Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam en over het bericht dat Utrechtse lucht beter is |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrechtse lucht beter»?1 Klopt het dat er voor 2015 geen overschrijdingen van de vanaf dit jaar geldende Europese normen voor stikstofdioxide en fijnstof zullen zijn in Utrecht? Deelt u de mening dat het daarom niet gepast is om de milieuzone uit te breiden voor personen- en bestelauto’s? Zo nee, wat rechtvaardigt volgens u het onnodig op kosten jagen van automobilisten en ondernemers?
Ja, ik ken het bericht. In de landelijke monitoringsrapportage van 2014 wordt voor het toetsjaar 2015 op een locatie langs de Noordelijke Randweg Utrecht (maximaal 500 m op de Albert Schweitzerdreef) een overschrijding berekend van de jaarlijkse grenswaarde voor stikstofdioxide. De gemeente geeft aan dat op basis van in 2013 uitgevoerd windtunnelonderzoek de berekende concentratie op deze locatie lager en onder de jaargemiddelde grenswaarde uit zal komen. In de berekeningen is rekening gehouden met de effecten van alle maatregelen die worden uitgevoerd, zo ook de milieuzones voor personen- en bestelvoertuigen. In 2015 worden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nieuwe berekeningen gedaan met behulp van nieuwe inzichten in de emissies van wegverkeer en in de achtergrondconcentraties. Het is aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone een (kosten)effectieve maatregel is.
In het geval een milieuzone voor bestelauto’s wordt ingevoerd in een NSL-knelpuntgemeente, dan komt het Rijk ondernemers uit grensgemeenten tegemoet bij de vervanging van een oude bestelauto.
Deelt u de mening dat te behalen effecten van voorgenomen uitbreidingen van milieuzones zich niet verhouden tot de kosten die gemaakt moeten worden, mede in relatie tot uw uitspraak dat bronbeleid de meest effectieve aanpak is? Zo ja, waarom draagt de rijksoverheid hier dan toch aan bij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u vastgesteld wat de financiële consequenties zijn als milieuzones worden ingesteld of uitgebreid, zowel voor overheden als voor consumenten en bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet en vindt u niet dat dergelijke maatregelen, juist nu de stikstof- en fijnstofnormen bijna vrijwel zijn gerealiseerd, niet mogen worden toegepast als er geen kosteneffectiviteitsanalyse heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom vindt u dat niet?
De kosten voor de rijksoverheid bestaan uit de subsidiebedragen tot maximaal € 4 mln en de uitvoeringskosten van de subsidieregeling. De kosten voor de gemeenten, die besluiten tot instelling of uitbreiding van een milieuzone, bestaan uit het plaatsen van verkeersborden en handhaving met behulp van camera’s. Daarnaast kan een gemeente kiezen voor een compensatieregeling voor bedrijven en/of particulieren. De hoogte van deze kosten is afhankelijk van de lokale omstandigheden en besluiten. De financiële consequenties voor burgers en bedrijfsleven zijn niet tevoren in te schatten. De kosten van een vervangende auto hangen af van de leeftijd en inruilwaarde. Daarnaast zijn er administratieve lasten in verband met het invullen van subsidieaanvragen.
Zoals eerder is aangegeven, is het aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone voor bepaalde categorieën voertuigen een (kosten)effectieve maatregel is.
Waarom vindt u het een verantwoordelijkheid voor gemeenten om de kosteneffectiviteit van milieuzones in kaart te brengen, als het Rijk ook een financiële bijdrage levert? Hoe beoordeelt u de kosteneffectiviteit van de door u ondersteunde maatregelen? Vindt u dat geen plicht richting de belastingbetaler om zelf inzicht in de kosteneffectiviteit te hebben? Zo nee, waarom niet? Maakt een kosteneffectiviteitsanalyse geen deel uit van het plan van aanpak dat u gezamenlijk met de G4-steden voorbereidt? Zo nee, waarom niet?
Milieuzones zijn bedoeld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Bescherming van de volksgezondheid als gevolg van luchtverontreiniging is een publieke taak.
De verantwoordelijkheid met betrekking tot de instelling, onderbouwing en handhaving van milieuzones ligt bij gemeenten. Het is aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone voor bepaalde categorieën voertuigen een (kosten)effectieve maatregel is. In het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is na overleg met belanghebbenden toegezegd om ondernemers in grensgemeenten tegemoet te komen bij vervanging van bestelauto’s. Een gemeentelijke compensatieregeling is een voorwaarde voor de vervangingsregeling van het Rijk voor ondernemers in de grensgemeenten.
Uit de aard van de vervangingsregeling is vooraf geen kosteneffectiviteit te bepalen. Welke auto’s precies vervangen worden, dan wel dienen ter vervanging, is vooraf niet bekend.
In het Actieplan luchtkwaliteit worden maatregelen in beeld gebracht om de resterende knelpunten (normoverschrijdingen) op te lossen en om de luchtkwaliteit in de grote steden verder te verbeteren. De besluitvorming, inclusief de bijbehorende afwegingen en onderbouwing, met betrekking tot afzonderlijke maatregelen is een zaak van de overheid die de maatregelen wil treffen.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van milieuzones in diverse steden en het behoud van bestaande milieuzones zich tot uw uitspraak tijdens de begrotingsbehandeling in oktober 2014 dat milieuzones slechts een tijdelijke maatregel zijn?
Door aanscherping van de Euronormen en testvoorschriften worden voertuigen zo schoon, dat een milieuzone op termijn niet langer nodig hoeft te zijn. Het is aan gemeenten om hierover te besluiten.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten zelf over de wenselijkheid, toepassing en haalbaarheid van milieuzones gaan (zoals u tijdens de begrotingsbehandeling in oktober 2014 heeft aangegeven)? Zo ja, waarom is het Rijk betrokken bij het plan van aanpak inzake milieuzones in de G4-steden? Wanneer is dit plan van aanpak afgerond? In hoeverre wordt gesproken over aanvullende Rijksbijdrages en maatregelen, zoals snelheidsverlagingen op Rijkswegen?
Ja, zoals aangegeven, is het aan de gemeenten om in te schatten en aan te tonen of het invoeren van een milieuzone een (kosten)effectieve maatregel is.
Er is geen plan van aanpak milieuzones in de G4-steden. Wel worden samen met zeven steden in het Actieplan luchtkwaliteit verschillende maatregelen in beeld gebracht om de resterende knelpunten (normoverschrijdingen) op te lossen en om de luchtkwaliteit in de grote steden verder te verbeteren. Het is de bedoeling om het Actieplan rond de zomer af te ronden en ik zal uw Kamer daarover informeren.
Op grond waarvan en met welke (wettelijke) bevoegdheid mag een gemeente milieuzones invoeren en uitbreiden? Vloeit dit voort uit het NSL2 of is er een andere basis? Zijn hier voorwaarden qua normen en tijd aan verbonden vanuit het Rijk? Zo nee, waarom niet? Wie bepaalt wanneer een milieuzone kan worden beëindigd en op welke gronden en wat is de betrokkenheid van het Rijk hierbij?
Gemeenten kunnen op basis van het RVV 1990, waarin de gedragsregels voor verkeersdeelnemers staan, een verkeersbesluit nemen waardoor het milieuzonebord geplaatst kan worden. In het RVV 1990 staat de maximale reikwijdte van het betreffende verbod, nu nog uitsluitend voor vrachtauto’s. Een wijziging die het toegangsverbod voor bepaalde bestelauto’s en personenauto’s mogelijk maakt, is in voorbereiding. Dit voorstel is op 16 september 2014 voorgehangen bij het parlement. De grondslag voor het RVV 1990 is de Wegenverkeerswet 1994, waarin artikel 2, tweede lid, onder a, het onder andere mogelijk maakt regels te geven voor het voorkomen of beperken van milieuschade. Er zijn geen specifieke normen voor de toepassing aan verbonden vanuit het Rijk, behalve dat het volgens het RVV 1990 slechts beperkte categorieën voertuigen kan betreffen.
De gemeente als wegbeheerder bepaalt, zoals gebruikelijk bij het plaatsen van verkeersborden, de noodzaak van het nemen van verkeersbesluiten die daartoe strekken. Het Rijk heeft daarin geen juridische rol.
Kunt u aangeven in welke mate de milieuzones, de Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie, de Green Deal Zero Emissie Bussen en de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek bijdragen aan het verder terugbrengen van stikstof en fijnstof? In hoeverre leidt dit tot minder gezondheidsschade? Zo niet, waarom gaat u dan toch door met het faciliteren van dergelijke initiatieven en hoe verhoudt zich dit tot de uitspraak dat bronbeleid de meest effectieve aanpak is?
Milieuzones geven gemeenten die dat noodzakelijk achten de mogelijkheid om de luchtkwaliteit op straatniveau op korte termijn te verbeteren. De genoemde green deals dragen op een langere termijn bij aan de reductie van CO2-, NOx-, fijnstof- en geluidsemissie en creëren tegelijkertijd kansen voor groene groei voor het Nederlandse bedrijfsleven, door innovatie en creativiteit te stimuleren. Ook onder de norm zijn zowel NO2 als fijnstof schadelijk voor de gezondheid. Green deals en lokale maatregelen zijn een aanvulling op Europees bronbeleid, dat er tegelijkertijd voor zorgt dat het totale wagenpark steeds schoner en zuiniger wordt.
Wanneer gaat u een convenant afsluiten tussen het Rijk, gemeenten en bedrijfsleven inzake een uniform toegangsregime voor milieuzones voor personen- en bestelauto’s? Zo niet, op welke wijze borgt u dan een uniform toegangsregime?
Een dergelijk convenant komt er niet. Het RVV 1990 bepaalt de maximale reikwijdte van de milieuzone. In de gesprekken die het departement voert met gemeenten wordt gewezen op het belang van een uniform toegangsregime. Het uiteindelijke besluit over de invulling van het toegangsregime is echter aan de gemeenten.
Met welke belanghebbenden heeft u in de aanloop naar de uitbreiding van de milieuzone naar personen- en bestelauto’s gesproken over de invoering van een tijdelijke stimuleringsmaatregel? Welke toezeggingen zijn wanneer en aan wie gedaan? Op welke wijze is de Kamer hierover geïnformeerd? Kunt u aangeven waarom u dit heeft toegezegd in relatie tot uw eerdere standpunt dat verdergaande maatregelen voor de leefomgeving zoals milieuzones, een gemeentelijke aangelegenheid betreft? Is dit niet strijdig met elkaar? Zo nee, waarom niet?
Met deze regeling wordt invulling gegeven aan de eerder gememoreerde afspraak van het Rijk met de NSL-knelpuntgemeenten en EVO, TLN, MKB-Nederland en FEHAC. Hierbij zijn diverse opties besproken. Met het oog op effectiviteit en draagvlak is uiteindelijk gekozen voor de variant waarin de totstandkoming van de milieuzones voor de bestelauto’s in deze gemeenten gefaciliteerd wordt. Hierbij wordt een tegemoetkoming in de kosten gegeven voor ondernemers die gevestigd zijn in de aangrenzende gemeenten en besluiten een andere bestelauto te kopen om nog toegang te hebben tot de milieuzone.
Uit het oogpunt van uitvoerbaarheid en effectiviteit is er niet voor gekozen de subsidiemogelijkheid tevens te bieden aan ondernemers, gevestigd buiten de aangrenzende gemeenten.
Gezien het beperkte budget voor deze regeling wordt beoogd met name de vervanging van bestelauto’s te stimuleren die frequent voor de afzet van producten of voor dienstverlening binnen een NSL-gemeente worden gebruikt.
In geval van openstelling van de subsidieregeling voor ondernemers, gevestigd buiten de aangrenzende gemeenten, dienen er andere beoordelingscriteria, bijvoorbeeld de frequentie van gebruik van de bestelauto in de milieuzone, in de regeling te worden opgenomen om dit doel te bereiken. Dergelijke criteria zijn echter bij de beoordeling van een aanvraag niet of nauwelijks te beoordelen en moeilijk achteraf controleerbaar.
Tevens wordt met deze regeling invulling gegeven aan de toezegging in het kader van de vierde voortgangsrapportage over het NSL (Kamerstukken II 2013/2014, 30 175, nr. 192) om de vervanging van vervuilende bestelauto’s door schone bestelauto’s te bevorderen.
De keuze of een milieuzone voor bestelauto’s wordt ingevoerd is aan de betreffende gemeenten. De regeling is bedoeld als ondersteuning van het bedrijfsleven rond gemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Hoeveel bestelauto’s zijn er in totaal in Nederland? En in de gemeenten die in aanmerking komen voor de vervangingsregeling voor bestelauto’s? Welke bestelauto’s komen er allemaal in aanmerking? Hoeveel bestelauto’s kunnen er maximaal vervangen worden binnen de regeling? Is deze regeling alleen bedoeld voor de regio Utrecht of voor ook andere stedelijke regio’s? Zo ja, gaat u dan de regeling financieel verder uitbouwen? Hoe gaat u de regeling evalueren?
