Het vermeende ongemak van politie en Openbaar Ministerie over de rol van de AIVD bij het onderzoek naar de ramp met de MH-17 |
|
Harry van Bommel (SP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (GrBvK), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek», waarin naar voren komt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar de MH17-ramp zouden frustreren door informatie achter te houden?1
In reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek» weerspreekt het kabinet met klem dat in het onderzoek naar de vliegramp met de MH17 door de AIVD informatie wordt achtergehouden. De samenwerking binnen het onderzoek is goed. Alles is er op gericht de oorzaak van de vliegramp te achterhalen en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er ergernis bestaat bij de politie en het OM over de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het onderzoek?
Nee.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er, met een beroep op wetten en regels, informatie wordt onthouden door de AIVD die volgens de politie en het OM nodig is voor een adequaat onderzoek?
Nee.
Wanneer heeft u voor het laatst aan tafel gezeten met de politie, het OM en de AIVD om te spreken over het onderzoek naar de MH17-ramp en de praktische afhandeling af te stemmen?
Elke twee weken vindt binnen de Interdepartementale en de Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne intensief overleg plaats, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. De beide onderzoeken komen daar steevast aan de orde.
De verantwoordelijke ministers hebben minimaal één keer per week, maar in de praktijk nog vaker, contact met de leiding van respectievelijk de politie, het OM en de AIVD. Daarbij komt ook zeer regelmatig het onderzoek naar de MH17 aan de orde.
Op welke manier en hoe vaak houdt u de vinger aan de pols bij deze organisaties ten aanzien van het onderzoek?
Het OM onderzoek naar de ramp vindt plaats in het kader van het JIT en is onafhankelijk. De Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne bespreekt elke twee weken de door het kabinet te nemen stappen met betrekking tot de afwikkeling van de MH17, daarbij komt ook de voortgang van de onafhankelijke onderzoeken aan bod voor zover relevant voor het kabinet.
Bent u bereid, als u geen signalen hebt ontvangen over ergernis, zo snel mogelijk in overleg te treden met de genoemde organisaties om eventuele onduidelijkheden of frustraties weg te nemen?
Alle genoemde organisaties hebben duidelijk uitgesproken dat er goed wordt samengewerkt en dat er geen sprake van is dat de AIVD informatie achterhoudt. Een nader overleg over eventuele onduidelijkheden of frustraties is dan ook niet aan de orde.
Kunt u, gezien het belang en de urgentie van het onderzoek, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
De gewichtenregeling in het basisonderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat voor sommige leerlingen in het basisonderwijs geen gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op mbo niveau 1 (tegenwoordig entreeopleiding) en de leerling hiermee in categorie 3 van de gewichtenregeling valt?1
Ja, in het geval van een mbo opleiding wordt in de gewichtenregeling basisonderwijs geen gewicht toegekend. Deze regelgeving geldt voor alle leerlingen in het basisonderwijs.
Is het waar dat voor leerlingen in het basisonderwijs wel gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op vmbo niveau (basis- of kaderberoepsgericht) en de leerling hiermee in categorie 2 (0,3) van de gewichtenregeling valt?
Ja, mits dit de hoogst gevolgde opleiding is, wordt een gewicht 0,3 toegekend.
Is het waar dat voor leerlingen in het basisonderwijs wel gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op vbo-lbo niveau (voorbereidend beroepsonderwijs/lager beroepsonderwijs) en de leerling hiermee in categorie 2 van de gewichtenregeling valt?
Ja, mits dit de hoogst gevolgde opleiding is, wordt een gewicht in categorie 2 (gewicht 0,3) toegekend.
Is het in uw ogen rechtvaardig dat in de gewichtenregeling voor het basisonderwijs het volgen van onderwijs op mbo niveau 1 (tegenwoordig entreeopleiding) zonder specifieke toelatingseisen hoger gewaardeerd wordt dan een vierjarige vmbo-opleiding? Kunt u dit toelichten?
Op basis van analyses van de relatie tussen opleiding en achterstandsrisico’s is er in 2005 voor gekozen, geen gewicht te verbinden aan een mbo opleiding. Dat geldt dus ook voor mbo-1 opleidingen. In het lopende interne onderzoek door OCW naar de aanpassing van de gewichtenregeling (aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 7 maart 2014 «Onderzoek naar aanpassing van de gewichtenregeling», Kamerstuk 33 750-VIII, nr. 98) wordt beoordeeld of – op basis van de beschikbare wetenschappelijke- en praktijk kennis en cijfermatige analyses – een herijking in de relatie tussen opleidingsniveaus en gewichten wenselijk is. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Hoeveel ouders van leerlingen in het basisonderwijs hebben in 2014 op de «ouderverklaring vaststelling leerlinggewicht» opgegeven onderwijs gevolgd te hebben op mbo niveau 1 of een vergelijkbare opleiding?
Scholen administreren voor de uitvoering van de gewichtenregeling de opleidingsgegevens van de ouders. OCW heeft geen inzicht in deze gegevens. Ik kan uw vraag daarom niet beantwoorden.
Wat zijn de financiële consequenties en personele gevolgen voor scholen van het feit dat leerlingen in het basisonderwijs geen gewicht wordt toegekend omdat de ouder(s) onderwijs heeft of hebben gevolgd op mbo niveau 1 (tegenwoordig entreeopleiding) en de leerling hiermee in categorie 3 van de gewichtenregeling valt?
In de beantwoording van vraag 5 heb ik aangegeven dat OCW geen inzicht heeft in het aantal ouders van leerlingen in het basisonderwijs dat in 2014 op de «ouderverklaring vaststelling leerlinggewicht» een mbo-1 opleiding heeft opgegeven. OCW beschikt daarmee niet over de gegevens die nodig zijn voor beantwoording van uw vraag.
Ziet u mogelijkheden om het onderwijs op mbo niveau 1 of vergelijkbaar een gewicht toe te kennen in categorie 2 van de gewichtenregeling? Kunt u dit toelichten?
In het lopende interne onderzoek door OCW wordt beoordeeld of de huidige gewichtenregeling nog voor verbetering vatbaar is. Later dit jaar zal ik u informeren over de resultaten en mijn beleidsvoornemens inzake de gewichtenregeling.
Het bericht ‘Bijna klaar maar diploma ver weg’ |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bijna klaar maar diploma ver weg» waaruit blijkt dat enkele honderden mbo-studenten plotseling geconfronteerd zijn met veranderde lesurennormen, waardoor ze plotseling honderden uren extra les moeten volgen om hun diploma te kunnen halen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Is er inmiddels een oplossing gevonden voor de honderden gedupeerde studenten? Zo ja, welke oplossing is dat, zijn alle studenten hier tevreden over en stelt dit hen in staat om hun opleiding op tijd af te ronden?
Ja, er is een oplossing gevonden. Het Ministerie van OCW heeft eind januari een gesprek georganiseerd met het Ministerie van VWS, de Inspectie van het Onderwijs, de MBO Raad, Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs en Calibris. In dat gesprek is de volgende oplossingsrichting tot stand gekomen. Om het beroep van verpleegkundige te mogen beoefenen, moet de verpleegkundige geregistreerd staan volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). In het Besluit opleidingseisen verpleegkundige 2011 zijn urennormen vastgesteld voor theoretisch en praktisch onderwijs in de opleiding tot (BIG-geregistreerd) verpleegkundige. In het overleg is met de verschillende partijen verhelderd welke onderwijsvormen voldoen aan voorwaarden die gelden voor praktisch en theoretisch onderwijs. Tijdens het gesprek bleek dat hiervoor meer onderwijsvormen ingezet kunnen worden dan verschillende onderwijsinstellingen dachten. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de wettelijke beroepsvereisten. Begin februari hebben het Ministerie van OCW en het Ministerie van VWS een brief naar de Inspectie van het Onderwijs gestuurd waarin deze zienswijze verder wordt verhelderd. Deze brief is ook gedeeld met de onderwijsinstellingen. In aansluiting op deze brief is met de verschillende partijen nog een servicedocument ontwikkeld om onderwijsinstellingen verder te ondersteunen in het vormgeven van de verpleegkundige opleidingen. ROC Leiden heeft naar aanleiding van de brief besloten dat het verlengen van de opleiding niet nodig is. Studenten krijgen wel nog enkele extra dagen onderwijs aangeboden.
Waarom is het ROC Leiden niet tijdig in actie gekomen om de nieuwe eisen in de opleiding te verwerken?
De betrokken partijen interpreteerden de urennormen voor theoretisch en praktisch onderwijs op verschillende manieren, waardoor er verwarring was ontstaan. ROC Leiden heeft toen besloten om een strikte interpretatie te volgen en de studenten langer les aan te bieden. Zoals aangegeven in het vorige antwoord, is in overleg met de betrokken partijen inmiddels verhelderd welke onderwijsvormen onder de urennormen kunnen worden verstaan.
Is door de onderwijsinspectie tijdig opgemerkt dat deze opleiding niet aan de vernieuwde eisen voldeed? Zo nee, waarom niet?
De inspectie is eerder in haar regulier toezicht op onduidelijkheid gestuit bij onderwijsinstellingen over de interpretatie van de BIG-urennorm. Conform de Wet op het Onderwijstoezicht (Artikel 5. Uitoefening toezicht op beroepsopleidingen in overleg met andere ministeries) is vervolgens met het betreffende vakdepartement (het Ministerie van VWS) overlegd. Uiteindelijk is er begin dit jaar in samenwerking met het Ministerie van OCW en de andere betrokkenen verhelderd hoe onderwijsinstellingen met de urennorm kunnen omgaan en hoe het toezicht daarop plaatsvindt. De eisen zijn niet nieuw, maar vroegen wel om verduidelijking passend bij ontwikkelingen in het onderwijs.
Bent u van mening dat als opleidingen in het mbo geaccrediteerd zouden worden, zoals in het hbo, dit soort tekortkomingen eerder aan het licht zouden komen en roc's2 meer tijd en aandacht zouden besteden aan het up to date houden van onderwijsprogramma’s?
In deze specifieke casus, waarbij er verwarring was over de interpretatie van de Wet BIG, zou accreditatie van een opleiding niet geholpen hebben. In de kwalificatiedossiers die de basis vormen voor de onderwijsprogramma’s staat aangegeven aan welke eisen een beginnend beroepsbeoefenaar moet voldoen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de zogeheten beroepsvereisten, zoals opgenomen in de Wet BIG. Er is vrijheid voor scholen om het kwalificatiedossier te vertalen naar een onderwijsprogramma. De Inspectie van het onderwijs ziet vervolgens toe op de kwaliteit van het onderwijs. In mijn visie is het toezicht van de inspectie het sluitstuk van de borging van kwaliteit in het mbo. Het versterken van de kwaliteit van opleidingen ligt in de eerste plaats bij mbo-instellingen en docenten. Ik wil daarom bevorderen dat mbo-instellingen elkaar ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en dat zij intensieve verbindingen aangaan met bedrijven in hun omgeving.
De strafbaarheid van verhuurders van panden waarin wiet wordt geteeld |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Anonieme controle op verhuurd vastgoed via MeldpuntVerdacht» en kent u de website: https://www.meldpuntverdacht.nl?1
Ja.
Deelt u de mening dat er ook op basis van de recent in werking getreden wet tot wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt geen sprake is van een algemeen geldende onderzoekplicht die zou rusten op de verhuurders en andere dienstverleners, zoals ook door u betoogd tijdens de wetsbehandeling in de Eerste Kamer?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet (Ow) gaan niet uit van een algemeen geldende onderzoeksplicht. Afhankelijk van de delictsomschrijving dient sprake te zijn van de gradaties van «schuld» aan of «opzet» tot een strafbaar feit. Dat heeft mijn ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer betoogd en ik zie geen aanleiding tot een ander standpunt.
Voor overtreding van artikel 11a Ow is vereist dat de verdachte bepaalde handelingen heeft verricht, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die handelingen bestemd waren tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt dan wel het telen van een grote hoeveelheid hennep.
