Onveilige kledingfabrieken in Bangladesh en het gebrek aan openheid van kledingbedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Fabrieken Bangladesh nog onveilig» en «Textielfabrieken blijven anoniem»?1
Wat is uw reactie op de constatering van inspecteurs dat de veiligheid in meer dan 1000 fabrieken nog niet op orde is? Op welke termijn verwacht u dat de veiligheid wel gegarandeerd is? Op welke termijn verwacht u dat de kledingsector voldoet aan de afspraak om een leefbaar loon uit te betalen?
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds niet alle betrokken Nederlandse kledingbedrijven hebben getekend voor het Veiligheidsakkoord, zoals Mexx en Hunkemöller? Bent u bereid hen aan te sporen om alsnog te tekenen?
Wat vindt u van de opstelling van ongeveer driekwart van de Nederlandse kledingbedrijven die het Bangladesh-akkoord hebben ondertekend om geen openheid te geven bij welke leveranciers wordt ingekocht?
Bent u van mening dat de verbeterplannen in de kledingindustrie die voort moeten komen uit de sectorrisicoanalyse alleen kunnen slagen als bedrijven transparant zijn over hun productielocaties?
Bent u van mening dat «concurrentieoverwegingen» de benodigde verbeteringen voor de positie van werknemers niet in de weg mogen staan? Bent u van mening dat bedrijven als H&M, G-Star en Nike wel degelijk laten zien dat openheid over productielocaties mogelijk is?
Bent u van mening dat consumenten recht hebben op informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen en over de mensenrechtensituatie in de fabrieken?
Is transparantie over de productielocaties een voorwaarde voor deelname aan verbeterplannen in de kledingsector? Bent u van mening dat, indien bedrijven blijven weigeren om openheid te geven, transparantie in de toekomst mogelijk afgedwongen zou moeten worden?
Het grote aantal abortussen waarbij sprake is van financiële redenen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) dat er sprake is van veel onbekendheid onder de bevolking met het feit dat er bij veel abortussen sprake is van financiële redenen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek en het daarbij behorende persbericht. Uit het onderzoek blijkt dat veel respondenten onbekend zijn met het aantal abortussen in Nederland. Daarnaast blijkt dat een meerderheid van de respondenten een financiële reden om een abortus te laten uitvoeren, afwijst.
Hoe waardeert u het gegeven dat financiële redenen vaak een rol spelen bij de afweging of vrouwen een abortus ondergaan?
In Nederland regelt de Wet afbreking zwangerschap (hierna: Waz) dat er sprake moet zijn van een noodsituatie bij de vrouw wil een abortus toegestaan zijn. De wetgever heeft uitdrukkelijk ervoor gekozen om de definitie van een noodsituatie open te laten. Het is primair aan de vrouw om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie.
Is er zicht op hoe het aandeel abortussen waarbij financiële redenen een rol spelen zich heeft ontwikkeld sinds de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap? Is dit aandeel toegenomen of afgenomen?
De Waz legt vast welke gegevens van de ongewenst zwangere vrouwen de uitvoerende artsen moeten registreren en periodiek rapporteren aan de IGZ. Het is niet verplicht voor de behandelend arts om de aard van de noodsituatie te registreren en te rapporteren. Deze informatie is dan ook niet beschikbaar.
In 2004 is de Waz geëvalueerd. Als onderdeel van deze evaluatie is een deelonderzoek uitgevoerd onder de ongewenst zwangere vrouwen naar de achterliggende redenen van de noodsituatie. Uit dit onderzoek bleek dat 46,7% van de vrouwen die bij een abortuskliniek kwamen en 50% van de vrouwen die bij een ziekenhuis kwamen, financiële redenen genoemd hebben als één van de redenen om de zwangerschap te beëindigen. Respectievelijk 11,6% en 12,5% gaf aan dat dit de belangrijkste reden was.
In 2008 heeft het toenmalige kabinet opdracht verleend voor vier onderzoeken naar abortus bij ZonMW. Van het laatste onderzoek, de motieven voor abortus, worden de resultaten halverwege 2016 verwacht.
Deelt u de opvatting dat financiële redenen om een zwangerschap als ongewenst te beschouwen in de eerste plaats vragen om financiële oplossingen in plaats van het beëindigen van het leven van deze ongeboren kinderen?
Ik ben niet voornemens om extra maatregelen te nemen op dit terrein. Ik hecht eraan dat een ongewenst zwangere vrouw een goed geïnformeerde keuze kan maken. Het is van belang dat de artsen goed geëquipeerd zijn om goede voorlichting te verschaffen over de verschillende keuzemogelijkheden. In het eerste gesprek met de arts komen alle opties aan bod. Het Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA) heeft hier richtlijnen voor opgesteld. Het is primair aan de vrouw om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie.
Welke concrete financiële of andere maatregelen neemt de regering om te voorkomen dat financiële redenen vaker een rol gaan spelen bij de afweging om tot een abortus over te gaan en zo mogelijk dit aandeel terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze draagt de regering eraan bij om te komen tot een evenwichtiger beeldvorming over de redenen die er in de praktijk toe leiden dat vrouwen tot een abortus overgaan?
Zoals bij het antwoord op vraag drie is aangegeven, zijn er slechts beperkt gegevens beschikbaar over de achterliggende redenen die ertoe leiden dat vrouwen een abortus laten uitvoeren. De enige gegevens die op dit moment beschikbaar zijn volgen uit een deelonderzoek bij de evaluatie van de Wet afbreking zwangerschap in 2004. Deze evaluatie, met inbegrip van het deelonderzoek, heb ik aan de Staten-Generaal doen toekomen en is met uw Kamer uitvoerig besproken. Daarnaast is de evaluatie ook openbaar en op het internet te vinden.
Om meer te weten te komen over deze achterliggende redenen heeft het toenmalige kabinet in 2008 opdracht gegeven voor een onderzoek naar abortus door ZonMW. Dit onderzoek bestond uit vier onderzoeken. Het vierde en tevens laatste onderzoek ziet op de motieven voor abortus. Dit onderzoek loopt nog en wordt halverwege 2016 verwacht. Zodra ik dit onderzoek ontvangen heb zal ik het met uw Kamer delen en bezien welke verdere acties hieruit zouden moeten volgen.
Het bericht dat er banen verdwijnen voor MBO niveau 2 en 3 leerlingen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsuitzending «Mbo-banen niveau 2 en 3 voorgoed verdwenen»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze nieuwsuitzending?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen dat uiteenlopende economische en maatschappelijke ontwikkelingen een structureel negatief effect hebben op de beschikbare banen voor leerlingen die een mbo-beroepsopleiding op niveau 2 en 3 hebben afgerond?
In de uitzending van Nieuwsuur is de stelling betrokken dat de komende jaren 500.000 banen op het mbo-niveau 2 en 3 kunnen verdwijnen en ook niet meer terug zullen komen.
Hoewel – zoals ik hieronder zal betogen – technologische ontwikkelingen en globalisering leiden tot verschuivingen op de arbeidsmarkt, heb ik geen goede onderbouwing aangetroffen voor de betrokken stelling:
Dat neemt niet weg dat in de uitzending van Nieuwsuur enkele ontwikkelingen zijn benadrukt waar we als samenleving onze ogen niet voor moeten sluiten:
Ik onderken de zorgen dat de grote veranderingen op de arbeidsmarkt veel vragen van het middelbaar beroepsonderwijs. Om het onderwijs in staat te stellen hier mee om te gaan, is een zo goed mogelijk onderbouwd beeld over het middensegment van de arbeidsmarkt essentieel. Het is daarom goed dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt de aandacht van het ROA en het CPB hebben.
Hoe kijkt de regering aan tegen de noodzaak om de betreffende leerlingen op niveau 2 en 3 voldoende en reële aansluiting te bieden op leerwerktrajecten en werkgelegenheid?
Ik deel de noodzaak dat studenten op niveau 2 en 3 een reële kans moet hebben op leerwerktrajecten en uiteindelijk een baan. Voldoende uren beroepspraktijkvorming zijn immers een voorwaarde om een diploma te kunnen behalen. Het behalen van een diploma vergroot de kansen op succes op de arbeidsmarkt. Zo laat onderzoek zien dat mensen met een hoog niveau van kernvaardigheden (taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleem oplossend vermogen) minder vaak werkloos zijn, relatief vaker een vaste aanstelling hebben, vaker een hoog inkomen hebben, vaker actief in vrijwilligerswerk zijn, meer vertrouwen in de medemens hebben en hun gezondheidstoestand vaker als uitstekend of zeer goed omschrijven (PIAAC).6
Hoe zouden onderwijsinstellingen die mbo-niveau 2 en 3 aanbieden volgens u moeten inspelen op de veranderende behoefte en mogelijkheden van de arbeidsmarkt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat is concreet uw beleidsinzet om te zorgen dat deze jongeren na hun opleiding een baan op hun opleidingsniveau kunnen vinden?
Een goede kans op werk begint met een goede voorlichting aan studenten over het arbeidsmarktperspectief van een opleiding. Op elk niveau zijn immers opleidingen met goede en minder goede kansen op een baan. Het jaarlijkse schoolverlatersonderzoek van het ROA laat dit ook zien.7 Een student moet hier tijdig van op de hoogte zijn. Ongeveer 40 van de 69 onderwijsinstellingen heeft inmiddels aangegeven te gaan werken met de studiebijsluiter, waarin onder meer gegevens over het arbeidsmarktperspectief zijn opgenomen. Ik verwacht dat alle andere onderwijsinstellingen dit zo snel mogelijk ook gaan doen. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo, dat voor het zomerreces aan uw Kamer is toegezonden, wordt objectieve informatievoorziening aan aankomende studenten immers verplicht.
Van onderwijsinstellingen verwacht ik voorts dat zij studenten alleen inschrijven voor opleidingen waar de arbeidsmarkt ook daadwerkelijk om vraagt. De complexe uitdaging is het aantal in te schrijven studenten zo goed mogelijk te relateren aan de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Dit vraagt om intensieve relaties van het onderwijs en bedrijfsleven. Dit volledig in het besef dat de arbeidsmarkt dynamisch is. Daarom moet in het onderwijs ook oog zijn voor het leren van vaardigheden die studenten in staat stellen om te gaan met een veranderende arbeidsmarkt (naast vakkennis). De herziening van de kwalificatiestructuur vergroot de mogelijkheden van onderwijsinstellingen om dit op een goede wijze te doen. Zo komt er bijvoorbeeld ruimte voor de regio om zelf keuzedelen samen te stellen om daarmee in te spelen op specifieke regionale behoeften of om juist te zorgen voor een betere voorbereiding op vervolgonderwijs. Bovendien komt in aanvulling op de herziening van de kwalificatiestructuur vanaf het schooljaar 2016–2017 op experimentele basis meer ruimte voor cross-overs, waarbij innovatieve opleidingen kunnen ontstaan buiten de gebaande paden door combinaties van onderdelen uit meerdere kwalificaties. Innovaties vinden immers juist in de grensgebieden en over de scheidslijnen heen plaats. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo krijgt de overheid betere mogelijkheden om in te grijpen daar waar onderwijsinstellingen tekort schieten in het realiseren van een goede aansluiting met de arbeidsmarkt.
Voor de maatregelen gericht op een betere doorstroom in de beroepskolom en het stimuleren van een leven lang leren, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de analyse dat ook steeds meer werk vanuit toegenomen complexiteit op een hoger niveau wordt ingeschaald en daarmee alleen nog geschikt is voor niveau 4 of hbo-afgestudeerden?
Technologische ontwikkelingen en globalisering kunnen er inderdaad aan bijdragen dat bepaalde banen op een hoger niveau worden ingeschaald als de complexiteit van het werk toeneemt. Het is daarom van belang de doorstroom van het mbo naar het hbo zo goed mogelijk te maken. Ook nu al heeft het mbo een belangrijke doorstroomfunctie naar een vervolgopleiding. Zo stroomt meer dan de helft van de gediplomeerden op niveau 4 direct door naar het hbo (voltijdsopleiding). De doorstroom is nog hoger als ook rekening wordt gehouden met doorstroom naar het hbo één jaar na het behalen van het diploma in het mbo (bijna 8%-punt hoger).
