Het bericht dat veel gemeenten geen woningaanpassingen verstrekken |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 90-jarige man geen traplift kon krijgen, omdat de gemeente Alphen aan den Rijn aangaf dat de man had kunnen zien aankomen dat zijn mobiliteit achteruit zou gaan? Vindt u dit een wenselijke uitwerking van uw bezuinigingsbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het is op grond van de Wmo 2015 aan de gemeente om elke melding van een ingezetene met een ondersteuningsvraag zorgvuldig te onderzoeken. In dit onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte staan de kenmerken van de persoon en diens situatie centraal. Daar waar een ingezetene aangeeft dat een woningaanpassing bijdraagt aan zijn zelfredzaamheid en participatie, dient dat in die betreffende situatie dus zorgvuldig door de gemeente te worden onderzocht.
Naar aanleiding van dit bericht over het besluit in de betreffende situatie van de gemeente Alphen aan den Rijn om geen traplift toe te kennen, is door VWS onderzocht of in deze specifieke situatie de gemeente Alphen aan den Rijn overeenkomstig de uitgangspunten van de Wmo 2015 heeft gehandeld. Ook heb ik over deze kwestie gesproken met de wethouder van de gemeente Alphen aan den Rijn. Op basis van deze gesprekken zijn we tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat het artikel in de verordening, waarop het besluit betreffende de traplift is gebaseerd, zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de Wmo 2015. De gemeentelijke verordening laat onvoldoende ruimte voor het uitgangspunt van onderzoek in individuele situaties, zoals vastgelegd in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. De gemeente Alpen aan den Rijn heeft toegezegd haar verordening op dit punt aan te passen. De werkwijze van de gemeente is, in afwachting van deze wijziging, met onmiddellijke ingang in overeenstemming met de wet gebracht. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft mij aangegeven dat zij de toonzetting in de door de betreffende cliënt ontvangen brief betreurt en is een verbetertraject gestart met betrekking tot de correspondentie met haar inwoners.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat er gemeenten zijn die aangeven dat burgers maar moeten verhuizen naar een andere woning als hun woning niet meer voldoet? Is dit uw gewenste visie met betrekking tot langer thuis blijven wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Wmo 2015 geeft gemeenten de ruimte om bij het bezien van passende ondersteuning alternatieven te bezien en daarbij ook de doelmatigheid van de voorziening te betrekken. Ter voorbereiding op een beslissing over een aanvraag moet het college zich vergewissen van de ondersteuningsbehoefte en de persoonlijke kenmerken en voorkeuren van de aanvrager, om te bezien welke vorm van ondersteuning het beste geboden kan worden. Het is aan de gemeente in gesprek met de aanvrager om te bezien wat in die situatie als een passende bijdrage wordt aangemerkt. Specifiek voor woningaanpassingen kan en zal de gemeente doorgaans ook de kosten van mogelijke alternatieven betrekken. Dit is niet alleen in het belang van de gemeente maar doorgaans ook in het belang van de aanvrager, met het oog op de door hem verschuldigde eigen bijdrage (tot maximaal de kostprijs van die voorziening).
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die aangeeft dat een oudere die tot na zijn tachtigste in een bovenwoning zonder lift blijft wonen, zelf een verantwoordelijkheid heeft om tijdig te verhuizen naar een geschikte woning met de constatering dat er een tekort is aan 84.000 geschikte woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het is goed dat mensen tijdig nadenken over hun wensen op oudere leeftijd, maar in de Wmo 2015 zijn geen bepalingen opgenomen die daaraan consequenties verbinden.
Is u bekend welke gemeenten geen of nauwelijks meer woningaanpassingen verstrekken? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zoals beschreven in het antwoord onder vraag 1 zijn gemeenten gehouden de Wmo 2015 uit te voeren. Het is de verantwoordelijkheid van de colleges om tot een wetsconforme uitvoering te komen, het is primair aan de gemeenteraad om daarop toe te zien. Mochten mij signalen bereiken dat het beleid van een gemeente ten aanzien van woningaanpassingen zich niet verhoudt met de uitgangspunten van de wet, dan zal ook ik de gemeente om uitleg vragen. Ik beschik, gegeven de uitgangspunten van de bestuurlijke verhoudingen rijk-gemeenten, niet over een landelijk overzicht van de door gemeenten verstrekte woningaanpassingen. Op grond van het voorgaande zie ik ook geen aanleiding om op dit moment een dergelijk omvangrijk onderzoek te starten.
Met welke reden grijpt u niet in bij gemeenten die in strijd handelen met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en waarom geeft u bij elk incident aan dat mensen voor hun zorg en ondersteuning maar bezwaar moeten aantekenen? Vindt u ook niet dat u wel erg makkelijk met uw systeemverantwoordelijkheid omgaat?4
De wetgeving biedt belangrijke waarborgen voor burgers. Indien een ingezetene het bijvoorbeeld niet eens is met het besluit van zijn gemeente, dan staat uiteindelijk de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. Gemeenten moeten deze mogelijkheid kenbaar maken aan de cliënt. Ik heb de colleges herhaaldelijk opgeroepen om zorg te dragen voor een zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015. Met de wettelijke opdracht voor gemeenten om bij aanvragen voor ondersteuning een zorgvuldig onderzoek te starten wordt juist beoogd het aantal procedures zoveel mogelijk te beperken.
De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges te corrigeren als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en mensen onvoldoende worden geholpen.
