Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘Geen boete abonnementhouder zwartrijden’ |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geen boete abonnementhouder zwartrijden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het door Reizigers openbaar vervoer (Rover) en de Consumentenbond uitgevoerde onderzoek naar boetes voor reizigers met een afgekocht reisrecht?
In het onderzoek is als invalshoek gekozen dat bij bepaalde afgekochte reisrechten een incheckplicht onnodig is. Deze invalshoek lijkt vanuit reizigersperspectief misschien wenselijk, maar er zijn ook kanttekeningen bij te plaatsen. Wanneer er bij het ene reisrecht wel moet worden ingecheckt en bij het andere niet, dan wordt de kans op verwarring en fouten vergroot. Bij de OV-chipkaart is ervoor gekozen om alle reizigers op dezelfde manier te laten in- en uitchecken. Een eenduidig handelingsperspectief is duidelijk voor alle reizigers. Met de wettelijke incheckplicht is deze uniformiteit geborgd.
Daarnaast biedt de incheckplicht ook voordelen voor de reiziger. De transactiegegevens zijn bruikbaar bij een beroep op de Geld terug bij Vertraging regeling; gegevens kunnen gebruikt worden bij de belastingaangifte of declaratie van reiskosten. Bovendien kan de vervoerder ten behoeve van de reiziger extra voertuigen inzetten indien uit de transactiegegevens blijkt dat de voertuigen op bepaalde trajecten vol zijn.
Wat betreft het beboeten is het vergeten in- of uitchecken van een andere orde dan structureel niet in- en uitchecken. Reizigers die per ongeluk niet ingecheckt zijn, en waarvan vast te stellen is dat ze op andere reizen wel altijd in- en uitchecken, zouden de kans moeten krijgen de fout te herstellen. Ik heb de vervoerders gevraagd hiervoor gezamenlijk met een coulancebeleid te komen.
Is bij u bekend hoeveel van deze reizigers een boete bij de rechter aanvechten? Heeft u ook inzicht in de administratieve en financiële lasten die dit met zich mee brengt voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u die gegevens met de Kamer delen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn die de vervoerder maakt bij de restitutie van een boete aan een reiziger met een abonnement?
Is het waar dat het voor de controleur mogelijk is om te zien of een reiziger een afgekocht reisrecht heeft op het traject waarop de reiziger reist? Zo nee, zijn er mogelijkheden om dat inzicht aan de controleur wel te kunnen bieden en bent u bereid die mogelijkheden nader te onderzoeken?
Nee, daar heb ik geen zicht op.
Deelt u de mening dat reizigers met een abonnement die vergeten zijn in te checken niet zwart reizen, aangezien zij wel degelijk voor hun reis betaald hebben? Deelt u de mening dat deze reizigers daarom ook niet beboet zouden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de controleur kan dit zien. Hij kan ook het reisgedrag van de reiziger zien en op basis daarvan vaststellen of de reiziger bij andere reizen wel in- en uitcheckt.
Deelt u de mening dat het beboeten van deze groep reizigers indruist tegen het principe van de reiziger op één, twee en drie?
Zie antwoord 2.
Is het aantal klachten over boetes voor deze groep reizigers recent afgenomen, als gevolg van het coulancebeleid dat NS zegt te betrachten?2 Zo nee, welke aanvullende maatregelen neemt NS?
Nee. Het uitgangspunt is helder, iedereen moet in- en uitchecken. Reizigers die structureel niet in- en uitchecken reizen zonder een geldig vervoerbewijs en het is aan de vervoerders hoe zij hiermee omgaan.
Reiziger op één, twee en drie betekent bij mij dat wanneer een reiziger per ongeluk vergeet in te checken en waarvan vast te stellen is dat hij op andere reizen wel altijd in- en uitcheckt, dat men de kans krijgt deze fout te herstellen.
Bovendien zijn er servicemogelijkheden gekoppeld aan de in- en uitcheckgegevens. Zie antwoord 2. Deze mogelijkheden zijn juist in het belang van de reiziger.
Bij welke abonnementen en welke vervoerders is het beboeten van het afgekochte reisrecht aan de orde? Kunt u kwantificeren hoe vaak deze boete wordt opgelegd, door wie, en bij welke abonnementhouders?
Abonnementhouders met een vrij reizenabonnement van NS krijgen geen boete als zij vergeten zijn om in te checken op een volledig afgekochte dag. Als het per ongeluk toch eens voorkomt, dan wordt de boete door NS gecorrigeerd.
Het bericht dat een stadsparel een yuppengetto wordt |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stadsparel wordt yuppengetto»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de verhuurder de verhuizing van een bewoner aangrijpt om de huurprijs te verdubbelen, en wat gaat u doen tegen dergelijke huurverhogingen?
Woningcorporaties kunnen bij mutaties de huur aanpassen naar een prijsniveau dat (beter) aansluit bij de kwaliteit van de woning overeenkomstig de systematiek van het Woningwaarderingsstelsel. In dit geval heeft de corporatie, zo blijkt uit het artikel in de Volkskrant, de beslissing tot aanpassing van de huurprijzen van het betreffende complex bij mutatie weloverwogen genomen.
De gewenste woningvoorraad in een gemeente is een lokale aangelegenheid en wordt doorgaans in prestatieafspraken tussen de gemeente en corporaties vastgelegd. In de Herzieningswet Toegelaten Instellingen wordt dit nog steviger verankerd, met de gemeente in de regierol. De gemeente legt in een woonvisie vast wat de gewenste voorraad is (locatie, grootte, huur) en de corporatie moet de voorgenomen werkzaamheden hierop baseren. In de prestatievoornemens die naar de gemeente gaan moet de corporatie op het niveau van de viercijferige postcode inzicht geven in haar voornemens voor verkoop en liberalisatie van woningen. Bovendien krijgen gemeente en huurders inzage in de investeringscapaciteit van de corporatie. Wil de gemeente liberalisatie voorkomen, dan dient zij te schetsen wat de gewenste voorraad is en moet ze dit samen met de huurders betrekken bij de prestatieafspraken. Ik heb hierin geen rol. Overigens zullen veel gemeenten streven naar een gevarieerd aanbod aan huurwoningen, waarbij sprake is van zowel sociale huurwoningen- als middeldure huurwoningen voor bijvoorbeeld jonge huishoudens met doorgroeiperspectief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huurprijzen in het Utrechtse complex en bij woningcorporaties worden verlaagd in navolging van de motie Karabulut/Monasch?2
De situatie in Utrecht is een lokale aangelegenheid. De woningcorporatie heeft een keuze gemaakt welke woningen in het sociale segment verhuurd blijven en welke woningen (bij mutatie) worden geliberaliseerd.
Hoe verhoudt de drang naar een «participatiesamenleving» van dit kabinet zich tot het verminderen van de sociale samenhang, integratie en participatie in deze Utrechtse buurt?3 4
In deze vraag zit de veronderstelling dat het aantrekken van midden en hogere inkomens leidt tot een verlaging van de sociale samenhang, integratie en participatie. Dit causale verband is niet hard te maken, omdat er ook wijken5 bekend zijn waarbij juist de gemengde samenstelling van de wijk samengaat met veel initiatieven vanuit bewoners en ondernemers en waarbij een sterke sociale samenhang wordt ervaren tussen de verschillende bewoners. Er liggen dus ook kansen.
Gaat u de stad Utrecht tegemoet komen opdat de stad kan experimenteren met enerzijds het bevorderen van gemengde wijken en anderzijds het kunnen doen van investeringen door woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zoals in eerdere antwoorden is geschetst kunnen woningcorporaties worden aangesproken op het in stand houden van een betaalbare sociale huurwoningvoorraad. De Herzieningswet Toegelaten Instellingen biedt daar ook de mogelijkheden toe door middel van het maken van prestatieafspraken. Zie verder de antwoorden op vraag 2. Daarnaast kunnen corporaties ook onder condities investeren in niet Diensten van Algemeen Economisch Belang (niet DAEB) activiteiten (duurdere huur, koop) wanneer blijkt dat marktpartijen geen interesse hebben. Op grond van de Herzieningswet Toegelaten Instellingen moet de gemeente eerst een martkttoets uitvoeren om dat na te gaan. Of dat het geval is kan ik niet beoordelen. Ik constateer wel dat de gemeente in haar woonvisie (pagina 20)7 aangeeft dat er een gering aanbod vrije sectorhuurwoningen is en dat de investeringsbereidheid voor woningen in het middensegment groot is. Ik verwacht dan ook dat marktpartijen belangstelling zullen tonen.
Een verzoek van de gemeente Utrecht om experimenteerruimte op de onderdelen zoals bedoeld in uw vraag, heb ik vooralsnog niet ontvangen.
Is het uw bedoeling dat de verhuurderheffing, de extra belasting voor verhuurders van sociale huurwoningen, als gevolg heeft dat er yuppengetto's ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan verhuurders zelf om te bepalen hoe zij de verhuurderheffing opbrengen. Hiervoor hebben ze verschillende mogelijkheden, natuurlijk binnen de grenzen van de geldende regelgeving. Zoals hiervoor aangegeven kunnen over de uitwerking hiervan op de woningvoorraad binnen een gemeente prestatieafspraken worden gemaakt.
Bent u van mening dat het een perverse prikkel is dat verhuurders geen verhuurderheffing hoeven te betalen over woningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens van 710 euro? Zo ja, per wanneer gaat u de verhuurderheffing en liberalisering van sociale huurwoningen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Roemeense voetbalfraude |
|
Ed Groot (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederland speelt cruciale rol bij Roemeense voetbalfraude»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van dit onderzoek waaruit blijkt dat Nederlandse postbusfirma’s transferfraude hebben gefaciliteerd?
Ik deel de mening dat (transfer)fraude in de sport aangepakt dient te worden. De bestrijding van illegaal gokken, witwassen en fraude in de sport maakt deel uit van de aanpak matchfixing en de aanpak van de daaraan gerelateerde risico’s. In deze aanpak werken diverse private en publieke partijen samen om de sport zuiver te houden. Hiertoe is een platform ingericht dat periodiek bijeenkomt en waar signalen van fraude kunnen worden gemeld. Dat kunnen ook signalen zijn over transferfraude. Daarnaast is er ook een strategisch beraad matchfixing, waar de betrokken organisaties beleidsmatig de ontwikkelingen met betrekking tot matchfixing in Nederland en Europa volgen en -waar nodig- beleid en regelgeving kunnen aanpassen.
Een ander project dat hier genoemd kan worden, is het project Niet-Melders dat tot doel heeft dat instellingen, zoals bv trustkantoren, accountants en belastingadviseurs, beter cliëntonderzoek doen en vaker melding doen van ongebruikelijke transacties. Ook ongebruikelijke transacties die gerelateerd zijn aan sport kunnen hiermee in beeld komen. Het niet naleven van de regels werkt ondermijnend, concurrentievervalsend en kan witwassen faciliteren. Dit betreft een gezamenlijk project van de FIOD, de Landelijke Recherche, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL), het Bureau Financieel Toezicht (BFT), de Belastingdienst Holland Midden/Belastingdienst, Bureau Toezicht Wwft (BTW), de Nederlandsche Bank en het Openbaar Ministerie (OM).
Mocht er in het kader van bovengeschetste projecten aanleiding ontstaan voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek, zal het OM hiertoe overgaan. Overigens blijft gelden dat het OM geen uitspraken doet over waar het wel of geen onderzoek naar doet.
Deelt u de mening dat schimmige constructies en expliciete transferfraude voetballers, clubs en hun supporters duperen en daarom keihard aangepakt dienen te worden? Op welke wijze worden deze schimmige constructies en transferfraude momenteel bestreden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, in het licht van de strafrechtelijke veroordelingen in Roemenië en de genoemde aanwijzingen van Nederlandse betrokkenheid bij deze en andere lopende zaken omtrent transferfraude, nader onderzoek te gelasten naar de wijze waarop wijdvertakte netwerken van trustkantoren, zaakwaarnemers en voetbalbestuurders gebruik maken van gunstige fiscale regelingen in Nederland teneinde deze fraude te bestrijden? Zo ja, op welke termijn kan een dergelijk onderzoek uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt de handel in spelers door middel van dergelijke schijnconstructies bestreden en hoe past dit in de bestaande aanpak van de internationaal georganiseerde criminaliteit in de sport? Bent u bereid internationaal georganiseerde criminaliteit in de sport het werken onmogelijk te maken door in te zetten op de aanpak van dit soort constructies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn dit soort transacties, waarbij kunstmatig de winst wordt verhoogd door een schimmig samenspel van meerdere transacties, onderworpen aan belastingheffing in Nederland? In hoeverre is de Belastingdienst alert op dit soort opmerkelijke transacties? Welke lessen zijn er geleerd uit de «Klimop» vastgoedfraudezaak?
De toepassing van de Nederlandse wet- en regelgeving vindt plaatst op basis van de feiten en omstandigheden van de transactie(s). Voor een effectief toezicht en handhaving bij een samenspel van meerdere transacties moet duidelijk zijn hoe het totaal van de transacties loopt om te kunnen bepalen hoe de belastingheffing verloopt. Om die duidelijkheid te krijgen is in grensoverschrijdende situaties essentieel dat informatie wordt gedeeld met belastingdiensten in het buitenland. De Nederlandse Belastingdienst ontvangt en beantwoordt dan ook met regelmaat verzoeken uit het buitenland over rechten en geldstromen betreffende de voetbalsector die via Nederlandse rechtspersonen lopen.
