Een steekpartij in het Asielzoekerscentrum in Dronten |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steekpartij asielzoekers Dronten»?1
Ja
Deelt u de afschuw van het zoveelste geweldsincident in een asielzoekerscentrum? Zo nee, waarom niet?
Elk geweldsincident in de samenleving wekt afschuw.
Kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te treffen teneinde een einde te maken aan de steeds langere lijst van asielzoekerscentra waar bewoners overgaan tot zeer gewelddadige handelingen?
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Maatregelen die het COA kan nemen, zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure.
Begrijpt u dat bewoners uit gemeenten, waar grote aantallen asielzoekers gehuisvest worden, mede door de vele geweldsincidenten, aangeven dat er ingezet moet worden op opvang in de regio in plaats van opvang in Nederland?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden past niet binnen dat uitgangspunt.
Terecht wijzen de vraagstellers op het belang van maatschappelijk draagvlak bij het bieden van die bescherming. Het behoud van dit draagvlak is ook voor mij van groot belang. De huidige hoge asielinstroom stelt de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen. Het COA is vanwege de hoge asielinstroom druk bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. Op tal van plekken zijn in een zeer korte periode tal van opvangplaatsen gerealiseerd. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Het COA staat voor een grote opgave en handelt zoveel mogelijk op een zorgvuldige manier, waarbij omwonenden worden geïnformeerd over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Het COA vestigt een opvangcentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Daarmee hebben, naast het COA, ook de gemeenten een duidelijke rol in het creëren van draagvlak en het goed voorlichten van omwonenden.
Deelt u de analyse dat het absorptievermogen van Nederland, als het gaat om de opvang van asielzoekers, haar maximum heeft bereikt? Zo nee, wat is volgens u het maximum aantal asielzoekers dat Nederland kan opvangen, zeker gezien de grote problemen die er reeds bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om stekende en anderszins geweldplegende asielzoekers zo spoedig mogelijk vast te zetten en de samenleving toe te zeggen dat deze mensen niet hoeven te rekenen op een verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 3.
De bijzonder lage straf voor het doodrijden van een kind |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lagere straf voor Leidenaar die Nina doodreed»?1
Ja.
Deelt u het onbegrip voor de uitspraak van de rechter, die dader Mohammed M. een werkstraf heeft opgelegd in plaats van een zware gevangenisstraf terwijl hij een kind doodreed door met meer dan 100 kilometer per uur door de bebouwde kom te rijden? Zo nee, waarom niet?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De rechter kijkt naar de specifieke omstandigheden en feiten. De vraag bij het opleggen van een straf is of de verdachte «aanmerkelijke schuld» heeft. Als er doden zijn en/of ernstig letsel is te betreuren, dient de vraag te worden beantwoord of het om «dood door schuld in het verkeer» gaat. Als de rechter die schuld bewezen acht, gaat het om een misdrijf en dat leidt gemiddeld tot relatief zware straffen. Er bestaan drie categorieën van schuld, deze lopen op in ernst en strafhoogte: onoplettend of onvoorzichtig rijgedrag (bijvoorbeeld te hard rijden wanneer het zicht slecht is), een grove verkeersfout (bijvoorbeeld veel te hard rijden en passagiers geen gordels laten dragen) en roekeloos rijgedrag (zoals opzettelijk door rood rijden met hoge snelheid onder invloed van alcohol). De rechter bepaalt steeds per zaak welke categorie van toepassing is. Wanneer de bestuurder niet schuldig blijkt, zal de rechter bekijken of hij wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Ik realiseer mij dat geen enkele straf het verlies van een dierbare ongedaan kan maken en het verdriet daarover van de nabestaanden weg kan nemen.
Hoe duidt u de onbehoorlijkheid van de afwezigheid van de dader in de rechtszaal?
Ik ben niet op de hoogte van de reden waarom zowel de verdachte als zijn raadsman niet bij de uitspraak aanwezig waren. Ik merk op dat er geen wettelijke verplichting is voor de verdachte om bij de uitspraak aanwezig te zijn en dat een beoordeling van de proceshouding van de verdachte in deze concrete zaak mij als bewindspersoon niet toekomt.
In hoeverre deelt u de opvatting dat door rechters opgelegde straffen vaak totaal niet aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de mensen in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk bereid tot het invoeren van hoge minimumstraffen waardoor rechters niet langer uitspraken kunnen doen onder een bepaalde strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 12 februari 20132 is aan uw Kamer bericht dat de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven), heeft ingetrokken. Deze intrekking vond plaats ter uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt.
In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk. In dit concrete geval blijkt niet zonder meer dat het huidige strafmaximum tekort schiet of dat het bestaande straffenarsenaal moet worden aangepast, omdat het vooral ging om een vaststelling van de feitelijke toedracht.
De aanpak van topinkomens |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom hoeven bestuurders van universiteiten per 2015 niet aan de nieuwe wet normering topinkomens te voldoen?
Ik heb besloten voor bestuurders van universiteiten het jaar 2015 als overgangsjaar te benutten. Ik heb besloten dit te doen onder andere vanwege de nauwe verbintenis van de umc's met niet alleen de universitaire bestuurders, maar ook met de zorg.
Hoe kunt u dit uitleggen, aangezien de wet al jaren geleden werd aangekondigd?
Het verlaagde maximum van € 178.000 is sinds 1 januari 2015 van kracht geworden. Voor bestuurders van umc’s heeft de Minister van VWS in 2015 een overgangsjaar bepaald, mede gezien de verwevenheid die er bestaat met de overige instellingen van de sector zorg. Voor het zorgvuldig kunnen vaststellen van salarisklassen bij de WNT2 benut de Minister van VWS het jaar 2015.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Waarom heeft u niet eerder laten weten dat uitstel nodig zou zijn, in plaats van op het allerlaatste moment?
Het benutten van het overgangsjaar voor de universiteiten houdt verband met de nauwe verbintenis die er bestaat tussen de universiteit en het umc. Zowel bij de indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer als in de nota naar aanleiding van het verslag, is stilgestaan bij de eventuele noodzaak van een overgangsjaar in het geval van het vaststellen van verlaagde normen bij de WNT. Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat het flauwekul is om alle universiteiten uitstel te verlenen, terwijl slechts enkele universiteiten over een Universitair Medische Centrum (UMC) beschikken?
Bij het bepalen van het beloningsmaximum voor universiteitsbestuurders bij de WNT heb ik geen onderscheid gemaakt tussen het type universiteit. Ik ben van mening dat de zwaarte van de functie van universiteitsbestuurder voor alle universiteiten van vergelijkbaar niveau is. De verwevenheid met het UMC leidt ertoe dat voor universiteitsbestuurders in 2015 hetzelfde beloningsmaximum geldt.
Waarom laat u zich door uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot uitstel overhalen? Waarom heeft u uw collega niet duidelijk gemaakt dat zij net zo goed per 2015 aan de wet moet voldoen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat u de indruk wekt geen haast te maken met invoering van de nieuwe wet? Wat is de reactie van uw collega de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Het verlaagde bezoldigingsmaximum van € 178.000 is sinds 1 januari jl. voor het gehele OCW-veld van kracht geworden, met uitzondering van de universiteiten. In totaal betreft het 1.780 OCW-instellingen; op 14 universiteiten is het overgangsjaar van toepassing.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Bent u het er mee eens dat deze gang van zaken uiterst amateuristisch overkomt?
Zie de antwoorden bij vragen 5 en 6.
Gaat u zich inspannen om álle bestuurders alsnog per 2015 te laten voldoen aan de nieuwe wet topinkomens?
In 2015 zal ik ten aanzien van alle OCW-instellingen de vastgestelde maxima toepassen en zo nodig handhavend optreden.
Het gebruik van verkeersdata |
|
Barbara Visser (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Verkeersapp wil nog niet vlotten»1 en «Hulpdiensten gevaar op de weg»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van informatie door gemeenten, provincies, rijksoverheid en alle andere wegbeheerders essentieel is om te komen tot goede verkeersinformatie en daarmee een structurele bijdrage levert aan minder files en meer veiligheid op de wegen?
Ik deel die opvatting.
Deelt u de mening dat er een impuls nodig is om verkeersdata sneller en beter ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen, zodat de benodigde informatie snel en eenduidig kan worden geleverd? Welke doelstellingen worden hierbij gehanteerd en binnen welke termijn dienen deze te worden gerealiseerd tegen welke kosten? In hoeverre is deze verplichting ook opgenomen in de uitwerking van het programma Beter Benutten in de verschillende regio’s? Zo nee, bent u bereid om het tijdig en eenduidig verstrekken van verkeersinformatie door wegbeheerders wel als verplichting op te nemen in de uitwerking van het programma Beter Benutten?
Rijkswaterstaat en (inmiddels 23) decentrale wegbeheerders werken in het samenwerkingsverband Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW) aan de inwinning en ontsluiting van verkeersdata. In dit verband wordt voortdurend gewerkt aan verbetering van deze data.
In het Beter Benutten programma zijn als impuls verschillende projecten gerealiseerd, gericht op verbetering van de kwaliteit van beschikbare data. Deze projecten richten zich op het ontsluiten van verkeersdata:
Het project Data Top 5 waarin het Rijk en 12 regio’s zichzelf verplicht hebben om verbetering van de datakwaliteit tot stand te brengen op de onderdelen wegwerkzaamheden, locatiereferentie, maximumsnelheden, restduurindicatie incidenten en verkeersmaatregelen in regelscenario’s.
Het project Open Parkeerdata waarin wordt gewerkt aan het ontsluiten van data rond parkeren in de steden, waardoor reizigers sneller een parkeerplaats kunnen vinden en het zoekverkeer afneemt.
Het vervolgprogramma van Beter Benutten wordt momenteel vormgegeven. Hierin zal wederom nadruk liggen op het structureel ontsluiten van verkeersdata door overheden. Het is aan alle deelnemende wegbeheerders (nationaal, regio’s en steden) om die ambities en doelen te realiseren. Juist door met twaalf regio’s samen te werken binnen Beter Benutten wordt geborgd dat we datalevering eenduidig en uniform opleveren. Dat zijn belangrijke voorwaarden voor private dienstverleners naast datakwaliteit en -tijdigheid. Dit biedt tevens een basis voor andere wegbeheerders om laagdrempelig bij aan te sluiten.
Herkent u de stelling van de onderzoekers van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) dat de top-3 van de ongevallen met betrokkenheid van hulpdiensten met eenvoudige maatregelen terug te dringen is? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen? Zo nee, waarom niet? Onderschrijft u de stelling uit het onderzoek dat een waarschuwingssysteem voor automobilisten veel ongelukken kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de stelling van het IFV. Zo is bijvoorbeeld het IFV samen met de branches al bezig met uitvoering geven aan de aanbevelingen: zij werken aan een richtinggevend kader voor eenduidig rijgedrag van voorrangsvoertuigbestuurders. Verder kan ik u melden dat de ambulancesector zelf ook actief aandacht besteedt in de campagne «De mensen van de ambulance» waarbij weggebruikers worden gewezen op wat zij kunnen en moeten doen als er een ambulance met zwaailicht en sirene aankomt.
De regeling Optische- en geluidssignalen (OGS) valt onder mijn verantwoordelijkheid, de voorrangsvoertuigen en bestuurders zelf vallen onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoten van de Ministeries van Veiligheid en Justitie, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Defensie. Op verzoek van de hulpdiensten heb ik een tweejarige pilot mogelijk gemaakt om OGS op de openbare weg bij trainingsritten te gebruiken. Dit om de voor- en nadelen in kaart te brengen met als einddoel kwalitatief betere bestuurders en het voorkomen van ongevallen. Gezien de positieve resultaten van de proef is het mijn intentie om met genoemde ministeries het gebruik van OGS voor trainingsdoeleinden op de openbare weg definitief mogelijk te maken.
In het verleden heb ik onderzoek gedaan naar effecten van waarschuwingssystemen voor automobilisten op de verkeersveiligheid. Op basis van de resultaten heb ik geen bezwaar tegen gebruik van deze waarschuwingssystemen. Het is onduidelijk in hoeverre met deze systemen ongelukken kunnen worden voorkomen. Het gebruik van dergelijke systemen is aan de hulpdiensten zelf.
Bent u bekend met de proef in sommige regio’s waar waarschuwingssystemen ingevoerd zijn om de automobilisten te waarschuwen via de radio? Wat zijn de opbrengsten in de termen van tijdswinst en veiligheid ten opzichte van de kosten? Worden er op dit moment andere mogelijkheden onderzocht om automobilisten te waarschuwen voor naderende hulpdiensten? Hoe kan bijvoorbeeld de pilot met intelligente transportsystemen (ITS) in Helmond, waarin de verkeerslichten zijn afgestemd op de brandweerauto’s, in dit kader worden geplaatst?
In Noord Nederland heeft een proef plaatsgevonden, waarbij is ingebroken op de radio bij naderende hulpdiensten. In deze proef is slechts een beperkt effect op rijtijden en veiligheid waargenomen. Daarbij hadden vooral commerciële omroepen er bezwaar tegen dat de dienst inbrak op hun uitzendingen. De proef is op basis van deze resultaten niet verder opgeschaald.
Er is via het telecomnetwerk een private dienst beschikbaar die locatiespecifiek waarschuwt voor naderende hulpdiensten. De dienst is als app beschikbaar in de appstores. De dienst kan zelfstandig landelijk opgeschaald worden.
Momenteel wordt gekeken naar de mogelijkheden om de resultaten van onder andere de genoemde proeven in Helmond grootschalig te implementeren als onderdeel van het vervolgprogramma Beter Benutten.
Bent u bereid om dergelijke initiatieven ook te faciliteren in wet- en regelgeving, waarbij daadwerkelijke invoering aan hulpverleningsdiensten en particulier initiatief wordt overgelaten, zodat de veiligheid en doorstroming kunnen worden verhoogd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn wordt hiertoe overgegaan?
Zie antwoord op vraag 5. Momenteel ben ik met verschillende marktpartijen en andere stakeholders in gesprek om te kijken hoe zij deze ontwikkeling en toepassingen verder kunnen opschalen. Er liggen geen belemmeringen op het gebied van wet- en regelgeving voor het toepassen van dergelijke technieken. Er is daarom geen reden om deze initiatieven te faciliteren met wet- en regelgeving. Mochten er in de toekomst wel belemmeringen blijken te zijn, dan kan ik overwegen om met aanvullende wet- en regelgeving te komen.
Het bericht dat afgestudeerde jongeren voor 50 euro in de maand werken bij de gemeente Winterswijk |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het laten werken van afgestudeerde jongeren voor 50 euro per maand getuigen van goed werkgeverschap?1
Het onderscheid tussen een stage, werkervaringsplek en werk wordt bepaald door het leeraspect3. Er is sprake van een stage als men binnen een werkomgeving activiteiten verricht waarbij het leeraspect centraal staat. Daarbij is het niet uitgesloten dat iemand een stage loopt zonder een opleiding te volgen bij een onderwijsinstelling. Voor het verrichten van een stage is het van essentieel belang dat de werkzaamheden van een stagiair zich duidelijk onderscheiden ten opzichte van die van een «gewone werknemer». De werkzaamheden van een gewone werknemer zijn hoofdzakelijk van productieve aard, gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Een stage is bij uitstek gericht op leren en niet op werken, de stagiair bezet een additionele plek en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet. Als er sprake is van een stage is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag niet van toepassing.