Zoals geïllustreerd in mijn antwoorden op de vragen 1 en 4 neem ik signalen die duiden op het door gemeenten mogelijk in strijd handelen met de Wmo 2015 zeer serieus. Als uit mijn informatie blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel, bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke beleidsplan of verordening, buiten de wettelijke kaders treedt en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, zal ik in actie komen. Mocht een gemeente persisteren in een beleidsuitvoering die zich niet verhoudt met de wet, dan staan mij uiteindelijk de bevoegdheden tot interventie ter beschikking op grond van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht. Tot op heden is mijn ervaring dat gemeenten waar nodig, daartoe bevraagd of uitgenodigd, verantwoordelijkheid tonen en snel bereid zijn hun uitvoering in overeenstemming met de wettelijke kaders te brengen.
Wat vindt u ervan dat de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) een hulpfonds woningaanpassingen is gestart omdat veel ouderen die niet meer krijgen vanuit gemeenten? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?5
We willen dat mensen tijdig nadenken over hoe zij willen wonen als zij ouder worden en te maken krijgen met beperkingen. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat de markt hierop inspeelt met fondsen, subsidies en mogelijkheden tot leningen waardoor mensen deze eigen verantwoordelijkheid gemakkelijker kunnen oppakken. Tijdig nadenken over de situatie in de toekomst en zelf actie ondernemen kan mensen tevens tijd en geld besparen.
Dit neemt niet weg dat wanneer iemand zich wendt tot de gemeente met een vraag voor ondersteuning om zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven wonen en het college, op grond van een zorgvuldig onderzoek, tot de conclusie komt dat deze persoon geholpen is met een woningaanpassing, de gemeente op grond van de Wmo 2015 gehouden is deze woningaanpassing te bieden. Daar waar deze woningaanpassingen als maatwerkvoorzieningen worden verstrekt, hetgeen naar aard van de voorziening veelal het geval zal zijn, zijn mensen hiervoor een eigen bijdrage verschuldigd volgens de kader van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2015.
Hoe oordeelt u over alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken om zorgbehoevende mensen proberen te helpen om noodzakelijke woningaanpassingen te kunnen krijgen, doordat veel gemeenten hierin niet meer voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van alle fondsen, subsidies en leningen die instanties organiseren c.q. verstrekken met betrekking tot woningaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een limitatief landelijk overzicht van fondsen, subsidies en leningen met betrekking tot woningaanpassingen. Aan fondsen en subsidies zijn vaak voorwaarden verbonden die maken dat zij voor een specifieke groep of slechts voor een bepaalde geografische locatie beschikbaar zijn. Vaak zijn deze bijvoorbeeld alleen beschikbaar voor bewoners van een bepaalde gemeente of provincie, zoals de blijverslening die de provincie Limburg in maart jl. in het leven geroepen heeft. De communicatie met mensen over het bestaan van dergelijke fondsen kan dan ook het meest effectief via gemeenten en/of lokale en landelijke cliëntenorganisaties vorm krijgen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat alle gemeenten conform de wet woningaanpassingen verstrekken aan zorgbehoevende mensen die deze aanvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De impact van certificering op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouwsector in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Goodness Guaranteed van de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) naar de impact van certificeringen op arbeidsomstandigheden van werknemers in de landbouw in ontwikkelingslanden?1
Ja. Een belangrijke conclusie in het onderzoek van SOMO is dat certificering een positieve invloed heeft op naleving van arbeidsnormen. Maar tevens geeft het onderzoek aan dat bepaalde keurmerken betere resultaten boeken dan andere. Hoe strikter de controle, hoe beter de impact. Het onderzoek geeft aanbevelingen voor de verbetering van de controles door keurmerken ten aanzien van naleving van arbeidsnormen.
Bent u bereid om met Nederlandse supermarkten in gesprek te gaan om het gebruik van duurzaamheidscertificeringen te laten toenemen, vooral bij huismerkartikelen?
Staatssecretaris van Economische Zaken spreekt met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, waar de Nederlandse supermarkten ook in vertegenwoordigd zijn. De Alliantie heeft samen met het Ministerie van Economische Zaken een agenda opgesteld om de duurzaamheid van de gehele voedselketen op negen duurzaamheidsthema’s, waaronder arbeid, te verhogen. Deze inzet is gericht op alle merken, ook huismerken. Supermarkten werken zo gezamenlijk aan ketenverduurzaming, onder andere door het vergroten van het aanbod van producten met keurmerken die mede zijn gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Denk hierbij aan UTZ certified, Fairtrade, RSPO, RTRS, Rainforest Alliance.
Daarnaast hanteren alle supermarkten BSCI (Business Social Compliance Initiative) of een gelijkwaardige gedragscode voor producten uit risicogebieden (vooral in Afrika, Zuid-Amerika, India). BSCI is een gedragscode ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. BSCI verwacht van de leden en hun leveranciers een verbeterplan gericht op toekomstige aansluiting bij de normen van de International Labour Organisation (ILO). BSCI is evenwel niet in het onderhavige onderzoek van SOMO meegenomen.
Bent u bereid in te zetten op het versterken van de duurzaamheidsstandaarden door middel van betere controles op arbeidsomstandigheden, meer rechtsbesef bij werknemers, leefbaar loon, vakbondsvrijheid en een veilige en gezonde werkomgeving, bijvoorbeeld via de internationale certificeringsorganisatie ISEAL?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u het er mee eens dat een keuze van supermarkten voor duurzaam gecertificeerde producten een hele goede stap is voor bepaalde productgroepen, maar dat supermarkten ook actieve due diligence moeten verrichten over de breedte van hun aanbod en daarover transparant dienen te zijn, bijvoorbeeld met behulp van de kennis van het Sustainability Consortium? Hoe gaat u hen daartoe stimuleren?