In 2014 hadden ondernemers ongeveer 450.000 diesel bestelauto’s in bezit. De regeling is bedoeld om ondernemers tegemoet te komen in alle grensgemeenten van een gemeente die een milieuzone voor bestelauto’s invoert en een compensatieregeling invoert. Op dit moment betreft dat de gemeenten Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. Dieselbestelauto’s ouder dan 1 januari 2006 kunnen aanspraak maken. In de grensgemeenten van deze steden komen volgens de meest recente gegevens respectievelijk ongeveer 2.200, 5.700 en 3.600 auto’s in aanmerking. Gezien de subsidiebedragen kunnen maximaal 8.000 bestelauto’s worden vervangen. De regeling start binnenkort en loopt tot 1 januari 2017. Gelet op de korte looptijd wordt de regeling na afloop geëvalueerd. Ik heb op dit moment geen plannen om de regeling verder uit te bouwen.
Is het denkbaar dat ondernemers uit omringende gemeenten van steden die milieuzones in willen voeren, nooit in die betreffende steden komen met hun bestelauto, terwijl ondernemers uit geheel andere gemeenten dat wellicht wel doen? Hoe beoordeelt u in dit licht de effectiviteit van de vervangingsregeling voor bestelauto’s?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat 4 miljoen euro veel geld is voor een maatregel waarvan de effectiviteit onduidelijk is? Zo ja, waarom voert u geen kosteneffectiviteitsanalyse uit voor de vervangingsregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u onderbouwen welke gezondheidsschade er nu nog precies is, ondanks dat de stikstof en fijnstofnormen vrijwel overal worden behaald? Welke definities dan wel normen hanteert u precies ter vaststelling van gezondheidsschade? Op welke doelstellingen stuurt u hierbij? Wanneer heeft de Kamer deze definitie en doelstellingen vastgesteld?
Voor de vaststelling van de gezondheidschade verwijs ik bijvoorbeeld naar het recent verschenen onderzoek van het RIVM en de Universiteit Utrecht dat laat zien dat fijnstof en stikstofdioxide in verband staan met sterfte door hart- en vaatziekten, luchtwegaandoeningen of longkanker3. Doelstelling is om te voldoen aan de Europese grenswaarden die gelden voor fijnstof en stikstofdioxide.
Jaarlijks wordt de Kamer over de stand van zaken geïnformeerd via de Monitoringsrapportage van het NSL. Ik stuur op het halen van de Europese grenswaarden, maar als aan deze waarden wordt voldaan dan is het werk nog niet af. Zoals aangegeven in de brief van 10 maart 2014 inzake de modernisering van het milieubeleid (Kamerstuk 28 663, nr. 55) is voor de gezondheid van onze inwoners een verdere verbetering van de luchtkwaliteit wenselijk.
Kunt u nader duiden met welke onzekerheidsmarges nu precies rekening wordt gehouden ten opzichte van de grenswaarden en op welke bijdrages u doelt? Welke definitie dan wel norm hanteert u ten behoeve van de vergroting van de robuustheid van de verwachtingen over het voldoen aan de grenswaarden? Kunt u aangeven wat u verstaat onder vergroting en wat verstaat u onder robuustheid?
De manier waarop wordt omgegaan met de onzekerheden wordt uitgelegd in de Monitoringsrapportage van het NSL. Tevens is over dit onderwerp een brief aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 175, nr. 218).
Bent u bekend met de Staat van Utrecht die kwaliteit geeft aan van de woon-, werk- en leefomgeving in het gebied van de provincie Utrecht? Hoe beoordeelt u de uitspraak op pagina 22 dat het verbeteren van de luchtkwaliteit, met de kanttekening dat het een (supra)nationaal vraagstuk betreft waarbij lokale maatregelen beperkt effect hebben? Wordt hiermee ook niet bevestigd dat milieuzones of andere maatregelen gericht op het pesten van automobilist en ondernemer totaal niet bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ken het rapport. De gemeenten maken hun eigen afweging bij het bepalen of een milieuzone ingezet wordt.
Wist u dat de Staat van Utrecht laat zien dat vracht- en autoritten in de regio gemiddeld 18% vertraging oplopen? Deelt u de mening dat deze vertragingen niet ten goede komen van de luchtkwaliteit? Zo ja, hoe staat een milieuzone die voor nog meer vertraging zorgt in verhouding met de doelstelling om de luchtkwaliteit te verbeteren?
Ik verwacht niet dat milieuzones tot vertraging leiden. De meeste ondernemers kunnen de zone immers gewoon inrijden.
De kritiek van de Nationale Ombudsman op het medisch adviseren door het Bureau Medische Advisering over vreemdelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Zorgen over de grenzen» van de Nationale ombudsman over het Bureau Medische Advisering (BMA)?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit rapport waarin onder andere geconcludeerd wordt dat het BMA haar adviezen niet voldoende voorbereid?
Ik zal het rapport van de Nationale ombudsman zorgvuldig bestuderen. Voor het zomerreces zal ik mijn schriftelijke reactie op het rapport en de aanbevelingen daarin aan uw Kamer doen toekomen. In zijn algemeenheid onderschrijf ik het belang van een transparante en zorgvuldige werkwijze. Voor nu hecht ik eraan te benadrukken dat de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het Bureau Medische Advisering hun taken vanzelfsprekend professioneel en consciëntieus uitvoeren.
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de aanbevelingen van de Ombudsman, o.a. dat het BMA en ook de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een kritischere houding moeten aannemen bij het waarderen van informatie en adviezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de adviezen van het BMA een maximale onderbouwing en zorgvuldigheid moeten bevatten, mede omdat die bepalend kunnen zijn voor het verblijf van de vreemdeling in Nederland, of terugkeer naar het land van herkomst? Zo ja, hoe gaat u dat borgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u tevens de mening van de Nationale ombudsman dat het BMA en de IND in geval van terugkeer van een vreemdeling uitgebreider en kritischer moeten nagaan of bepaalde medicatie of een bepaalde medische behandeling daadwerkelijk in het land van herkomst beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij deze antwoorden eveneens betrekken het internationaal vergelijkend onderzoek dat wordt uitgevoerd naar het beleid omtrent de beoordeling of medische zorg in het land van herkomst feitelijk toegankelijk is voor een vreemdeling, naar aanleiding van de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Hoe ver bent u met dit onderzoek en wanneer komt dit naar de Kamer?
Ik streef ernaar uw Kamer uiterlijk in mei 2015 over dit onderzoek en de mogelijke beleidsconsequenties schriftelijk te informeren.
Het bericht ‘Iedereen kiest opeens voor dure beugel; orthodontist krikt omzet op ondanks lagere tarieven’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iedereen kiest opeens voor dure beugel; orthodontist krikt omzet op ondanks lagere tarieven» en de bijbehorende NZa-monitor Orthodontie?1 2
Ja.
Hoe komt het dat orthodontisten hun omzet zagen stijgen, terwijl de maximumtarieven in 2011 en 2013 beide jaren met zestien procent verlaagd zijn? Dragen orthodontisten naar uw mening bij aan het betaalbaar houden van goede zorg?
De NZa-monitor Orthodontie laat zien dat de omzet van de orthodontisten in 2013 licht stijgt t.o.v. 2011 terwijl de tarieven zijn verlaagd. In de NZa-monitor worden hiervoor drie redenen genoemd. De eerste reden is dat de variatie in de materialen die worden gebruikt is toegenomen en dit heeft ertoe geleid dat de kosten van materiaal en techniek zijn toegenomen. Daarnaast is er sprake van een volumegroei die kan worden verklaard door de toename van het aantal patiënten (2,6%). De derde reden is dat sprake is van volumegroei doordat behandelingen vaker worden opgeknipt. De NZa geeft aan dat het aantal volledig vaste beugelbehandelingen (het plaatsen van een beugel op het boven en ondergebit in één behandeling) is gedaald en het aantal partieel vaste beugelbehandelingen (het plaatsen van een beugel op het boven of ondergebit) is gestegen.
Deze drie redenen tezamen maken dat de omzet van orthodontisten licht is gestegen.
In hoeverre kan de lichte (2,6%) toename van het aantal patiënten een verklaring zijn voor de groeiende omzet, ondanks de sterke tariefdaling?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan verklaard worden dat patiënten sinds de daling van de maximumtarieven voor meer innovatie, mooiere en duurdere beugels kiezen? In hoeverre heeft innovatie in het aanbod van beugels sinds 2011 een enorme vlucht genomen?
Sinds 2013 zijn de materiaal- en techniekkosten losgekoppeld van de behandelprestaties. Voor de materiaal- en techniekkosten geldt geen maximum tarief. Feitelijk gold er in 2012 ook geen maximum tarief voor de materiaal en techniekkosten omdat in dat jaar de vrije tarieven in de mondzorg van toepassing waren.
Deze verandering maakt dat een orthodontist meerdere typen beugels kan aanbieden met verschillende prijzen. De patiënt heeft hierdoor meer keuzevrijheid en kan dus ook kiezen voor mooiere en duurdere beugels.
Een voorbeeld is dat de patiënt kan kiezen voor een slotjesbeugel bevestigd op de voorkant of aan de achterkant van je tanden. Deze laatste optie is een stuk duurder dan wanneer de slotjesbeugel op de voorkant van de tanden wordt bevestigd. Maar sommige patiënten kiezen toch voor deze optie omdat dit «mooier» wordt gevonden.
Kwam de sterk stijgende vraag naar duurdere beugels dusdanig onverwacht dat orthodontisten voor de tarief- daling vreesden hun praktijk te moeten sluiten?
Uit eerder onderzoek van de NZa naar de kosten en opbrengsten van orthodontisten3 is gebleken dat door taakdelegatie naar onder andere mondhygiënisten en tandartsassistenten en doordat er meer stoelen in een praktijk staan, meer patiënten geholpen kunnen worden. De opbrengsten waren hierdoor aanzienlijk hoger en stonden niet meer in verhouding tot de kosten. In het belang van de betaalbaarheid van de mondzorg heeft de NZa de tarieven daarom verlaagd.
De NZa-monitor orthodontie was erop gericht om te onderzoeken of de zorgen van orthodontisten, dat na deze tariefsdaling de toegankelijkheid van de zorg in het geding zou komen, terecht waren. De conclusie van de monitor is dat de zorgen van de orthodontisten ongegrond zijn. Het gaat goed met de toegankelijk van orthodontiepraktijken. De NZa constateert dat er geen signalen zijn dat wachtlijsten zijn toegenomen. Ook de (potentiële) reistijd is niet toegenomen. Deze conclusie wordt ook onderschreven door de beroepsorganisaties voor tandartsen de ANT en KNMT.
In hoeverre verwacht u dat de meldactie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Consumentenbond eenduidig inzicht gaat geven in de mate waarin consumenten sinds 2011 bewust zijn gaan kiezen voor innovatie, en voor mooiere en duurdere beugels? In hoeverre komt er met de meldactie ook inzicht in de praktijkvariatie, en de geboden behandeling voor soortgelijke gevallen over de afgelopen vijf jaar? Kan straks uit de meldactie geconcludeerd worden of orthodontisten het aantal verrichtingen per behandelingen omhoog geschroefd hebben?
De Consumentenbond en de NZa hebben een meldpunt opgericht om te inventariseren of consumenten inderdaad bewust kiezen voor een duurdere beugel omdat die beter of mooier is. Consumenten worden gevraagd om hun ervaringen, offertes en rekeningen over beugels (bij hun kinderen) via het meldpunt te delen.
Door deze patiëntenervaringen te verzamelen kan worden bekeken of orthodontisten transparant zijn en of zij de verschillende keuzeopties aan de patiënt hebben voorgelegd.
Met deze meldactie wordt geen inzicht gegeven in de praktijkvariatie. Het gaat erom dat patiënten een bewuste keuze kunnen maken voor een behandeling of materiaal. Het ontstaan van variatie is inherent hieraan omdat patiënten verschillende keuzemogelijkheden hebben.
Het meldpunt zal eind april sluiten. De NZa beziet of op grond van de uitkomsten aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. De NZa en Consumentenbond informeren mij over de uitkomsten van het meldpunt.
Indien de NZa uit de meldactie concludeert dat er maatregelen nodig zijn, welke maatregelen kan zij orthodontisten dan opleggen? Indien de NZa concludeert dat maatregelen noodzakelijk zijn, had zij dit naar uw mening eerder kunnen en moeten concluderen?
Zie antwoord vraag 6.
De Armeense genocide |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden in het schriftelijk overleg over een gesprek met de Federatie Armeense Organisaties Nederland (FAON), die u op 26 maart aan de Kamer stuurde en waarbij u een aantal vragen niet beantwoord heeft die hieronder herhaald worden?1
Ik herinner mij de antwoorden die ik heb gegeven.
Klopt het dat de Armeense genocide drie keer unaniem erkend is door de «International Association of Genocide Scholars»?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat onder wetenschappers, en instellingen zoals door u aangehaald, een grote mate van consensus over deze gebeurtenissen. De vaststelling of hier in juridische zin sprake is geweest van genocide, is evenwel niet aan het kabinet. Ik herhaal in dit kader graag dat een oordeel van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Klopt het dat de Armeense genocide onderwezen wordt op het Instituut voor oorlogs-, holocaust en genocidestudies (NIOD) als een van drie genocides, naast de holocaust en de Rwandese genocide?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt het kabinet de opvatting dat er een grote consensus is onder genocide wetenschappers dat er in 1915 een genocide heeft plaats gevonden in het Ottomaanse rijk, waarvan de Armeniërs en ook andere christelijke volken het slachtoffer geworden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat desgevraagd en na veel aandringen ambtenaren die het gesprek voerden met FAON, de naam van slechts één professor wilden noemen die van mening zou zijn dat er geen sprake was van genocide in 1915, namelijk professor Zürcher.?