In hoeverre bestaat er een onderzoekplicht voor verhuurders van panden om te onderzoeken of er sprake is van wietteelt in een verhuurd pand?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening zoals verwoord in voornoemd nieuwsbericht dat op geen enkele wijze het duidelijk is in welke mate en hoe verhuurders en beheerders deze controles moeten uitvoeren? Zo ja, kunt u die duidelijkheid dan alsnog verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het genoemde nieuwsbericht geheel voor rekening komt voor degene die dit heeft opgesteld. De gedachte dat verhuurders controles zouden moeten registreren om aan strafbaarheid te kunnen ontkomen, is een lezing die uit de wettekst noch uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden.
Het lijkt mij in algemene zin verstandig dat potentiële verhuurders rekening houden met het feit dat panden, inclusief woningen, nogal eens worden misbruikt voor illegale hennepteelt. Alleen al met het oog op het voorkomen van schade aan het te verhuren object is het raadzaam om bij het aangaan van een huurovereenkomst waakzaam te zijn. Daartoe is op de website van het Centrum Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid een informatieblad ter beschikking gesteld, om verhuurders hierover te informeren.
Deelt u de mening dat de volgende zinsnede op voornoemde website niet klopt: «Dit betekent dat u als verhuurder bij een constatering van een hennepkwekerij in uw pand als verdachte aangemerkt zal worden. U bent dan schuldig totdat u uw onschuld bewijst.»? Zo ja, waarom is dit niet waar? Zo nee, waarom is dat wel waar?
Ook ten aanzien van de website geldt dat de inhoud daarvan geheel voor rekening komt van de oprichter/beheerder van die website. Dit geldt dus ook voor de juistheid of onjuistheid van hetgeen daar vermeldt wordt. Het valt te betreuren als op websites onjuistheden worden vermeld, zeker als dit de wetgeving betreft. Het is raadzaam voor burgers daarbij bronnen te raadplegen die verifieerbaar zijn, zoals www.overheid.nl.
Tegen personen kan een verdenking ontstaan van het plegen van een strafbaar feit; zij worden dan als verdachte aangemerkt. Het is algemeen bekend dat in Nederland het grondbeginsel geldt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze onschuldpresumptie is neergelegd in artikel 6, lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Tegen een verhuurder kan ook onder omstandigheden de verdenking ontstaan van overtreding van artikel 11a Opiumwet. Ook ten aanzien van hen geldt de onschuldspresumptie onverkort. De zin op de website waarin staat dat een verhuurder schuldig is totdat deze zijn onschuld bewijst, is dan ook pertinent onjuist.
Deelt u de mening dat het niet waar is dat het nodig is voor verhuurders om controles digitaal bij de genoemde website te registreren om aan strafbaarheid te ontkomen? Zo ja, waarom en op welke andere wijze kan een verhuurder aantonen dat hij niet in strijd met de Opiumwet heeft gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording van de vraag of een verhuurder als verdachte kan worden aangemerkt en eventueel kan worden vervolgd, zal uit strafrechtelijk onderzoek moeten blijken of er concrete feiten en omstandigheden zijn, waaruit volgt dat de verhuurder wist dan wel ernstige reden had om te vermoeden dat in het door hem verhuurde pand hennep werd geteeld.
Zoals hierboven al is aangegeven, is de website gebaseerd op de pertinent onjuiste veronderstelling dat de verhuurder schuldig is totdat hij zijn onschuld heeft bewezen. Hieraan wordt door de website gekoppeld dat aan strafbaarheid kan worden ontkomen door registratie van uitgevoerde controles op de website. Ook dat is een onjuiste veronderstelling.
Als in een concrete zaak de verhuurder aangeeft dat hij controles heeft uitgevoerd op een door hem verhuurd pand, kan dit in het strafrechtelijk onderzoek worden betrokken. Dit is niet anders dan bij andere beweringen van de verhuurder. Welke betekenis daaraan zal worden toegekend, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen.
Heeft de website financieel belang bij het aanzetten van verhuurders de controles bij deze website digitaal te laten registreren dan wel tegen betaling andere diensten te leveren?
Welk belang (de oprichter van) genoemde website heeft, is mij niet bekend. Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen.
Wat betreft de verwerking van persoonsgegevens volsta ik met verwijzing naar de Wet bescherming persoonsgegevens.
Welke bewijskracht heeft de registratie op voornoemde website van controles van verhuurde panden door verhuurders?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre past het registreren door de genoemde website van gegevens van controles van panden door verhuurders binnen de geldende regels ten aanzien van gegevensverwerking en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Wordt er bijvoorbeeld persoonlijke informatie over huurders op die site opgeslagen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de genoemde regels?
Zie antwoord vraag 7.
Beschimmelde marine kazerne |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Erfprins kazerne in Den Helder verkeert in zo’n slechte staat als wordt beweerd?1
De berichtgeving klopt gedeeltelijk. Een legeringsgebouw op de kazerne is inderdaad in slechte staat en aan renovatie toe. Er is schimmelvorming geconstateerd in en rond de badkamers. Daarbij is echter vastgesteld dat deze schimmel geen gezondheidsrisico’s opleverde, dus op dat punt klopt de berichtgeving niet. Onderzoek heeft aangetoond dat het om een vaste schimmel gaat, die veelvuldig te vinden is in natte ruimtes die te weinig mogelijkheid hebben om goed geventileerd of gedroogd te worden. Deze schimmel komt niet in contact met de mens, niet door huidcontact en niet door inademing. Deze schimmel levert daardoor geen gevaar op voor de gezondheid van personen.
Waarom is deze problematiek niet al eerder op afdoende wijze verholpen?
In het najaar van 2013 is geconstateerd dat er sprake was van schimmelvorming in en rond badkamers in het desbetreffende gebouw. Na onderzoek is vastgesteld dat de schimmel geen gevaar voor de gezondheid opleverde. In het voorjaar van 2014 is vervolgens door een reinigingsbedrijf de schimmel in en rond de badruimtes verwijderd. Op dit moment worden slechte stukken linoleum waarin nog (oude) schimmelplekken zitten verwijderd en wordt aanslag op de muren en in de gangen aangrenzend aan de badkamers verwijderd.
Om het probleem definitief te verhelpen is echter een renovatie van het gebouw nodig. Om het gebouw in fasen te kunnen renoveren, moet steeds een gedeelte van het gebouw worden ontruimd. Dat kan pas beginnen nadat voorzien is in aanvullende legeringscapaciteit, waarvoor de voorbereidingen nu worden getroffen. Hierdoor kan de renovatie volgens de huidige planning pas in 2018 starten.
De bezuinigingen en ombuigingen binnen Defensie van de afgelopen jaren hebben ook gevolgen gehad voor de staat van het vastgoed. Normen zijn waar mogelijk versoberd, maar dit gebouw bevindt zich in een staat waarmee het niet meer aan de normen voldoet. Het moet dus worden gerenoveerd. Dergelijke maatregelen kunnen niet altijd zo snel worden genomen als gewenst is omdat zij binnen een beperkt budget moeten worden ingepast en aanbestedingsprocedures tijdrovend kunnen zijn.
Deelt u de mening dat deze huisvesting getuigt van slecht werkgeverschap?
Nee, die mening deel ik niet. De normen voor huisvesting zijn sober, maar toereikend. Wanneer in een individueel geval wordt geconstateerd dat huisvesting niet aan deze normen voldoet, worden er maatregelen genomen.
Wat gaat u doen om onze militairen op korte termijn van betere huisvesting te voorzien?
Een grondige renovatie van het gebouw is hoognodig en die is ook gepland. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, kan dat volgens de huidige planning pas in 2018, wanneer aanvullende legeringscapaciteit is gerealiseerd zodat een gedeelte van het oude gebouw kan worden ontruimd. In de tussentijd zijn maatregelen genomen om de ergste overlast weg te nemen. Daarbij moet u denken aan:
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen vindt elke drie maanden controle plaats en indien nodig worden de maatregelen opnieuw uitgevoerd.
De brandveiligheid van windmolens |
|
John Kerstens (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over de brand in de windturbine in Ooltgensplaat en de brandveiligheid van windmolens?1
Ja.
Is het waar dat er diverse onderzoeken, waaronder een onderzoek van de gemeente Rotterdam, naar de oorzaken van de brand en eventuele verbetermaatregelen nog niet zijn afgerond? Zo ja, welke redenen liggen eraan ten grondslag dat deze onderzoeken nog niet zijn afgerond? Kunt u inzicht geven in welke onderzoeken er momenteel gaande zijn en op welke termijn deze naar verwachting afgerond zullen zijn?
Politie Rotterdam Rijnmond, het Nederlands Forensisch Instituut, de brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben onderzoeken uitgevoerd op de ongevalslocatie en aan het restant van de windturbine. Verder zijn tientallen getuigen gehoord en is documentatie in beslag genomen.
Het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut moet inzicht geven in de oorzaak van de brand. Momenteel werkt het Nederlands Forensisch Instituut aan haar rapportage.
Zodra de resultaten van het forensisch onderzoek bekend zijn, naar verwachting voor de zomer, ronden de brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid hun rapportages af, naar het brandverloop en de repressieve inzet respectievelijk de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Publicatie van de rapportages volgt zo spoedig mogelijk, voor zover het Openbaar Ministerie dit niet bezwaarlijk acht vanwege de strafrechtelijke aspecten.
Heeft u sinds de brand al maatregelen genomen om de veiligheid van windturbines te vergroten? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De windenergiebedrijven zijn verantwoordelijk voor de veiligheid in en rond de windturbines. Binnen de Nederlandse Windenergie Associatie NWEA werken commissies en werkgroepen voortdurend aan de verbetering van voorschriften en veiligheidsregels. Deze zijn opgenomen in een sectorbrede arbocatalogus windenergiebedrijven (http://windenergiebedrijven.dearbocatalogus.nl).
In afwachting van de uitkomsten van het bij 2 genoemde onderzoek hebben leden van de Nederlandse Windenergie Associatie NWEA nogmaals kritisch gekeken naar de veiligheid bij windturbines. Omdat de uitkomsten van het onderzoek naar de brand echter nog niet beschikbaar zijn, is het nog niet mogelijk om specifieke verbeteracties te ondernemen.
Gaat u uw eerdere toezegging nakomen om de Kamer te voorzien van de uitkomsten van de onderzoeken en uw reactie daarop?
Ja. Over afronding van de onderzoeken, de eventuele adviezen die daaruit voortvloeien en onze reactie daarop, zal de Kamer geïnformeerd worden.
De verkeersveiligheid op de N36 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de indruk van de verkeersveiligheid op de N36, die u onlangs in het kader van een werkbezoek zelf bezocht heeft? Bent u ervan overtuigd dat er meer en snellere maatregelen genomen moeten worden naar aanleiding van de gevaarlijke situatie die u daar heeft aangetroffen?
Tijdens mijn werkbezoek heb ik een goede indruk gekregen van de verkeerssituatie op de N36 en de maatregelen die ik laat uitvoeren in het kader van Meer Veilig om de veiligheid van de N36 te verbeteren. Mede n.a.v. dit werkbezoek heb ik heb toegezegd te laten onderzoeken of versnellen van de realisatie mogelijk is
Heeft u de reacties op het meldpunt en de petitie uit Twenterand, die u tijdens uw werkbezoek ontving, goed tot u genomen?
Ja.
Herinnert u zich dat u op 26 februari 2015 tweette: «Stevig verhaal gemeente Twenterand over verkeersveiligheid. Indrukwekkende film. Kijken of we er versneld aan de slag kunnen»?
Dit herinner ik mij.
Welke extra maatregelen worden genomen bij de N36 naar aanleiding van uw werkbezoek?
Tijdens het werkbezoek heb ik meegekregen dat weggebruikers van de N36 veelvuldig melding maken van onveilig verkeersgedrag door medeweggebruikers. Ik wil met regionale partijen in gesprek om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om dit aan te pakken.