Met de introductie en wettelijke verankering van de associate degree hebben studenten in het mbo al ruimere mogelijkheden om door te leren in het hbo. Met het experiment «beroepsroute» beoog ik de doorstroom van het mbo naar het hbo nog verder te vereenvoudigen. Vanaf het schooljaar 2016–2017 komt er een experiment met de «beroepsroute». Deze beroepsroute houdt in dat de doorlopende leerlijn van vmbo-mbo-hbo verbeterd wordt.
Globalisering en technologische ontwikkeling noodzaken werkenden ook tot bij- en omscholing. Het middelbaar beroepsonderwijs moet beter dan nu het geval is op de vraag van werknemers inspelen. Het aanbod kan meer maatwerk bieden waardoor het voor werkenden aantrekkelijker wordt om te blijven scholen. Ik geef een impuls aan het modulair middelbaar beroepsonderwijs door het introduceren van erkende certificaten met credits. Het collegegeldkrediet wordt uitgebreid tot studenten boven de 30 in de beroepsopleidende leerweg in het mbo. In mijn brief over een leven lang leren, die ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer zal sturen, zal nader worden ingegaan op de mogelijkheden voor om- en bijscholing in het mbo (en hoger onderwijs).
Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden, zodat deze beantwoording meegenomen kan worden bij het notaoverleg «Visienota Beroepsonderwijs» van 22 september a.s.?
Ja.
Het bericht dat kledingfabrieken in Bangladesh nog onveilig zijn |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fabrieken Bangladesh nog onveilig?1
Klopt het dat de inspecteurs van fabrieken in Bangladesh hebben geconcludeerd dat in meer dan duizend textielfabrieken, de veiligheid van werknemers nog steeds niet kan worden gegarandeerd?
Zijn er Nederlandse kledingbedrijven die hun kleding lieten maken in één van de 26 fabrieken in Bangladesh die na inspectie direct gesloten moesten worden omdat de arbeidsomstandigheden er zeer slecht waren? Zo ja, bent u in overleg gegaan met deze bedrijven en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Hebben Nederlandse bedrijven die hun kleding laten maken in Bangladesh, naar aanleiding van de bevindingen van de inspecteurs aangegeven maatregelen te nemen? Zo ja, welke en op welke termijn zullen zij dit doen?
Wat is de stand van zaken aangaande de uitvoering van het Bangladesh-akkoord? Welke (nieuwe) prioriteiten heeft u gesteld bij de uitvoering naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek door de inspecteurs?
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Het bericht dat de gemeente Enschede een zoekperiode van vier weken voor de bijstand hanteert, alvorens de aanvraag wordt beoordeeld |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de gemeente Enschede moet stoppen met het hanteren van een zoekperiode van vier weken voor mensen ouder dan 27 jaar, alvorens een aanvraag om een bijstandsuitkering in behandeling wordt genomen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot artikel 41 van de Wet werk en bijstand (Wwb)?1
Een gemeente mag een belanghebbende die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld, verplichtingen opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling. Een verplichting kan zijn dat mensen gedurende vier weken zelf moeten zoeken naar werk. Deze verplichting mag ook worden opgelegd aan iemand vanaf 27 jaar. Als diegene echter een aanvraag voor bijstand doet tijdens die vier weken, moet de gemeente die aanvraag -ook tijdens die vier weken- in behandeling nemen. Dit is anders voor iemand jonger dan 27 jaar. Een aanvraag van iemand jonger dan 27 jaar kan pas na afloop van de vier weken gerekend vanaf de dag van melding worden ingediend en in behandeling worden genomen. Dit is geregeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Op de aanvraag is titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Hierin wordt bepaald dat op een aanvraag in beginsel binnen acht weken moet worden beslist. Ik heb de wethouder van Sociale Zaken van de gemeente Enschede hierover inmiddels geïnformeerd.
Deelt u de mening dat, zoals blijkt uit de voorbeelden van «Sociaal hart voor Enschede», de zoekperiode leidt tot schulden, onterechte afwijzingen en mensen die zich terugtrekken en hierdoor uit beeld raken? Zo nee, ontkent u de groeiende sociale problematiek in Enschede?2
Allereerst geldt dat de uitvoering van de WWB aan (het college van burgemeester en wethouders van) een gemeente is. De gemeenteraad controleert het college.
Ik heb van de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede begrepen dat de gemeente Enschede in staat is om binnen acht weken te beslissen op een bijstandsaanvraag, ook als er een zoektijd van vier weken wordt gehanteerd en dat als mensen in Enschede in de financiële problemen dreigen te geraken een voorschot wordt verstrekt, zoals in de WWB wordt voorgeschreven.
Er zijn mij geen casussen bekend waaruit blijkt dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de WWB. Tijdens mijn onderhoud met de wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede heb ik onder andere de voorschotverstrekking aan de orde gesteld.
Verder heb ik begrepen dat het burgerinitiatief Sociaal Hart Enschede zich inzet voor mensen in de bijstand. Het burgerinitiatief heeft klachten ontvangen van mensen in de bijstand op diverse terreinen. Het burgerinitiatief wil een onderzoek van de Nationale ombudsman naar aanleiding van deze klachten. De wethouder van Sociale Zaken in de gemeente Enschede zal de klachten in ontvangst nemen om deze naar behoren af te handelen.
Klopt het bericht dat de gemeente Enschede zich niet houdt aan de wettelijke termijnen voor het verstrekken van voorschotten zoals vermeld in artikel 52 van de Wwb? Zo ja, bent u bereid om de gemeente hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de angst en beweegreden van de wethouder voor faillissement vanwege tekortschietende budgetten? Erkent u dat werklozen en hulpbehoeftigen hiervan de dupe worden?3
Met de komst van de WWB in 2004 werden gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de bijstand. Gemeenten ontvangen voor deze taak twee budgetten: een inkomensdeel voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen en een participatiebudget voor de bekostiging van re-integratieactiviteiten. Door voor de bekostiging van bijstandsuitkeringen een budget te verstrekken, hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om bij effectieve uitvoering de winst te behouden en worden zij bij optredende tekorten gestimuleerd tot verbetering. Dit dient uiteraard te gebeuren op een wijze die binnen de kaders van de wet- en regelgeving ligt.
Het is bekend dat de gemeente Enschede de wet onder moeilijke omstandigheden moet uitvoeren, maar dit geldt voor veel gemeenten. Over 2013 had Enschede een tekort op haar budget voor het inkomensdeel van circa € 7 miljoen (8,5% van het budget). De omvang van dit tekort lijkt beheersbaar voor de gemeente, mede in ogenschouw nemend dat het tekort lager is uitgevallen dan de gemeente ongeveer een jaar geleden verwachtte. Dat tekorten gemeentebestuurders aanleiding geven tot zorgen en tot het treffen van aanvullende maatregelen, is een wezenlijk onderdeel van de budgetbekostiging. Voor zover gemeentelijke budgetten op basis van het objectief verdeelmodel te zeer uit de pas lopen met de werkelijke uitgaven van de gemeente ten aanzien van het inkomensdeel, en hiervoor andere oorzaken zijn aan te wijzen dan alleen gemeentelijke keuzen met betrekking tot beleid en uitvoering, voorzien diverse maatregelen (zowel vooraf als achteraf) in een risicodemping voor gemeenten. Een van die maatregelen betreft de meerjarige aanvullende uitkering, waarvoor de gemeente Enschede sedert 2009 in aanmerking komt. Net als de overige maatregelen, is de meerjarige aanvullende uitkering nadrukkelijk alleen bedoeld ter beheersing van het financië
De wettelijk vastgelegde rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden kunnen door de gemeente niet worden aangetast, ook niet wanneer zij vanwege tekorten maatregelen treft om die te reduceren. Voor zover rechten en plichten niet in landelijke regelgeving zijn vastgelegd, maar voortvloeien uit de toepassing van bevoegdheden die bij wet aan gemeenten zijn gegeven, kunnen lokale maatregelen hierop wel van invloed zijn. De wenselijkheid hiervan en maatvoering daarbij staan ter beoordeling van de gemeente, waarbij de gemeenteraad een kaderstellende en controlerende taak heeft.
Het aankopen van miljoenen griepkuren door de overheid tussen 2005 en 2009, terwijl de werkzaamheid ervan niet vaststond |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel met de titel «Inkoop griepremmers was onbezonnen» waarin de gang van zaken rondom de aankoop van 5 miljoen griepkuren door de overheid wordt behandeld?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bewering, mede gebaseerd op informatie ontvangen via een Wob-verzoek, dat de inkoop van antivirale middelen onbezonnen was, omdat de werkzaamheid ervan niet ter sprake is geweest bij de aanschaf ervan?
De antivirale middelen zijn aangeschaft naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad (GR) «Antivirale middelen bij een grieppandemie, gebruik bij schaarste» uit 2004. Het advies van de GR is gebaseerd op de wetenschappelijke kennis van dat moment en met het besef dat er een beperkte hoeveelheid bewijs was voor de werkzaamheid in een nieuwe pandemische situatie. Alle op dat moment bekende zekerheden en onzekerheden zijn meegenomen in het advies van de GR. Uw Kamer is daarover reeds bericht per brief op 26 juni 2008.
Is het waar dat er bij de aanbesteding van oseltamivir (Tamiflu) en zanamivir (Relenza), ondanks het advies van de Gezondheidsraad, geen nader onderzoek gedaan is naar de werkzaamheid van de genoemde middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het eerste advies van de GR over antivirale middelen, «Antivirale middelen bij een grieppandemie, gebruik bij schaarste» uit 20043, is direct opgevolgd. Na deze eerste aankoop zijn geen nieuwe aankopen gedaan. De aanbevelingen in het door u in de voetnoot genoemde tweede advies, «Gebruik van antivirale middelen en andere maatregelen bij een grieppandemie» uit 20054, waarin de commissie de aanbevelingen uit het interim-advies in een breder kader plaatst, en die betrekking hebben op een eventuele nadere aankoop, zijn dus niet aan de orde.
Is het waar dat, ook toen er van spoed geen sprake meer was, bij vervolgbestellingen en -leveringen geen aanvullend onderzoek gedaan is naar de werkzaamheid van deze antivirale middelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3, er is geen sprake geweest van vervolgbestellingen of leveringen.
Is de volksgezondheid vanwege het uitblijven van aanvullend onderzoek naar de werkzaamheid van de genoemde antivirale middelen in gevaar gebracht? Is het niet zo dat vanwege de twijfelachtige werkzaamheid en de potentiële ernstige bijwerkingen, zoals deze bijvoorbeeld vanuit Japan worden gemeld, de neuraminidaseremmers een risico vormen? Kunt u aangeven hoe de situatie is met betrekking tot de bijwerkingen van neuraminidaseremmers die kunnen leiden tot neuropsychiatrische aandoeningen, suïcide en plots overlijden?3 4
Tamiflu en Relenza, de twee opgeslagen antivirale middelen, zijn geregistreerde middelen. Een middel wordt uitsluitend geregistreerd als de balans tussen baten (werkzaamheid) en lasten (bijwerkingen) positief uitvalt. Deze balans wordt door de registratieautoriteiten nauwlettend in de gaten gehouden en mocht deze balans op enig moment anders uitvallen dan treffen de registratieautoriteiten maatregelen, zoals bijwerkingen laten opnemen in de bijsluiter of registratie intrekken.
In de reguliere zorg worden beide middelen weinig ingezet als therapie, meestal in een ziekenhuis conform richtlijnen van de artsen waar ook een afweging van het risico van mogelijke bijwerkingen en het nuttig effect wordt gemaakt.