Er zijn verschillende systemen, zoals The Sustainability Consortium (TSC), die supermarkten helpen de risico’s in kaart te brengen binnen de verschillende ketens en leveranciers te sturen op verdere verduurzaming. Arbeidsomstandigheden zijn daar een belangrijk aandachtspunt. De keuze van supermarkten voor certificering is een concrete invulling van hun ketenverantwoordelijkheid (due diligence). Zoals de OESO-richtlijnen voorschrijven, gebruiken bedrijven hierbij hun inkoopmacht om negatieve impact in de keten te minimaliseren, en positieve impact te vergroten. Met TSC heeft de Alliantie Verduurzaming Voedsel bij het Ministerie van Economische Zaken een aanvraag ingediend voor publiek-private samenwerking met het doel om het TSC-systeem te versterken.
Bent u bereid het verbeteren van de meerwaarde en prestaties van certificeringen en de impact van certificeringen op de arbeidsomstandigheden in de landbouw te ondersteunen? Zo ja, op welke manier?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het gebruik van de Sociale Voorwaarden in het duurzaam inkoopbeleid beter tot uitvoering wordt gebracht? Op welke manier wilt u de kwaliteit van de officieel goedgekeurde keteninitiatieven (binnen het beleid van de Sociale Voorwaarden) helpen te verbeteren?
In 2014 is de toepassing van de internationale sociale voorwaarden binnen de rijks-inkoop geëvalueerd. Een belangrijke aanbeveling in het evaluatierapport is om de sociale voorwaarden in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen. De Minister voor Wonen & Rijksdienst heeft aan de Kamer toegezegd om na te gaan op welke wijze dat kan geschieden voor de rijks-inkopen. In het licht van dit onderzoek wordt ook bezien op welke manier met de kwalificatie van keteninitiatieven wordt omgegaan. Tot nu toe is uitgegaan van de veronderstelling dat de multistakeholderstructuur de waarborg zou moeten bieden voor de kwaliteit van de keteninitiatieven. Deelname aan een keteninitiatief is een manier voor bedrijven om risico’s in hun keten te verkleinen en aan te pakken. Dat geldt ook voor de overheid als inkopende partij.
Bent u bereid het onderzoek van SOMO te benutten bij de vorming van het convenant met supermarkten, naar aanleiding van de «MVO Sector Risico Analyse»?2 Bent u bereid om in lijn met de motie Voordewind (Kamerstuk 32 500 V, nr. 48) afspraken te maken met supermarkten over het voorkomen, bestrijden en monitoren van schendingen van arbeidsrechten, in het bijzonder bij de huismerken? Zullen duurzaamheidscertificeringen en hun prestaties, maar ook de gegevens van het Sustainability Consortium, onderdeel zijn van eventuele convenanten?
Het initiatief voor de convenanten ligt bij de sectoren zelf. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) en andere partijen uit de levensmiddelenindustrie hebben zich reeds gemeld bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de SER. Het CBL onderzoekt, samen met FNLI en IDH de mogelijkheden om, aanvullend op bestaande duurzaamheidsinitiatieven in de sector en in dialoog met relevante stakeholders, een gezamenlijk, overkoepelend convenant op te stellen waarin belangrijke sociale en ecologische thema’s worden uitgewerkt. Van de sector mag verwacht worden dat zij het onderzoek van SOMO en de gegevens van TSC daarin betrekken.
De Bilderbergconferentie |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat tijdens de Bilderbergconferentie in het Oostenrijkse Telfs-Buchen van 11 tot en met 14 juni jl., waar u bij aanwezig was, onder meer is gesproken over Griekenland, cybersecurity, Rusland, Iran en de VS?1 Welke onderwerpen kwamen verder aan bod?
De organisatie van de Bilderbergconferentie heeft in een persbericht
(zie www.bilderbergmeetings.org) hoofdonderwerpen van de bijeenkomst van 2015 gepubliceerd. De lijst bevat ook de onderwerpen uit uw vraag. Voor de bijeenkomst geldt de Chatham House rule, die een zinvolle gedachtewisseling verzekert.
Kunt u aangeven wat uw eigen inbreng was tijdens deze conferentie op de genoemde thema’s en andere onderwerpen die mogelijk aan bod zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de totale kosten voor de reis, het verblijf, en eventuele begeleiding en voorbereidingen en andere activiteiten die ontplooid zijn in verband met uw bezoek aan de conferentie?
De kosten voor reis- en of verblijf van de Minister-President komen voor rijksrekening, en bedroegen Euro 1.590,–.
Het bericht ‘Zorgverlener start kort geding tegen Svb vanwege pgb-problematiek’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgverlener start kort geding tegen Svb vanwege pgb-problematiek»?1
In deze zaak is op 19 juni 2015 uitspraak gedaan door de kantonrechter in Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2015:3918). Zoals ik in mijn brief van 23 juni jl. heb aangegeven zal de Sociale Verzekeringsbank in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak. Omdat deze zaak nog onder de rechter is past het mij niet om daar op dit moment een inhoudelijke reactie op te geven.
Overigens werk ik zoals u weet op dit moment aan de uitwerking van een compensatieregeling voor zorgverleners en budgethouders die materieel nadeel hebben ondervonden door de problemen bij de invoering van het trekkingsrecht voor het pgb.