Als het gaat om werk of een werkervaringsplek, zonder dat het leeraspect centraal staat, is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene recht op het wettelijk minimumloon.
Er moet altijd worden gekeken naar de feitelijke omstandigheden om te beoordelen of er sprake is van een stage, werkervaringsplek of werk. Omdat de feitelijke omstandigheden leidend zijn, kan ik niet beoordelen of er in het geval van de gemeente Winterswijk sprake is van werk of werkervaring zonder dat het leeraspect centraal staat en of er sprake is van verdringing of slecht werkgeverschap.
De Inspectie SZW is belast met het toezicht op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De Inspectie SZW kan een boete opleggen aan bedrijven als zij geen minimumloon betalen terwijl er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst. De Inspectie heeft kennis genomen van het signaal en heeft dit ter beoordeling in behandeling genomen.
Is bij de gemeente Winterswijk sprake van werk of werkervaring, zonder dat het leeraspect centraal staat? Zo ja, wat gaat u doen om ontduiking van het wettelijk minimumloon te bestrijden? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u beoordelen of in deze casus sprake is van verdringing van betaalde banen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
De noodkreet van een Nederlandse militair |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brief. Nederlandse militair over terreurdreiging»?1
Ja
Hoe duidt u de terechte zorgen van de Nederlandse militair, die stelt dat dit kabinet te bang is om de krijgsmacht zichzelf te laten verdedigen (wat o.a. tot uitdrukking komt in het uniformverbod)?
Defensie neemt de veiligheid van haar medewerkers zeer serieus. Door het besluit van de Nederlandse regering om deel te nemen aan militaire acties tegen de Islamitische Staat is het risico op een jihadistisch gemotiveerde aanslag in Nederland tegen een als militair herkenbare persoon groter dan het risico dat geldt voor Nederlanders die niet als militair herkenbaar zijn. Het dragen van het uniform tijdens het dagelijkse woon-/werkverkeer is niet noodzakelijk voor de uitoefening van de militaire taak en is om die reden tot nader order niet toegestaan. Het betreft een eenvoudige, logische en interne voorzorgsmaatregel die Defensie heeft genomen vanuit zijn werkgeversverantwoordelijkheid. De maatregel is niet uniek. Defensie heeft deze maatregel in het verleden eerder afgekondigd, bijvoorbeeld tijdens de inzet van Nederlandse F-16’s boven Kosovo. Bij de uitoefening van militaire taken in de openbare ruimte, bijvoorbeeld in het kader van militaire steunverlening aan civiele autoriteiten, bij militaire plechtigheden of bij oefeningen, wordt het uniform gewoon gedragen.
Klopt het dat bij de meeste militairen objecten ongewapende burgers aan de poort staan? Zo nee, graag een overzicht waar dit wel het geval is. Zo ja, bent u bereid deze absurde situatie z.s.m. te veranderen?
Over beveiligingsmaatregelen doet Defensie doorgaans geen uitspraken, dus ook niet over de wijze waarop de toegang tot militaire objecten is georganiseerd. Op basis van informatie van de veiligheidsdiensten kan Defensie besluiten tot het nemen van aanvullende maatregelen om de veiligheid van het personeel te waarborgen, inbegrepen aanvullende maatregelen voor de toegang tot militaire objecten. Om het beoogde effect niet te ondergraven, worden over genomen of nog te nemen maatregelen geen mededelingen gedaan.
Kunt u aangeven of er een protocol bestaat over hoe er gehandeld dient te worden bij een eventuele aanval op een militair object?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel bedreigingen zijn er afgelopen jaar binnengekomen bij Defensie en hoeveel verdachten van die bedreigingen zijn er opgepakt en uiteindelijk berecht?
Defensie doet over individuele gevallen geen mededelingen. Wel hecht ik eraan mee te delen dat er zich geen significante verandering heeft voorgedaan in de afgelopen periode.
Deelt u de visie van onze fractie dat het defensiepersoneel recht heeft op een CAO en dat er minimaal 10% salarisverhoging dient te komen om de opgelopen achterstand t.o.v. andere sectoren te compenseren (te bekostigen met het juridisch niet-verplichte deel van de begroting Ontwikkelingshulp)?
Ik deel met u de mening dat het personeel recht heeft op een CAO. De onderhandelingen hierover zijn intussen van start gegaan. Het is niet opportuun om hier nu inhoudelijk op in te gaan.
Wanneer komt u nu eindelijk tegemoet aan de oproep van onze fractie, om het budget van Defensie zo snel mogelijk te verhogen met € 5 miljard en daarmee tevens te voldoen aan de afgesproken NAVO-norm?
Zoals door mij aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 7 november 2014 (Kamerstuk 33 763, nr. 59) zal het kabinet u in het voorjaar 2015 antwoorden over de door de motie van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 23) stelde vragen naar het ambitieniveau van de krijgsmacht, waarbij de financiële consequenties zullen worden meegenomen.
Het wetsvoorstel "Hervorming Kindregelingen” waarin het woord alimentatie in de memorie van toelichting slechts een keer voorkwam en wel in de artikelsgewijze toelichting |
|
Pieter Heerma (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich het wetsvoorstel «Hervorming Kindregelingen»1, waarin het woord alimentatie in de memorie van toelichting slechts een keer voorkwam en wel in de artikelsgewijze toelichting?
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Pieter Heerma over een standaardrekenregel bij het vaststellen van kinderalimentatie?2 Op welke wijze is deze motie tot nu toe uitgevoerd en waar kunnen gescheiden ouders een standaard rekenregel vinden?
Ja. Ik heb de Raad voor de rechtspraak gevraagd advies uit te brengen over het verzoek van de Tweede Kamer om te komen tot een standaardrekenregel inzake de berekening van kinderalimentatie. Dit advies heb ik inmiddels ontvangen en is als bijlage bij deze beantwoording gevoegd.
Herinnert u zich dat u tijdens de plenaire behandeling op 6 maart 2014 tevens heeft opgemerkt: „Ik zou willen toezeggen dat wij bij de communicatie over deze wijziging, die voor groepen mensen fundamenteel is, wat extra's kunnen doen in het standaardiseren van de aanvraag van een wijziging, in het vergemakkelijken van de manier waarop ouders hierover samen afspraken kunnen maken.»?3 Op welke wijze heeft u deze toezegging uitgevoerd?
In de publieksvoorlichting over de Wet hervorming kindregelingen (WHK) (via de tool Veranderingen kindregelingen) worden ouders nadrukkelijk gewezen op de mogelijke consequenties van deze wet voor kinderalimentatie en worden ook andere informatiebronnen genoemd. De inschakeling van de hulp van het Juridisch loket, mediators of advocaten, waarnaar ook in de reguliere overheidsvoorlichting wordt verwezen, kan bewerkstelligen dat ouders in overleg kunnen nagaan of de in de WHK opgenomen maatregelen nopen tot aanpassing van de lopende alimentatieverplichting.
Begrijpt u dat deze leden van mening zijn dat noch de motie, noch de toezegging uitgevoerd is totdat er een standaard rekentool beschikbaar is voor gescheiden ouders?
De Raad voor de rechtspraak geeft in haar advies omtrent het komen tot een standaardrekenregel aan dat deze reeds bestaat (in de vorm van de alimentatienormen). Ouders kunnen wijziging verzoeken van de bij rechterlijke uitspraak of overeenkomst vastgelegde kinderalimentatie, als deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Bij een dergelijk verzoek dient men zich te realiseren dat de rechter, wanneer er grond is voor wijziging, alle bestaande relevante omstandigheden in aanmerking zal nemen. Dus ook omstandigheden die geen verband houden met de WHK. Ouders kunnen hierover advies inwinnen bij het Juridisch Loket of bij een mediator of advocaat.
Wanneer zal de Raad voor de Rechtspraak met het toegezegde advies over herziening kindregelingen komen?4 Zal dat advies ook de vorm van een tool krijgen?
Het advies van de Raad voor de rechtspraak is bijgevoegd.
Waarom heeft u pas in de Eerste Kamer gemeld dat „Indien door zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget in de behoefte van het kind wordt voorzien, is er geen aanspraak op kinderalimentatie. Dat zal niet voor alle kinderen opgaan. De behoefte van het kind kan immers groter zijn dan hetgeen via het stelsel van kindregelingen wordt ontvangen. Dan kan er ook in de toekomst sprake zijn van zo’n verplichting.», ofwel dat het kindgebonden budget grote gevolgen kan hebben voor de draagkrachtberekening?5 Waarom heeft u dat vervolgens niet met de Tweede Kamer gedeeld?
In de analyse wordt aangegeven dat het kindgebonden budget voor wat betreft de vaststelling van kinderalimentatie niet wordt verwerkt bij de draagkracht maar in de vaststelling van de behoefte van het kind conform het Rapport Alimentatienormen 2015.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er steeds meer berichten opkomen van gescheiden ouders wiens inkomenspositie fors kan wijzigen als gevolg van de alimentatieverplichtingen die voorvloeien uit de wetswijziging?
Ik heb kennisgenomen van de berichten via diverse mediabronnen en uw Kamervragen die ingaan op de gevolgen van de WHK voor kinderalimentatie. Dit is voor mij aanleiding geweest voor de hiervoor opgenomen analyse.
Kunt u voor het volgende voorbeeld «man verdient € 28.000; vrouw verdient € 14.000; twee kinderen, die bij de vrouw wonen» voorrekenen wat de alimentatienormen voor kinderalimentatie zijn in 2014 en in 2015? Hoe groot is het effect op netto inkomen, in euro’s en procenten, indien de alimentatie wel en indien de alimentatie niet wordt aangepast?
Ik verwijs voor de gevolgen in deze specifieke voorbeelden naar de genoemde analyse.
Kunt u voor een tweede voorbeeld «man verdient € 45.000, vrouw verdient wettelijk minimumloon; twee kinderen, die bij de vrouw wonen» voorrekenen wat de alimentatienormen voor kinderalimentatie zijn in 2014 en in 2015? Hoe groot is het effect op netto inkomen, in euro’s en procenten, indien de alimentatie wel en indien de alimentatie niet wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u voor een derde voorbeeld «man verdient € 35.000; vrouw heeft een bijstandsuitkering; twee kinderen, die bij de vrouw wonen» voorrekenen wat de alimentatienormen voor kinderalimentatie zijn in 2014 en in 2015, waarbij de moeder in een gemeente woont waar er geen verhaal plaatsvindt van de uitkering? Hoe groot is het effect op netto inkomen, in euro’s en procenten, indien de alimentatie wel en indien de alimentatie niet wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de verwachting dat er veel conflicten zullen zijn als gevolg van de grote wijziging in de kindregelingen en dat het tot veel vragen en procedures kan leiden bij onder andere het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), bij de rechtelijke macht, bij de (gesubsidieerde) rechtsbijstand en elders?
Zie antwoord op de vragen 16 en 17 van de leden Van Nispen/Siderius van 9 december 2014, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2055.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgdragen dat het overgrote deel van de aanpassingen in de alimentatie kan plaatsvinden via een eenvoudige standaardrekenregel? Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze rekenregel in januari 2015 beschikbaar is?
Zie antwoorden hiervoor op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat nu het rapport Alimentatienormen 2015 reeds verschenen is, het mogelijk moet zijn om op korte termijn een herzieningstool te maken?
Zie antwoorden hiervoor op de vragen 4 en 5.
Kunt u deze vragen binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
In mijn brief van 12 januari 2015 heb ik uw Kamer te kennen gegeven dat bedoelde Kamervragen voor mij aanleiding waren om in samenspraak met de overige betrokken bewindspersonen de gevolgen van de WHK nader in kaart te brengen, rekening houdend met het rapport van de Expertgroep alimentatienormen en het in de motie Heerma gevraagde advies van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij heb ik aangegeven hiervoor enige tijd nodig te hebben. De bedoelde analyse treft u hierbij aan alsmede de beantwoording van de vragen.
De vermeende Sharia-driehoek in de Schilderswijk in Den Haag |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de voormalige Trouw-redacteur Perdiep Ramesar1, waarover de kantonrechter te Amsterdam geoordeeld heeft dat hij terecht op staande voet ontslagen is?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 20 juni 2013 naar aanleiding van de berichtgeving in Trouw van 18 mei 2013 over de Schilderswijk in Den Haag?3
Ja.
Welke maatregelen heeft u getroffen in de Haagse Schilderswijk naar aanleiding van het artikel in Trouw op 18 mei 2013 van de heer Perdiep Ramesar?
Enkele dagen na publicatie van het Trouw artikel heb ik de Schilderswijk bezocht en heb ik gesproken met bewoners en de politie. Daarbij heb ik geconstateerd (als aangegeven in mijn brief van 20 juni 2013) dat van de beschreven «moslimenclave»geen sprake is. Dit laat onverlet dat de Schilderswijk een van oudsher kwetsbare wijk is, waar zaken als werkloosheid, criminaliteit en vroegtijdig schoolverlaten spelen. Daar is de afgelopen veertig jaar een sterk veranderende bevolkingssamenstelling bij gekomen. De gemeente Den Haag constateerde in 2013 dat orthodoxe moslims in de Schilderswijk een stempel drukken op de sociale infrastructuur. Dat dit een proces is dat aandacht behoeft, staat los van het Trouw artikel. Voor mij is het artikel slechts aanleiding geweest om vanuit het integratiebeleid te reageren op de situatie in kwetsbare wijken zoals de Schilderswijk.
In mijn brief van 20 juni 2013 worden een aantal maatregelen genoemd.
Naast het plan «Deal Schilderswijk», waarmee de gemeente Den Haag aan de slag is gegaan, heb ik (omdat de Schilderswijk niet uniek is) in de brief aangegeven dat ik bereid ben een bijdrage te leveren om gemeenten in staat te stellen hun beleidsverantwoordelijkheid voor kwetsbare wijken zoals de Schilderswijk in te vullen. Dit heeft een instrument opgeleverd (Gemeentelijke Informatiekaart Integratie), dat op buurtniveau een landelijk dekkend beeld geeft over de stand van de sociaaleconomische integratie van migranten. Dit instrument zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2015 raadpleegbaar zijn.
Verder heb ik mijn brief van 20 juni 2013 gewezen op mijn integratieagenda. Deze draagt bij aan het versterken van een brede inspanning m.b.t. kwetsbare wijken door het belang van taal/inburgering, burgerschapsvaardigheden en sociale competenties in het onderwijs te benadrukken.
Deze maatregelen zijn niet gebaseerd op de situatie in de Schilderwijk alleen of het artikel in Trouw. Van overbodigheid is geen sprake. Over de kosten en effecten van de maatregelen rapporteer ik langs reguliere weg.
Indien u maatregelen naar aanleiding van het artikel in Trouw van 18 mei 2013 getroffen heeft, wat waren de kosten van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u maatregelen naar aanleiding van het artikel in Trouw van 18 mei 2013 getroffen heeft, wat is het effect tot nu toe geweest van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u maatregelen naar aanleiding van het artikel in Trouw van 18 mei 2013 getroffen heeft, zijn deze maatregelen gezien het terugtrekken van dit artikel nu overbodig? Zo ja, wat gaat u nu met deze maatregelen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het opmerkelijk dat het aanwezig zijn van een vermeende – en naar later blijkt verzonnen – Sharia-driehoek reden geeft tot het formuleren van ferme doelen en het aanhalen van uw integratieagenda? Zo nee, onderneemt u op het gebied van integratie vaker actie alvorens van de feiten op de hoogte te zijn? Zo ja, waarom doet u dat?