De Belastingdienst heeft specifieke aandacht voor de sportsector, inclusief voetbalfraude. Dit blijkt onder andere uit het bestaan van een speciaal team dat verantwoordelijk is voor het fiscale toezicht op de betaalde sport en uit het feit dat de Belastingdienst tegemoet komt aan (internationale) informatieverzoeken op dit gebied.
De Klimop vastgoedfraudezaak heeft geleerd dat vastgoedtransacties continue aandacht verdienen. De Belastingdienst heeft sinds de Klimop zaak in het vastgoed de aandacht voor de gehele keten aan transacties, voor integriteit, voor facilitator(s) en de aandacht voor de medeplegers geïntensiveerd.
Welke handvaten bieden de huidige fiscale wetgeving en het Nederlandse verdragennetwerk ter voorkoming van dit soort praktijken? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat Nederland aantrekkelijk is als tussenschakel in dit soort abjecte structuren? Hoe beziet u in dit licht de motie-Groot waarin een bronbelasting op geldstromen naar belastingparadijzen wordt voorgesteld?2 Deelt u de mening dat een bronbelasting Nederland onaantrekkelijk zou maken als doorstromer richting belastingparadijzen?
De meeste recente belastingverdragen kennen bepalingen om misbruik van die verdragen tegen te gaan. Dat misbruik ziet dan op fiscale aspecten. Fiscale wetgeving en belastingverdragen zijn niet gericht op het bestrijden van dit soort praktijken.
Een bronbelasting op betalingen vanuit Nederland maakt dergelijke betalingen uiteraard minder aantrekkelijk. De nadelen van een dergelijke bronbelasting voor internationale investeringen zijn echter aanzienlijk. Daarom kent het Nederlandse fiscale systeem dergelijke bronheffingen niet.
Hoge servicekosten voor toegangskaarten |
|
Jasper van Dijk (SP), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Tijd voor Meldpunt!» van 27 maart 2015?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitzending waarin één van de gasten zich beklaagt over de hoge servicekosten die gerekend worden bovenop de prijs voor een toegangskaartje?
Ik vind het belangrijk dat culturele evenementen voor een groot publiek toegankelijk zijn. Tegelijkertijd is het aan de marktpartijen om de hoogte van de prijs en van eventuele bijkomende kosten te bepalen. Wanneer consumenten van mening zijn dat de uiteindelijke prijs te hoog is, kunnen ze besluiten de toegangskaart niet te kopen.
Heeft u kennisgenomen van de berekening in de uitzending, waaruit blijkt dat maar liefst 56.000 euro per week voor «onderhoud van de website» wordt opgestreken? Vindt u dit nog redelijk?
Ik heb kennis genomen van de uitzending waarin een berekening wordt gegeven van de in de vraag genoemde € 56.000. Deze berekening is gebaseerd op aantallen die door een consument worden genoemd. Ik heb geen zicht op de juistheid van deze aantallen. Daarnaast is het niet aan mij om te bepalen of sprake is van redelijke kosten en voor welke onderdelen handelaren kosten in rekening brengen.
Deelt u de mening dat het absurd is om servicekosten te rekenen voor het zelf uitprinten van je eigen toegangskaartje? Wat onderneemt u tegen dit soort praktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een toegangskaartje geen gewoon product is, omdat het meestal om unieke evenementen gaat en aanbieders dus een «aanmerkelijke marktmacht» hebben?
Bij zeer populaire evenementen kan het voorkomen dat de vraag naar toegangskaarten het aanbod daarvan overstijgt en kunnen verkopers beschikken over een bepaalde mate van marktmacht. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie in de Mededingingswet ziet de ACM erop toe dat ondernemingen met een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of consumenten uit te buiten. Het is aan de ACM om te beoordelen of de Mededingingswet is overtreden. Partijen kunnen desgewenst een klacht indienen bij de ACM.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, bestaan thans voldoende regels die de transparantie borgen. Het bepalen van de hoogte van de servicekosten is aan marktpartijen. Indien een consument vindt dat de prijs van een toegangskaart te hoog is en/of de bijkomende kosten niet acceptabel zijn, kan hij afzien van de overeenkomst.
Deelt u de mening dat de opbouw van de servicekosten overzichtelijk in beeld moet worden gebracht voor de klant? Zo ja, bent u bereid om u in te zetten voor een zogenaamd «all-in ticket»?
Ja, deze mening deel ik. Goede informatie is belangrijk voor de consument om tot een weloverwogen koopbeslissing te kunnen komen. De huidige wetgeving voorziet hierin. Op grond van de recent in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten (afdeling 2b titel 5 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) dient een handelaar aan de consument informatie te verstrekken over onder andere de totale prijs en over eventuele bijkomende kosten. Deze informatie moet voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt (artikel 6:230l BW). Zolang deze informatie niet is verstrekt, is de consument niet aan de overeenkomst gebonden. Daarnaast is het aanbieders van producten en diensten op grond van regels over oneerlijke handelspraktijken verboden om onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over onder de prijs. Deze bepalingen zorgen in voldoende mate ervoor dat een consument op transparante wijze wordt geïnformeerd over de prijs(opbouw). Het invoeren van nadere regels vind ik derhalve niet nodig.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels. Wanneer deze regels worden overtreden, kan zij onder meer boetes (tot € 450.000 per overtreding) en dwangsommen opleggen.
Deelt u de mening dat de servicekosten per transactie moeten worden gerekend, in plaats van per kaartje?
Het is aan de markt om te bepalen op welke wijze eventuele bijkomende kosten zoals servicekosten in rekening worden gebracht. Zoals in de uitzending is aangegeven, brengen sommige handelaren servicekosten per transactie in rekening en andere handelaren per verkochte toegangskaart.
Deelt u de mening dat hoge servicekosten voorkomen worden door instelling van een maximum, bijvoorbeeld van vijf procent? Zo ja, bent u bereid hiermee aan de slag te gaan?
Ik vind het onwenselijk om servicekosten te maximaliseren. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, vind ik het belangrijk dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst op de hoogte worden gesteld van de prijs en alle eventuele bijkomende kosten. Wanneer een consument de kosten te hoog vindt, kan hij van de koop afzien.
Bent u bereid u in te spannen voor meer transparantie en lagere kosten voor de servicekosten? Zo nee, waarom laat u bezoekers aan hun lot over, aangezien de aanbieders een aanmerkelijke marktmacht hebben?
Zie antwoord vraag 5.
De kritiek vanuit het onderwijsveld op huidige aanpak op het voorkomen van radicalisering onder jongeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering: Onderwijs is geen politiemacht»?1
Ja
Bent u van mening dat het een zeer zorgelijk signaal is dat het onderwijsveld stelt dat veel kinderen van allochtone komaf zich niet thuis voelen in Nederland? Zo ja, op welke manier speelt u op dit zeer zorgelijke signaal in?
Ja, wij vinden dit zorgelijk. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Zij moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de voedingsbodem voor radicale denkbeelden zo klein mogelijk blijft. Wij zijn van mening dat de school een plek is waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen, waardoor ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis en – vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie en vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen. In de brief die wij u op 16 maart jl. hebben toegestuurd, hebben wij de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.2 Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.3
Deelt u de analyse van docenten en onderwijsexperts dat een diepgeworteld gevoel van onrecht bij kinderen van allochtone komaf, voortkomend uit racisme, sociaal economische ongelijkheid en kansenongelijkheid, ten grondslag ligt aan vervreemding van de Nederlandse samenleving en daarmee de voedingsbodem is voor radicalisering?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
Wij herkennen dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Zoals wij onder vraag 2 ook uiteen hebben gezet moeten leerlingen het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Welke rol onderwijs daarin kan vervullen, staat in het antwoord onder vraag 2.
Onderschrijft u de opmerking van docenten dat het onderwijs geen politiemacht is en er nu te veel focus ligt op het opsporen van kinderen die dreigen te radicaliseren? Zo nee, welke concrete maatregel neemt u dan met het oog op het wegnemen van een voedingsbodem voor radicalisering van jongeren?
Natuurlijk ligt in het onderwijs niet de volledige oplossing voor maatschappelijke problemen. Wij vinden echter dat het onderwijs een belangrijke opdracht heeft om bij te dragen aan de vorming van leerlingen tot maatschappelijk betrokken en kritisch denkende burgers. Het onderwijs kan en moet daarnaast ook bijdragen aan de curatieve en de repressieve aanpak van radicalisering onder jongeren. Voor onze visie op de rol van het onderwijs in het tegengaan van radicalisering en op burgerschapsonderwijs verwijzen wij naar eerder genoemde brieven daarover.
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier u voornemens bent om docenten en scholen toe te rusten om in te spelen op het diepgewortelde gevoel van onrecht bij allochtone kinderen? Welke rol ziet u voor een vak als burgerschapsvorming in het voorkomen van radicalisering?
Als kinderen gevoelens van onrecht of uitsluiting hebben, hebben we het ook over sociale veiligheid. Leerlingen kunnen optimaal leren en zich ontwikkelen als ze zich veilig en geaccepteerd voelen. Scholen hebben de belangrijke taak om een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. Ook in het burgerschapsonderwijs dat scholen geven, heeft de aandacht voor gelijkheid en tolerantie een plaats. Voor maatregelen die genomen worden om leraren en scholen te ondersteunen op gebied van burgerschap en het tegengaan van radicalisering, verwijzen we u naar eerder genoemde brieven over deze beide onderwerpen.
Burgerschapsonderwijs kan kinderen leren om mentaal weerbaar te zijn en draagt bij aan het gevoel van verbondenheid met onze democratische rechtsstaat. Burgerschapsonderwijs is niet dé oplossing tegen radicalisering. Daarvoor is meer nodig.4 Burgerschapsonderwijs is ook meer dan het voorkomen of bestrijden van radicalisering. De burgerschapsopdracht is een structurele, brede opdracht aan alle scholen, voor alle leerlingen, om hen te helpen een eigen identiteit te ontwikkelen en hen voor te bereiden op het functioneren in een democratische rechtsstaat.
Het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen |
|
Renske Leijten (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de politie steeds vaker te maken krijgt met verwarde en overspannen mensen?1
De toename van het aantal incidenten met verwarde personen waarbij de politie betrokken is, is mij bekend. In 2014 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Dienstencentrum van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (WODC) een onderzoek over het onderwerp Politie en Verwarde personen uitgevoerd. Dit onderzoek gaat in op de vraag of de politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) op een efficiënte en doeltreffende wijze gebruik maken van elkaars competenties en bevoegdheden en geeft een indicatie van de capaciteit die de politie besteedt aan het optreden rondom incidenten met verwarde personen. Het WODC rapport gaat niet in op een eventueel verband met de beddenafbouw in de GGZ. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer zijn beleidsreactie gestuurd op 6 januari 20152 en gelet op de bevindingen heeft hij om een herhalingsonderzoek verzocht om te achterhalen of er een trend waarneembaar is in de capaciteitsbesteding bij de politie. Zoals reeds aangekondigd zal overleg gevoerd worden met de bij het onderwerp betrokken ketenpartners, waarin zowel aandacht zal zijn voor het ontlasten van de politie als voor het inventariseren van knelpunten en het aandragen van verbeteringen met betrekking tot de verwarde personen op straat.
Hoe verklaart u de forse stijging van het aantal verwarde mensen waar de politie mee te maken krijgt? Is hier volgens u een verband met het afschaffen van een derde van de plaatsen in klinieken? Denkt u werkelijk dat verwarde personen zich naar aanleiding van berichtgeving in de media verward gaan gedragen?2
De Federatie Opvang en het Leger des Heils hebben zich medio april 2014 gewend tot de Staatssecretaris van VWS met signalen over een vermoedelijke stijging van het aantal personen met psychiatrische problematiek dat zich zou melden bij de opvang. Er kon geen verband worden gelegd met de gemaakte afspraken over de afbouw van bedden. De Staatssecretaris van VWS heeft in zijn reactie aan het Leger des Heils aangegeven dat de monitor Ambulantisering zou worden verbreed met de expliciete opbouw van de ambulante zorg.
De Minister van VWS heeft uw Kamer op 19 januari 2015 geïnformeerd over de mate waarin de bedden in de intramurale GGZ worden afgebouwd.4 Uit de monitor van het Trimbos-instituut (cijfers 2013) blijkt dat de omvang van de op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gefinancierde intramurale capaciteit afnam met 3%. De omvang van de capaciteit van het voortgezet verblijf nam af met 4%. De totale omvang van beschermd wonen bleef stabiel.
In het algemeen overleg GGZ op 21 januari 2015 is gesproken over dit rapport en over de signalen die uw Kamer had ontvangen over een stijging van het aantal verwarde personen als gevolg van de beddenreductie. De Minister van VWS heeft toen aangegeven dat er geen signalen zijn geweest dat de afbouw van de beddencapaciteit leidt tot een stijging van het aantal verwarde personen. Ook de uitkomsten van het Trimbos-onderzoek tonen geen causaal verband aan tussen de afbouw van de beddencapaciteit en de toename van het aantal verwarde personen op straat. In het algemeen overleg heeft de Minister van VWS aangegeven de signalen die uw Kamer uit het veld heeft ontvangen opnieuw te bekijken en met het veld in gesprek te gaan.