Zoals gesteld hierboven en in mijn antwoorden op het Schriftelijk Overleg van 26 maart, bestaat er onder wetenschappers een grote mate van consensus over de gebeurtenissen in 1915. Verder doe ik geen uitspraken over gesprekken die ambtenaren gevoerd hebben met derde partijen.
Klopt het dat het ministerie heeft aangegeven dat professor Zürcher, die recent nog een studium generale gegeven heeft over de Armeense genocide, van mening is dat er onvoldoende onderzoek gedaan is om de historische gebeurtenissen als genocide te duiden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het ministerie niet in staat was om een enkele andere naam te noemen van een vooraanstaande wetenschapper die van mening is dat er onvoldoende bewijs is om het woord genocide te gebruiken?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien het feit dat genocide de zwaarste misdaad is die wij kennen in het Nederlandse en het internationale recht, en Turkije zich in zekere mate zeer verwant voelt aan het Ottomaanse Rijk: is er enig andere misdrijf waarbij een vermeende dader of iemand die zich daar zeer verwant mee voelt, mee mag bepalen of het misdrijf heeft plaatsgevonden en nog wel in goed overleg?
Er is geen sprake van het bepalen of een misdrijf heeft plaatsgevonden, hetgeen aan rechters is, maar van het duiden van historische gebeurtenissen. Verder is en blijft het kabinet van mening dat een oordeel van de zijde van het kabinet over de toepasselijkheid van deze term op dit moment niet zou bijdragen aan de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen.
Ben u bereid de benaming «Kwestie van de Armeense genocide» niet meer te gebruiken en gewoon het historisch correcte «Armeense genocide» te gebruiken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en vóór woensdag 1 april 9 uur beantwoorden, dus vóór het plenaire debat over het verslag van het eerder genoemde Schriftelijk overleg?
Ja. Gelijkluidende antwoorden op vragen zijn geclusterd.
Toenemend aantal schrijnende verhalen door wachtlijsten in de GGZ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulplijn slaat alarm om «hulpeloze» GGZ-patiënten»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Inmiddels ontvang ik meerdere signalen die raken aan deze problematiek, zoals onlangs de uitkomsten van de door het Landelijk Platform GGZ georganiseerde meldactie Ambulantisering. Ik neem dergelijke signalen uiterst serieus. Ik vind dat mensen gepaste zorg moeten krijgen en binnen een redelijke termijn geholpen moeten worden. Zorgverzekeraars zijn gehouden voldoende zorg in te kopen, zodat mensen die zorg ontvangen die zij nodig hebben en deze ook binnen een redelijke termijn kunnen krijgen. Met betrekking tot de zorg in de acute GGZ zend ik u binnenkort mijn reactie om hier verbeteringen te realiseren. Daarnaast heb ik met de Minister van VenJ afgesproken in overleg te treden met alle ketenpartners rond de zorg voor verwarde personen. De gehele zorgketen rondom verwarde personen wordt in kaart gebracht. Van belang is om knelpunten te inventariseren en daarbij ook de oplossingen in kaart te brengen.
Signaleert u dezelfde trend waarover alarm wordt geslagen door Sensoor, namelijk dat patiënten door de bezuinigingen niet of te laat hulp krijgen in GGZ-instellingen (geestelijke gezondheidszorg)? Zo ja, hoe komt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het een kwalijke zaak is dat deze kwetsbare mensen nergens terecht kunnen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat mensen tijdig passende zorg ontvangen. De signalen over mogelijke wachttijden zijn echter tegenstrijdig. Zorgverzekeraars Nederland geeft aan dat zorgverzekeraars verzekerden nog steeds goed kunnen bemiddelen.
Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal mensen met een hulpvraag, maar die de hulpverlener niet kunnen bereiken, en daardoor tussen wal en schip vallen? Wat vindt u van deze cijfers?
Het LPGGZ heeft gedurende januari-februari 2015 een enquête uitgezet over de ambulantisering in de GGZ. In totaal hebben 334 mensen de enquête ingevuld. Het merendeel van de respondenten (61%) maakt zelf gebruik van de zorg in de GGZ of heeft daarvan gebruik gemaakt. Met de meldactie is een aantal knelpunten naar voren gekomen die cliënten en familie bij de ambulantisering van de zorg in de GGZ ervaren. Het LPGGZ heeft met de meldactie geen cijfers verzameld over de wachtlijsten in de GGZ.
In de Marktscan GGZ van de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza), die ik u op 1 december 2014 heb toegezonden, staan de meest recente gegevens over wachttijden in de GGZ. De Nza is bezig met een nadere analyse van deze wachttijden. Ik verwacht deze analyse in juni te ontvangen en zal u hierover informeren.
Wat zijn de meest recente cijfers van wachtlijsten binnen de GGZ? Welke cijfers zijn hierover verzameld door de patiëntenvereniging Landelijk Platform GGz? Wat vindt u van deze cijfers?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van problemen en onwenselijke situaties die ontstaan doordat cliënten de GGZ niet kunnen bereiken? Waar worden deze gemonitord, en bent u bereid deze gegevens met de Kamer te delen?
Ik neem het signaal van de meldactie uiterst serieus. Het is van groot belang dat mensen die GGZ-zorg nodig hebben, deze zorg tijdig kunnen krijgen om mogelijk ergere klachten te voorkomen. Daarnaast is het van belang dat de geboden zorg tegemoet komt aan de wensen en behoeften van de patiënt/cliënt. Juist met het oog op het laatste punt, is het accent gelegd op de ambulante behandeling. Zoveel mogelijk in de eigen omgeving behandelen van cliënten/patiënten in de GGZ, bevordert het herstel, de zelfredzaamheid en geeft meer perspectief aan de cliënt. Ambulante behandeling vergt echter meer maatwerk en goede samenwerking en afstemming van alle betrokken ketenpartners in de GGZ. Dat is een forse uitdaging, zeker gezien het grote aantal veranderingen dat in de GGZ recent is doorgevoerd. Daarnaast zullen zorgverzekeraars deze vorm van zorg ook in voldoende mate moeten inkopen om deze zorg ten behoeve van hun verzekerden te kunnen waarborgen.
Het is van groot belang dit proces goed te monitoren. Zoals u bekend is, heb ik het Trimbos de opdracht gegeven de ontwikkelingen in de GGZ de komende jaren nauwgezet in beeld te brengen met de Monitor Ambulantisering en hervorming langdurige GGZ. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze monitor informeren.
Herinnert u zich het Algemeen overleg van 21 januari jl. en de zorgen die daarin zijn geuit over het hoge tempo waarmee de beddenafbouw in de GGZ plaatsvindt en het ontbreken van aansluitende ambulante hulpverlening? Wat is de huidige stand van zaken? Op welke manier zou dit een rol kunnen spelen bij de genoemde problematiek?
In het Algemeen Overleg van 21 januari is veel aandacht besteed aan de ambulantisering en het tempo van de beddenafbouw. Daarbij werd door sommigen de relatie gelegd met de door de politie gesignaleerde toename van het aantal verwarde personen op straat. Ik heb u met mijn brief van 27 maart 2015 nader over deze problematiek geïnformeerd. Een causaal verband met de ambulantisering in de GGZ kan op dit moment niet worden gemaakt. De groep verwarde personen op straat is veel breder dan alleen mensen die GGZ zorg behoeven. Zoals ik bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 heb aangegeven, ben ik met betrekking tot dit punt, samen met de Minister van VenJ in overleg met betrokken partijen.
Welke rol speelt Sensoor in het huidige GGZ-systeem? Welk belang hecht u aan deze rol?
Sensoor biedt 24 uur per dag anonieme hulp op afstand met behulp van getrainde vrijwilligers die sociaal-emotionele bijstand kunnen verlenen. Deze vorm van hulp is bedoeld voor mensen die te maken hebben met eenzaamheid, psychische problemen of een ingrijpende gebeurtenis in hun leven en die niet terecht kunnen of willen bij de reguliere hulpverlening of bij hun sociale omgeving. Een gevoel van schaamte of het tijdstip waarop behoefte aan contact bestaat kan hierbij bijvoorbeeld een rol spelen. Vaak is het bieden van een geduldig «luisterend oor» voldoende voor een beller, maar het kan ook gaan om het verstrekken van informatie en advies, het helpen bij het formuleren van een hulpvraag en het eventueel doorverwijzen naar professionele hulp of zorg. Dat zijn belangrijke taken en daarom heb ik deze vorm van dienstverlening verankerd in de Wmo. In de Wmo 2015 is opgenomen dat het college van B&W er in ieder geval zorg voor draagt dat voor ingezetenen op ieder moment van de dag telefonisch of elektronisch anoniem een luisterend oor en advies beschikbaar is (art. 2.2.4 lid 1 onder b). In de meeste gemeenten wordt hier uitvoering aan gegeven door Sensoor.
Er zijn uiteraard ook situaties waarin een gesprek op afstand niet toereikend is, omdat de hulpvraag bijvoorbeeld te complex is en er langdurige en intensieve begeleiding nodig is. In zo’n geval is telefonische of chathulpverlening te vrijblijvend en wordt de anonieme cliënt gestimuleerd om andere hulpverleners en instanties in te schakelen. Dit laat onverlet dat een gesprek waarin wordt geluisterd naar het verhaal, de beller of chatter op dat moment kan helpen.
Is het u bekend dat Sensoor aangeeft dat in een toenemend aantal gevallen meer moet gebeuren dan een telefoongesprek? Bent u bereid vóór het Algemeen overleg GGZ voorzien op 21 mei a.s. hier met Sensoor over in gesprek te gaan, en de uitkomsten van dit gesprek met de Kamer te delen?
Er heeft inmiddels contact plaatsgevonden met Sensoor en Sensoor heeft duidelijk gemaakt dat steeds vaker de lange wachttijd op de crisisdienst, de wachttijd t.a.v. concrete behandeling in de GGZ en het stopzetten van bepaalde behandelingen, onderwerp van gesprek is. De precieze aantallen van gesprekken waarin deze knelpunten aan de orde kwamen, zijn door Sensoor niet geregistreerd. Deze onderwerpen zijn onderdeel van de set aan oplossingen en maatregelen die ik naar aanleiding van de ketengesprekken met mijn collega van VenJ zal oppakken.
Het bericht 'TTIP-deal bedreigt de democratie' |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het betreffende bericht?1
Ja.
Is er de afgelopen dagen op de informele EU-top in Riga gesproken over de complicaties rond het vrijhandelsakkoord tussen de VS en Europa? Zo ja, wat zijn de concrete belemmeringen voor een afronding in 2015 van het akkoord tussen de VS en Europa?
De onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord (TTIP) stonden centraal bij de lunchbespreking van de informele Raad Buitenlandse Zaken Handel (RBZ) op 24 en 25 maart jl., zoals in het verslag is te lezen dat op 9 april jl. naar uw Kamer is verstuurd. Tijdens de RBZ ging veel aandacht uit naar de vernieuwingsvoorstellen voor investeringsbescherming en het geschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS) mede op basis van een paper dat Nederland met Duitsland, Frankrijk, Zweden, Denemarken en Luxemburg heeft opgesteld. Dit paper is als bijlage bij de geannoteerde agenda voor deze RBZ meegestuurd (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1465).
De TTIP-onderhandelingen zijn breed en complex. Er worden veel technische dossiers besproken, die veel zorgvuldigheid vereisen. Een voorbeeld van een voor Nederland belangrijk punt zijn de publieke aanbestedingen. Daarbij is het in de VS niet altijd mogelijk om als Nederlands (of Europees) bedrijf mee te dingen voor opdrachten. Dit geldt vooral op staatsniveau. Dit is een voorbeeld van belemmeringen die we weg willen halen in TTIP, maar waar wel met zorg over onderhandeld moet worden.
Is er door Eurocommissaris Malmström een tijdpad opgesteld om resultaten te bereiken? Kan de Kamer worden geïnformeerd over dit tijdpad? Wat is naar uw oordeel een realiseerbaar moment voor de afronding van het TTIP-akkoord?
De Europese Raad heeft de ambitie uitgesproken om eind 2015 de onderhandelingen af te ronden. Het is van belang om vaart in de onderhandelingen te houden om snel de vruchten te kunnen plukken van dit akkoord. We moeten echter wel zorgvuldig te werk gaan: inhoud gaat daarom voor snelheid.
Bent u van oordeel dat het TTIP-akkoord «de democratie bedreigt»? Zo ja, waarom? Zo nee, welke kansen ziet u voor Europa en de bevordering van de vrijhandel?
TTIP tornt niet aan de Europese wetten en regels die op democratische wijze tot stand zijn gekomen. We maken afspraken met de VS over het wegnemen van onnodige handelsbelemmeringen. Deze afspraken worden ook op democratische wijze gesloten.