De uitgangspunten en de uitwerking van mijn beleid zijn gebaseerd op een veelheid aan bronnen en informatie. Berichten in de media neem ik daarbij niet voetstoots voor waar aan. Dat gold ook voor het Trouw artikel. Ik heb afstand genomen van de voornaamste conclusies daarvan en mij geconcentreerd op de problemen in wijken zoals de Schilderswijk die samenhangen met de integratie van migrantengroepen.
Vindt u dat het ongegrond aannemen van een verzonnen krantenartikel bijdraagt aan het opbouwen van vertrouwen in de overheid, of dat dit het vertrouwen juist schaadt?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u ondernemen om het vertrouwen dat de bewoners van de Schilderswijk nu in de overheid hebben, dat na het publiceren van het artikel in Trouw op 18 mei 2013 verder is verzwakt, te herstellen?
Herstel van vertrouwen na valse mediaberichtgeving is in eerste instantie aan het betreffende medium. De hoofdredactie van Trouw heeft in een open brief aan de bewoners van de Schilderswijk laten weten dat zij met hen gaat praten.
Zelf heb ik als gezegd enkele dagen na publicatie van het artikel de wijk bezocht.
Neemt u vaker krantenartikelen voor waar aan, waarna u overgaat tot actie? Zo ja, kunt u voorbeelden noemen? Zo nee, hoe heeft dat in dit geval toch kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht aangifte te doen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie bericht dat tegen de heer Ramesar in december 2014 aangifte is gedaan door een burger. Deze aangifte zal door het OM worden beoordeeld.
Wat is de schade voor het aanzien van de wijk geweest door het door Trouw gepubliceerde artikel?
Het artikel in Trouw heeft de negatieve beeldvorming rond de Schilderwijk ongetwijfeld versterkt. Dat valt te betreuren. Het is in eerste instantie aan de krant zelf om hierop actie te ondernemen. Voor mij is het artikel aanleiding geweest om vanuit het integratiebeleid te reageren op de situatie in wijken zoals de Schilderswijk. De kwetsbaarheid van deze wijken staat helaas los van het Trouw artikel. De problemen in de Schilderswijk mogen door het artikel ten onrechte het predicaat Sharia-driehoek hebben gekregen, het zou even onterecht zijn te doen alsof met de falsificatie van dat artikel ook de sociale en integratie problemen verdwenen zouden zijn.
Wat is de schade voor het negatieve vestigingsklimaat in economische zin voor de wijk geweest door het door Trouw gepubliceerde artikel?
Zie antwoord vraag 12.
Gaat u de geleden materiële schade, alsmede de geleden immateriële schade, verhalen op of de journalist, of de krant waar hij werkzaam was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Voelt u zich medeverantwoordelijk door uw handelen voor de imagoschade die de Schilderswijk geleden heeft?
Zie antwoord vraag 12.
De gerechtelijke uitspraak dat de staatssecretaris zelf in opvang voor uitgeprocedeerden moet voorzien |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Utrecht) van 23 december 2014 waarin de rechtbank tot de conclusie komt dat er op grond van artikel 8 van het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) een positieve verplichting op de Staat rust eiser toegang tot onderdak, eten en kleding te geven?
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank dat in het licht van het standpunt van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) dat het verstoken zijn van toegang tot (enig) onderdak, eten en kleding voor uitgeprocedeerde asielzoekers/ongedocumenteerden het respect voor de menselijke waardigheid zodanig raakt dat dit leidt tot een situatie dat de normale ontwikkeling van een privéleven onmogelijk wordt gemaakt?
Ik zie aanleiding om tegen deze uitspraken van de rechtbank hoger beroep in te stellen. Voor de tijd dat het hoger beroep loopt zal uitvoering worden gegeven aan de uitspraken. Aan de betrokken vreemdelingen is gemeld dat ze terecht kunnen in de VBL in Ter Apel, zonder dat daarbij een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Van dit aanbod is tot nu toe geen gebruik gemaakt.
Deelt u de mening van de rechtbank dat u niet gemotiveerd heeft waarom bij de toepassing van artikel 8 van het EVRM aan de gezaghebbende beslissing van het ECSR voorbij kan worden gegaan bij gebreke van het door het Comité van Ministers van de Raad van Europa mogelijk nog in te nemen standpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien deze uitspraak, voorafgaand aan het door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in te dienen standpunt uitvoering te geven aan de uitspraak van het ECSR? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de overweging van de rechtbank dat de beslissing van het ECSR in zoverre bindend is dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa dient uit te gaan van het juridisch oordeel van het ECSR?
De regering onderkent dat het Comité van Ministers niet kan afdoen aan de juridische beoordeling van het ECSR. Uit de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State blijkt echter onder meer het volgende. Het Comité van Ministers heeft een eigenstandige rol bij het bepalen van een standpunt over de beslissingen van het ECSR. Het Comité van Ministers kan bij het aannemen van een resolutie, rekening houden met sociale en economische beleidsoverwegingen. Het Comité van Ministers is ook niet gehouden een aanbeveling te richten aan de verdragspartij, die naar het oordeel van het ECSR het ESH in ontoereikende mate implementeert.
Welke stappen bent u voornemens te gaan nemen ter uitvoering van deze uitspraak van de rechtbank? Welke tijdslijn zal hieraan verbonden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe u dit beleid zal gaan vormgeven, welke partners (zoals de G4) hierbij betrokken zullen zijn en wat de financiële consequenties hiervan zullen zijn?
Zoals hierboven aangegeven zie ik aanleiding om tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep in te stellen. Er is daarom geen reden om op dit moment beleidsconsequenties aan de uitspraken te verbinden.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen uiterlijk op 12 januari 2015 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
Het faillissement van Thebe |
|
Henk van Gerven (SP), Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kloppen de berichten dat zeven gemeenten in Brabant, te weten Dongen, Oosterhout, Waalwijk, Cranendonck, Heeze-Leende, Valkenswaard en Waalre, per (1 januari) 2015 (grotendeels) stoppen met het verlenen van huishoudelijke verzorging aan cliënten die eerder daarvoor wel in aanmerking kwamen?1
Gemeenten hebben – op grond van de Wmo 2015 – de kaders voor het lokale beleid voor maatschappelijke ondersteuning opnieuw vastgesteld. Een aantal gemeenteraden heeft hierbij de keuze gemaakt het voorzieningenniveau in de gemeente bij op een andere wijze in te richten.
De genoemde gemeenten vragen meer dan voorheen van hun inwoners om binnen het eigen netwerk of voor eigen rekening te voorzien in lichte huishoudelijke hulp, het poetsen in huis. Anders dan voorheen komen mensen pas in aanmerking voor een individuele toewijzing als blijkt dat men niet in staat is binnen het eigen netwerk of uit eigen financiële middelen in lichte huishoudelijke hulp te voorzien.
Wanneer een gemeente als gevolg van het gewijzigde gemeentelijke beleid een lopende voorziening huishoudelijke hulp wil aanpassen, dient de gemeente een zorgvuldig proces te doorlopen en een goed onderzoek te verrichten naar de persoonlijke omstandigheden van een cliënt. De vraag of de kosten van de noodzakelijke hulp in de specifieke situatie naar de geldende maatschappelijke normen van het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon kunnen worden gerekend, dient onderdeel uit te maken van dit individuele onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte. Een categoriale stopzetting van een lopende voorziening is niet toegestaan op grond van de wet. De eisen aan de individuele afweging zijn nog steviger in de Wmo 2015 dan de Wmo 2007 verankerd en bieden voor mensen die zijn aangewezen op maatschappelijke ondersteuning belangrijke waarborgen.
Ik heb contact opgenomen met de betrokken gemeenten. In dat contact is vastgesteld dat zij bekend zijn met de eisen aan de zorgvuldigheid, waaronder de individuele benadering van cliënten, die de wet aan hen stelt.
Hoe verhoudt de handelwijze van deze gemeenten zich met de uitspraak van de rechter over de werkwijze van de gemeente Dantumadeel?2
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank in de zaak van het echtpaar uit Dantumadeel en de gemeente, heb ik vanuit mijn verantwoordelijkheid alle wethouders Wmo geïnformeerd over het belang van een zorgvuldig proces bij de besluitvorming over aanpassingen in het verlenen van huishoudelijke hulp. Ik verwacht dat de uitspraak een belangrijke bijdrage levert aan het bewustzijn bij alle betrokkenen van de vereiste zorgvuldigheid bij de uitvoering van de Wmo 2015. In meerdere van de genoemde gemeenten heeft het college in reactie op de uitspraak de lokale aanpak aangepast. Deze gemeenten hebben de invoering van het nieuwe beleid met enkele maanden uitgesteld om zo voor alle cliënten te kunnen komen tot een individuele afweging en te kunnen voldoen aan de eisen van een redelijke overgangstermijn.
Bent u bereid deze gemeenten per direct aan te spreken op de zorgplicht die deze gemeenten hebben ten aanzien van cliënten die huishoudelijke verzorging nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat thuiszorgorganisatie Thebe in 2013 bijna vier miljoen euro winst heeft gemaakt en bijna 50 miljoen euro aan reserves heeft opgebouwd?3
De rechtbank is tot het onafhankelijk oordeel gekomen en heeft het faillissement van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. uitgesproken op 18 december 2014. Het verzet tegen dit vonnis is door de rechtbank ongegrond verklaard op 15 januari jongstleden. Het is, te meer nu de rechtbank tot een uitspraak is gekomen op basis van alle hem ter beschikking staande informatie, niet aan mij om uitspraken te doen over de achtergronden bij dit faillissement en de financiële situatie van de organisatie.
Klopt het bericht dat thuiszorgorganisatie Thebe naar verwachting in 2014 weer met winst zal afsluiten en deze meer dan 12 miljoen euro bedraagt?4
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u de faillissementsaanvraag van een dochteronderneming die huishoudelijke verzorging aanbiedt, rijmen met de florissante economische positie van Thebe?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid Thebe terug te fluiten gezien het maatschappelijk belang dat huishoudelijke verzorging voor duizenden mensen in West- en Midden-Brabant worden gecontinueerd en in het belang van het behoud van banen en inkomen van 2000 personeelsleden van Thebe?
Nu de rechtbank Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. failliet heeft verklaard, is het voor de cliënten van belang dat de hulp aan huis wordt voortgezet en de onvermijdelijke hinder van het faillissement zo beperkt als mogelijk blijft.
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg zijn bereid de dienstverlening deels over te nemen van Thebe en hebben de medewerkers die werkzaam zijn in elf van de twintig gemeenten een aanbod gedaan om in dienst te treden met ingang van 2 februari aanstaande, zodat zij de werkzaamheden bij hun cliënten kunnen blijven uitvoeren. De geboden arbeidsvoorwaarden zijn conform de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt). De cliënten in deze elf gemeenten zijn geïnformeerd dat zij hun vaste hulp kunnen behouden.
Voor één van de overige gemeenten geldt dat de daar werkzame medewerkers van Thebe met ingang van 1 januari 2015 in dienst zijn getreden voor een andere thuiszorgorganisatie. Ook zij vallen met hun arbeidsvoorwaarden onder de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor de medewerkers van Thebe die werkzaam zijn in de resterende acht gemeenten geldt dat de gemeenten samen met andere thuiszorgorganisaties die zijn gecontracteerd door deze gemeenten op dit moment intensief de mogelijkheden onderzoeken om medewerkers in dienst te laten treden bij deze thuiszorgorganisaties. De gemeenten zien daarbij toe op het waar mogelijk behouden van de continuïteit in de hulpverlening tussen cliënt en de vaste hulp, zoals dat ook in de wet is bepaald.
Kunt u deze en eerdere vragen over dit onderwerp voor 1 januari 2015 beantwoorden in het belang van de continuïteit van de zorg in het werkgebied van Thebe?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord. Voor het zorgvuldig kunnen beantwoorden van de vragen heeft eerst contact plaats moeten vinden met de curator en de betrokken gemeenten.
Het bericht dat een gevangene is ontsnapt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht over de gevangene die is ontsnapt en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1 2
Dit bericht is mij bekend. Het betreft een gedetineerde aan wie een ISD-maatregel is opgelegd. Betrokkene zou op dinsdag 23 december 2014 in het kader van zijn detentiefasering overgebracht worden naar een Forensische Verslavingskliniek (FVK). Gelet op de open setting van de FVK werd beveiligd vervoer vanuit de ISD-inrichting niet noodzakelijk geacht. Na het verlaten van de inrichting, is de betreffende gedetineerde onverwacht weggerend. De inrichting heeft daarop de politie geïnformeerd teneinde hem op de signaleringslijst geplaatst te krijgen. De politie heeft hierop opsporingsacties ingezet. Op 24 december 2014 heeft betrokkene zich vrijwillig gemeld bij de inrichting.
Klopt het dat deze gevangene op weg was naar zijn werk en dat dit werk onderdeel uitmaakt van zijn «re-integratietraject»? Zo nee, hoe heeft deze gevangene dan kunnen ontsnappen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze ontsnapte veelpleger blijkbaar nog helemaal niet toe was aan dit vrije «re-integratietraject»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waren bij deze gevangene vrijheidsbeperkende middelen aangelegd om in ieder geval het risico op een ontsnapping te beperken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gevangenen moeten er nog ontsnappen voor u inziet dat het onverantwoord is gevangenen standaard niet te boeien, bij welke vorm van vervoer van een gevangene dan ook?
In het antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp heb ik toegelicht dat het standaard toepassen van vrijheidsbeperkende middelen in strijd is met de geldende wet- en regelgeving op dit gebied3. Ik sta onverkort achter mijn oordeel van destijds dat medewerkers van DJI goed in staat zijn om per gedetineerde een adequate afweging te maken in hoeverre het aangewezen is om vrijheidsbeperkende middelen toe te passen.
Bent u bereid het boeibeleid te veranderen en gedetineerden die zich buiten de gevangenis bewegen standaard vrijheidsbeperkende middelen aan te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Beseft u dat elke gevangene die ontsnapt en vrij rondloopt een risico is voor de samenleving en dat u daar persoonlijk verantwoordelijk voor bent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de samenleving niet voor de kosten van de opsporing van deze ontsnapte crimineel kan en mag opdraaien? Zo ja, bent u bereid de kosten van de opsporing te verhalen op deze veelpleger? Zo nee, bent u in dat geval bereid de kosten van de opsporing uit eigen zak te betalen?
Nee, deze mening deel ik niet. Opsporingsacties van gedetineerden die zich zoals in dit geval onttrokken hebben aan hun toezicht, komen voor rekening van de voor de opsporing verantwoordelijke organisaties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 22 januari 2015?
In verband met het verzamelen van de voor de beantwoording van deze vragen relevante informatie is het niet gelukt deze vragen voor 22 januari 2015 te beantwoorden.
Het bericht ‘OM biedt jeugd in Veen 600 euro’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waar de bijzondere omstandigheden, impact van de aanhouding en langdurige onzekerheid uit bestonden op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) een hogere schadevergoeding van 200 euro heeft toegekend aan de betreffende 88 jongeren?1
Bij de beoordeling van de verzoeken is rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verdachten in hechtenis hebben verbleven. Door het grote aantal aanhoudingen konden niet alle verdachten direct op een politiebureau worden geplaatst. Sommigen hebben langere tijd in een bus doorgebracht; anderen hebben ver buiten de provinciegrenzen verbleven. Het merendeel van de verdachten heeft drie dagen vastgezeten en heeft ook Oud en Nieuw in de cel doorgebracht. Daarnaast is er voor de aanhoudingen veel persbelangstelling geweest en waren ook dit jaar de ogen van velen op Veen gericht.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn er schadevergoedingen uitgekeerd aan een of meer van de 100 jongeren die hoger zijn uitgevallen dan 200 euro per nacht? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het, wat waren die bedragen en waarom is een (nog) hoger bedrag uitgekeerd?