Beseft u dat door het uitblijven van een schaderegeling budgethouders persoonlijk aansprakelijk zijn, conform artikel 7:625 BW, voor loonderving en daarmee de mogelijke loonstijging, wat ten koste gaat van hun zorgbudget? Vindt u deze persoonlijke aansprakelijkheid wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het bericht genoemde eiseres nu opeens drie keer is uitbetaald en flink achter de broek wordt gezeten om zo snel mogelijk terug te betalen, tot telefoontjes op vrijdagavond en in het weekend aan toe? Staat deze houding volgens u in verhouding tot de tijd die eiseres moest wachten op salaris? Wat vindt u van deze houding van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De SVB heeft mij laten weten dat er inderdaad dubbele betalingen hebben plaatsgevonden. Dit omdat opdracht is gegeven voor een spoedbetaling aan de betreffende zorgverlener om er zeker van te zijn dat het verschuldigde bedrag nog die week zou zijn ontvangen. Tegelijkertijd werden er vanuit het reguliere systeem betalingen gedaan. Vervolgens is door een fout met spoedbetalingen de betreffende betaling nogmaals uitgevoerd. Toen op vrijdagmiddag de dubbele uitbetaling van spoedbetalingen bekend werd, heeft de SVB de betreffende zorgverlener geïnformeerd. De SVB is in verband met de bereikbaarheid ook in de avonduren en op zaterdag open, vandaar dat ook in het weekend contact is geprobeerd te leggen. De SVB betreurt de ongelukkige samenloop van omstandigheden en heeft uiteraard excuses aangeboden.
Wat vindt u ervan dat er door de SVB geëist wordt dat de proceskosten door eiseres worden vergoed als haar vorderingen zouden worden afgewezen? Dat hoeft toch niet te gebeuren? Waarom is door de SVB voor deze boute opstelling gekozen? Kunt u uw antwoord toelichten?.
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de SVB verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van eiseres om toekomstige declaraties binnen dertig dagen te betalen? Het staat toch in de wet dat declaraties binnen dertig dagen betaald worden? Waarom voert de SVB verweer tegen een verzoek om in de toekomst de wet te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
De EU maritieme missie, EU NAVFOR MED |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de EU of afzonderlijke EU-landen een VN-Veiligheidsraadsresolutie onder hoofdstuk 7 proberen te realiseren voor de op de vluchtelingenproblematiek vanuit Libië gerichte EU-missie, EU NAVFOR MED? Indien nee, om wat voor type VN-resolutie gaat het hier dan?
De Europese Unie en de Europese landen die deel uitmaken van de Veiligheidsraad werken in New York aan het verkrijgen van een VN-mandaat voor de Europese missie voor de ontwrichting van de netwerken van mensensmokkelaars in en rond de Middellandse Zee. Op dit moment ligt de bespreking daarvan in New York stil, in afwachting van de uitkomst van voortgaande gesprekken tussen de EU Hoge Vertegenwoordiger, mw. Mogherini, en de Libische regering in Toebroek over medewerking aan de EU missie. Vanwege het vertrouwelijke karakter van de besprekingen in New York kan een conceptversie niet worden gedeeld.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot deze VN-resolutie? Is er reeds een conceptversie in omloop? Indien ja, kan deze, al dan niet vertrouwelijk, naar de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze de vluchtelingenproblematiek vanuit Libië gezien kan worden als een bedreiging of schending van de vrede dan wel als een daad van agressie, zoals hoofdstuk 7 van het VN-Handvest stelt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Een oordeel of er sprake is van een bedreiging van de vrede in de zin van artikel 39 van het VN Handvest is aan de VN Veiligheidsraad. Een dergelijk oordeel is nodig wil de VN Veiligheidsraad een bindende resolutie onder hoofdstuk 7 van het Handvest aan kunnen nemen die gebruik van geweld toestaat.
De VN Veiligheidsraad heeft eerder resoluties aangenomen onder hoofdstuk 7 van het VN Handvest naar aanleiding van conflicten waarbij grote stromen ontheemden en asielzoekers op gang kwamen, en die de stabiliteit en veiligheid van een land of een regio dreigden te ondermijnen of te verergeren. Dit betrof onder andere de situatie in Irak en in Haïti.
De mensensmokkel en -handel via het territorium van Libië en de Middellandse Zee leidt tot schrijnende situaties langs de migratieroutes naar en in Libië en op zee. Mensensmokkel is een lucratieve inkomensbron voor criminele netwerken. De situatie brengt veiligheidsrisico’s met zich mee voor Libië en de bredere regio en vormt daarmee naar het oordeel van de lidstaten van de Europese Unie een bedreiging van de internationale veiligheid die moet worden aangepakt.
Is het eerder voorgekomen dat de VN-Veiligheidsraad een resolutie onder hoofdstuk 7 aannam naar aanleiding van een bedreiging of schending van de vrede dan wel als een daad van agressie voortkomende uit migratieproblematiek?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de houding van de Libische autoriteiten met betrekking tot op de vluchtelingenproblematiek vanuit Libië gerichte EU-missie, met name waar het optreden van de EU in Libië of de territoriale wateren van het land betreft?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is de Hoge Vertegenwoordiger van de EU in gesprek met de Libische autoriteiten in Toebroek over medewerking aan de EU-missie. De Libische regering heeft eerder aangegeven een EU missie in de Libische territoriale zee vooralsnog niet wenselijk te achten. Ook de vertegenwoordigers van het General National Congress (GNC) in Tripoli hebben aangegeven bezorgd te zijn over een eventuele missie.