De voorraden van de overheid zijn bedoeld om eventueel in te zetten bij een pandemie. Ter voorbereiding hierop heeft de GR, zoals aangekondigd in hun werkplan 2014 (17 september 2013), een advies gepland t.a.v. de stand van de wetenschap over de bijdrage van antivirale middelen aan de volksgezondheid bij een pandemie. De GR zal daar onder meer alle beschikbare (nieuwe) literatuur bij betrekken, dus ook de Cochrane-analyse van April 2014.
Klopt het dat Roche jarenlang 8 ongepubliceerde onderzoeken heeft achtergehouden over oseltamivir? Klopt het dat, na het openbaar worden van de onderzoeken, de nieuwste Cochrane-meta-analyse de genoemde voordelen uit de meta-analyse uit 2003 onderuit is gehaald? Wat vindt u daarvan?5
Ik kan niet beoordelen of informatie door Roche is achtergehouden. De GR zal bij een volgend advies alle beschikbare (nieuwe) literatuur betrekken, dus ook de Cochrane-analyse van April 2014.
Waarom heeft het vijf jaar geduurd voordat de via een Wob-verzoek gevraagde informatie ter beschikking werd gesteld? Acht u dit de gewenste gang van zaken?
Er zijn allerlei organisatorische redenen waarom het heel lang geduurd heeft voordat de via een Wob-verzoek gevraagde informatie verzameld was. Dit is vanzelfsprekend niet de gewenste gang van zaken. Onze interne procedures zijn naar aanleiding daarvan sterk verbeterd en gestroomlijnd.
Voor welk bedrag zijn de 5 miljoen griepkuren destijds aanbesteed? Waren er ook andere middelen op de markt waarbij de werkzaamheid wel was aangetoond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar de begroting van 2006 waarin een incidentele vergoeding van € 54,4 miljoen is opgenomen aan het toenmalige Nederlands Vaccin Instituut om de geregistreerde antivirale middelen en de grondstof aan te kopen.
De GR neemt bij haar adviezen alle beschikbare middelen in beschouwing.
Zijn er nieuwe inzichten sinds het advies van de Gezondheidsraad in 2005 over de neuraminidaseremmers, waarbij de Gezondheidsraad aangaf dat de kennis met betrekking tot neuraminidaseremmers beperkt is, en het beleid wellicht moet worden aangepast bij voortschrijdend inzicht?6
Naar aanleiding van de mogelijkheid dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn die tot aanpassing van beleid zouden kunnen leiden heb ik een nieuw advies aan de GR gevraagd t.a.v. de stand van de wetenschap over de bijdrage van antivirale middelen aan de volksgezondheid bij een pandemie.
Hoe beoordeelt u de kritische artikelen in het Geneesmiddelenbulletin, waarin sinds 2005 het nut van de genoemde neuraminidaseremmers oseltamivir en zanamivir wordt betwijfeld en waar het handelen van de fabrikant wordt bekritiseerd die waarheidsvinding in de weg staat? Is deze informatie voor u aanleiding uw beleid te herzien op het punt van de voorraadvorming van deze middelen? Kunt u uw standpunt in deze motiveren?7 8
Zie antwoord vraag 9.
Welke les trekt u uit deze gang van zaken? Moet bijvoorbeeld niet bij het inslaan van middelen de werkzaamheid daarvan zijn aangetoond door onafhankelijk deskundigen, zodat vermenging van belangen wordt uitgesloten?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het bericht dat een brandweerman tijdens het bestrijden van een brand door een defecte ademluchtfles met Quick Connect-koppeling in acute ademnood kwam?1
Voorvallen waarbij personeel van de brandweer in een onveilige situatie terecht komt, zijn zeer zorgelijk en dienen te worden voorkomen. Gelukkig is betreffende brandweerman er in dit geval ongedeerd vanaf gekomen.
Hoeveel incidenten met deze Quick Connect-koppeling zijn u bekend?
Een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s die is uitgevoerd door mijn ministerie wijst uit dat er vijf incidenten hebben plaatsgevonden. Drie incidenten vonden in de veiligheidsregio Haaglanden plaats. Het vierde incident in de veiligheidsregio Midden-West Brabant en het vijfde in Zeeland.
Daarnaast is in de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland vijf maal sprake geweest van een «lekkage» rondom een Quick Connect koppeling, waardoor soms in beperkte mate lucht uit de cilinder kon ontsnappen. Vanwege het aanwezige veiligheidssysteem was dit volgens de veiligheidsregio niet gevaarlijk.
Is het waar dat deze ademluchtflessen aan de normen voldoen maar dat de test op vallen en stoten minimaal is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gaat na of het betreffende product(samenstel), het ademhalingsbeschermingsmiddel, voldoet aan de Warenwet en de van toepassing zijnde Warenwetbesluiten. Tevens wordt beoordeeld of de fabrikant en mogelijk betrokken keuringsinstelling(en) de minimale verplichtingen inzake Warenwet- en regelgeving naar behoren hebben ingevuld. Ook dient vastgesteld te worden of de test op vallen en stoten op de juiste manier is vastgelegd in normen, dan wel voldoende vanuit de fabrikant is ingevuld. De Inspectie SZW wil niet vooruitlopen op de conclusies van het onderzoek, maar vindt het verstandig dat veiligheidsregio’s zekerheidshalve maatregelen hebben genomen.
Wat is uw reactie op de test waarbij ook de verstevigde Quick Connect-koppeling het begeeft na een val?2
In het bericht over de test waar u naar verwijst, wordt gesteld dat deze test geen wetenschappelijke grondslag heeft en tevens niet onder geconditioneerde omstandigheden heeft plaatsgevonden.
In welke veiligheidsregio’s is ertoe besloten de Quick Connect-koppeling niet meer te gebruiken? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Ter beantwoording van deze vragen heeft mijn ministerie een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s uitgevoerd. Dit laat het volgende beeld zien:
De veiligheidsregio’s Groningen, Friesland, Twente, Gelderland Midden, Gooi en Vechtstreek, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid en Flevoland maken geen gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de Quick Connect koppeling.
Haaglanden, Hollands-Midden, Amsterdam-Amstelland, Midden-West Brabant en Zeeland maken gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de schroefdraadkoppeling. De incidenten waren voor deze vijf regio’s de aanleiding om over te gaan op schroefdraadkoppeling.
In de overige 12 veiligheidsregio’s zijn ademluchttoestellen in combinatie met een Quick Connect koppeling in gebruik. Er kunnen meerdere merken en typen ademluchtapparatuur in deze veiligheidsregio’s voorkomen. Argumenten op basis waarvan veiligheidsregio’s ervoor kiezen om Quick Connect koppelingen te gebruiken, variëren. Onder andere de volgende argumenten zijn gebruikt:
In welke veiligheidsregio’s is de Quick Connect-koppeling nog wel in gebruik? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van de Quick Connect-koppeling onmiddellijk gestopt moet worden in alle veiligheidsregio’s zolang niet onomstotelijk vaststaat dat deze koppeling volkomen veilig is?
Het betreft een werkgeversverantwoordelijkheid – in casu van de veiligheidsregio’s – om personeel te voorzien van deugdelijke middelen die het personeel in staat stellen de taken veilig en doeltreffend uit te voeren. De werkgevers maken de afweging welk product zij veilig genoeg achten om de werkzaamheden uit te voeren. Ontstaat er twijfel over de deugdelijkheid van materieel dan is het essentieel dat producent/leverancier en veiligheidsregio’s snel en duidelijk informatie met elkaar delen en passende maatregelen treffen. Het betreft een verantwoordelijkheid van de producent/leverancier om veilige producten beschikbaar te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 25 september 2014?
Ja.
Het bericht ‘Lidl en Aldi afgekocht’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lidl en Aldi afgekocht»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) supermarktketens Aldi en Lidl een financiële vergoeding heeft aangeboden om af te zien van hun eigen succesvolle gesloten statiegeldsystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opmerkelijke ontwikkeling?
Nee, het bericht klopt niet. Naar aanleiding van deze berichtgeving heb ik het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting gevraagd. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage aan deze brief is toegevoegd2. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft StAV uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld.
StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen.
Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden.
Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Kunt u garanderen dat er met deze deal geen belastinggeld gemoeid is?
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat Aldi en Lidl gecompenseerd moeten worden, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Deelt u de verontwaardiging over dat Aldi en Lidl blijkbaar deze stap gaan nemen terwijl zij zeer recent in de media en op hun websites uitgesproken voorstander waren van hun eigen statiegeldsysteem, en zij zich bovendien beriepen op de grote milieuvoordelen van dit systeem en de maatschappelijke draagkracht ervoor?
Ik was niet verrast door de stap van Aldi en Lidl gezien het feit dat ik op 10 juni jl. een kopie heb gekregen van de brief die aan uw Kamer is aangeboden namens het verpakkende bedrijfsleven die oproept tot het combineren van het statiegeldsysteem met het Plastic Heroes inzamelsysteem. Deze brief is ook ondertekend mede namens Aldi en Lidl. Het is aan deze bedrijven om hun eigen keuzes te maken, zoals ze ook vrij zijn om wel of niet statiegeld te heffen mocht het statiegeld op een gegeven moment vrij worden gegeven.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) van 9 oktober beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er een aardbeving heeft plaatsgevonden bij Froombosch |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «twee aardbevingen na elkaar in Froombosch»?1
Ja.
Zijn er in het verleden in dit gebied eerder aardbevingen voorgekomen die een vergelijkbare zwaarte (1,6 resp 2,6) hadden op de schaal van Richter? Zo ja, wanneer en wat was hun sterkte?
Het totaal aantal bevingen in en nabij Froombosch, tot een afstand van 2,5 km van het centrum, komt inclusief de laatste twee bevingen van 1 september 2014 op 47 (vanaf het begin van de metingen in augustus 1992 tot 10 september 2014).
Boven de magnitude 1.5 zijn er 7 bevingen geweest: een magnitude 1.6 op 18 juli 2002, een magnitude 2.1 op 30 september 2007, een magnitude 2.4 op 31 maart 2010, een magnitude 2.0 op 9 juni 2010, een magnitude 1.8 op 12 mei 2011, een magnitude 1.6 op 17 mei 2014 en een magnitude 2.1 op 2 juli 2014.
Is er in het gebied rond Froombosch een statistisch relevante toename van het aantal en/of de zwaarte van de aardbevingen sinds het besluit om de putten rondom Loppersum voor 80% te sluiten? Zo ja, hoe groot is die toename?
Bevingen in en nabij Froombosch hebben zich sinds 1993 voorgedaan. Het aantal bevingen in het Groninger veld, sinds het besluit omtrent Loppersum van begin 2014, is te klein om iets statistisch relevants te zeggen over een toename van het aantal bevingen rondom Froombosch en/of de zwaarte. De twee recente bevingen geven geen aanwijzing voor een verandering in de seismiciteit in en nabij Froombosch.
Is inmiddels begonnen met het afhandelen van de schademeldingen en kunt u verzekeren dat dit op een snelle en adequate manier gebeurt?
Naar aanleiding van de recente aardbeving nabij Froombosch zijn er circa 1200 meldingen binnengekomen, waarvan er circa 400 gerelateerd kunnen worden aan de aardbeving bij Froombosch. Deze schades vallen grotendeels in de lichtere categorie van schades die snel aangepakt kunnen worden. Er is inmiddels met 75% van de bewoners contact geweest en met de helft zijn afspraken gemaakt voor een bezoek van de schade expert. De huidige ervaring leert dat er met betrekking tot deze lichte schades binnen 3 maanden een definitieve overeenkomst met de bewoner over schadeherstel kan worden gemaakt. Mogelijke meer complexe schades (waaronder bijvoorbeeld schades met ook andere bouwkundige oorzaken) zullen waarschijnlijk langer duren omdat daar meer onderzoek naar oorzaak en herstelmethodiek nodig zullen zijn. Elke schademelding is uniek en daarom maatwerk.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de grootwinkelbedrijven aan de Duitse prijsvechters Lidl en Aldi een afkoopsom hebben aangeboden om op termijn te stoppen met de inname van PET-flessen, met als tegemoetkoming een financiële vergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er een speciale delegatie onder leiding van de oud-directeur van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en een tabakslobbyist, vergezeld door de directeur van Coca-Cola Nederland, het gesprek is aangegaan met Lidl en Aldi?