Er zijn (nog) geen schadevergoedingen uitgekeerd. De gewezen verdachten hebben op grond van artikel 89 Wetboek van Strafvordering (Sv) verzoeken om schadevergoeding ingediend bij de rechtbank. Het Openbaar Ministerie heeft in die zaken inmiddels advies uitgebracht en – op grond van de omstandigheden genoemd in antwoord 1 – geadviseerd een bedrag van € 200 per dag toe te kennen.
Van hoeveel van de 88 geseponeerde zaken valt volgens u niet uit te sluiten dat diegenen die een (hogere) schadevergoeding hebben ontvangen, wel degelijk met flessen en zwaar vuurwerk naar de brandweer hebben gegooid tijdens de jaarwisseling vorig jaar in Veen?
In de 88 zaken die zijn geseponeerd kon niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachten zich hadden schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Indien het antwoord op de vorige vraag één of meer luidt, hoe verhoudt zich dat tot uitkeren van een (hogere) schadevergoeding aan de mogelijke daders van deze ongeregeldheden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Op welke wijze is de berekening van 200 euro per nacht tot stand gekomen?
Het forfaitaire bedrag dat door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS), thans het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is vastgesteld voor verblijf in een politiecel, bedraagt € 105 per dag. Rekening houdend met de omstandigheden waaronder de verdachten hebben vastgezeten en de impact en de onzekerheid die de langere onderzoekstijd met zich heeft meegebracht, is het OM van oordeel dat een hogere vergoeding dan het forfaitaire bedrag op zijn plaats is. Na raadpleging van de jurisprudentie is het OM tot het oordeel gekomen dat een bedrag van € 200 per dag als redelijk en billijk kan worden aangemerkt.
Onderschrijft u de stellingname van de advocaat, die zestig van de ex-verdachten bijstond, dat het ging om «wat nattevingerwerk» en «een beetje koehandel» met het OM ten aanzien van de wijze waarop dit bedrag tot stand is gekomen?
Nee, deze stellingname onderschrijf ik niet. Aan de totstandkoming van het bedrag is een zeer zorgvuldige belangenafweging voorafgegaan. Ook de afstemming met de advocaten heeft constructief en professioneel plaatsgevonden.
Deelt u de stellingname van de betreffende advocaat dat de manier waarop de politie in de betreffende nacht mensen van hun barkruk heeft getrokken en in een bus heeft geduwd, zeer negatief is? Kunt u deze lezing van de feiten bevestigen en indien dat niet het geval is corrigeren?
Nee, deze stellingname deel ik niet. De aanhoudingen van alle in het café aanwezige personen was een reactie op zeer heftig geweld jegens de politie waarbij gezien is dat een groot aantal (tussen de 50 en de 100) personen van de groep waarvan de geweldplegers deel uitmaakten, het café in is gevlucht. Ook vanuit dat café zijn nog geweldshandelingen jegens de politie gepleegd. Om de dreigende situatie een halt toe te roepen en om de rust te laten weerkeren, maar ook om een signaal af te geven dat dergelijk gedrag niet acceptabel was, was daadkrachtig politieoptreden wenselijk. Buiten het feit dat de in het café aanwezige personen op dat moment konden worden aangemerkt als verdachten van openlijke geweldpleging, heeft bij de afweging om tot aanhouding over te gaan tevens een rol gespeeld dat algemeen bekend is dat het in Veen al jaren onrustig is rond de jaarwisseling, waarbij geweld jegens de politie niet wordt geschuwd. De verdachten zijn rustig en gecontroleerd bij het verlaten van het café één voor één aangehouden.
Met welke partijen heeft het OM bij de berekening van een hogere schadevergoeding rekening gehouden, behalve de verdachten en diens raadslieden? Heeft het OM rekening gehouden met de mening van en impact op de aangevallen brandweerlieden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de ernst van de gepleegde feiten?
Het OM heeft in zijn advies bij de berekening van de hoogte van een schadevergoeding rekening gehouden met de criteria van artikel 89 Sv en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Tot toekenning van schadevergoeding op grond van dit artikel wordt overgegaan indien en voor zover daartoe gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal zaken de afgelopen twee jaar (2013, 2014) waarin het OM hogere schadevergoedingen heeft uitgekeerd wegens onrechtmatige detentie, wat de redenen daarvan zijn geweest en om wat voor bedragen het ging?
Zoals ik reeds heb gemeld in het antwoord op vraag 2 betreft het geen schadevergoeding door het Openbaar Ministerie, maar zaken ex art. 89 Sv. waarin het OM advies heeft uitgebracht. Uiteindelijk neemt de rechter een beslissing over de hoogte van de schadevergoeding. Er zijn geen gegevens bekend met betrekking tot het aantal zaken waarin door de rechtbanken en gerechtshoven een hogere vergoeding dan de door het LOVS vastgestelde forfaitaire vergoeding is toegekend.
Welk signaal gaat er volgens u uit van het uitkeren van (hogere) schadevergoedingen aan jongeren die mogelijk terecht hebben vastgezeten wegens ongeregeldheden rond de jaarwisseling? Hoe verhoudt zich dat tot uw aangekondigde hardere bestrijding van ongeregeldheden en geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling?
Het OM neemt agressie en geweld tegen personen met een publieke taak zeer serieus en hanteert hiervoor ook zwaardere richtlijnen. In alle gevallen moet vanzelfsprekend sprake zijn van voldoende wettig en overtuigend bewijs voordat tot vervolging kan worden overgegaan.
De onderhavige zaken zijn geseponeerd vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het uitkeren van een schadevergoeding door de rechtbank is wettelijk vastgelegd in artikel 89 Sv. Deze bepaling is ook van toepassing op geseponeerde zaken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overige 12 van de 100 opgepakte jongeren, waaronder de stand van zaken van het strafrechtelijk proces dat tegen drie van hen wordt gevoerd?
Het opsporingsonderzoek ten aanzien van zes verdachten is nog niet afgerond. Drie verdachten zijn inmiddels gedagvaard om te verschijnen voor de meervoudige kamer in de rechtbank. De zaken tegen deze verdachten zijn voor onbepaalde tijd aangehouden, in afwachting van een eindproces-verbaal en het horen van een drietal getuigen door de rechter-commissaris.
Aan drie verdachten is een transactievoorstel gedaan ter zake van overtreding van een APV-bepaling. Eén van deze verdachten heeft inmiddels betaald; ten aanzien van de andere twee verdachten geldt dat de advocaat vooralsnog niet akkoord is gegaan met het voorstel.
Welke bedragen voor onrechtmatige detentie (per dag) worden uitgekeerd in andere EU-lidstaten? Kunt u daar een overzicht van geven?
Ik beschik niet over dergelijke informatie.
Het bericht ‘Tegengehouden jihadisten extra dreiging’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: ««Tegengehouden jihadisten extra dreiging»«? Klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw standpunt van vorige maand dat u koste wat kost jihadisten die het land willen verlaten wil tegenhouden, of deelt u inmiddels de menining die ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding inmiddels is toegedaan, namelijk dat tegengehouden jihadisten een dreiging vormen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij evenals de Nationaal Coördinator Terreurbestrijding en Veligheid steeds bewust geweest van het feit dat het tegenhouden van jihadisten ook risico’s kent. In de beleidsbevindingen bij het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 37 (Kamerstuk 29 754, nr. 270) heb ik dat aangegeven. Het tegenhouden van geradicaliseerde personen is en blijft weloverwogen beleid. Nederland exporteert geen terrorisme. Er bestaat bovendien een internationale verplichting om te voorkomen dat jihadgangers (ofwel «Foreign terrorist fighters») kunnen uitreizen. Daarnaast is er een reële kans dat een uitreiziger in een jihadistisch strijdgebied doorradicaliseert, getraind wordt en geweldservaring opdoet. Dergelijke jihadgangers zouden kunnen worden ingezet voor terroristische acties tegen of in het Westen. Dit wil ik voorkomen door uitreis tegen te gaan. De betrokken veiligheidsinstanties en het lokale bestuur doen er vervolgens alles aan om deze personen scherp in de gaten te houden en zij spreken maatwerkinterventies af in multidisciplinaire casusoverleggen om de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Bent u al, wijzend op de waarschuwing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, tot het heldere inzicht gekomen dat uw aanpak de kans op aanslagen in Nederland alleen maar groter maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u inmiddels voor gek staat met uw oplossingen waarin u probeert overtuigde jihadisten met deradicaliseringsprogrammaatjes, onderwijs en geloofsgesprekken op andere gedachten te brengen? Zo ja, wanneer stopt u met dit domme en naïeve beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om jihadisten die Nederland verlaten om voor de islam te vechten, te laten vertrekken, automatisch de Nederlandse nationaliteit te laten verliezen en ervoor te zorgen dat zij Nederland nooit in kunnen komen? Zo nee, wat moet er gebeuren voor u bereid bent de grenzen te sluiten?
Ik werk momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen in het kader van de aanpak van het jihadisme. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 15 januari 2015?
Ja.
De Europese naheffing die op 30 december betaald gaat worden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u voor de NOS-camera op 24 oktober 2014 gezegd heeft: «Blijkbaar is er een tabel op internet gezet, zonder dat er van tevoren iets over is gemeld aan de lidstaten. Dus ook in die zin zijn we verrast»?
Klopt het dat uit de documenten die zijn openbaar gemaakt n.a.v. het WOB-verzoek over de afdracht aan de EU, gepubliceerd op 19 december 20141, kan worden geconcludeerd dat u al op 17 oktober 2014 's-avonds een keer of twintig heen en weer mailde met uw ambtenaren over de heffing, maar dat die mails geheim zijn?
Ik heb u bij brief van 28 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 79) en met de beantwoording van de aanvullende Kamervragen over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten geïnformeerd over de naheffing (Kamerstuk 21 501, nr. 80). Daarin bent u ook geïnformeerd over het moment waarop ik door mijn ambtenaren ben ingelicht over de naheffing, te weten 17 oktober 2014. In de inventarislijst I bij de besluitbrief op het genoemde Wob-verzoek zijn de betreffende e-mails opgenomen. De inhoud en strekking van deze e-mails zijn volledig betrokken bij de informatievoorziening aan uw Kamer via genoemde brief en beantwoording van aanvullende vragen.
Klopt het dat u in uw besluitbrief op het WOB-verzoek van 19 december 2014 aangeeft dat stuk nummer 75, de notitie van de PV Brussel van 17 oktober 2014 aan maar liefst zeven ministeries over onder andere de naheffing, gedeeltelijke openbaarmaking toezegt, terwijl u dat stuk in de bijlagen niet verschaft, omdat dit „het belang van de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties schaadt»? Bent u bereid om het stuk (gedeeltelijk) openbaar te maken zoals u in de besluitbrief toezegt?
De Kamer heeft eerder verzocht om stuk 75 en dat is toen geweigerd omdat dit de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces schaadt; deelt u de mening dat dit een andere reden is dan waarom het nu geweigerd is onder de WOB? Deelt u de mening dat er helemaal geen onderhandelingsproces was, omdat volgens de regering deze naheffing alleen afhing van verificatie en dat er niet over onderhandeld kon worden?
Bent u bekend met artikel 68 van de Grondwet dat luidt: „De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»
Deelt u de mening dat er geen enkel staatsbelang is om dit stuk niet openbaar te maken? Zo nee, kunt u dit dan toelichten?
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie om hen te vragen of zij bezwaar heeft tegen het openbaar maken van stuk 75? Zo ja, kunt u dan aangeven met wie en wanneer u contact hebt gehad, en wat daar de uitkomst van was?
Bent u bereid om stuk 75, of tenminste het deel dat gaat over de naheffing daarin, openbaar te maken, aangezien het duidelijk in het belang van de controle op de regering is om de mededelingen over een naheffing van € 642 miljoen netto, € 1,1 miljard euro bruto, in te zien en te kunnen controleren en er geen onderhandelingsbelang was en is, omdat er volgens de regering ook niet over onderhandeld mocht worden?
Herinnert u zich dat u tijdens de algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer gemeld heeft „Wij hebben de mogelijkheid gekregen om zelf af te wegen wanneer wij gaan betalen. De Commissie heeft wel gevraagd om dit voor 1 december door te geven. Dat zullen wij doen. Het afwegingskader voor het kabinet is de vraag wat het beste in de kas past en wat het beste past wat betreft het saldo-effect en wat betreft het uitgavenkader om het in te passen. De beslissing hierover zullen wij in de ministerraad nemen. Ik zal dit de Kamers daarna uiteraard laten weten».
Ja. Via de Najaarsnota, verzonden op 21 november 2014, en de tweede suppletoire begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 november 2014 zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over het moment van betaling van de bruto naheffing.
Wanneer heeft u de Eerste Kamer mondeling of schriftelijk op de hoogte gesteld van de betaaldatum van 30 december?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven met welke Nederlandse autoriteit de Europese Commissies mails gewisseld heeft die in de Eurowob naar boven komen, wat de inhoud daarvan was en hoe die zich verhouden tot de in de WOB vermelde mails (mail van Nederland aan de Commissie op 20/10, 21/10 (twee), 23/10 (twee) en mails van Nederland aan de Commissie (21/10, 22/10 en 23/10)?
Het Wob-verzoek van De Telegraaf richtte zich op communicatie tussen het Ministerie van Financiën en andere actoren, zoals de Europese Commissie. De e-mails uit het Wob-verzoek aan de Europese Commissie betreffen e-mails die ontvangen en verstuurd zijn van en aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging te Brussel. Hiervan uitgezonderd is de e-mail die op maandag 20 oktober om 14:00 uur vanuit mijn ministerie naar de Europese Commissie is gestuurd en de reactie hierop vanuit de Europese Commissie naar het Ministerie van woensdag 22 oktober 14.55 uur. Deze corresponderen respectievelijk met stuk 96 en 97 op inventarislijst I. Daarbij is per abuis gemeld dat laatste mail was verzonden op 20 oktober in plaats van 22 oktober. De correspondentie van de Europese Commissie met de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel en vice versa is steeds doorgezonden naar het Ministerie van Financiën, waardoor de betreffende correspondentie ook onderdeel is van de inventarisatie van stukken op grond van het Wob-verzoek van De Telegraaf. Concreet betreft dit de stukken 234, 235, 293, 423, 424 en 546 uit bijlage 2 bij het besluit naar aanleiding van het Wob-verzoek van De Telegraaf.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie over de Nederlandse WOB en/of de Eurowob over de naheffing? Zo ja, kunt u dat dan toelichten?
Er is op ambtelijk niveau aan de Europese Commissie gemeld dat er bij het ministerie een Wob-verzoek was binnengekomen. Ook het Wob-verzoek bij de Europese Commissie is op ambtelijk niveau gemeld. Over de inhoud en de behandeling ervan is verder geen contact geweest.
Bent u bereid om ten minste stuk 75 en alle andere stukken waarvan openbaarmaking apert niet in strijd is met het staatsbelang vóór 29 december 2014 openbaar te maken?