Met het oog op de ontwikkelingen rondom de ambulantisering heeft de Minister van VWS een aantal organisaties over de problematiek van verwarde personen benaderd. Het gaat om GGZ Nederland, Federatie Opvang, de VNG en de organisatie voor schuldhulpverlening. De uitkomst van deze gesprekken is op 27 maart 2015 aan uw Kamer gestuurd.5 Met uitzondering van laatstgenoemde organisatie geven zij aan zich zorgen te maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Wij nemen dergelijke signalen uit het veld uiterst serieus, omdat verwarde personen gepaste zorg moeten krijgen. De geraadpleegde partijen geven echter ook aan dat het lastig is om te achterhalen wat de precieze oorzaak is van de toename. Daarbij speelt een belangrijke rol dat de groep van verwarde personen geen homogene groep is, maar uit verschillende categorieën mensen bestaat: dementerende ouderen, mensen met een licht verstandelijke handicap, personen met verslavingsproblematiek en mensen met psychische problematiek. GGZ Nederland heeft aangegeven dat de berichten in de media over bijvoorbeeld de verhoudingen tussen Oost en West en de terreur van IS in de wereld, veel onzekerheden met zich meebrengen. De inhoud en toonzetting van de berichtgeving kan van invloed zijn op het (geestelijk) welbevinden van kwetsbare mensen. Daarnaast kan ook de financiële crisis van invloed zijn.
Op welk moment was er voor het eerst contact tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over signalen van een stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
De publicatie van het rapport van het WODC in het najaar van 2014 is aanleiding geweest om vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie contact te leggen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De uitkomsten van het rapport over de politie-inzet zijn op dat moment gedeeld en er is op ambtelijk niveau gesproken over de inzet van de politie rondom verwarde personen, de mogelijke oorzaken, de samenwerking in ketenverband en de beleidsreactie naar aanleiding van het WODC onderzoek aan de Kamer. Er zijn geen meldingen op dit terrein gedaan door andere ministeries.
Is het waar dat de politie steeds vaker meldingen krijgt van mensen verwarde personen bij het spoor? Is hier melding van gemaakt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Wanneer is dit gebeurd en welke informatie is toen gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Het aantal incidenten met verwarde personen rondom het spoor is blijkens gegevens van de Nationale Politie gestegen van 245 in 2011 naar 249 in 2012 en naar 352 in 2013. In 2014 was echter sprake van een daling van het aantal incidenten naar 218. Dit terwijl het totaal aantal incidenten met verwarde personen in dat jaar is gestegen met dertien procent. Het totaal aantal meldingen van incidenten met verwarde personen rondom spoorwegen, station, trein, tram en bushalte daalde licht. Dit was in 2014 1.097, ten opzichte van 1.103 in het jaar daarvoor. Of sprake is van verwarde personen wordt niet door ProRail en NS geregistreerd en kan ook niet door hen worden vastgesteld. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu maakt dan ook geen melding van verwarde personen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport contact gehad met de Minister van Veiligheid en Justitie over de stijging van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie? Wanneer is dit contact geweest en welke informatie is daarbij gedeeld? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle momenten waarop bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in welke vorm dan ook melding is gemaakt door andere ministeries van een toename van het aantal meldingen van verwarde personen bij de politie of verwarde personen die aan het spoor werden aangetroffen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er vanuit burgemeesters of gemeenten anderszins bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport melding is gemaakt van een toename van het aantal verwarde personen? Kunt uw antwoord toelichten?
Er is vanuit burgemeesters of gemeenten geen melding gemaakt bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van een toename van het aantal verwarde personen.
Kunt u aangeven of er vanuit maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en patiëntenorganisaties signalen zijn gekomen van een toename van het aantal verwarde personen dat op straat of thuis is aangetroffen? Welke signalen betrof dit en wanneer zijn deze voor het eerst binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld kost de stijging van het aantal meldingen van 40.000 in 2011 naar 52.000 in 2013 en 60.000 in 2014 de nationale politie? Kunt u dit afzetten tegen de besparing die de afbouw van het aantal bedden in de GGZ heeft opgeleverd?
De afbouw van het aantal bedden in de GGZ is niet bedoeld om een besparing op te leveren, maar om met dezelfde middelen meer mensen te kunnen helpen en meer maatwerk te kunnen leveren. De inzet is gericht op meer ambulante zorgverlening. De groep verwarde personen is daarnaast veel breder dan alleen de psychiatrische patiënt. Het gaat in het rapport van het WODC uitdrukkelijk ook om dementerende ouderen, mensen met een verstandelijke beperking en verslaafden.
Deelt u de mening dat verwarde mensen niet bij de politie maar in de zorg thuishoren? Zo ja, betekent dit dat u de bezuinigingen op de GGZ ongedaan maakt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard van groot belang dat mensen die zorg nodig hebben, gepaste zorg krijgen en niet bij de politie terechtkomen. Wanneer zich echter incidenten op straat voordoen is het logisch dat de politie vaak betrokken wordt, ook als het verwarde personen betreft. In de samenwerking tussen politie en zorginstanties is het van belang dat de betrokkene zo snel mogelijk door de zorginstelling wordt gezien en opgevangen. In het kader van het convenant tussen de Politie en GGZ Nederland in 2011 zijn in meerdere regio’s afspraken gemaakt tussen de politie en de zorgaanbieders om de hulpverlening rondom dergelijke incidenten met verwarde personen snel en goed te organiseren. Het doel van de recent ingezette veranderingen in de GGZ is dat met de beschikbare middelen meer mensen geholpen worden en meer maatwerk geleverd wordt. Dat er sprake zou zijn van bezuinigingen in de GGZ, berust dan ook op een misverstand. Er is juist sprake van een beheerste groei in de GGZ.
Grote verschillen in inschrijfkosten voor Woningnet |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Huurdersvereniging Amsterdam dat inschrijf- en verlengingskosten voor woningzoekenden en huurders in Amsterdam twee keer zo hoog zijn dan in andere plaatsen?1
In het algemeen geldt dat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen ook de betrokken gemeenten en de verhuurders er voor kiezen een deel of het geheel van de kosten op zich te nemen. Ten aanzien van de stelling dat de kosten in de Amsterdamse regio twee keer zo hoog zijn, merk ik op dat dit niet voor de verlengingskosten geldt: die liggen onder het gemiddelde in de Woningnet-regio’s.
Klopt het dat de inschrijf- en verlengingskosten bij Woningnet niet bedoeld zijn voor winst, maar ter bekostiging van het digitale systeem? Zo ja, hoe verklaart u de grote verschillen in kosten voor woningzoekenden en huurders? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Ik deel de stelling dat de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld zijn om de kosten te dekken die gemaakt worden om het systeem draaiende te houden. Ik meen echter dat dit niet beperkt hoeft te worden tot alleen het digitale systeem. Bijvoorbeeld een klantcontactcentrum en klachtafhandeling en de overige kosten van Woningnet (of een andere organisatie die het systeem draaiend houdt), zoals kantoor en personeel. De verschillen tussen de regio’s verklaar ik uit de keuzes die gemaakt worden om de kosten te dekken, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten? Hoe kunt u de verschillen verklaren?
In de bijlage3 treft u een overzicht aan van de kosten die de bekende regionale woonruimteverdeelsystemen in rekening brengen. Wat betreft de verschillen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht verschaffen voor de gebieden in ons land waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten die gemeenten en of woningcorporaties kosten rekenen? Hoe kunt u de verschillen verklaren?3
Een overzicht van inschrijvings- en verlengingskosten in regio’s waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, is niet beschikbaar en lastig op te stellen. Immers de gemeenten en verhuurders kunnen keuzes maken, die de kosten sterk beïnvloeden, zoals een gezamenlijk systeem van twee woningcorporaties en één systeem per gemeente. Afhankelijk van de situatie kan de woningzoekende keuzes maken die de kosten eveneens sterk beïnvloeden, zoals slechts bij één woningcorporatie inschrijven. Derhalve is een eenduidig overzicht niet voorhanden. Een korte inventarisatie via internet bevestigt het idee dat er flinke verschillen zijn. Als voorbeeld: in Tilburg hebben de corporaties de krachten gebundeld en kost inschrijven € 13, verlengen € 11. In Maastricht is een verdeelsysteem van drie corporaties, inschrijven kost hier € 32, verlengen is gratis. In Assen dient de woningzoekende zich per corporatie in te schrijven, waarbij de inschrijfkosten per corporatie uiteenlopen van € 30 tot € 0. Ook hier is het verlengen doorgaans gratis. Een verklaring van de gevonden verschillen kan gevonden worden in de keuzes die de aanbieders van de huurwoningen maken over de verdeling van de kosten.
Is het nog steeds zo dat in gebieden zonder regionaal woonruimtesysteem de verschillen in kosten voor inschrijving en verlenging groter zijn dan in regio's met een woonruimteverdeelsysteem van samenwerkende woningcorporaties, zoals in 2008 vastgesteld? Zo ja, wat heeft u gedaan om de verschillen te verkleinen?4
Gezien het feit dat een systematisch overzicht van de kosten in gebieden zonder regionaal woonruimteverdeelsysteem niet beschikbaar is, kan ik deze stelling niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat sociale huurwoningen transparant en overzichtelijk aangebonden dienen te worden, waarbij de regionale woningmarkt de juiste schaal is. Een regionale aanbieding van sociale huurwoningen verdient daarom de voorkeur. Om die reden heb ik dit onderwerp in 2013 besproken met Aedes. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat eventuele kosten voor inschrijving en/ of verlenging voor iedere woningzoekende en huurder, uniform zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen noodzaak om de lokale vrijheden op dit punt te beknotten.
Welke stappen hebben woningcorporaties gezet in «de regionale aanbieding en standaardisering van de informatie over de vrijkomende sociale huurwoning», en welke goede voorbeelden zijn door Aedes gestimuleerd?5
In het Aedes-Magazine van november 2014 is aandacht besteed aan woonruimteverdeling (zie bijlage).7 In dit artikel zijn voorbeelden gegeven hoe in verschillende regio’s wordt omgegaan met de woonruimteverdeling. Woningcorporaties zoeken elkaar steeds vaker op. In 250 van de 408 gemeenten werken corporaties lokaal of regionaal samen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de onlangs door het parlement aangenomen Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en de instelling van woonregio's op de woonruimteverdeelsystemen en de daaraan gekoppelde kosten voor woningzoekenden en huurders?6
Voor wat betreft mogelijke veranderingen in woonruimteverdeelsystemen als gevolg van de veranderde wetgeving, merk ik op dat in de nieuwe wetgeving geen regels voor woonruimteverdeling zijn opgenomen. Derhalve verwacht ik van de nieuwe wetgeving geen directe effecten voor woonruimteverdeelsystemen, noch voor de daaraan gekoppelde kosten.
Bent u bereid om bijvoorbeeld via Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, woningcorporaties en gemeenten te stimuleren om te komen tot eenduidige woonruimteverdeelsystemen met zo min mogelijk kosten voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, geniet het mijn voorkeur dat sociale huurwoningen via regionale systemen worden aangeboden. Uit het voorgaande mag tevens worden afgeleid, dat ik het accepteer dat de kosten voor degene die bij deze systemen wil inschrijven, niet overal hetzelfde zijn. Ik breng in mijn contacten met Aedes en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het nut van regionale woonruimteverdeelsystemen onder de aandacht.
Het bericht dat illegale Marokkanen niet kunnen worden uitgezet |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat Marokko sinds vorig jaar weigert illegale Marokkanen vanuit Nederland terug te laten keren?1 Zo ja, waarom is dit niet met de Kamer gecommuniceerd en moet dit via een uitspraak van de Raad van State bekend worden?
Ja. De Marokkaanse autoriteiten hadden inderdaad aangegeven niet langer mee te werken aan gedwongen terugkeer. Inmiddels hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd de samenwerking op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Het is niet gebruikelijk uw Kamer actief te informeren over welke landen wel of niet (volledig) meewerken aan gedwongen terugkeer. Dit was onder eerdere kabinetten ook niet het geval. De mate waarin landen meewerken is immers niet altijd even constant en is vaak onderwerp van bespreking met de betreffende autoriteiten. Daarnaast zal het verstrekken van informatie hierover veelal niet dienstig zijn aan het vinden van een oplossing.
Hoe legt u uit dat deze illegalen straks, wellicht met een forse schadevergoeding op zak, weer vrij in de Nederlandse samenleving rond kunnen lopen? Erkent u dat hieruit blijkt dat de aanpak van de illegaliteit in Nederland zwaar tekort schiet?
Het kabinet betreurt het dat de Marokkaanse autoriteiten hebben gemeend sociale zekerheid op deze wijze te moeten koppelen aan de internationaal gewoonterechtelijke verplichting om eigen onderdanen terug te nemen, waaraan ook Marokko is gehouden. Na intensief overleg hebben de Marokkaanse autoriteiten toegezegd de samenwerking op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Waarom laat u zich door Marokko chanteren nu dat land kennelijk door het niet terugnemen van illegalen wil afdwingen dat geen verdrag over sociale zekerheid wordt opgezegd? Welke stappen gaat u ondernemen teneinde dit land tot de orde te roepen? Is de Marokkaanse ambassadeur daartoe al ontboden? Zo nee, waarom niet?
Er heeft op diverse niveaus intensief overleg plaatsgehad met de Marokkaanse autoriteiten over zowel het sociale zekerheidsdossier, als het terugkeerdossier, waaronder met de Marokkaanse ambassadeur. Dit heeft eraan bijgedragen dat de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten.
Bent u bereid het principe «uitzetten of vastzetten» mogelijk te maken waardoor vreemdelingen die (nog) niet kunnen worden uitgezet ook niet vrij in de samenleving rond kunnen blijven lopen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 april 20152 maakte het opleggen van vreemdelingenbewaring aan Marokkaanse vreemdelingen in een aantal gevallen niet langer mogelijk.3 Nu de Marokkaanse autoriteiten hebben toegezegd de samenwerking met Nederland op het terrein van gedwongen terugkeer te zullen hervatten, zal naar verwachting ook in die gevallen weer kunnen worden overgegaan tot het opleggen van vreemdelingenbewaring.
