffende bank. Deze algemene voorwaarden geven banken de mogelijkheid om extra voorwaarden te stellen aan bedrijven wanneer de kredieten van deze bedrijven onder «bijzonder beheer» worden gesteld. Het antwoord op de vraag op welke wijze de proportionaliteit van maatregelen door de bank is gewaarborgd, is daarmee afhankelijk van hetgeen partijen nader zijn overeengekomen en is daardoor ook onderhevig aan hetgeen hierover in het civiele recht is bepaald (waaronder de eisen van redelijkheid en billijkheid). Als een onderneming het niet eens is met de maatregelen kan deze een klacht indienen bij de betreffende bank maar kan deze ook de civiele rechter verzoeken te toetsen of de maatregelen op basis van de voorwaarden al dan niet terecht zijn ingesteld door de bank. Door de civiele rechter worden de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen en zijn de redelijkheid en billijkheid maatgevend. Deze zal toetsen of de voorwaarden voldoende transparant zijn en de toets der kritiek kunnen doorstaan.
Kunt u een overzicht geven van de klachten die de Autoriteit Financiële markten (AFM) in de afgelopen periode van ondernemers heeft ontvangen over de werkwijze van afdelingen bijzonder beheer? In hoeverre heeft de AFM op basis van deze klachten actie ondernomen richting de banken en met welk resultaat?
De AFM is – mede naar aanleiding van haar bevindingen uit haar onderzoek naar de dienstverlening rondom rentederivaten aan (semi-)professionele partijen – extra alert op de financiële dienstverlening aan zakelijke marktpartijen. In de periode 2013 tot heden heeft zij verschillende klachten ontvangen van ondernemers over de werkwijze van afdelingen bijzonder beheer. Dit onderwerp heeft momenteel dan ook nadrukkelijk aandacht van de AFM.
In hoeverre is het gedrag van afdelingen bijzonder beheer bij in de afgelopen periode bij u onder de aandacht gebracht door organisaties voor het midden- en kleinbedrijf, zoals MKB-Nederland en ONL (Ondernemend Nederland)? Wat hebt u met deze signalen gedaan? Bent u bereid om bij deze organisaties na te gaan of er reden is tot zorg over bijzonder beheer en de Kamer over de uitkomst te informeren?
Uit het contact dat mijn ministerie heeft opgenomen met VNO NCW, MKB Nederland en ONL voor Ondernemers blijkt dat het beeld dat zij hebben van bijzonder beheer twee kanten heeft. Enerzijds ontvangen zij klachten van ondernemers dat bijzonder beheer als zeer stressvol en belastend wordt ervaren. Anderzijds krijgen zij van ondernemers ook te horen dat de steun die zij van de bank ontvangen wanneer zij in bijzonder beheer worden genomen, hun onderneming juist heeft versterkt. Wel geeft VNO NCW aan dat ondernemers niet altijd een duidelijk beeld hebben van doelstelling, proces en werkwijze van de afdeling bijzonder beheer van banken. Ik heb van beide belangenorganisaties echter geen klachten ontvangen. Dit beeld is bevestigd door VNO NCW en MKB Nederland in het artikel «Banken kunnen spanningen wegnemen» dat recentelijk is verschenen in het Financieele Dagblad».2
Ziet u aanleiding om ook in Nederland een commissie in te stellen om de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer door te lichten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De AFM is alert op de dienstverlening aan zakelijke marktpartijen en zal – indien nodig – onderzoek verrichten naar de werkwijze van de afdelingen bijzonder beheer.
In hoeverre geeft de huidige wetgeving (artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden en art. 4:24a van de Wet op het financieel toezicht) de toezichthouder een handvat om in te grijpen bij evidente misstanden? In hoeverre kan ook een MKB’er bij de interpretatie van de wetgeving als consument worden beschouwd, indien de bank een hypotheek op de woning heeft of er sprake is van persoonlijke borgstelling?
Artikel 4:24a van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geeft de AFM een handvat om in te grijpen indien sprake is van evidente misstanden die schadelijke gevolgen (kunnen) hebben voor consumenten. Deze wettelijke norm is echter niet van toepassing op zakelijke klanten. Een MKB-onderneming wordt op basis van de Wft aangemerkt als een zakelijke klant, niet als een consument. Ook niet indien deze in de hoedanigheid van ondernemer een hypotheek heeft laten vestigen op zijn of haar woning en/of er sprake is van persoonlijke borgstelling. Indien de MKB’er dit doet in de hoedanigheid van consument is artikel 4:24a Wft wel van toepassing. Daarbij wordt opgemerkt dat indien de bank de ondernemer in de hoedanigheid als consument adviseert over een hypotheek, tevens de andere gedragseisen uit de Wft (zoals de eisen die worden gesteld aan informatieverstrekking en het passend adviseren) van toepassing zijn.
Artikel 2 van de Algemene bankvoorwaarden geeft de toezichthouder evenmin een handvat om in te grijpen. De Algemene bankvoorwaarden zijn contractuele voorwaarden die gelden tussen de bank en haar klanten. De beoordeling in hoeverre deze bankvoorwaarden in een specifiek geval worden nageleefd is dan ook voorbehouden aan de civiele rechter.
Heeft de regering zich inmiddels een oordeel gevormd over de suggestie om de algemene zorgplicht voor banken uit te breiden naar kleine ondernemers? Heeft hierover – zoals eerder toegezegd – inmiddels overleg plaatsgevonden met de organisaties voor het midden- en kleinbedrijf? Hoe staat u tegenover de suggestie om de toegang tot klachteninstituut Kifid uit te breiden naar zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en het MKB?
Uit een nieuwe inventarisatie onder de belangenorganisaties voor het midden- en kleinbedrijf volgt dat zij geen meerwaarde zien in het uitbreiden van de algemene zorgplicht (artikel 4:24a van de Wft) naar (klein)zakelijke klanten. Daarbij gaven zij vooral aan dat ruimte moet blijven bestaan voor dienstverlening op maat en dialoog tussen de bank en ondernemer over de kredietverlening. Het uitbreiden van de zorgplicht naar kleine ondernemers zou dit mogelijk belemmeren omdat dit de verhouding tussen de bank en de ondernemer juridiseert. Ik begrijp deze zorgen van de belangenorganisaties en zie tevens het risico dat nadere regels een negatief effect kunnen hebben op de kredietverlening aan het MKB, met name doordat het moeilijker wordt om voor krediet in aanmerking te komen en doordat het kan leiden tot hogere kosten. Ik ben op dit moment dan ook niet voornemens om de algemene zorgplicht uit te breiden naar (klein)zakelijke klanten.
Ook volgt uit deze inventarisatie dat er geen signalen zijn ontvangen op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de doelgroep overwegend voorstander is van de uitbreiding van de toegang tot het Klachteninstituut Kifid naar zzp-ers en het MKB. Dit neemt niet weg dat Kifid zelf heeft aangegeven in principe open te staan voor het uitbreiden van de toegang naar het MKB en zzp’ers. Het zou dan ook een logische eerste stap kunnen zijn als Kifid zich, in overleg met de betrokken partijen, openstelt voor klachten van MKB-ers en zzp’ers (deels gebeurt dit al bij zzp-ers). Dit zou dan geschieden op basis van vrijwilligheid; zowel de MKB-er en zzp’er als de financiële onderneming dienen dan in te stemmen met behandeling door Kifid. Kifid gaat hierover in gesprek met belanghebbenden.
Het onverminderd doorzetten van offshoring |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederlandse bedrijven in de industrie nog altijd in hoog tempo productie overhevelen naar het buitenland en dat dit ook steeds vaker gebeurt in de dienstensector en in het midden- en kleinbedrijf?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en kunt u in cijfers aangeven wat de gevolgen zijn van de offshoring voor het verlies van banen in respectievelijk de industriesector, de dienstensector en in het midden- en kleinbedrijf?
Offshoring, het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland, is een verschijnsel dat past in een dynamische, globaliserende wereld, waarbij bedrijven een afweging maken op welke locatie zij hun productie uitvoeren. Offshoring dient daarom in het bredere perspectief bezien te worden van de vestigingsplaatsbeslissing van bedrijven. Uit het meest recente onderzoek van het CBS blijkt dat tussen 2009–2011 9,8% van de bedrijven in de industrie en diensten met meer dan 100 werknemers betrokken was bij international sourcing,het internationaal uitbesteden van bedrijfsactiviteiten2. In de periode tussen 2001–2006 betrof dit 13,5% van de bedrijven. Bij deze vergelijking dient echter aangetekend te worden dat dit beeld vertekend kan zijn door een langere meetperiode tijdens eerder onderzoek. Een vergelijking over de tijd kan daarom niet gemaakt worden, zo stelt ook het CBS. Vooral de industriesector (15,8% betrokken) en dochterondernemingen van buitenlandse ondernemingen (36,8%) zijn actief op dit terrein. Nederland valt Europees gezien in de middengroep wat betreft international sourcing, zowel voor de industrie als voor de economie als geheel. In landen als Denemarken en Finland komt international sourcing beduidend meer voor.
De CBS-onderzoeken geven geen zicht op hoeveel banen er zijn verplaatst door international sourcing.Op de arbeidsmarkt is echter continu sprake van baandestructie en baancreatie. Dit is bovendien niet alleen afhankelijk van offshoring. Ook door technologische ontwikkeling en veranderende voorkeuren van consumenten is de samenstelling van de werkgelegenheid over verschillende sectoren voortdurend in beweging. Mede door technologische ontwikkeling is het aantal banen in de industrie en de landbouw de laatste decennia afgenomen, terwijl de werkgelegenheid in de dienstensector fors is toegenomen.
Het verplaatsen van bedrijfsactiviteiten of onderdelen van het productieproces naar het buitenland is een logisch gevolg van globalisering. Omgekeerd betekent globalisering dat Nederland zich toe gaat leggen op activiteiten en onderdelen van het productieproces waar wij efficiënt in zijn. In algemene zin kan gesteld worden dat globalisering – waarvan offshoring een onderdeel is – niet leidt tot minder werkgelegenheid in Nederland. Globalisering heeft ons land juist veel welvaart gebracht, zoals ook CPB-onderzoek onderstreept3. Er zijn bijvoorbeeld ook veel buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen. Het CBS heeft onlangs berekend dat er bijna een miljoen Nederlandse banen zijn bij bedrijven die in buitenlands eigendom zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om offshoring tegen te gaan en reshoring, het terughalen van arbeid naar Nederland, te bevorderen? Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om de inzet op reshoring te intensiveren en/of te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Om de vruchten te plukken van globalisering is een goed vestigingsklimaat van essentieel belang. Ook bedrijven die overwegen een deel van de productie terug te verplaatsen naar Nederland, hebben daar belang bij. Nederland heeft een sterk vestigingsklimaat. Dat blijkt uit het gegeven dat bedrijven zich graag in Nederland vestigen of activiteiten terug naar Nederland halen. Volgens de ranglijst van het World Economic Forum behoort Nederland al jaren tot de meest competitieve economieën ter wereld; sinds 2007 is ons land onafgebroken terug te vinden in de top 10. Het kabinetsbeleid is er bij uitstek op gericht deze positie vast te houden en te verbeteren. Daarom wordt fors extra geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs, duurzaamheid en innovatie. Ook het bedrijvenbeleid, met specifieke aandacht voor de negen topsectoren, draagt bij aan ons vestigingsklimaat. Door in te zetten op ruimte voor ondernemerschap en ondersteuning voor innovatie en export wordt het vestigingsklimaat verder versterkt. Hiervoor worden fiscale regelingen, kredieten, garanties, regeldrukvermindering en publiek-private samenwerking ingezet.
Aanvullend op de maatregelen gericht op de versterking van het vestigingsklimaat, maken in het bijzonder de Participatiewet en de sectorplannen het aantrekkelijker voor bedrijven om activiteiten terug naar Nederland te halen. Deze maatregelen kunnen een impuls geven aan reshoring. Met de Participatiewet kunnen bedrijven een loonkostensubsidie ontvangen om het verschil tussen de loonwaarde van werknemers met een arbeidsbeperking en het wettelijk minimumloon compenseren. Dit maakt de doelgroep van de Participatiewet aantrekkelijker voor bedrijven die laaggeschoolde arbeid naar Nederland willen terughalen of bestaande activiteiten willen uitbreiden. Activiteiten die voorheen niet rendabel waren om in Nederland uit te voeren, worden mogelijk toch weer rendabel. Het kabinet zal de best practicesvan bedrijven die werken met de doelgroep van de Participatiewet actief uitdragen. Daarnaast kunnen sectoren gebruik maken van de sectorplannen om specifieke arbeidsmarktknelpunten in een sector op te lossen. Voor de sectorplannen is in totaal € 600 mln. voor gereserveerd. Ook bedrijven die via reshoring werk willen creëren voor kwetsbare groepen en mensen met een arbeidsbeperking kunnen rekenen op steun.
Hoe staat het met het ontwikkelen van het «total costs of ownership-model», dat bedrijven inzicht moet bieden in de brede kosten en baten van investeren in Nederland? Wordt dit model ook landelijk uitgerold?
Een belangrijke rol die de overheid kan vervullen is het voorzien in betrouwbare informatie, zodat bedrijven een goede afweging voor hun locatiebeslissing kunnen maken. Bestaande mogelijkheden zijn de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.antwoordvoorbedrijven.nl) en het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA; www.nfia.nl). Deze bronnen bieden praktische informatie over het investeren in Nederland en regelingen waar bedrijven gebruik van kunnen maken. Het «total cost of ownership»-model kan een goede aanvulling zijn in de informatievoorziening voor bedrijven. In Tilburg zijn wetenschappers samen met de gemeente Tilburg bezig om een «total cost of ownership»-model voor de regio te ontwikkelen. De Kamer van Koophandel heeft ook plannen voor de ontwikkeling van een dergelijk model, naast een meer kwalitatief informatieproduct. Omdat dit model de locatiebeslissing van bedrijven kan verbeteren en reshoring kan bevorderen, zal ik de ontwikkeling ervan nauwlettend volgen. Daarbij zal ik het landelijk uitrollen ervan zo veel mogelijk bevorderen. Voor de zomer zal ik de Kamer nader informeren over de voortgang rondom reshoring.