Nee. Zie ook het antwoord op de vragen 3 tot en met 8.
Bent u bereid deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden, die de Belastingdienst in het ongelijk stelde en bepaalde dat deelkwalificaties wel in aanmerking komen voor de toepassing van de afdrachtsvermindering onderwijs |
|
Jaco Geurts (CDA), Paul van Meenen (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Carola Schouten (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2014, zaaknummer 13/00739, waarin het Gerechtshof heeft beslist dat ook niet-diplomagerichte opleidingen (deelkwalificaties) in aanmerking komen voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs?
Ja.
Gaat u tegen deze kraakheldere uitspraak in cassatie? Zo ja, op welke gronden en wanneer? Of wanneer neemt u daarover een besluit?
Ik ben voornemens om tegen deze uitspraak in cassatie te gaan. De gronden waarop worden de komende periode geformuleerd. Het cassatieberoep wordt ingesteld voor 29 januari 2015.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het antwoord dat u op 3 november 2014 gaf op vragen van het lid Van Meenen (D66), met name uw antwoord op vraag 5, waarin u aangeeft dat de Belastingdienst mag controleren of het volledige onderwijsprogramma van de crebo-opleiding is gevolgd?1
Het gerechtshof komt in zijn uitspraak tot het oordeel dat de deelkwalificatie «Praktijk Basisoperator» een opleiding is in de zin van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (WVA) en premie voor de volksverzekeringen. Dit in afwijking van het standpunt van de inspecteur en de eerdere uitspraak van de rechtbank. In cassatie zal blijken of de zienswijze van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand blijft.
Bent u bereid, indien u in cassatie gaat, alle correcties van de Belastingdienst te «bevriezen» teneinde verdere schade bij leerbedrijven te voorkomen? Bent u bereid, indien u niet in cassatie gaat, onmiddellijk af te zien van alle opgelegde correcties en dat onmiddellijk mee te delen aan alle betrokken ondernemers?
In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad kunnen de daarvoor in aanmerking komende bedrijven gebruik maken van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen de aangebrachte correcties. Op verzoek van belanghebbende kan de inspecteur deze bezwaren overeenkomstig onderdeel 10 van besluit van 7 januari 2015, Staatscourant 2015, nr. 959 (hierna: Besluit Fiscaal Bestuursrecht) aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan. Aanhouden kan aan de orde zijn als het bezwaarschrift géén andere geschilpunten bevat dan in de zaak van 16 december 2014.
Hoe gaat u om met bedrijven die al een naheffing betaald hebben? Bent u bereid hen tegemoet te komen?
Mocht uit het arrest van de Hoge Raad blijken dat een naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, dan zal in overeenstemming met onderdeel 21 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht op verzoek vermindering van de belastingaanslag plaatsvinden indien deze op de datum van het arrest nog niet onherroepelijk vaststond.
Klopt het dat er tot het convenant dat in maart 2013 door de ministeries van OC&W en van Financien werd gesloten, niet-diplomagerichte opleidingen voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs werden goedgekeurd?
Het standpunt van de Belastingdienst is dat op basis van de WVA voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs voor de beroepsbegeleidende leerweg (bbl, art. 14, eerste lid, onderdeel a, van de WVA) de geregistreerde bbl-opleiding moet worden gevolgd. Het volgen van slechts een deel van de opleiding is naar het oordeel van de Belastingdienst niet in overeenstemming met deze bepaling. Er bestaat geen verband tussen dit standpunt en het afsluiten van het convenant tussen het Ministerie van OC&W en de Belastingdienst.
Ter nadere toelichting: bij de inspectie OC&W zijn geen bbl-opleidingen bekend die alleen uit deelkwalificaties bestaan. De opleiding waar de uitspraak op ziet gaat slechts over de praktische vaardigheden van de betreffende opleiding. De andere deelkwalificaties waren niet aangeboden. Een bbl-opleiding kan bovendien niet volledig (100%) uit beroepspraktijkvorming bestaan, zoals hier het geval was.
Hoeveel bedrijven hebben een correctie, boete of navordering gekregen voor maart 2013 omdat zij niet-diplomagerichte opleidingen opvoerden voor de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA)?
Er is geen informatie voorhanden hoeveel bedrijven dit betreft.
Indien uw antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, wat is de aanleiding dit kennelijke beleid te veranderen en op welke wijze is dit kenbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Gesteld dat deelkwalificaties recht geven op de afdrachtvermindering onderwijs, hoe gaat de Minister bedrijven en instellingen die de achterliggende jaren schade hebben geleden als gevolg van de stellingname van de Belastingdienst hiervoor compenseren?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Heeft het handelen c.q. de stellingname van de Belastingdienst met betrekking tot het opleiden tot deelkwalificaties bij bedrijven en/of instellingen tot faillissementen geleid? Zo ja, hoeveel bedrijven en instellingen betreft dit?
De vraag suggereert dat de faillissementen van een aantal bedrijven en instellingen het gevolg zou zijn van de stellingname van de Belastingdienst met betrekking tot het (deels) onterecht toegepast hebben van de WVA. Die suggestie bestrijd ik. De Belastingdienst kan met betrekking tot het al dan niet terecht toepassen van een fiscale regeling, een stellingname waar uiteindelijk de hoogste rechter in ons land het laatste woord over heeft, niet verantwoordelijk worden gehouden voor een eventueel faillissement van een bedrijf of instelling.
Wil de Belastingdienst bij de lopende controles nog meer rechtsvragen aan de orde stellen waardoor bedrijven en instellingen de komende periode in onzekerheid blijven verkeren over de financiële implicaties van deze controles? Zo ja, welke rechtsvragen? Hoe verhoudt zich de correctie van de afdrachtvermindering onderwijs bij leerbedrijven tot de afspraak die de onderwijsinspectie heeft gemaakt met een viertal onderwijsinstellingen? Kunt u toelichten waarom deze instellingen de onterecht ontvangen bekostigingsgelden niet hoeven terug te betalen, terwijl de afdrachtvermindering onderwijs wel in zijn geheel ter discussie (kan) staan?2
Zolang een controle niet is afgerond blijft er onzekerheid bestaan over de financiële implicaties daarvan. Die onzekerheid kan voortduren in het geval een bedrijf of instelling in bezwaar of beroep gaat tegen een correctie.
De afspraak met de vier onderwijsinstellingen houdt in dat zij onderwijs en extra activiteiten verzorgen zonder daarvoor Rijksbekostiging te ontvangen. Dat staat voor deze instellingen gelijk aan terugbetaling, echter in de vorm van een prestatie. Als deze niet naar behoren geleverd wordt dan moet alsnog terugbetaling plaatsvinden, bovenop de geleverde prestatie.
Daarnaast ontvangen de instellingen een waarschuwing op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en lopen zij de kans hun licentie te verliezen indien de opleidingen niet verbeterd worden. De opleiding kan dan een aantal jaren in zijn geheel niet meer aangeboden worden.
Kunt u aangeven hoeveel studenten hun niet-diplomagerichte opleiding voortijdig hebben beëindigd als gevolg van de discussie over de toepasselijkheid van de afdrachtvermindering onderwijs bij opleidingen naar deelkwalificaties? Indien dit bekend is, hoe verhoudt zich dit tot de publieke wens om meer stageplaatsen in het middelbaar beroepsonderwijs? Zo dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken?
OCW heeft hierover geen gegevens, omdat veelal bestaande werknemers binnen het bedrijf zijn ingeschreven voor een opleiding om de afdrachtvermindering onderwijs te verkrijgen. Door het inzetten van reguliere werknemers binnen dergelijke opleidingstrajecten zijn geen extra stageplaatsen ontstaan, immers de werknemers waren al aan het werk in het bedrijf ook zonder opleiding. Bij sommige bedrijven blijken bijna alle medewerkers voor een bbl opleiding ingeschreven te zijn. Dat wil niet zeggen dat het bedrijf ineens functioneert louter op stageplaatsen of dat het bedrijf zonder inzet van reguliere werknemers even zoveel stageplaatsen zou hebben aangeboden voor (nieuwe) bbl studenten. Met andere woorden de stageplaatsproblematiek moet los gezien worden van de onderhavige problematiek rondom de afdrachtvermindering onderwijs.
Het door Thebe zelf aangevraagde faillissement van Thebe Thuiszorg |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het door zorgaanbieder Thebe aangevraagde faillissement van Thebe Thuiszorg, waardoor 2.000 thuiszorgmedewerkers hun baan per 1 januari 2015 verliezen?1
Wat is uw reactie op het feit dat Thebe de enige grote schuldeiser is van Thebe Thuiszorg? Is het naar uw mening wenselijk dat een zorginstelling op deze manier van haar «onrendabele» onderdelen probeert af te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verhoudt het aangevraagde faillissement van Thebe Thuiszorg zich tot eerdere pogingen van Thebe om van haar «te dure» personeel af te komen, zoals het in november jongstleden door het UWV geblokkeerde collectieve ontslag?2
Wat is sinds die blokkade van het UWV veranderd in de financiële positie van Thebe dat de aanvraag voor een faillissement nu wel verantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen van de met ontslag bedreigde medewerkers dat, ondanks dat Thebe een financieel gezonde organisatie is, toch het faillissement wordt aangevraagd voor het onderdeel Thebe Thuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen van het met ontslag bedreigde personeel, dat eerder dit jaar onder druk instemde met een loonsverlaging van 20%? Wat betekent het faillissement voor deze mensen qua WW-uitkering?
Nu de loonsverlaging zou ingaan per 1 januari 2016 heeft het besluit om de lonen te verlagen geen invloed op de hoogte van de WW-uitkering van de medewerkers die als gevolg van het faillissement naar huidig inzicht geen baan meer hebben.
Kunt u zich de verontwaardiging voorstellen van de met ontslag bedreigde medewerkers dat de bestuurders van Thebe al jaren goed zijn voor hoge noteringen in de lijstjes met (te) veelverdieners in de zorg? Kunt u uw reactie toelichten?4
Uiteraard begrijp ik de teleurstelling en het verdriet dat gepaard gaat met het ontslag. Wat betreft de bezoldiging zijn de bestuurders gehouden aan de normen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT).
Hoe gaat u voorkomen dat er bij een eventuele overname van personeel door een andere zorginstelling loondump zal plaatsvinden? Hoe garandeert u in zo’n situatie het in stand houden van de overige arbeidsvoorwaarden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg hebben de medewerkers in elf van de twintig gemeenten een indiensttredingsaanbod gedaan. De arbeidsvoorwaarden zijn volgens de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor één van de overige gemeenten geldt dat de daar werkzame medewerkers van Thebe met ingang van 1 januari 2015 in dienst zijn getreden voor een andere thuiszorgorganisatie. Ook zij vallen met hun arbeidsvoorwaarden onder de geldende cao voor verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (vvt).
Voor de medewerkers van de overige acht gemeenten geldt dat momenteel nog overleg plaats vindt over de mogelijkheden van het in diensttreden van deze medewerkers bij andere door de gemeenten gecontracteerde thuiszorgorganisaties.
Herinnert u zich uw uitspraak «Ik ben geen Staatssecretaris die zegt: ik maak een wet, nu is het de verantwoordelijkheid van de gemeente en zoek het maar lekker uit»? Hoe gaat u daar in deze situatie invulling aan geven?5
Ik betreur de situatie die is ontstaan. Nu de rechtbank het faillissement heeft uitgesproken is het aan de curator, de gemeenten en de andere thuiszorgaanbieders om een passende oplossing te realiseren waarmee de continuïteit van de huishoudelijke hulp wordt zeker gesteld. Daarnaast is het belangrijk dat zoveel als mogelijk hulpen weer aan een baan worden geholpen. Voor mij is dat in deze fase het meest belangrijk. Ik wijs in dit verband op de afspraken die inmiddels zijn gemaakt met de thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg voor elf van de twintig gemeenten uit het werkgebied van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V.
De inzet van de gemeenten waar TSN en Tzorg de huishoudelijke hulp van Thebe naar huidig inzicht niet overnemen, is erop gericht ook voor deze cliënten en hulpen op de kortst mogelijke termijn een passende oplossing te realiseren en de betrokken cliënten daarbij actief te informeren. Ik volg de inspanningen en vorderingen van de betrokken gemeenten nauwgezet.
Wat zijn de gevolgen van het dreigende faillissement van Thebe Thuiszorg voor cliënten en de continuïteit van zorg? Krijgen deze vaak zeer kwetsbare mensen straks weer andere thuiszorgmedewerkers over de vloer? Kunt u uw antwoord toelichten?
De thuiszorgorganisaties TSN en Tzorg zijn bereid een deel van de dienstverlening van Thebe over te nemen en hebben de medewerkers in elf van de twintig gemeenten een indiensttredingsaanbod gedaan, zodat zij de werkzaamheden bij hun cliënten kunnen blijven uitvoeren.
Voor één van de overige gemeente geldt dat de voormalige medewerkers van Thebe sinds 1 januari 2015 werkzaam zijn bij een andere thuiszorgorganisatie. Ook hier wordt de relatie tussen de cliënt en de vaste hulp behouden. Voor de resterende gemeenten geldt dat zij alles in het werk stellen de continuïteit van de huishoudelijke hulp te garanderen en waar mogelijk en gewenst de relatie met de vaste hulp te behouden. Overigens komt het ook voor dat de cliënt of de hulp als gevolg van het faillissement zelf de keuze maakt over te stappen naar een andere thuiszorgorganisatie.
Garandeert u dat alle cliënten die zorg ontvangen van Thebe Thuiszorg vanaf heden hetzelfde aantal uren zorg krijgen en deze houden (los van eventuele wijzigingen in de persoonlijke situatie van cliënten)? Zo nee, waarom niet?
Het faillissement van Thebe Huishoudelijke Zorg B.V. is niet van invloed op de eerder genomen besluiten door de colleges over het verlenen van het aantal uren huishoudelijke hulp aan cliënten.
Indien gemeenten de voorziening aan een cliënt wil aanpassen, is zij gehouden dat te baseren op een zorgvuldig onderzoek naar de actuele ondersteuningsbehoefte van de betrokken cliënt en andere belangrijke kenmerken van de betreffende persoon en zijn situatie, zoals dat in de Wmo 2015 is bepaald.
Zijn er andere thuiszorgorganisaties in Nederland die op het randje van faillissement verkeren? Zo ja, welke?
De rechtbank heeft recent het faillissement van Pantein/Vivent uitgesproken. Uit de mediaberichtgeving begrijp ik dat andere thuiszorgorganisaties de dienstverlening mogelijk zullen overnemen.
De doodstraf op importeren van de bijbel in Saudi-Arabië |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Saoedi-Arabië een wet zou hebben aangenomen waaronder het importeren van onder meer de bijbel met de doodstraf kan worden bestraft?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Heeft u kunnen verifiëren of dit bericht waar is en zo ja, wat de exacte strekking van deze wet is?
Heeft u hierover opheldering gevraagd aan de Saoedische ambassadeur in Nederland? Zo ja, hoe reageerde deze?
Wat kunnen de consequenties van deze wet zijn voor zowel christenen die naar dit land reizen als voor christenen die woonachtig zijn in Saoedi-Arabië?
Welke trend op het gebied van geloofsvrijheid valt te constateren in Saoedi-Arabië? Is hier sprake van een nog verdere insnoering?