Deze berichtgeving was voor mij reden om het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting te vragen. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage2 aan deze brief is toegevoegd. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen, hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld. StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen. Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Kortom, er is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijke statiegeldsysteem. Mijn besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamernummer: 28 694, nr. 117) aan uw Kamer gestuurd.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Is u bekend van welke organisatie dit gesprek uit is gegaan? Zijn deze gesprekken gevoerd onder de vlag van het CBL? Zo nee, wie gaat de geboden financiële vergoeding waar sprake van zou zijn betalen? Kunt u garanderen dat een mogelijke financiële vergoeding op geen enkele wijze plaats zal vinden vanuit het afvalfonds? Zo nee, bent u bereid na te gaan of de berichtgeving klopt en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wilt u reageren op het vermoeden dat via stevige druk vanuit de lobby blijkbaar ingezet wordt op het afkopen van de inname van Pet-flessen, met als doel te komen tot opheffing van het statiegeld systeem?
Uit de brief lijkt dat de gesprekken over compensatie door StAV zijn gevoerd. Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat compensatie aan Aldi en Lidl wenselijk is, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Deelt u de mening dat in het kader van de circulaire economie het statiegeldsysteem gezien kan worden als de oudste en tot nu toe meest succesvolle praktijk op dat gebied? Zo nee, waarom niet?
Met de transitie naar een circulaire economie worden materiaalketens gesloten, de maatschappelijke kosten van de keten gereduceerd en het concurrerend vermogen van Nederland bevorderd. Voor de keten van kunststof verpakkingen zijn daarom in de Raamovereenkomst ambitieuze afspraken gemaakt. Die gaan over zowel de doelen voor recycling als de wijze van verduurzaming.
Een onderdeel van deze afspraken is dat de gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven, als uitvoerders van de afspraken, de vrijheid krijgen om de middelen te kiezen die passen bij de doelen.
Het verpakkende bedrijfsleven wil de vrijheid hebben om de twee nu bestaande inzamelsystemen voor kunststof verpakkingen te combineren. Hun argument is dat daarmee de inzameling efficiënter verloopt. Maar ook andere innovaties op het gebied van inzameling moeten mogelijk zijn. Daarom is in de Raamovereenkomst een afspraak gemaakt over het eventueel vrijgeven van het statiegeldsysteem op grote PET-flessen. Dat betekent niet dat het kabinet van mening is dat statiegeld geen goed systeem is voor deze specifieke stroom. In de Raamovereenkomst is gekozen voor afspraken die voor de hele kunststof verpakkingsketen een goede stap betekenen richting een circulaire economie.
Is het u bekend dat Litouwen statiegeld gaat invoeren, België overweegt om statiegeld op kleine flesjes in te gaan voeren en de Duitse consument zelfs lege blikjes bier terugbrengt naar de supermarkt?
Ja, het is mij bekend dat er diverse ontwikkelingen zijn op het gebied van statiegeld. Ieder land geeft op een bepaalde manier invulling aan de afspraken over het beheer van verpakkingsafval. In Nederland hebben we in 2012 ambitieuze afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Alle betrokken partijen geven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid invulling aan die afspraken. Voor mij telt uiteindelijk het resultaat, niet de vorm.
Deelt u de mening dat het de overheid is die beslist of het statiegeldsysteem wordt opgeheven? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?
De Raamovereenkomst verpakkingen is een integraal pakket aan afspraken. Het bevat afspraken die gemaakt zijn tussen drie partijen, namelijk het Rijk, het verpakkende bedrijfsleven en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een onderdeel van deze afspraken vormen de kaders en de voorwaarden voor het vrijgeven van statiegeld. Zoals bekend zijn er prestatiegaranties afgesproken, maar afgelopen zomer bleek dat het verpakkende bedrijfsleven niet aan alle prestatiegaranties heeft kunnen voldoen. Daarom heb ik besloten om het statiegeld per 1 januari 2015 niet vrij te geven. In mijn brief van 11 juni 2014 over de besluitvorming over statiegeld (Kamernummer: 28 694, nr. 117), heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de integrale afspraken van de Raamovereenkomst en dat ik op basis van goede samenwerking de doelen die we gesteld hebben wil realiseren. Daarom zal ik in juni 2015 de voortgang daarvan opnieuw bezien. Ik zal hierbij, zoals aan uw Kamer toegezegd, ook de resultaten van de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst betrekken.
Daarmee is vastgelegd dat in eerste instantie de overheid bepaalt of statiegeld vrij wordt gegeven of niet. Vervolgens is het aan het verpakkende bedrijfsleven om te bepalen of ze gebruik maken van de mogelijkheid om het statiegeldsysteem wel of niet te continueren.
Bent u bereid om de bovenstaande actie van CBL en Coca Cola te bezien in het kader van het Europese mededingingsrecht, en daarbij vooral te letten op het verbod van misbruik van dominante posities? Zo nee, waarom niet?
De actie van StAV had tot doel om in overleg te gaan met Aldi en Lidl over de uitvoeringsaspecten die voortvloeien uit de afspraken die gemaakt zijn in de raamovereenkomst. Het spreekt voor zich dat overleg tussen bedrijven nodig is om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken. In dit geval is gesproken over een mogelijke compensatie, zoals toegelicht in antwoord 2. Misbruik van dominante posities lijkt mij niet waarschijnlijk. Aldi en Lidl hebben de keuze om hun eigen statiegeldsysteem ook in de toekomst in stand te houden, mocht het statiegeldsysteem door de overheid vrij worden gegeven en door de deelnemers aan het landelijke statiegeldsysteem afgeschaft worden. Ik zie daarom nu geen aanleiding in deze casus om afspraken tussen StAV en Aldi en Lidl te toetsen aan het mededingingsrecht.
Valt het afdwingen van het stoppen met het inzamelen van PET-flessen, met als resultaat het ondermijnen van een statiegeldsysteem, onder het kartelverbod? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Kartelverbod ex. artikel 101 EU-Werkingsverdrag verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de gemeenschappelijke markt merkbaar beperkt en van invloed is op de handel tussen de lidstaten.
Of daar in dit geval sprake van is hebben wij niet onderzocht. Of deze afspraak de mededinging kan beperken hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en economische en juridische context waarin de afspraken zijn gemaakt. Het is in eerste instantie aan partijen zelf te beoordelen hoe hun afspraken zich verhouden tot de mededingingsregels.
Kunt u bevestigen dat met de actie van het CBL het afschaffen van het statiegeldsysteem een doel op zich is geworden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het afschaffen van statiegeld is niet een doel op zich geworden. Het afschaffen is op dit moment ook niet aan de orde. Over het vrijgeven van statiegeld zijn hele duidelijke afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst en in mijn brief van 11 juni 2014 hebben ik aangegeven hoe ik daar tegen aan kijk. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4 en 6.
De chaos in de jeugdzorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat 75% van de zorginstellingen – ondanks uw vele beloften – geen zicht heeft op de budgetten of financiële zekerheid vanaf 1 januari 2015, en hierdoor niet garant kan staan voor kwalitatief goede zorg en veiligheid van kinderen, en de daadwerkelijke beschikbaarheid van jeugdzorg in gevaar komt?1
Dit is een zorgelijke situatie. Wij zijn hierover in overleg getreden met de branches en VNG. Afgesproken is om waar de inkoopprocessen op gemeentelijk en regionaal niveau niet goed lopen hier een impuls aan te geven door het voeren van spiegelgesprekken. Naar aanleiding van deze gesprekken worden afspraken gemaakt over hoe om te gaan met afwijkingen in het zorggebruik en er worden afspraken gemaakt om te komen tot behoud van de zorginfrastructuur voor het hulpaanbod.
Ziet u mogelijkheden op voorstel van Jeugdzorg Nederland een noodwet in te voeren, zodat de kwaliteit en continuïteit van de jeugdzorg niet in gevaar komt, en er geen kinderen tussen wal en schip vallen? Zo nee, op welke wijze gaat u de malaise in de jeugdzorg na 1 januari beperken?
U wordt met een afzonderlijke brief over de voortgang van de transitie geïnformeerd, over de afspraken die we met de branches en de VNG maken en over de eventuele regeltechnische consequenties.
Acht u het wenselijk dat 1800 jeugdhulpverleners met ontslag worden bedreigd? Wat zijn uw plannen om collectieve ontslagen te voorkomen? Wat hebben de werk-naar-werk-trajecten tot op heden opgeleverd?2 3
Tot begin september zijn bij het UWV in 2014 collectieve ontslagmeldingen gedaan voor in totaal 1.450 personen die taken verrichten die thans gebundeld worden onder de Jeugdwet. Circa de helft van het aantal meldingen heeft betrekking op de bureaus jeugdzorg. In hoeveel daadwerkelijke ontslagen dit zal uitmonden valt niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de mate waarin er sprake is van natuurlijk verloop. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan meer in detail worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar. Voor het UWV is bepalend dat er duidelijkheid is over de inkoopafspraken die een organisatie heeft. Zolang de aanbestedingsprocedure of subsidieverlening nog niet is afgelopen, is er geen duidelijkheid over het budget en de taken van de desbetreffende organisatie en kan een ontslagaanvraag niet in behandeling worden genomen. Wij verwijzen u ook naar onze brief van 23 mei 2014 (kenmerk 363915–120127 – J) over de ontslaggolf in de jeugdzorg.
Wij achten het van belang dat onnodige ontslagen zoveel mogelijk worden beperkt. Mede daarom hebben wij de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) ingesteld. De TAJ adviseert instellingen jeugdhulp en gemeenten bij de inkoop van jeugdhulp en organisaties bij het doorvoeren van noodzakelijke herstructurering. Met deze maatregel beogen wij dat het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt beperkt en dat het nieuwe stelsel een «zachte landing» krijgt. Verder is de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet opgesteld. Deze regeling biedt de wettelijke grondslag voor subsidieaanvragen van organisaties die door de transitie geconfronteerd worden met onvermijdbare kosten om de noodzakelijke continuïteit van zorg en om de beschikbaarheid van essentiële jeugdhulp voorzieningen te kunnen blijven bieden. Ook biedt deze regeling de grondslag voor subsidie aanvragen van organisaties die voor de bekostiging of bevoorschotting van een voorziening afhankelijk zijn van een groot aantal gemeenten. Voor deze regeling is een maximum bedrag van € 200 miljoen beschikbaar. De TAJ brengt advies uit over de ingediende subsidie aanvragen.
Daarnaast is het goed om te constateren dat sociale partners in de jeugdzorg, welzijn en kinderopvang gezamenlijk een sectorplan hebben ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierdoor is in 2014–2015 € 3,8 miljoen beschikbaar voor het deelplan jeugdzorg.
Het gaat daarbij om:
Wat is uw reactie op de berichten van onder andere Bureau Jeugdzorg dat collectieve ontslagaanvragen niet door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) in behandeling worden genomen, omdat de aanbestedingsprocedure nog loopt? Kunt u aangeven hoeveel collectieve ontslagaanvragen er in de Jeugdzorg in 2014 zijn geweest (inclusief de niet in behandeling genomen ontslagaanvragen)?4
Zie antwoord vraag 3.
Is het in uw ogen denkbaar dat er per 1 januari 2015 lange wachtlijsten zullen gaan ontstaan voor de zwaardere jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw verwachtingen hieromtrent, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin?
Op basis van de wet op de jeugdhulp wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken. Verder is op basis van de wet de gemeente er per 1-1-2015 aan gehouden om te voorzien in jeugdhulp (jeugdhulp plicht) voor de jeugdige uit de gemeente die daarop zijn aangewezen. Gemeenten zijn zeer druk bezig om dit te organiseren. Om de risico’s per 1-1-2015 op het wegvallen van hulp in te perken zijn wij in gesprek met de gemeenten en de jeugdhulpsector (zie ook afzonderlijke brief over de voortgang van de transitie en over de afspraken die we met de branches en de VNG gemaakt hebben over de eventuele regeltechnische consequenties, brief (Kamerstuk 31 839, nr. 412) Voortgang Tranisitie Jeugdstelsel dd 23 september 2014). Het is niet op voorhand precies aan te geven wat dit voor effect op de wachttijd voor de jeugdhulp zal hebben. Inzet van alle partijen is en blijft on lange wachtlijsten te vermijden.