Het onder druk zetten van de cliëntenraad voor het programma ‘Anita wordt opgenomen’ |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het gegeven dat het tv-programma «Anita wordt opgenomen», waarbij de presentatrice eind vorig jaar in een ggz-instelling verbleef, alleen tot stand kon komen door stevige druk op de cliëntenraad uit te oefenen?1
Als de bestuurder daadwerkelijk druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen ondanks de positieve uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV), dan vind ik dat uiterst betreurenswaardig. De cliëntenraad moet eigenstandig een afweging kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten.
Klopt de bewering dat de cliëntenraad door de directie van GGz-Centraal onder druk is gezet om alsnog medewerking te verlenen aan de opnames van het tv-programma, ondanks bezwaren van personeel en patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende instelling heeft in een reactie op haar website aangegeven dat er rondom het adviestraject met de cliëntenraad is gesproken over mogelijke financiële consequenties. Het is niet aan mij om te beoordelen of de zorgaanbieder daarbij druk heeft uitgeoefend op de cliëntenraad om het adviestraject te beëindigen en of er daarbij gesproken is over (hoge) schadeclaims. Het is ook niet aan mij om dat nader te onderzoeken. Op verzoek van (een van de) partijen kan een dergelijk geschil worden voorgelegd aan de LCvV of de rechter.
Klopt het dat producent Skyhigh-TV dreigde met een hoge schadeclaim, indien er geen medewerking zou worden verleend bij de productie en het uitzenden van het tv-programma? Om wat voor bedrag ging het daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Is het inderdaad zo dat er door de directie gedreigd is dat de claim mogelijk ten koste zou gaan van de directe zorgverlening? Wat is hierop uw reactie? Bent u bereid de directie ter verantwoording te roepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven aangegeven, is mij niet bekend of en zo ja, op welke wijze er druk is uitgeoefend door de zorgaanbieder op de cliëntenraad. Het is ook niet aan mij om de bestuurder ter verantwoording te roepen. Dat is aan de raad van toezicht. Zo’n dreiging zou ik overigens verwerpelijk vinden.
Vindt u het wenselijk dat in een ggz-instelling medewerkers en patiënten onder druk gezet worden door directies en tv-producenten om medewerking aan een tv-programma af te dwingen? Zo nee, wat gaat u doen om dit in het vervolg te voorkomen?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dat de cliënten en personeelsvertegen-woordiging eigenstandig een afweging moeten kunnen maken, zeker wanneer het gaat om fundamentele zaken als de privacybescherming van kwetsbare cliënten en medewerkers. GGZ Nederland heeft over het cameragebruik binnen GGZ instellingen bovendien branchenormen geformuleerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op vergelijkbare vragen van de leden Bouwmeester en Tamanal (beiden PvdA), ben ik voornemens de huidige medezeggenschapsregels in de zorg te verbeteren.2 Daarbij streef ik ernaar de medezeggenschapsregels aan te scherpen door onder andere een instemmingsrecht in te voeren voor zaken die direct het cliëntenbelang raken, en door de praktijk en het gebruik van de bestaande geschillenprocedure te verduidelijken en waar nodig te verbeteren.
Doet dit voorval u ook zo denken aan de situatie destijds bij de Spoedeisende Hulp van het VUmc te Amsterdam waar tv-producent Eyeworks ongevraagd mensen filmde?2
Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze zaak overeenkomt met de casus van het VuMC. De wettelijke regels zoals ik die in mijn reactie rondom de VuMC casus aangegeven heb, zijn onverminderd van kracht.5
Zoals ook in die reactie is aangegeven, volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand aan de opnames toestemming hebben gegeven. Deze toestemming moet vrijwillig en weloverwogen zijn, en ondubbelzinnig en uitdrukkelijk zijn gegeven op basis van juiste en volledige informatie. Ook moeten patiënten tijd hebben om die informatie te verwerken en de gevolgen van hun toestemming in te schatten. Zoals het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) rondom de VuMC-Eyeworks casus aangaf, kan er bij spoedeisende situaties, waarbij personen een dringende hulpvraag hebben – en dus ook bij crisissituaties in de GGZ – geen sprake zijn van welbewuste toestemming.
Kunt u zich uw reactie nog herinneren op bepaalde moties3? Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat patiënten alleen mogen worden gefilmd wanneer zij voorafgaand vrijwillig en weloverwogen toestemming hebben gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat er bij het filmen in een ggz-instelling überhaupt geen sprake kan zijn van een weloverwogen besluit bij het geven van toestemming om te filmen? Zo ja, bent u van mening dat er sprake is van een overtreding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een zorgaanbieder zich houdt aan de hierboven vermelde wettelijke regels, alsook aan de geldende regels rondom medezeggenschap en eventuele branchenormen op dit vlak, dan zie ik geen bezwaar tegen het maken van tv-opnames, mits aan alle voorwaarden is voldaan.
Uit de uitspraak van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) maak ik op dat de medezeggenschapsregels op de locatie Flevoland niet goed zijn gehanteerd. Echter, de cliëntenraad heeft vervolgens besloten het adviestraject niet verder te vervolgen en heeft ook geen beroep tegen de uitzendingen ingediend bij de rechter.
Bent u van plan de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht van deze ggz-instelling tot de orde te roepen? Zo nee, hoe denkt u dan dat dergelijke ongewenste situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden?
Zoals ook aangegeven op de vragen van de leden van de PvdA over deze zaak ben ik van mening dat de zorgaanbieder geen schoonheidsprijs verdient.6 Echter, in de zorg hebben we regels vastgesteld rondom medezeggenschapsgeschillen. Die zijn door beide partijen gevolgd. Ik heb daarin geen rol. Het aanspreken van de raad van bestuur is de taak van de raad van toezicht. Wanneer de kwaliteit of veiligheid van zorg – ten gevolge van deze zaak – in het geding komt, dan zal de IGZ optreden.
Bent u bereid, evenals in de situatie destijds met Eyeworks in het VUmc, alles in het werk te stellen om het oneigenlijk verkregen beeldmateriaal te laten vernietigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitzendingen van «Anita wordt opgenomen» zijn op televisie te zien geweest. De zorginstelling heeft in een reactie aangegeven dat alle betrokkenen voor het filmen om toestemming zijn gevraagd en voor de uitzending hebben kunnen aangeven welke beelden over hen persoonlijk mochten worden uitgezonden. Ik ga ervan uit dat beeldmateriaal waar cliënten geen toestemming voor hebben gegeven om uit te zenden, door de tv-producent is dan wel wordt vernietigd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze casus? Zo neen, waarom niet?
De IGZ heeft in oktober 2014 een anoniem signaal ontvangen over de aankondiging van de tv-opnames voor het programma «Anita wordt opgenomen». De IGZ heeft hierop contact opgenomen met de Raad van Bestuur van de instelling, om te verifiëren of in de besluitvorming rondom deelname aan het programma de privacy en de patiëntenrechten voldoende bewaakt werden. De toen bij IGZ bekende informatie gaf geen aanleiding voor nader onderzoek of ingrijpen in de handelwijze van de instelling.
De IGZ neemt op basis van recente berichtgeving in de pers rondom het tv-programma het nieuwe signaal in behandeling en doet zo nodig nader onderzoek.
De inspectie heeft overigens niet de taak om toe te zien op of te bemiddelen bij individuele geschillen rondom de medezeggenschap tussen een zorgaanbieder en diens cliëntenraad. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bevat daarvoor een geschillenprocedure bij de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden en een weg naar de kantonrechter.
Het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart onderzoekt na de vliegramp bij Germanwings |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland de veiligheid in de luchtvaart wil onderzoeken na de vliegramp bij Germanwings?1
Ja.
Bent u bereid het voorbeeld van de Duitse regering te volgen, door een speciale werkgroep op te richten die veiligheidskwesties in de luchtvaart gaat bestuderen, naar aanleiding van de crash van vorige week in de Franse Alpen met het toestel van Germanwings? Zo nee, waarom niet?
In Annex 13 van het ICAO-verdrag is vastgesteld op welke wijze een onderzoek wordt ingesteld om de oorzaken van het ongeval of incident te achterhalen en om incidenten en ongevallen in de toekomst te voorkomen. Conform Annex 13 is Frankrijk de leider van het onderzoek. Duitsland is als land waar de luchtvaartmaatschappij geregistreerd staat deelnemer aan het onderzoek. Aangezien het een airbus betrof is de EASA, als certificeerde van het vliegtuig, ook betrokken.
Zaken als eisen die aan vliegtuigen en bemanning moeten worden gesteld, worden in Europa door het Europese Agentschap voor de luchtvaartveiligheid (EASA) voorbereid en als Europese regel vastgelegd. Op deze wijze wordt de expertise van alle lidstaten benut en hebben de regels een brede doorwerking. De EASA heeft de dag nadat de acties van de co-piloot bekend werden aanbevelingen gepubliceerd. Daarmee heeft het Agentschap aangetoond de actuele problematiek prioriteit te geven.
Duitsland heeft aangegeven de informatie waar hun discussiegroep meekomt in te brengen in internationaal verband.
Nederland zal er bij EASA op aandringen om de werkzaamheden te continueren en in internationale samenwerking dit onderwerp op korte termijn te bespreken. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Naast leren van het verleden is er ook op de toekomst gericht EU-onderzoeksprogramma (Future Safety Sky) dat onder leiding van het Nederlandse Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium veiligheidskwesties in de luchtvaart bestudeert. Het programma bestrijkt een breed terrein van veiligheidsonderwerpen en brengt 32 partners (instituten, landen en sectorpartijen) samen om onderzoek af te stemmen en mogelijke gaten af te dekken.
Ik heb vertrouwen in de manier waarop in internationaal verband (ICAO, EASA en de betrokken staten) wordt samengewerkt. Dit maakt het niet nodig om als Nederland een eigen werkgroep in te stellen.
Voelt u, net zoals uw Duitse collega(«s), de verantwoordelijkheid om als verantwoordelijk bewindspersoon na te gaan of er nog verbeterslagen gemaakt kunnen worden ten aanzien van de vliegveiligheid in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sector in zijn aard en qua regelgeving zo internationaal als luchtvaart. Mijn verantwoordelijkheid houdt in dat verbeteracties vergen dat er vanaf het begin af aan wordt ingezet op internationale samenwerking om kennis te mobiliseren en draagvalk te creëren. ICAO en EASA dragen hier in belangrijke mate aan bij en geven prioriteit aan urgente vraagstukken.
Deelt u de mening dat een dergelijke werkgroep alle aspecten van vliegveiligheid tegen het licht moet houden, waaronder de techniek (bijvoorbeeld het mechanisme van de cockpitdeur), de (frequentie van) medische en psychologische testen voor piloten en zaken als luchtkwaliteit in de cockpit? Zo nee, waarom niet?
De EASA is speciaal in het leven geroepen om al die aspecten die u noemt vorm te geven en is daar actief mee bezig. Daarbij werkt EASA nauw samen met lidstaten en sector. Zoals bij antwoord 2 aangegeven zal Nederland er bij EASA op aandringen de werkzaamheden in relatie tot de Germanwings ramp te continueren en op korte termijn te agenderen. Uiteraard zijn de uitkomsten van het Franse ongevalsonderzoek hiervoor van belang.
Er zijn in Europees verband vastgelegde verplichtingen om elk incident en ongeluk te onderzoeken met slecht één doel: leren, zodat de veiligheid kan worden verbeterd. Er is een Europese verplichting om alle ongevallen te melden en middels veiligheidsmanagement na te gaan welke maatregelen geïntroduceerd moeten worden.
Ik heb er vertrouwen in dat de inzet van de mensen in dit systeem er toe zal leiden dat passende maatregelen zullen worden voorgesteld en geïntroduceerd. Ik zie geen toegevoegde waarde voor een door mij in te stellen werkgroep buiten het beschreven systeem.
Bent u bereid om in nader contact te treden met uw Duitse collega(«s) om ervaring en kennis te delen, nu de Duitse regering besloten heeft een speciale werkgroep op te richten? Ziet u mogelijkheden om bilateraal en in Europees verband gezamenlijk op te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zal bij de Duitse collega informeren op welke wijze hij de Europese verbanden zal benutten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 8 april 2015?
Het antwoord bereikt u voor het uitgestelde AO.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
Het bericht “Taalgebruik gaat student opbreken” |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Taalgebruik gaat student opbreken»?1
Ja
Deelt u de zorgen dat zelfs hogeschoolstudenten kennelijk nog grote moeite hebben met de Nederlandse taal?
Ja. Het gaat in het artikel overigens niet over hogeschoolstudenten, maar over studenten aan de Universiteit Utrecht. De Universiteit Utrecht signaleert dat studenten niet met hetzelfde niveau van taalvaardigheden aan een bachelor beginnen en er dus extra aandacht nodig is om alle studenten naar het gewenste eindniveau te krijgen. Daarom investeert de Universiteit Utrecht de komende jaren zes miljoen euro extra in kleinschalig en intensief onderwijs. Hierdoor wordt extra ruimte gecreëerd voor begeleiding en feedback door docenten, op onder andere academische vaardigheden zoals taalvaardigheid.