Is het waar dat de erkende regering van Libië de facto geen zeggenschap heeft over grote delen van het land waar militairen van de EU-missie mogelijk op zullen treden? Welke (mogelijke) gevolgen kan dit voor de missie hebben?
De Libische regering in Beida/Toebroek heeft op dit moment in het westelijk deel van Libië geen feitelijke zeggenschap. Voor het beperken van de veiligheidsrisico’s bij een eventueel EU-optreden voor of op de kust zal ook samenwerking met de lokale autoriteiten van belang zijn. De mogelijkheden worden daarnaast beïnvloed door de actuele veiligheidssituatie.
Bemiddelingsbureaus in de zorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de woekertarieven die sommige bemiddelingsbureaus in de zorg hanteren, waardoor de kosten voor het inhuren van een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) hoog zijn en/of de opbrengst voor de uitvoerende zzp’er laag is?1 2
In zijn algemeenheid vind ik dat geld voor de zorg ook zoveel mogelijk ten goede moet komen aan de zorg zelf. Daarbij merk ik op dat het aan zzp’ers, opdrachtgevers (de zorginkopers) en bemiddelingsbureaus is om afspraken maken over een tarief voor de diensten die een bemiddelingsbureau levert. De zzp’er en/of opdrachtgever beoordelen of zij dat tarief in verhouding vinden staan tot de diensten die een bemiddelingsbureau daarvoor biedt. Het onderzoek, waar in de berichtgeving aan wordt gerefereerd, heeft betrekking op zzp’ers in verschillende sectoren van de economie en niet specifiek op de zorgsector (15% van de respondenten is werkzaam binnen de zorgsector). De uitkomsten van het onderzoek hoeven dan ook niet representatief te zijn voor de zorgsector.
Ik ben daarom voornemens om onderzoek te laten uitvoeren naar de fees die bemiddelingsbureaus voor zzp’ers in de zorg hanteren en de diensten die de bemiddelingsbureaus leveren. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer informeren in het kader van de stand van zaken wijkverpleging.
Vindt u het wenselijk dat er tientallen procenten van het bruto uurtarief van de bemiddelde zelfstandige in rekening worden gebracht? Staan deze kosten in verhouding tot de «service» die bemiddelingsbureaus bieden aan de zelfstandigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een verschil in gedeclareerd uurtarief van zelfstandigen waar er geen bemiddeling plaatsvindt en waar een bemiddelingsbureau betrokken is? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het is mij onbekend of er verschil zit tussen het gedeclareerd uurtarief van zelfstandigen waar wel en waar geen bemiddelingsbureau bij betrokken is.
Ik zal deze vraag meenemen in het onderzoek naar de tarieven van bemiddelingsbureaus voor zzp’ers in de zorg.
Kunnen bemiddelingsbureaus declareren namens budgethouders? Gebeurt dat op (grote) schaal?
Declaraties kunnen alleen door een budgethouder of diens aangestelde vertegenwoordiger/mentor/curator/bewindvoerder worden ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank. Een medewerker van een bemiddelingsbureau zou zich kunnen laten machtigen door een budgethouder om als vertegenwoordiger op te treden. Op welke schaal dit gebeurt, is bij mij niet bekend.
Zijn er verschillen in de hoogte van tarieven die bemiddelingsbureaus hanteren als het gaat om de inzet van zelfstandigen zonder personeel die werken voor mensen die zorg in natura ontvangen en mensen die zorg vanuit het persoonsgebonden budget krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij onbekend of er verschillen zijn in de hoogte van tarieven die bemiddelingsbureaus hanteren bij zorg in natura en zorg vanuit een persoonsgebonden budget. Ik zal deze vraag betrekken bij het onderzoek naar tarieven van bemiddelingsbureaus, zoals aangekondigd in het antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe oordeelt u over het concurrentiebeding dat zorgbemiddelingsbureaus aan contracten toevoegen? Bent u bereid een onderzoek te doen of dit wel rechtsgeldig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is bemiddelingsbureaus en zzp’ers toegestaan om – binnen de wettelijke grenzen – een concurrentiebeding op te nemen in een contract. Ook is het toegestaan om een bepaling op te nemen dat overtreding van het concurrentiebeding leidt tot een boete. Het is aan zzp’ers zelf om te bepalen onder welke voorwaarden zij een contract aangaan met een bemiddelingsbureau. Keuzevrijheid voor cliënten is voor mij echter van groot belang. Indien de samenwerking tussen de cliënt en het bemiddelingsbureau wordt beëindigd, is het voor de cliënt belangrijk een mogelijkheid te hebben om zijn zorgrelatie met de zzp’ers voort te zetten.
Vindt u het wenselijk dat bemiddelingsbureaus boetes aan zzp’ers kunnen opleggen die niet meer werken via een bemiddelaar maar wel zorg verlenen aan «cliënten» van de bemiddelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over bemiddelingsbureaus die ervoor kiezen om zorgcontracten voor tienduizenden euro’s te verkopen aan zelfstandigen die niet meer via het bemiddelingsbureau maar direct voor iemand willen gaan werken? Hoe verhoudt dit zich met de keuzevrijheid van cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat er (vele) bemiddelingsbureaus dik geld verdienen zonder dat ze daadwerkelijk één uur zorg verlenen? Vindt u het wenselijk dat geld bestemd voor zorg op deze manier naar andere zaken gaat dan zorg, te weten de winstmarges van bemiddelingsbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
In zijn algemeenheid vind ik dat geld voor de zorg ook zoveel mogelijk ten goede moet komen aan de zorg zelf. Bovenmatige overheadkosten dienen te worden teruggedrongen. Bemiddelingsbureaus krijgen betaald voor de diensten die zij leveren. Of de tarieven in verhouding staan tot de geleverde diensten, kan ik moeilijk beoordelen. Dat is de verantwoordelijkheid van degene die met het bemiddelingsbureau een afspraak en/of contract aan gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 ben ik voornemens om een onderzoek laten uitvoeren naar de fees die bemiddelingsbureaus voor zzp’ers in de zorg in rekening brengen en de diensten die ze daarvoor leveren.