De EU-lidstaten, via de Raad van de Europese Unie, en het Europees parlement moeten met het akkoord instemmen zodra de onderhandelingen zijn afgerond. Daarnaast ligt het voor de hand dat het akkoord ook ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan de nationale parlementen. Verscheidene lidstaten, waaronder Nederland, maken zich daar al geruime tijd in Brussel sterk voor. Dit is gelijk aan de procedure zoals ik die uiteengezet heb voor het EU-Canada handelsakkoord (Kamerstuk 31 985 nr. 23).
Ook tijdens de onderhandelingen zorgen lidstaten ervoor dat de Commissie binnen het onderhandelingsmandaat blijft. Ik spreek uw Kamer daar met regelmaat over in het overleg voorafgaand aan elke (informele) Raad Buitenlandse Zaken over handel.
Bevordering van vrijhandel en het opstellen van duidelijke en transparante regels is belangrijk voor de internationale handel. Nederland is bij uitstek een land dat profiteert van handel. Sinds 2008 is buitenlandse handel de enige bron van economische groei in Nederland geweest. Hierdoor is werkgelegenheid behouden in een economisch lastige tijd. Dit geldt ook voor veel andere lidstaten.
Kunt u op korte termijn met de Kamer overleggen over de uitkomsten van de besprekingen in Riga?
Zoals met elke RBZ stuur ik een verslag daarvan naar de Kamer. Het verslag van de afgelopen RBZ heeft uw Kamer op 9 april jl. ontvangen. Dit verslag wordt bij het Algemeen Overleg (AO) voor de eerstvolgende RBZ geagendeerd. De volgende RBZ is op 7 mei a.s. Het AO ter voorbereiding op deze RBZ heeft uw Kamer op 30 april gepland.
De verslechtering van de treinverbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam |
|
Rudmer Heerema (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veranderingen in de dienstregeling tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam die de afgelopen jaren plaats hebben gevonden?
Ja, ik ben hiermee bekend. Vanaf 2012 bestaat er geen rechtstreekse Intercity-verbinding meer tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam. Reizigers vanuit Alkmaar richting Den Haag kunnen in Haarlem of in Amsterdam Sloterdijk overstappen.
De wijzigingen in de dienstregeling zijn nauw verweven met de marktomvang: er zijn op een gemiddelde doordeweekse dag ca. 560 reizigers vanuit de kop van Noord-Holland richting Den Haag en er reizen dagelijks ca. 17.500 reizigers vanuit Amsterdam richting Den Haag. In 2012 heeft NS ingezet op meer en betere kwartierdiensten, zowel voor Sprinters als voor Intercity’s, op de verbinding vanuit Amsterdam.
Deelt u de mening dat gaandeweg deze treinverbinding steeds slechter is geworden door de verlenging van de reistijd met zestien minuten, de toevoeging van de overstap in Haarlem en het inzetten van een sprinter in plaats van een intercityverbinding naar Den Haag/Rotterdam? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart u de langere reistijd?
Een dienstregeling is een complexe puzzel. In het maken van een nieuw dienstregelingsontwerp vinden altijd afwegingen plaats tussen groepen reizigers. Een verandering op de ene plaats heeft meestal effecten op andere plaatsen.
Elke verbetering voor sommige (groepen) reizigers heeft nadelen voor andere (groepen) reizigers. De uitdaging voor NS is de dienstregeling zodanig te optimaliseren dat elke aanpassing zo veel mogelijk voordeel biedt aan zo veel mogelijk reizigers en zo weinig mogelijk nadeel oplevert voor zo weinig mogelijk reizigers.
Om de belangen van de reizigers zo goed mogelijk te dienen, spreken NS en ProRail bij het ontwerpen van de dienstregeling uitvoerig met decentrale overheden en consumentenorganisaties. Tegenwoordig gebeurt dit vooral aan de landsdelige en landelijke OV- en Spoortafels. Vanuit de regio zijn er aan deze tafels geen signalen over de kwaliteit van verbinding Alkmaar-Den Haag/Rotterdam naar voren gebracht.
In de huidige dienstregeling biedt NS meer verbindingen en mogelijkheden dan voorheen om te reizen tussen Alkmaar en Den Haag of tussen Alkmaar en Rotterdam, ook ’s avonds en in het weekend. Door de toegenomen reismogelijkheden, is de verbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam robuuster geworden: bij verstoringen zijn er alternatieven. Voor sommige reizigers is er soms inderdaad wel sprake van een langere reistijd. De rechtstreekse verbinding uit 2011 had een reistijd van 1:12 uur. In de huidige dienstregeling is het mogelijk om in 1:10 uur van Alkmaar naar Den Haag te reizen, met twee overstappen in Haarlem en Leiden. Daarnaast zijn er vanuit Alkmaar alternatieven ontstaan met een langere reistijd en één overstap in Haarlem (1:16 uur) en één overstap op Amsterdam Sloterdijk (1:21 uur).
Deelt u de mening dat snelle verbindingen van belang zijn voor de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer voor meer dan 100.000 inwoners van Alkmaar (en 300.000 in de directe regio) naar de regio Den Haag en dat zo’n verbinding rechtstreeks danwel met een snelle overstap nodig is? Zo nee, waarom niet?
Conform de LTSA is het doel van alle partijen in de sector dat het openbaar vervoer een aantrekkelijke optie is voor de reizigers. De aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer wordt onder andere bepaald door snelheid, betrouwbaarheid en comfort. NS zoekt daarom altijd naar betere verbindingen en optimalisatie in de dienstregeling en neemt daarbij de omvang van vervoerstromen mee in de afwegingen. Als er keuzes nodig zijn, prevaleert voor NS meestal het belang van de grootste groep reizigers. In dit geval is het aantal reizigers die vanaf Amsterdam in de richting van Den Haag/Rotterdam reizen vele malen groter dan het aantal reizigers vanuit Alkmaar (zie de cijfers in antwoord 1). NS heeft daarom de keuze gemaakt voor het beter bedienen van grote groepen reizigers tussen Amsterdam, Haarlem, Leiden en Den Haag boven het blijven aanbieden van een rechtstreekse Intercity-verbinding tussen Alkmaar en Den Haag/Rotterdam.
Deelt u de mening dat door veelvuldige vertraging op het traject Alkmaar-Haarlem (stilstaan voor station Haarlem) het te vaak voorkomt dat de overstap in Haarlem wordt gemist? Kunt u ons informeren hoe vaak deze vertraging optreedt, met name in de spits? Zo nee, waarom niet?
De dienstregeling biedt op dit moment een overstap van drie minuten op station Haarlem. Deze overstap wordt feitelijk in 87,5% van de gevallen gehaald. Dit ligt onder het afgesproken niveau en onder het landelijk gemiddelde van ca. 92%. Ik deel de mening dat de overstap te vaak niet wordt gehaald en verwacht dat NS en ProRail zich inzetten om dit te verbeteren. Ze zijn bezig in de dienstregeling 2016 de Intercity-verbinding tussen Alkmaar en Haarlem in de spits sneller te maken. Hierdoor zal de overstap in Haarlem op de Sprinter richting Den Haag naar verwachting verbeteren.
Deelt u de mening dat NS op basis van de vervoerconcessie dient zorg te dragen voor snelle verbindingen en goede overstapmogelijkheden? Bent u bereid om met NS te zoeken naar een oplossing voor deze overstap in Haarlem zodat reizigers in staat worden gesteld om de overstap van drie minuten naar Den Haag CS/Rotterdam ook te halen, eventueel door eerdere vertrektijden op het kopstation? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Maar zoals hierboven toegelicht is het niet mogelijk op elke denkbare verbinding het aanbod optimaal te maken. NS heeft de opdracht om te zoeken naar de optimale dienstregeling gegeven de vele (en soms tegenstrijdige) wensen van de omgeving en de kaders van de vervoerconcessie. NS doet dit continu, in overleg met de deelnemers aan de OV- en Spoortafels.
In dit specifieke geval meldt NS dat er vanaf 2016 in de spits vier treinen zullen rijden van Alkmaar naar Haarlem: twee Sprinters en twee Intercity’s. In de daluren zullen de Intercity’s niet rijden. Wel blijft de gehele dag een directe verbinding Hoorn-Alkmaar-Haarlem-Amsterdam in stand. De frequentie op het traject Haarlem – Den Haag blijft gelijk. NS reageert hiermee op de veranderende vraag in de markt en op de behoeften van de grootste groepen reizigers in Noord-Holland. Door de aanpassingen in de dienstregeling zal de aansluiting in de spitsrichting in Haarlem naar verwachting verbeteren door een robuustere overstap.
Daarnaast gaan reizigers tussen Alkmaar en Rotterdam profiteren van de vervroegde frequentieverhoging op de HSL. Op dit moment rijdt de Intercity Direct nog twee keer per uur tussen Amsterdam en Rotterdam. In de loop van 2015 zal de frequentie verhoogd worden naar drie keer per uur en in 2016 naar vier keer per uur.
Deelt u de mening dat er dagelijks een grote forensenstroom van Noord-Holland naar de regio Den Haag reist? Onderkent u het probleem dat de steeds slechter wordende verbinding er voor zorgt dat reizigers liever in de auto stappen, wat consequenties heeft voor de filedruk op de A4, de A9 en de A44? Staat deze laatste constatering niet haaks op waarom NS er eigenlijk voor de reiziger zou moeten zijn, namelijk aanbieden van goed, snel en slim openbaar vervoer, zodat reizigers kiezen voor het openbaar vervoer om de filedruk te verminderen?
Ten aanzien van de omvang van de forenzenstromen verwijs ik naar antwoord 1.
Het doel van alle partijen in de sector is inderdaad dat het openbaar vervoer een aantrekkelijke optie is voor de reizigers. Ook NS streeft naar het aanbieden van goed, snel en slim openbaar vervoer. Maar het is niet mogelijk op elke denkbare verbinding het aanbod optimaal te maken. NS zoekt conform de verplichting in de concessie altijd naar betere verbindingen en optimalisatie in de dienstregeling en neemt daarbij de omvang van vervoerstromen mee in de afwegingen. Ook in de dienstregeling 2016 zullen NS en ProRail verbeteringen aanbrengen.
Het bericht ‘Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Brand door hennepteelt breekt vaak uit in bewoond huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de cijfers uit onderhavig bericht zeer zorgwekkend zijn en de gevolgen voor omwonenden van de betreffende haardbranden groot? Sterken deze cijfers u in uw voornemen illegale hennepteelt in Nederland keihard te bestrijden?
Deze cijfers zijn inderdaad zorgwekkend. Op verschillende manieren wordt illegale hennepteelt intensief bestreden, dit is dagelijkse praktijk. De geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarvan de georganiseerde hennepcriminaliteit een belangrijk onderdeel vormt, is één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda 2015–2018. In alle regio’s wordt binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst en gemeenten samengewerkt om op de meeste effectieve manier in de grootschalige hennepindustrie te interveniëren. De aanpak van faciliteerders van hennepteelt is binnen deze aanpak één van de voornaamste actielijnen. De inwerkingtreding op 1 maart 2015 van de wetswijziging van de Opiumwet die voorbereidingshandelingen van hennepteelt strafbaar stelt, heeft de opsporingsdiensten een belangrijk nieuw instrument in handen gegeven. Hier komt nog bij dat sinds eind vorig jaar de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland is geïntensiveerd. Hierbij zijn onder meer grote hoeveelheden hennepstekken, hardware voor de hennepteelt en grote sommen contant geld in beslag genomen.
De afgelopen jaren zijn er steeds rond de 5000 hennepkwekerijen ontmanteld. Hiervoor bestaat geen afzonderlijke doelstelling. Acties van de samenwerkende partners zijn er ook in 2015 op gericht zo effectief mogelijk in de criminele industrie in te grijpen.
Welke concrete maatregelen worden door u en de betrokken diensten genomen om meer hennepplantages te ontmantelen in 2015? Welk doel stelt u uzelf voor 2015 als het gaat om het aantal ontmantelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het Algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 12 februari 2015 om uiterlijk in april 2015 de Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met de energiebranche over de mogelijkheid en wenselijkheid om verplicht om legitimatie te vragen bij het afsluiten van een energiecontractboetes en eventueel administratieve boetes op te leggen bij stroomdiefstal?2
Ik herinner mij deze toezegging van mijn ambtsvoorganger en er is inmiddels gesproken met enkele vertegenwoordigers uit de energiebranche. Ik deel uw mening dat deze maatregelen mogelijk positief zouden kunnen bijdragen aan de bestrijding van illegale hennepteelt. De netbeheerders zijn in overleg met de stichting SO-DA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkheid) over de mogelijkheid van een civiele vordering vanwege energiediefstal. Deze stichting verzorgt de afhandeling van gestandaardiseerde civiele vorderingen bij onder andere winkeldiefstal en heling. Dit gebeurt onder toezicht van stichting DAAD (Directe Aansprakelijkheid Aan Daders), welke tot stand is gekomen onder auspiciën van VNO-NCW/MKB-Nederland, het Verbond van Verzekeraars, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie. Het overleg tussen netbeheerders en SO-DA richt zich op de mogelijkheid om ook in het geval van stroomdiefstal bij hennepteelt op een dergelijke wijze een gestandaardiseerd deel van de kosten op de daders te kunnen verhalen. De gesprekken hierover verlopen positief. In Rotterdam gebeurt dit door netbeheerder Stedin al op een soortgelijke manier.