De Universiteit Utrecht heeft als onderwijsfilosofie dat academische vaardigheden, zoals academisch schrijven, het beste aangeleerd, geoefend en getoetst kunnen worden binnen de context van de discipline. Taalvaardigheid wordt bezien binnen het curriculum. Dit betekent in de praktijk dat een vak niet gehaald kan worden als de academische vaardigheden, zoals taalvaardigheid, niet voldoende zijn.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van het aantal hogescholen en opleidingen waarop een te slechte beheersing van het Nederlands op enig moment een reden vormt voor een negatief bindend studieadvies?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Overigens zijn er bij de Universiteit Utrecht momenteel geen plannen om taalvaardigheid te toetsen als apart vak ten behoeve van het bindend studieadvies.
Deelt u de mening dat het invoeren van een negatief bindend studieadvies, bij onvoldoende beheersing van het Nederlands, de norm moet worden op alle Nederlandse hogescholen en universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hogescholen en universiteiten hebben zelf de verantwoordelijkheid om een inschatting te maken wat er nodig is aan taalbeleid voor studenten om succesvol de studie te kunnen doorlopen en afronden. Een negatief bindend studieadvies kan alleen worden gegeven indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld.
Ik hecht wel aan taalbeleid bij instellingen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren zoals door aandacht voor academische vaardigheden binnen vakken of extra taalondersteuning voor studenten die dit nodig hebben. Taalvaardigheden zijn belangrijk voor het succesvol volgen en afronden van de studie en zijn evenzeer van belang voor een succesvol vervolg op de arbeidsmarkt.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te bewerkstelligen dat startende studenten voldoen aan het vereiste niveau?
De afgelopen jaren zijn de nodige maatregelen getroffen om de taalvaardigheid van startende studenten te verbeteren. Zo is er met het referentiekader voor Nederlandse taal een doorlopende leerlijn gecreëerd voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet (speciaal) onderwijs, en mbo. Dit referentiekader is sinds 2010 een wettelijk kader.
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de verbetering van de beheersing van basisvaardigheden en de bestrijding van laaggeletterdheid in- en rond het onderwijs. Voorbeelden hiervan zijn extra investeringen in de voor- en vroegschoolse educatie en aanvullende middelen voor zomerscholen en schakelklassen. De invoering van de centrale eindtoetsing en de referentieniveaus geeft in het primair onderwijs een verdere impuls aan het taalonderwijs en versterkt het opbrengstgericht werken en de doorgaande leer- en toetslijn.
De referentieniveaus voor Nederlands in het voortgezet onderwijs zijn onderdeel van het door de overheid vastgestelde examenprogramma. Dit examenprogramma Nederlands kent verschillende domeinen: leesvaardigheid, mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid, argumentatieve vaardigheden, literatuur en oriëntatie op studie en beroep. De examens Nederlands moeten vanaf het schooljaar 2014–2015 zijn afgestemd op deze referentieniveaus. Voor Nederlands geldt dat er nooit ontheffing verleend kan worden. Ook zijn de aangescherpte exameneisen, zoals de kernvakkenregeling en de CE-eis (zak/slaagregeling) voor havo en vwo van toepassing op Nederlands in het voortgezet onderwijs.
In het mbo zijn bij de invoering van het referentiekader voor de Nederlandse taal referentieniveaus vastgelegd voor elk niveau en hiermee wordt nu in elke mbo-opleiding aandacht besteed aan Nederlands. Studenten die hun diploma willen halen moeten aan de referentieniveaus voldoen. De resultaten op de examens voor de referentieniveaus tellen sinds het studiejaar 2014–2015 mee voor het behalen van het diploma in mbo-4 en vanaf het studiejaar 2015–2016 in mbo-2 en mbo-3. In de entreeopleiding worden er vanaf het studiejaar 2016–2017 examens afgenomen voor Nederlandse taal.
In afwachting van de implementatie van de referentieniveau-examens voor het vo- en mbo examen, hebben de pabo’s in 2006 gezamenlijk de entreetoets Nederlandse taal geïntroduceerd. Deze toets wordt afgenomen in het eerste jaar van de pabo-opleiding en is gekoppeld aan het bindend studieadvies. Studenten die deze toets niet halen kunnen de opleiding na het eerste jaar niet voortzetten.
Ten slotte heeft de Nederlandse Taalunie recent een advies gepubliceerd over taalbeleid in het hoger onderwijs2. Zij adviseert om taalbeleid aandacht te geven in het kader van 21ste eeuwse vaardigheden. Daarnaast adviseert de Taalunie om kennisuitwisseling te faciliteren. Ik sta in principe positief tegenover dit advies en ik zal dit de komende tijd nader uitwerken.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
Het niet naleven van de meldplicht voor incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Eric Smaling (SP), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Meldplicht voor incidenten gevaarlijke stoffen niet nageleefd»?1
Ja.
Is het waar dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet actief handhaaft op het niet melden van incidenten? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Nee, dit is niet juist. Alle incidenten met gevaarlijke stoffen moeten direct worden gemeld bij de ILT. Om de naleving van de wettelijke meldplicht te bevorderen, past de ILT verschillende interventies toe, preventief door voorlichting te geven en repressief door handhavend op te treden. In 2014 is er acht keer handhavend opgetreden vanwege het niet melden van een incident. In zeven situaties is tegen de betrokken bedrijven proces verbaal opgemaakt.
Onderschrijft u de conclusie van ILT dat de meld- en registratieprocedure van incidenten te omslachtig is? Zo ja, hoe is dat volgens u te vereenvoudigen? Zo nee, hoe kan er voor gezorgd worden dat er vaker melding gemaakt wordt van incidenten met gevaarlijke stoffen?
Het is van belang dat voor de meldplichtige duidelijk is waar incidenten met gevaarlijke stoffen moeten worden gemeld. De inrichting van één meld- en registratieloket voor gevaarlijke stoffen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT in 2014 vergemakkelijkt het melden en registreren van incidenten met gevaarlijke stoffen. ILT geeft voorlichting om de bekendheid met de meldplicht en het Meld- en Informatiecentrum te vergroten.
Is het waar dat vervoerders niet altijd bekend zijn met ILT, en om die reden geen melding maken van incidenten met gevaarlijke stoffen? Zo ja, wat kan er volgens u aan gedaan worden om de bekendheid van ILT onder vervoerders te vergroten?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is het waar dat het aantal incidenten veroorzaakt door menselijk falen is toegenomen de afgelopen jaren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het is niet bekend of het aantal incidenten door menselijk falen de afgelopen jaren is toegenomen. Uit eerder onderzoek en analyse van incidenten blijkt dat onder meer het niet-volgen van procedures bij laad- en loshandelingen alsmede het ontbreken van laad- en losprocedures redenen zijn voor incidenten. De aanwezigheid en naleving van dergelijke procedures zijn dan ook vast onderdeel van de controles die de ILT uitvoert.
Bent u van mening dat er verplicht een gevarenaanduiding op een transportmiddel moet worden bevestigd als er gevaarlijke stoffen aan boord zijn, ook als het gaat om kleinverpakking met gemengde transporten? Zo ja, gaat u zich hier hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg en over de binnenwateren (RID, ADR en ADN), zijn reeds verplichtingen met betrekking tot de kenmerking van de vervoersmiddelen en met betrekking tot verpakkingen opgenomen. Dat is ook het geval voor het vervoer van kleinverpakkingen, de zogeheten gelimiteerde hoeveelheden. Transportmiddelen die gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden en boven bepaalde drempelhoeveelheden vervoeren, moeten zijn voorzien van specifieke kenmerking. Vanuit veiligheidsoogpunt heeft nadere regelgeving daarom geen toegevoegde waarde.
Het aardbevingengebied |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dorpen vechten voor erkenning aardbevingsschade»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat in dorpen als Woldendorp, Termunten, Termunterzijl en Borgsweer tientallen schadegevallen zijn die niet worden erkend omdat zij net buiten de zogenaamde contourennota zouden vallen?
De contourlijn is getrokken op basis van ervaringen en andere gegevens waaruit bleek dat de kans op schade als gevolg van de gaswinning buiten deze contour uiterst onwaarschijnlijk was. Op basis hiervan zijn de werkafspraken gemaakt met het Centrum Veilig Wonen (CVW) in het kader van prioriteit van de afhandeling. Onderdeel van deze werkwijze is dat er steekproefsgewijs ook meldingen buiten de contour beoordeeld werden om de correctheid van de contour te analyseren. Inmiddels heeft NAM bekend gemaakt alle nieuwe meldingen, dus ook buiten de contour, door een expert via het CVW te laten bezoeken. Uiteindelijk wil NAM op basis van actuele en lokale meetgegevens sneller en beter de relatie tussen schade en aardbevingen kunnen aantonen. Daarom wordt het meetnetwerk, zowel boven als onder de grond, verder uitgebreid. Ik vind het een positief signaal dat NAM zowel de contour loslaat alsook het meetnetwerk sterk laat uitbreiden om zo de nauwkeurigheid toe te laten nemen. Op die manier kan ook sneller een oordeel gegeven worden over de causaliteit.
Wat is uw mening over de werkwijze van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarbij op basis van aardbevingen in het verleden en de ervaringen met de afgehandelde schadegevallen, contouren worden vastgesteld waarbij bevingsschade wordt vastgesteld en benoemd2?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hard is het feit dat de NAM stelt dat buiten die contouren, de kans op schade aan gebouwen minimaal is (minder dan 0.001%)3? Welke onderzoeken onderschrijven dit?
De contouren zijn gebaseerd op een rekenmethode van dr. Julian Bommer (Professor Imperial College London) en worden steeds geactualiseerd met ervaringen van de meest recente beving. Daarnaast wordt door steekproeven de correctheid van deze contour beoordeeld. Een kansberekening op schade is niet aan de orde. Schade binnen en buiten de gehanteerde contouren zal worden vergoed mits de schade door aardbevingen ten gevolge van gaswinning is ontstaan.
Op welke wijze wordt bijgehouden van welke contourenkaart gebruik gemaakt wordt bij welke specifieke schade? Is deze contourenkaart gevoegd bij de schaderapporten? Zo nee, waarom niet?
De contourenkaart is gepubliceerd op de website van CVW en op www.namplatform.nl en wordt continu geactualiseerd naar aanleiding van opgetreden bevingen en gerelateerde schademeldingen.
Op welke wijze vinden mensen gehoor die schade hebben als gevolg van aardbevingen die buiten de marges van de contourenkaart vallen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt door de Commissie Bodemdaling, waar de overeenkomst Rijk – NAM onderdeel van uit maakt4, schade aan rijksgebouwen of kunstwerken vastgesteld en afgehandeld? Wordt hierbij ook gebruik gemaakt van de contourenkaart?
De bodemdaling ten gevolge van de gaswinning uit het Groningenveld is volgens de Commissie Bodemdaling dermate gelijkmatig dat hierdoor geen schade zal ontstaan aan huizen en gebouwen. In het verleden is hierdoor dan ook geen schade ontstaan. Wel is het door bodemdaling noodzakelijk de grondwaterstand in het gebied, maar ook bijvoorbeeld waterkeringen, op peil te houden. De noodzakelijke investeringen hiervoor worden door deze commissie beoordeeld. De contourenkaart geeft de zone waarbinnen de geïnduceerde aardbevingen schade kunnen veroorzaken. Alhoewel zowel bevingen als bodemdaling gerelateerd zijn aan de compactie als gevolg van gasproductie, zijn de effecten aan het oppervlak niet vergelijkbaar. De contourenkaart is daarom ook niet van toepassing op bodemdaling.
Is het naar uw mening terecht dat indien schade gemeld wordt die buiten de buitenste contour valt, de schademelding wordt gedaan aan de NAM, waarna de NAM nagaat of de NAM verantwoordelijk is voor de schade? Bent u van mening dat hierbij sprake is van een «slager die het eigen vlees keurt»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het terecht dat, wanneer NAM aansprakelijk wordt gesteld voor schade, NAM zelf beoordeelt of dat terecht is. Als de benadeelde het niet eens is met het oordeel van NAM is er de mogelijkheid om contra-expertise te laten uitvoeren en om de Tcbb om een oordeel te vragen.
Is het naar uw mening terecht dat, omdat de contouren van de kaart door de NAM worden bepaald, het Centrum Veilig Wonen (CVW) specifieke gevallen buiten deze contouren niet in behandeling kan nemen? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de huidige kennis over de bevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen?
Op grond van een eerste onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen, uitgevoerd in 2014 door Deltares, is duidelijk geworden dat enkele dijkvakken met prioriteit versterkt moeten worden. Het gaat hierbij om de regionale waterkering Noordkade Eemskanaal en de primaire waterkering (zeedijk) tussen Eemshaven en Delfzijl. Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats om in de loop van dit jaar te starten met de werkzaamheden aan de Noordkade Eemskanaal, en om in 2016 te kunnen beginnen met de werkzaamheden aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl.
Voor overige dijkvakken zal in de loop van dit jaar duidelijk zijn van welke versterkingsopgave sprake is. Hier zal een uitvoeringsprogramma voor worden opgesteld. Uw Kamer heb ik hierover op 9 februari jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96).
Zijn gebouwen op wierden en (oude) waterstromen gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld? Wat is daarover bekend? Wordt daar onderzoek naar gedaan? Leidt dat tot andere afwegingen bij schademeldingen op deze locaties? Zo nee, waarom niet?
Het door Deltares gemaakte model van de ondiepe ondergrond is nu voornamelijk gebaseerd op geologie en zal worden uitgebreid met door mensen veroorzaakte aanpassingen van de bodemopbouw. Dit gaat bijvoorbeeld om grondverbetering op terrein voor industrie, nieuwbouw en ook wierden.5 Wierden zijn naar alle waarschijnlijkheid gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld.