Bent u van mening dat de constructie van bemiddelingsbureaus teruggedrongen moet worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Bemiddelingsbureaus die geen toegevoegde waarde hebben moeten inderdaad teruggedrongen worden. Bemiddelingsbureaus kunnen toegevoegde waarde hebben als het gaat om het bij elkaar brengen van vraag en aanbod of bijvoorbeeld op het gebied van administratie. Het is aan zorginkopers (opdrachtgevers) en zzp’ers om te beoordelen of zij van bemiddelingsbureaus gebruik wensen te maken.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank van Rotterdam d.d. 4 juni 2015 met betrekking tot het beleid van het Agentschap Telecom ten aanzien van de regelgeving rondom regiogerichtheid van radiozenders?1
Ja. Het betreft een procedure waar onder meer RadioNL en 100%NL bij betrokken zijn. In deze procedure ben ik verweerder.
Hoe gaat u de uitspraak van de rechtbank Rotterdam uitvoeren?
Niet-landelijke commerciële radioomroepen dienen een regiogerichte programmering te verzorgen. Bij de sector leven er veel vragen over regiogerichte programmering. De rechtbank heeft met haar uitspraak meer duidelijkheid gegeven, hetgeen ik verwelkom. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de programmering alleen gericht mag zijn op het analoge FM-bereik en niet (mede) op bereik dat zenders hebben via digitale radio (DAB+). Die wijziging kon volgens de rechtbank pas ingaan na afloop van de vergunningen en had volgens de rechtbank geconsulteerd moeten worden. De rechtbank volgt hier het beroep van 100% NL. Met dat oordeel kan ik mij niet verenigen. De FM-vergunningen zijn in 2011 verlengd om de omschakeling naar digitale radio mogelijk te maken. Uit dat beleid volgt dat luisteraars verleid dienen te worden om over te stappen naar digitale radio. Om de overstap naar digitale radio te stimuleren moeten ook vergunninghouders van regionale kavels hun programma in een groter gebied digitaal simultaan uitzenden. Uit het beleid volgt derhalve ook dat vergunninghouders hun programma niet alleen zouden mogen afstemmen op de FM-luisteraars, maar ook op de digitale luisteraar. Ik stel daarom in elk geval tegen dat aspect van voornoemde uitspraak hoger beroep in bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Hoe gaat u er op toezien dat RADIONL en diverse regionale commerciële radiostations hun programma’s nu zodanig aanpassen dat ze alsnog aan het verplichte percentrage regiogerichtheid voldoen?
Het toezicht op de naleving van de FM-vergunningen, zo ook die van de regiogerichtheid, ligt bij het Agentschap Telecom, met inachtneming van de beginselplicht tot handhaving. Hierbij wil ik opmerken dat er nog geen definitief rechterlijk oordeel ligt. Overigens ben ik van mening ben dat de programmatische eisen (zoals regiogerichtheid) die gesteld worden aan commerciële omroepen aan modernisering toe zijn. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer over de toekomst van de commerciële radiofrequenties d.d. 26 juni 2015.
Bent u van mening dat -na doorvoeren van de rechtelijke uitspraak- er geen schaarste is op de markt voor frequenties voor commerciële radio?
De uitspraak gaat over een handhavingsverzoek van 100%NL. De uitspraak ziet niet op een verdeling van frequenties. Uit de uitspraak kan naar mijn oordeel dan ook geen conclusie worden getrokken over het al dan niet bestaan van schaarste.
Bent u van mening dat er in diverse regio's nog kavels op de AM-frequentie kunnen worden uitgegeven aan geïnteresseerde partijen om te gaan gebruiken voor lagere zendvermogens?
Er is op dit moment een aantal middengolffrequenties dat niet gebruikt wordt. In voornoemde brief over de commerciële radiofrequenties ga ik ook in op de middengolf. Het beleid ten aanzien van de middengolf zal worden aangepast aan de huidige tijd. Ik ben nadrukkelijk de mogelijkheden aan het bekijken om middengolffrequenties te gebruiken voor lagere vermogens, net zoals ik kijk naar de mogelijkheid van evenementenvergunningen op de middengolf. Om dit mogelijk te maken, zet ik vervolgens een wijziging van het Nationaal Frequentieplan in gang.
Kunt u aangeven waarom op Digital Audio Broadcasting plus (DAB), waar veel kavels zijn vrij gebleven in diverse regio’s, niet beschikbaar zijn voor uitgifte aan geïnteresseerde partijen?
In mijn brief aan uw Kamer over commerciële radiofrequenties d.d. 26 juni jl. wordt ook aangeven dat er extra capaciteit voor digitale radio in Band III beschikbaar gesteld zal worden voor commerciële radio. Daarnaast zal er ruimte gereserveerd worden voor de PMSE2-sector en tot slot zal er ruimte beschikbaar zijn voor lokale omroepen om te digitaliseren.
Bent u van mening dat het pluriforme beleid van de overheid strak moet worden gehandhaafd en het Agentschap Telecom daarom als belangrijke taak heeft dit te toetsen en te blijven controleren?