Het bericht dat het declaratiesysteem voor de zorg foute declaraties uitlokt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Systeem lokt foute declaraties uit»?1
Ja, ik ken dit bericht. Zorg die geleverd wordt, moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk. Artsen moeten deze leveren. Vervolgens behoren zij datgene te registreren wat zij geleverd hebben. Deze gegevens worden naar de grouper gestuurd en hieruit volgt een DOT. Bij twijfel over de wijze van registreren kunnen ziekenhuizen een situatie aan de NZa voorleggen, bijvoorbeeld de vraag of een behandeling in één keer gedeclareerd dient te worden of in delen. Ziekenhuizen worden dus niet gedwongen om te frauderen met declaraties. Wanneer ziekenhuizen toch bewust op een andere manier registreren zodat een andere DOT gedeclareerd kan worden die meer oplevert, is dat strafbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat ziekenhuizen aangeven gedwongen te worden om te kiezen tussen fraude met declaraties, dan wel het niet leveren van optimale zorg aan patiënten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de stelling van hoogleraar gezondheidszorg Jaap Sijmons dat de Nederlandse Zorgautoriteit haar eigen vlees keurt door toe te zien op haar eigen declaratieregels?
Op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) heeft de NZa de bevoegdheid om regelgeving op te stellen, toezicht te houden op naleving van deze regels en daarnaast kan zij ook sancties toepassen inden de regels niet worden nageleefd. Deze bevoegdheden zijn binnen de NZa organisatorisch gescheiden.
Deelt u de mening dat het DOT-systeem (DBC’s op weg naar Transparantie) (DBC's: Diagnose Behandeling Combinaties) de problemen inzake transparantie in de financiering van zorg niet heeft verholpen? Zo nee, waarom niet?
Met de invoering van prestatiebekostiging en de invoering van DOT is een nieuwe situatie ontstaan voor de financiering van de medisch specialistische zorg vanaf 2012. Partijen moeten wennen aan deze nieuwe situatie, waarbij ook andere aspecten een rol spelen die de financiering in 2012 en 2013 – de transitiejaren- complex maken. Tegelijkertijd kan opgemerkt worden dat dit niet het eindmodel is: ook in het DOT systeem zullen verbeteringen nodig zijn. Bijvoorbeeld in het verder verduidelijken en vereenvoudigen van de regelgeving. Ik ben in gesprek met de NZa en veldpartijen om hierover concrete afspraken te maken.
Bent u voornemens naar aanleiding van deze berichtgeving verbeteringen aan te brengen in het declaratiesysteem voor de zorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat deze fraude de noodzaak vergroot patiënten meer inzicht te geven in de kosten die hen in rekening worden gebracht en dat het huidige gebrek aan transparantie fraude en misbruik in de hand werkt?
Ik ben met u van mening dat het van belang is dat patiënten en verzekerden meer inzicht dienen te krijgen in de kosten die hen in rekening worden gebracht. Om die reden ben ik samen met de verzekeraars, patiënten en aanbieders een traject kostenbewustzijn gestart. Ik heb u hier in een aantal brieven reeds over geïnformeerd, voor het laatst in mijn brief van 25 oktober 2013, met Kamerstuk 28 828, nr. 53. Voor de zomer ontvangt u een nieuwe voortgangsbrief.
Wat bent u voornemens te ondernemen om patiënten meer inzicht te geven in de kosten die hen in rekening worden gebracht? Op welke termijn verwacht u dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
De integratie van Somaliërs |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van «Open Society Foundation» over de positie van Somaliërs in Amsterdam, onder andere over onderwijs, gezondheid en participatie op de arbeidsmarkt?1
Ja.
In welke mate herkent u, ook landelijk, de uitkomsten uit dat onderzoek, die een zeer zorgelijk beeld laten zien van de positie van Somaliërs? Kunt u dit met de bij u bekende gegevens onderbouwen?
Ik herken de uitkomsten van het onderzoek en deel met u dat dit een zorgelijk beeld laat zien van de positie van Somaliërs. Andere bij mij bekende gegevens laten overigens geen afwijkend beeld zien. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat van de vluchtelingengroepen de Somalische Nederlanders verreweg de grootste achterstand laten zien op sociaaleconomisch gebied. Het jaarrapport integratie 2013, dat u is aangeboden bij brief van 11 maart 2014 (TK 2013–2014, 32284, nr. 51), bevestigt dit. Hier blijkt dat Somalische migrantengroepen het slechtst scoren op participatie, werkloosheid en armoede.
Hoeveel procent van de Somalische gemeenschap in Nederland heeft een vluchtelingenachtergrond?
Het merendeel van de eerste generatie van Somalische Nederlanders is als asielzoeker naar Nederland gekomen. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat rond de 40% gezinsmigratie als reden heeft voor komst naar Nederland en rond de 60% om asiel aan te vragen in Nederland.
Kan worden gesteld dat de achterstanden van Somaliërs vergeleken met andere groepen migranten en vluchtelingen relatief groot zijn? Zo ja, in welke mate? Hoe verklaart u de relatief grote achterstanden van Somaliërs?
Uit het eerdergenoemde jaarrapport Integratie 2013 blijkt dat de achterstanden van de Somaliërs relatief groot zijn in vergelijking met andere groepen migranten en vluchtelingen. De sociaaleconomische positie van de Somalische groep is zeer slecht; een kwart van de Somalische Nederlanders heeft geen werk, binnen de beroepsbevolking is 37% werkloos en de helft van de Somaliërs heeft een bijstandsuitkering. De armoedecijfers zijn uitermate hoog: meer dan de helft van de Somalische Nederlanders en twee derde van de kinderen leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens. Een verklaring voor deze achterstandspositie is onder andere de jarenlange oorlogsgeschiedenis van het land, waardoor ze veel minder dan de andere vluchtelingengroepen onderwijs in eigen land hebben gevolgd, met name de recent naar Nederland gemigreerde groep (rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP uit 2011). Dit zorgt voor een slechtere startpositie.
Welke effecten heeft het afschaffen van het doelgroepenbeleid gehad op de integratie van Somaliërs? Deelt u de mening van onder andere Vluchtelingenwerk, dat pleit voor een speciaal actieplan voor Somaliërs, dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest?2 Zo nee, waarom niet?
De mening dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest, deel ik niet. Zoals ik in de Agenda Integratie (bijlage bij TK 2012–2013, 32824, nr. 7) heb aangegeven acht ik het van belang dat instellingen in de publieke sector in staat zijn de vraagstukken die voortkomen uit een etnisch divers samengestelde bevolking en achterblijvende integratie het hoofd te bieden. Het gaat erom dat voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor iedereen, dus ook voor Somaliërs. De generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en dat dat leidt tot een effectievere aanpak dan door groepen in hokjes te zetten. Daarbij dient er wel ruimte te zijn voor maatwerk waar dat nodig is voor specifieke problemen die bijvoorbeeld Somaliërs ondervinden.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om in gesprek te gaan met maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten in overleg te gaan over de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen in Nederland en daar een plan van aanpak voor te maken?
Ja, ik sta open voor een gesprek met de maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten. Er worden reeds op regelmatige basis gesprekken georganiseerd. Eind januari 2014 is bijvoorbeeld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door Pharos een bijeenkomst georganiseerd voor gemeenten. Het thema van de bijeenkomst was «succesfactoren en uitdagingen in het bereiken van Somalische Nederlanders in achterstandssituaties». Een andere bijeenkomst vond plaats op 10 april 2014. Deze bijeenkomst ging over het Activeringsproject Groningse Somaliërs, dat door Stichting MJD en Stichting Somaliërs Groningen wordt uitgevoerd in de gemeente Groningen. In al deze gevallen was er sprake van een generieke benadering van de problematiek van Somaliërs in Nederland met aandacht voor maatwerk. Vanuit die optiek is een (separaat) plan van aanpak voor de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen noch wenselijk, noch noodzakelijk.
Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat gemeenten de mogelijkheid bieden om bepaalde groepen vluchtelingen met achterstanden met behoud van een uitkering te laten studeren of een opleiding te volgen zodat zij een diploma kunnen halen? Welke mogelijkheden zijn er om «oudere» vluchtelingen in dit kader te ontheffen van het leeftijdsvereiste, zodat zij studiefinanciering kunnen krijgen?
Binnen de kaders van de WWB kunnen gemeenten bepalen of ondersteuning van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt noodzakelijk is. Gemeenten kunnen daarvoor middelen uit het participatiebudget inzetten om hiermee maatwerk te bieden. Dit omvat ook de mogelijkheid om (korte) scholingscursussen aan te bieden, die direct zijn gericht op het verkrijgen van regulier werk. In de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld is op individuele basis een opleiding met behoud van uitkering mogelijk indien sprake is van aantoonbare werkervaring en diploma's in het eigen land die van vergelijkbaar niveau zijn als in Nederland, scholing betaalbaar is en de opleiding een benodigde stap is voor het beoogde werk.
Jongeren die hun studie door omstandigheden in eigen land niet hebben afgerond, kunnen in Nederland studiefinanciering aanvragen als zij hier een studie starten voor hun 30e. In dat geval kunnen zij hun studie met behoud van studiefinanciering afmaken. Bij het starten boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid en moet de studie zelf worden bekostigd door de student. Er zijn dan in principe andere mogelijkheden om in het levensonderhoud en de studiekosten te voorzien (werkgever, sociale zekerheid, fiscale voorzieningen, tegemoetkoming van stichting voor vluchteling-studenten UAF). Deze voorzieningen staan ook open voor deze groep studenten. Het is daarmee niet nodig voor hen een uitzondering in het studiefinancieringsstelsel te creëren.
Kunt u in zijn algemeenheid ook ten aanzien van andere migrantengroepen in de samenleving aangeven of, en zo op welke wijze, het generieke integratiebeleid ten opzichte van het afgeschafte doelgroepenbeleid ook, waar nodig, voldoende maatwerk voor hen biedt?
Ook ten aanzien van de integratie van andere migrantengroepen in de samenleving vormt een generieke benadering het uitgangspunt. Deze generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en daardoor effectiever kan werken. Wel is er in de generieke aanpak ruimte voor maatwerk t.a.v. de specifieke problemen die sommige migrantengroepen ondervinden.
Het onderzoek van Panteia naar het bezit van een arbeidsongeschiktheidsverzekering onder zzp’ers |
|
Grace Tanamal (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp’ers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het merendeel van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft? Zo ja, bent u bereid om stappen te zetten om de verzekeringsgraad te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zzp’ers hebben de keuzevrijheid om zich wel of niet te verzekeren tegen het risico van inkomstenderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid. Dit omvat ook de keuzemogelijkheid om geen verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico af te sluiten. Er zijn zelfstandigen die zich niet willen verzekeren, bijvoorbeeld omdat zij ingeval van arbeidsongeschiktheid kunnen terugvallen op het inkomen van hun partner of eigen vermogen. Daarnaast zijn er zelfstandigen die zich willen verzekeren, maar zich op de private markt niet kunnen verzekeren, bijvoorbeeld omdat zij te maken krijgen met uitsluitingen, premie-opslagen of omdat zij door een verzekeraar geweigerd worden voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV).
In deze situatie kunnen startende ondernemers gebruik maken van de vangnetverzekering van private verzekeraars of de vrijwillige verzekering van het UWV. Van deze opties wordt echter maar in beperkte mate gebruik gemaakt.
Het kabinet heeft in een brief van 23 april jl. over de aanpak schijnzelfstandigheid aangekondigd interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) uit te gaan voeren naar de balans op de arbeidsmarkt tussen zelfstandigen en werknemers. Daarin zal hun positie binnen de sociale zekerheid worden meegenomen, inclusief de verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Een rapportage van het IBO volgt voor het einde van het jaar. Op basis van het IBO wil ik onder meer bezien of er aanleiding is en mogelijkheden zijn om de verzekeringsgraad te verhogen.
Uit het onderzoek blijkt dat de belangrijkste reden om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering de hoogte van de premies is; wat is uw reactie hierop?
Uit het onderhavige onderzoek van Panteia blijkt dat de verzekerde zzp’ers jaarlijks gemiddeld € 4.050 aan hun AOV betalen, hetgeen neerkomt op een maandelijks bedrag van € 340. In dit licht vind ik het niet verwonderlijk dat een belangrijke reden voor de onverzekerde zzp’ers om géén AOV af te sluiten de prijs / de hoogte van de premies (60%) is. Deze uitkomst komt overeen met het onderzoek dat verricht is in 2009 in het kader van de evaluatie van de Wet einde toegang verzekering WAZ.2 De premie is mede zo hoog omdat het arbeidsongeschiktheidsrisico een omvangrijk risico is dat wordt afgedekt. Voorts is van belang dat de premie voor periodieke uitkeringen bij invaliditeit, ziekte of ongeval (waaronder de aov-premie) aftrekbaar is.
Kunt u aangeven hoeveel zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering een beroep moeten doen op de bijstand vanwege arbeidsongeschiktheid?
Het ontbreekt mij aan gegevens over het aantal zzp’ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering dat een beroep heeft gedaan op de bijstand vanwege arbeidsongeschiktheid.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van herinvoering van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, met in ieder geval een variant verplichte basisverzekering – vrijwillige aanvullende verzekering?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal het kabinet een breed onderzoek uitvoeren naar de positie van zzp’ers. Ook hun relatie tot het stelsel van de sociale verzekeringen, inclusief het de verzekering tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico, zal daarbij aan de orde komen. Een rapportage volgt voor het einde van het jaar.
Het bericht dat het aantal rokers stabiel is, en het gebruik van de e-sigaret stijgt |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal rokers stabiel, gebruik e-sigaret stijgt», en het gerelateerde «Factsheet onderzoek rookgewoonten 2013» van het Trimbosinstituut?1 Zo ja, wat is uw reactie op deze bevinding?
Ja. Het Trimbos-instituut onderzoekt jaarlijks, in opdracht van VWS, het aantal rokers in Nederland. De bevindingen van het onderzoek zijn niet zo positief als ik had gehoopt, het aantal rokers kan zeker nog verder worden teruggebracht. Wel ben ik content met het feit dat rokers minder sigaretten per dag zijn gaan roken.