Herinnert u zich eerdere vragen om bij de toegezegde verbetermaatregelen1, waarvan er overigens nog geen enkele is aanbesteed, per maatregel aan te geven:
ja, ik heb u geantwoord dat realisatie van de verbetermaatregelen in de periode 2015 t/m 2018 zal plaats vinden.
Kunt u voor elk van deze acht maatregelen per maatregel nu echt vertellen:
Door een deel van de maatregelen onder te brengen in lopende contracten, hoeft niet te worden aanbesteed en kan tijd worden bespaard. Het betreft onderstaande vier maatregelen die worden uitgevoerd in 2015 en 2016:
Mits realisatie binnen de randvoorwaarde van een gunstig verloop van de benodigde grondaankopen kunnen onderstaande twee maatregelen ook in bestaande contracten worden ondergebracht:
De overige maatregelen moeten worden meegenomen in een nieuwe aanbesteding en zullen derhalve uitgevoerd worden in de periode 2017/2018. Versnelling van deze planningen behoort niet tot de mogelijkheden.
Deelt u de mening – zoals weergegeven in een artikel op de website Hardenberg.nu – dat «het kruispunt bij Beerze daarbij echter onvoldoende wordt aangepakt.» en bent u dus bereid om samen met de regio een plan te maken voor een ongelijkvloerse kruising aldaar?3
De herinrichting met verkeersinstallaties van de aansluiting bij de Mariënberg (Beerzerweg) is, binnen de bestaande randvoorwaarden tijd en geld, de beste maatregel voor meer veiligheid. Ik ben bereid met de regio in gesprek te gaan over een ongelijkvloerse kruising als de regio daar initiatief toe neemt en bereid is voor dit alternatief budget beschikbaar te stellen.
Kunt u deze vragen voor 16 maart 2015 beantwoorden, opdat kiezers weten waar zij aan toe zijn?
Het is altijd mijn streven om Kamervragen te beantwoorden binnen de door de Kamer gestelde termijn.
Het afgeven van exportcertificaten door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op zaterdag |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het innovatieve bedrijf Topigs Norsvin? Bent u op de hoogte van de wereldwijde activiteiten van dit bedrijf en bent u ervan op de hoogte dat dit bedrijf werkt met uitgangsmaterialen van een beperkte houdbaarheid?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat dit bedrijf een van de meest innovatieve bedrijven ter wereld is op het gebied van ontwikkeling en export van varkensgenetica en dat de activiteiten van dit bedrijf zich uitbreiden tot ruim 50 landen in de wereld?
Ja.
Is het waar dat dit bedrijf zijn producten niet op zaterdag kan exporteren omdat de NVWA de exportcertificaten die nodig zijn om sperma en DNA-materiaal op zaterdag te verschepen naar andere landen in de wereld, niet op zaterdag kan afgeven? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit het geval is? Zijn er meer bedrijven in deze of andere sectoren die hiermee te maken hebben? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de bedrijven die hiermee te maken hebben?
De NVWA biedt, conform haar planningskader1, wel degelijk de mogelijkheid tot exportcertificering op zaterdag voor bedrijven die dat wensen. Wel geldt voor het aanvragen van exportcertificering op zaterdag een aantal aanvullende voorwaarden, aangezien dit buiten de reguliere openingstijden van de NVWA is.
Klopt het dat Nederland een van de weinige landen is waar exportcertificaten in deze sector niet op zaterdag worden afgegeven? Deelt u de mening dat de werkwijze van de NVWA ten koste gaat van de concurrentiepositie en zelfs nadelig kan zijn voor de ontwikkelingen op het gebied van onderzoek en innovatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord bij 3.
Deelt u de opvatting dat bedrijven die afhankelijk zijn van de NVWA ook op zaterdag een exportcertificaat moeten kunnen verkrijgen? Zo nee, waarom niet? Hoe ziet u dit in relatie tot de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Ja, zie ook mijn antwoord bij 3.
Bent u bereid om spoedig over te gaan tot het ook in het weekeinde afgeven van exportcertificaten aan bedrijven in deze sector, zodat de koppositie op het gebied van ontwikkeling en export van (varkens)genetica behouden kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 bestaat deze mogelijkheid reeds.
Het bericht “Opeens wit: ophef over verfbeurt consulaat Angola” over het verven van het Rijksmonument in Rotterdam, waarin het consulaat van Angola is gevestigd |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opeens wit: ophef over verfbeurt consulaat Angola» over het verven van het Rijksmonument in Rotterdam, waarin het consulaat van Angola is gevestigd.1
De gemeente Rotterdam heeft mij bericht dat voor de werkzaamheden aan de gevel van het rijksmonument aan de Mathenesserlaan geen vergunning is verleend.
Is voor de werkzaamheden aan de gevel van het Rijksmonument aan de Mathenesserlaan in Rotterdam inderdaad geen vergunning verleend, zoals gesteld in het artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het consulaat van Angola eigenaar of huurder van dit pand?
Uit gegevens die zijn neergelegd bij het Kadaster blijkt dat de Republiek Angola erfpachter is. Een erfpachter verwerft het economische eigendom en zijn positie is nagenoeg gelijk aan die van een eigenaar.
Indien het consulaat eigenaar is, hoe beoordeelt u het standpunt dat het pand daarmee grondgebied van Angola zou zijn geworden, zoals kennelijk is verklaard tegenover inspecteurs van Bouw- en Woningtoezicht?
Ongeacht of de Republiek van Angola huurder, eigenaar of erfpachter van een pand is, wordt een gebouw waarin een ambassade of consulaat is gevestigd, geen grondgebied van een zendstaat. Het gebouw blijft grondgebied van het gastland.
In hoeverre worden diplomatieke diensten, die monumentale panden verwerven, gewezen op de regels en procedures omtrent dit soort panden?
Diplomatieke diensten worden op dezelfde wijze geïnformeerd als overige eigenaren van rijksmonumenten. Zie ook het antwoord op vraag 6.
In hoeverre worden nieuwe eigenaren van monumentale panden in het algemeen bij aankoop gewezen op de bijzondere status van die panden en de rechten en plichten, die daaruit volgen?
Bij de aanwijzing van een pand als rijksmonument worden belanghebbenden gedurende de procedure geïnformeerd. Bij overdracht van een onroerende zaak die reeds is aangewezen, wordt de status van rijksmonument opgenomen in de akte van levering, een gegeven dat ook in het Kadaster is opgenomen. Zowel gemeenten als de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hebben daarnaast informatie beschikbaar voor (nieuwe) eigenaren van rijksmonumenten, in de vorm van brochures en websites. In het bijzonder verwijs ik naar informatie op de website www.cultureelerfgoed.nl en www.monumenten.nl kan raadplegen.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om de ontstane schade op de opdrachtgever te verhalen? Zullen daartoe stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Rotterdam als bevoegd gezag om af te wegen of stappen moeten worden ondernomen. Gezien de onschendbaarheid van het consulaat zullen deze stappen via diplomatieke weg genomen moeten worden. Uit inlichtingen bij de gemeente Rotterdam is mij gebleken dat er momenteel gesprekken plaatsvinden over het herstel van het monument, waartoe het consulaat ook bereid is.
Bent u bekend met in het artikel genoemde plannen om ook aan de binnenkant verbouwingen te verrichten? Zo ja, ziet u erop toe dat de juiste procedures en regels voor een dergelijke verbouwing worden gevolgd en nageleefd?
De exacte plannen voor verbouwingen aan het interieur zijn mij niet bekend. Het toezicht op de naleving van de procedures voor wijzigingen aan rijksmonumenten ligt in beginsel niet bij de rijksoverheid maar bij gemeenten. Van de gemeente Rotterdam heb ik begrepen dat er met het consulaat overleg wordt gevoerd over de uitvoering van deze plannen. Ik ga er vanuit dat het consulaat vanaf nu de regels zal respecteren.
Welke maatregelen overweegt u om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen?
De bestaande procedures en regels voor de wijzigingen aan rijksmonumenten functioneren over het algemeen goed. Mocht zich een incident voordoen, dan kan via gesprekken en via diplomatieke weg invloed worden uitgeoefend om de gewenste resultaten te bereiken.
De gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tijdbom of apocalyptische mantra»?1 en «Artsen Reusel: alarm over toename besmettingen MRSA?»2
Ja.
Deelt u de zorgen van alle huisartsen in Reusel-De Mierden, waarin zij aangeven een toename te zien in het aantal multiresistente infecties? Zo ja, welke problemen en oplossingen ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Medische microbiologische laboratoria stellen gegevens over resistentie beschikbaar aan het RIVM zodat landelijke trends in Nederland gemonitord kunnen worden. Deelname aan dit systeem is nu nog vrijwillig en niet geheel landelijk dekkend. Laboratoria uit Brabant zijn daarin goed vertegenwoordigd. De beschikbare gegevens in het systeem leveren een goed beeld van het resistentie patroon in Nederland en worden gebruikt om landelijke en regionale resistentie trends te volgen.
Aparte gegevens voor Reusel-De Mierden zijn bij ons op dit moment niet beschikbaar. Op basis van de laboratoriumanalyses, blijkt dat mensen in Brabant niet vaker de huisarts hebben bezocht met infecties zoals wond- of blaasontsteking door MRSA of een ESBL producerende bacterie, dan in de rest van Nederland. Ook is er in de afgelopen vier jaar geen toename gemeten. Een tabel met het overzicht van de aantallen infecties van MRSA en ESBL in enterobacteriaceae in zowel Brabant als in heel Nederland is opgenomen in de bijlage.3
Op basis van deze bevindingen is er volgens het RIVM op dit moment geen aanleiding voor extra zorgen over het voorkomen van infecties door MRSA of ESBL in de regio Brabant.
De toenemende dreiging van antibioticaresistentie vind ik een groot probleem. Daarom wordt hard gewerkt aan de aanpak van deze problematiek. Zo is het antibioticagebruik in de veehouderij in 2013 inmiddels met 57% gedaald ten opzichte van 2009. Samen met mijn collega van EZ en I&M werk ik aan een integrale aanpak van antibioticaresistentie. Naast de humane aanpak en de milieukant, maakt transmissie via dieren hier onderdeel van uit. Over deze integrale aanpak van antibioticaresistentie ontvangt u voor de zomer een brief.
Kunt u een overzicht maken en aan de Kamer doen toekomen van de toename in besmettingen met multiresistente infecties in de afgelopen jaren in de provincie Noord-Brabant?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat enkele huisartsen in een rondetafelgesprek met de Eindhovense wethouder van Jeugd en onderwijs verklaard hebben dat zij, en hun patiënten, in enkele gevallen onder druk zijn gezet door de lokale sociale dienst om (delen van) hun medisch dossier te overleggen?
Deze zaak is primair de verantwoordelijkheid van de gemeente Eindhoven. Vandaar dat ik dan ook verwijs naar de beantwoording van raadsvragen over het zelfde onderwerp door het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven. Onderstaande link betreft een verwijzing naar deze antwoorden.
Uit het antwoord kan worden afgeleid dat het in deze casus niet ging om het opvragen van medische dossiers, maar om een verklaring van de huisarts in het kader van de Participatiewet. Het college van burgemeester en Wethouders is van oordeel dat haar handelwijze past binnen de huidige wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat deze handelwijze indruist tegen de huidige wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht dat vooral cliënten onder druk worden gezet, onder dreiging van juridische stappen of het stopzetten van hun uitkering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mensen in een financieel kwetsbare positie op deze wijze op ontoelaatbare wijze onder druk worden gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan om welke ambtenaren het gaat, om hen hierop aan te spreken, en waar nodig maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat, als dit in Eindhoven voorkomt, deze praktijken mogelijk ook elders in het land plaatsvinden? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u verder nemen om te voorkomen dat dit soort zaken plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een grootmoeder is beboet omdat ze op haar kleinkinderen paste |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat een bijstandsgerechtigde is beboet omdat ze op haar kleinkinderen paste?1
De Participatiewet is gedecentraliseerd aan colleges van burgemeester en wethouders. Ik kan mij dan ook niet mengen in individuele zaken. Het betreft hier een kwestie tussen een gemeente en een bijstandsgerechtigde.