Er is geen volledige geloofsvrijheid in Saoedi-Arabië. Beleving in privékring van andere religies dan de Islam wordt getolereerd. Actief uitdragen van andere religies is verboden. Van verdere insnoering van geloofsvrijheid is echter geen sprake.
Bent u bereid – zo veel mogelijk in internationaal verband – de Saoedische autoriteiten indringend aan te spreken op deze kwalijke wetgeving en de buitengewoon zorgelijke situatie rond geloofsvrijheid in dit land in het algemeen? Zo ja, hoe en wanneer kunt u dit doen?
Aangezien er geen sprake lijkt te zijn van nieuwe wetgeving zie ik geen aanleiding om Saoedi-Arabië hierop aan te spreken. Meer in het algemeen wordt zowel in EU-verband als in het kader van bilaterale contacten, zoals de bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur, het thema geloofsvrijheid actief onder de aandacht gebracht van de Saoedische autoriteiten.
Welke consequenties zou de internationale gemeenschap moeten verbinden aan de contacten met Saoedi-Arabië indien dergelijke wetgeving overeind blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Thuiszorgorganisatie Vérian die zelfstandige thuishulpen vraagt na een massaontslag |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat zorginstelling Vérian ontslag heeft aangevraagd voor 127 thuishulpen, en nu via een achterdeur op zoek is naar zelfstandige alfahulpen?1 2
Allereerst vind ik het belangrijk op te merken dat beslissingen omtrent (collectieve) ontslagaanvragen worden genomen door het UWV dan wel de rechter. Ik wil daar niet op vooruitlopen. Daarnaast zijn met ingang van 1 januari naast de huishoudelijke hulp ook andere vormen van ondersteuning naar de gemeenten gedecentraliseerd. In individuele lokale zaken dienen de daartoe in de wet benoemde verantwoordelijke partijen dan ook hun verantwoordelijkheid te (kunnen) nemen. Ik hou dat nauwlettend in de gaten. Als blijkt dat er signalen zijn dat dit systeem niet geheel naar behoren werkt, is er een taak voor mij en dan zal ik daar beslist niet terughoudend in zijn.
In de reactie op het rapport van de commissie Kalsbeek over de Regeling dienstverlening aan huis, heeft het Kabinet duidelijk afstand genomen van het voorkomen van oneigenlijke alfahulpconstructies en ook maatregelen daartegen aangekondigd (Kamerstuk 29 427, nr. 100). Daarbij gaat het onder andere om aanpassing van de wet- en regelgeving om ervoor te zorgen dat de Regeling dienstverlening aan huis alleen wordt gebruikt waar hij voor bedoeld is: namelijk voor particulieren, waaronder cliënten en pgb-houders en niet om op een oneigenlijke manier de kosten te drukken. Ook wordt de opsporing van dergelijke ongewenste constructies geïntensiveerd en worden met betrokken partijen afspraken gemaakt om dit tegen te gaan. Ook de inzet van de Huishoudelijke Hulp Toelage is er op gericht om alfahulpconstructies tegen te gaan.
Van Vérian heb ik begrepen dat er geen medewerkers worden ontslagen, die vervolgens als alfahulp aan het werk gaan via Vérian Diensten bv. Tevens heeft Vérian aangegeven dat Vérian Diensten bv. zich volledig richt op de particuliere markt voor ondersteuning van huishoudens. Daarmee lijkt er geen sprake te zijn van een oneigenlijke alfahulpconstructie. Ik heb het Interventieteam Hervorming langdurige zorg onder leiding van Doekle Terpstra inmiddels gevraagd om dit verder na te gaan.
Is de constructie die Vérian hanteert om medewerkers in loondienst te vervangen door goedkopere alfahulpen met minder rechten in lijn met het beleid dat u voert? Zo ja, is uw beleid er niet juist op gericht om oneigenlijke alfahulpconstructies te bestrijden, en thuiszorgmedewerkers in loondienst te houden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke constructies tegen te gaan?3
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat overal in Nederland zorginstellingen dergelijke constructies toepassen? Zo ja, kunt u de Kamer een lijst overleggen met thuiszorgorganisaties die medewerkers in loondienst ontslaan, om vervolgens goedkopere alfahulpen het werk te laten uitvoeren?4
Ik heb tot dusverre geen signalen ontvangen dat er op grote schaal oneigenlijke alfahulpconstructies toegepast worden. Een lijst met thuiszorginstellingen die het wel toepassen kan ik uw Kamer dan ook niet overleggen. Wel is, zoals hierboven aangegeven, de opsporing van oneigenlijke alfahulpconstructies geïntensiveerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog om de banen van de medewerkers in loondienst bij Vérian te behouden?
Onlangs zijn alle aanvragen voor de Huishoudelijke Hulp Toelage door mij afgedaan. Dat betekent dat de gemeenten die een toekenning hebben gekregen afspraken met zorginstellingen kunnen maken voor het extra leveren van huishoudelijke ondersteuning. Aangezien een groot deel van de gemeenten een aanvraag gehonoreerd heeft gekregen, zijn daar beslist ook gemeenten bij in het werkgebied van Vérian. Afhankelijk van de keuzes die gemeenten daarin maken, kunnen eventueel banen behouden blijven bij Vérian.
Het bericht “Waddenfonds: versterking economie in Waddengebied blijft achter” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waddenfonds: versterking economie in Waddengebied blijft achter», waarin wordt gesteld dat de versterking van de economie in het Waddengebied achterblijft, terwijl het Waddenfonds daar ook voor is bedoeld?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de investeringen in de economie vanuit het Waddenfonds achterblijven, juist in een periode waarin de economie dat hard nodig heeft?
Uit recente cijfers van het Waddenfonds blijkt dat de toekenningen uit het Waddenfonds bestemd voor de economie zich goed hebben ontwikkeld (zie antwoord 3).
Wat is de exacte verdeling van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds tot nu toe ten aanzien van economie en ecologie, onderverdeeld in de periode vóór en na de decentralisatie van het Waddenfonds?
Voor de verdeling van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds ten aanzien van economie en ecologie in de periode vóór de decentralisatie verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 27 april 2011 (Kamerstuk 29 684, nr. 98)). In die brief wordt uiteengezet dat in deze periode de verdeling ecologie/economie 60/40% was. Na de decentralisatie wordt conform het bestuursakkoord van
14 december 2011 eveneens gestuurd op de gelijke verdeling van de middelen aan het eind van de periode van het Waddenfonds (2026).
Door het Waddenfonds wordt gewerkt met subsidieplafonds voor ecologie en economie per openstellingperiode van één jaar of korter. Uit recente cijfers van het Waddenfonds blijkt dat de verdeling van de subsidieplafonds na decentralisatie voor de periode 2012 t/m 2014 over ecologie/economie 47/53% was. Over deze periode was de verdeling bij toekenningen over ecologie/economie 56/44%.2
Het Waddenfonds is er op gericht de beschikbare middelen zodanig in te zetten dat zo veel mogelijk wordt bijgedragen aan een positieve wisselwerking tussen ecologie en economie. Dat ligt besloten in de gestelde doelen (zie bijgevoegd bestuursakkoord) en de aard van het fonds zowel voor als na de decentralisatie.
Het Waddenfonds heeft aangegeven dat projecten die worden gerangschikt als «ecologie» ook een economisch effect kunnen hebben. Dit geldt in ieder geval voor alle projecten die tijdens de realisatie een aanzienlijk werkgelegenheidseffect hebben. Ook leveren veel ecologisch gerichte projecten een kwaliteitsimpuls die tevens een economisch effect hebben in de sfeer van recreatie en toerisme. Deze effecten worden niet meegenomen in bovengenoemde percentages.
Wat zijn de oorzaken van het achterblijven van de investeringen in de economie vanuit het Waddenfonds?
Zie antwoord 3.
Welk overleg heeft u nog met de provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland na de decentralisatie van het Waddenfonds? Welke informatie ontvangt u nog over de besteding van de middelen uit het Waddenfonds?
Bestuurlijk overleg vindt plaats in het Regie College Waddengebied. De rijksoverheid ontvangt van de Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds jaarlijks de begrotingen en rapportages in de vorm van Jaarrekening en Jaarverslag op grond van artikel 47 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Conform het Bestuurakkoord draagt het Waddenfonds zorg voor monitoring. In de Jaarverslagen wordt jaarlijks openbaar gepubliceerd over de voortgang en de besteding van middelen in relatie tot de doelen. Daarbij is de Commissie Kwaliteitstoetsing Waddenfonds belast met de taak van monitoring en evaluatie van het beheer van het Waddenfonds en de besteding van de middelen ten laste van het fonds. De Commissie vervult deze taak in de vorm van advisering van het Algemeen Bestuur over Jaarverslag en Jaarprogramma.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de afspraak uit het Bestuursakkoord Decentralisatie Waddenfonds dat de middelen uit het Waddenfonds voor minimaal 50% naar de economie gaan, niet alleen op de lange termijn en op de einddatum, maar ook op de korte en middellange termijn wordt nageleefd?
Het Waddenfonds is in 2012 gedecentraliseerd naar de Waddenprovincies. Dat betekent dat de Waddenprovincies de autonome bevoegdheid hebben gekregen om de middelen te besteden. Uit de in vraag 3 genoemde cijfers constateer ik dat de afspraak uit het bestuursakkoord wordt nageleefd.
Bent u bereid om het nakomen van de afspraak uit het Bestuursakkoord in een bestuurlijk overleg over de Wadden aan te kaarten of anderszins actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 6.
Het uitbannen van plastic tassen, naar aanleiding van de brief die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toegezegd tijdens het AO Grondstoffen en afval op 16 oktober jl. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat er in de Europese Unie (EU) precies is afgesproken met betrekking tot het uitbannen van plastic tassen?
In november van 2013 heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gedaan met maatregelen om het gebruik van lichte plastic tassen te reduceren. Op 17 december jl. is tijdens de Milieuraad een politiek akkoord bereikt, nadat er een akkoord was bereikt tussen het Europees parlement (EP) de EC en de Raad.
Het akkoord houdt op hoofdlijnen in dat:
Daarnaast zullen de EC en de lidstaten tenminste in het eerste jaar nadat de maatregelen daadwerkelijk van kracht zijn geworden, publieke informatie verstrekken en campagne voeren om de impact van het gebruik van lichtgewicht plastic tassen op het milieu toe te lichten.
Gaat het om het uitbannen van alle plastic tasjes? Klopt het, dat het op basis van artikel 18 van de Europese richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval voor de interne markt juridisch gezien alleen om dunne tasjes tot 50 mu zou mogen gaan? Wat is uw interpretatie hiervan?
Zoals hierboven toegelicht, gaat het Europese akkoord over het verplicht reduceren van plastic tassen onder de 50 micron. Daarnaast hebben de lidstaten de vrijheid om ook voor plastic tassen die buiten deze scope vallen, maatregelen te nemen.
Mijn interpretatie is dezelfde als die van u. Ten aanzien van de maatregelen die genomen moeten worden ter reductie van plastic tassen onder de 50 micron is dat deze maatregelen ertoe kunnen leiden dat het niet langer is toegestaan deze plastic tassen in de handel te brengen. Ten aanzien van maatregelen voor overige plastic tassen geldt, dat maatregelen ter reductie van het gebruik daarvan niet zo ver mogen gaan dat zij de handel in deze plastic tassen beletten.
Hoe beoordeelt u een en ander in relatie tot het voornemen van EU-commissaris Timmermans om tot minder regelgeving te komen? Ziet u een rol voor commissaris Timmermans om milieubeleid te verbeteren, te verminderen of te versterken waar het kan? Steunt u commissaris Timmermans in zijn aanpak?
U vraagt mij hoe het Europees verbod op dunne plastic tasjes zich verhoudt met de ambitie van de Commissie om te komen tot een scherpere focus van EU-beleid. Nederland steunt de Commissie om dit, ondermeer langs de weg van betere regelgeving, tot stand te brengen. Ik verwijs hiervoor naar de brief met een appreciatie van het Commissie Werkprogramma 2015 die uw Kamer op 23 januari jl. heeft ontvangen. Een belangrijk aspect bij «Better Regulation» is dat er bij de Europese burgers en het bedrijfsleven draagvlak moet zijn voor Europese regels waarin nieuw beleid wordt uitgewerkt. In december van vorig jaar is er in Brussel een akkoord bereikt over het terugdringen van de plastic tassen. Dat betekent dat er op EU-niveau draagvlak is en het akkoord weerspiegelt de breed gedragen wens om het gebruik van plastic tasjes te beperken via een Europese richtlijn die alle lidstaten moeten implementeren.
Ook in Nederland blijkt er draagvlak te zijn onder de burgers om maatregelen te nemen om de hoeveelheid plastic tassen terug te dringen. Dit is gebleken uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV).
Welke landen werken er al met een verbod op plastic tassen? Hoe pakt dat uit?
De zorg over het verspillen van grondstoffen en de overlast door plastic zwerfafval hebben ook in andere landen reeds geleid tot acties.
Zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU) hebben diverse landen reeds maatregelen genomen of zijn van plan om die te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Zo kennen we bijvoorbeeld landen buiten de Europese Unie, zoals Rwanda en Bangladesh, waar een totaalverbod geldt voor de plastic tassen.
Binnen de EU heeft alleen Italië een verbod op plastic tassen, met uitzondering van biologisch afbreekbare tassen. Daarnaast heeft Frankrijk aangekondigd om plastic tassen voor eenmalig gebruik per 1 januari 2016 te verbieden.
Ook de lidstaten Portugal en Engeland hebben aangekondigd stappen te zullen zetten voor de reductie van de gratis plastic tassen.
Over de effecten van de maatregelen is nog weinig geschreven. Ierland kent een heffing op de plastic tassen en daarvan is bekend dat de heffing meer dan 90% reductie heeft opgeleverd van het aantal plastic tassen dat aan de toonbank of bij de kassa is verstrekt.
Welke initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren zijn er op dit moment in EU-lidstaten waar nog geen verbod is?
Zoals hierboven reeds aangegeven, verschillen ook binnen de EU de maatregelen. Elke lidstaat kiest voor een maatregel die het meest effectief is voor de eigen situatie.
Dat is het voordeel van het bereikte Europese akkoord, omdat dat de ruimte laat voor de lidstaten. De maatregelen die tot nu toe bekend zijn binnen de EU verschillen van verbod van plastic tassen tot het opleggen van een heffing of niet meer gratis weggeven van bepaalde plastic tassen.
Op dit moment zijn initiatieven bekend in de volgende landen:
In België, Bulgarije, Duitsland en Letland zijn er vrijwillige initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren.
Naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie hebben Frankrijk, Portugal en Engeland aangekondigd stappen te zetten voor de reductie van de plastic tassen.
Hoeveel plastic tasjes worden er in Nederland gebruikt? Hoe verhoudt dit zich tot het gebruik ervan in andere EU-lidstaten? Kunt u hierbij een actueel overzicht met bronvermelding geven over aantallen, landen, soort tassen en andere relevante informatie?
De cijfers die gebruikt worden, zijn schattingen, omdat geen exacte cijfers beschikbaar zijn over de hoeveelheid plastic tassen die in de lidstaten gebruikt worden door gebrek aan inzicht en monitoring. Dat betekent dat de cijfers niet 100% betrouwbaar zijn. De schattingen voor de in Nederland gebruikte plastic tassen variëren tussen de 80 en 260 tassen per persoon per jaar. In totaal komt dit neer op een hoeveelheid tussen de 1,3 en 4,4 miljard plastic tassen per jaar.