Onlangs bleek uit de Roken Jeugd Monitor, eveneens uitgevoerd door het Trimbos-instituut, dat het aantal jongeren dat dagelijks rookt in 2013 is gedaald
van 11% naar 9%. Mijn beleid richt zich met name op het voorkomen dat jongeren met roken beginnen. De resultaten van deze twee onderzoeken zie ik vooral als een aansporing om mijn beleid voort te zetten.
Deelt u de mening dat, in het licht van de nog onbekende gevolgen van het roken van e-sigaretten voor de volksgezondheid, de ontwikkeling zorgelijk is dat het aantal Nederlanders dat hiervan gebruik maakt binnen een jaar is gestegen van 1% naar 3%, terwijl het percentage rokers in Nederland niet is afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. De ontwikkelingen rondom de e-sigaret houd ik daarom nauwgezet in de gaten.
Vanwege de nog onbekende gevolgen van het roken of dampen van e-sigaretten voor de volksgezondheid heb ik het RIVM gevraagd aanvullend onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van de e-sigaret.
De eerste resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.
Daarnaast heb ik aangekondigd een minimumleeftijd in te zullen stellen voor de verkoop van e-sigaretten; zoals dat bij tabak en alcohol al het geval is.
Ik zou het onwenselijk vinden als jongeren door het gebruik van de e-sigaret een nicotineverslaving ontwikkelen. Het is niet normaal om voor je 18e te roken, te drinken of te dampen. Overigens zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de e-sigaret een opmaat vormt tot roken.
In hoeverre mag uit dit bericht worden opgemaakt dat e-sigaretten niet helpen bij het stoppen met roken? Welk bewijs is momenteel voorhanden dat gebruik van de e-sigaret helpt bij het stoppen met roken?
E-sigaretten worden momenteel niet als stoppen-met-roken middel geregistreerd en ook niet als zodanig in de markt gezet. E-sigaretten worden met name gepromoot als alternatief voor rokers.
Voorlopige conclusies wijzen erop dat de e-sigaret beperkt effectief lijkt te zijn als middel om te stoppen met roken.
Eerste voorkeur hebben daarom de bewezen effectieve hulpmiddelen en stopmethoden. Voor meer informatie hieromtrent zie ook de recente factsheet van het Trimbos-instituut2.
Op welke termijn komt u met de reeds toegezegde Algemene Maatregel van Bestuur2 die de verkoop van e-sigaretten aan banden legt?
De toegezegde Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ziet op een aantal aspecten van de e-sigaret, zoals de veiligheid en kwaliteit van het product, etikettering en reclames. Verkoopbeperkende maatregelen vallen hier niet onder.
Zoals eerder aangegeven is voor verkoopbeperkende maatregelen, zoals bijvoorbeeld een minimumleeftijd voor de verkoop van de e-sigaret, een wetswijziging nodig (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 905).
Die wetswijziging komt er bij de implementatie van de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn in de Tabakswet, zoals ik bij brief van 29 januari 2014 aan de Tweede Kamer heb gemeld (Kamerstukken II 2013/14, 33 522, nr. 8).
Zoals toegezegd zal ik, vooruitlopend op deze wetswijziging een AMvB opstellen, zodat in elk geval op korte termijn al regels kunnen worden gesteld met betrekking tot bovengenoemde aspecten van de e-sigaret.
Mijn inzet is gericht op het zo snel mogelijk in werking laten treden van deze AMvB. Ik streef er dan ook naar deze AMvB zo spoedig mogelijk naar de Raad van State te sturen, idealiter nog vóór het zomerreces.
Dalende defensiebudgetten |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de persconferentie van president Obama, waarin hij zorgen uitspreekt over de dalende defensiebudgetten bij veel Europese bondgenoten?1
Ja.
Voelt u zich aangesproken door de vraag die president Obama opwerpt – «is everybody chipping in?» – nu de defensieuitgaven van Nederland gedaald zijn naar ruim 1% van het BNP, ongeveer de helft slechts van de NAVO-norm van 2%?
De Amerikaanse oproep aan de Europese Navo-lidstaten is niet nieuw. Eerder vroeg bijvoorbeeld voormalig Minister van Defensie Gates aandacht voor de krimpende budgetten in Europa en de scheefgroei tussen de Amerikaanse en Europese inbreng in de Navo. Die oproep heeft overigens bijgedragen tot uiteenlopende samenwerkingsinitiatieven. Ik ben het met president Obama eens dat vrijheid niet gratis is. Europese landen hebben een eigen én gezamenlijke verantwoordelijkheid om te blijven investeren in hun krijgsmachten en in onderlinge samenwerking. Ook de inzetbaarheid en de politieke bereidheid de krijgsmacht in te zetten, zijn van belang met het oog op burden sharing. Nederland levert regelmatig bijdragen aan internationale operaties. Die bijdragen zijn relevant en worden gewaardeerd.
Deelt u de opvatting van president Obama dat de crisis in Oekraïne ons eraan herinnert dat veiligheid niet gratis is en dat alle NAVO bondgenoten hun steentje moeten bijdragen aan collectieve veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken op de pleidooien om het defensiebudget te verhogen?2 Deelt u zijn opvatting dat een pleidooi voor meer geld voor Defensie pas geloofwaardig is op het moment dat eerst de nog bestaande verspilling door de versnipperde Europese samenwerking aangepakt wordt?
Internationale samenwerking is al lang geen keuze meer maar pure noodzaak. De inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen kunnen worden versterkt en ontbrekende capaciteiten gecompenseerd. De Nederlandse krijgsmacht werkt al nauw samen met verscheidene Europese partners, waaronder België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Professionaliteit en technologische hoogwaardigheid maken onze krijgsmacht tot een aantrekkelijke partner. Verdergaande Europese samenwerking is van belang en daar zet Nederland zicht voor in. Hiermee vergroten we ons militaire handelingsvermogen. Wel geldt dat de kost vaak voor de baat uit gaat.
Was in uw ogen het extra geld voor Defensie in het Herfstakkoord «ongeloofwaardig»?
Nee.
Bent u bereid de volgende passage uit uw nota «In het belang van Nederland» onder de aandacht te brengen van de minister van Buitenlandse Zaken: «De verdere intensivering van internationale militaire samenwerking is een proces dat tijd vergt. En niet onbelangrijk, de kost gaat veelal voor de baat uit. Om op termijn de vruchten van doelmatige samenwerking te kunnen plukken, zijn vaak investeringen vooraf nodig.»?
De nota In het belang van Nederland is kabinetsbeleid. Deze nota legt een stabiel fundament onder de krijgsmacht.
Deelt u de opvatting van de officierenverenigingen dat de logica van de minister van Buitenlandse Zaken leidt tot een sterfhuisconstructie voor de krijgsmacht?3
Ik lees in het artikel niet dat de redenering zou leiden tot een sterfhuisconstructie.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de minister van Financiën dat extra geld voor Defensie «een slecht idee» is?4
De Minister van Financiën heeft volgens de Comptabiliteitswet de bevoegdheid om binnen de volledige Rijksbegroting te zoeken naar mogelijkheden om de Rijksbegroting in evenwicht te houden. Daarbij wordt geen enkel ministerie uitgesloten.
Hoe beoordeelt u bovendien de aankondiging van de minister van Financiën dat hij bij de voorbereiding van de begroting 2015 op zoek gaat naar bestedingsruimte op de begrotingen van verschillende ministeries, om daar ruimte te maken voor de 500 miljoen die het aangepaste regeerakkoord tussen VVD en PvdA over de arbeidskorting kost?5 Klopt het dat de begroting van Defensie in die zoektocht niet uitgesloten is?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat de minister-president op de persconferentie na de ministerraad van 28 maart jl. niet wilde reageren op de vraag of er inmiddels al genoeg bezuinigd is op Defensie, en daarmee extra bezuinigingen op Defensie niet uitgesloten heeft?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u meer of minder geld voor Defensie?
Ik ben blij met de toevoeging van het extra budget aan de defensiebegroting bij het begrotingsakkoord in het najaar van 2013. Een robuuste en responsieve krijgsmacht is in het belang van Nederland. Dat gaat niet vanzelf. Het vraagt om een besef van de waarde van Defensie.
Indien u op de vorige vraag geen antwoord kunt of wilt geven, bent u dan tenminste bereid u uit te spreken tegen verdere bezuinigingen op Defensie komend begrotingsjaar?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat Utrechtse raamexploitanten niet ingrepen ondanks berichten over mensenhandel |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In hoeveel gevallen was op het Zandpad en de Hardebollenstraat in Utrecht sprake van door de gemeente gesignaleerde betrokkenheid bij mensenhandel, slecht toezicht, verstoring van de openbare orde en slecht levensgedrag van de exploitant?1 Op grond van welk type en aantal aanwijzingen werd dit geconstateerd?
In Utrecht zijn 6 exploitatievergunningen van 5 exploitanten van raamprostitutie aan het Zandpad en de Hardebollenstraat ingetrokken. De vergunningen zijn ingetrokken op basis van informatie uit bestuurlijke rapportages van de politie aan de burgemeester over de gang van zaken in de seksinrichtingen in de afgelopen jaren. Uit deze bestuurlijke rapportages komt het beeld naar voren dat de exploitanten en hun medewerkers zich schuldig hebben gemaakt en maakten aan (het faciliteren van) mensenhandel, uitbuiting en afpersing. Ook uit uitspraken van rechtbanken in de afgelopen jaren blijkt dat medewerkers van de verschillende exploitanten betrokken waren bij (het faciliteren van) mensenhandel. Het betrof vele aanwijzingen. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de bestuurlijke rapportages kan ik hier echter geen verdere details over verstrekken.
Wat is naar schatting het aantal mogelijke slachtoffers hiervan? Waaruit bestond concreet het hulpaanbod? Hoe is deze hulpverlening ingezet? Hoe vaak heeft de politie in deze periode contact gelegd met alle prostituees die werkten aan het Zandpad en de Hardebollenstraat? Hoeveel opsporingsonderzoeken hebben plaatsgevonden naar verdachten die in verband konden worden gebracht met deze misstanden?
Het Zandpad was een prostitutiezone waar vrouwen uit verschillende delen van het land en uit het buitenland werkten. Er zijn niet alleen onder leiding van het parket Midden-Nederland, maar ook door het Landelijk Parket diverse Zandpad-gerelateerde opsporingsonderzoeken gedraaid. Het is mogelijk dat ook andere politie-eenheden onderzoeken hebben gedaan waarbij slachtoffers in beeld kwamen die (ook) op het Zandpad hebben gewerkt. Een totaaloverzicht van opsporingsonderzoeken en mogelijke slachtoffers is om die reden niet te geven.
De gemeente Utrecht heeft alle prostituees persoonlijk van te voren ingelicht over de intrekking van de vergunningen en de mogelijke gevolgen daarvan. Inspecteurs van de gemeente zijn alle ramen langsgegaan om de prostituees een brief (in de eigen taal) uit te reiken met de betreffende informatie en konden zo vragen beantwoorden, indien gewenst met behulp van een tolk. Daarnaast heeft de hulpverlening de prostituees overdag en ’s avonds bezocht op hun werkplekken om hen het hulpaanbod aan te reiken. Dit geldt ook voor de politie; ook zij hebben in deze periode in de dag- en avonddiensten extra toezicht gehouden en waren dagelijks aanwezig om contact te leggen met de prostituees. De gemeente heeft, in samenwerking met hulpverlening en politie, inloopbijeenkomsten georganiseerd om het besluit toe te lichten, vragen te beantwoorden en informatie over hulpverlening te geven. Bij deze bijeenkomsten waren ook tolken aanwezig (Spaans, Roemeens, Hongaars).
Concreet bestond/bestaat het hulpaanbod uit de volgende elementen:
Waarop baseert de gemeente Utrecht haar overtuiging dat de sluiting heeft bijgedragen aan het tegengaan van mensenhandel? Wat is uw verklaring voor het feit dat de inzet van politie, gemeente en hulpverlening niet heeft geleid tot extra aangiften?
Door het intrekken van de vergunning(en) staat vast dat in ieder geval geen verdere slachtoffers konden worden gemaakt dan wel te werk worden gesteld binnen een door de gemeente Utrecht vergunde seksinrichting. De mogelijkheid dat de praktijken zich hebben verplaatst naar andere steden en/of naar niet-vergunde seksinrichtingen is daarmee niet uitgesloten. Ik verwijs ook naar wat ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen (zie de verwijzing in vraag2 heb opgemerkt over verplaatsingseffecten.
De aangiftebereidheid onder slachtoffers van mensenhandel is niet groot. Deze slachtoffers verkeren doorgaans in een afhankelijke, kwetsbare positie. Mensenhandelaren hebben er alle belang bij slachtoffers sociaal te isoleren, onwetend te laten en afhankelijk te houden om zo lang mogelijk profijt te trekken uit de uitbuitingssituatie. De rapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen gaan uitvoerig in op deze problematiek. Voor een uiteenzetting over wat er wordt gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten verwijs ik naar mijn antwoord op uw in vraag 1 eerdere vragen over dit onderwerp.
Het verdwijnen van het Openbaar Ministerie uit Vlissingen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdere uitholling van OM Zeeland»?1 Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Recourt over het verdwijnen van het OM uit Zeeland?2
Ja.
Vanaf wanneer is de zittingszaal van het OM in Vlissingen gesloten?
De zittingszaal in Vlissingen is niet gesloten. Er is derhalve geen sprake van een lacune.
Over welke mogelijkheden beschikken Zeeuwse verdachten om zich voor verkeersdelicten bij het OM te verantwoorden, anders dan naar Breda te gaan?
Vooralsnog blijven de zogenaamde CVOM-zittingen, waar onder andere lichte verkeersdelicten worden behandeld, in het Veiligheidshuis Vlissingen gehandhaafd. Op termijn zal telehoren in Zeeland mogelijk worden.
Vanaf wanneer krijgen Zeeuwse verdachten de mogelijkheid om zich voor het OM te verantwoorden door middel van videoconferencing?