In het algemeen geldt dat grootouders natuurlijk op hun kleinkinderen mogen passen als zij een bijstandsuitkering ontvangen. Daarbij staat voorop dat het primaire doel van de bijstand is, het weer zelf kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De oppaswerkzaamheden mogen dan ook niet in de weg staan van het vinden en accepteren van werk.
In dit kader is het van belang op te merken dat er een verschil is tussen af en toe op de kleinkinderen passen of zoveel op de kleinkinderen passen dat dit als werk kan worden beschouwd. De bijstandsgerechtigde dient dan ook te allen tijde te melden als zich feiten en omstandigheden voordoen waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Dit is de zogenaamde inlichtingenplicht. Het is aan gemeenten om in het individuele geval en de individuele omstandigheden te oordelen of oppasactiviteiten gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Ik vertrouw erop dat gemeenten hier een gedegen afweging over maken.
Bent u het met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam eens dat het oppassen op de kleinkinderen kan worden gezien als geld waardeerbare arbeid? Zo ja, waarom?
Zoals gesteld in het antwoord op de eerste vraag, ga ik niet in op het individuele geval waar u naar vraagt. Daarbij is in deze zaak hoger beroep ingesteld.
Als het gaat om het begrip «op geld waardeerbare arbeid» verwijs ik naar de uitspraken hierover door de hoogste rechter, de Centrale Raad van Beroep. In 2011 heeft de Raad geoordeeld dat in de toen voorliggende zaak oppaswerkzaamheden gelet op de aard, de omvang, de duur en het structurele karakter daarvan, als op geld waardeerbare arbeid moest worden aangemerkt.2 Hieruit volgt dat de aard, duur en omvang van de werkzaamheden en of deze al dan niet structureel zijn, bepalen of er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Dat is ook het geval bij werkzaamheden die in de huiselijke/familiaire sfeer (kunnen) plaatsvinden. Het is aan de gemeente om in individuele gevallen te beoordelen of er gevolgen zijn voor de bijstand.
Vindt u het een wenselijke situatie als opa’s en oma’s die in de bijstand zitten niet meer op hun kleinkinderen mogen passen? Deelt u de mening dat bijstandsgerechtigden bij de sociale dienst moeten melden als ze op hun kleinkinderen passen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke wettelijke basis is er voor het aanmerken van oppassen op de kleinkinderen als werkzaamheden? Hoe verhoudt dat zich tot bijvoorbeeld vrijstelling van de sollicitatieplicht vanwege een nekhernia?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 bepalen de aard, omvang en duur van werkzaamheden of er sprake is van op geld waardeerbare arbeid. Af en toe oppassen op de kleinkinderen zal doorgaans geen gevolgen hebben voor de bijstandsuitkering van grootouders. Een vrijstelling van de sollicitatieplicht verandert niets aan de inlichtingenplicht die geldt voor bijstandsgerechtigden. Alle feiten en omstandigheden die zich voordoen en waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, dienen gemeld te worden bij de gemeente.
Hoe past het beboeten van grootouders die op de kleinkinderen letten, in de kabinetsvisie op de participatiesamenleving?
In de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik reeds aangegeven dat bijstandsgerechtigden uiteraard op hun kleinkinderen kunnen passen. Dit vind ik een groot goed dat past bij een betrokken samenleving. Dat sluit echter niet uit dat mensen die beroep doen op de bijstand naast rechten ook plichten hebben. Bijstandsgerechtigden moeten er alles aan doen om zo snel mogelijk weer onafhankelijk te worden van deze voorziening. Als zij niet voldoen aan de inlichtingenplicht of andere verplichtingen, dan is het logisch dat daar gevolgen aan worden verbonden met inachtneming van individuele omstandigheden. Maatregelen en sancties zijn van belang om de solidariteit en houdbaarheid van de sociale zekerheid te waarborgen.
Deelt u de mening dat de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving leidt tot disproportioneel harde straffen? Zo ja, komt er een aanpassing? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn brief van 16 december 2014 aan de Tweede Kamer aangegeven dat door een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep aanpassing van de Fraudewet, de socialezekerheidswetten en het Boetebesluit socialezekerheidswetten noodzakelijk is.3 Op 9 februari heeft de Minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning van de aanpassing van wet- en regelgeving.4
Het Aeronautical Fixed Telecommunication Network (AFTN) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Wie is er in Nederland aangesloten op het Aeronautical Fixed Telecommunication Network (AFTN)?
Het Aeronautical Fixed Telecommunication Network (verder in deze beantwoording: netwerk) vindt zijn oorsprong in de regelgeving van de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO (annex 10, volume II en III). ICAO beschrijft het netwerk als een wereldwijd luchtvaartnetwerk waarover korte digitale berichten worden verstuurd. Op het netwerk zijn alle relevante partijen aangesloten die een vliegtuig begeleiden in alle fasen van de vlucht, zoals luchtverkeersorganisaties, luchthavens en meteoproviders. Berichten die over het netwerk worden gestuurd zijn bijvoorbeeld notice to airmen (NOTAMs), vliegplannen en meteogerelateerde berichten.
Om berichten te ontvangen dient een partij via een toegangspoort aangesloten te zijn op het netwerk. De volgende Nederlandse partijen hebben via de Nederlandse toegangspoort aansluiting op het netwerk: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), douane, KLM Operations Control Center (OCC), de Koninklijke Marechaussee, Politie Luchtvaartdienst, Société Internationale de Télécommunications Aéronautiques(SITA)1, Eindhoven Havendienst, Groningen Tower, Lelystad Tower, Maastricht Tower, Rotterdam Tower, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut en het Air Operations Control Station te Nieuw Milligen.
De meeste luchtvaartpartijen zien het netwerk als een verouderd systeem. Toen faxen werden geïntroduceerd, werd daarvan steeds vaker gebruik gemaakt. Nu wordt veelal via internet gecommuniceerd.
Kunt u aangeven of de International Civil Aviation Organization (ICAO) berichten verstuurt via AFTN en daarmee één van de zogenaamde publicerende organisaties is op AFTN?
ICAO is niet aangesloten op dit operationele netwerk en verstuurt derhalve geen berichten via het netwerk.
Wie heeft er in Nederland een abonnement op deze berichten en staat dus op de lijst van geadresseerden van berichten van ICAO? Kunt u specifiek aangeven of de volgende organisaties berichten ontvangen en welke categorie informatie zij ontvangen: de Minister van Veiligheid en Justitie en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Minister en/of Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en/of het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Luchtverkeersleiding Nederland (LVLN), KLM, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV)? Kunt u voorts aangeven of genoemde partijen berichten van ICAO ontvangen via andere systemen dan AFTN?
In Nederland hebben de partijen die in het antwoord op vraag 1 genoemd staan toegang tot het netwerk en deze partijen kunnen dus berichten ontvangen.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is ICAO niet aangesloten op het netwerk en verspreidt zij daarom ook geen berichten over het netwerk. ICAO verstuurt berichten op verschillende manieren. Allereerst verstuurt ICAO berichten aan de verdragsstaten via de zogenaamde ICAO State Letters. Voor Nederland is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geregistreerd als centraal aanspreekpunt voor deze State letters. IenM zorgt voor de verdere verspreiding van deze State Letters naar publieke of private partijen voor wie de gedeelde informatie van belang kan zijn. Als een State Letter bijvoorbeeld betrekking heeft op de beveiliging van de burgerluchtvaart, stuurt IenM de State Letter aan de NCTV.
Daarnaast stelt ICAO correspondentie en publicaties (zoals «Electronic Bulletins», «Circulars», «Documents» en «Guidance Material») deels beschikbaar via een beveiligde webportal die alleen toegankelijk is voor overheidspartijen en internationale organisaties, en deels via haar openbare website. Dit is afhankelijk van de toegekende rubricering inzake vertrouwelijkheid door ICAO.
Kunt u aangeven wie de berichten (Special Alert Messages, SAM-berichten) kreeg en wie van de geadresseerden tot welk veiligheidsniveau deze berichten ontving?
In uw vraag noemt u Special Alert Messages(SAM-berichten). Deze specifieke term wordt zover bekend niet in het actuele berichtenverkeer in de luchtvaart gehanteerd.
De huidige ICAO regelgeving kent acht typen berichten die over het netwerk worden gestuurd (Annex 10, volume II, artikel 4.4.1.1). Deze acht typen berichten worden onderverdeeld in drie prioriteitscategorieën (artikel 4.4.1.2). De term SAM (of een vergelijkbare term) komt niet terug in de typen berichten, noch in de prioriteitscategorieën.
Eurocontrol hanteert de zogenoemde Safety Alertswaarmee luchtvaartpartijen worden geïnformeerd over veiligheidsaspecten. Daarin onderscheidt Eurocontrol drie typen:
Safety Alerts worden afgegeven als Eurocontrol daartoe aanleiding ziet op grond van informatie van hun bekende organisaties (luchtverkeersorganisaties, de FAA of industriepartijen als Boeing en Airbus)
Kunt u aangeven tot welke acties dit geleid heeft met veilige vluchtuitvoering?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het de Nederlandse overheid niet bekend dat dergelijke berichten zijn uitgegeven.
Kunt u een overzicht geven van de berichten die ICAO tussen januari 2014 en 17 juli 2014 over de veiligheid in Oost-Oekraine verstuurd heeft via AFTN of op andere wijze, bijvoorbeeld via copperchase? Kunt u per bericht aangeven wat er in stond en aan wie het bericht in Nederland verstuurd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aan heb gegeven, stuurt ICAO geen berichten over het netwerk. ICAO heeft in deze periode ook geen andere berichten verstuurd over de veiligheid in Oost-Oekraïne.
Ter volledigheid wordt gewezen op de State letter waarin ICAO de situatie onder de aandacht brengt dat twee organisaties de luchtverkeersdienstverlening claimen in de Simferopol FIR (ICAO Paris State Letters 14–0243, 2 april 2014). Dit betreft een ander deel van het Oekraïense luchtruim dan waar de ramp met vlucht MH17 heeft plaatsgevonden.
Tot welke acties hebben de berichten over Oost-Oekraine geleid?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, zijn in de periode tot 17 juli 2014 geen berichten over Oost- Oekraïne uitgegeven door ICAO.
Wat is het hoogste waarschuwingsniveau dat afgegeven is over Oost-Oekraine in de periode 1 januari 2014 tot en met 17 juli 2014? Wanneer is dat afgegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de OVV voor 17 juli 2014 berichten ontvangen van de ICAO over de veiligheid van het luchtruim in Oost-Oekraine? Zo ja, welke en wanneer?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er voor 17 juli 2014 SAM-berichten van niveau 3 of 4 afgegeven over Oost-Oekraine? Zo ja, wanneer, wie heeft ze gehad en wie heeft daarop actie ondernomen?
Zoals mijn antwoord op vraag 4 aan geeft, is de Nederlandse overheid niet bekend dat dergelijke berichten over Oost-Oekraïne zijn uitgegeven.
Als er voor 17 juli 2014 SAM-berichten van niveau 3 of 4 zijn afgegeven, welke gevolgen heeft dat gehad voor de informatieverstrekking naar diensten zoals LVNL en de betrokken airlines voor de vluchten tussen Amsterdam en Kuala Lumpur en alle andere vluchten die regulier over Oost-Oekraine vlogen?
Zie antwoord vraag 10.
Als de OVV zulke berichten ontvangen heeft, is zij dan de geschikte organisatie om het onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes?
De OVV is onafhankelijk en bepaalt zelf welke voorvallen hij onderzoekt.
Kunt u de precieze onderzoeksvraag van het OVV-onderzoek naar de keuze voor de route aan de Kamer doen toekomen? Kunt u aangeven wie het OVV-onderzoek naar de vliegroute gelast heeft en wie wanneer de onderzoeksvraag heeft vastgesteld?