Over het instellen van een legitimatieplicht vindt overleg plaats tussen netbeheerders en energieleveranciers. Hoewel energiecontracten worden afgesloten tussen afnemers en de energieleveranciers, zijn het namelijk de netbeheerders die de schade lijden van energiediefstal. Er zijn geen wettelijke belemmeringen voor een identificatieplicht bij het aangaan van een energiecontract. De regelgeving voor de energiebranche staat onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Met de ACM ben ik van mening dat het instellen van een identificatieplicht in eerste instantie een aangelegenheid is waarover de netbeheerders en de energieleveranciers onderling tot afspraken moeten komen, net als over een door henzelf beheerde gedragscode. Over de mogelijke invoering van een legitimatieplicht zijn deze partijen momenteel in overleg in het Platform Energiediefstal.
Bent u van mening dat dat hierboven genoemde maatregelen zijn die positief kunnen bijdragen aan de verdere bestrijding van illegale hennepteelt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inmiddels al gesproken met vertegenwoordigers van de energiebranche om uw toezegging gestand te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw aanpak rondom de wietbranden verwerken in uw toezegde brief die de Kamer in april zal ontvangen?
Ja.
Het bericht ‘7 op de 10 hoort niets na aangifte woninginbraak’ |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontevredenheid van mensen over de terugkoppeling van de politie na een aangifte?1 2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media.
Kunt u aangeven sinds wanneer er sprake is van een kloof tussen de verwachtingen van mensen en de wijze waarop de politie uitvoering geeft aan het aangifteproces?
Het voornaamste onderzoek waarin een verschil is gesignaleerd tussen de opzet en de uitvoering van het aangifteproces door de politie enerzijds en de behoeften, verwachtingen en ervaringen van de burger anderzijds is het onderzoek «Aangifte doen: de burger centraal?» van de Inspectie Veiligheid en Justitie uit 2012. De inspectie deed een aantal aanbevelingen om de verwachtingen van burger en de dienstverlening van de politie op het gebied van aangifte dichter bij elkaar te brengen. In de Kamerbrief van 9 juli 2013 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uiteengezet welke concrete maatregelen worden genomen om het aangifteproces verder te verbeteren. Deze maatregelen worden voortvarend en met veel inzet uitgevoerd. De verbetering van de opname en afhandeling van aangiftes en het informeren van burgers zijn belangrijke aandachtspunten. De politie streeft naar een samenhangend model voor terugkoppeling: digitaal, telefonisch en in persoon. Over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen is uw Kamer sedertdien regelmatig geïnformeerd.
Erkent u dat het imago van de politie en het vertrouwen van mensen worden geschaad door het doen van onrealistische politieke beloftes?
Ik ben van mening dat de doelstellingen en maatregelen die van de politie worden verlangd, gelet op de belangrijke rol van de politie in onze samenleving, ambitieus, maar tegelijkertijd ook realistisch en uitvoerbaar moeten zijn.
Herinnert u zich uw brief van 21 november 2012 waarin u het volgende heeft geschreven: «Mijn ambitie voor het aangifteproces is dat burgers en ondernemers niet alleen weten waar en wanneer ze aangifte kunnen doen, maar ook dat ze er op kunnen vertrouwen dat als hun aangifte wordt opgenomen deze ook daadwerkelijk wordt opgepakt dan wel dat duidelijk is dat er geen opvolging mogelijk is. En dat ze precies weten wanneer ze weer wat horen en wie hun aanspreekpunt is. Kortom: als je aangifte doet zie je daarvan het resultaat!»?3 In hoeverre is deze belofte waargemaakt?
Er zijn de afgelopen twee jaar belangrijke stappen gezet om de ambities om het aangifteproces te verbeteren waar te maken. Burgers en ondernemers kunnen bijvoorbeeld op diverse manieren bij de politie terecht om aangifte te doen. Dit is de zogenoemde multichannelaanpak. Kern van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Ook op de website politie.nl wordt op een heldere manier uiteengezet waarvan je als slachtoffer op welke wijze aangifte kan doen van een strafbaar feit.
De politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. Alle aangiften worden individueel geanalyseerd. Ook indien er geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, leveren aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken.
De politie werkt hard aan de verbetering van de informatievoorziening aan slachtoffers. De wijze waarop de politie het slachtoffer informeert over de voortgang van zijn zaak, is afhankelijk van de behoefte van het slachtoffer, de ernst van het delict en de vervolgacties die na de aangifte worden ondernomen. Slachtoffers van een high-impact crime krijgen binnen twee weken na hun aangifte een persoonlijke terugkoppeling over de voortgang van hun zaak. Voor maatwerkzaken, zeden- en levensdelicten, wordt een familierechercheur ingeschakeld die slachtoffers gedurende het opsporingsonderzoek persoonlijk en voortdurend op de hoogte houdt van ontwikkelingen in hun zaak.
Hoe verklaart u dat 31 procent van de mensen waar een poging tot inbraak is gedaan, geen aangifte heeft gedaan en dat ze vaak het idee hebben dat dit geen zin heeft? Hoe verklaart u dat één op de drie winkeliers geen aangifte doet, omdat het volgens hen toch geen zin heeft?4
Aangifte doen heeft altijd zin. Ook als er in het geval van een poging tot woninginbraak niets gestolen is, of als er geen sporen lijken te zijn. Omdat een woninginbraak een high impact crime is, wordt in principe altijd een vervolgonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van de aangifte doet de politie onderzoek op het plaats delict en probeert de politie sporen veilig te stellen. Over de aanpak van woninginbraken zijn in de Veiligheidsagenda 2015–2018 met de burgemeesters, het OM en de politie concrete afspraken gemaakt.
Dat aangifte doen altijd zin heeft, geldt ook voor winkeliers. Het oplossingspercentage van winkeldiefstal was 80% in 2013.5 Daders worden ook gestraft, zoals het OM in januari aan Detailhandel Nederland en winkeliers in Amsterdam, Maastricht, Utrecht, Den Haag en Haarlem heeft laten zien tijdens rechtszittingen.6 Ik ben daarnaast regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van Detailhandel Nederland over de verbetering van het aangifteproces.
Ik onderken wel, samen met de politie, dat de terugkoppeling over de voortgang van de zaak nog beter kan en moet. Daarom zal dit jaar landelijk een «aangiftevolgservice» worden gerealiseerd, waarmee slachtoffers beter worden geïnformeerd over de aanvang en de voortgang in hun zaak. Dat betekent dat slachtoffers zelf op elk gewenst moment de status van hun aangifte kunnen bekijken.
Kunt u de aangiftebereidheid van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
De aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage variëren per type delict. Dit levert meerdere omvangrijke tabellen op. Vanwege de gewenste snelle beantwoording van deze vragen verwijs ik u spoedheidshalve naar de jaarlijkse publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 van het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak, waarin de gevraagde informatie over aangiftebereidheid en ophelderingspercentages te vinden is.7 In het jaarverslag van de politie over 2013 zijn de meest recente cijfers beschikbaar over de pakkans bij de high impact delicten, zoals deze afgesproken zijn met de politie in het kader van de landelijke prioriteiten 2011–2014.8
Kunt u de pakkans en het ophelderingspercentages van de afgelopen vijf jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre hebben de sinds 2010 door het kabinet genomen maatregelen bijgedragen aan een vergroting of een verlaging van de aangiftebereidheid, pakkans en ophelderingspercentage? Hoe kunt u dit bewijzen?
Zoals blijkt uit de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 vertoont de meldings- en aangiftebereidheid op de langere termijn, tussen 2005 en 2013, een licht dalende trend. Het ophelderingspercentage schommelt in de periode 2007–2012 rond 25%, terwijl het voorlopig cijfer voor 2013 op 22,4% ligt. Ik beschik niet over wetenschappelijk bewijs dat de causaliteit tussen het gevoerde beleid en de genoemde uitkomsten aantoont, maar alles wijst erop dat het gevoerde beleid werkt. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de verruimde mogelijkheden om aangifte te doen (multichannelaanpak) en de terugmelding na gedane aangifte, de intensivering van de aanpak van woninginbraken naar het voorbeeld van de integrale aanpak van high impact crimes als overvallen en straatroof en het vaker doorrechercheren bij aangehouden verdachten met het doel om meer inbraken op te lossen en hogere straffen te kunnen eisen.
In hoeverre hebben de in de rapportage van EenVandaag genoemde verlaging van het aantal woninginbraken en de genoemde verhoging van het ophelderingspercentage te maken met het feit dat mensen minder aangifte doen?
Woninginbraak is blijkens de eerder genoemde publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving 2013 de delictsoort met de hoogste aangiftebereidheid (79% in 2013). Ik heb geen aanwijzingen dat er in 2014 sprake zou zijn van een daling van deze aangiftebereidheid. Integendeel, ook verzekeraars melden een reële daling van het aantal woninginbraken in de vorm van een forse afname van het aantal schadeclaims.
Kunt u het ophelderingspercentage voor woninginbraken van de afgelopen tien jaar per jaar uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 9 april 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Nederland een knooppunt vormt voor wapensmokkel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat Nederland al tijden een doorgeefluik vormt voor illegale wapens uit het Oostblok en in toenemende mate grote zendingen met zware vuurwapens naar Nederland worden verzonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie slechts de incidentele wapenzending onderschept en niet de complete smokkellijn opgerold, zoals de Slowaakse autoriteiten wilden?
Omdat het een acute wapenlevering betrof en voorkomen moet worden dat wapens in handen van criminelen komen, heeft de Nederlandse politie direct ingegrepen. Zodoende is deze zending onderschept en zijn de aanhoudingen verricht. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wanneer bent u eindelijk bereid van de bestrijding van wapensmokkel een landelijke topprioriteit te maken, gelet op het enorme aantal illegale zware wapens dat Nederland instroomt, zoals kalasjnikovs en pistoolmitrailleurs?
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is onlangs het initiatief genomen tot de oprichting van een nieuw netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Kmar, douane en OM.
Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie zal hierbij aansluiten. Dit zwaardere netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking.
Het kabinet zet tevens als onderdeel van het actieprogramma integrale aanpak jihadisme in op intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving van (illegale) vuurwapens, met name wat betreft de verkrijgbaarheid van vuurwapens in het criminele circuit en de vermenging van dit circuit met jihadistische netwerken. De komende maanden worden verbeterpunten geïnventariseerd, waarna een gerichte aanpak op zowel nationaal als EU-niveau ontwikkeld zal worden.
Het artikel ‘Nederland knooppunt wapensmokkel’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Nederland knooppunt wapensmokkel»?1
Ja.
Klopt het dat grote ladingen pistoolmitrailleurs tweewekelijks Nederland binnenkomen om vervolgens verder te worden verspreid? Zo ja, kan worden toegelicht hoe dit mogelijk was en kan een inschatting worden gegeven hoe lang dit al plaatsvindt en plaats heeft gevonden?
Het Focal Point vuurwapens bij Europol kan op dit moment niet bevestigen dat dergelijke grote zendingen tussen Slowakije en Nederland regelmatig plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe er tegen deze wapensmokkel wordt opgetreden en of deze wapensmokkellijn nu is opgerold?
De Nederlandse politie is een onderzoek gestart naar een zending van een postpakket waarin illegale wapens zouden zijn verborgen. De zending is vervolgens onderschept, de verdachten zijn aangehouden en er zijn doorzoekingen verricht. Omdat het een acute wapenlevering betrof, heeft de Nederlandse politie ingegrepen. Voor het overige kan ik over deze lopende strafzaak geen uitlatingen doen.
Wat is uw inschatting van de omvang van de wapensmokkel in Nederland?
Er zijn geen precieze gegevens hoeveel illegale wapens er in Nederland in omloop zijn, noch wat de omvang van de handel er in is. In het meeste recente Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit (NDB) van 2012 staat dat schattingen over illegaal wapenbezit uiteen lopen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens. Uit gegevens van de politie blijkt dat in 2013 er 173 automatische wapens in beslag zijn genomen en in 2014 zijn dit er 172 geweest.
Wat is de huidige werkwijze om dit soort criminaliteit op te sporen en aan te pakken? Bent u van mening dat deze werkwijze effectief is, gelet op de recente ontwikkelingen?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer op 6 februari jl. geïnformeerd over de aanpak van wapencriminaliteit. Ik laat met alle betrokkene diensten momenteel verkennen welke intensivering binnen de huidige aanpak mogelijk is.
Ik acht de werkwijze effectief, maar ben van oordeel dat verbeteringen mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat het des te schokkender is dat een persoon werkzaam bij het Ministerie van Defensie bij de wapensmokkel is betrokken? Welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat defensiemedewerkers bij dergelijke strafbare feiten zijn/worden betrokken? Welke maatregelen worden genomen om deze strafbare feiten gepleegd binnen de eigen organisatie te voorkomen dan wel op te sporen?