Op dit moment wordt door het parket Zeeland-West-Brabant onderzocht wat de meest geschikte locatie is voor telehoren in Zeeland. Zodra deze locatie bekend is en aan alle overige randvoorwaarden is voldaan, zal worden gestart met telehoren in CVOM-zaken. Het streven is naar een invoeringsdatum voor deze locatie in de loop van juni 2014. Telehoren zal op één plaats in Zeeland mogelijk worden.
Deelt u de mening dat de zittingszaal in Vlissingen niet gesloten had mogen worden voordat de mogelijkheid van videoconferencing was opengesteld? Zo ja, waarom zit er dan toch een lacune in de tijd tussen beide tijdstippen?
Zie antwoord vraag 2.
Waar zal de mogelijkheid tot het genoemde videoconferencing ingericht worden? Is dat op meer dan één plaats in Zeeland?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het in het bericht gestelde zich tot uw eerdere toezegging dat het sluiten van het OM-kantoor in Middelburg geen nadelige gevolgen voor de bewoners van Zeeland heeft?
In mijn brief van 14 december 20123 heb ik uiteengezet wat het locatiebeleid is ten aanzien van onder meer het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is ook buiten de hoofdlocatie robuust, zichtbaar en herkenbaar in het arrondissement aanwezig. In Zeeland wordt dit vorm gegeven doordat het OM een aantal werkplekken heeft in de zittingsplaats Middelburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en betrokken is bij het Veiligheidshuis in Vlissingen. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 6.
Het bericht ‘gaswinning zorgt opnieuw voor een conflict tussen provincie en het Rijk’ |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de provincie Groningen grote bezwaren heeft tegen de eis van het Rijk om via het waterschap de helft van de kosten te betalen voor versterking (verzwaring) van dijken vanwege het economisch belang van de gaslocaties?1
Ik ben bekend met de uitspraken die de Groningse gedeputeerde Boumans hierover heeft gedaan.
Er is echter geen sprake van een eis van het Rijk dat het waterschap de helft van de kosten betaalt voor dijken die vanwege het economisch belang van de gaslocaties een strengere norm krijgen en daardoor versterkt zouden moeten worden. Wanneer een waterschap in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma maatregelen treft om primaire keringen te versterken, komt 50% van de totale kosten voor rekening van het Rijk en 40% voor rekening van de gezamenlijke waterschappen (het zogeheten solidariteitsdeel, waarbij waterschappen naar rato van financiële draagkracht bijdragen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma). Op deze wijze ontvangt het waterschap een bijdrage van 90% van de kosten. Het waterschap zelf betaalt een projectgebonden aandeel van 10%.
Daarnaast geldt dat kosten die waterschappen moeten maken om waterkeringen tegen aardbevingen bestand te maken worden vergoed uit het door de NAM gefinancierde budget van 100 miljoen Euro dat voor het aardbevingsbestendig maken van vitale infrastructuur beschikbaar is.
Deelt u de mening dat gaswinning een zaak van nationaal belang is en niet slechts een regionale kwestie die deels in de schoenen wordt geschoven van de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven dat hij zich absoluut bewust is van de overlast voor de bewoners, die de aardbevingen in Groningen veroorzaken. Mijn ambtsgenoot heeft daarom samen met de gemeenten en provincie en NAM een akkoord gesloten over de wijze waarop tot een positieve regionale economische impuls gekomen kan worden. Over de invulling hiervan wordt nu hard gewerkt aan de Dialoogtafel.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de sociale, economische, maatschappelijke en psychische overlast rond de gaswinning en de problematiek van kwetsbare dijken afneemt in plaats van toeneemt?
De minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in zijn brief van 17 januari (kamerstuk 33 529, nr. 28) geïnformeerd over het brede pakket van maatregelen van het kabinet om de overlast van de bevingen te verminderen door de gasproductie lokaal te beperken en huizen en infrastructuur preventief te versterken. Daarnaast wordt er ingezet op het versterken van de leefbaarheid en het economisch perspectief van de regio. Waar nodig worden dijken tegen aardbevingen bestand gemaakt.
In hoeverre vindt u de dijkversterking (verzwaring) in de provincie Groningen van een andere aard en prioriteit dan in andere provincies, gezien de ellende die gepaard gaat met de problematiek van de aardbevingen in de provincie Groningen?
Dijken en andere waterkeringen waar de risico’s van een overstroming het grootst zijn krijgen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma prioriteit bij de versterking. De problematiek van de aardbevingen zorgt in Groningen voor een uitzonderlijke situatie. Waar dit nodig is zullen primaire waterkeringen met voorrang tegen aardbevingen bestand worden gemaakt. Bij dijken die in de toetsing zijn afgekeurd zullen de werken om de dijken aardbevingsbestendig te maken met de uit de toetsing voortvloeiende versterking worden gecombineerd.
Welke afspraken zijn er precies tussen het Rijk en de provincie Groningen gemaakt over de financiering van de benodigde dijkversterking (verzwaring) in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen?
In zijn brief van 17 januari aan uw Kamer (kamerstuk 33 529, nr. 28) heeft de minister van Economische zaken aangegeven dat er 100 miljoen Euro beschikbaar is in de komende vijf jaar voor het aardbevingsbestendig maken van de vitale infrastructuur. Wij zijn nu actief in overleg met de waterschappen over de invulling hiervan. Hierbij hebben de waterschappen het voortouw in hun rol als primair verantwoordelijke voor het beheer van de waterkeringen.
De bezuinigingen door de NAVO op radarvliegtuigen (AWACS; Geilenkirchen) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de NAVO wil bezuinigen op de AWACS basis in Geilenkirchen en dat er meerdere radarvliegtuigen zullen worden afgestoten?1 Hoe beoordeelt u deze voornemens?
Ja. Deze voornemens zijn mij bekend en zijn een gevolg van twee ontwikkelingen. Ten eerste besloot de Navo in 2012 tot aanschaf van een nieuwe gezamenlijke inlichtingencapaciteit: het Alliance Ground Surveillance (AGS) initiatief. Met dit initiatief verwerft de Navo onbemande toestellen die vanaf omstreeks 2017 kunnen worden ingezet. Verder spraken de Navo-lidstaten af dat een gezamenlijk personeelsplafond gaat gelden voor de AWACS en AGS-capaciteiten. Hierdoor zullen er in de AWACS-eenheid functies vervallen om ruimte te maken voor de nieuwe AGS-eenheid.
Ten tweede verliet Canada in februari 2013 het AWACS-programma en betaalt sindsdien ook niet langer mee aan de moderniserings- en exploitatiekosten van AWACS. Hierdoor is het beschikbare AWACS-budget kleiner geworden. Het resterende budget is voldoende om veertien toestellen te moderniseren. SACEUR heeft vastgesteld dat met veertien AWACS-toestellen een prudente militaire capaciteit in stand blijft. Daarom is gekozen voor het verkleinen van het aantal toestellen van zeventien naar veertien.
Ik teken tot slot aan dat de AWACS-toestellen niet boven Oekraïne vliegen, maar hun waarnemingsvluchten uitvoeren boven Polen en Roemenië.
Is het afstoten van deze vliegtuigen louter een gevolg van bezuinigingen of is er ook inhoudelijk minder behoefte aan de inzet van deze vliegtuigen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gaat het afstoten van deze vliegtuigen ten koste van de westerse inlichtingencapaciteit, mede gelet op het feit dat deze vliegtuigen momenteel intensief worden benut boven de Oekraïne en Afghanistan? Ligt het snijden in deze capaciteit dan wel in de rede gezien de onvoorspelbaarheid en onrust op het wereldtoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Welke consequenties heeft het afstoten van deze radarvliegtuigen voor het beheer van het Nederlandse luchtruim?
Geen.
Mochten de genoemde besluiten onomkeerbaar zijn, welke werkgelegenheidseffecten heeft dit voor de provincie Limburg? Zijn hier compenserende maatregelen mogelijk voor Limburg?
Een deel van de functies die zullen vervallen, wordt vervuld door militairen van de deelnemende Navo-lidstaten. Daarnaast zullen er op de vliegbasis Geilenkirchen burgerfuncties vervallen die voor een deel worden vervuld door Nederlanders woonachtig in Limburg. De werkgelegenheidseffecten voor de provincie Limburg zijn op dit moment nog niet bekend, omdat nog niet definitief vaststaat welke functies vervallen en welke medewerkers hierdoor overtollig worden. Ook is nog niet vastgesteld wanneer een en ander zijn beslag zal krijgen, welke afvloeiingsregelingen van toepassing zullen zijn en hoe het natuurlijk verloop zal zijn.
De noodzaak om in het kader van training vlieguren te maken blijft bestaan; in hoeverre zou hier vaker gebruik kunnen worden gemaakt van simulatoren om overlast terug te dringen?
Het gebruik van simulators is de afgelopen drie jaar al sterk geïntensiveerd en heeft mede geleid tot een afname van het aantal trainingsvliegbewegingen vanaf Geilenkirchen. Defensie spant zich samen met de Navo en de vliegbasis in om de overlast zoveel mogelijk te beperken.
Welke verdere bezuinigingen – met mogelijke consequenties voor Nederland – heeft de NAVO nog op stapel staan?
In de context van de herziening van de Navo-commandostructuur zijn tevens afspraken gemaakt over Host Nation Support(HNS) aan de betreffende hoofdkwartieren. Deze afspraken betekenen een uitbreiding van de taken en verantwoordelijkheden van het gastland, met als gevolg een personele vermindering in de huidige commandostructuur. Voor Nederland heeft dit betrekking op het Allied Joint Forces Command in Brunssum.
Voorts heeft de Navo besloten de activiteiten van het NATO Communications and Information Agency (NCIA) te concentreren in Brussel en Mons (België) alsmede in Den Haag, en de vestiging in het Belgische Glons te sluiten. Deze aanpassing leidt tot meer arbeidsplaatsen bij de NCIA-vestiging in Den Haag.
In hoeverre en langs welke weg bent u betrokken bij de besluitvorming over de concrete vertaling van beoogde bezuinigingen door de NAVO? Bent u gerust over de uitkomsten hiervan, met name als het gaat om de veiligheidsbelangen van Nederland en West-Europa?
Besluitvorming over bezuinigingen is een aangelegenheid van alle 28 lidstaten. Nederland is daar dus bij betrokken. De Nederlandse belangen en de bredere Europese veiligheidsbelangen komen aan de orde in de diverse Navo-fora waarin de militaire en de politieke aspecten van de voorgenomen maatregelen worden besproken.
Het rapport van de Inspectie van het Onderwijs inzake de kwaliteit van schoolleiders |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Onderwijsinspectie inzake de kwaliteit van schoolleiders in het basis-, speciaal- en voortgezet onderwijs?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Onderwijsinspectie dat schoolleiders niet voldoen aan de door de eigen beroepsgroep opgestelde competenties?
Het beheersen en integraal kunnen inzetten van de competenties is belangrijk voor goed schoolleiderschap en daarmee ook voor goed onderwijs aan leerlingen. Het is goed dat er een uitdagende kwaliteitsnorm is, die door de beroepsgroep zelf is opgesteld. De Onderwijsinspectie toont in haar onderzoek aan dat schoolleiders over het algemeen naar behoren functioneren, maar dat er ruimte is voor verbetering. De schoolleiders in het funderend onderwijs hebben de afgelopen periode laten zien dat ze deze uitdaging oppakken door te werken aan hun eigen bekwaamheid. Dit sluit aan bij mijn beleid om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren. Ik zie daarbij een belangrijke rol voor het schoolleidersregister. Dit is een instrument waarmee de kwaliteit van schoolleiders zichtbaar gemaakt wordt en de verdere verbetering daarvan gestimuleerd wordt door eisen te stellen aan bevoegdheid, bekwaamheidsonderhoud en beroepshouding.
Wat zegt deze conclusie over de opleiding die docenten kunnen volgen voordat zij in een leidinggevende functie in het onderwijs aan het werk gaan of die zij kunnen volgen nadat zij in een leidinggevende functie zijn aangesteld?
Deze conclusie onderstreept het belang dat alle schoolleiders de basiscompetenties beheersen en integraal kunnen inzetten. Dit begint bij een goede opleiding en bij praktijkbegeleiding van startende schoolleiders. Op dit moment wordt in het primair- en het voortgezet onderwijs door de stichting schoolleidersregister PO en de VO-academie bekeken welke schoolleidersopleidingen in voldoende mate voldoen aan de beroepsstandaard (en dus aan de competenties waar de inspectie naar heeft gekeken).
Is het volgen van een dergelijke opleiding een voorwaarde om voor de positie van schoolleider in aanmerking te komen? Zo nee, in hoeverre zou dit wel wenselijk zijn?
Een afgeronde schoolleidersopleiding die in voldoende mate voldoet aan de beroepsstandaard is in het primair onderwijs een voorwaarde voor registratie in het schoolleidersregister PO. Schoolleiders mogen overigens ook via een assessment of een EVC traject (Erkenning Verworven Competenties) laten zien dat ze over de benodigde kennis en vaardigheden beschikken.
Met de VO-raad is afgesproken dat in 2013 alle beginnende schoolleiders zijn gestart met een basisopleiding. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders.
Wat is het aanbod van opleidingen voor aankomend schoolleiders? In hoeverre is dit aanbod voldoende, zowel in kwalitatieve zin als in kwantitatieve zin?
Er zijn verschillende opleidingen en aanbieders voor (aankomend) schoolleiders. Een overzicht van dit aanbod, inclusief waardering is te vinden op http://www.schoolleidersregisterpo.nl/registreren/opleidingen/ en op www.vo-academie.nl . Ik heb geen signalen ontvangen dat dit aanbod ontoereikend zou zijn in kwantitatieve of kwalitatieve zin. Van het beoordelen van de opleidingen op het voldoen aan de beroepsstandaard gaat een sturende werking uit op de opleidingen.
Bent u het er mee eens dat een schoolleider een groot effect kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs dat onder zijn of haar leiding wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het inspectieonderzoek toont aan dat de kwaliteit van schoolleiders samenhangt met de kwaliteit van lessen. Verbetering van de kwaliteit van schoolleiders is dus niet alleen zinvol voor schoolleiders zelf, maar heeft ook een positieve uitwerking op de kwaliteit van het onderwijs.