De OVV bepaalt behoudens de wettelijk verplichte onderzoeken zelfstandig welke voorvallen hij onderzoekt en wat daarbij de onderzoeksvraag is. De OVV heeft op 18 juli 2014 bekend gemaakt onderzoek te doen naar de besluitvorming rondom de vliegroute van vlucht MH17. Dit heeft de OVV op 25 juli 2014 nader toegelicht: «De OVV doet onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken».
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Persoonlijke Gezondheidscheck gelanceerd’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Persoonlijke Gezondheidscheck gelanceerd?1
Ik vind het positief dat partijen hun krachten bundelen op het gebied van preventie, en dat ieder daar vanuit zijn eigen invalshoek kennis over bijvoorbeeld richtlijnen inbrengt. Dat mensen in staat worden gesteld om meer grip te krijgen op hun eigen gezondheid, begint bij inzicht in hun gezondheid en leefstijl. Een laagdrempelig advies waarmee iemand zijn leefstijl kan aanpassen, zoals het preventief medisch onderzoek waar de Persoonlijke Gezondheidscheck in voorziet, kan hiervoor waardevol zijn. Het is begrijpelijk dat – nu het steeds meer over preventie gaat – meer mensen ook medisch onderzoek op dit gebied verlangen. Tegelijkertijd moeten we ook kritisch blijven op een goede afweging van voor- en nadelen van preventief medisch onderzoek. Naast de voordelen van vroegdetectie kunnen er ook nadelen zitten aan preventief medisch onderzoek. De patiënt moet goed voorgelicht worden over de betekenis van de uitkomsten: het is geen absolute zekerheid dat er geen sprake is van een aandoening en ook een signaal dat een patiënt een bepaald risico loopt, betekent niet dat deze een aandoening heeft en een medisch traject zal moeten doorlopen. Dit kan leiden tot mensen die onterecht gerustgesteld worden of tot onnodige zorgkosten. Daarom heb ik de Gezondheidsraad gevraagd om mij advies te geven over de criteria voor health checks. En ook tegen welke risico’s de overheid in dit verband haar burgers moet beschermen. Het advies van de Gezondheidsraad is op 5 maart jl verschenen. Momenteel beraad ik mij op mijn reactie op dit advies.
Hoe beoordeelt u het risico op schijnzekerheid dat de Persoonlijke Gezondheidscheck op kan roepen?
Zie antwoord bij 1.
Is de Persoonlijke Gezondheidscheck toegestaan binnen de Wet op het bevolkingsonderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de Persoonlijke Gezondheidscheck in de huidige vorm is geen sprake vergunningplichtig bevolkingsonderzoek conform de WBO. De Persoonlijke Gezondheidscheck is in de huidige vorm dus toegestaan volgens de WBO.
Is de Persoonlijke Gezondheidscheck goedgekeurd in het kader van het programma voor Bevolkingsonderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Persoonlijke Gezondheidscheck is niet opgenomen in het programmatisch aanbod van bevolkingsonderzoeken dat wordt uitgevoerd door het Centrum voor Bevolkingsonderzoek van het RIVM. De initiatiefnemers van de Persoonlijke Gezondheidscheck hebben elk vanuit hun eigen professie en richtlijnen dit initiatief opgezet.
Past de Persoonlijke Gezondheidscheck binnen de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)? Zo ja, is de check al opgenomen in de richtlijnen, of wordt deze check spoedig opgenomen? Zo nee, hoe moeten huisartsen met deze check omgaan?
Het NHG is mede-initiatiefnemer. De Persoonlijke Gezondheidscheck is een doorontwikkeling van de NHG-Standaard PreventieConsult cardiometabol risico, en verwijst alleen die mensen door naar de huisarts die volgens de richtlijnen van het NHG een indicatie hiervoor hebben. Huisartsen zijn door de NHG en de LHV zelf geïnformeerd voorafgaande aan de lancering.
Welke (industriële) partijen zijn er allemaal betrokken geweest bij het bedenken, en de ontwikkeling van de Persoonlijke Gezondheidscheck?
De Persoonlijke Gezondheidscheck komt voort uit de samenwerking van de Hartstichting, Diabetesfonds, Longfonds, Nierstichting, de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskundigen (NVAB), GGD GHOR Nederland met het Netherlands Institute for Prevention and E-health Development (NIPED) Instituut. De ontwikkeling van het NIPED E-health platform dat de basis vormt voor de Persoonlijke Gezondheidscheck is gefinancierd door een groep Nederlandse informele investeerders. Daarnaast heeft het NIPED financiële ondersteuning gehad van gezondheidsfondsen en diverse wetenschappelijke toelages (waaronder van ZonMW) gekregen. Verschillende bedrijven, particuliere collectieven, zorg- en inkomensverzekeringen hebben tijdens de ontwikkeling en in de pilotfase bijgedragen door de check aan respectievelijk medewerkers, leden van het collectief en aangesloten verzekerden ter beschikking te stellen.
Wat denkt u dat deze preventieve screening uiteindelijk op gaat leveren? Wat is het primaire doel, een verlaging van de zorgkosten of het voorkomen dan wel vroeg opsporen van gezondheidsproblemen?
Het instrument is door de initiatiefnemers ontwikkeld om persoonlijke preventie op een laagdrempelige, demedicaliserende wijze concreet te maken voor alle burgers. Het instrument maakt bewust en stimuleert om op eigen kracht een gezondere leefstijl te kiezen, aldus de betrokken partijen. Of grootschalig toepassen van een dergelijk instrument ook daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert, weten we nog niet. Dat zal de praktijk uitwijzen.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de proef blijkt dat mensen op basis van het gekregen advies actief aan de slag gaan met hun eigen leefstijl? Wordt er na de lancering ook gemonitord of de Persoonlijke Gezondheidscheck dit effect heeft?
De inititatiefnemers hebben aangegeven dat de eerste resultaten positief zijn. Ik heb ook begrepen dat voortdurend zal worden gemonitord. Ik wacht de resultaten met dit instrument op de langere termijn af.
Bent u er voorts van op de hoogte dat een van de doelen van de Persoonlijke Gezondheidscheck is gezondheidsverschillen tussen groepen mensen te verkleinen? Op welke wijze draagt de Persoonlijke Gezondheidscheck bij aan het verkleinen van deze verschillen? Is de verwachting dat vooral de groepen mensen met een naar vergelijking slechte gezondheid gebruik gaan maken van deze check? Is de verwachting dat vooral de groepen mensen die op dit moment een naar vergelijking slechte gezondheid hebben de adviezen van de check op gaan volgen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In kwetsbare groepen speelt complexe problematiek. Geen enkel instrument lost dat zomaar op. De Persoonlijke Gezondheidscheck is volgens de initiatiefnemers voor alle Nederlanders, maar zo gemaakt dat ook mensen met een lage SES (sociaal economische status) er gebruik van kunnen maken. In diverse regio’s worden voorbereidingen getroffen om in 2015 met de persoonlijke gezondheidscheck aan de slag te gaan. Wat dat eventueel aan gezondheidswinst oplevert, zal op termijn moeten blijken.
Is u bekend dat er wordt aangegeven dat alleen mensen met een hoog risico volgens de medische richtlijnen worden doorverwezen naar een (huis/bedrijfs-)arts? Is de ervaring dat mensen deze adviezen opvolgen?
De ervaring van de initiatiefnemers is dat deelnemers die een verhoogd risico uit de check krijgen en daarbij het advies de (huis)arts te bezoeken, dit in een hoog percentage (>85%) ook daadwerkelijk doen. De opzet is dat het gezondheidsrapport primair demedicaliserend werkt; 60% van de deelnemers gaat zelf of met (online) hulp met de leefstijl aan de slag. Ca.10% van de mensen wordt verwezen naar de huisarts omdat ze volgens de NHG richtlijnen bedoelde indicatie voor een medische interventie hebben.
Worden mensen die de test invullen en een hoog risico blijken te hebben op een bepaalde aandoening direct of indirect gestimuleerd de aanvullende online modules aan te schaffen?
Daarover is mij niets bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat voor een groep mensen de aanvullende module wordt vergoed, en een ander deel deze uit eigen zak zal moeten betalen? Hoeveel en welke gemeenten vergoeden de Gezondbon? Hoeveel en welke verzekeraars vergoeden de Gezondbon? Hoeveel en welke werkgevers vergoeden de Gezondbon?
Voor de aanvullende modules moet worden betaald. De Gezondbon maakt de positionering buiten de verzekerde basiszorg, als voorzorg (voor de zorg) en als 0e-lijnsdiagnostiek duidelijk. Persoonlijke preventie is in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Steeds meer werkgevers, gemeenten en verzekeraars kiezen er voor de aanvullende modules door middel van de Gezondbon (gedeeltelijk) te vergoeden. Zij hebben ook belang bij gezonde medewerkers, verzekerden en inwoners. Voor een actueel overzicht van de werkgevers, verzekeraars en gemeentes die meedoen zie de website www.persoonlijkegezondheidscheck.nl.
Is de kans groter voor iemand die werkloos is dat hij of zij de aanvullende module uit eigen zak moet betalen? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
Diverse gemeentes werken (samen met aanbieders van zorgpolissen voor minima) aan een arrangement voor hun lage SES populatie. Opname van de betaalde Persoonlijke Gezondheidscheck modules in de aanvullende verzekering van de minima polis kan daarbij een optie zijn.
Waar gaat het bedrag van € 59 naar toe als iemand de aanvullende module aan wil schaffen? Welke partijen verdienen geld met de aanvullende module van de Persoonlijke Gezondheidscheck?
Volgens de initiatiefnemers gaat dit bedrag naar laboratoria, prikpunten, leveranciers van biometrie-, laboratorium benodigdheden, print, IT partijen (hosting, security, development), NIPED (project management en -ondersteuning, service desk, wetenschappelijk onderzoek, doorontwikkeling), distributiepartners (communicatie, projectacquisitie).
In hoeverre is de Persoonlijke Gezondheidscheck een commercieel initiatief? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Persoonlijke Gezondheidscheck is een gezamenlijk initiatief van diverse private organisaties (zie antwoord op vraag2. Deze partners hebben geen financieel belang in de Persoonlijke Gezondheidscheck. De uitvoerende organisatie NIPED streeft zowel gezondheidswinst als financieel rendement na. NIPED bestaat uit een stichting voor wetenschappelijk onderzoek en een bedrijfsmatige entiteit die het E-health platform heeft ontwikkeld en exploiteert.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen die gebruik maken van de aanvullende modules bijvoorbeeld labonderzoek of metingen kunnen laten verrichten of bloed laten prikken? Als deze mensen op basis van de uitslag vervolgens naar de huisarts gaan, worden dan de gedane testen gebruikt, of worden deze door de huisarts herhaald?
De gedane testen worden door de huisarts gebruikt, aldus de initiatiefnemers. Het programma werkt volgens de richtlijnen en de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Deelnemers worden conform de richtlijnen verwezen. Daarnaast wordt het laboratorium onderzoek verricht met behulp van een landelijk prikpuntennetwerk waarin alle huisartsen laboratoria zijn betrokken. Hier laat de huisarts normaliter ook het onderzoek verrichten met een electronische koppeling naar het huisartsen informatie systeem. Daarom hoeft het onderzoek in beginsel niet herhaald te worden.
Als iemand de test invult, en een matig risico op een bepaalde aandoening blijkt te hebben, is dan de ervaring dat mensen ook contact opnemen met een arts, omdat zij zich toch zorgen maken?
Uit de eerste resultaten blijkt volgens de initiatiefnemers dat mensen goed met de uitslag om kunnen gaan. Het rapport geeft inzicht. Inzicht maakt bewust en bewustzijn zet aan tot actie. Als deelnemers zelf of met hulp aan de slag kunnen en er geen medische indicatie is, dan worden gerichte leefstijladviezen gegeven via de website, en een overzicht van de regionaal beschikbare leefstijlprogramma’s waarvan men gebruik kan maken (online en offline). Bij een hoog risico op een aandoening volgt verwijzing naar de huisarts voor medische ondersteuning, volgens de richtlijnen.
Zet de Persoonlijke Gezondheidscheck aan tot onnodig zorggebruik?