Op welke wijze worden de frictiekosten na 1 januari 2015 vergoed aan jeugdzorginstellingen en Bureau Jeugdzorg, gezien het feit dat een groot deel van de organisaties op zijn vroegst in november zekerheid heeft over de budgetten en het verlies aan personeel, waardoor men forse frictiekosten heeft in het jaar 2015?
Op basis van de Regeling vergoeding bijzondere transitiekosten Jeugdwet kunnen organisaties van jeugdhulp en bureaus jeugdzorg vanaf 1 oktober een subsidie aanvraag indienen. Voor het in behandeling kunnen nemen van deze aanvraag is het noodzakelijk dat er duidelijkheid is over de inkoopafspraken / subsidieafspraken die er met deze organisatie is gemaakt. Indien er sprake is van acute liquiditeitsproblemen waardoor het voortbestaan van de organisatie op korte termijn (binnen 2 maanden) wordt bedreigd, zal de aanvraag wel al in behandeling worden genomen.
Wat is uw oordeel over de brief van Jeugd Express Samen (JES) uit Brabant Noord-Oost, waarin wordt gesteld dat het budget in 2015 tot wel 20–50% afwijkt van de gemaakte afspraken? Is dit een uitzondering op de regel of is dit te scharen onder het algemene beeld in de regio’s?5
We zijn met de gemeenten nog in gesprek over de verschillen die ze ervaren tussen opgave van aanbieders en het beschikbare budget. We zien dat dit nu een lastige factor is bij het inkoopproces. Eerder is gebleken dat een belangrijke oorzaak van afwijkingen van het budget een foutieve opgave van de aanbieders kan zijn. Dat betreft dan bij voorbeeld het aantal cliënten dat afkomstig is uit een bepaalde gemeente. Dit wordt veroorzaakt door onduidelijkheid over het woonplaatsbeginsel en door het niet correct toedelen van cliënten over de verschillende wettelijke kaders zoals de jeugdwet en de Wet langdurige zorg.
Verder treden door de jaren heen afwijkingen in zorggebruik op. Dit kan met name bij kleinere gemeenten tot fluctuaties leiden. Daarom wordt ook gepleit dat gemeenten onderling een systeem van risico verevening invoeren. Het is echter een keuze van de gemeente om dit wel of niet af te spreken.
Door ons worden, vanuit het Transitiebureau, de gemeenten en regio’s bij het inkoopproces ondersteund. Dit kan door een expert in te laten vliegen, maar ook zijn door de ministeries bij verschillende regio’s verschillenanalyses uitgevoerd om mee te kijken en mee te denken over de geconstateerde verschillen tussen het beschikbare budget en de opgave van aanbieders.
Bent u het met de JES eens dat onder deze financiële condities, waarin budgetten sterk afwijken van de gemaakte afspraken, jeugdinstellingen de continuïteit en kwaliteit van zorg niet meer kunnen garanderen en kinderen en ouders tussen wal en schip zullen gaan raken? Zo nee, op welke wijze kunt u de jeugdzorg in Noord-Oost Brabant garanderen?6
Zie antwoord vraag 7.
Bent u nog steeds van mening dat het op 2012 gebaseerde macrobudget, waarop de overheveling van de jeugdzorg gebaseerd is, nog steeds realistisch en haalbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Ja, er zijn geen gegevens bekend waaruit zou blijken dat de opgave 2012 niet zou kloppen.
Kunt u inzicht bieden hoe de feitelijke overdracht van dossiers per 1 januari 2015 gaat gebeuren? Wie is er straks verantwoordelijk voor de dossiers van cliënten die van Bureau Jeugdzorg overgaan naar de gemeenten (vrijwillige kader)? Welke richtlijnen worden hierbij gehanteerd?
De brancheorganisatie Jeugdzorg Nederland beziet op welke wijze dossiers van BJZ op een verantwoorde wijze kunnen worden overgedragen. Beoogd wordt de overdracht van dossiers of cliëntgegevens aan de rechtsopvolgers van bureaus jeugdzorg op een zo efficiënt mogelijke wijze binnen de kaders van de geldende regelgeving te laten verlopen. De instellingen zullen zelf afzonderlijk de cliënten moeten informeren.
Hoe, en wanneer, worden cliënten geïnformeerd over bij wie zij terecht kunnen per 1 januari 2015 met vragen over de jeugdzorg of hun rechten?
In oktober start het Rijk een publiekscampagne om Nederlanders te informeren over de veranderingen in de zorg en ondersteuning. De werktitel van de campagne is «Nederland verandert, de zorg verandert mee». De publiekscampagne moet antwoord geven op vragen waarom de veranderingen plaatsvinden en wat er in algemene zin verandert. Het Nederlands publiek en de huidige cliënten zijn de campagnedoelgroepen. Met huidige cliënten wordt gedoeld op:
De rode draad in de campagne is de website www.hoeverandertmijnzorg.nl. Deze is 15 september live gegaan. Deze website is specifiek bedoeld voor cliënten die al zorg en ondersteuning krijgen, maar ook nieuwe cliënten kunnen hier inzicht krijgen wat Jeugdwet voor hen gaat betekenen. Burgers kunnen met vragen over zorg en over hun rechten ook terecht bij hun gemeente. Alle gemeenten zijn momenteel bezig hun klantcontactcentra daarop in te richten.
Tot slot is er het AKJ: Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg. Dus niet alleen bij klachten maar ook voor advies, met name over je rechten en plichten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg inkoop jeugdzorg dat binnen enkele weken zal plaatsvinden?
Hiertoe zijn wij bereid.
Italiaanse illegalen-taxi's |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Asielzoekers zijn lucratieve handel voor Italiaanse taxi-chauffeurs»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel illegalen via Italiaanse taxi-chauffeurs ons land zijn binnengekomen en hoeveel chauffeurs er zijn aangehouden?
Zoals ik onder meer in mijn brief van 19 mei 2014 (TK 19 637, nr. 1820) heb gemeld, komen vele illegale migranten via Italië het Schengengebied binnen. Uit de thans beschikbare informatie blijkt dat deze migranten vervolgens verschillende vervoersmiddelen (auto, bus, trein of vliegtuig) gebruiken om door te reizen naar andere lidstaten, waaronder Nederland. Het is niet bekend hoeveel illegale migranten door Italiaanse taxichauffeurs zijn vervoerd. In de aanpak van mensensmokkel zijn in 2014 ruim 150 personen aangehouden. Geen van deze verdachte personen heeft de Italiaanse nationaliteit.
Op welke wijze wordt de Italiaanse regering bewogen in te grijpen tegen deze illegalen-taxi's?
De problematiek van secundaire illegale migratiestromen vanuit de zuidelijke lidstaten, onder andere Italië, naar andere landen in het Schengengebied en de aanpak hiervan is al enige tijd onderwerp van gesprek in de JBZ-Raad. Op Europees niveau worden maatregelen getroffen om georganiseerde illegale migratie te bestrijden. Zo richt het European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie zich specifiek op de bestrijding van georganiseerde illegale migratie naar het Schengengebied. Daarnaast worden binnen dit project verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om ook secundaire illegale migratie in het Schengengebied aan te pakken. Italië is nauw betrokken bij dit EMPACT-project.
Erkent u inmiddels dat het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie en de onstuitbare immigrantenstromen die dit met zich meebrengt, een ontwrichtende werking heeft op de Nederlandse samenleving?
Het vrij verkeer van personen binnen de Europese Unie ziet op verschillende aspecten: personen kunnen zonder persoonscontrole binnen het Schengengebied reizen, zich onder bepaalde voorwaarden vestigen en arbeid verrichten. Het recht op vrij verkeer van personen is een van de belangrijkste verworvenheden van de EU. Het kabinet steunt dit principe volledig. Daarbij dient er wel aandacht te zijn voor de negatieve effecten van dit vrij verkeer.
Welke maatregelen heeft u genomen om deze vorm van illegalenhandel tegen te gaan ten einde te voorkomen dat Nederland nog meer asielzoekers krijgt te verwerken?
Met mijn brief van 19 mei jl. heb ik uw kamer geïnformeerd over de maatregelen om de illegale migratiestroom en mensensmokkel naar Nederland tegen te gaan. Enkele voorbeelden daarvan zijn de plaatsing van een liaison van het Openbaar Ministerie in Rome en het verscherpt toezicht door de Koninklijke Marechaussee en de politie. Verder wordt in EU-verband samengewerkt aan de maatregelen uit de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied. Deze maatregelen zien op de problematiek binnen het Schengengebied, de bewaking van de Europese buitengrenzen, en het versterken van de samenwerking met herkomst- en transitlanden om de oorzaken van de migratiestromen aan te pakken. Hierbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat de voorgaande maatregelen er niet toe leiden dat vreemdelingen die de Nederlandse grens bereiken en asiel aanvragen niet meer in de asielprocedure terecht komen.
Het Euripid-netwerk |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de huidige stand van zaken van het Euripid-netwerk? Vindt u dat het netwerk goede vorderingen maakt?1
Het Euripid project is gestart in januari 2010. De intentie is een samenwerking tot stand te brengen tussen de bevoegde autoriteiten van de Europese lidstaten om de prijzen van geneesmiddelen die vergoed worden meer transparant te maken via een on-line bereikbare, betrouwbare en actuele database. Het project wordt gecoördineerd door de OEP (National Health Insurance Fund Administration, Hongarije) en de GÖG/ÖBIG (Gesundheit Österreich GmbH/Österreichisches Bundesinstitut für Gesundheitswesen, Oostenrijk) en gemonitord door SUKL (State Institute for Drug Control, Tsjechische republiek).
Bij de start van de Euripid database werd deze gefinancierd door DG Sanco. Per 1 januari 2014 kon DG Sanco het Euripid project niet meer financieel ondersteunen. Vanaf die datum werd er aan de lidstaten gevraagd of ze bereid waren om een financiële bijdrage te leveren. Van de 28 EU lidstaten zijn er nu 22 die deelnemen en financieel bijdragen aan de Euripid database (waaronder ook Nederland). Lid-Staten die niet (meer) financieel bijdragen hebben geen toegang (meer) tot de database.
Sinds er een financiële bijdrage wordt gevraagd zijn er toch nog 22 lidstaten die deelnemen. Dit is meer dan verwacht. Doelstelling is dat geneesmiddelenprijzen van alle lidstaten in de database staan. Met deelname 22 van de 28 landen kan worden gesteld dat daar dus goede vorderingen gemaakt zijn.
Per wanneer verwacht u dat het Euripid-netwerk een goed toegankelijke database van geneesmiddelprijzen van EU-lidstaten oplevert?
De Euripid database is als zodanig al operationeel en kan door de overheidsinstanties van de betrokken lidstaten worden gebruikt om geneesmiddelprijzen te vergelijken met geneesmiddelprijzen van de in de database aanwezige EU lidstaten.
Welke instanties nemen er namens Nederland en de andere EU-lidstaten deel aan het Euripid-netwerk?
Het Ministerie van VWS levert via Z-Index B.V. apotheekinkoopprijzen aan de Euripid database. Op het moment leveren 22 EU lidstaten geneesmiddelprijzen aan de Euripid database: Oostenrijk, België, Cyprus, Tsjechische republiek, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Slowakije, Slovenië, Spanje, Zweden, VK en daarnaast Albanië en Noorwegen die geen EU lidstaten zijn.
Waarom vindt u het belangrijk dat Nederland bijdraagt aan een database met geneesmiddelprijzen van EU-lidstaten? Welk profijt heeft Nederland?