Welke stappen gaat u zetten om de kwaliteit van schoolleiders te verbeteren?
Dit kabinet investeert in de kwaliteit van schoolleiders en stelt sinds 2012 extra geld beschikbaar voor professionalisering van schoolleiders. Dit is jaarlijks ca. € 44 mln. voor het primair onderwijs (inclusief het speciaal onderwijs) en ca. € 28 mln. voor het voortgezet onderwijs.
Onderdelen van het beleid gericht op verdere professionalisering van schoolleiders zijn:
De inspectie is positief over deze ontwikkelingen, maar geeft aan dat het nog te vroeg is om de effectiviteit daarvan vast te stellen. Uw Kamer heb ik eind vorig jaar geïnformeerd over de stand van zaken bij brief met kenmerk: TK 33 750 VIII, nr. 13.
Hoe ziet de ondersteuning om van scholen «lerende organisaties» te maken, zoals deze in de lerarenagenda wordt beschreven, er concreet uit? Zitten hier ook specifieke maatregelen in die gericht zijn op de kwaliteitsverbetering van schoolleiders?
Een lerende organisatie begint met bekwame mensen, die elkaar en hun omgeving voortdurend aanspreken op leren en verbeteren. In de sectorakkoorden waarover ik in gesprek ben met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken over verdere professionalisering van schoolleiders en over een verbeteraanpak bij alle scholen en alle besturen. Ook het gedifferentieerde toezicht is een belangrijke bouwsteen om te komen tot een breed gedragen cultuur van continu verbeteren. Verder kunnen scholen ondersteuning krijgen via School aan Zet (www.schoolaanzet.nl ) bij het stellen van concrete doelen die passen bij de eigen verbeterambitie.
De stijging van de grafrechten |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de grafkosten sinds 2013 weer fors gestegen zijn?1 Is het waar dat er bij grafkosten prijsverschillen zijn tot 7.500 euro?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van Dela. De conclusies uit het onderzoek zijn inmiddels deels door Dela aangepast. De aanpassing is positief: het tariefverschil tussen de goedkoopste en duurste gemeentelijke begraafplaats is minder groot dan aanvankelijk gedacht. Deze is nu bijgesteld tot € 6.500,–.
Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het vaststellen van de gemeentelijke grafrechten is een autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. De afweging over de hoogte van de tarieven kan het beste lokaal worden gedaan. Er zijn veel aspecten die de hoogte van de tarieven beïnvloeden, zoals de historische kostprijs van de grond van de begraafplaats, de bodemgesteldheid, het aanbod, mate van dienstverlening, kosten van onderhoud, en personeel, aanwezigheid van alternatieven, en dergelijke. Allemaal elementen die een gemeenteraad meeweegt bij het bepalen van het tarief. Belangrijk daarbij is echter dat wettelijk is bepaald dat de grafrechten maximaal kostendekkend mogen zijn.
Op welke wijze toetst u of gemeenten geen tarief hanteren dat hoger is dan ten hoogste de daadwerkelijke kosten?
Omdat het gaat om lokale heffingen, heeft het Rijk geen bemoeienis met de hoogte van de tarieven. Indien een belanghebbende aan wie de grafrechten worden berekend van mening is dat deze te hoog zijn vastgesteld kan tegen de aanslag bezwaar worden aangetekend bij de betreffende gemeente. Mocht dat niet leiden tot een bevredigend resultaat kan daarna eventueel beroep worden ingesteld bij de rechter.
Hoe komt het dat er tot op heden nog geen sprake is van een transparant overzicht van de kosten die gemeenten doorberekenen?
Het Rijk heeft in 2010 de «handreiking leges en tarieven« gepubliceerd daarin wordt precies aangegeven welke kosten kunnen worden doorberekend als het gaat om retributieve heffingen. Op dit moment wordt deze handreiking door Deloitte in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. We verwachten de herziene versie nog voor de zomer zal worden gepubliceerd. Deze publicatie is zowel beschikbaar voor gemeenten als voor andere belanghebbenden en is te vinden op de website van het ministerie. Deze handreiking kan worden gebruikt bij het beoordelen van de juistheid van de tarieven.
Jaarlijks publiceert ook het CBS een overzicht van de ontwikkeling van de lokale lasten (gebaseerd op primitieve begrotingen). Daarin worden de grafrechten opgenomen onder de overige gemeentelijke heffingen (de hondenbelasting, de forensenbelasting, de reclamebelasting, de baatbelasting, de roerendezaakbelasting, de begraafplaatsrechten en de marktgelden). Uit het persbericht van het CBS van 21 januari 2014, blijkt dat de overige heffingen in 2014 slechts met 0,5% stijgen ten opzichte van 2013.
Bent u bereid om in overleg te gaan met gemeenten om te komen tot een matiging van de tarieven voor grafrechten en meer inzicht in de wijze waarop gemeenten hun tarieven bepalen?
Nee, zie vraag 2
Is u bekend waarom er in het COELO-onderzoek2 over lokale lasten de kosten van de grafrechten niet zijn meegenomen?
Het Coelo rapport dat in opdracht van het Rijk wordt gepubliceerd bekijkt alleen de macro opbrengsten en kijkt niet naar kosten van individuele gemeenten. De focus ligt met name op de woonlasten. In de Coelo atlas worden daarnaast per gemeente de tarieven geïnventariseerd. De grafrechten vallen in de categorie overige heffingen (p. 28 van het Coelo rapport). Macro gezien stijgen de overige heffingen volgens het COELO niet, vandaar dat er vooralsnog geen reden is voor het rijk om deze nauwkeuriger te monitoren. De grote verschillen in lokale situaties maken een verdere analyse van de grafrechten lastig en daarom is besloten dit over te laten aan de lokale democratie en deze niet op te nemen in de rapportage.
Bent u bereid te bevorderen dat in dit COELO-onderzoek ook de lokale lasten inzake begraven worden meegenomen?
Nee, zie vraag 6.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat mensen alleen vanwege de sterk gestegen kosten de keuze moeten maken voor een crematie? Bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Nee, zie vraag 2
De relatie tussen prins Bernhard en de geheime diensten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat prins Bernhard in 1995 opdracht heeft gegeven aan de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de voorganger van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), om hem inlichtingen te verschaffen over het dossier dat de Amerikaanse geheime diensten over de prins zouden hebben?1
Prins Bernhard is in 2004 overleden. De BVD is in 2002 opgevolgd door de AIVD.
Wijlen prins Bernhard was geen opdrachtgever van de BVD of andere geheime diensten. De BVD en andere geheime diensten zijn werkzaam geweest binnen de hiervoor geldende wettelijke kaders. De motie inzake een onderzoek die op 4 december 2013 is ingediend (Kamerstuk 33 750 III, nr. 5) is op 5 december 2013 door de Tweede Kamer verworpen.
Welke opdrachten of suggesties heeft prins Bernhard nog meer gegeven aan de BVD of aan andere geheime diensten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft prins Bernhard de toenmalige Minister-President op de hoogte gesteld van zijn verzoek aan de BVD?
Zie antwoord vraag 1.
Voor welke andere personen is de BVD of zijn andere geheime diensten nog meer bereid geweest opdrachten uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Commissie voor Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te vragen een onderzoek te doen naar de contacten tussen prins Bernhard en de Nederlandse veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat BinckBank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Binckbank Amerikanen uitsluit van een beleggingsrekening?1
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 2 april een oordeel geveld. BinckBank stelt op bedrijfseconomische gronden een besluit genomen te hebben om de dienstverlening aan cliënten in een aantal gevallen te beëindigen. Dat betreur ik.
Het College doet overigens geen bindende uitspraak maar geeft een oordeel of de wet gelijke behandeling is overtreden. Indien het oordeel niet wordt opgevolgd kan de eiser met het oordeel van het College naar de civiele rechter stappen. De rechtbank zal het oordeel van het College moeten meewegen en kan het oordeel alleen gemotiveerd naast zich neerleggen.
Klopt het dat voor de toepassing van de Intergovernmental Agreement (IGA) van 18 december 2013 en de Foreign Account Tax Compliance Act (Fatca) de definitie van de Internal Revenu Service (IRS) voor «US person» geldt? Zo ja, vallen ingezetenen die genaturaliseerd zijn hieronder?
FATCA is een Amerikaanse wet die bedoeld is om wereldwijd belastingontduiking en zwartsparen door Amerikaanse belastingplichtigen te bestrijden. FATCA verplicht financiële instellingen rechtstreeks aan de Amerikaanse belastingdienst te rapporteren over Amerikaanse personen («US Persons»). De IGA regelt dat de Nederlandse financiële instellingen deze informatie aan de Nederlandse belastingdienst kunnen rapporteren in plaats van aan de Amerikaanse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst wisselt deze informatie uit met de Amerikaanse belastingdienst en verkrijgt informatie van de VS. Zo hoeven de Nederlandse financiele instellingen geen individuele overeenkomsten te sluiten met de Amerikaanse belastingdienst en komt de 30% bronheffing te vervallen. De IGA zal naar verwachting voor het zomerreces aan het parlement ter goedkeuring worden aangeboden.
FATCA gaat uit van het begrip «US Person». Hierbij wordt aangesloten bij de Amerikaanse belastingwetgeving, het gaat immers om de identificatie van Amerikaanse belastingplichtigen. Dit begrip omvat Amerikaanse staatsburgers waar ze ook wonen, of (Amerikaanse en niet-Amerikaanse) inwoners van de Verenigde Staten. Volgens de Amerikaanse wetgeving behoudt een Amerikaan bij de verkrijging van het Nederlanderschap de Amerikaanse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteitswetgeving kent echter de hoofdregel dat de nieuwe Nederlander, indien mogelijk, afstand doet van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen waardoor niet alle tot Nederlander genaturaliseerde Amerikanen verplicht zijn afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit. Om aan te tonen dat afstand is gedaan van de Amerikaanse nationaliteit moet na het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit een «Certificate of loss of nationality of the United States» worden ingeleverd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Zolang een tot Nederlander genaturaliseerde Amerikaan geen afstand heeft gedaan van het Amerikaanse staatsburgerschap bezit hij die nationaliteit naast het Nederlanderschap. Dit betekent dat deze persoon voor FATCA nog steeds een US Person is. Op de website van de Amerikaanse Belastingdienst is informatie te vinden over de «Certificate of loss of nationality of the United States».
Bent u van mening dat de IGA en de Fatca een rechtvaardiging bieden om onderscheid op grond van nationaliteit te maken bij het aanbieden van bankdiensten? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee, FATCA is er op gericht dat de Amerikaanse belastingdienst informatie van Amerikaans belastingplichtigen verkrijgt. Het begrip belastingplicht heeft een ruimere strekking en omvat meer dan nationaliteit. De specifieke FATCA klantidentificatieregels moeten er voor zorgen dat als sprake is van een Amerikaans belastingplichtige, deze informatie wordt gerapporteerd. Het gaat niet alleen om staatsburgers. Het betreft onder andere ook personen die ten minste 6 maanden in de VS verblijven en personen met een zogenoemde «greencard». Om deze personen te identificeren zijn in de Amerikaanse FATCA uitvoeringsvoorschriften en in de IGA uitgebreide regels beschreven.
Voor bestaande rekeningen van natuurlijke personen moeten financiële instellingen aan de hand van een aantal Amerikaanse indicatoren bezien of hun klanten potentieel een Amerikaans persoon zijn. Als dat zo lijkt, dan biedt de regelgeving de mogelijkheid voor financiële instellingen om hun klanten tegenbewijs te laten verstrekken dat zij geen Amerikaans belastingplichtige zijn. Indien geen tegenbewijs wordt geleverd, moet de informatie gerapporteerd worden in plaats van dat een bestaande klantrelatie wordt beëindigd. Ten aanzien van nieuwe rekeningen van natuurlijke personen die worden geopend vanaf 1 juli 2014 moeten financiële instellingen aan de hand van een eigen verklaring van de klant kunnen bezien of sprake is van een Amerikaanse belastingplichtige of niet. Het staat de financiële instelling bij het openen van een nieuwe rekening vrij om dit te weigeren als de klant geen eigen verklaring overlegt. De financiële instelling is dan immers niet in staat om te beoordelen of sprake is van een Amerikaans belastingplichtige of niet. Dit valt te onderscheiden van het beëindigen van een bestaande klantrelatie met een persoon die reeds geïdentificeerd is als Amerikaans persoon maar die geen gebruik heeft gemaakt van zijn tegenbewijsmogelijkheid.
Deelt u de mening van het College voor de Rechten van de Mens (CRM) dat BinckBank ingezetenen met een Amerikaanse nationaliteit discrimineert?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en 3 aangegeven ben ik van mening dat FATCA en de IGA geen grondslag bieden om Amerikanen louter op grond van hun nationaliteit uit te sluiten van dienstverlening. Van de zijde van BinckBank heb ik vernomen dat BinckBank de dienstverlening aan cliënten niet zozeer beëindigt op grond van nationaliteit doch op grond van belastingplicht, waarbij de Amerikaanse belastingplicht niet per se samenvalt met de Amerikaanse nationaliteit. Het oordeel van de College gaat op dit punt niet in.
Bent u bekend met andere financiële instellingen die op grond van de IGA en de Fatca ingezetenen een dienst ontzeggen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze instellingen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of financiële instellingen dergelijke voorwaarden hanteren?
De NVB heeft in een vroeg stadium bij Nederlandse banken de aandacht op FATCA gevestigd met als doel om de banken tijdig op FATCA voorbereid te krijgen. Voorts heeft het Ministerie van Financiën met de IGA een instrument aan financiële instellingen in handen gegeven om op een zo kostenefficiënt mogelijke wijze aan FATCA te kunnen voldoen. Ik verwacht dan ook dat alle financiële instellingen zich aan de wettelijke verplichtingen zullen conformeren zonder de dienstverlening aan hun cliënten op te zeggen.
Het bericht ‘Large increase to almost 435000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Eurostat «Large increase to almost 435.000 asylum applicants registered in the EU28 in 2013»?1
Ja.
Hoe kan de stijging van de instroom van asielzoekers uit Somalië verklaard worden?