Zie het antwoord op vraag 3.
De aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betrek gezin bij oplossen huiselijk geweld»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Bij een ketenaanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling gaat het om voorkomen (preventie), signaleren, stoppen en beperken van de schadelijke gevolgen van de mishandeling. Bij een integrale aanpak past dat het gezin en het omringende netwerk wordt betrokken.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment in Caribisch Nederland het beleid is aangaande het tegengaan van huiselijk geweld? Klopt het dat de aanpak in de praktijk zich vooral focust op een justitiële aanpak? Hoe komt dit?
Het rapport van Regioplan, die in opdracht van het Kabinet onderzoek hebben gedaan welke maatregelen in Caribisch Nederland getroffen moeten worden om te voldoen aan het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld2 (Verdrag van Istanboel), en die ik uw Kamer in mijn brief van d.d. 19 mei 2014 heb toegestuurd 3 maakt duidelijk dat de aanpak van huiselijk geweld niet los kan worden gezien van de brede aanpak van sociale problematiek op de eilanden. Pas wanneer ook op deze terreinen vooruitgang wordt geboekt, zal een investering in de aanpak van huiselijk geweld daadwerkelijk tot een structurele verbetering van de situatie in Caribisch Nederland kunnen leiden. Het gaat bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland dus om een integrale aanpak, waarin naast justitiële maatregelen, ook aandacht uitgaat naar preventie en hulpverlening. Mede naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek zijn door de eilanden een aantal maatregelen genomen. Zo is er op Saba en Sint Eustatius een maatschappelijk werker aangesteld. En op Bonaire wordt met subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een veiligheidshuisconstructie ingericht. Daarnaast worden er in de integrale aanpak projecten uitgevoerd die gericht zijn op armoedebestrijding, een van de oorzaken van huiselijk geweld. Bonaire kent een integrale wijkaanpak, met wijkteams die de wijken ingaan en via de «achter de voordeur» methodiek zicht krijgen op de problematiek in gezinnen. Tevens nemen alle drie de eilanden deel aan de WE CAN YOUNG campagne die zich richt op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren. Verder zet het Kabinet samen met de eilanden in op het tot stand brengen van een basisaanpak huiselijk geweld op Caribisch Nederland. In juni 2014 is er tijdens de Caribisch Nederland week met de Openbare Lichamen gesproken over de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek en is er besloten tot het instellen van een Taskforce kinderrechten en huiselijk geweld Caribisch Nederland, die onder andere zorg draagt voor het opstellen van een plan van aanpak kinderrechten en huiselijk geweld per eiland. Tijdens de afgelopen Caribisch Nederland week (juni 2015) zijn deze plannen van aanpak besproken met alle drie de eilanden en zijn afspraken gemaakt over de implementatie van de plannen. Op Saba zal een projectleider worden aangesteld voor de aanpak van huiselijk geweld en kinderrechten. Op Bonaire zal men voor de speerpunten uit het actieplan kinderrechten een programma van eisen uitwerken, waarin ook de verbinding wordt gelegd met de aanpak van huiselijk geweld.
Deelt u de mening van Chris Palm, directeur van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) op Bonaire, dat slimme voorzorgsmaatregelen (zoals coaching en de Eigen Kracht methodiek, bespreekbaar maken van huiselijk geweld en meer aandacht voor interacties in het gezin i.p.v. aanpak richten op straffen huiselijk geweldplegers) beter passen bij een structurele aanpak van huiselijk geweld dan complex ingrijpen door het justitieel apparaat? Deelt u de mening dat deze preventieve aanpak rondom huiselijk geweld beter vandaag dan morgen ingezet kan worden?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat gebruik moet worden gemaakt van de kleinschalige infrastructuur van de eilanden door de zorgketen en de justitiële keten direct aan elkaar te koppelen. Verder is het noodzakelijk dat de hulpverleningsketen wordt versterkt. Dit betekent dat er onder andere geïnvesteerd moet worden in het professionaliseren van hulpverleners, het geven van voorlichting en het opzetten van preventieactiviteiten. In de plannen van aanpak voor huiselijk geweld is dit ook terug te vinden en de eilanden zijn voornemens om zich in te zetten voor het versterken van de preventie en hulpverlening.
Om een impuls te geven aan het verbeteren van de kinderrechten in Caribisch Nederland is per amendement van uw Kamer op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een bedrag van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2015 – 2017. Daarnaast zijn er voor de aanpak van huiselijk geweld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) structureel middelen begroot voor de aanpak van huiselijk geweld.
Hebben de CJG’s voldoende financiële middelen om dit soort laagdrempelige hulp aan te bieden bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid samen met het CJG Bonaire een pilotproject vorm te geven dat het tweedelige doel heeft om 1. huiselijk geweld bespreekbaar te maken, en 2. bij incidenten van huiselijk geweld eerst de «zachte aanpak» van bijvoorbeeld coaching of Eigen Kracht aan te wenden, alvorens tot complex ingrijpen over te gaan? Wilt u, mocht deze pilot ontwikkeld en succesvol zijn, dit project uitrollen over en aanbieden aan alle CJG’s van het Caribisch gebied?