De belangrijkste reden om deel te nemen aan de Euripid database is omdat Nederland het van belang vindt dat lidstaten een indicatie kunnen hebben wat het prijsniveau is in de verschillende lidstaten. Nederland maakt als zodanig weinig gebruik van de Euripid database.
In hoeverre is de database straks bruikbaar voor berekeningen in het kader van de Wet geneesmiddelenprijzen?
Ik beschik niet over gegevens of de in Euripid database opgenomen prijzen afkomstig zijn uit algemeen aanvaardbare prijslijsten in de referentielanden en of de prijzen voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden. En zo ja of die prijzen (cq prijslijsten) ter beschikking zullen worden gesteld met als doel om maximumprijzen in Nederland vast te stellen.
De prijsgegevens dienen door middel van een geautomatiseerd gegevensbestand ter beschikking te worden gesteld. De bestanden moeten prijzen bevatten op apotheekinkoopniveau danwel moeten de desbetreffende prijzen terug te rekenen zijn naar apotheekinkoopprijzen. Daarnaast dient de technische indeling van geneesmiddelen zodanig te zijn dat een indeling kan worden gemaakt van gelijke geneesmiddelen in de zin van de WGP waarbij wordt uitgegaan van geneesmiddelen met een gelijke werkzame stof, farmaceutische vorm en sterkte. Welke gegevens verder noodzakelijk zijn voor de berekening van maximumprijzen is aangegeven op de website van Farmatec.
Wilt u de verslagen van de afgelopen Euripid-netwerken openbaar maken, zodat de Kamer de voortgang kan volgen?
Eens per jaar is er een bijeenkomst van de lidstaten die deelnemen aan de Euripid database. Na afloop van deze bijeenkomsten wordt er door de OEP (National Health Insurance Fund Administration, Hongarije) een verslag gemaakt. Het is mogelijk voor lidstaten om zich te registreren via www.euripid.eu. Aangezien het niet in alle lidstaten is toegestaan dat geneesmiddelprijzen openbaar zijn, is in het netwerk afgesproken dat informatie hierover uitsluitend binnen de overheidsinstanties van de aangesloten lidstaten gedeeld mag worden. Dit wil zeggen dat de verslagen niet openbaar gemaakt kunnen worden.
Het bericht dat het gebruik van de illegale filmdienst Popcorn Time in Nederland sterk groeit |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Illegale filmdienst Popcorn Time groeit als kool in Nederland»1 en van het fragment in RTL Nieuws op 1 september 2014?2
Ja.
Bent u van mening dat deze dienst oneerlijke en valse concurrentie levert met legale downloaddiensten en acteurs en andere filmmakers financieel benadeelt en aantast in hun rechtspositie?
Ja.
Deelt u de opvatting dat voornoemde illegale filmdienst in Nederland juridisch niet of slechts lastig kan worden bestreden nu deze buiten Nederland gevestigd zijn? Bent u van mening dat een aanpassing van wetgeving wenselijk is om deze aanpak beter te faciliteren? Bent u voorts van mening dat het wenselijk is om nadrukkelijk ook niet-juridische oplossingen te zoeken?
De handhaving van het auteursrecht is in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid. De collectieve handhaving door Stichting Brein is er op gericht (i) onrechtmatige diensten door hun hosting provider (d.w.z. de internet service provider die de dienst onderdak geeft en met het internet in verbinding stelt) offline te laten halen en (ii) de NAW-gegevens van de aanbieder van de onrechtmatige dienst vast te stellen om herhaling te voorkomen.
Popcorn Time wordt anoniem beheerd en opereert vanuit het buitenland. In zo’n geval kan stichting Brein vorderen dat de access-provider (d.w.z. de internet service provider die gebruikers toegang tot het internet verleent) de toegang tot de dienst blokkeert. Of en zo ja in hoeverre die vordering voor toewijzing in aanmerking komt, ligt momenteel in een andere zaak (The Pirate Bay) bij de Hoge Raad voor. Zolang de zaak onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar.
Het juridische kader waartegen de handhaving van het auteursrecht plaatsvindt, kan worden teruggevoerd op Richtlijn 2004/48/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (PbEG 2004, L 157/45. Het zou prematuur zijn nu te concluderen dat het desbetreffende kader nog verder moet worden verbreed of aangescherpt.
Naast handhaving van het auteursrecht verdient voorlichting over het auteursrecht aandacht. Thecontentmap.nl biedt een uitgebreide lijst met legale websites en diensten voor on line beschikbare muziek, film en tv, sport, ebooks, games, foto’s, illustraties, animaties en beeldende kunst. Thecontentmap.nl vereenvoudigt het voor consumenten te genieten van legale, makkelijk vindbare, betaalbare en kwalitatief goede content. De Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft toegezegd 75.000 euro beschikbaar te stellen voor een campagne die thecontentmap.nl op een positieve manier onder de aandacht moet brengen.
Kunt u best practices noemen uit andere landen die bijdragen aan het bewust maken van consumenten van de keuze die zij hebben tussen legale en niet-legale downloaddiensten? Wat vindt u in dat verband van de vrijwillige samenwerking die marktpartijen in het Verenigd Koninkrijk zijn aangegaan, waarbij consumenten bij hun bezoek aan een illegale downloadsite worden gewezen op hun keuzemogelijkheid voor een legaal aanbod zonder dat deze gegevens worden bewaard of worden doorgegeven aan derden?3
In het Verenigd Koninkrijk is tussen rechthebbenden en internet-providers met behulp van de overheid een akkoord bereikt over het versturen van zogenaamde «copyright alerts» aan IP-adressen waarop inbreukmakend up- en downloaden is geconstateerd (VCAP). Eerder is een dergelijk vrijwillig initiatief in de Verenigde Staten van start gegaan.
Ook in Denemarken hebben rechthebbenden en internet-service-providers afspraken gemaakt over een bewustwordingscampagne voor consumenten. Consumenten die een geblokkeerde dienst willen bezoeken komen op een zogenaamde «landing page» die uitlegt waarom de site niet toegankelijk is en verwijst naar legale alternatieven.
Ik sta positief tegenover het voorstel dat rechthebbenden en internet-providers afspraken maken over een goede voorlichting betreffende het auteursrecht aan consumenten. Uiteraard dienen de rechten van consumenten waaronder hun privacy daarbij te worden gerespecteerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over auteursrecht op 24 september 2014?
Ja.
Het hoge ziekteverzuim bij de Rijksoverheid |
|
Gerard Schouw (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het ziekteverzuimpercentage bij de rijksoverheid (5,2% in 2013)1 ruim hoger is dan het gemiddelde ziekteverzuimpercentage (3,9%) in Nederland en het hoogste is van alle sectoren?2
Ja.
Wat is hiervan de reden? Bent u bereid hier onderzoek naar te verrichten?
Voordat ik inga op de achtergrond, is het belangrijk een meer algemene opmerking te maken. In de vergelijking van het rijk met andere grote organisaties (gemiddeld verzuim 4.7%) is het verschil minder groot. Het gemiddelde lagere landelijke verzuim van 3,9% ontstaat doordat vanzelfsprekend ook het verzuim van kleine bedrijven (minder dan 10 medewerkers, met een gemiddelde van 1,6% in 2013) en de middengrote bedrijven (10–100 medewerkers met een gemiddeld verzuimpercentage van 3,4%) wordt meegerekend.
Er zijn veel factoren die van invloed zijn op het verzuim. De grootte van de organisatie speelt dus een rol, maar ook de persoonskenmerken (opleidingsniveau en leeftijd) en de aard van het werk (al dan niet uitvoerend werk). Bij uitvoerend werk is over het algemeen sprake van minder eigen regelmogelijkheden en fysiek zwaardere werkomstandigheden. Het rijk bestaat voor een groot deel, zo’n 75%, uit uitvoerende diensten en heeft een personeelsbestand met een gemiddeld hogere leeftijd. Eind 2013 was de rijksambtenaar gemiddeld 46,6 jaar oud. De gemiddelde leeftijd van de werkzame beroepsbevolking in Nederland was in 2013 41,2 jaar (bron: CBS).
Overigens is het ziekteverzuim bij de rijksoverheid vanaf 2004 gedaald met 1%-punt (van 6,2% naar 5,2%; bron Sociaal Jaarverslag Rijk; Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk). Landelijk was er in deze periode sprake van een daling van 0,3%-punt (van 4,2 procent naar 3,9 procent; bron: CBS).
Over het algemeen bestaat er een goed beeld van de ziekteverzuimpercentages van elk onderdeel van het rijk en is er goed zicht op de samenstelling van het personeelsbestand bij die onderdelen. In die zin acht ik nader onderzoek nu niet nodig. Dit laat onverlet dat ik blijf inzetten op een verdere daling van het ziekteverzuim bij de onderdelen van het rijk.
Wat is de doelstelling voor het ziekteverzuimpercentage bij de rijksoverheid?
Doelstellingen moeten realistisch en haalbaar zijn en uitdagen tot verbetering. Een uniforme doelstelling voor de sector betekent dat deze voor sommige onderdelen niet haalbaar is binnen een redelijk tijdsbestek, terwijl voor andere onderdelen deze doelstelling niet meer uitdagend zal zijn. Gelet op de grote verschillen tussen de organisaties binnen het rijk is het daarom niet gewenst om met één doelstelling voor de hele rijksoverheid te werken.
Op het niveau van departementen en departementsonderdelen zijn doelstellingen geformuleerd. Onderdelen werken met een landelijk systeem voor het vaststellen van een verzuimdoelstelling: de zgn. Verbaannorm. De norm is per onderdeel verschillend en gebaseerd op de algemene verzuimnorm in Nederland (vergelijkbaar dus met verzuimnorm bij vergelijkbare organisaties).De Verbaannorm houdt ondermeer rekening met het werkniveau en de leeftijd van de medewerkers.
Hoe hoog zijn de kosten van het ziekteverzuim bij de rijksoverheid? Deelt u de analyse dat een daling van het ziekteverzuimpercentage bijdraagt aan een efficiëntere overheid? Welke besparing wordt bereikt als het ziekteverzuimpercentage bij de overheid daalt naar het niveau van het landelijk gemiddelde?
Als de kosten van het ziekteverzuim worden uitgedrukt als het aandeel van het relevante deel van de loonsom (beloning + werkgeverslasten) dat wordt uitgegeven, bedragen de kosten van het ziekteverzuim 5,2 procent daarvan. In 2013 was dat relevante deel in totaal 7,2 mld. euro. 5,2 procent daarvan is 373 mln. euro. Dat zijn de maximale kosten van gederfde arbeidsinzet, omdat een deel van de medewerkers, in het tweede ziektejaar, niet volledig wordt betaald.
Daling van het ziekteverzuim leidt tot verminderde kosten voor het rijk. In die zin draagt dat bij aan een efficiëntere (goedkopere) overheid. Gebaseerd op de kosten van gederfde arbeidsinzet zou een afname van het ziekteverzuim van 5,2% tot 4,7% (gemiddeld verzuim bij grote organisaties) een besparing, in termen van het relevante deel van de loonsom 2013, betekenen van maximaal 35 mln. euro. Het is niet realistisch om in dit verband te vergelijken met het algemene landelijke gemiddelde van 3,9% (hetgeen een besparing van maximaal 93 mln. euro zou betekenen).
Wat is de gemiddelde duur van het ziekteverzuim bij de rijksoverheid? In hoeverre wijkt dit af van de gemiddelde duur van het ziekteverzuim in Nederland?
In 2013 verzuimden de werknemers in Nederland gemiddeld 7,0 dagen. Bij het rijk verzuimden de werknemers gemiddeld 9,4 dagen. Zoals eerder aangegeven, is de gemiddelde leeftijd van de rijksambtenaar vrij hoog. Het is bekend uit de literatuur dat oudere werknemers een wat langere hersteltijd hebben. De ziektefrequentie van deze groep is overigens niet hoger, maar de ziekteduur is gemiddeld wat langer.
Is het waar dat een groot deel van de loonsancties bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)3 wordt uitgedeeld aan de publieke sector? Mag hieruit worden geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van publieke werkgevers onderdoen voor die van private werkgevers?