De asielinstroom in Nederland vanuit Somalië was in 2013 hoger dan in 2012. In 2013 bedroeg het aantal asielaanvragen door Somaliërs namelijk 3.080 ten opzichte van 880 asielaanvragen in 2012.2 De instroom van Somaliërs in 2013 bestond vooral uit Somalische gezinsleden die via nareis naar Nederland zijn gekomen om zich te herenigen met een Somalische asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen. Dit kunnen ook asielaanvragen betreffen van gezinsleden van wie de nareisaanvraag reeds in 2012 is ingediend en ingewilligd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Gezinsleden hebben immers na een positief besluit van de IND, drie maanden de tijd om een Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) op te halen bij de ambassade en drie maanden de tijd om Nederland in te reizen na ontvangst van de MVV. Het aantal aanvragen voor deze MVV-nareis is in 2013 gedaald ten opzichte van 2012. In 2012 bedroeg het aantal MVV-nareisaanvragen door Somaliërs ongeveer 4.880. In 2013 was er sprake van 2.370 MVV-nareisaanvragen. Wel lag het inwilligingspercentage in 2013 (56%) hoger dan in 2012 (11%), hetgeen de hogere asielinstroom van Somaliërs in 2013 mede kan verklaren. 3
In hoeverre is de hoge instroom vanuit Somalië het gevolg van beleid ten aanzien van asielzoekers uit dit land en ten aanzien van hun familieleden?
De instroom van Somalische asielzoekers in Nederland in 2013 betreft, zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, voor een deel asielaanvragen van hoofdpersonen en voor een groter deel nareizigers (gezinsleden).
De keuze van asielzoekers voor een bepaald bestemmingsland is vaak niet eenduidig te verklaren. Factoren die in algemene zin een rol kunnen spelen zijn geografische ligging, historische (koloniale) banden tussen landen, een substantiële reeds aanwezige diaspora, de ervaren aantrekkelijkheid van het gevoerde asielbeleid, de aanwezigheid van smokkelnetwerken en toevalsfactoren. Het is dus niet te zeggen in hoeverre het Nederlandse (nareis)beleid bijdraagt aan de hoge instroom vanuit Somalië.
De situatie in Somalië is, zoals u weet, al jarenlang zorgwekkend en dat wordt weerspiegeld in het landgebonden asielbeleid. Zo is er enige tijd sprake geweest van een zogenaamde 15c-situatie in Mogadishu, waarbij de stad te onveilig werd geacht om naar terug te keren. Ook de situatie in de gebieden onder controle van Al-Shabaab is zorgwekkend.
Zijn er verschillen tussen het nareisbeleid voor familieleden van Somalische asielstatushouders en het nareisbeleid voor familieleden van asielstatushouders uit andere landen?
Nee. Er is geen specifiek beleid voor de gezinshereniging van mensen met de Somalische nationaliteit. Voor hen geldt, net als voor andere nationaliteiten, het algemene nareisbeleid.
Deelt u de mening dat, gezien de grote maatschappelijke problemen met Somaliërs in ons land, bekeken zou moeten worden of de instroom van (familieleden van) Somaliërs beperkt zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Het toelaten van asielzoekers is gebonden aan internationale verplichtingen, te weten het Vluchtelingenverdrag, het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens en de zgn. Kwalificatierichtlijn4. Deze vormen het juridisch kader voor het Nederlandse asielbeleid in het algemeen en het vormgeven van het landgebonden asielbeleid in het bijzonder. De noodzaak aan bescherming is en blijft het leidende principe voor de beoordeling van asielaanvragen. Ik heb uw Kamer dit jaar geïnformeerd over de wijze waarop ik het landgebonden asielbeleid Somalië vormgeef, rekening houdend met de informatie over de situatie in Somalië.5
De voorwaarden waaronder gezinshereniging kan plaatsvinden tussen een asielzoeker die in Nederland een asielvergunning heeft gekregen en zijn gezinsleden, staan beschreven in de Richtlijn Gezinshereniging6. De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden gelden er in deze richtlijn voor hen gunstigere voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging, dan voor reguliere gezinshereniging. Aanpassingen in het nareisbeleid dienen dus ook steeds conform deze Richtlijn te zijn.
Zonder een uitspraak te doen over de eventuele omvang van maatschappelijke problemen met Somaliërs, zie ik dan ook geen mogelijkheden om de instroom van Somaliërs te beperken.
Ziet u mogelijkheden tot aanpassing van het (nareis)beleid ten aanzien van Somaliërs teneinde de instroom te beperken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan verklaard worden dat het aantal asielaanvragen dat leidt tot een inwilliging in eerste aanleg in Nederland met 61% aanzienlijk hoger ligt dan in andere Europese landen? Zijn de verschillen in het asielbeleid, met name het nareisbeleid, hier een verklaring voor?
Het relatief hoge inwilligingspercentage in Nederland over 2013 is deels te verklaren door aanvragen van vreemdelingen uit Syrië en Somalië. De Somalische inwilligingen betreffen grotendeels nareizigers die met een MVV Nederland inreizen om met familieleden herenigd te worden die een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen.
Voordat ik in ga op de oorzaken van de relatieve hoge inwilligingscijfers in Nederland wil ik benadrukken dat de inwilligingspercentages van Europese bestemmingslanden onderling moeilijk met elkaar te vergelijken zijn. Elke lidstaat heeft met een andere samenstelling van herkomstlanden te maken, waardoor een vergelijking tussen lidstaten geen zuivere vergelijking oplevert.
Indien de vergelijking van de inwilligingspercentages wordt beperkt tot de internationale verleningsgronden, te weten de afgegeven asielvergunningen op grond van het Vluchtelingenverdrag en op grond van artikel 3 EVRM, blijkt dat Nederland een lager inwilligingspercentage heeft dan de 61% van de algemene methode en daarmee minder afwijkt van de percentages in de EU. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30% waar het gemiddelde in de EU 29% betreft.
Voorts heb ik u eerder gemeld dat het verschil in inwilligingspercentages mogelijk mede toe te schrijven is aan de aard van de Nederlandse asielprocedure en de aandacht voor het snel afdoen van kansloze aanvragen in de korte aanmeldcentrumprocedure.7 Het is zeer wel mogelijk dat Nederland daarmee weinig aantrekkelijk is voor vreemdelingen die geen bescherming tegen terugkeer behoeven, maar toch door middel van een asielprocedure toegang tot Europa zoeken.
Het rapport van CE Delft ‘Kosten statiegeldsystemen voor grote PET-flessen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van CE Delft «Kosten statiegeldsystemen voor grote PET-flessen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat de kosten voor statiegeld per ingezamelde fles geen 6 cent bedragen, maar 3 cent?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat het inzamelen van PET-flessen via het Plastic Heroes-systeem duurder is dan het huidige statiesgeldsysteem?
U vraagt mij te reageren op het rapport van CE Delft. Over de conclusie van onder andere Tomra dat het WUR rapport onjuist is, heb ik geen oordeel, omdat IenM geen partij is in een inhoudelijke discussie over de onderbouwing van de kosten. Wel is duidelijk dat WUR niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de bevindingen van CE Delft. Er is blijkbaar sprake van twee verschillende inzichten waarbij onbekend is welke de juiste is.
Hoe beoordeelt u de conclusie van CE Delft dat door het afschaffen van statiegeld en de introductie van het nieuwe inzamelingsmodel de CO2-uitstoot jaarlijks extra met 71 tot 77 kiloton toeneemt?
Zie antwoord 3.
De eindconclusie van CE Delft is dat het mogelijk vrijgeven van het statiegeldsysteem is besloten op basis van onjuiste gegevens; deelt u deze opvatting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De raamovereenkomst is afgesloten op basis van de afspraken die gemaakt zijn tussen de raamovereenkomstpartijen. Insteek van het kabinet is dat het verpakkende bedrijfsleven moet zorgen dat recycledoelen gehaald worden. De sector kan dan zelf organiseren dat dit zo efficiënt mogelijk gebeurt. In de debatten met uw Kamer hierover zijn de kosten van het statiegeldsysteem gepasseerd als argument dat voor het bedrijfsleven bij het uitoefenen van hun producentverantwoordelijkheid is aangevoerd. Daarop heeft de Kamer hierover meer informatie gevraagd, waarna deze informatie is aangeleverd.
In de aanbieding van het onderbouwende rapport van WUR heeft de Staatssecretaris expliciet aangegeven primair te sturen op doelen en dat het efficiënt invullen van het systeem dat deze doelen haalt een zaak is van het verantwoordelijke bedrijfsleven. Met andere woorden, de onderbouwing van de raamovereenkomst is niet gedaan op basis van de kostenonderbouwing. De raamovereenkomst is gebaseerd op het sturen op doelen.
Daarnaast is er door de recente review van CE Delft blijkbaar sprake van twee verschillende inzichten. Daarmee is niet gezegd dat de onderbouwing van WUR niet juist is. WUR heeft destijds als wetenschappelijk instituut op basis van openbare, verifieerbare bronnen op transparante wijze een onderbouwing gegeven, met peer-review plus een schets van de wetenschappelijke context. Deze informatie is destijds transparant met de Tweede Kamer gedeeld. Het is niet mijn rol een oordeel te geven over de juistheid van de twee rapporten.
Samenvattend: het mogelijk vrijgeven van statiegeld is niet gebaseerd op de kostenonderbouwing en er zijn twee verschillende inzichten over de kosten van het statiegeldsysteem waarbij het niet mijn rol is om uitspraken te doen welke de juiste onderbouwing is.
Deelt u de mening dat het statiegeldsysteem een goed werkend systeem is dat veel vertrouwen geniet bij de consument waardoor het eventueel vrijgeven ervan (en daardoor deels afschaffing ervan) gevoelig ligt? Deelt u voorts de mening dat het mede daarom onwenselijk is dat er wellicht gebruik wordt gemaakt van een verkeerde onderbouwing van de milieueffecten van eventuele afschaffing?
De resultaten van het huidige statiegeldsysteem zijn als goed te kwalificeren.
Het vrijgeven van het statiegeldsysteem voor grote PET-flessen ligt gevoelig. Dat is de reden waarom er in de behandeling in de Tweede Kamer in 2012 uitgebreid bij stil is gestaan. Het resultaat van deze debatten was dat uw Kamer verzocht heeft om de prestatiegaranties op te nemen in de Raamovereenkomst en dat de Kamer haar steun aan de raamovereenkomst heeft uitgesproken. Besluitvorming heeft daarmee transparant plaatsgevonden en de raamovereenkomst is de basis voor de uitvoering vanaf januari 2013.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven deel ik uw mening niet dat er gebruik is gemaakt van een verkeerde onderbouwing.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en Afval op 16 april 2014?
Ja.
De aftrek weekenduitgaven voor gehandicapten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende passage op de website van de Belastingdienst over de voorwaarden aftrek tijdelijk verblijf thuis: «Had de gehandicapte voldoende inkomen of vermogen om de uitgaven zelf te betalen? Dan zijn uw uitgaven voor de verzorging niet aftrekbaar. Maar als u zich moreel verplicht voelde om de uitgaven toch voor uw rekening te nemen, mag u die uitgaven wel aftrekken»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat ernstig gehandicapte instellingsbewoners, mede voor het onderhouden van familiebetrekkingen en ter vermindering van de afhankelijkheid van professionele zorg, zo mogelijk regelmatig bij de ouders of andere naastbetrokkenen verblijven?
Het kabinet vindt de inbreng en inzet van ouders en andere naastbetrokkenen bij de zorg voor gehandicapte instellingsbewoners van groot belang. De zorg is in de toekomst steeds minder alleen het speelveld van de zorgprofessional. Daarom ook is het wenselijk dat, als betrokken instellingsbewoners en hun familie dat willen, deze bewoners bij hun ouders of andere naastbetrokkenen kunnen verblijven.
Past deze gang van zaken in het idee van de participatiemaatschappij van het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de verzorgings- en reiskosten die de naastbetrokkenen voor deze weekendzorg maken, aftrekbaar zijn van de inkomstenbelasting?
Ja, gesteld uiteraard dat aan de voorwaarden voor aftrek is voldaan waaronder de kring van personen die voor aftrek in aanmerking komt en het in aanmerking te nemen forfaitaire bedrag.
Klopt het dat de twee voorwaarden voor aftrekbaarheid van weekenduitgaven uiteenvallen in vier criteria, namelijk: belastingplichtige draagt de kosten zelf, geen verhaalsmogelijkheid, uitgaven zijn noodzakelijk en dringende morele verplichting om de uitgaven te doen?
Ja. Zie ook de antwoorden van de Staatssecretaris van Financiën op de vragen van het lid Omtzigt over deze problematiek.2
Kunt u uiteenzetten hoe deze criteria zich tot elkaar verhouden en in welke volgorde deze beoordeeld moeten worden?
De algemene voorwaarde voor de persoonsgebonden aftrek, waartoe de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten behoort, is dat het moet gaan om op de belastingplichtige drukkende uitgaven. Dit impliceert dat de belastingplichtige die de kosten wil aftrekken, en niet iemand anders, die uitgaven uiteindelijk draagt. Hij moet de uitgaven zelf hebben gedaan en geen mogelijkheid hebben deze op derden te verhalen.
Het begrip «drukkende uitgaven» brengt ook mee dat de uitgaven niet louter vrijwillig of vrijblijvend zijn, maar dat zij voortvloeien uit een zekere noodzaak; de uitgaven moeten min of meer onvermijdelijk zijn.
Ten slotte is het voor de aftrek van belang of juist de belastingplichtige en niet degene op wie de uitgaven betrekking hebben deze uitgaven voor zijn rekening moet nemen. Daarbij spelen niet alleen de inkomens- en vermogenspositie een rol, maar gaat het ook om de vraag of de belastingplichtige zich moreel verplicht voelt (de wet spreekt hier van «gedrongen») om de kosten te maken en deze niet van de betrokkene terug te vragen.
De genoemde criteria kunnen elkaar deels overlappen en elkaar deels aanvullen. Een toets van de diverse criteria op de feiten en omstandigheden in een concreet geval bepaalt of er recht op (forfaitaire) aftrek bestaat.