Waardoor is de schade aan de zandsculpturen en de Molen De Wachter5 in Zuidlaren ontstaan? Vindt u het terecht dat de NAM de schade hier niet wenst te vergoeden omdat Zuidlaren buiten de contouren valt? Moet de contourenkaart naar aanleiding van de beving bij Kropswolde worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van de aanpassing van de afhandeling van de aardbevingsschade door NAM worden ook meldingen buiten de contouren beoordeeld door een expert. De schade aan de zandsculpturen en Molen De Wachter zal dan ook alsnog bekeken worden door een schade-expert.
Wat is de reikwijdte van uw uitspraak dat ook in Drenthe schade moet worden vergoed wanneer die het gevolg is van bevingen6?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed. Daar waar aardbevingen veroorzaakt door gaswinning tot schade leiden, zal deze door het desbetreffende mijnbouwbedrijf vergoed moeten worden ongeacht de locatie van de schade. NAM heeft in het verleden ook schade vergoed als gevolg van aardbevingen buiten het Groningenveld, zoals in Roswinkel.
Hoe duidt u, gezien uw uitspraak genoemd in vraag 13, het feit dat de NAM niet naar alle schademeldingen een expert stuurt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe duidt u de uitspraak (genoemd in vraag 13) «We stellen in alle redelijkheid vast of claims valide zijn»? Wat is de definitie van «in alle redelijkheid» en wanneer is een claim wel of niet valide?
De door CVW gehanteerde aanpak ter afhandeling van claims houdt in dat meldingen van schade worden bezocht waarvan de kans aanwezig is dat ze door aardbevingen veroorzaakt zijn. Deze schades worden vervolgens onderzocht door experts. Daarna wordt er vastgesteld of er een causaal verband is met de aardbevingen ten gevolge van gaswinning. Wanneer een eigenaar of bewoner het oneens is met de conclusies van de rapportage door de experts, biedt CVW de mogelijkheid om een onafhankelijk expert een contra-expertise uit te laten voeren.
Waarom is het niet aannemelijk, zoals de NAM beweert, dat de schade in Zuidlaren veroorzaakt is door de beving bij Kropswolde? Kunt u een andere oorzaak bedenken van de schade die op het moment van en kort na de beving ontstond? Zo ja, welke? Welke middelen staan tot uw beschikking om de NAM te dwingen deze schade te vergoeden?
Het past mij als Minister niet om over individuele gevallen een uitspraak te doen. De vaststelling van de oorzaak van de schade gebeurt via onafhankelijke schade-experts. Door de aanpassing in de afhandeling van aardbevingsschade zal de schade in Zuidlaren ook door een onafhankelijk schade-expert worden bekeken. Ik vertrouw daarbij op hun onafhankelijk oordeel. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed.
Hoeveel gedupeerden hebben inmiddels de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) ingeschakeld voor een onafhankelijk oordeel? In hoeveel gevallen heeft de TCBB hierbij in het voordeel van degene die schade claimt geoordeeld?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) ontvangt aanvragen met betrekking tot alle mijnbouwactiviteiten in Nederland als er sprake is van een geschil tussen de mijnbouwexploitant en een bewoner die van mening is dat schade aan hun woningen veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten. Ook met betrekking tot gaswinning in Groningen zijn aanvragen ingediend. Van 2013 tot en met het eerste kwartaal 2015 zijn er in totaal 19 aanvragen bij de Tcbb binnengekomen. Al deze aanvragen waren afkomstig uit Groningen. In 2013 kwam er een aanvraag, in 2014 kwamen er 9 aanvragen en in 2015 kwamen er tot nog toe 9 aanvragen binnen.
Er zijn 16 aanvragen in procedure. De resterende 3 liggen klaar om in behandeling te worden genomen. Er zijn in totaal 7 adviezen uitgebracht waarbij het in 6 gevallen een voorlopig advies betreft en in 1 geval een definitief.
Van deze 7 adviezen is er 4 keer een voor de claimant positief advies uitgebracht. Een positief oordeel van de Tcbb betekent dat de schade die aan de Tcbb ter beoordeling is voorgelegd wordt aangemerkt als aardbevings- of bodemdalinggerelateerde schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. NAM heeft aangegeven het oordeel van de Tcbb als bindend te ervaren en het oordeel daarom te volgen.
Wat vindt u van het feit dat er huizen gesloopt worden, de bewoners wel de waarde van het huis vergoed krijgen en voorrang krijgen bij nieuwbouw of verhuizen, maar dat de emotionele gevolgen van de verkoop van bijvoorbeeld je ouderlijk huis nergens erkend worden, laat staan gecompenseerd?7
Bij dergelijke ingrijpende oplossingen is er altijd sprake van maatwerk tussen CVW en huiseigenaar. In overleg worden diverse mogelijkheden besproken en wordt er een specifieke overeenkomst gesloten met de huiseigenaar. Hierbij worden diverse aspecten meegewogen.
Bieden de gestelde vragen voldoende casuïstiek om «omkering van bewijslast» in de Mijnbouwwet op te nemen? Zo ja, kunt u dan alsnog het gebied dat forse schade ondervindt als gevolg van veranderend mijnbeheer in 1994 in Zuid-Limburg8 de helpende hand bieden?
Voor een uitgebreide reactie op «omkering van de bewijslast» verwijs ik naar mijn brief van 13 april jl. (Kamerstukken II 2014/15, 32 849, nr. 37).
Maakt u zich net zoveel zorgen over de veiligheid in en rond het ChemiePark Delfzijl als de burgemeester van Delfzijl9, zeker nu zich dinsdag 24 maart jl. een beving voordeed bij Appingedam? Zo ja, waarom duurt het dan zo lang voordat deze regio inzicht krijgt in de risico’s en de wijze waarop men eventueel moet reageren op een noodsituatie?
Het mogelijke effect van aardbevingen op industriële installaties en gebouwen, met de risico’s die daar voor de omgeving uit kunnen voortvloeien, is zowel voor mij als voor de betrokken gemeenten en het bedrijfsleven een punt van aandacht.
Feit is dat de aardbevingen tot nu toe, ook de sterkste, geen schade hebben toegebracht bij bedrijven op Chemiepark Delfzijl. Volgens de huidige stand van wetenschap is er geen acuut gevaar. Niettemin laat het bedrijfsleven momenteel kwalitatieve analyses uitvoeren naar de mogelijk risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het Chemiepark.
Complicerend daarbij is dat de omvang van het risico met veel wetenschappelijke onzekerheid is omgeven. Om die onzekerheden te verminderen lopen momenteel diverse nadere onderzoeken door KNMI en NAM. Onderdeel daarvan is het verzamelen van meer gegevens over de concrete situatie in Groningen door middel van meetpunten in de hele regio.
Er bestaan in Nederland geen normen voor gebouwen ten aanzien van aardbevingbestendigheid, noch voor industriële installaties. De voorlopige richtlijn (NPR) is vooralsnog alleen gericht op woningen. Ondanks al deze onzekerheden onderzoekt het bedrijfsleven in de regio of versterking van installaties of bedrijfsgebouwen nodig is. Medio 2013 is op initiatief van mij en de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) een werkgroep «Aardbevingen bedrijven Eemsdelta» gestart. Deze werkgroep begeleidt onafhankelijke onderzoeken naar de aardbevingbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren, naast mijn ministerie en leden van SBE (waaronder bedrijven op Chemiepark Delfzijl), ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO, relevante gemeenten, de Veiligheidsregio Groningen en NAM.
Bij gebrek aan nationale normen voor de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties hebben Deltares en TNO, in opdracht van mijn ministerie, een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren en toetsen van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Aan de hand van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele bedrijven. Omdat het hier om een nieuwe vorm van onderzoeken gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de onderzoeksopzet van tevoren goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit deze onderzoeken worden gedeeld tussen de bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking. Inmiddels is van de handreiking een vierde versie beschikbaar. NAM betaalt de kosten voor de uitvoering van deze onderzoeken.
De totale doorlooptijd van ieder onderzoek kan al snel oplopen tot 2 jaar; een reële schatting is thans moeilijk te maken. De onderzoeksresultaten en te nemen maatregelen zullen in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag. Dit betreft in dit geval de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en de Veiligheidsregio Groningen.
Hoe teoe reageren op noodsituaties wordt niet voorgeschreven door het Rijk maar ingevuld door het lokale en regionale bevoegd gezag, zoals de veiligheidsregio. In het beleidsplan van de Veiligheidsregio Groningen zijn plannen opgenomen hoe gereageerd dient te worden in noodsituaties. Indien onderzoeken aanleiding geven tot aanpassing, zal dat door de regio worden gedaan.
Welke brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen zijn aanwezig of worden gemaakt op het ChemiePark Delfzijl? Kunt u de bedrijven categoriseren naar gevaar voor de omgeving in geval een aardbeving zich in de regio voordoet en deze bedrijven treft?
Op ChemiePark Delfzijl wordt met diverse brandbare en gevaarlijke stoffen gewerkt. In het kader van het besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) zijn deze bedrijven verplicht tot het opstellen van een rampenbestrijdingsplan en in sommige gevallen verplicht tot het hebben van een bedrijfsbrandweer. Verreweg de meeste bedrijven op het ChemiePark worden aangemerkt als BRZO-bedrijf. Vier bedrijven op ChemiePark Delfzijl zijn bedrijfsbrandweerplichtig. Op het ChemiePark Delfzijl is daarom ook een gezamenlijke bedrijfsbrandweer aanwezig. Zowel de rampenbestrijdingsplannen als de vergunningen zijn openbaar en bevatten informatie over de brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of geproduceerd worden bij deze bedrijven.
Op welke wijze is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) betrokken bij het ChemiePark Delfzijl bij het in kaart brengen van de risico’s van een eventuele beving? Brengt zij ook advies uit over de wijze waarop gehandeld moet worden bij een noodsituatie?
De ILT is bij geen van deze zaken betrokken. De ILT brengt advies uit over de, door het bevoegd gezag te verstrekken, milieuvergunningen.
Indien noodsituaties leiden tot scenario’s en maatregelen die worden opgenomen in de veiligheidsrapporten of vergunningen, kan de ILT dat in haar advies betrekken.
Op welke wijze wordt de Omgevingsdienst Groningen betrokken bij de veiligheid rond Chemiepark Delfzijl? Hoe frequent krijgen zij een update van wijzigingen? Is deze Omgevingsdienst voldoende op sterkte?
Bij een van de BRZO-bedrijven op het Chemiepark Delfzijl heeft onlangs een inventariserend inspectiebezoek plaatsgevonden op instigatie van de provincie. Hierbij waren inspecteurs van de Omgevingsdienst Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en Inspectie SZW aanwezig. Daar kwam onder meer naar voren dat het voor inspecties moeilijk is om een oordeel te vormen bij gebrek aan normen waaraan getoetst kan worden. Op dit moment zijn er nog geen onderzoeken afgerond, maar door deelname in de Werkgroep kan de Omgevingsdienst Groningen van de voortgang op de hoogte blijven.
Is er een nul-situatie in kaart gebracht van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl, zodat een onduidelijke situatie10 als rond de brand bij Chemiepack Moerdijk wordt voorkomen? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk op te pakken?
Rond het bedrijf in Moerdijk speelde vooral het feit dat het bedrijf niet voor alle mogelijke schade verzekerd was. Sinds 21 april 2004 is de Richtlijn milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) van kracht. Ter implementatie is aan de Wet milieubeheer toegevoegd dat een bedrijf dat milieuschade veroorzaakt risicoaansprakelijk is voor alle kosten die daaruit voortvloeien, tenzij overmacht bewezen kan worden. In Nederland heeft de wetgever ervoor gekozen om hier geen plicht tot financiële zekerheidsstelling aan te verbinden, in verband met de hoge kosten voor het bedrijfsleven.
Het in beeld brengen van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl is daarom geen toepasselijke maatregel.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Dialoogtafel dat het herstel van 3000 huizen zoals door u voorzien voor 2015, niet van de grond komt11?
De versterking van 3.000 huizen in 2015 is een grote opgave, waar ik mij, samen met het CVW en andere betrokkenen, zeer voor inspan. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over de voortgang van het CVW.
Bent u van plan te wachten met versterkingen tot het najaar omdat pas dan de nieuwe Nieuwe Praktijk Richtlijnen (NPR-normen) definitief zijn?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96) heb aangegeven, is CVW direct van start gegaan met een grootschalige aanpak van woningen. De huidige conceptversie van de NPR dient hierbij als leidraad. De ervaringen van CVW worden meegenomen bij het vaststellen van de definitieve NPR in het najaar.
Waarom is de terminologie «preventief versterken» vervangen door «bouwkundig versterken» en is die daarna weer vervangen door «veilig wonen»? Waarin zit hem het verschil en waarom is het zinvol deze terminologie steeds aan te passen?
Verschillende partijen gebruiken verschillende definities. Naar aanleiding van uw motie (stuk nummer 159), van gelijke strekking, heb ik in het plenaire debat op 28 april jl. aangegeven dat het inderdaad nodig is dat er een eenduidige terminologie gehanteerd wordt. De Dialoogtafel werkt aan een voorstel voor eenduidige definities. Ik vind het positief dat de Dialoogtafel hierin het initiatief heeft genomen. neemt. Ik zal dan ook serieus kijken naar het voorstel hiertoe van de Dialoogtafel.