Volgens de initiatiefnemers gaat ongeveer 60% van de deelnemers zelf met de leefstijl aan de slag en ongeveer 10% van de deelnemers wordt verwezen naar de huisarts omdat ze volgens de NHG richtlijnen een indicatie voor een medische interventie hebben.
De strijd tegen ivoorhandel |
|
Eric Smaling (SP), René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «China verbiedt ivoorhandel tijdelijk»1, «Ook Chinezen zelf moeten steeds minder van ivoor hebben»2 en «China doet ivoor in de ban, tijdelijk»?3 Zo ja, wat is uw reactie op hetgeen in deze artikelen naar voren wordt gebracht?
Ja. Het feit dat China steeds actiever wordt in de strijd tegen illegale handel van ivoor is bemoedigend. Ook bemoedigend is dat de kennis onder de Chinese bevolking over de kwalijke effecten van handel in ivoor toeneemt en dat Chinezen zelf, mede daardoor, in toenemende mate bereid zijn luxe goederen zoals ivoor op te geven. Afname van de vraag naar ivoor is uiteindelijk het beste middel om de handel te bestrijden
Bent u het eens met de NGO's Traffic en Environmental Investigation Agency dat hier sprake is van window dressingomdat de Britse kroonprins op bezoek komt in China? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de maatregel, een tijdelijk verbod op de handel in ivoor, als een erkenning van China dat ook destinatielanden een grote verantwoordelijkheid hebben om wildlife crime tegen te gaan. Eerder wees China vooral naar handhaving in Afrika als oplossing. Ik vind dit een belangrijk signaal.
Tegelijkertijd hoop ik, gezien de reikwijdte van het besluit, alleen bewerkt ivoor, en de tijdsduur van voorlopig 1 jaar, dat dit een eerste stap is. Positief is wel dat de genomen maatregel in het verlengde ligt van eerdere maatregelen zoals de vernietiging van illegaal gewonnen ivoor en het actief waarschuwen van Chinese toeristen in Afrika.
Hoe hebben zich de laatste jaren de volgende zaken ontwikkeld: a. verlies aan biodiversiteit in Afrika door stroperij; b. verlies aan toeristische inkomsten in Afrika als gevolg van stroperij; c. bijdrage aan financiering van internationaal terrorisme als gevolg van stroperij?
In 2013 zijn volgens een rapport van CITES 20.000 olifanten gedood door stroperij. Dit is een afname ten opzichte van 2012 maar dit aantal is nog steeds schrikbarend hoog. Het monitoringsysteem van het CITES Secretariaat (MIKE) geeft 4 hoofdoorzaken voor een toename van stroperij: verlies van habitat (conflict tussen olifant en mens voor leefgebied), niveau van corruptie in een land, levensstandaard in een land en het voorkomen van gewapende conflicten.
Het voortbestaan van populaties Afrikaanseolifantenblijft bedreigd door de grote aantallen olifanten die gedood worden door stroperij voor hun ivoor.
Ten aanzien van de gevolgen voor toerisme is het beeld niet eenduidig. Voor savannegebieden met lodges en dergelijke is een toename van de stroperij een aantasting van het imago als toeristische bestemming en kan het toeristen afschrikken.
TRAFFIC stelt dat er «sterke aanwijzingen» zijn dat in een aantal gevallen de revenuen verkregen uit stroperij ten goede zijn gekomen aan rebellengroeperingen. Als dit waar blijkt te zijn, is dat een zorgwekkende ontwikkeling. Vooralsnog lijkt die bijdrage echter nog beperkt. Het zijn vooral criminele netwerken die het geld van illegale handel opstrijken.
Welke acties, in volgorde van noodzaak en te verwachten effectiviteit, zijn nodig om illegale stroperij effectief te bestrijden? Waar ziet de regering haar meest effectieve bijdrage?
In december 2013 heeft de internationale gemeenschap 14 «urgent measures» opgesteld waar met prioriteit op ingezet moet worden. In februari 2014 zijn deze maatregelen opgenomen in de politieke verklaring van Londen. Nederland heeft zowel de «urgent measures» als de Londen-verklaring ondertekend. De kern van zowel de maatregelen als de verklaring is de noodzaak die eruit spreekt om in de gehele keten actief te zijn bij de bestrijding van stroperij en illegale handel. Het gaat dan om de stroperij in gebieden in Afrika, het vervoer van Afrika naar Azië en vraagreductie in Azië. De projecten die het Ministerie van Economische Zaken in het kader van wildlife crime heeft opgezet (TK 28 286-724) zijn gebaseerd op de «urgent measures» en beogen in de gehele keten een duidelijke stap te zetten in het tegengaan van de illegale handel.
Hoe denkt de regering de mede dankzij het amendement Smaling-Leegte4 vrijgemaakte middelen in te zetten om stroperij en illegale handel verder in te dammen?
De uitwerking van voornoemd amendement vindt plaats in nauw overleg tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken.
De middelen vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van de bestrijding van wildlife crime zullen worden ingezet in aanvulling op programma’s gericht op natuurbeheer en regulering van de handel in bedreigde diersoorten, alsmede die in het kader van vrede en veiligheid en duurzame ontwikkeling.
Het accent zal daarbij liggen op het vergroten van de weerbaarheid van gemeenschappen waar stroperij plaatsvindt, versterking van de rechtshandhaving en reductie van de vraag naar levende exemplaren van bedreigde diersoorten en producten als ivoor, hoorn van neushoorn en delen van leeuwen en andere roofdieren. Hierbij zullen lokale partijen en internationaal opererende maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Hoe kan China aangemoedigd worden zich langdurig te committeren aan het door het land zelf ondertekende CITES-verdrag dat internationale handel in ivoor verbiedt?
China voldoet aan haar verplichtingen in het kader van het CITES-verdrag. Tijdens de Conferentie van Partijen in Bangkok in 2013 is China opgedragen een «national ivory action plan» op te stellen. Tijdens de vergaderingen van het CITES Standing Committee (jan 2016) wordt dit plan na evaluatie door het CITES Secretariaat door de internationale gemeenschap beoordeeld. Als zou blijken dat China tekort schiet, kunnen door CITES maatregelen genomen worden.
In het «national ivory action plan» komen handhaving en de verwevenheid van de nationale markt voor ivoor met de illegale internationale handel nadrukkelijk aan de orde.
Nederland blijft de ontwikkelingen in China, ook in Europees kader, actief volgen.
Hoe ziet u de binnenlandse druk tegen ivoorhandel in China? Hoe representatief is het onderzoek van het International Fund for Animal Welfare en kan dit onderzoek worden gebruikt richting de Chinese autoriteiten?
Ik juich het toe dat ook binnen China het besef toeneemt dat de illegale handel in ivoor moet stoppen.
Een groot aantal ngo’s rapporteert over de situatie in China. Deze rapporten zijn voor de internationale gemeenschap van groot belang om te toetsen of China zich aan zijn internationale afspraken houdt en welke acties door zowel landen als ngo’s genomen kunnen worden om de illegale handel in ivoor tegen te gaan. De rapporten bevestigen de eerdergenoemde trend en tonen het belang aan van goede informatievoorziening om de illegale handel in ivoor tegen te gaan.
Het aanpakken van overlastgevers met een koopwoning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Treiteraar straks ook in koophuis niet meer onaantastbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat «treitersituaties diep ingrijpen in het leven van slachtoffers, zeker als ook de veiligheid en de gezondheid van hun kinderen in het geding is. Kern is dat als de situatie niet verbetert, niet het slachtoffer, maar de treiteraar verhuist»? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het verschil tussen het huren van een huis of het in eigendom hebben van een huis door een notoire overlastgever niet het kenmerkende verschil mag zijn in de aanpak van die overlastgever?
Ik deel de mening dat treitersituaties diep kunnen ingrijpen in het leven van de slachtoffers en dat verhuizing van het slachtoffer in beginsel geen oplossing is. Verhuizing van de overlastgever kan soms een oplossing zijn, maar zou er ook toe kunnen leiden dat het probleem zich verplaatst naar de nieuwe woonomgeving. Voor de bevoegdheden van de gemeente maakt het geen verschil of de overlast wordt veroorzaakt door een huurder of door een eigenaar van een woning. Een inherent verschil tussen beide situaties is wel dat uithuiszetting in een huursituatie kan worden bereikt doordat de verhuurder het huurcontract opzegt.
Deelt u de hoop van de burgemeester van Amsterdam «dat het Rijk de wet verandert om de uitzetting van eigenaren van koophuizen te vergemakkelijken»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Van de zijde van de gemeente Amsterdam is desgevraagd toegelicht dat de gemeente een verruiming beoogt van artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria), gelet op de strenge uitleg die de bestuursrechter sinds eind 2010 aan die bepaling geeft. Op grond van die bepaling kan de burgemeester besluiten (voor zover hier relevant) om een woning of een daarbij behorend erf tijdelijk te sluiten, indien door gedragingen in de woning of op het erf de openbare orde rond de woning of het erf wordt verstoord. Op de Kamervragen die begin 2011 over die jurisprudentie zijn gesteld, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de Wet Victoria goed toepasbaar is om ernstige overlast te bestrijden en dat gemeenten voldoende instrumenten hebben om woonoverlast aan te pakken.2 Inmiddels kan worden geconstateerd dat onder andere de gemeente Amsterdam heeft aangegeven behoefte te hebben aan aanvullend instrumentarium voor de aanpak van woonoverlast. Ik ben graag bereid daar met de gemeente Amsterdam en andere gemeenten over te spreken.
Daarbij staat overigens niet op voorhand vast dat het probleem kan worden opgelost met een verruiming van artikel 174a Gemeentewet. Zo zijn veel van de voorwaarden die de bestuursrechter stelt aan de toepassing van artikel 174a terug te voeren op de rechtspraak over het EVRM. Uithuiszetting is een zware inbreuk op met name het recht op de persoonlijke levenssfeer en het eigendomsrecht. De Grondwet en verdragen staan een dergelijke maatregel weliswaar niet in op voorhand in de weg, mits voorzien van een expliciete (formeel-)wettelijke grondslag, al was het maar omdat ook de slachtoffers van de overlast grondrechten hebben. Maar uit de rechtspraak over het EVRM kan onder meer worden afgeleid dat voldoende aannemelijk moet zijn dat met de uithuiszetting het beoogde doel wordt bereikt (en dat de overlast zich bijvoorbeeld niet verplaatst naar de nieuwe woonomgeving), dat de overlast niet kan worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen en dat de uithuiszetting geen buitensporige individuele last (excessive individual burden) mag vormen voor de betrokken burger. Ook zal het moeten gaan om objectieve, verifieerbare en ernstige overlast.
Tot slot kan ik u in dit verband melden dat er een project loopt, waarin kennis en ervaring worden opgedaan met het in een vroeg stadium opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing aan overlastgevende huurders. Het doel van dit project is om door het opleggen van voorwaarden de overlast te beëindigen en daarmee te voorkomen dat de overlastveroorzaker zijn woning kwijtraakt. Mogelijk levert dit project ook inzichten op waarmee overlast van eigenaar-bewoners effectiever kan worden aangepakt. Als dat het geval is, zal ik die inzichten betrekken bij eventuele vervolgstappen.
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de ruimte die internationale verdragen bieden, waaronder het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, wetgeving voor te bereiden om ook eigenaren van woningen die structureel en onverbeterlijk voor ernstige overlast zorgen desnoods tijdelijk of permanent uit hun eigen huis te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de reflectoren op politieuniformen niet werken |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de reflectoren op politieuniformen niet werken?1
Ik ben bekend met het genoemde bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Deelt u de mening dat politieagenten zo moeten zijn uitgerust dat zij veilig hun werk kunnen doen? Is een uniform dat goed zichtbaar is in het donker daar volgens u een onderdeel van?
Politieagenten moeten altijd veilig hun werk kunnen doen. Het nieuwe operationele uniform draagt hieraan bij, doordat agenten hiermee goed herkenbaar en zichtbaar zijn. Het nieuwe uniform vormt een significante verbetering ten opzichte van het oude uniform, ook wat betreft de zichtbaarheid in het donker.