Een relatief groot deel van de loonsancties wordt door het UWV opgelegd aan werkgevers in de publieke sector. In 2013 betrof 23% van de opgelegde loonsancties de publieke sector (overheid en onderwijs), terwijl deze sector 15% van het totaalaantal van de verzekerde werknemers telt.
Het aantal WIA-aanvragen vanuit de publieke sector is relatief laag (0,56% versus 0,82% gemiddeld in 2013). Dit is inclusief de WIA-aanvragen van werknemers die voorheen in dienst waren bij een werkgever in de publieke sector en die een WIA-aanvraag doen vanuit de Ziektewet. Het gaat dan om zieke WW’ers en werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan. Binnen de publieke sector verlopen relatief weinig WIA-aanvragen via de Ziektewet. Gemiddeld verloopt 55% van de WIA-aanvragen via de Ziektewet versus 30% in de publieke sector. Meer dan andere sectoren neemt de publieke sector dus eigen verantwoordelijkheid voor zieke (ex-)werknemers.
Enerzijds geeft het feit dat er relatief vaak loonsancties worden opgelegd aan dat er verbetermogelijkheden liggen bij individuele overheidswerkgevers. Anderzijds doet de publieke sector, waaronder het rijk, als geheel relatief weinig een beroep op de WIA.
In hoeveel van de door het UWV getoetste re-integratieverslagen bij de rijksoverheid is in 2011, 2012 en 2013 een loonsanctie opgelegd? Wat waren hiervan de redenen?
Over de periode vóór het jaar 2013 heeft het UWV geen cijfers beschikbaar. Daarom beperk ik mij in dit antwoord tot het jaar 2013. Bij 23% van de WIA-aanvragen die zijn ingediend door werknemers in de sector «rijksoverheid, politie en rechterlijke macht», is in 2013 een loonsanctie opgelegd. Bij 57% van deze sancties was sprake van administratieve tekortkomingen, bij de overige 43% betrof het inhoudelijke tekortkomingen. In het algemeen betreffen de inhoudelijke tekortkomingen dat onvoldoende aan re-integratie is gedaan, dat de re-integratie niet op de goede manier is opgepakt of dat de re-integratie richting een nieuwe werkgever (het tweede spoor) niet goed is opgepakt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de re-integratie van zieke werknemers te verbeteren, zodat deze mensen weer sneller aan het werk worden geholpen, het ziekteverzuim terugloopt en het aantal loonsancties vermindert?
De duurzame inzetbaarheid en goede gezondheid van de medewerkers bij het rijk zijn voor mij van groot belang. Medewerkers zijn immers het belangrijkste kapitaal dat de rijksdienst heeft. Ik verwijs in dit verband graag naar hoofdstuk 8 van de Hervormingsagenda Rijksdienst (brief van 22 mei 2013, Kamerstuk 31 490, nr. 119). Vandaar dat ik blijf investeren in maatregelen op het gebied van preventie van verzuim en re-integratie van de medewerkers, waarbij vanzelfsprekend ook inspanning van medewerkers zelf wordt gevraagd.
Overigens is er, zoals aangegeven, reeds sprake van een jarenlange trend van verlaging van het verzuim bij het rijk en doet het rijk relatief weinig een beroep op de WIA.
Eind 2012 is besloten dat de departementen eigenrisicodrager voor de WGA (onderdeel van de WIA) gaan worden. Dit proces is thans in uitvoering. Eigenrisicodragerschap voor de WGA brengt met zich mee dat departementen maatregelen nemen om de aanpak van het verzuim te versterken en de instroom in de WIA te verminderen. Op rijksniveau is dienstverlening, vanuit het Expertisecentrum Organisatie & Personeel, ontwikkeld om de departementen hierbij te ondersteunen. Ik zal mij ervoor inzetten deze ontwikkeling te versterken, waarbij ik als speerpunt noem het verder verbeteren van de aanpak van re-integratie van medewerkers (ook in administratie zin), met als doel een afname van de loonsancties.
Verder acht ik het zinvol om in breder verband, samen met andere overheidswerkgevers, nog eens te kijken naar de werking van de huidige (rechtpositionele) afspraken rond verzuim en loondoorbetaling met als doel om het ziekteverzuim terug te dringen.
De gevolgen voor klanten van hogere kapitaaleisen voor banken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Klant draait op voor hoge bankbuffer»1 en «Nederlandse banken zijn kampioen kosten doorberekenen»2?
Ja.
Klopt de conclusie van deze artikelen dat Nederlandse banken meer dan in de meeste andere landen de kosten afwentelen op consumenten en ondernemers?
De conclusie van deze artikelen is gebaseerd op een rapport van adviesbureau Vallstein. Hierin wordt een viertal routes onder loep genomen waarlangs banken de hogere kapitaaleisen van Bazel-III kunnen absorberen: i) het vergroten van de rentemarges, ii) het aanpassen van bedrijfsmodellen, iii) kostenverlagingen en iv) het verlagen van het rendement voor aandeelhouders. Het rapport kijkt vervolgens naar de ontwikkeling van deze aspecten gedurende de periode 2007–2013. De resultaten suggereren dat Nederlandse banken in relatief opzicht de kosten van hogere kapitaaleisen in sterke mate hebben opgevangen door deze door te berekenen aan klanten en aandeelhouders.
De gekozen onderzoeksopzet van Vallstein is voor een belangrijk deel debet aan deze uitkomsten voor de Nederlandse banken. Bij deze onderzoeksopzet zijn echter een aantal belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Zo kijkt Vallstein in het bijzonder naar de afname van risicogewogen activa van de banken in een land gedurende 2007–2013, omdat lagere risicogewogen activa een indicatie kunnen zijn dat hogere kapitaaleisen worden bereikt worden door het verstrekken van minder (risicovolle) kredieten aan klanten. Volgens Vallstein zijn de risicogewogen activa in Nederland gedurende 2007–2013 met 27% afgenomen, wat flink hoger is dan het gemiddelde in de eurozone (21%). Echter, een afname van de risicogewogen activa hoeft niet per definitie nadelig te zijn voor de klanten van een bank. Zo zouden de risicogewogen activa in een land onder meer af kunnen nemen als gevolg van de verkoop van (onderdelen van) de banken in dat land aan buitenlandse partijen, hetgeen in Nederland gedurende deze periode ook gebeurd is. Ook is een afname van de risicogewogen activa niet onwenselijk wanneer deze het gevolg is van een verminderde vraag naar krediet.
Daarnaast acht Vallstein het onwenselijk dat de totale risicogewogen kapitaalratio van een bank de 11,5% overschrijdt, omdat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het rendement op eigen vermogen. Landen met relatief goed gekapitaliseerde banken – zoals Nederland – scoren daarom slechter.3 Ik deel dit uitgangspunt niet, omdat aandeelhouders in beter gekapitaliseerde banken genoegen kunnen nemen met lagere rendementen aangezien de risico’s ook navenant afnemen – hetgeen Vallstein in het rapport ook erkent. Een statische focus op een bepaald niveau van rendement op eigen vermogen dat behaald zou moeten worden – volgens Vallstein 10% – is mijns inziens dus onjuist. Bovendien erkent dit uitgangspunt niet dat een relatief goed gekapitaliseerde bank het klantbelang juist beter kan dienen, omdat de kans kleiner is dat de bank in de problemen komt. Dit komt de continuïteit van de kredietverlening ten goede.
Tot slot, volgens het Vallstein rapport zou de absolute rentemarge in Nederland vergelijkbaar zijn ten opzichte van het gemiddelde in de eurozone.4 Wel zou de rentemarge in Nederland gedurende de periode 2007–2013 relatief gezien het meest toegenomen zijn. In 2013 rapporteerde de ACM reeds dat de hypotheekrentemarges waren opgelopen.5 Dit sloot aan bij bestaande zorgen over de mate van marktwerking in de Nederlandse bancaire sector en was aanleiding voor de ACM om onderzoek te doen naar mogelijke toetredingsdrempels tot de Nederlandse bancaire markt. Het kabinet heeft aangegeven dat zij met de aanbevelingen uit dit rapport concreet aan de slag zal gaan. Zo zal Actal op mijn verzoek onderzoek doen naar regeldruk dat leidt tot barrières voor toetreding tot en groei in de financiële markten. Actal zal hierbij tevens, in lijn met de ACM aanbevelingen, de regeldruk bij het verkrijgen van een bankvergunning betrekken.
Deelt u de mening dat banken de buffers moeten verhogen door het snijden in eigen vlees, dividendinhoudingen en het aantrekken van nieuw kapitaal in plaats van het afwentelen van kosten op klanten? Welke instrumenten hebben u en De Nederlandsche Bank (DNB) om dit te realiseren? Op welke wijze zijn deze de afgelopen jaren ingezet en worden deze de komende jaren ingezet?
In lijn met de motie Van Dijck6, deel ik de mening dat banken de kapitaalpositie zoveel mogelijk moeten versterken door kostenbesparingen, winstinhouding en de uitgifte van nieuw kapitaal. Wanneer banken niet aan de gestelde kapitaaleisen voldoen heeft de toezichthouder, afhankelijk van de ernst van de situatie, potentieel vergaande instrumenten beschikbaar om banken te dwingen de kapitaalpositie te verbeteren op een manier die klanten niet raakt, zoals het stellen van beperkingen aan winstuitkeringen. Wanneer banken voldoen aan de kapitaaleisen die hen op een bepaald moment in de tijd gesteld worden, geldt echter dat banken meer gelegenheid hebben om te bezien hoe zij hogere kapitaalratio’s kunnen bereiken, waaronder de mogelijkheid van verhoging van rentemarges. Het kabinet zal, samen met de toezichthouders, kijken op welke manier de concurrentie in de Nederlandse bancaire sector kan worden vergroot, wat een drukkend effect op de rentemarges kan hebben (zie ook het antwoord op vraag7.
Klopt het dat Nederlandse banken de personeelskosten met 3% hebben verlaagd over de periode 2007–2014, terwijl bijvoorbeeld Amerikaanse banken dit met 30% deden? Hoe rijmt u deze geringe daling van de kosten volgens Vallstein met cijfers van DNB, waarin de kosten veel sneller lijken te zijn gedaald3?
Bij de berekening van de ontwikkeling van personeelskosten spelen veel verschillende variabelen een rol. Zo is onder meer van belang of bij de berekening gekeken wordt naar de totale personeelskosten zoals DNB doet, de loonkosten voor de werkgever zoals het CBS doet (bijvoorbeeld of de kosten voor vertrekvergoedingen en pensioen worden meegerekend) of naar de loonkosten per individu zoals Vallstein doet (hierbij is relevant op welke wijze de kosten naar het individu zijn teruggerekend). Daarbij komt dat Vallstein data heeft opgenomen op basis van vier banken in Nederland, terwijl de data van DNB is opgesteld op basis van alle Nederlandse banken. Ook ontbreken de precieze rekenmethoden en bronnen in het Vallstein rapport. Een adequate vergelijking tussen zowel verschillende databronnen als tussen de genoemde landen in het Vallstein rapport valt dan ook niet te maken.
Voor mij is in het bijzonder de ontwikkeling van het aandeel van de personeelskosten in de totale operationele kosten van de bank relevant. In mijn beantwoording van begin juli met betrekking tot de stijging van de vaste beloning van het senior management van ABN AMRO heb ik aangegeven dat bij Nederlandse banken dit aandeel hoger ligt dan bij andere Europese banken.9 Ik ben daarom van mening dat verdere kostenbesparingen (waaronder personeelskosten) bij Nederlandse banken een belangrijke rol kunnen spelen bij de verdere versterking van bijvoorbeeld de kapitaalratio’s en bij kunnen dragen aan een betere concurrentiepositie.