Bent u, op basis van het in voorgaande vragen gestelde, inmiddels van mening dat de studie van Ortec Finance waaruit zou blijken dat er geen sprake is van waardedaling12, broddelwerk is? Hoeveel tijd is er inmiddels verspild omdat u door deze studie op het verkeerde been bent gezet? Wat is daardoor de extra schade die voorkomen had kunnen worden door sneller op verlaging van de gaswinning, preventief versterken, herstel en uitkoop/sloop in te zetten?
Nee, ik deel deze mening niet. De rapporten van Ortec laten een genuanceerd beeld zien. In het eerste onderzoeksrapport van Ortec Finance werd geconcludeerd dat er wel sprake was van waardedaling in het risicogebied, maar dat deze niet afweek van het beeld in de referentiegebieden. Dit eerste onderzoeksrapport betrof zowel de totale prijsontwikkeling vanaf het eerste kwartaal 1993 tot en met het eerste kwartaal 2013, als de prijsveranderingen in de twee kwartalen na de aardbeving bij Huizinge (16 augustus 2012).
In het onderzoeksrapport over het vierde kwartaal van 2013 werd voor het eerst geconcludeerd dat er sprake was van een significant verschil in waardeontwikkeling tussen het risicogebied en de referentiegebieden. De rapportage over het derde kwartaal van 2014 liet zien dat er duidelijke aanwijzingen waren dat de woningmarkt in het risicogebied zich minder gunstig ontwikkelde dan de woningmarkt in de referentiegebieden. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over het rapport over het vierde kwartaal van 2014.
Ik acht het van belang dat er gedegen structureel onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt in Groningen wordt uitgevoerd en dat waar noodzakelijk maatregelen worden genomen om de woningmarkt normaal te laten functioneren en de sociale samenhang in het gebied te behouden. Hierover is in het bestuursakkoord van januari 2014 en het aanvullend bestuursakkoord van februari 2015 ook een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder andere een waardeverhogend pakket om energiebesparende voorzieningen in woningen te treffen en een onderzoek naar een mogelijke opkoopregeling. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen wordt de woningmarktontwikkeling aan permanent onderzoek onderworpen. Hierbij wordt ook de impact van de aardbevingsproblematiek op woningfinanciering en -assurantie betrokken. Dit onderzoek zal door een begeleidingscommissie lopende het onderzoek worden begeleid. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de ontwikkeling van de waarde en verkoopbaarheid van de woningen blijven monitoren. Daarmee krijgen we inzicht of de maatregelen die wij nemen voor het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt ook het gewenste effect hebben.
Wordt er door schade-experts inmiddels naar schade aan funderingen gekeken? Gebeurt dit op een systematische manier? Heeft het CVW dit standaard opgenomen in hun schadevaststelling? Zo nee, waarom niet?
Indien het schadebeeld daar aanleiding toe geeft, wordt er door de schade-expert ook gekeken naar de fundering. Naar aanleiding van de bijeenkomst op 9 maart jl. van de Dialoogtafel heeft NAM het initiatief genomen om de funderingsproblematiek in kaart te brengen. De inzichten die NAM hiermee verwerft zullen worden vertaald in het schade- en bouwkundig inspectieprotocol.
Bent u op de hoogte dat uit het gebied veel klachten komen dat CVW en NAM nog altijd veel barrières opwerpen voordat een contra-expertise kan worden aangevraagd en uitgevoerd en bent u het eens met deze klachten? Zo ja, wat kan daar op korte termijn aan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners en eigenaren die een schademelding hebben ingediend, mogen zelf kiezen door welke partij zij een contra-expertise uit laten voeren, op kosten van het CVW. In dat geval wordt door het CVW gekeken naar de redelijkheid van het aantal geschatte benodigde uren om de contra-expertise uit te laten voeren. Het CVW heeft de negatieve signalen ontvangen over de huidige procedure en bekijkt momenteel in overleg met de Dialoogtafel of er een nieuw protocol voor de contra-expertise kan worden uitgewerkt en geïmplementeerd.
Waarom gebruiken KNMI, TNO en NAM verschillende modellen en methodieken om aardbevingen en schade aan gebouwen met elkaar in verband te brengen? Is dat het gevolg van het feit dat er nog te weinig kennis is? Als dat zo is, is dat vervolgens geen grond om veel sterker dan nu het voorzorgsprincipe te hanteren? Zo nee, waarom niet?
De modellen en methodieken van TNO, KNMI en NAM voor de schatting van toekomstige bodemdaling en seismische dreiging in Groningen zijn verschillend en ieder op zich valide. Dat is niet vreemd, omdat het gaat om voorspellingsmodellen. Op dit moment is er onvoldoende kennis en data om betrouwbaar vast te kunnen stellen welke aanpak de voorkeur heeft. Het is nog niet mogelijk om goed vast te stellen welke voorspelling beter met de metingen overeenkomt. Nieuwe analyses van CBS en TNO zullen daarin op een termijn van een tot twee maanden mogelijk meer inzicht geven. Over de relatie tussen een gegeven dreigingniveau en de kans op schade aan gebouwen bestaan geen grote verschillen van inzicht tussen NAM en TNO. Ook is er overeenstemming over het feit dat de onzekerheden in de hiervoor genoemde relatie zeer aanzienlijk zijn en dat een conservatieve aanpak de voorkeur heeft zolang de onzekerheden groot zijn.
Is bij alle tot nu bekende schadegevallen duidelijk op welke rekenmodellen de toegekende schade gebaseerd is? Is dit op een toegankelijke wijze na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de toegekende schade is niet gebaseerd op een rekenmodel. Indien er een schadegeval bekend wordt, wordt er door een schade-expert op basis van zijn expertise en waarneming een rapportage met toelichting opgesteld.
Wat is de reden dat na jarenlange moeizame onderhandelingen door de eigenaren een contract met geheimhoudingsplicht is getekend13?
Als Minister ga ik niet in op individuele gevallen. De onderhandelingen tussen eigenaar en NAM bieden ruimte voor specifiek maatwerk. Beide partijen zijn erop gericht om tot een constructieve overeenkomst te komen. Ik acht de uitkomst een zaak tussen NAM en de eigenaren. Zij zijn samen overeengekomen dat geheimhouding onderdeel van de overeenkomst is.
Vindt u het niet wrang dat uitgerekend het symbool voor de onmacht van de NAM om complexe schadegevallen in het gebied op te lossen14 omkleed is met geheimhouding?
Zie het antwoord op vraag 33.
Hoe duidt u het feit dat het aantal klachten over de schadeafhandeling of hoogte van de schadevergoeding sinds de aanstelling van de ombudsman gaswinning verdubbeld is15?
De Onafhankelijk Raadsman geeft in zijn jaarrapportage enkele mogelijke oorzaken aan voor de stijging van het aantal klachten over schadeafhandeling:
Ik ben in gesprek met de Raadsman om te bezien of de taken van de Raadsman moeten worden uitgebreid. Dit zal meegenomen worden in de stroomlijning van de geschillenbeslechting door de Nationaal Coördinator Groningen en worden besproken met partijen die een rol hebben binnen het proces van schadeafhandeling.
Bent u bekend met het feit dat de Dialoogtafel bij schadeslachtoffers niet transparant overkomt, waarbij zelfs gesteld wordt dat de verkeerde zaken voor elkaar worden gemaakt en onderlinge afspraken worden gemaakt? Is het voorstel om een fonds op te richten om achterstallig onderhoud uit te betalen, maar bij verkoop16 terug te vorderen bijvoorbeeld wel rechtmatig?
De Dialoogtafel wordt momenteel geëvalueerd. Het resultaat daarvan wordt begin juli 2015 voorzien. Het garantstellingsfonds wordt nog uitgewerkt. Uiteraard gebeurt dit binnen de juridische kaders.
Hoe beoordeelt u het VU-onderzoek waaruit blijkt dat elke aardbeving tot een schade17 leidt van gemiddeld 3.000 euro per woning?
Het onderzoek door Koster en Van Ommeren is een goed geschreven en uitgevoerd onderzoek.
Het onderzoek dat is uitgevoerd door Ortec Finance constateert dat er sprake is van een verslechterende woningmarkt in Noord-Oost Groningen ten opzichte van referentiegebieden. Het VU-onderzoek relateert aardbevingen aan de ontwikkeling van de woningmarkt. De dynamiek van de woningmarkt is echter afhankelijk van een groter aantal variabelen.
Om beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling en het functioneren van de woningmarkt is de Dialoogtafel mede daarom een uitgebreid onderzoek gestart. Het VU-onderzoek zal ik bij de werkgroep van de Dialoogtafel onder de aandacht brengen.
Kent u het werk van Marcel Bakker, student aan de Rijksuniversiteit Groningen18? Bent u bereid zijn suggesties over te nemen om bij onderzoek naar de waardedaling van huizen een extra factor mee te nemen, namelijk de ratio tussen woningen die te koop worden gezet en huizen die echt worden verkocht, door tevens te kijken naar het aantal leegstaande huizen en het aantal gedwongen verkopen in Groningen?
Ja. Ik heb het CBS gevraagd om te bekijken of het mogelijk en zinvol is de aantallen gedwongen verkopen en leegstaande huizen mee te nemen in het onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt.
Hoe staat u tegenover het Deltaplan dat door enkele ondernemers kort geleden werd gepubliceerd19?
Het Deltaplan van de heren Kuipers, Scholtens en Westerdijk om 100.000 werklozen in te zetten is sympathiek. Wel wordt in het Deltaplan een aantal verstrekkende maatregelen voorgesteld waarvan het de vraag is of deze allemaal uitvoerbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat de lokale werkgelegenheid maximaal profiteert van de groeiende vraag naar bouwwerkzaamheden. Het CVW heeft hiertoe de «erkenningsregeling» opgezet. Het uitgangspunt daarbij is dat de herstel- en bouwversterkende werkzaamheden zoveel mogelijk door lokale ondernemingen met lokale werknemers worden uitgevoerd met als doel om de lokale werkgelegenheid te stimuleren.
Daarnaast zal de Nationaal Coördinator Groningen jaarlijks een programma maken om specifiek inzichtelijk te maken wat nodig is om de preventieve versterkingsopgave zo snel mogelijk door te voeren. Ik zal het Deltaplan bij de kwartiermaker voor de Nationaal Coördinator Groningen onder de aandacht brengen.
Hoe staat u tegenover het idee van deze ondernemers om hier 100.000 werkloze bouwvakkers voor in te zetten20?
Zie het antwoord op vraag 39.
Wat vindt u van het feit dat Groningen op de zesde plaats van rijkste regio’s in Europa21 staat, maar de inwoners daar niets van merken?22
De rangschikking van Groningen is gebaseerd op een rekenmethode van Eurostat waarbij de aardgasbaten enkel aan de provincie Groningen wordt toebedeeld. De aardgasbaten komen echter op de rijksbegroting. Iedere inwoner van Nederland profiteert van deze opbrengsten op een gelijke wijze. Op die manier hebben ook de inwoners van Groningen hun gelijke aandeel in de opbrengst van de aardgasbaten.
Is het volgens u waar dat het aardbevingsbestendig maken van huizen in Noord-Groningen in de praktijk uitdraait op vervangende nieuwbouw?
Per huis zullen de benodigde maatregelen verschillen, afhankelijk van kwetsbaarheid en locatie. In sommige huizen kan sprake zijn van verankering van muren aan vloeren, elders kan het zijn dat er een muur moet worden (terug)geplaatst of dat er aanpassingen aan een gevel moeten worden gedaan. In uiterste gevallen zullen de noodzakelijke maatregelen zo ingrijpend zijn dat sloop en nieuwbouw moet worden overwogen. De verwachting van het CVW is dat dit in het overgrote deel van de huizen niet het geval zal zijn.
Welk beeld heeft u bij de praktische consequenties van het versterken en herstellen van vele tienduizenden huizen de komende jaren? Komen er wisselwoningen en noodwoningen? Zo ja, waar zijn die voorzien?
Dit is afhankelijk van de vereiste maatregelen (zie het antwoord op vraag 42), waarbij er naar gestreefd wordt de hinder voor bewoners zoveel mogelijk te beperken. Bij relatief lichte maatregelen zal het mogelijk zijn deze uit te voeren zonder dat tijdelijke vervangende huisvesting nodig is. Daar waar dit niet mogelijk is, wordt in nauw overleg met eigenaars, huurders en gemeenten tijdelijke vervangende huisvesting geregeld. Exacte invulling hiervan is maatwerk en onderwerp van gesprek met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en gemeenten.
Hoe kijkt u aan tegen het dreigende tekort aan ingenieurs23 en ander kader dat nodig is om het gaswinningsgebied bevingsbestendig te maken? Is het een optie specialisten uit het buitenland aan te trekken zolang in Nederland niet voorzien kan worden in de behoefte?
De beschikbare hoeveelheid specialisten is een punt van aandacht. Momenteel worden extra specialisten opgeleid. Ik acht een voortvarende uitvoering van de versterkingsopgave van groot belang. Ik heb richting het CVW aangegeven dat de inzet van regionale en nationale capaciteit de voorkeur heeft maar dat het een optie is om specialisten uit het buitenland aan te trekken als dat nodig is om de benodigde aantallen huizen tijdig te versterken. Het is aan het CVW om hier een afweging in te maken.
Kunnen bewoners van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde inmiddels bevingssubsidie aanvragen24 via de website van Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN)? Zo nee, welke stappen worden gezet om dit snel mogelijk te maken?
Ja. De tijdelijke waardevermeerderingsregeling is inmiddels door de provincie Groningen aangepast, waardoor ook de inwoners van Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde hier gebruik van kunnen maken.