Defensie hecht aan de integriteit van haar personeel, en verricht daarom tijdens werving, selectie en periodiek bij alle medewerkers een veiligheidsonderzoek, welke bij goed gevolg leidt tot de afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar. Wanneer er op enig moment informatie is over een vermoedelijke betrokkenheid van een Defensiemedewerker bij dergelijke ernstige strafbare feiten, wordt door de Koninklijke Marechaussee te allen tijde een opsporingsonderzoek gestart, zoals in dit geval ook is gebeurd.
Vleesaanbiedingen onder 4,12 euro per kilo zonder dierenwelzijnskeurmerk |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom baseert u uw beleid en uitspraken op de cijfers van Wakker Dier1, zonder deze vooraf te verifiëren?2
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Waarom hanteert u dezelfde definitie als Wakker Dier, namelijk een verkoopprijs onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke cijfers u uw beleid baseert om tegen de verkoop van vlees onder 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk te zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw definitie van «een redelijke prijs»? Wie bepaalt wat een redelijke prijs is?
Naar mijn mening is er sprake van een «redelijke prijs» als de verschillende kosten van de productie in de prijs tot uitdrukking komen. Daarbij vind ik dat alle ketenschakels een redelijke beloning moeten krijgen voor de inspanningen die zij leveren. De hoogte van de prijs wordt bepaald op een markt van vraag en aanbod.
Kunnen schommelingen in de wereldmarkt nog van invloed zijn op wat u een redelijke prijs vindt voor vlees?3 Zo ja, bent u van mening dat Wakker Dier dan ook haar definitie dient aan te passen? Zo nee, waarom niet, u baseert immers uw beleid tot op heden op de onverifieerde cijfers en gebruikte definities van Wakker Dier?
Schommelingen op de wereldmarkt veranderen mijn definitie van een «redelijke» prijs niet. Dat is onderdeel van de prijs. Het is aan Wakker Dier of zij de door haar gehanteerde definitie wil aanpassen aan schommelingen op de wereldmarkt. Overigens is mijn beleid niet gebaseerd op gegevens en definities van Wakker Dier, zoals ik ook in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) en in antwoord op de vragen van 10 maart jl. heb verwoord.
Hoeveel vleesaanbiedingen waren er in 2013 en 2014, hoeveel daarvan waren een aanbieding die voldoet aan de Wakker Dier-prijsgrens van 4,12 euro per kilo en welk percentage van het totaal verkochte vlees in supermarkten is onder de 4,12 euro en zonder dierenwelzijnskeurmerk verkocht?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Deelt u de mening dat Wakker Dieren alle vlees- en pluimveesectoren over één kam scheert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat Wakker Dier hiermee de sector te kort doet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 144) en in antwoord op vragen op 10 maart jl. heb aangegeven, vind ik het om meerdere redenen niet gewenst dat met vleesaanbiedingen het beeld wordt opgeroepen dat vlees een stuntartikel is. Daarbij is niet enkel de omvang van het verschijnsel van belang.
Deelt u de mening dat Wakker Dier de hele sector onnodig en onterecht zwartmaakt, terwijl het slechts om zo’n 3,1% van alle vleesaanbiedingen in 2014 gaat, en dus 96,9% van de aanbiedingen dus wel door de Wakker Dier-beugel kunnen? Zo nee, kunt u dan gemotiveerd en met cijfers toelichten waarom u het niet met deze uitspraak eens bent?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u reageren op de berekening dat het percentage vleesaankopen onder de 4,12 euro per kilo en zonder dierenwelzijnskeurmerk slechts zo’n 0,8% van de totale vleesaankopen in 2014 bedraagt? Indien u op een ander percentage uitkomt, kunt u dan aangeven op welke wijze dit berekend is en welke cijfers daarvoor als input zijn gehanteerd?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van de leden De Liefde en Lodders van 10 maart jl. (vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1523).
Bent u bereid elders data op te vragen, bijvoorbeeld bij Gesellschaft für Konsumforschung (GfK)? Zo nee, welke zwaarwegende redenen heeft u om de Kamer geen informatie te willen verschaffen over de prijsvorming op de consumenten-vleesmarkt in Nederland?
Ik voer geen eigen onderzoek uit naar aanbiedingen in de supermarkt. Wel is er informatie beschikbaar over de prijsvorming in de keten. Ik verwijs u hiervoor naar de WUR-LEI-prijzenmonitor die de ontwikkeling van de prijzen af boerderij en de supermarkt op de voet volgt (www.agrimatie.nl). Verder heb ik op 18 december 2014 het rapport «Prijsvorming van voedsel» aan uw Kamer gestuurd waarin ook aandacht wordt besteed aan de prijsvorming van pluimveevlees in de afzetketen (Kamerstuk 31 532, nr. 143).
De inpassing van A13 en A16 bij Lansingerland |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de gebiedstafel van Rijkswaterstaat bij Lansingerland inzake de inpassing van A13 en A16 bij Lansingerland?1
Ja. Dit betreft een bericht van de Bewonersgroep Rodenrijs-West van 21 maart 2014.
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van de bewoners voor de verdiepte N471?
Ja, de bewonersgroep Rodenrijs-West heeft hun voorstel voor een verdiepte N471 via de gebiedstafel Midden in februari 2014 ingebracht in het participatieproces.
Kunt u aangeven waarom de bewonersgroep niet de kans kreeg om het voorstel te verbeteren en waarom het door Rijkswaterstaat van tafel geveegd is?
Een belangrijk aspect van het participatieproces is dat dit passend is voor de fase waarin het project verkeert. Als het project in de fase zit van de uitwerking van het Standpunt tot ontwerpTracébesluit, dan vormt de scope van het Standpunt de grenzen van de inbreng en ideeën vanuit de omgeving. Dit is in december 2013 aan de gebiedstafels meegegeven via het «Informatieboekje gebiedstafels A13/A16».
De ingebrachte variant voor verlaging van de kruising met de N471 past niet binnen de scope van het Standpunt en dat is in principe reden om deze variant niet nader in beschouwing te nemen. Desalniettemin is in dit geval de ingebrachte bewonersvariant (voorstel uit februari 2014 en door hen bijgesteld in maart 2014) nader bestudeerd. Daaruit blijkt dat de variant van de bewoners circa 36 miljoen euro duurder is dan de variant uit het Standpunt. De bewonersgroep heeft nadien optimalisaties voorgesteld, waarvan is geconstateerd dat ze niet leiden tot wezenlijk andere conclusies. Om deze reden is de variant niet verder meegenomen bij de uitwerking van het ontwerpTracébesluit. De variant kan nog wel een rol spelen bij de besluitvorming over het regionale maatregelenpakket.
Kunt u aangeven hoe het bovenstaande geplaatst moet worden in de context van de Code Maatschappelijke Participatie en de motie De Rouwe2 waarin de regering het verzoek gedaan wordt om er voor te zorgen dat het alle deelnemers aan participatieprojecten vooraf volstrekt duidelijk is wat de verwachtingen kunnen zijn bij deelname aan een project?
In lijn met de Code Maatschappelijke Participatie is op voorhand aangegeven over welke aspecten gedurende de participatie afspraken mogelijk waren, en welke besluiten het vertrekpunt van de participatie vormden. In de gebiedstafels is kennis uitgewisseld, zijn ideeën en wensen ingebracht, uitgewerkt, gewogen en beoordeeld. Over de (tussen)resultaten heeft op gezette tijden terugkoppeling plaatsgevonden aan de deelnemers van de gebiedstafels. De aanpak van de participatie in de fase vanaf het Standpunt (inclusief de geldende kaders) is vooraf beschreven in het Informatieboekje Gebiedstafels A13/A16 van RWS, de stadsregio Rotterdam en de gemeenten Rotterdam en Lansingerland (december 2013; http://www.a13a16rotterdam.nl/Documenten).
Het voorgenomen besluit om gebruik te maken van de aanwijzingsbevoegdheid om het bestuur van de Stichting Scholengemeenschap Bonaire tot aftreden te dwingen |
|
Michel Rog (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten dat voor onderwijs bestemd geld door het bestuur van de Stichting Scholengemeenschap Bonaire (SGB) en/of de directie is aangewend voor niet-onderwijs gerelateerde uitgaven?
Ik ben ermee bekend dat in de media vragen zijn gesteld over de financiële uitgaven van het bestuur van de SGB.
Hebben u en/of uw medewerkers dan wel de Inspectie van het Onderwijs signalen bereikt die daarop duiden?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft voor het onderzoek in oktober 2014 een signaal ontvangen over mogelijk onrechtmatige bestedingen. De inspectie is in haar onderzoek in oktober 2014 nagegaan of er aanwijzingen voor onrechtmatige bestedingen zijn te vinden in de administratie van de SGB. Daarbij zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op onrechtmatig handelen. Het inspectierapport is openbaar. Daarover heb ik uw Kamer bij brief van 19 maart 2015 (Tweede Kamer, Kamerstuknr. 31 568, nr. 154) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een school de middelen die voor onderwijs zijn bestemd niet voor andere doeleinden behoort aan te wenden, zeker niet als die school ressorterend onder de SGB ondanks de extra middelen die door het ministerie beschikbaar zijn gesteld om de achterstand in de kwaliteit van het onderwijs weg te nemen, in een financieel penibele situatie verkeert?
Ja.
Kunt u bevestigen dat u in een interview in het Antilliaans Dagblad1 onweersproken laat dat voor onderwijs bestemd geld mogelijk gebruikt is voor onder meer reizen in de business class? Heeft u daarvoor aanwijzingen en zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze?
Dat klopt. Ik heb daarvoor geen concrete aanwijzingen.
Stelt u in hetzelfde interview dat de Inspectie geen specifiek onderzoek heeft gedaan naar mogelijk onjuiste, c.q. onnodig gedane bestedingen door het bestuur en/of de directie? Bent u bereid – mede in het licht van het feit dat het ministerie de school een extra lening van bijna 1 miljoen euro heeft moeten verstrekken om de liquiditeitsproblemen te verhelpen – specifiek onderzoek in te stellen naar mogelijk onrechtmatige, dan wel niet noodzakelijke uitgaven die niet ten goede zijn gekomen aan de hoogst urgente verbetering van de kwaliteit van het onderwijs?
De inspectie is naar aanleiding van een signaal nagegaan of aanleiding bestaat om onderzoek in te stellen naar onrechtmatige bestedingen. De inspectie vond geen concrete aanwijzingen voor onrechtmatige bestedingen. Daarom heeft geen verder onderzoek plaatsgevonden. De accountant zal de rechtmatigheid van de bestedingen over het afgelopen boekjaar nog beoordelen. Het lijkt raadzaam eerst die bevindingen af te wachten, alvorens ons te buigen over de noodzaak van verdergaande onderzoeken.
Bent u bereid de uitkomsten van het vorenbedoelde onderzoek met de Kamer te delen?
Ja.
Mocht het onderzoek bevestigen dat sprake is van onrechtmatige, dan wel uit oogpunt van «good governance» niet te verantwoorden uitgaven, welke instrumenten staan u ter beschikking om het bestuur daarop aan te spreken en bent u ook bereid deze in te zetten?
Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat sprake is van onrechtmatige bestedingen. Mocht dit later blijken, dan is het mijn beleid om iedere onrechtmatig bestede euro terug te vorderen van het bestuur in kwestie.
Het bericht dat de aanwas van gespecialiseerde agenten stokt |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat «afbouw van de operationele sterkte» in de praktijk precies hetzelfde betekent als «het in overeenstemming brengen van de bezetting met de formatie uit het inrichtingsplan», namelijk een verminderde operationele sterkte bij de politie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De formatie van de politie is gebaseerd op de met uw Kamer vastgestelde operationele sterkte van 49.500 fte. Door formatie en bezetting met elkaar in balans te brengen daalt de huidige, tijdelijk te hoge, operationele sterkte naar het afgesproken en betaalbare niveau.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur aangeven hoeveel daarvan in de jaren 2012 tot en met 2019 operationeel inzetbaar zullen zijn?
Op dit moment is deze informatie niet op dit niveau beschikbaar.
Over de realisatie van de doelstellingen voor de instroom van specialisten op het gebied van finec en cybercrime zal ik uw Kamer conform afspraak rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Kunt u voor de specialismen zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur inzichtelijk maken hoe hoe vaak de opleiding in 2015 is gestart danwel afgerond?
Bij de Politieacademie worden in 2015 in totaal rond de 370 afzonderlijke opleidingen en trainingen aangeboden. Over de maanden januari en februari 2015 zijn door de politie 3221 post-initiële opleidingsplaatsen bij de Politieacademie gereserveerd. Op deze plaatsen zijn 2455 medewerkers ingeschreven.
Het verstrekken van de gevraagde informatie over al deze opleidingen leidt tot een zeer omvangrijk overzicht. Ik ga er echter vanuit dat vraag 4 ziet op de in vragen 3 en 5 met name genoemde opleidingen.
Ten aanzien van finec en cybercrime zal ik uw Kamer zoals afgesproken rapporteren in het kader van de Veiligheidsagenda.
Van de overige genoemde specialistische opleidingen geeft de navolgende tabel aan hoeveel opleidingsplaatsen de politie vooraf heeft gereserveerd en hoeveel politiemedewerkers daarop zijn ingeschreven. De opleidingen voor schutter, ME’er en zeden zijn wettelijk verplicht. Medewerkers moeten deze opleidingen volgen om gecertificeerd of gehercertificeerd te worden.