Het nieuwe uniform voldoet aan alle bij het ontwerp gestelde eisen. De gele strepen op het nieuwe uniform dragen bij aan het vergroten van de herkenbaarheid en zichtbaarheid. Het doel is echter nooit geweest dat de gele strepen reflecterend zouden zijn. De grijze blokjes en het opdruk «POLITIE», zijn wel, zoals bedoeld, (retro)reflecterend en werken zoals in het ontwerp bedoeld.
Voor specifieke situaties, bijvoorbeeld wanneer politieagenten in het donker langs de snelweg werken, kan extra reflecterende kleding nodig zijn. In dergelijke gevallen maken politieagenten gebruik van een zichtbaarheidsvest en/of een gele blouson, waarvan een extra groot oppervlakte fluorescerend en reflecterend is.
Hoe lang is dit probleem al bekend? Welke actie is er sindsdien ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke eisen zijn er aan het politieuniform gesteld voordat het werd ontworpen? Voldoet het politieuniform volledig aan die eisen? Was een goede reflectie van het politieuniform een van de gestelde eisen? Zo ja, waarom is niet aan die eis voldaan? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het de bedoeling is dat agenten in gevaarlijke situaties reflecterende hesjes dienen te dragen? Waaruit blijkt dat dit bij het ontwerpen van het uniform al de bedoeling was?
Zie antwoord vraag 2.
Dragen agenten in alle situaties reflecterende hesjes bij zich? Is het niet handiger als het politieuniform zelf reflecteert waardoor dit niet noodzakelijk is?
De reflecterende zichtbaarheidsvesten en de gele hoezen voor het veiligheidsvest behoren tot de persoonlijke standaarduitrusting van politieagenten en bovendien zijn deze middelen beschikbaar in elk politievoertuig.
De grijze blokjes en de opdruk «POLITIE» op het nieuwe uniform zijn (retro)reflecterend en werken zoals in het ontwerp bedoeld. De gele strepen dragen bij aan de herkenbaarheid van politieagenten, maar zijn niet bedoeld om reflecterend te zijn. Niet voor alle werkzaamheden is het immers noodzakelijk dat de kleding reflecterend is. Een reflecterend uniform zou bovendien betekenen dat de stof stugger, minder comfortabel en onderhoudsgevoeliger zou zijn geworden. Dit laatste wordt versterkt door het feit dat het gele oppervlak op het nieuwe uniform groter zou moeten zijn om aan de officiële normering voor reflectoren te voldoen.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat de zichtbaarheid van politieuniformen verbetert door goede reflectie aan te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen is dat niet nodig.
De intentieverklaring die is gesloten met België om de samenwerking op immigratiebeleid uit te breiden |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de intentieverklaring tot migratiesamenwerking met België?1
Ja.
Op welke specifieke terreinen gaan Nederland en België samenwerken op het migratiebeleid? Vanaf wanneer en welke concrete acties gaan daarmee gepaard? Bent u bereid de intentieverklaring te delen met de Kamer?
De intentieverklaring tussen België en Nederland ziet voornamelijk op samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten. De precieze onderwerpen staan genoemd in de intentieverklaring, zie bijlage.
Op welke wijze gaat Nederland met behulp van België voorkomen dat migranten gebruik maken van de zogenoemde «Europa-route», die ervoor zorgt dat de Nederlandse voorwaarden voor gezinsmigratie omzeild worden?
Nederland wil samen met België onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om het gebruik maken van de Europaroute moeilijker te maken. Deze Europa-route houdt in dat een Nederlander in een andere EU-lidstaat gaat wonen en een partner uit een derde land overbrengt. Na een kortstondig verblijf in de andere lidstaat komt de persoon in kwestie met zijn partner terug naar Nederland, gebruikmakend van het recht op vrij verkeer met als enkele doel de Nederlandse migratieregels m.b.t. gezinsvorming of -hereniging te omzeilen.
Het kabinet blijft van mening dat de Europaroute een ongewenste en onbedoelde uitkomst is van de Richtlijn. Samen met mijn Belgische collega zal ik bij de Europese Commissie aandacht vragen voor de problematiek rondom het oneigenlijk gebruik van de Europaroute. Een mogelijke oplossingsrichting hiervoor is om de termijn voor de periode dat in een andere lidstaat moet worden verbleven te verlengen, indien mogelijk naar twee jaar.
Noch Richtlijn 2004/38/EG, noch de relevante jurisprudentie stelt een termijn voor de periode dat in een andere lidstaat moet worden verbleven. Uit de jurisprudentie valt op te maken dat een derdelands familielid van een burger van de Unie aan die familieband alleen een verblijfsrecht op basis van het Unierecht kan ontlenen indien sprake is van het opbouwen of bestendigen van het gezinsleven met de burger van de Unie in een andere lidstaat. Hier wordt geen concrete minimumtermijn aan verbonden door het Hof. Wel is duidelijk dat verblijven van korte duur, zoals weekends of vakanties, naar het oordeel van het Hof niet volstaan. Het is aan lidstaten om een bepaalde termijn te hanteren om aan te nemen dat het gezinsleven is opgebouwd of bestendigd. Hierbij is van belang dat het mogelijk blijft om bij een kortere termijn de opgebouwde of bestendigde gezinsband aan te tonen. Op dit moment is het Nederlandse beleid (paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire) om na ten minste 6 maanden verblijf in een andere lidstaat aan te nemen dat het gezinsleven in een andere lidstaat is opgebouwd of bestendigd.
Welke oproep hebben België en Nederland omtrent hervestiging exact gedaan bij het tekenen van de intentieverklaring? Deelt u de mening dat er in Europees verband sterk moet worden aangedrongen op het deelnemen aan en uitbreiden van de hervestigingsprogramma’s van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR), zodat extra kwetsbare vluchtelingen in de hele EU een plek kunnen krijgen? Zijn België en Nederland bereid deze oproep bij de eerstvolgende JBZ-Raad krachtig te herhalen?
België en Nederland hebben in de intentieverklaring aangegeven op het gebied van hervestiging verder samen te werken en «best practices» uit te wisselen. Nederland is voorstander van een verdere uitbreiding van het aantal Europese lidstaten dat deelneemt aan het VN-hervestigingsprogramma. Dit betreft een bestendig Nederlands standpunt dat Nederland ook in de toekomst zal blijven uitdragen.
Deelt u de mening dat deze vorm van bilaterale samenwerking op migratiebeleid met ons omringende landen en andere EU-lidstaten bevorderlijk is voor het harmoniseren van het Europees asielbeleid en het voorkomen van fraude en misbruik? Zo ja, bent u bereid met meerdere van deze landen vergelijkbare afspraken te maken? Zo ja, met welke landen?
Het samen optrekken met omringende landen kan zeker bijdragen aan het gezamenlijk agenderen van gedeelde standpunten om op die wijze een gewenste Europese inzet te bevorderen; zo ook bij de door Nederland voorgestane verdergaande harmonisering van het gemeenschappelijk asielbeleid. Dit kan door middel van bilaterale samenwerkingsafspraken, maar ook door bijvoorbeeld meer informele vormen, zoals een gezamenlijk overleg van gelijkgestemde lidstaten, voorafgaand aan de formele besprekingen in EU-verband. Hoewel er op dit moment geen concrete plannen bestaan voor het afsluiten van bilaterale samenwerkingsafspraken zoals die gemaakt zijn met België, bezie ik wel steeds waar samenwerking of coalitievorming mogelijk is om zo de Europese agenda optimaal en op constructieve wijze te beïnvloeden.
Welke mogelijkheden ziet u om met meerdere ons omringende landen (bijvoorbeeld België, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Noorwegen, Zweden, Denemarken) te komen tot grotere afstemming in het beleid voor de opvang, toelating van terugkeer van vluchtelingen en andere vreemdelingen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat behelst het onlangs gestarte project van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) om verschillende landen te laten leren van elkaars asielprocedure? Welke concrete acties en activiteiten worden in het kader van dat project door EASO uitgevoerd? Op welke wijze kan de Nederlandse asielprocedure voor andere lidstaten als voorbeeld dienen?
In het kader van het EASO-werkprogramma 2014 bereidt EASO een praktische werkwijze voor om lidstaten onder hoge migratiedruk noodhulp te kunnen bieden. Het gaat om de vraag of medewerkers uit andere lidstaten met relatief beperkte inspanningen snel inzetbaar zijn te maken in de procedure in een andere lidstaat.
Daartoe heeft EASO in 2014 tijdens een expert meeting gekeken welke elementen in het Europese asielproces te onderscheiden zijn en in hoeverre deze zich lenen voor ondersteuning door een EASO ondersteuningsteam. Vervolgens is in de zomer van 2014 een aantal kleinere pilots uitgevoerd, waarover u destijds bent geïnformeerd.2 Dit jaar zal een drietal grotere pilots worden uitgevoerd: één in Polen (afgerond in januari jl.), één in Nederland (start 23 februari jl.) en één in het VK (start in april a.s.). Na de zomer zal EASO een totale evaluatie opstellen en de JBZ-Raad daarover informeren.
De pilot in Nederland liep van 23 februari tot 13 maart 2015 in Aanmeldcentrum Den Bosch. Twee Belgische en één Zweedse expert draaiden mee in de Algemene Asielprocedure (afnemen nader gehoor en voorbereiden beslissing). Voor deze opzet is gekozen om de vergelijking te kunnen maken tussen het werken met gelijk- en anderstaligen. Iedere expert heeft een geheimhoudingsverklaring getekend en stond onder de supervisie van een unitmanager in Den Bosch. Conceptbeslissingen van Zweedse en Belgische collega’s werden door een ervaren IND-medewerker inhoudelijk gecontroleerd. Uiteraard lag de ondertekening van het besluit, dus de eindverantwoordelijkheid, bij de IND-medewerkers. De experts zijn in hun land ervaren medewerkers en hebben de opleidingen van het Europees trainingscurriculum of daarmee vergelijkbare trainingen gevolgd. EASO maakt een evaluatie op basis van input die de experts aanleveren.
Het niet respecteren van de rechten van vakbonden |
|
Paul Ulenbelt (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat bij de Europese Octrooi Organisatie (EOO) in Rijswijk al jaren een conflict speelt tussen de leiding en een groot deel van de werknemers? Is het waar dat de directeur van EOO de vakbonden niet erkent en weigert met hen in gesprek te gaan, het mailverkeer tussen de bonden en de leden heeft geblokkeerd, het stakingsrecht heeft ingeperkt en dat medewerkers die hun onenigheid uiten met ontslag worden bedreigd?1 Wat is uw reactie hierop?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft bij de beantwoording van eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp aangegeven dat er binnen het Europees Octrooibureau (EOB) sprake is van een gespannen verhouding tussen de president en de personeelsvertegenwoordiging. Of er ook sprake is van de in het artikel gesuggereerde omstandigheden kan ik niet bevestigen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Haag dat de EOO de fundamentele beginselen van een open en democratische rechtsstaat schendt en dat het niet respecteren van de rechten van vakbonden op het voeren van collectieve actie en collectieve onderhandelingen in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?2 Op welke wijze kan dit vonnis, waarin het Hof gebood de omstreden maatregelen terug te draaien, uitgevoerd worden?
Het kabinet kan inhoudelijk geen uitspraken doen over gerechtelijke uitspraken.
Het EOB heeft op basis van artikel 20 van het Protocol inzake Voorrechten en Immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb 1976, 101) de verplichting samen te werken met de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten. Dit ter bevordering van een goede rechtsbedeling, ter verzekering van de naleving van politievoorschriften en van voorschriften met betrekking tot de volksgezondheid, de arbeidsomstandigheden of andere soortgelijke nationale wetten, alsmede ter voorkoming van misbruik van de in dit Protocol bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 van de eerdere vragen ter zake van de leden Kerstens en Maij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054).