Waarom worden door het KNMI de data van de accelerometers in Groningen structureel niet publieksvriendelijk naar buiten gebracht?
Met het nieuwe meetnetwerk wordt het beter mogelijk om de data van de accelerometer op een publieksvriendelijke manier naar buiten te brengen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven, wordt hier momenteel aan gewerkt.
Worden de gebieden rond Borgsweer en bij de gasopslag bij Grijpskerk gemeten vanwege diverse trillingen en het door onbekende oorzaak ontstaan van scheuren in woningen? Zo ja, waar zijn hier voor burgers toegankelijke waarden over te vinden? Zo nee, waarom wordt hier niet gemeten?
Het nieuwe meetnetwerk omvat ook de omgeving van Borgsweer, zodat gegevens over maximale versnellingen in de directe omgeving naar verwachting deze zomer voorhanden zullen zijn. Bij de gasopslag bij Grijpskerk is een accelerometer aanwezig, die alleen reageert op sterke trillingen. De mogelijkheden van een upgrade naar een real-time systeem wordt nu bekeken.
Heeft u gereageerd op de oproep van enkele hoogleraren en andere betrokkenen uit Groningen in het Dagblad van het Noorden25? Zo ja, kunt u die reactie naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dat alsnog doen?
De hoeveelheid gas die gewonnen wordt en de aardbevingsproblematiek is onderwerp van het publieke debat. Er worden door veel partijen op verschillende wijzen en in verschillende media meningen geuit over de hoogte van de gaswinning. Ik heb onder meer op 12 februari en 28 april jl. uitgebreid met uw Kamer gedebatteerd over het kabinetsbeleid in dezen. Ik acht het niet behulpzaam om op alle oproepen en standpunten die in de media worden geuit individueel te reageren.
Reageert u nog op het SP-plan26 «Schouders onder Groningen», zoals door u toegezegd tijdens het hoofdlijnendebat over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid op 12 februari jl.?
Ja, conform mijn toezegging zal ik uw Kamer een reactie op dit plan sturen. Ik verwacht dat nog deze maand te kunnen doen.
Gaat u over tot het aanstellen van iemand die de wederopbouw van het aardbevingsgebied ter hand neemt? Zo ja, is dit een open procedure of draagt u zelf iemand voor? Bent u van mening dat het cruciaal is dat deze «bevingscommissaris» groot gezag en vertrouwen in Groningen geniet? Hoe gaat u dat borgen?
Er komt een Nationaal Coördinator Groningen die verantwoordelijk wordt voor het opstellen en laten uitvoeren van een meerjarig integraal versterkingsprogramma (zie mijn brief van 1 mei jl.). Het is van belang dat de beoogd Nationaal Coördinator Groningen vertrouwen geniet en draagvlak heeft bij betrokken overheden en andere partijen in de regio. Vanzelfsprekend heeft hierover afstemming plaatsgevonden met de provincie en gemeenten.
Bewindvoerders die door een lidmaatschapseis geen bankrekening kunnen openen |
|
Michiel van Nispen , Arnold Merkies (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over beschermingsbewind en het toezicht daarop door de kantonrechter?1
Ja
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds banken zijn, zoals de ABN AMRO, die van een door de rechtbank benoemde bewindvoerder eisen dat deze lid is van een branchevereniging, ondanks dat de toepasselijke regelgeving dit niet vereist? Bent u er eveneens van op de hoogte dat deze eis zelfs een belangrijke voorwaarde blijkt te zijn voor banken en dat zij die kunnen aanwenden om het openen van een bankrekening af te wijzen?
Wij zijn ervan op de hoogte dat er banken zijn die vragen naar het lidmaatschap van een branchevereniging voor bewindvoerders. Ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om cliëntenonderzoek te doen. Het cliëntenonderzoek heeft tot doel om risico’s op witwassen en financieren van terrorisme te herkennen en beheersen. Cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat zij hun cliënt identificeren en diens identiteit verifiëren aan de hand van documenten, gegevens of inlichtingen uit betrouwbare en onafhankelijke bron. Ook houdt het in dat zij vaststellen of degene die de cliënt vertegenwoordigt, in dit geval de beschermingsbewindvoerder, daartoe bevoegd is en dat deze persoon wordt geïdentificeerd en diens identiteit geverifieerd.
Het feit dat een cliënt niet fysiek aanwezig is voor verificatie van zijn identiteit – en bij beschermingsbewind is dat vaak het geval – wordt gezien als een situatie met een hoger risico op witwassen of financieren van terrorisme. De Wwft schrijft voor dat dan verscherpt cliëntenonderzoek aan de orde is: de bank moet dan aanvullende cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen om dit hogere risico te compenseren. De Wwft schrijft niet voor dat banken van bewindvoerders eisen dat zij lid zijn van een branchevereniging. ABN AMRO heeft mij overigens laten weten dat ABN AMRO lidmaatschap van een branchevereniging niet als algemene eis stelt. Ingevolge de Wwft staat het banken vrij om te kiezen welke aanvullende maatregelen zij in dit verband nemen. Uiteraard moeten de aanvullende maatregelen die de bank vraagt proportioneel zijn. Het lidmaatschap van een branchevereniging kan met zich brengen dat een bewindvoerder op het punt van identificatie van een cliënt en verificatie van die identiteit, voldoet aan bepaalde normen. Om die reden kan dit lidmaatschap een relevant gegeven zijn bij cliëntenonderzoek en risicobeoordeling door een bank.
In eerdere antwoorden op vragen met betrekking tot beschermingsbewind, schreef de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer dat sinds 1 april 2014 het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren van kracht is. Op grond hiervan moeten beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, aan kwaliteitseisen voldoen en wordt hierover jaarlijks door een accountant verslag uitgebracht. Wij zien in het licht van dat besluit geen reden voor banken om aan een beschermingsbewindvoerder die aantoonbaar aan genoemde eisen voldoet, al bij voorbaat medewerking te weigeren omdat hij geen lid is van een branchevereniging. Zoals hierboven beschreven, kunnen banken op grond van de Wwft per individuele cliënt beslissen of zij het risico van die cliënt zodanig vinden dat zij geen cliëntrelatie met hem (en daarmee een relatie met zijn bewindvoerder) willen aangaan. Dat past bij de poortwachterfunctie wij hen hebben toegekend in het kader van de Wwft.
Wij wijzen erop dat de Wft ook van toepassing is. In Nederland is voor personen in de schuldhulpverlening het recht op toegang tot een basisbankrekening wettelijk verankerd in de Wft. Andere consumenten kunnen in veel gevallen een beroep doen op het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten. Het Convenant inzake primaire betaaldiensten van de Nederlandse banken is ook hier van toepassing; een meerderjarige cliënt met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, dan wel met een postadres bij een erkende hulpverlenings- of overheidsinstantie, wiens identiteit conform de Wwft kan worden vastgesteld en geverifieerd, heeft op grond van dat convenant in principe recht op toegang tot een betaalrekening met basisfuncties bij een van de ondertekenende Nederlandse banken. In augustus 2014 is de betaalrekeningenrichtlijn gepubliceerd,2 deze dient per 18 september 2016 te zijn geïmplementeerd en omvat de verplichting voor banken tot het aanbieden van een basisbankrekening die vergelijkbaar is met die uit het Convenant.
Bent u ervan op de hoogte dat er banken zijn, zoals de ABN AMRO, die niet alleen veel waarde hechten aan een lidmaatschap van een branchevereniging, maar dit zelfs op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) als afwijzingsgrond gebruiken voor het openen van een bankrekening bij de afwezigheid van een dergelijk lidmaatschap? Acht u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is een bank volgens u verplicht om uit hoofde van de Wwft bepaalde informatie te vragen aan een door de rechtbank benoemde bewindvoerder die een bankrekening dient te openen om het bewind goed uit te kunnen voeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet goed is dat een bank op deze manier meer waarde hecht aan het lidmaatschap van een branchevereniging dan aan een benoeming door de rechtbank? Bent u ook van mening dat een door de rechtbank benoemde bewindvoerder ook zonder een lidmaatschapseis een bankrekening zou mogen openen? Zo nee, wat is er naast een bewijs van benoeming door de rechtbank nog nodig om een bankrekening te openen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft uw eerdere gesprek met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken opgeleverd?2 Bent u bereid om deze problematiek zo nodig nogmaals te bespreken met de brancheverenigingen van bewindvoerders en banken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën heeft een aantal besprekingen gehad met de brancheverenigingen en de banken over knelpunten bij het openen van een bankrekening door een bewindvoerder ten behoeve van onder bewind gestelden. De problematiek die in de onderhavige Kamervragen aan de orde wordt gesteld lijkt echter juist betrekking te hebben op bewindvoerders die niet lid zijn van een branchevereniging. De besprekingen met de brancheverenigingen waren constructief en hebben inzicht geboden in de reikwijdte van de betrokken wettelijke bepalingen. Tijdens die besprekingen zijn mogelijkheden verkend om te voldoen aan enerzijds eisen van de banken in het kader van cliëntenonderzoek en beheersing van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme en anderzijds de wens van de bewindvoerders om voor hun onder bewind gestelden bankrekeningen te openen.
De abortuspil bij de huisarts |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Abortuswet is niet nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Woman on Waves dat iemand tot 6,5 weken juridisch niet zwanger is, en een overtijdbehandeling dan noch onder de strafwet, noch onder de abortuswet valt?
Zwanger is met name een medisch begrip in plaats van een juridisch begrip. Zoals ook aangegeven in het mondelinge vragenuur bestaat er al lange tijd een verschil van mening tussen Women on Waves en het Ministerie van VWS. Women on Waves is van mening dat iemand die overtijd is niet onder het Wetboek van Strafrecht of onder de Wet afbreking zwangerschap (Waz) valt. Op basis van artikel 296 Wetboek van Strafrecht is het uitvoeren van een behandeling waardoor de arts weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor een zwangerschap kan worden afgebroken strafbaar. De enige uitzondering hierop is het vijfde lid waarin staat dat een dergelijke behandeling alleen mag worden uitgevoerd in een ziekenhuis of kliniek met een vergunning onder de Wet afbreking zwangerschap.
Deelt u de mening dat onduidelijkheid over uitvoering van de medicamenteuze overtijdbehandeling door de huisarts kan leiden tot maatschappelijke onrust? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om misverstanden hieromtrent te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Huisartsen leveren verantwoorde zorg. Voor het eventueel toestaan dat huisartsen de medicamenteuze overtijdbehandeling uitvoeren, geldt voor mij wel als randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid de we nu hebben in de praktijk.
Wat vindt u van de opvatting van Woman on Waves dat Nederland qua toegang tot medicamenteuze abortushulpverlening hopeloos achterloopt?
Deze visie deel ik niet. Klinieken en ziekenhuizen met een Waz-vergunning voeren al sinds het begin van de wet de overtijdbehandelingen uit naast de afbrekingen die onder de Wet afbreking zwangerschap vallen. Ook in de klinieken en de ziekenhuizen is het mogelijk om een medicamenteuze abortus te laten uitvoeren. Ik heb tot op heden geen geluiden vernomen dat de toegang tot medicamenteuze abortus problematisch is.
Bent u bereid een commissie in te stellen onder regie van uw ministerie, met daarin de belangrijkste stakeholders, om op korte termijn met een standpunt te komen over dit vraagstuk? Zo ja, aan welke stakeholders denkt u dan?
Zoals ik heb toegezegd in het debat naar aanleiding van de mondelinge vragen ben ik bereid om in gesprek te gaan met de verschillende stakeholders op dit terrein. Over de vorm waarin dit gaat plaatsvinden beraad ik mij nog. Qua stakeholders denk ik onder andere aan de KNMG, de Landelijke Huisartsen Vereniging, de Nederlandse vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, het Nederlands Genootschap van abortusartsen, de Inspectie voor de gezondheidszorg, abortusklinieken en ziekenhuizen.
Deelt u de mening dat het voor jonge vrouwen, afkomstig uit een moeilijke gezinssituatie, niet eenvoudig is door de hun vertrouwde huisarts naar een vreemde kliniek in een vreemde stad verwezen te worden om de abortus te regelen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat goede seksuele voorlichting aan en inzet op weerbaarheid van deze vrouwen noodzakelijk is bij een overtijdbehandeling door de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Sommige vrouwen geven de voorkeur aan een behandeling in een kliniek in een vreemde stad. Echter, ik kan mij goed voorstellen dat het voor andere vrouwen belangrijk is dat de behandeling door een vertrouwenspersoon wordt uitgevoerd die bekend is met de situatie en omgeving van de vrouw. Ook weet de huisarts vaak veel van de thuissituatie en kan de huisarts beter inspelen op het voorkomen van ongewenste zwangerschap in de toekomst door het gesprek over anticonceptie in de persoonlijke context te voeren. Daarom wil ik graag kijken naar de meerwaarde van behandeling door de huisarts. Daarbij is voor mij wel de randvoorwaarde dat er niet wordt getornd aan de hoge kwaliteit en veiligheid die we nu hebben in de praktijk. Hierbij hoort ook de counseling en de nazorg na de behandeling.
Op welke wijze kunnen goede counseling en voorlichting, nazorg en landelijk eenduidige registratie van overtijdbehandelingen geborgd worden indien huisartsen deze behandeling gaan uitvoeren?
Ik vind het van belang dat er goede counseling en voorlichting is. Ook moet de nazorg goed geregeld worden en dient de registratie van alle afbrekingen geborgd te zijn. Deze vraagstukken wil ik graag bespreken met de verschillende stakeholders.