Het verschil tussen deze aantallen wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat er verschillende definities zijn gehanteerd voor wat een eenmalige en een meermalige tas is en hoeveel deze zouden wegen. Maar beide getallen betreffen omvangrijke hoeveelheden.
In de onderstaande tabel uit de impact assessment van de EU vindt u het overzicht van het gebruik van plastic tassen per persoon per jaar binnen de EU.
Bronnen:
1 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52013SC0444&from=EN
2 https://www.kidv.nl/over-het-kennisinstituut-duurzaam-verpakken/actueel/4370/rapportage-project-vermindering-tassen-in-het-winkelkanaal.html
Op welk feitencomplex baseert u uw voornemen tot beleid?
De in het vorige antwoord gegeven hoeveelheid plastic tasjes zorgt per jaar voor een grote hoeveelheid aan grondstoffenverbruik.
Voor het project «Vermindering draagtassen in het winkelkanaal» uitgevoerd door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft Milieu Centraal in opdracht van het KIDV een berekening gemaakt op basis van verschillende bronnen over het gebruik van het aantal plastic tassen per hoofd van de bevolking per jaar.
Daaruit bleek dat er in Nederland tussen de 20 en 26 miljoen kilo aan kunststof draagtassen per jaar gebruikt worden.
Een gedeelte van de plastic tassen leidt tot zwerfafval. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie.
Uit het rapport van het KIDV blijkt dat de grootste milieuwinst zit in het omlaag brengen van het gebruik van het aantal draagtassen.
De pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» heeft laten zien dat een combinatie van beprijzen en goede communicatie kan leiden tot een stevige reductie, namelijk 77%.
Daarnaast blijkt het uit zowel de hierboven genoemde pilot van het KIDV en de openbare raadpleging van de Europese Commissie dat er breed draagvlak is bij de burgers om maatregelen te nemen voor het terugdringen van de hoeveelheid plastic tassen.
Is er een nulmeting gedaan met betrekking tot het gebruik van plastic tassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar het resultaat van?
Om het effect van het beleid te kunnen meten is het goed om te weten wat de startpositie is. In antwoord 6 staat de hoeveelheid plastic tasjes die in 2010 per persoon per jaar naar schatting gebruikt werden volgens de Europese Commissie. Dat is de nul-meting die gehanteerd wordt.
Is er al een effectieve meetmethode bepaald waarmee de resultaten van het uitbannen ook tussen EU-lidstaten onderling vergelijkbaar gemaakt kunnen worden?
Nog niet. In het akkoord over de reductie van plastic tassen is wel een bepaling opgenomen waarin staat dat de EC een methodiek hiervoor zal ontwikkelen.
Wat is uw inzet in de EU op het gebied van plastic tassen? Wanneer vindt verdere afstemming binnen de EU plaats? Wanneer verwacht u hierover uw eerste terugkoppeling te kunnen geven aan de Kamer?
De onderhandelingen over het voorstel dat de Europese Commissie op 5 november 2013 publiceerde en dat zich richt op het terugdringen van het gebruik van plastic tassen2, zijn inmiddels afgerond. Lopende de onderhandelingen heb ik de Kamer regelmatig van informatie voorzien, onder andere in het kader van het AO Milieuraad van 4 december 2014.
Ik heb gedurende de onderhandelingen ingezet op een akkoord waarin ruimte is voor lidstaten om passende maatregelen te nemen.
Zoals is aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Milieuraad van 17 december 20143 is eind 2014 een principeakkoord bereikt tussen het Europees parlement en de Raad waar Nederland ook mee ingestemd heeft.
Formele aanname van de richtlijn is voorzien in de eerste helft van 2015.
Ik zal u medio dit jaar nader informeren over de resultaten en op welke wijze ik voornemens ben de richtlijn in de Nederlandse wet te implementeren.
Betreffen de afspraken in Nederland alleen gratis plastic tassen tot 50 mu of ook tassen boven de 50 mu? Met andere woorden, bieden de afspraken ruimte om niet alleen het aanbieden van kleine plastic tassen, maar alle plastic tassen te verbieden? Wilt u op termijn een einde aan alle plastic tassen maken in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Hoe rijmt u dit met het gelijke speelveld in de EU?
Een tasje dunner dan 50 mu is licht, goedkoop en gaat eerder kapot. Dus het is goed als die niet gratis zijn. Maar wettelijke beperkingen moeten duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Een grens van 50 mu is mogelijk maar heeft uit dat oogpunt nadelen. In Nederland wordt daarom toegewerkt naar een verbod op gratis plastic tasjes bij een toonbankinstelling, ongeacht de dikte. Dit is duidelijk voor consument en winkelier en de handhaving. Daarnaast voorkom je hiermee een verschuiving naar dikkere tassen die niet onder het verbod van 50 mu zouden vallen.
Met het verbod op gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wil ik geen einde maken aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland, het gaat alleen om het gratis weggeven ervan.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er in Nederland jaarlijks per consument gebruikt worden? Voor welk deel betreft dit tassen tot 50 mu? Hoe betrouwbaar zijn de cijfers hierover, gezien het feit dat plastic tasjes in bulk worden verhandeld?
Zie het antwoord op vraag 6 waarbij de tassen tot 50 mu in de tabel staan als «single use» tasjes.
In welke branche(s) worden de meeste gratis plastic tasjes uitgedeeld? Om welke getallen gaat het, uitgesplitst per branche (volumes, zowel in aantallen, in stuks, als in kilogrammen)?
Hier zijn geen betrouwbare cijfers over bekend.
Welke percentage van het huishoudelijk afval bestaat uit plastic tasjes?
Het aandeel plastic draagtassen in de totale hoeveelheid huishoudelijk restafval is ongeveer 1,1%.
Wat heeft u tot op heden gedaan om terugdringing van plastic tasjes te realiseren? Wat is tot op heden het effect daarvan?
In de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 is afgesproken dat de supermarkten per 1 januari 2014 geen gratis plastic tassen meer zouden uitgeven bij de kassa.
De ILT heeft in haar onderzoek naar deze prestatiegarantie geconstateerd dat er geen gratis plastic tasjes meer worden verstrekt.
In navolging van de Raamovereenkomst heeft het KIDV een pilot uitgevoerd «Mag het een tasje minder zijn?». Daarin is aangetoond dat een combinatie van communicatie en beprijzing kan leiden tot een reductie van 77% in uitgave van plastic tassen.
Daarnaast heeft het KIDV een materiaalstudie uitgevoerd waarbij inzicht wordt gegeven in de milieudruk van diverse materialen voor drie type draagtassen. Deze studie heb ik aan uw Kamer aangeboden bij mijn brief over de aanpak van plastic tassen, parallel aan deze brief. De uitkomsten van de studie heb ik benut bij mijn aanpak.
Waarom stelde u in een recent algemeen overleg dat de Green Deal met als doel het gebruik van plastic tasjes terug te dringen, mislukt is? Is er overleg geweest met de deelnemers voordat u dit in het openbaar communiceerde? Zo nee, wat zegt dat over uw voornemen om in de breedte met oplossingen te komen? En hoe gaat u om met Green Deals op beleidsvlakken als energie, grondstoffen, papier, chemie, agro, klimaat en overigen?1
Met de betrokken branches ben ik in overleg geweest en van de bevindingen heb ik waar relevant uw Kamer op de hoogte gesteld. Het overleg had als doel om te komen tot een breed gedragen aanpak tot het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes. Een green deal is in de overleggen als één van de mogelijkheden genoemd. Op deze manier is er met branches hierover gesproken. Een green deal zou alleen kunnen als de branches daarom zouden verzoeken en dat was niet het geval. Mijn constatering was dat een vrijwillige aanpak niet tot het gewenste resultaat zou leiden, reden waarom ik wil overgaan tot een verbod op gratis plastic tasjes als onderdeel van een bredere aanpak. Hierover werk ik nog steeds samen met de branches.
Green Deals zijn een instrument in het groene groei beleid. Zij komen tot stand op verzoek van de maatschappelijke partijen. Uw Kamer is geïnformeerd5 over de stand van zaken met betrekking tot alle Green Deals door middel van de toezending van de voortgangsrapportage hierover.
Wat is de inhoud van deze Green Deal? Welke specifieke afspraken zijn volgens u onvoldoende nagekomen? Wat werkte wel en wat niet en waarom? Wat was het tijdspad om aan alle afspraken te voldoen?
De gedachte achter een brede aanpak was om te komen tot een aanpak per sector gecombineerd met een gezamenlijke communicatie. Veel sectoren hebben zich hierin constructief opgesteld. Maar ze gaven ook aan niet af te kunnen dwingen dat al hun leden de aanpak zouden volgen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de brancheorganisaties voor de zomer 2014 met een aanpak zouden komen. Naast het feit dat het proces veel tijd in beslag nam, waren er ook brancheorganisaties die bleven twijfelen over de aanpak en werd ook steeds duidelijker dat ook veel winkels niet aangesloten zijn bij de brancheorganisaties.
En een aanpak is pas echt effectief als die overal wordt toegepast.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende winkeliers klanten verliezen omdat een andere winkelier een plastic tasje gratis meegeeft. Uiteindelijk hebben een aantal branches dan ook aangegeven dat ze liever regelgeving zien.
Het is onder andere deze informatie die mij er toe gebracht heeft om over te gaan tot een verbod op gratis plastic tasjes.
Een gezamenlijke communicatiecampagne is nog steeds het voornemen. De branches waarmee ik in gesprek ben, werken hier graag aan mee.
Kan deelnemers van de Green Deal verweten worden dat de Green Deal mislukt zou zijn? Zo ja, aan wie valt dit precies toe te rekenen? Welke andere inspanningen had u verwacht van de deelnemers?
De inzet van de brancheorganisaties was constructief. De eerste insteek was om met een gezamenlijk plan met maatwerk per branche te komen. Dit bleek niet haalbaar op de gestelde termijn. Uiteindelijk bleek ook dat alleen op basis van afspraken de gewenste vermindering van de milieudruk niet bereikt zou worden.
Voor mij staat steeds voorop om de milieudruk rondom plastic tasjes snel te verminderen. Met regelgeving wordt die milieudruk effectief aangepakt waarbij het streven een vermindering van het aantal plastic tassen met 70–80% is.
Wat kunt u zelf nog doen om het wel een succes te maken? Hoe beoordeelt u de huidige inspanningen die door de sector worden gedaan om het gebruik van plastic tassen te reduceren?
Een verbod op gratis plastic tasjes zal naar verwachting succesvol zijn. De verwachting is dat een duidelijke communicatie zal bijdragen aan het duurzamer omgaan met het gebruik van plastic tassen door winkeliers en consumenten. Het ministerie speelt daar ook een rol in en ik pak dat graag samen met de brancheorganisaties op. De huidige inspanningen, in zoverre die tot zichtbare resultaten leiden, juich ik toe.
Een voorbeeld van deze inspanning is het uitfaseren van de gratis plastic tasjes bij de kassa van de supermarkten als één van de prestatiegaranties in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Deze is succesvol gerealiseerd. Dat geldt ook voor het uitvoeren van de pilot samen met KIDV en diverse zelfstandige initiatieven van ketens.
Verwacht u dat deze inspanningen voldoende zijn om tot een aanzienlijke reductie van plastic tassen te komen? Zo ja, hoeveel en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en wat is voor u wel voldoende?
Het doel is een significante reductie van het aantal plastic tassen. Een daling tussen de 70–80% vind ik een mooi resultaat. Als we er in slagen om de totaalaanpak van verbod en communicatie goed gezamenlijk op te pakken, dan verwacht ik deze aanzienlijke reductie te behalen. Dit sluit aan bij de conclusies van het KIDV.
Wat is uw reactie op de mening dat er altijd partijen zullen zijn die zich minder inspannen, waarbij het vervolgens de vraag is waarom degenen die zich wel inzetten moeten opdraaien voor anderen, soms op punten waar ze (vrijwel) geen invloed op hebben?
Aannemende dat deze mening slaat op het verstrekken van gratis plastic tasjes en de bijdrage die deze tasjes leveren aan zwerfafval en dus plastic soep, is mijn reactie dat ik het probleem dermate ernstig vind dat alle bijdragen wenselijk zijn. Laat het duidelijk zijn dat ik het tegengaan van grondstofverspilling en het tegengaan van zwerfafval belangrijk vind. Het terugdringen van plastic tassen draagt bij aan die bewustwording en heeft aantoonbaar een effect.
Kunt u meer inzicht geven in uw overleg met de detailhandel en brancheverenigingen en de uitkomsten daarvan? Bent u bereid om met de verschillende branches om de tafel te gaan zitten om te spreken over uitfasering van de gratis plastic tas waar dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden 17 en 18. Met de detailhandel en de branches zit ik om de tafel om de verdere aanpak uit te werken op basis van het verbod op gratis plastic tasjes dat in voorbereiding is. Ik verwijs u ook naar mijn brief over de aanpak van plastic tassen die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het beste gekeken kan worden naar de milieudruk gedurende de levenscyclus van een product in plaats te beoordelen op basis van eenmalig gebruik?
Ja, in algemene zin kan het beste gekeken worden naar de milieudruk van een product gedurende de levenscyclus. Zo een analyse moet wel technisch mogelijk zijn. In het geval van plastic tasjes blijkt de milieudruk die zwerfafval veroorzaakt niet te kwantificeren.
De milieudruk van de draagtassen kan omlaag door minder tassen te gebruiken. Elke tas die we minder gebruiken, levert namelijk milieuwinst op. De brede aanpak, zoals geschetst in mijn brief die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer toestuur, draagt bij aan de verlaging van de milieudruk van de draagtassen en in het bijzonder aan die van plastic draagtassen.
Wat is de milieudruk van gratis plastic tasjes? Waarin verschilt de milieudruk van niet-gratis plastic tasjes? Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor plastic tassen en wat de voor- en nadelen en milieudruk per alternatief zijn?
Het KIDV rapporteerde in januari 2015 als onderdeel van het project «vermindering draagtassen in het winkelkanaal» de resultaten van een materiaalstudie. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Belangrijkste conclusie uit het project is dat de milieudruk teruggedrongen wordt als er minder draagtassen worden uitgegeven.
De conclusie uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» was dat communicatie in combinatie met beprijzing zorgen voor reductie van het gebruik van het aantal tassen. Door in te zetten op preventie en tassen niet gratis weg te geven, wordt hier invulling aan gegeven.
Meer informatie over de alternatieven staan in de rapportage van KIDV die ik als bijlage bij deze brief aan uw Kamer stuur. Daarbij is van belang te melden dat de studie geen rekening houdt met het effect op zwerfafval. Reden is dat daar in de bij de studie gebruikte methodiek geen objectieve methode voor is.
Maar tassen hebben vanzelfsprekend wel effect op zwerfafval. Alternatieven die op het gebied van reductie van milieudruk goed scoren zullen dus nog aanvullend gewogen moeten worden op hun bijdrage aan zwerfafval.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Milieu Centraal dat plastic tassen beter zijn dan papieren tassen?
De stelling is grotendeels in lijn met het rapport van het KIDV. Het rapport van KIDV is recent gepubliceerd en geeft enkele nuances.
Milieu Centraal heeft aangegeven de webtekst over de vergelijking plastic tas en papieren tas aan te passen op grond van het TNO rapport, waarbij ook de kanttekening gegeven gaat worden dat de milieuimpact van draagtassen op het zwerfafval in de materiaalstudie niet is meegenomen.