Onderkent u dat veel van de betreffende ouders en andere naastbetrokkenen zich voor een moreel dilemma geplaatst voelen door de voorwaarde die de Belastingdienst stelt, omdat ze de verzorgings- en reiskosten voor de weekendzorg niet op hun kind of op de instellingsbewoner willen verhalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 bepaalt de toets of een belastingplichtige zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen om de uitgaven niet te verhalen op het kind/de instellingsbewoner – indien dit in beginsel wel aan de orde zou kunnen zijn – het recht op aftrek. Dit betreft een marginale toets van de inspecteur waarbij de belastingplichtige slechts aannemelijk hoeft te maken dat hiervan sprake is. In de praktijk wordt de aanwezigheid van een morele verplichting bij de aftrek van weekenduitgaven voor gehandicapten doorgaans aanwezig geacht, zodat in betreffende gevallen het niet willen verhalen geen consequenties heeft voor de aftrek.
Op welke wijze beoordeelt de inspecteur of de belastingplichtige zich moreel verplicht voelde om de uitgaven voor zijn of haar rekening te nemen? Hoe kan de belastingplichtige dit aantonen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met de passage in de antwoorden op eerdere2 over de weekenduitgaven: «Bij de weekendzorg voor een gehandicapte is er doorgaans sprake van bijzondere omstandigheden waarbij het zeer bezwaarlijk kan zijn de kosten van opvang op de gehandicapte te verhalen»?
Zoals is aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3 vindt het kabinet het belangrijk dat ernstig gehandicapte instellingsbewoners zo mogelijk regelmatig bij de ouders of andere naastbetrokkenen verblijven. De in antwoord 6 genoemde criteria gelden niet alleen voor de weekenduitgaven voor gehandicapten, maar ook voor bepaalde andere persoonsgebonden aftrekposten. De bijzondere omstandigheid die zich bij de weekenduitgaven voor gehandicapten voordoet is gelegen in het feit dat het waardevol geachte zorg voor een ernstig gehandicapte betreft. En dat de gehandicapte zich veelal in een kwetsbare financiële positie bevindt.
Dit brengt met zich mee dat het verhalen van de kosten op de gehandicapte als zeer bezwaarlijk kan worden beschouwd, niet alleen op persoonlijk vlak, maar ook maatschappelijk gezien. Dit zorgt ervoor dat de toets van de gedrongenheid binnen de regeling weekenduitgaven voor gehandicapten een marginale is en over het algemeen aan het vereiste van gedrongenheid zal worden voldaan.
Kunt u uitleggen aan welke bijzondere omstandigheden hierbij moet worden gedacht?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u op de hoogte van de argumentatie van de Belastingdienst3 dat als het ernstig zieke kind eigen inkomsten en/of vermogen heeft de ouders zich niet redelijkerwijs gedwongen hebben kunnen voelen de uitgaven voor eigen rekening te nemen? Wat vindt u van deze redenering en hoe verhoudt deze zich tot de in vraag 1 genoemde tekst op de website van de Belastingdienst?
Uit de onderhands ontvangen informatie van de vraagstellers blijkt dat deze vraag betrekking heeft op een concrete zaak van de Belastingdienst. Zonder hierop in te willen gaan wordt benadrukt dat de beoordeling of iemand recht op aftrek heeft bij de bevoegde inspecteur ligt en dat deze daarbij vanzelfsprekend rekening houdt met het beleid zoals dat zowel tegenover uw Kamer als op de website van de Belastingdienst is verwoord. Voor de belanghebbende in deze zaak is er door middel van het instellen van beroep de mogelijkheid het oordeel van de rechter te vragen.
Bent u bereid om de aftrek tijdelijk verblijf thuis royaal uit te leggen, zodat naastbetrokkenen die zich ondanks enig inkomen of vermogen van de instellingsbewoner, dat toch al onder de vermogensinkomensbijtelling valt, moreel verplicht voelen de uitgaven voor eigen rekening te nemen, het recht op de aftrekpost niet wordt onthouden?
Zoals uit de antwoorden op vorige vragen, en uit de eerdere antwoorden op de in voetnoot 1 bedoelde vragen blijkt, is het reeds de praktijk om coulant met het criterium van het moreel verplicht voelen om te gaan.
Bent u bereid te bevorderen dat aan artikel 6.25 van de Wet op de Inkomstenbelasting wordt toegevoegd dat naast het mentorschap ook de curatele voor het recht op aftrek kwalificeert?
Aangezien curatele deels soortgelijke taken omvat als het mentorschap – het gaat dan om aangelegenheden inzake verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding – acht ik het niet bezwaarlijk om de curatele voor zover het voornoemde taakuitoefening betreft in de weekenduitgaven voor gehandicapten te betrekken. Dit betekent dat in het geval een naastbetrokkene in plaats van via het mentorschap de weekendzorg voor een gehandicapte op zich neemt als curator aftrek aan de orde kan zijn, uiteraard mits aan de overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. Ik zal hiertoe bij gelegenheid een wetswijziging indienen.
Het afkopen van een klein pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de problemen die zich voordoen wanneer een klein pensioen van mensen wordt afgekocht, vooral wanneer dit voor de pensioenleeftijd gebeurt?1
Ja.
Is het mogelijk dat pensioenfondsen standaard doorgeven aan de belastingdienst dat het een afgekocht pensioen is, zodat het inkomen niet meetelt voor de huurtoeslag?
De wettelijke toeslagensystematiek gaat uit van één inkomensbegrip voor alle toeslagen. Het geharmoniseerde inkomensbegrip is voor de burger transparant en maakt een doelmatige uitvoering mogelijk. Alleen voor de huurtoeslag is het vanaf 2006 op grond van het Besluit op de huurtoeslag mogelijk, om een afkoopsom van het pensioen buiten beschouwing te laten voor het toetsingsinkomen. De burger moet daartoe een verzoek indienen bij de Belastingdienst/Toeslagen. De verwerking van deze verzoeken is een handmatig proces.
Het standaard geautomatiseerd buiten beschouwing laten van een afgekocht pensioen voor het toetsingsinkomen zou betekenen dat de uitzondering voor de huurtoeslag gaat gelden voor alle toeslagen. Bovendien moet dan de loonaangifte worden uitgebreid zodat achterhaald kan worden dat het om een afgekocht pensioen gaat. Daarmee zou een generieke maatregel in de loonaangifte moeten worden genomen voor een slechts zeer beperkte groep burgers. Om deze redenen acht het Kabinet het niet zinvol om pensioenfondsen aan de Belastingdienst te laten melden of een uitkering een afgekocht pensioen betreft.
Informatie over bijzondere inkomens voor de huurtoeslag, waaronder de afkoop van pensioenen, staat duidelijk vermeld op de website van de Belastingdienst/Toeslagen.
Hoeveel mensen hebben in 2010, 2011, 2012 en 2013 een klein pensioen afgekocht?
Deze gegevens zijn niet beschikbaar.
Hoe vaak is in 2010, 2011, 2012 en 2013 (per jaar) een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond afkoop klein pensioen voor de huurtoeslag?
De redenen van bezwaar- of verzoekschriften worden niet naar onderwerp geadministreerd.
Op basis van een expertbenadering kan echter worden aangenomen dat tot nu toe voor het toeslagjaar 2012 ca. 2500 verzoeken zijn toegewezen voor een afgekocht pensioen.
Waarom bericht de Autoriteit Financiele Markten (AFM) op haar website dat de afkoop van pensioen gevolgen kan hebben voor de huurtoeslag en wijst de AFM niet op de mogelijkheid om het inkomen niet mee te laten tellen voor de huurtoeslag?2
Op de website van de AFM, staat, naast de tekst waar u naar verwijst: «Afkoop kan ook gevolgen hebben voor het kindgebonden budget of de kinderopvangtoeslag. Voorkom dat je een toeslag moet terugbetalen! Voor huurtoeslag gelden aparte regels bij pensioenafkoop. Het telt eerst wel mee als inkomen, vervolgens moet je hiertegen bezwaar maken. Kijk op www.belastingdienst.nl wat de gevolgen van afkoop voor je kunnen zijn en wat je eventueel moet doen. Of bel met de belastingdienst.»3
Het gaat hier om de fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen. De AFM heeft met haar tekst op haar website voor ogen gehad om consumenten in algemene zin te informeren over de gevolgen van afkoop van een klein pensioen. Hierbij hoort ook een algemene verwijzing naar de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen. De AFM heeft ervoor gekozen om voor de specifieke informatie een verwijzing op te nemen naar de instantie die de bron is van de relevante regelgeving om te borgen dat consumenten dan steeds toegang hebben tot de meest actuele informatie, zonder dat de AFM steeds zelf behoeft na te gaan of de specifieke informatie over die regelgeving op haar website actueel is.
Indien een financieel adviseur het advies zou geven dat de AFM geeft, namelijk « misschien moet je meer belasting betalen of wellicht heb je recht op minder huur- of zorgtoeslag», is die informatie dan correct of is de adviseur dan in overtreding van de Wet op het Financieel Toezicht (WFT/WFD) en strafbaar omdat de informatie onjuist en onvolledig is?
De financiële wet- en regelgeving (Wet op het financieel toezicht (Wft)) is van toepassing op activiteiten met betrekking tot financiële producten en financiële diensten. De tekst op de website van de AFM waar het hier over gaat, namelijk het wijzen op mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen bij afkoop van een klein pensioen, is geen advies zoals dat is gereguleerd in de Wft. Deze verwijzing is algemeen van aard en informeert over de regels die in een bepaalde situatie van toepassing zouden kunnen zijn, en deze verwijzing is gecompleteerd met een handelingsperspectief, namelijk een doorverwijzing naar de actuele bron van specifieke informatie over de mogelijke fiscale en toeslag-gevolgen.
Bent u bereid om mensen die de afgelopen jaren een afgekocht pensioen ontvangen hebben, alsnog de mogelijkheid te geven om de huurtoeslag opnieuw aan te vragen omdat de informatie zo onduidelijk was?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven kunnen mensen op grond van het Besluit op de huurtoeslag uitsluitend door middel van een verzoek ervoor zorgen dat een afgekocht pensioen buiten beschouwing wordt gelaten voor het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen voor de huurtoeslag. Dat kan nog tot het moment dat een definitieve toekenning over het toeslagjaar waarin de afkoopsom is ontvangen onherroepelijk is geworden. Het Kabinet acht het niet nodig hier vanaf te wijken.
Voor het toeslagjaar 2013 moet het proces van het definitief toekennen nog van start gaan en dus kunnen deze verzoeken voor het toeslagjaar 2013 nog gedaan worden.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat niemand meer huurtoeslag verliest door de afkoop van eenmalige pensioenrechten?
De informatie over het buiten beschouwing laten in het toetsingsinkomen voor de huurtoeslag van het afgekochte kleine pensioen staat op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet zal de pensioenfondsen verzoeken de informatievoorziening op dit punt aan burgers die het betreft te verduidelijken.
Deelt u de mening dat het op zich wenselijk is dat mensen hun afgekocht pensioen pas ontvangen nadat zij de AOW-leeftijd bereikt hebben, omdat zij voor de AOW-leeftijd nog AOW-premies verschuldigd zijn en daarna niet?
Ja.
Heeft u een oplossing voor mensen die een relatief groot bedrag uitgekeerd krijgen als afkoop en door de middeling van de jaartarieven in het jaar dat de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wordt, er alsnog effectief AOW-premie afgedragen moet worden over het afgekochte pensioen, terwijl er geen AOW-premie betaald zou worden als het pensioen niet afgekocht zou worden?
De pensioenafkoopsom onderscheidt zich niet van andere inkomensbestanddelen in een middelingssituatie. Ook daarvoor geldt, dat daarover geen AOW-premie betaald zou hoeven te worden als die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zou worden uitbetaald. Bij middeling als bedoeld in artikel 3.154, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt fictief rekening gehouden met de AOW-premie om te voorkomen dat iedereen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd een onbedoeld voordeel krijgt door het niet langer verschuldigd zijn van AOW-premie.
Indien iemand een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IAOW-uitkering) ontvangt en de mogelijkheid krijgt om een pensioen af te kopen, kan de gemeente hem/haar dan daartoe verplichten en de uitkering inhouden/korten?
Voor de WWB volgt uit constante jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2012:BP2458 en ECLI:NL:CRVB:BX3329) dat een afkoopsom betrekking heeft op de periode waarvoor het pensioen geacht moet worden bestemd te zijn. Dat betekent dat de afkoopsom van het pensioen bij de bijstand moet worden toegerekend aan de periode die aanvangt nadat iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De afkoopsom heeft dan -uiteraard- alleen invloed op het recht op en de hoogte van de bijstand als de belanghebbende daar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd (nog) een beroep op moet doen. Ontvangt de bijstandsgerechtigde de afkoopsom vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wordt die tot diens vermogen gerekend. Dan kunnen er gevolgen zijn voor het recht op bijstand als sprake is van overschrijding van het vrij te laten vermogen. Die gevolgen zijn ter beoordeling aan de gemeente.
In de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) is geregeld dat de uitkering het verschil bedraagt tussen de van toepassing zijnde grondslag en het inkomen. Onder inkomen wordt verstaan de som van het inkomen uit arbeid en overig inkomen van de uitkeringsgerechtigde en zijn eventuele partner. In het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) is geregeld dat een uitkering op grond van een pensioenregeling, een regeling voor vervroegde uittreding en op grond van functioneel leeftijdsontslag als overig inkomen wordt aangemerkt. De gemeenten kan een uitkeringsgerechtigde niet verplichten tot het afkopen van een pensioen. Maar als de uitkeringsgerechtigde of zijn eventuele partner een pensioen afkoopt zoals bedoeld in het AIB, dan wordt dit bedrag verrekend met de IOAW-uitkering.
Indien iemand een overbruggingsuitkering AOW krijgt, is hij dan verplicht om een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de overbruggingsuitkering?
Nee, indien iemand aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Tijdelijke regeling Overbruggingsregeling AOW is hij – net als iemand die aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) – niet verplicht een pensioen af te kopen om zo geen of minder aanspraak te maken op de genoemde overbruggingsregeling.