(daadwerkelijk gevolgd)
Handelen in zedenzaken
Augustus
19
7
Bewaken en beveiligen met Heckler en Koch MP5
Januari*
13
13
Maart*
15
15
September
12
4
November
12
7
Afgeven van een precisieschot
Maart*
12
12
Optreden als ME-lid
Januari en februari*
71
71
Maart*
40
40
April (eind)
36
36
Juni
37
35
September
37
29
November
36
17
* Deze opleidingen zijn inmiddels afgerond.
Kunt u per politie-eenheid aangeven hoe vaak welke opleiding in 2015 door politiepersoneel werd gestart danwel werd afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de maanden januari en februari van 2015 in absolute aantallen aangeven hoeveel post-initiële opleidingsplaatsen zijn gereserveerd en hoeveel daadwerkelijk zijn ingevuld danwel afgerond? Kunt u dit uitsplitsen naar opleidingen voor zedenrechercheur, specialistisch schutter, ME'er, financieel rechercheur en cyberrechercheur?
Zie antwoord vraag 3.
Het herstel van aardbevingsschade in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM en Centrum Veilig Wonen dringen eigen aannemers op»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) niet bepalen welke aannemers worden ingezet voor herstel van aardbevingsschade en dat gedupeerden die een eigen aannemer kiezen volledig worden gecompenseerd?
Ja. CVW heeft voor het herstel van schade drie opties ontwikkeld, waarbij bewoners zelf een keuze kunnen maken:
Het is mogelijk om schade via CVW te laten herstellen. CVW werkt met bedrijven en vakmensen die zijn geselecteerd op basis van de Erkenningsregeling van CVW. Deze gecertificeerde vakmensen moeten voldoen aan de door CVW gestelde eisen op het gebied van veiligheid, kwaliteit en communicatie. CVW heeft aangegeven zoveel mogelijk lokale bedrijven te betrekken bij het herstel.
De bewoner kan ervoor kiezen om aardbevingsschade door een bedrijf van eigen voorkeur te laten repareren. CVW betaalt de factuur van deze aannemer.
De bewoner kan er ook voor kiezen om het schadebedrag te laten uitbetalen. In dat geval betaalt CVW het bedrag als genoemd in het rapport van de schade-expert uit.
Deelt u de mening dat het niet zo mag zijn dat de veroorzaker bepaalt welke aannemer de aardbevingsschade aan een woning gaat herstellen en dat de gedupeerde in volledige vrijheid een aannemer moet kunnen kiezen?
Zie het antwoord op vraag 2. In het protocol dat CVW hanteert, is de keuzevrijheid van een inwoner met schade geborgd.
Wat is uw reactie op het advies van Steunpunt Bevingsschade aan gedupeerden om vooral niet in te stemmen met schaderapporten van de NAM en vooral zelfstandig onderzoek te laten doen?
De schadeafhandelingsprocedure is zorgvuldig opgesteld en eind 2014 is de procedure op basis van input van een werkgroep van de Dialoogtafel grondig doorgenomen. Belangrijk daarbij is dat mensen altijd de mogelijkheid hebben om een contra-expertise uit te laten voeren. Claimanten zijn hier altijd vrij in. Slechts een kleine minderheid (6% van de mij laatst bekende cijfers) maakt hiervan gebruik. Daaruit concludeer ik dat het merendeel van de mensen zich kan vinden in taxaties die het CVW door onafhankelijke deskundigen laat uitvoeren. Ik zie daarom geen aanleiding om mensen op te roepen zelfstandig onderzoek uit te laten voeren.
CVW voert een klanttevredenheidsonderzoek uit om de inzet te evalueren. De Commissie van Toezicht van CVW ziet toe op een gedegen uitvoering van de werkzaamheden door CVW. Daarmee is de schadeafhandelingsprocedure goed geborgd.
Heeft u inzicht in de WOZ-waardering in het bevingsgebied?
De vaststelling van de WOZ-waarde is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik beschik niet over overzichten van de WOZ-waarde in het bevingsgebied.
Wat is uw mening over de claim van het Steunpunt Bevingsschade dat de WOZ-waarde van woningen in het bevingsgebied veel te hoog is?
Het vaststellen van de WOZ-waarde is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Diverse gemeenten bieden de mogelijkheid om de WOZ-waarde opnieuw te beoordelen op het moment dat er schade is. Daarmee is het mogelijk om de WOZ-waarde aan te passen naar een reëel niveau. Aangezien ik geen overzicht heb van alle WOZ-waarden in het gebied kan ik ten algemene geen uitspraak doen over de claim van het Steunpunt Bevingsschade.
Een verbod op het doorgeven van nog geldige parkeerkaarten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Doorgeven parkeerkaartje ongeldig»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het belachelijk is dat het doorgeven van een betaald en reeds belast parkeerkaartje dat nog geldig is, niet mag?
Ik stel voorop dat de rechter tot de conclusie is gekomen dat de geldende wet hier correct is toegepast. Het past mij niet hier een verdere kwalificatie aan te geven. Wel licht ik graag de juridische context toe. Parkeerbelasting wordt op grond van artikel 234 Gemeentewet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze. In dit zelfde artikel in de Gemeentewet valt te lezen dat voldoening op aangifte uitsluitend is: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften. Het parkeren van ieder voertuig op een plaats waar parkeerbelasting verschuldigd is voor dat parkeren van het voertuig, leidt op zichzelf tot een belastingplicht voor degene die de auto daar heeft geparkeerd, dan wel de houder van het kenteken. Dit leidt er toe dat het overnemen van een parkeerkaartje niet mogelijk is. De belanghebbende in kwestie had zelf parkeerbelasting moeten voldoen, het overnemen van een kaartje is niet hetzelfde als het voldoen van parkeerbelasting. Het papieren kaartje is slechts het betaalbewijs van de andere parkeerder.
Overigens blijkt na bestudering van deze uitspraak dat hier ging om een parkeerkaartje dat alleen geldig is in combinatie met een bezoekersvergunning, vanwege het verlaagde tarief. Dat stond ook vermeld op het desbetreffende parkeerkaartje. De belanghebbende die in bezwaar was gegaan was niet in het bezit van een dergelijke bezoekersvergunning en had dus een hoger tarief moeten betalen.
Deelt u de mening dat het primair aan de eigenaar van een legaal verkregen goed is, en niet aan de overheid, of hij dit weg wil geven, zeker ook als het gaat om een betaald parkeerkaartje dat nog langer geldig is dan de periode dat de eigenaar er gebruik van zou willen maken?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het papieren kaartje dat uit de parkeerautomaat komt slechts een betaalbewijs. Het is geen goed dat kan worden overgedragen om de parkeerbelasting mee te voldoen.
Deelt u de visie dat, als er al belasting betaald moet worden over een product, dit eenmalig dient te gebeuren? Zo neen, waarom niet?
Het gaat hier om twee afzonderlijke belastbare feiten, op grond van artikel 225 lid 1 sub a Gemeentewet, te weten een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Zoals hiervoor reeds in antwoord op vragen 2 en 3 is aangegeven, is het overnemen van een papieren parkeerkaartje niet hetzelfde als het voldoen van de verschuldigde belasting.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit absurde verbod teniet te doen?
Dit is het gevolg van het feit dat parkeerbelasting en de naheffingsaanslag onder de fiscale wetgeving vallen.
Bent u bereid de exorbitante stijging van parkeertarieven in gemeenten tegen te gaan door een maximum in te stellen, net als bij de onroerendezaakbelasting? Zo neen, waarom niet?
Allereerst is de vaststelling van de tarieven aan de gemeenten. Het door u aangehaalde artikel uit De Telegraaf noemt een stijgingspercentage van gemiddeld 6% voor een parkeerkaartje in 2015 en een totale opbrengst van 829 miljoen euro. Op basis van de cijfers van het onderzoeksinstituut Coelo uit Groningen, zoals gepubliceerd in de Atlas van de lokale lasten 20152
blijkt dat gemeenten in 2015 verwachten 666 miljoen euro aan parkeerbelasting op te halen. Dit is een stijging van 0,9% ten opzichte van 2014. Dat vind ik een hele redelijke ontwikkeling. Natuurlijk zijn er gemeenteraden die tarieven, hebben vastgesteld die harder stijgen dan het macrobeeld. Dit zijn autonome keuzes van die afzonderlijke gemeenten.
Het bedrag dat in het artikel in De Telegraaf wordt genoemd (€ 829 miljoen) is afkomstig van de financiële functie Verkeer, vervoer en waterstaat in de gemeentelijke begrotingen. Deze functie in de begrotingen van gemeenten bevat echter meer opbrengsten dan alleen de parkeerbelasting, waardoor het beeld van de parkeeropbrengsten niet zuiver is. De cijfers van het Coelo zijn voor het kabinet leidend bij de beoordeling van de ontwikkeling van de lokale heffingen. Ik acht het gezien het bovenstaande niet nodig om een maximum in te stellen voor de parkeerbelastingen, te meer daar gemeenten ook beleid voeren inzake het reguleren van parkeerstromen met de hoogte van de parkeerbelasting.
Het bericht 'Hulplijn slaat alarm om hulpeloze ggz-patienten' |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulplijn slaat alarm om hulpeloze ggz-patiënten»?1
Ja.
Hoe zorgt u ervoor dat mensen met psychische problemen die hulp nodig hebben, correct doorverwezen zijn en bij de juiste ggz-zorg aankloppen, binnen de Treeknormen worden gezien en geholpen?
Inmiddels ontvang ik meerdere signalen die raken aan deze problematiek, zoals onlangs de uitkomsten van de door de LPGGZ georganiseerde meldactie Ambulantisering. Ik neem dergelijke signalen uiterst serieus. Ik vind dat mensen gepaste zorg moeten krijgen en binnen een redelijke termijn geholpen moeten worden. Zorgverzekeraars zijn gehouden voldoende zorg in te kopen, zodat mensen zorg ontvangen die zij nodig hebben en deze ook binnen redelijke termijn kunnen krijgen. Met betrekking tot de zorg in de acute GGZ, zend ik u binnenkort mijn reactie om hier verbeteringen te realiseren. Daarnaast heb ik met de Minister van VenJ afgesproken in overleg te treden met alle ketenpartners rond de zorg voor verwarde personen. De gehele zorgketen rondom verwarde personen wordt in kaart gebracht. Van belang is om knelpunten te inventariseren en daarbij ook de oplossingen in kaart te brengen.
Herkent u de signalen van Sensoor over capaciteitsproblemen in de ggz en zorgverzekeraars die niet voldoen aan hun zorgplicht waardoor cliënten te lang wachten op hulp? Zo nee, waarop baseert u dat en hoe verklaart u de signalen van Sensoor? Zo ja, welke beleidsveranderingen voert u door om ggz-cliënten tijdig de juiste hulp te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat behandelplannen goed aansluiten op de behoeften van ggz-cliënten en dat zorgverleners zo veel mogelijk rekening houden met de wensen van cliënten?
Hierover zijn mij geen signalen bekend, behoudens het alarmerende bericht van Sensoor herover. Het behandelplan is primair iets wat zich tussen de behandelaar en de cliënt/patiënt afspeelt en vindt zijn basis in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
In het behandelplan worden tussen behandelaar en cliënt/patiënt afspraken gemaakt over zowel te bereiken doel(en) met de behandeling als meer procesmatige zaken. Voor de uitvoering van een behandelplan is (formele) overeenstemming nodig tussen cliënt/patiënt en de behandelaar. Indien het behandelplan niet aansluit bij de wens van de cliënt/patiënt ontbreekt daarmee de nodige overeenstemming om dit plan uit te voeren. Het lijkt mij een goede zaak indien cliëntenorganisaties cliënten/patiënten over hun rechten op dit punt nader informeren.
Het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ is druk bezig met het ontwikkelen van een groot aantal zorgstandaarden en (niet aandoeningsspecifieke) generieke modules. De implementatie van deze standaarden en modules zal de kwaliteit van de GGZ verder verbeteren.
Herkent u de signalen van cliëntenorganisaties over problemen met de kwaliteit van ggz-zorg omdat behandelplannen niet goed aansluiten op de cliënt? Zo nee, waarop baseert u dat en hoe verklaart u de signalen van cliëntenorganisaties? Zo ja, welk beleid zet u in om de kwaliteit van ggz-zorg en het daarbij komend maatwerk te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het dragen van gevaarlijk krachtige laserpennen niet verboden is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de NOS waaruit blijkt dat gevaarlijke laserpennen tot ernstig letsel (kunnen) leiden? Herkent u het beeld dat in deze uitzending wordt geschetst?1
Ik herken het beeld dat in de uitzending wordt geschetst. Aangetoond wordt wat het belang is van een verantwoorde omgang met dergelijke voorwerpen.
Wat doen politie en justitie op dit moment teneinde de handel in zware laserpennen aan te pakken? Hebben zij hier voldoende middelen en mogelijkheden voor? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De politie en het Openbaar Ministerie (OM) beschikken over voldoende middelen om de handel in laserpennen aan te pakken en zij zullen optreden indien sprake is van een strafbaar feit. Daarbij wordt samengewerkt met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Op de wettelijke mogelijkheden en de toereikendheid daarvan ga ik in in antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij het volgende meegedeeld over de NVWA.