Worden plastic tassen vaak hergebruikt? Verdwijnen gratis wegwerptassen meteen in het restafval na gebruik? Kunt u alternatieve toepassingen (in en rondom het huis) noemen waar de tas nog nuttig is?
De materialenstudie van KIDV heeft dit op een rij gezet. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Middelgrote plastic tassen en big shoppers worden meermalig hergebruikt en een hemdtas kan bij voorbeeld worden hergebruikt als pedaalemmerzak. Het verbod dat per 1 januari 2016 in werking zal treden, heeft betrekking op alle plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven, met een uitzondering voor de plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid.
Is het mogelijk om plastic tassen in te zamelen en te verwerken middels het Plastic Hero-systeem? Zal dit een verlichting van de milieudruk geven?
Plastic draagtassen die bij de verkoop aan consumenten worden verstrekt zijn volgens het Besluit beheer verpakkingen 2014 een verpakking. Daarom kunnen deze prima via het Plastic Hero-systeem worden ingezameld.
Dit gebeurt nu dus al. In de gezamenlijke communicatiecampagne zal ook hier aandacht voor zijn zodat de tassen op de juiste manier afgedankt kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er uiteindelijk in het zwerfafval en in de plastic soep terecht komen? Welk deel van de plastic soep is afkomstig van Nederland? Welk aandeel hebben de gratis plastic tasjes hierin?
De hoeveelheid plastic tassen die in de plastic soep terecht komt is lastig te meten, omdat plastic deeltjes niet te herleiden zijn tot het oorspronkelijke product. Wel wordt er via de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat gemeten hoeveel tassen worden aangetroffen op stranden. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie. Het is niet mogelijk aan te geven welk deel van de plastic soep afkomstig is van Nederland. Wel is duidelijk dat plastic soep een typisch grensoverschrijdend probleem is dat in samenwerking met andere landen moet worden opgelost.
Als de plastic soep uit andere materialen bestaat en een andere herkomst heeft, kunt u deze benoemen? Indien deze informatie u niet bekend is, op welke informatie is een mogelijk verbod vervolgens gebaseerd?
Plastic soep bestaat uit veel meer items dan alleen plastic tassen. In de ontwerp Mariene Strategie deel 3 (Kamernummer; 31 710, nr. 35) vindt u een overzicht van de top 10 van items die worden gevonden op stranden en dus onderdeel zijn van plastic soep. In het ontwerp Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) programma van maatregelen is ook aangegeven welke maatregelen de rijksoverheid wil nemen om de plastic soep terug te dringen.
Welke aanpak staat u voor om het bredere probleem van de plastic soep te verminderen of op te lossen? Als daar een internationale aanpak het meest effectief is, waarom wilt u dan voor een klein deel van het probleem een Nederlandse oplossing?
De problematiek van plastic soep is grensoverschrijdend. Om die reden is het van belang om hiervoor op internationaal niveau maatregelen te nemen. Echter, er liggen ook plastic tassen op Nederlandse locaties. Aan de aanpak van die tassen kunnen wij als Nederland bijdrage aan leveren.
In het ontwerp KRM-programma van maatregelen staan de maatregelen genoemd die het kabinet neemt om het bredere probleem van plastic soep aan te pakken. Hierin is opgenomen welke nationale maatregelen Nederland zal nemen en welke activiteiten Nederland op de internationale agenda zet. Alle EU-lidstaten zijn bezig met het opstellen van een dergelijk programma van maatregelen. Zij doen dit in regionale samenhang.
Zo werkt Nederland actief met andere (Noordzee) landen samen binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR om het probleem te verminderen via een Marine Litter Actionplan. Dit Marine Litter Actionplan is opgesteld in samenhang met de nationale programma’s van maatregelen in EU-lidstaten.
Gaat er ook een verbod gelden voor biologisch afbreekbare plastic tasjes? Kunt u dit onderbouwen? Als het wettelijk verbod niet geldt voor biologisch afbreekbare tassen, wat is dan het criterium? Hoe beoordeelt u de milieudruk wanneer blijkt dat een biologisch afbreekbare tas snel afbrokkelt en in de natuur en de voedselketen terecht komt?
Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden, bekijk ik nog.
Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het materiaal, in de open lucht en ook in de zee.
Hoe kan de consument onderscheid maken tussen een biologisch afbreekbare tas en andersoortige plastic tassen?
Er is een certificatiesysteem voor biologisch afbreekbare plastics. De kiemplant logo’s geven aan of het materiaal waarvan de tas gemaakt is composteerbaar is.
De verpakking kan dan met het door de gemeente ingezamelde GFT mee en in een industriële composteerinstallatie verwerkt worden. Verder geeft het «OK compost HOME» certificaat aan dat de verpakking ook bij lagere temperaturen afbreekt en dus geschikt is om bij de compost van de tuin te doen. Van beide logo’s ziet u een afbeelding.
Wordt er ook gekeken naar regels voor voedselveiligheid? Gaat u een uitzondering maken voor voedselveiligheid? Zo ja, op welke gronden?
Ja. Soms is er geen goed alternatief voor een plastic draagtas. Dat gaat met name op voor natte producten zoals vlees of vis vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. Als dat het geval is, dan volgt daar een uitzondering voor. Met de sector ben ik hierover in overleg. Een uitzondering moet ook handhaafbaar zijn, daar wordt ook naar gekeken.
Wat gaat u doen met plastic tasjes voor fruit en groenten in de supermarkten? Vallen deze wel of niet onder het verbod? Moeten de tomaten en appels in een papieren zak, ook als blijkt dat de milieudruk van dit alternatief hoger is dan die van een plastic tasje? Lijkt het u zinvol uitzonderingen te maken en zo ja, op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht op het terugdringen van het gebruik van alle draagtassen en in het bijzonder van de plastic draagtassen. Een verbod beperkt zich tot plastic tassen die aan de kassa gratis worden meegegeven.
De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid zijn hier de reden voor. Desalniettemin stimuleer ik het dat de supermarkten ook een verstandige keuze maken welke tasjes aangeboden worden bij het groente en het fruit.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de studie van het KIDV waarbij wel goed bedacht moet worden dat het effect op zwerfafval nog niet is meegenomen. Daar moet dus apart rekening mee worden gehouden.
Aangezien het voorgenomen verbod zich niet uitstrekt verder dan aan de kassa hoeft er ook geen sprake te zijn van dit soort uitzonderingen.
Welke alternatieven zijn er voor bijvoorbeeld een slager die gehakt verkoopt en dit verpakt in een plastic folie met daaromheen een gratis tasje? Hoe geeft de patatzaak of afhaalchinees het maandmenu mee als er een verbod is op gratis tasjes? Verwacht u dat ondernemers per klant en tasje een dubbeltje extra moeten gaan rekenen voor het afhalen van een bestelde rijsttafel?
Als een tas een functie heeft op het gebied van voedselveiligheid die niet door een alternatief vervangen kan worden, dan komt er een uitzondering voor. Als het voedselveiligheidsaspect niet op gaat, dan heb ik het liefst dat iemand een rijsttafel of een portie friet ophaalt met een eigen tas. Deze producten zijn immers al verpakt. Verder vertrouw ik er op dat ondernemers een goed alternatief aan hun klanten bieden.
Daarbij kan gedacht worden aan een vergoeding als er toch voor een plastic tas gekozen wordt. Of de ondernemer kiest voor een tas van een ander materiaal, die kan gratis meegegeven worden.
Verwacht u dat gedragsbeïnvloeding uiteindelijk door de consument als betuttelend overheidsingrijpen wordt ervaren?
Het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes gebeurt door een combinatie van gedragsbeïnvloeding en wetgeving. De gedragsbeïnvloeding gebeurt via een communicatieaanpak samen met de branches. Het stimuleren van duurzaam gedrag door de overheid is al jaren succesvol in bijvoorbeeld afvalscheiding, het verkeer en het openbaar vervoer. Uit de pilot van KIDV bleek dat consumenten veel begrip hadden voor de reductiedoelstelling en de daarbij horende beprijzing. Voorafgaand aan het voorstel van de Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese bevolking6.
Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van EU-maatregelen op dit gebied.
Mijn ministerie zal ook voor het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes bijdragen aan de communicatie om duurzaam gedrag te stimuleren.
Hoe beoordeelt u het gemak en de keuzevrijheid voor de consument? Vindt u dat consumenten zich voldoende duurzaam gedragen, of wilt u dat meer mensen op het moment dat ze aankopen doen een eigen draagtas bij zich hebben?
Het verdient de voorkeur als consumenten een eigen draagtas meenemen. Herbruikbare tassen scoren positief. Als ze voor een plastic tas moeten betalen, zal dit hen stimuleren om een eigen tas mee te nemen. Nemen ze die niet mee dan kunnen ze een tas kopen. Het gemak en de keuzevrijheid voor de consument beoordeel ik dus positief.
Welke handhavingsinstrumenten bent u van plan te gaan inzetten? Wordt hiervoor extra capaciteit vrijgemaakt? Zo ja, tot hoeveel extra kosten leidt dit en ten koste waarvan gaat dit?
Het verbod voor de gratis plastic tassen zal opgenomen worden in een ministeriële regeling onder het Besluit beheer verpakkingen 2014. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit.
De ILT neemt deze werkzaamheden mee in zijn jaarplan. Op dit moment kan dit niet gekwantificeerd worden.
Bent u van plan boetes uit te delen aan marktkooplieden die een gratis tasje bij sinaasappels, brood of een stukje kaas verstrekken? Zo ja, hoe hoog zou die boete moeten zijn?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 33, zal het verbod gelden voor gratis plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven. Daarbij zal een uitzondering gemaakt worden voor de tassen die nodig zijn vanwege de functionaliteit en voedselveiligheid.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen economisch voordeel.
Heeft u capaciteit voor het handhaven van een verbod op plastic tasjes? Wie ziet u dit uitvoeren? Een politiefunctionaris? Een gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaar, of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit? Welk budgettair beslag legt dit op die organisaties?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Denkt u dat het uitdelen van boetes of het streng optreden in de handhaving het draagvlak van deze milieumaatregel versterkt?
Uit de pilot van KIDV bleek dat er een stevig draagvlak is voor deze maatregel bij consumenten. Gemiddeld is er dus steun voor deze milieumaatregel en ondernemers voeren graag uit wat hun klanten wensen.
Draagvlak bij winkeliers kan verdwijnen als er niet gehandhaafd wordt, omdat dan het speelveld ongelijk wordt.
Ik ga er daarom vanuit dat winkeliers strenge handhaving zullen toejuichen. Uiteraard zal er bij ondernemers die hun verantwoordelijkheid en plicht niet nemen minder draagvlak zijn. Dat is juist de reden dat ik voor een verbod opteer.
Wat is het effect van een verbod voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes heeft voor zover ik kan overzien geen effect op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zijn er in Nederland producenten van plastic tasjes? Hoe hebben die gereageerd op uw aangekondigde verbod? Is er overleg geweest met deze partijen?
In Nederland zijn er producenten van plastic tasjes. Met een aantal partijen zijn er gesprekken gevoerd. NRK Verpakkingen, die de belangen van de producenten van kunststofverpakkingen behartigd, is voorstander van optimale recycling van kunststof verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval. Het vragen van een vergoeding voor een tas vindt de NRK Verpakkingen een goede optie, evenals het zelf meenemen van een tas en het stimuleren van inzameling van tasjes (aanleren van goed weggooigedrag). NRK Verpakkingen is wel van mening dat als gratis plastic tassen verboden worden, dat ook alle andere gratis draagtassen (papier, jute etc.) verboden moeten worden. Dat is echter niet mogelijk, omdat de EU-regelgeving hiervoor geen grondslag biedt.
Wat is het economische effect van een verbod op gratis plastic tassen voor bedrijven? Kost het bedrijven omzet, dan wel leidt het tot banenverlies? Zo ja, kunt u dit kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Een integraal verbod op gratis plastic tasjes zal leiden tot kostenreductie voor de winkelier, omdat er door de voorziene reductie geen tasjes meer aangeschaft hoeven te worden. Voor de toch verstrekte plastic tassen kan de winkelier een vergoeding vragen. Dit zijn extra inkomsten.
Verschuiving van omzet wordt niet voorzien, een consument zal aanschaf van een product niet af laten hangen van de mogelijkheid een gratis tas er bij te krijgen.
Tot welke lastenstijgingen gaat dit leiden? Welke overige neveneffecten zijn te verwachten en hoe wilt u daarmee omgaan?
Het beleid is er op gericht dat er minder draagtassen worden verbruikt. Dat geeft een kostenverlaging voor de winkelier die gemiddeld ten gunste komt aan de consument. De consument die zelf een tas meeneemt, maakt volledig gebruik van deze lastenverlichting. Een consument die tassen koopt en weggooit zal minder of geen voordeel hebben.
Bij de monitoring van deze aanpak, zal ik ook monitoren op eventuele neveneffecten en waar nodig maatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u het nut en noodzaak om een verbod op plastic tasjes in te stellen?
Er komt geen verbod op plastic tasjes.
Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen en ter uitvoering van de op handen zijnde aanpassing van verpakkingsrichtlijn komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer geef ik aan wat hier nut en noodzaak van zijn.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van een verbod op plastic tasjes in relatie tot proportionaliteit om dit per wet te gaan regelen?
Er is geen sprake van een verbod op plastic tasjes. Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer over mijn aanpak geef ik aan wat ik verwacht op het gebied van effectiviteit. De gewenste reductie zal zonder een wettelijk verbod niet bereikt worden, omdat niet alle toonbankinstellingen lid zijn van een brancheorganisaties en daardoor niet bereikt kunnen worden via convenanten met brancheorganisaties. Ze zullen zich ook niet verplicht voelen om zich aan de afspraken te committeren. Om die reden is een wettelijk verbod voor gratis plastic tassen effectiever en daarmee proportioneel.
Tevens geef ik hiermee uitvoering aan EU-besluit dat de lidstaten ruimte biedt om maatregelen te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Bent u van mening dat een verbod op plastic tassen daadwerkelijk zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van de milieudruk?
Zoals toegelicht in mijn brief over de aanpak van plastic tassen, zet ik in op een brede aanpak, met als onderdeel een verbod op de gratis plastic tassen. Deze stappen zullen leiden tot een vermindering van de milieudruk.
Bent u bereid om de alternatievenstudie over milieudruk en de toepassingen van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken af te wachten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalstudie is in januari 2015 opgeleverd en is aan uw Kamer aangeboden.
Denkt u dat het beprijzen van een plastic tasje de oplossing is voor een milieuprobleem dat wellicht niet te kwantificeren valt?
Ik sta een brede aanpak voor. Als onderdeel van beleid gericht op het terugdringen van de milieudruk van de draagtassen, wordt een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes ingesteld.
In mijn brief over de aanpak van draagtassen die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt toestuur, is uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot het milieuprobleem.
Bent u bereid om af te zien van een verbod op gratis plastic tassen? Bent u bereid om eerdere uitspraken hierover nog eens in overweging nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt het vervolg?
Nee, in mijn brief geef ik aan welke redenen aan een verbod ten grondslag liggen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met de brief inzake het uitbannen van plastic tasjes (door u reeds toegezegd tijdens het algemeen overleg Grondstoffen en afval d.d. 16 oktober 2014) aan de Kamer doen toekomen?
Ja.