Indien iemand een aanbod tot afkoop krijgt, deelt u dan de mening dat het pensioenfonds hem/haar zou moeten informeren over de gevolgen van de afkoop van het pensioen voor de Algemene nabestaandenwet (Anw), Bijstand, IAOW, Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW), AOW-partnertoeslag en andere uitkeringen?
De afkoop van kleine pensioenen vindt plaats op initiatief van pensioenuitvoerders. Pensioenuitvoerders zullen betrokkenen voortaan op een adequate manier voorzien van algemene informatie over de gevolgen van een afkoopsom voor het ontvangen van bepaalde uitkeringen en toeslagen. Pensioenuitvoerders zullen de betreffende informatie onder meer opnemen in de brief over afkoop, die (gewezen) deelnemers ontvangen.
Bent u bereid om mensen tegemoet te komen die een pensioen afgekocht hebben zonder te weten dat dat gevolgen zou hebben voor hun uitkering en daardoor forse uitkeringsrechten zijn kwijtgeraakt en eveneens al hun toekomstige pensioenrechten?
Ik betreur het ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Ik zal mij er samen met de betrokken organisaties voor inzetten om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren. Het is voor mij echter niet mogelijk om mensen tegemoet te komen omdat een juridische grondslag daarvoor op dit moment ontbreekt.
Hoe beoordeelt u het feit dat de afkoop van een pensioen in mindering gebracht wordt op de AOW-partnertoeslag als de ontvangende persoon verder geen inkomen heeft, maar wel een partner met AOW rechten?
De AOW is een minimuminkomensvoorziening die voorziet in een uitkering bij ouderdom. Indien de jongere partner van de AOW-gerechtigde geen of weinig inkomen heeft, bestaat voor de AOW-gerechtigde recht op partnertoeslag tot het moment waarop de jongere partner zelf AOW gaat ontvangen. Gezien het aanvullende karakter van de partnertoeslag wordt hierop (alleen) het inkomen van de jongere partner in aanmerking genomen. Een afkoop van een pensioen wordt als inkomen aangemerkt, waarbij het moment van betalen van de afkoop van het pensioen moet samenlopen met de verstrekking van de partnertoeslag.
Als de afkoop van het pensioen plaatsvindt nadat de jongere partner zelf AOW ontvangt, vindt geen korting op de partnertoeslag plaats omdat het recht daarop inmiddels is geëindigd.
Bent u bereid te bevorderen dat de pensioenwet wordt aangepast door middel van een nota van wijziging op de verzamelwet pensioenen, opdat een pensioen in principe niet meer voor de AOW-gerechtigde leeftijd afgekocht wordt, nog wanneer afkoop eenzijdig plaatsvindt, noch wanneer het na instemming van de deelnemer plaatsvindt (behoudens wellicht uitzonderingen zoals emigratie)?
De Pensioenwet biedt voldoende ruimte voor pensioenuitvoerders om het moment van betaling van de afkoopsom na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd te laten plaatsvinden. Een aanpassing van de Pensioenwet is mijns inziens op dit moment niet nodig. Wel zal ik in overleg met de Staatssecretaris van Financiën en de betrokken organisaties bezien welke andere aanpassingen nodig zijn om te zorgen dat de afkoop van een klein pensioen na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd plaats kan vinden.
Klopt het dat mensen hun hele recht op AOW-partnertoeslag verliezen als zij bijvoorbeeld in januari 2015 eigen inkomen hebben (bijvoorbeeld afkoop pensioenen, de laatste maand van een WW-uitkering) en daarna geen inkomen meer hebben? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit tot schrijnende situaties kan leiden en bent u bereid een oplossing voor te stellen?
In de huidige wet (artikel 8, tweede lid) is geregeld dat er op of na 1 januari 2015 geen recht op toeslag kan ontstaan op het moment dat de jongste partner meer verdient dan € 1.304 per maand. Het inkomen van de AOW-gerechtigde wordt daarbij niet mee geteld. Het besluit om de partnertoeslag na 1 januari 2015 definitief te laten vervallen, ongeacht de inkomensontwikkeling van de jongste partner, is al in 1995 genomen en per 1 januari 2013 met artikel 8, tweede lid, verduidelijkt. Vanaf 2015 kan er dus geen recht op partnertoeslag meer ontstaan, ook niet als het inkomen van de jongere partner daarna zou dalen. Het zou echter niet rechtvaardig zijn als een pensioengerechtigde als gevolg van incidentele inkomsten van zijn echtgenoot het recht op partnertoeslag definitief zou verliezen. Daarom wordt wettelijk geregeld dat als het recht op toeslag is geëindigd uitsluitend als gevolg van een incidentele stijging van het inkomen van de echtgenoot het recht op toeslag weer kan herleven.
Bent u bereid om samen met de pensioenfederatie, mensen de gelegenheid te geven hun afkoop ongedaan te maken, danwel fictief en/of feitelijk met terugwerkende kracht later te laten plaatsvinden zodat fouten uit het verleden rechtgezet worden?
Zoals ik ook in antwoord op vraag 14 heb aangegeven, betreur ik ten zeerste dat mensen nadelige financiële gevolgen hebben ondervonden van de afkoop van een klein pensioen. Daarbij hecht ik er aan op te merken dat er naar mijn mening geen sprake is van gemaakte fouten bij de afkoop van kleine pensioenen. De betrokken organisaties hebben volgens de daarvoor geldende regels gehandeld. Ik realiseer me dat dit een zeer ongelukkige uitkomst heeft gehad voor de mensen die het betreft, maar er zijn geen mogelijkheden om de afkoop van kleine pensioenen ongedaan te maken dan wel met terugwerkende kracht te laten plaatsvinden. Een juridische grondslag daarvoor ontbreekt op dit moment. Bovendien zou dit tot hoge kosten en administratieve lasten voor pensioenuitvoerders leiden.
Bent u bereid om met grote spoed met de pensioenfederatie in overleg te treden en ervoor te zorgen dat er geen afkoop meer plaatsvindt voor de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het overleg met de Pensioenfederatie en de andere betrokken organisaties loopt op dit moment. Zoals ik tijdens het AO pensioenonderwerpen van 16 april jl. heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren over de uitkomst van het overleg.
Het bericht dat er geld voor het persoonsgebonden budget (pgb) naar snoepreisjes gaat |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van nieuwe meldingen over fraude met het persoonsgebonden budget?1
Fraude met persoonsgebonden budgetten is niet acceptabel en wordt langs verschillende wegen aangepakt. Voor het einde van dit jaar worden door zorgkantoren 30.000 huisbezoeken afgelegd om fraude met lopende pgb’s op te sporen. Het CIZ voert met potentiële nieuwe budgethouders een persoonlijk indicatiegesprek en zorgkantoren bespreken met deze nieuwe cliënten de mogelijkheden en verplichtingen van het pgb in een bewustekeuzegesprek. De inspectie SZW heeft extra capaciteit om fraudezaken op te sporen en via het OM voor de rechter te brengen. Voorts geldt vanaf 2015 voor alle budgethouders het systeem van trekkingsrechten, waarbij budgethouders geen geld meer op de eigen rekening krijgen, maar hun facturen indienen bij de SVB, die deze na controle pas betaalt aan de zorgverlener.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat er nog steeds organisaties zijn die via het pgb snoepreisjes aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In antwoord op vragen van het lid Bergkamp van 26 november 2013 heb ik aangegeven welke mogelijkheden er bestaan voor budgethouders om het pgb in het buitenland te besteden. Een pgb-houder kan, net als zorg in natura onder de AWBZ, voor maximaal 13 weken van zorg in het buitenland gebruik maken. Daarnaast kan een pgb-houder Kortdurend Verblijf geïndiceerd hebben gekregen. Kortdurend Verblijf is een etmaal verblijf waarmee bijvoorbeeld mantelzorgers waarvan het kind (de budgethouder) thuis woont een etmaal kunnen worden ontzien. Een budgethouder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van ingekochte zorg en de besteding van zijn budget. De budgethouder is vrij om andere zorg en ondersteuning in te kopen dan daadwerkelijk is geïndiceerd. Zo is het mogelijk om meer Kortdurend Verblijf in te kopen dan was geïndiceerd of Kortdurend verblijf in te kopen zonder dat het was geïndiceerd. Bovendien is het mogelijk om meerdere etmalen achtereen Kortdurend Verblijf in te zetten. Op deze wijze kan verblijf in binnen- en buitenland met pgb-geld worden bekostigd.
Wat is er terecht gekomen van uw eerdere beloften om fraude met pgb’s aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor de voortgang van de aanpak van fraude met pgb verwijs ik naar de voortgangsrapportages hierover. De laatste voortgangsrapportage is u op 19 december 2013 aangeboden (TK 28 828, nr. 54). In het najaar ontvangt een brief waarin ik u informeer over de resultaten en geleerde lessen van de aanpak van pgb-fraude over 2013 en 2014 en hoe ik de fraudeaanpak met pgb’s voortzet. Dat fraude met pgb bestraft wordt laat de veroordeling zien van een organisatie/persoon die voor vele budgethouders ondermeer reizen naar het buitenland organiseerde en daarbij facturen vervalste.
Hoe is het mogelijk dat organisaties dergelijke snoepreisjes buiten Europa kunnen blijven organiseren met geld dat bedoeld is voor het pgb, terwijl dit sinds 1 januari 2013 wettelijk onmogelijk is gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Per 1 januari 2013 is in de Regeling Subsidies Awbz (waarin de pgb-regeling is opgenomen) geregeld dat pgb-houders voor maximaal 13 kalenderweken Awbz-zorg kunnen inkopen in het buitenland, als het gaat om voortzetting van in (Europese deel van) Nederland aangevangen zorg. Een uitzondering werd gemaakt voor palliatief terminale zorg, die maximaal een jaar buiten Nederland mogelijk is. De pgb-regeling werd daarmee in overeenstemming gebracht met de tevens op 1 januari 2013 aangepaste Wet AWBZ-zorg buitenland en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza) die het doel hadden om een beperking aan te brengen in de mogelijkheden om in het buitenland AWBZ-zorg te ontvangen.
Met deze aanpassingen werd geen beperking opgelegd ten aanzien van «waar» het pgb mag worden besteed. De 13-weken regel gold en geldt zowel binnen als buiten Europa. Per 1 januari 2014 is een beperking gemaakt waar budgethouders Kortdurend Verblijf kunnen inkopen, te weten alleen binnen de Europese Unie. Zo wordt voorkomen dat het verblijf in het verre buitenland kan worden bekostigd met het pgb. In 2014 is deze maatregel voor nieuwe budgethouders gaan gelden, omdat de afspraak is dat vlak voor het nieuwe jaar bestaande budgethouders niet met een zodanige verandering kunnen worden geconfronteerd.
Per 1 januari 2015 wordt een volgende stap gezet. In de Wlz blijft het mogelijk om te logeren om mantelzorgers enige tijd te ontlasten. De verblijfskosten van het logeren kunnen dan, naast de zorg zelf, uit het pgb worden betaald mits sprake is van verblijf in een zorginstelling. Met de invoering van de trekkingsrechten wordt bovendien aan de voorkant, op basis van het budgetplan en goedgekeurde zorgcontracten, bezien en goedgekeurd waar het pgb aan wordt uitgegeven in plaats van achteraf bij de verantwoording. Ik onderzoek met betrokken partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u aangeven hoe lang de situatie waarbij snoepreisjes worden georganiseerd van pgb-geld al gaande is? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal snoepreisjes in de afgelopen 10 jaar (inclusief de organisatie die deze aanbiedt)? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijke gespecificeerde informatie beschikbaar over zorginkoop en besteding van het pgb in het buitenland.
Kunt u aangeven in hoeverre de door u aangestelde fraudeteams fraudezaken en snoepreisjes door middel van het pgb aanpakken? Welke resultaten heeft u ondertussen geboekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak van fraude met besteding van pgb in het buitenland, is onderdeel van de aanpak van fraude met pgb. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, doen de zorgkantoren tot eind 2014 in totaal 30.000 huisbezoeken om oneigenlijk gebruik en fraude op te sporen. Ook kunnen zij bij de reguliere intensieve controle oneigenlijk gebruik vaststellen. Het pgb-team van de directie Opsporing van de Inspectie SZW doet onder leiding van het Functioneel Parket strafrechtelijke onderzoeken naar zaken waarbij een vermoeden bestaat van pgb-fraude. In deze onderzoeken komen zij ook vermoedens van verkeerde besteding van het pgb in het buitenland tegen.
Hoeveel van deze pgb-zaken zijn onder de rechter geweest, en hoeveel zaken komen nog onder de rechter? Bent u bereid de Kamer hierover gedetailleerd te informeren?
De registratie van fraudezaken met het pgb bij de betreffende instanties is niet zodanig specifiek dat aangegeven kan worden hoeveel zaken op gebied van fraude met pgb in het buitenland onder de rechter zijn of komen. Op strafrechtelijke zaken kan ik verder ook niet inhoudelijk ingaan of mededelingen doen.
Hoe kan het dat sommige zorgverzekeraars deze snoepreisjes afwijzen, en andere zorgverzekeraars niet? Op basis van welke argumenten worden dergelijke reisjes afgewezen of toegewezen?
Zorgkantoren beoordelen individuele gevallen in het licht van de huidige regelgeving. Daarnaast vindt periodiek overleg plaats om te komen tot onderlinge afstemming in de beoordeling. Ik spreek de zorgkantoren ook op dit punt aan om waar nodig te komen tot verdere harmonisatie van beoordelingen. Als aangegeven onder 4 onderzoek ik met partijen of en op welke wijze het zorgkantoor, op basis van budgetplan en zorgcontract, zal kunnen beoordelen of de voorgenomen aanwending van (een deel van) het budget in het buitenland doelmatig is en of sprake is van een instelling waar naast de zorg ook de verblijfskosten betaald kunnen worden uit het pgb.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van zorgverzekeraars die deze snoepreisjes afwijzen, en welke zorgverzekeraars deze snoepreisjes via het pgb goedkeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u in zijn algemeenheid de mening dat dergelijke snoepreisjes onnodig zijn, en dat zorggeld besteed moet worden aan zorg?
Ja.