Waarom heeft u bevolen dat gerechtsdeurwaarders het vonnis niet mogen executeren vanwege de immuniteit die deze internationale organisatie in de verdragsstaten zou hebben?3 Op grond waarvan precies? Kunt u uw besluit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent dit dat een duidelijke uitspraak zoals die van het gerechtshof vorige week geen enkele consequentie heeft? Vindt u dit geen onwenselijke situatie?
Voor zover immuniteiten zich hier niet tegen verzetten, zal de uitspraak van het gerechtshof gerespecteerd moeten worden door partijen bij het geschil, tenzij een van de partijen in cassatie gaat. De toekenning van immuniteiten aan internationale organisaties is verankerd in het internationale recht en zorgt ervoor dat de internationale organisatie niet belemmerd wordt in haar functioneren door onderwerping aan de rechtsmacht van de zetelstaat.
Bij vrijwel alle in Nederland gevestigde internationale organisaties leidt dit niet tot problemen en worden conflicten via interne klachtenprocedures dan wel in goed overleg met de zetelstaat opgelost. Dat er problemen zijn bij het EOB is uitzonderlijk.
Welke rechtsmiddelen zijn er dan wel voor het personeel en de vakbonden om hun rechten af te dwingen? Zijn die wel effectief?
Individuele werknemers kunnen in geval van een arbeidsgeschil bezwaar maken bij de president van de EOO. Als het bezwaar niet wordt gehonoreerd, kan de zaak worden voorgelegd aan een interne beroepscommissie, die advies uitbrengt aan de president. Als deze beslist dat niet alsnog aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen, staat beroep open op het Administratieve Tribunaal van de ILO (ILOAT). Zie verder ook het antwoord op vraag 6 van de leden Kerstens en Maij aan de Minister van Veiligheid en Justitie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054) en het antwoord op vraag 6 hieronder.
Hoe ver gaat volgens u de onschendbaarheid en de immuniteit die een internationale organisatie kan hebben precies?
De reikwijdte van immuniteiten en onschendbaarheid van internationale organisaties is vastgelegd in het (zetel)verdrag tussen de internationale organisatie en de zetelstaat. Dit kan per internationale organisatie verschillen en hangt af van de precieze bepalingen in het relevante verdrag. In vrijwel alle gevallen geniet een internationale organisatie immuniteit en heeft de rechter van de zetelstaat in beginsel geen rechtsmacht. Internationale organisaties voorzien meestal in een interne rechtsgang als alternatief voor toegang tot de rechter van de zetelstaat. Zoals door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) erkend, is het respecteren van de immuniteit van een internationale organisatie niet in strijd met de mensenrechten zolang een organisatie via deze interne procedure «reasonable alternative means» biedt. Alleen wanneer de bescherming van in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde rechten «manifestly deficient» is, zal immuniteit van jurisdictie van de internationale organisatie moeten wijken om te voorzien in een rechtsgang voor de klager(s). Dit leidt echter hooguit tot het opheffen van immuniteit van jurisdictie en niet tot het opheffen van immuniteit van executie. Zoals het EHRM zelf aangegeven heeft, is van enige versoepeling ten aanzien van de immuniteit van executie van internationale organisaties geen sprake (Klausecker v. Germany5).
Bent u van mening dat de immuniteit nooit zo ver kan gaan dat een organisatie als de EOO algemeen in Europa erkende grondrechten zou mogen schenden, zonder dat partijen als vakbonden daartegen een effectief rechtsmiddel zouden kunnen instellen?
De toekenning van immuniteiten heeft als doel de organisatie in staat te stellen ongehinderd haar werkzaamheden uit te voeren. Immuniteiten hebben een procedurele functie en beperken de rechtsmacht van de nationale rechter van de zetelstaat over de internationale organisatie. Het kan zo zijn dat de handhaving van verplichtingen niet kan geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat. De toekenning van immuniteiten heeft geen materiële betekenis en ontslaat een internationale organisatie niet van haar verplichtingen onder internationaal, en in zekere mate ook nationaal recht. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat de regels omtrent onschendbaarheid en immuniteit nooit zo bedoeld kunnen zijn om ongestraft rechten te schenden en vakbonden monddood te maken?
Immuniteiten hebben inderdaad niet dat doel en evenmin dat effect. Daarnaast kan handhaving van verplichtingen van internationale organisaties weliswaar niet geschieden via de nationale rechter van de zetelstaat, maar dat laat onverlet dat internationale organisaties ook verplichtingen hebben en dat het respect van de organisatie voor deze regels op andere manieren gehandhaafd kan worden. De in vraag 6 genoemde interne rechtsgang speelt hierbij een belangrijke rol, evenals de dialoog tussen de lidstaten van de organisatie en de organisatie in de Beheersraad.
Bent u bereid om zo snel mogelijk hier iets aan te doen, maar in ieder geval het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie aan te grijpen om de Europese Unie in beweging te brengen om de immuniteit te beperken tot waarvoor het bedoeld is? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 8 van de eerdere vragen ter zake van de leden Kerstens en Maij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2054). De immuniteiten van internationale organisaties worden niet beheerst door het recht van de Europese Unie maar door het internationale recht, zoals onder meer neergelegd in de relevante (zetel)verdragen.
Hoe wordt voorkomen dat een internationale organisatie die immuniteit geniet kan doen en laten wat zij wil? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het personeel en de vakbonden niet vogelvrij zijn verklaard?
Over het algemeen houden Internationale Organisaties in Nederland zich aan de Nederlandse wet- en regelgeving voor zover deze van toepassing is op de internationale organisatie. Daarnaast kennen internationale organisaties een interne rechtsgang voor het behandelen van klachten. Het is mogelijk voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of eventueel via de Beheersraad eventuele problemen ten aanzien van de naleving van regels aan de orde te stellen. Het beeld dat internationale organisaties zouden kunnen doen en laten wat zij willen, is dus niet juist.
Nederland zal, samen met andere betrokken landen, de kwestie aan de orde stellen in de Beheersraad van het Europees Octrooi Verdrag. Voorts zal Nederland, als zetelstaat van deze vestiging van het EOB, in dialoog met het EOB aandringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management van het EOB.
Nieuw onderzoek naar de IJzeren Rijn |
|
Manon Fokke (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Dogma’s gooien we overboord»1, «Spoorlijn Hasselt-Neerpent en IJzeren Rijn op de lange baan»2 en «IJzeren Rijn doorbraak verrast Limburg»3?
Ja.
Welke drie tracés worden in de nieuwe studie onderzocht? Wordt er ook gekeken naar alternatieven, zoals het opwaarderen van de Montzenroute of een route via Eindhoven en Venlo?
Vlaanderen heeft, mede naar aanleiding van Duitse onderzoeken om de spoorlijn Venlo – Viersen – Ruhrgebied te verbeteren, het initiatief genomen voor een studie naar een spoorverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied, genaamd «Rhein-Ruhr Rail Connection, 3RX». De Vlaamse regering heeft dit voornemen besproken met de betrokken overheden, waaronder de Nederlandse regering. Voor deze spoorverbinding wil Vlaanderen drie tracés onderzoeken, namelijk:
Andere alternatieven zijn door Vlaanderen niet genoemd.
Is het waar dat er een internationaal akkoord is bereikt «om samen geld te pompen in een grootschalige studie naar de IJzeren Rijn»? Zo ja, wat is er precies afgesproken?
Vlaanderen wil de voorgestelde 3RX-studie uitvoeren samen met de Belgische Federale regering (die in België bevoegd is over spoorzaken), Nederland, de Duitse Federale Bondsregering (die in Duitsland bevoegd is over internationale en interregionale spoorzaken) en de deelstaat NoordRijn-Westfalen. Vlaanderen heeft aan deze overheden gevraagd om de Vlaamse subsidieaanvraag bij de Europese Unie (TEN-T-subsidie) mede te ondersteunen en mede te financieren.
Zoals bekend6 is Nederland, op grond van het Scheidingsverdrag 1839 en de bindende internationale arbitrage-uitspraak van 2005, juridisch verplicht om mee te werken aan onderzoeken naar de reactivering van de IJzeren Rijn. Daarom heeft Nederland ingestemd met het Vlaamse voorstel en recent de EU-subsidieaanvraag mede ondertekend. Verdere afspraken over de studie zijn nog niet gemaakt; Vlaanderen is voornemens een «high level meeting» met de vijf betrokken overheden te organiseren om het voorstel concreet te maken en om daarover nadere afspraken te maken.
Betaalt de Nederlandse overheid inderdaad een deel van de kosten van dit nieuwe onderzoek? Zo ja, waarom?
Nederland heeft aangegeven bereid te zijn om een evenredig deel van de studiekosten te betalen om invloed te hebben op de opzet en inhoud van de studie, onder de voorwaarde dat alle vijf betrokken overheden dat doen. Voor zover nu bekend zullen de Duitse Bondsregering en NoordRijn-Westfalen niet meebetalen aan de studie. Nederlandse medefinanciering staat daarmee niet vast.
Bent u bereid met de Belgische Minister van Mobiliteit afspraken te maken over het laten uitvoeren van een onderzoek naar het nut van de IJzeren Rijn (maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA))?
Vlaanderen heeft voorgesteld dat de drie genoemde tracés zullen worden onderzocht op drie aspecten:
Onderzoek «naar het nut van de IJzeren Rijn» maakt dus al deel uit van het Vlaamse voorstel.
Overigens hebben Nederland en België (Federale regering) in 2009 gezamenlijk een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) laten maken over de maatschappelijke kosten en baten van reactivering van de IJzeren Rijn. Daaruit bleek dat Nederland geen economisch belang heeft bij het reactiveren van de IJzeren Rijn, en dat de huidige spoorroute tussen Antwerpen en het Ruhrgebied (de Montzenroute) nog tot ver na 2030 voldoende capaciteit heeft. De maatschappelijke kosten baten verhouding van de reactivering is dan ook negatief. Die MKBA is op 3 juli 2009 aan uw Kamer gestuurd 7.
Hoe kan het dat de provincie Limburg niet op de hoogte was van de afspraken?
De recente ontwikkelingen naar aanleiding van het Vlaamse initiatief waren bestuurlijk nog niet gedeeld met de provincie Limburg, omdat nog onvoldoende duidelijk was of en hoe en met welke planning het initiatief uitgewerkt gaat worden. Inmiddels is meer duidelijk geworden; al die informatie is gedeeld met de provincie Limburg.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de Nederlandse regering en de andere partijen over de gevolgen die mogelijke uitkomsten van het onderzoek moeten hebben?
Nee, er zijn nog geen afspraken gemaakt over de concrete uitwerking van de Vlaamse studie en evenmin over de mogelijke uitkomsten daarvan. De Vlaamse regering zal daartoe een «high level meeting» van de vijf betrokken overheden organiseren. Voor Nederland is in dit kader van groot belang dat afgesproken moet worden of de Belgische Federale regering de door Vlaanderen voorgestelde alternatieven beschouwt als vervanging van «het historische tracé van de IJzeren Rijn», inclusief de verdragsrechtelijke en financiële verplichtingen die daarbij horen. Dat bepaalt namelijk in hoge mate de financiering – c.q. de bijdrage door België daaraan – van de investeringen op Nederlands grondgebied, die met name bij het alternatief via Roermond en Venlo aanzienlijk zullen zijn.
Op welke wijze worden de provincie Limburg en de betreffende gemeenten en bewoners betrokken bij het onderzoek en de mogelijke vervolgstappen?
Inmiddels is de provincie Limburg en de gemeente Roermond geïnformeerd over het initiatief; de andere mogelijk betrokken gemeenten worden binnenkort geïnformeerd. De wijze waarop de provincie Limburg en de betrokken gemeenten worden betrokken bij het onderzoek kan pas worden bepaald als meer concreet duidelijk wordt of en hoe en met welke omvang, diepgang en planning het onderzoek uitgevoerd gaat worden. Dat zal geschieden tijdens de hierboven genoemde «high level meeting», waarna uw Kamer nader wordt geïnformeerd.