De NVWA ziet toe op de verhandeling van laserproducten op Nederlands grondgebied. Daartoe heeft de NVWA voldoende middelen en mogelijkheden. De NVWA ziet echter niet toe op het bezit of gebruik door particulieren en heeft geen toezichtsbevoegdheid op het verhandelen van laserproducten in andere lidstaten of landen buiten Europa. Toezicht op verkoop via niet in Nederland gevestigde webwinkels is niet mogelijk.
De NVWA treedt zowel proactief als reactief op. Proactief worden in samenwerking met de Douane inkomende goederen via water en luchthavens in de gaten gehouden via een permanent zoekprofiel voor «Laserproducten» op de Douane-informatiesystemen. Inkomende goederen die op deze wijze worden geïmporteerd, worden gecontroleerd. Aanvullend zijn medewerkers van de Douane door de NVWA opgeleid in het herkennen van laserproducten die mogelijk niet aan de veiligheidseisen voldoen.
Naast dit toezicht worden consumenten en bedrijven geïnformeerd over de eisen aan en risico’s van te sterke laserproducten via de website van de NVWA.
Reactief wordt toezicht gehouden naar aanleiding van consumentenklachten of -meldingen. Deze meldingen worden gedaan via de meldkamer van de NVWA. Daarnaast komt het voor dat inspectiediensten de NVWA op de hoogte brengen van de verhandeling van mogelijke onveilige laserproducten en wordt er tevens samengewerkt met Europese toezichthouders.
Om de handel zo goed mogelijk tegen te gaan heeft de NVWA de afgelopen jaren productonderzoek en inspecties verricht naar zowel laserpennen als lasergadgets die bestemd of aantrekkelijk zijn voor kinderen. Dit heeft onder meer geleid tot het staken van de verkoop van producten dan wel het weren van producten van de markt (importweigering).
Kunt u meer vertellen over de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de aanpak van de koop en de verkoop van zware laserpennen?2 Treden zij proactief en reactief op? Wat is door deze instantie de afgelopen jaren ondernomen teneinde de handel zo goed als mogelijk tegen te gaan? Hebben zij hier voldoende middelen en mogelijkheden voor? Kunt u op elke vraag afzonderlijk uitgebreid ingaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is na inwerkingtreding van de expliciete strafbaarstelling van de gevaarzetting en het hinderen van het luchtverkeer gebleken dat het onverantwoord gebruik van laserpennen beter aangepakt kan worden? Zo ja, kunt u daarop in gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij gebrek aan feitelijke aantallen – ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6 – is hierop geen eenduidig antwoord te geven. Navraag bij het OM leert dat de aanpak door de aangepaste strafbepaling in enige mate eenvoudiger is geworden, omdat een passende strafbepaling voor de verboden gedragingen voorhanden is.
Hoe vaak is van onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen aangifte dan wel melding gedaan? Hebben deze aangiftes en meldingen uiteindelijk tot een onderzoek en/of een veroordeling geleid?
In het geval van een incident met een laserpen kan registratie plaatsvinden als het gebruik van de laserpen specifiek in de aangifte wordt gemeld. Veelal richten aangiftes zich echter op een delict, zoals bijvoorbeeld (zware) mishandeling, en niet op het middel waarmee het delict is gepleegd.
De telling van zaken waarin een specifiek delict ten laste is gelegd – bijvoorbeeld de artikelen 164, 165 en 429 van het Wetboek van Strafrecht, die het veroorzaken van gevaar of hinder voor onder meer de luchtvaart strafbaar stellen – geeft bovendien geen reëel overzicht van alle incidenten met enkel laserpennen. De officier van justitie kan er immers voor kiezen om iemand die een laserpen heeft gebruikt, te vervolgen voor bijvoorbeeld (poging tot) zware mishandeling.
Momenteel is er dan ook geen landelijk overzicht beschikbaar van het aantal incidenten met laserpennen.
Gezien het voorgaande en gezien het ontbreken van personalia hebben de politie en het OM mij meegedeeld dat in hun registraties niet te achterhalen valt of de »41 Nederlandse jongeren die een gat in hun oog hebben gekregen», zoals in de eerder bedoelde NOS-uitzending is gezegd, aangifte hebben gedaan bij de politie. Ik kan dan ook niet zeggen of deze zaken onderzocht worden door de politie dan wel of vervolging is ingesteld door het OM.
Bent u bekend met de 41 personen die letsel hebben opgelopen door onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen? Worden deze zaken onderzocht door politie of justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het enkel dragen en voorhanden hebben van een krachtige laserpen niet leidt tot een strafbaar feit op grond van de Wet Wapens en Munitie maar dat tevens moet worden aangetoond dat gelet op de aard of de omstandigheden waaronder de pen is aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is een dergelijke minimale strafbaarstelling voldoende voor politie en justitie om het dragen en/of het onverantwoord gebruiken van krachtige laserpennen effectief aan te pakken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het klopt dat in het geschetste voorbeeld slechts dan sprake is van een strafbaar feit in de zin van de Wet wapens en munitie als aangetoond kan worden dat, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder de laserpen is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Ik deel niet de zienswijze dat sprake zou zijn van een minimale strafbaarstelling. De betreffende bepaling uit de Wet wapens en munitie en de in mijn antwoord op vraag 6 genoemde strafbepalingen bieden de politie en het OM voldoende mogelijkheden om het dragen en onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen effectief aan te pakken.
Deelt u de mening van de oogarts die in betreffende NOS-uitzending de wens uitsprak dat het dragen van een zware laserpen verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het huidig wettig instrumentarium afdoende.
Bent u bereid uw onderzoek naar (zware) luchtdrukwapens uit te breiden met onderzoek naar (zware) laserpennen?3
Nee, ik zie hiertoe geen aanleiding.
Mogelijke over-subsidiëring van biomassa bijstook |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Biomassa bijstook mag voor 15% uit pitten en schillen bestaan»?1
Ja.
Kunt u het rapport van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en DNV-GL dat genoemd wordt in het artikel van Energiea van 19 maart jl. naar de Kamer sturen?
Ja, de betreffende notitie van ECN en DNV GL is bijgevoegd bij deze brief2. Deze verkennende notitie hebben ECN en DNV GL op mijn verzoek opgesteld ten behoeve van de vertrouwelijke gesprekken met de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties over de duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energietoepassingen. De notitie moest in zeer korte tijd opgesteld worden en om die reden heeft er over de bevindingen van ECN en DNV GL geen consultatie van marktpartijen plaatsgevonden. Ook is niet in detail gekeken naar de feitelijke beschikbaarheid en technische inzetbaarheid van verschillende alternatieve brandstoffen.
Wat is het verschil in basisbedrag per kWh zoals berekend door ECN tussen het bijstoken van schone houtpellets in een kolencentrale en het bijstoken van alternatieve brandstoffen zoals i) diermeel, ii) agro residuen, iii) B-hout en iv) pitten, schillen etcetera?
ECN en DNV GL hebben voor de twee categorieën bij- en meestook (bestaande en nieuwe installaties) een basisbedrag per kWh berekend. Het basisbedrag voor bij- en meestook van biomassa in bestaande installaties is 0,108 €/kWh en voor nieuwe installaties is dit 0,115 €/kWh. Er is geen apart basisbedrag berekend voor alternatieve brandstoffen omdat volledige bij- en meestook van alternatieve brandstoffen op dit moment nog niet technisch haalbaar is. ECN en DNV GL hebben gekeken naar het kosteneffect dat het gedeeltelijk gebruik van alternatieve brandstoffen zou hebben op het basisbedrag voor de twee categorieën bij- en meestook. De berekeningen van ECN en DNV GL laten zien dat het effect van de alternatieve biomassaprijzen op het basisbedrag in de orde van enkele procenten ligt en binnen de onzekerheidsmarges valt die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen. Overigens rekenen ECN en DNV GL in deze notitie geen kosten voor het aantonen van de duurzaamheid van de gebruikte biomassa.
Kunt u aangeven of het klopt dat indien bedrijven in 2015 subsidie via de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aanvragen voor het bijstoken van secundaire biomassa (anders dan schone hout pellets) zoals diermeel en agro residuen, ze ook over deze 15% aan goedkope stromen toch een veel hogere SDE+ basisbedrag krijgen (11,5 cent/kWh voor kolencentrales die nog niet eerder biomassa hebben bijgestookt)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als voor de bij- en meestook subsidie wordt aangevraagd en deze aanvraag wordt gehonoreerd, dan wordt voor de gehele productie van hernieuwbare energie subsidie verleend. De vergoeding is dus voor 100% houtpellets hetzelfde als voor houtpellets met 15% alternatieve brandstoffen. De vergoeding is gebaseerd op het basisbedrag voor de SDE+. De verkennende notitie van ECN en DNV GL laat zien dat de effecten binnen de onzekerheidsmarges vallen die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen.
Wat is volgens het rapport van ECN en DNV GL de hoogte van de over-subsidiering in geval van het bijstoken van 15% diermeel in de 25 PJ bij en meestook per kWh (voor resp. bestaande en nieuwe bij- en meestook centrales) en op welk totaalbedrag komt dit voor de 25PJ indicatief uit indien deze 15% biomassa dit jaar wordt aangevraagd en uit diermeel bestaat?
ECN en DNV GL hebben geen berekeningen gedaan naar dit specifieke scenario. In algemene zin laten de berekeningen van ECN en DNV GL zien dat het effect van de alternatieve biomassaprijzen op het basisbedrag in de orde van enkele procenten ligt. Tevens vallen deze effecten binnen de onzekerheidsmarges die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen. Op basis van de notitie concludeer ik dan ook dat het gebruik van 15% alternatieve brandstoffen niet leidt tot oversubsidiëring.
Wat is het cumulatieve SDE+ basisbedrag (in miljarden euro’s) voor het bijstoken van 25 PJ biomassa in kolencentrales in Nederland over de totale looptijd van de bijstook indien wordt uitgegaan van de door u voor het jaar 2015 vastgestelde SDE+ basisbedragen van respectievelijk 10,8 euro cent/kWh (voor één kolencentrale die al eerder onder de MEP biomassa heeft bijgestookt) en 11,5 eurocent/kWh voor de vier andere kolencentrales?
Het cumulatieve subsidiebedrag over een periode van acht jaar is circa € 3 miljard, waarbij wordt gerekend met het energieprijsscenario uit de Nationale Energie Verkenning 2014. De systematiek van de SDE+ zorgt ervoor dat aanvragers met elkaar concurreren om het beschikbare budget, waardoor dit bedrag in de praktijk lager uit kan vallen. Het is bovendien onwaarschijnlijk dat de volledige 25 PJ al in 2015 zal worden beschikt, omdat bedrijven dan ver onder het door ECN en DNV GL berekende basisbedrag zouden moeten inschrijven.
Hoeveel procent van het cumulatieve bedrag (zie vorige vraag) vallen de werkelijke kosten lager uit indien diermeel wordt bijstookt in plaats van witte houtpellets in geval van 15% inzet van alternatieve biomassa onder de 25 PJ?
Op basis van de notitie kunnen indicatieve percentages gegeven worden voor het kosteneffect van de inzet van 15% alternatieve brandstoffen. Zoals gezegd geeft de notitie effecten op de basisbedragen in de ordegrootte van enkele procenten. Voor nieuwe installaties zou het basisbedrag 3,3% lager uitvallen bij een laag prijs scenario, en 1,1% lager bij een hoog prijs scenario. Voor bestaande installaties is dit 3,8% lager bij een laag prijs scenario, en 1,5% lager bij een hoog prijs scenario. Al deze effecten vallen binnen de onzekerheidsmarges die bestaan bij het berekenen van het basisbedrag. Overigens acht ik het onwaarschijnlijk dat producenten de 15% alternatieve brandstoffen die zij mogen gebruiken in zijn geheel zullen vullen met diermeel, vanwege beperkingen op de feitelijke beschikbaarheid en technische inzetbaarheid van diermeel.
Gaat u de 15% regeling aanmelden bij de Europese Commissie in het kader van de staatsteunrichtlijn? Zo nee, waarom niet?
In 2007 is het Besluit SDE aangemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel nr. N 478/2007 – Nederland «Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (M 707/02) en MEP stimulering warmtekrachtkoppeling (N 543/05)». Daarbij is het Besluit SDE getoetst op staatssteunaspecten. Na enkele wijzigingen in dit besluit, in november 2011, is het Besluit SDE opnieuw aangemeld en goedgekeurd door de Europese Commissie onder steunmaatregel SA.34411 (2012/N)- Nederland SDE+. Begin 2015 is het besluit opnieuw gewijzigd, onder andere vanwege de introductie van de mogelijkheid om biomassa bij- en mee te stoken. Dit gewijzigde besluit is als geheel opnieuw aangemeld, waarbij het bij- en meestoken van biomassa afzonderlijk is vermeld. Omdat de effecten van alternatieve brandstoffen op de basisbedragen binnen de onzekerheidsmarges vallen die bestaan bij het berekenen van de basisbedragen, gaf dit geen aanleiding om de melding aan te passen.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Energie van 9 april 2015 beantwoorden?
Ja.