Het bericht ‘Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg’ |
|
Tjitske Siderius (SP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht. En ja, wij kennen ook de zorgen die bij jeugdhulpaanbieders leven. Wij begrijpen deze zorgen, maar daarbij past het besef dat een transitie als die in de jeugdhulp plaatsvindt altijd gepaard zal gaan met bepaalde onzekerheden. Tegelijkertijd constateren we dat de transitie in volle gang is. Gemeenten doen er alles aan om op 1 januari 2015 klaar te zijn voor hun nieuwe verantwoordelijkheden. Hiertoe wordt al volop geëxperimenteerd en toegewerkt naar een nieuwe gemeentelijke toegang voor de jeugdhulp. Ook zijn gemeenten volop bezig met het voorbereiden/maken van inkoopafspraken met jeugdhulpaanbieders.
Er wordt hard gewerkt, maar tegelijkertijd constateren wij dat er tot 1 januari as. nog veel te doen is. Én we constateren dat aanbieders van hoogspecialistische jeugdhulp, waar individuele gemeenten over het algemeen slechts sporadisch gebruik van hoeven te maken, nog moeilijk tot budgetafspraken met gemeenten kunnen komen. Om die reden biedt de VNG gemeenten en jeugdhulpaanbieders met een specialistisch aanbod handreikingen om tot goede inkoopafspraken te komen. Een voorbeeld is het landelijk transitiearrangement met bijbehorende raamcontracten voor hoogspecialistische jeugdhulp met een landelijke functie, en door het opstellen van modelcontracten voor bovenregionaal georganiseerde specialistische jeugdhulp.
Een organisatie zoals Fier Fryslân, een van de organisaties die in het artikel wordt genoemd, is bijvoorbeeld opgenomen in het landelijke transitiearrangement dat de VNG heeft vormgegeven. Het raamcontract dat hiertoe is opgesteld, geeft Fier Fryslân de garantie dat een gemeente, indien zij een kind in zorg krijgen bij Fier Fryslân, dit tegen de voorwaarden moet doen die in het raamcontract staan opgenomen. Fier Fryslân hoeft hierover dus niet met elke gemeente apart te onderhandelen en afspraken te maken.
Daarnaast zal de hoogspecialistische jeugdhulp ook na 1 januari 2015 nodig zijn. Dit in combinatie met de continuïteit van zorg die gemeenten moeten bieden, voorzien wij voor 2015 geen grote budgettaire problemen voor de instellingen die hoogspecialistische zorg bieden. Tegelijkertijd kunnen wij ons wel indenken dat de overgangsperiode en het gebrek aan budgetafspraken in de eerste periode tot problemen kan leiden ten aanzien van de liquiditeitspositie van deze instellingen, bijvoorbeeld omdat bevoorschotting op zich laat wachten. Daarom is in de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet een artikel opgenomen waarop deze instellingen zich kunnen beroepen. Hiermee kunnen zij t.b.v. de eerste periode een soort overbruggingskrediet aanvragen die bij onverhoopt uitblijven van nieuwe cliënten ook nog een budgetgarantie inhoudt.
Bent u bekend met de grote zorgen van de jeugdklinieken en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de motie Segers c.s., 33 750 – VI- nr. 71, inzake de opvang van slachtoffers van mensenhandel en eergerelateerd geweld?
De motie is ons bekend. Wij hebben uw Kamer op 10 juni 2014 geïnformeerd dat wij ter uitvoering van de motie Segers c.s. afspraken hebben gemaakt met de VNG over een adequate financiering voor specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel en van eergerelateerd geweld.
Hoe waarborgt u de uitvoering van deze motie en bent u bereid voor het einde van 2014 de Kamer nogmaals te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven hoeveel gemeenten tot nu toe hulp hebben ingekocht bij landelijk werkende instellingen?
We volgen de transitie nauwgezet. We proberen gemeenten zoveel mogelijk te ondersteunen bij de transitie, en spreken gemeenten en/of regio’s ook aan daar waar zich problemen dreigen voor te doen. Gemeenten zijn en blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen inkoopproces en de keuzes die ze daarin maken. Wat we merken, is dat de door de VNG als richtsnoer opgegeven 3,76% in veel gemeenten gereserveerd is voor de financiering van hoogspecialistische jeugdhulp dat onderdeel uitmaakt van het landelijk transitiearrangement. De wijze waarop gemeenten dit doen is aan henzelf. Zij hebben echter de verplichting (ongeacht of ze dit budget nu wel gereserveerd hebben of niet) om de benodigde jeugdhulp aan kinderen uit hun gemeente te organiseren en financieren.
Daarbij kent het zorggebruik over de jaren heen fluctuaties. Het is dan ook niet gezegd dat de 3,76% in alle gevallen voldoende is. Gemeenten zijn zich hier terdege van bewust.
Wordt op dit moment het percentage van 3,76% dat door de VNG geadviseerd is aan gemeenten van het totale jeugdhulpbudget te reserveren voor de financiering van specialistische functies in de jeugdhulp inderdaad door gemeenten als richtsnoer gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat er indien nodig verwezen wordt naar de landelijk werkende instellingen en niet naar de meer algemene jeugdhulp in de regio waar door de gemeenten ingekocht is?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Zij zullen kinderen passende jeugdhulp moeten bieden. In veel gevallen zal passende jeugdhulp, in uw woorden, «meer algemene jeugdhulp» zijn die door gemeenten in de regio is ingekocht. Wanneer echter meer specialistische jeugdhulp nodig is, dan is een gemeente verplicht dit ook te organiseren en te financieren.
Aangezien de Jeugdwet verplichtingen stelt aan de gemeentelijke toegang (deskundige professionals oordelen over de benodigde jeugdhulp), is hiermee gewaarborgd dat kinderen naar passende hulp worden toegeleid, ongeacht of dit specialistische of «algemene» jeugdhulp betreft.
Garandeert u dat kinderen die het nodig hebben toegang houden tot gespecialiseerde jeugdzorginstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
De aanwezigheid van een Hezbollah-cel in Suriname |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bekentenis van Dino Bouterse inzake zijn betrokkenheid bij het huisvesten van Hezbollah-militanten in Suriname?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het bericht. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Kunt u bevestigen dat Dino Bouterse het voornemen had om Hezbollah-militanten te bewapenen, om aanvallen op de Verenigde Staten en Nederland mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate zijn de internationale activiteiten van Hezbollah en aanverwante terreurorganisaties reden tot zorg?
In bilaterale en multilaterale samenwerkingsverbanden zet Nederland zich in voor de bestrijding van terrorisme. De militaire tak van Hezbollah is door de EU aangemerkt als een terroristische organisatie. Dit is een van de maatregelen om een dergelijke terroristische organisatie en haar handelen te belemmeren. Door deze maatregel is het strafbaar om de militaire tak van Hezbollah financiële en economische middelen ter beschikking te stellen.
Welke stappen onderneemt de Nederlandse regering in grote lijnen, eventueel in samenwerking met NAVO-bondgenoten, om te voorkomen dat Hezbollah en soortgelijke organisaties, al dan niet vanuit Suriname, aanvallen op Nederlands grondgebied kunnen voorbereiden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Tienduizenden zonder 112” |
|
Nine Kooiman , Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden zonder 112»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 50.000 tot 60.000 mensen niet met hun mobiele telefoon naar alarmnummer 112 kunnen bellen?
Ik laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mobiele dekking buitenshuis in relatie tot de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Doel van het onderzoek is te bepalen hoe groot het probleem van mobiele dekking in relatie tot 1-1-2 is en waar het zich afspeelt. Het onderzoek loopt en krijgt alle medewerking van de operators. Het onderzoek zal in december een kaart opleveren. Op deze kaart staat aangegeven waar men in Nederland goed contact krijgt en in welke gebieden men niet of nauwelijks contact kan krijgen met 1-1-2 per mobiele telefoon. Het gaat in het onderzoek om de situatie buitenshuis, maar dit geeft wel enige indicatie voor de mobiele bereikbaarheid in huis.
Wel merk ik op dat de genoemde aantallen in de bedoelde berichtgeving gaan over mensen die in huis 1-1-2 niet kunnen bellen met een mobiele telefoon.
De mobiele dekking in huis hangt onder andere af van de mate van isolatie van de woning en is daarom niet te vatten in exacte cijfers. De genoemde cijfers kunnen dan ook niet meer zijn dan een grove inschatting.
Was u op de hoogte van het feit dat het probleem van slecht of geen bereik van 112 niet alleen speelt in grensregio’s en buitengebieden, maar ook in steden zoals Amsterdam?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ieder netwerk dat gebruik maakt van radiosignalen vertoont in meer of mindere mate «witte vlekken», ook in stedelijke gebieden. Radiosignalen zijn een natuurkundig verschijnsel. Er zijn altijd invloeden van de omgeving zoals (hoge) bebouwing, isolatie, begroeiing en weersinvloeden die de ontvangst van radiosignalen negatief kunnen beïnvloeden. Ook de kwaliteit van de antenne van het gebruikte mobiele toestel speelt hierbij een rol. Het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom naar de mobiele dekking buitenshuis in Nederland in relatie tot 1-1-2 zal duidelijk maken hoe groot het probleem is en waar het zich afspeelt.
Klopt hetgeen telecomaanbieders stellen, namelijk dat enkele duizenden zendmasten nodig zijn om mobiele dekking in heel Nederland te garanderen?
Hier zal het genoemde onderzoek meer inzicht in bieden. Met het onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt hoe groot de werkelijke «witte vlekken» zijn, dat wil zeggen waar men niet of nauwelijks mobiel kan bellen met 112. Ook geeft het onderzoek inzicht in de wijze waarop een 1-1-2-oproep (technisch gezien) verloopt. Na dit onderzoek kan gekeken worden wat er nodig is om de problematiek aan te pakken.
Worden in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken over mobiel bereik in Nederland ook de technische mogelijkheden en de kosten van meer of volledige mobiele dekking in Nederland meegenomen?
De technische mogelijkheden en de kosten voor het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in Nederland worden niet meegenomen in het onderzoek van TNO en Agentschap Telecom. Het onderzoek brengt in kaart waar men buitenshuis goed, nauwelijks of niet kan bellen naar 1-1-2 met een mobiele telefoon. Op basis van deze kaart kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Deelt u de mening dat een vaste lijn niet altijd een alternatief is bij een spoedgeval? Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen om een oplossing te vinden voor dergelijke situaties?
Ik deel uw mening dat een vaste lijn niet in alle gevallen een alternatief kan zijn bij een spoedgeval. Er zijn situaties denkbaar waarbij een vaste lijn niet voorhanden is, zoals bij een incident in een natuurgebied. Op de website van de rijksoverheid wordt aangegeven wat men nog meer kan doen als 112 niet mobiel bereikt kan worden (handelingsperspectieven). Verder wacht ik graag het onderzoek af. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Welke actie heeft u samen met de Belgische en Duitse overheden ondernomen om het bereik van 112 te verbeteren?
Binnen Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 1-1-2 noodoproepen door de operators. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten het bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 1-1-2-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden. Dat kan een Nederlands netwerk zijn, maar ook een buitenlands netwerk. Wanneer een burger in het grensgebied 1-1-2 belt vanaf Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s. Deze afspraken gelden ook voor 1-1-2-oproepen die vanaf Duits of Belgisch grondgebied worden opgepikt door Nederlandse netwerken.
Wat betreft het zo goed als mogelijk dekking bieden in de grensregio’s met Nederlandse netwerken maakt de Nederlandse overheid internationale afspraken met buitenlandse overheden in de omliggende buurlanden om ervoor te zorgen dat operators aan beide zijden van de grens evenveel toegang tot het spectrum hebben en dus evenveel mogelijkheden hebben om dekking te bieden. Zonder deze afspraken zouden de netwerken met vol vermogen mogen uitzenden wat interferentie tot gevolg kan hebben. Bij de operators ligt de verantwoordelijkheid om hun netwerk zo goed mogelijk in te richten en te laten functioneren.
Overigens kunnen de operators afwijken van de internationale afspraken als zij hierover overeenstemming kunnen bereiken met de operators in België en Duitsland om zo storingen over en weer te voorkomen of juist om beter bereik op bepaalde plekken te krijgen.