De Ministeries van VWS, VenJ en BZK steunen het initiatief (BZK door een financiële bijdrage) van het Openbaar Lichaam (OL) van Bonaire om nog dit jaar een Eigen Kracht conferentie te organiseren. Mocht de conferentie een succes blijken te zijn, dan zullen de resultaten gedeeld worden met de andere eilanden conform de aangenomen moties inzake samenwerking en het delen van trainingsmateriaal tijdens het debat met uw Kamer van 3 juni jongstleden over de ratificatie van het Verdrag van Istanboel. Ik wil hierbij wel opmerken dat de drie eilanden qua aard en omvang van de problematiek verschillen, en dat wat op één eiland succesvol blijkt, niet per definitie hetzelfde effect zal hebben op een ander eiland.
Bent u bereid in de uitvoering van de twee aangenomen moties naar aanleiding van het Verdrag van Istanboel over samenwerking en trainingen2 dit project mee te nemen? Wilt u hierover de Kamer informeren vóór het Algemeen overleg Actieplan kinderrechten in het Koninkrijk voorzien op 25 juni 2015?
Zie antwoord vraag 5.
Gasexplosies in Noord-Siberië |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over gasexplosies in Noord-Siberië die grote kraters veroorzaken en leiden tot grote methaanemissies?1
Ja.
Klopt het dat deze explosies tot kettingreacties zouden kunnen leiden en een versnelling van het broeikaseffect in werking kunnen zetten?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC (WGI, 2013) maakt geen melding van literatuur in relatie tot het ontstaan van kraters in het permafrost in Noord-Siberie. Volgens het IPCC zal in een warmer wordende wereld de afbraak van organisch materiaal uit het permafrost een langdurige bron van extra broeikasgassen zijn. In een recente publicatie in Nature (Schuur et al., Climate change and the permafrost feedback, Nature, 2015) wordt een kwantitatieve schatting gemaakt van de in de 21e eeuw vrijkomende hoeveelheid broeikasgassen (kooldioxide en methaan) uit het permafrost als gevolg van stijgende temperaturen: deze zal een tiende tot een kwart bedragen van de hoeveelheid broeikasgassen, die middels het verbranden van fossiele brandstoffen wordt geëmitteerd. Deze en toekomstige publicaties op het gebied van permafrostemissies zullen in het volgende (zesde) IPCC rapport worden beoordeeld.
Kunt u dit verschijnsel aan de orde stellen tijdens de klimaatconferentie in Parijs?
Het vijfde assessment rapport van het IPCC vormt het fundament onder de klimaatonderhandelingen in Parijs in december 2015. In geval het zesde assessment rapport op het gebied van de permafrostmeekoppeling tot nieuwe inzichten komt, zal dit na publicatie in de UNFCCC klimaatconferenties worden meegewogen.
Sponsoring van een school voor 3 ton door een commercieel bedrijf |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een vmbo-school zich voor drie ton laat sponsoren door een commercieel bedrijf? Wat betekent dit voor de onafhankelijkheid van het onderwijs?1
De Hugo de Grootschool in Rotterdam (school voor mavo, havo en vwo) heeft een gift van € 300.000 ontvangen van het softwarebedrijf AFAS. Er is een verschil tussen sponsoring en donatie (gift/schenking). Bij sponsoring geeft een sponsor geld, goederen of diensten aan een school in ruil voor een tegenprestatie. Bij donaties (giften/schenkingen) levert het bevoegd gezag géén tegenprestatie.
Ik ben niet tegen sponsoring of donaties. Ik denk dat het goed is dat meer privaat geld naar het onderwijs stroomt, en daarvoor zijn in de onderwijswetgeving (artikel 12 WPO, artikel 21 WEC en artikel 24 WVO) voorwaarden verankerd waar scholen ten aanzien van sponsoring aan moeten voldoen. Het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» 2015–2018 geeft aanvullend daarop een uitwerking van die wettelijke voorwaarden. Het bevat afspraken en geeft heldere richtlijnen en stelt ouders, leerlingen, personeel en medezeggenschapsraden in de gelegenheid een sterkere positie in te nemen ten aanzien van het sponsorbeleid. Voorbeelden van afspraken en richtlijnen: sponsoring in het onderwijs moet verenigbaar zijn met de pedagogische en onderwijskundige taak en doelstelling van de school en mag de objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van het onderwijs, de scholen en de daarbij betrokkenen niet in gevaar brengen. Sponsoring of donaties zijn niet bedoeld voor het primaire onderwijsproces. De bekostiging van het onderwijs is zodanig dat scholen aan de wettelijke eisen met betrekking tot het onderwijs kunnen voldoen. Sponsoring of donaties bieden de scholen de mogelijkheid voor aanvullende activiteiten, zoals een schoolfeest of sportdag.
Wanneer bedrijven sponsoring of een donatie (gift/schenking) aanbieden aan scholen, gaan scholen een relatie aan met deze bedrijven. Ik vind het van belang dat scholen zorgvuldig met die relatie omgaan en zich niet afhankelijk maken van bedrijven.
Hoe beoordeelt u de situatie van de betreffende vmbo-school dat die door bezuinigingen van het kabinet zes ton in het rood staat en daardoor in de handen van een commerciële sponsor is gedreven? Bent u van mening dat scholen voldoende worden gefinancierd om kwaliteit van onderwijs, kleine klassen en voldoende begeleiding en ondersteuning in de klas te bieden? Kunt u dit onderbouwen en toelichten?
Ik deel uw analyse dat de school door bezuinigingen van het kabinet in de problemen is gekomen, en daardoor in de handen van een commerciële sponsor is gedreven, niet. Dit kabinet investeert fors in onderwijs. Scholen krijgen voldoende middelen om kwalitatief goed onderwijs aan te bieden. Zo constateerde de Algemene Rekenkamer onlangs nog dat het financiële beeld niet ongunstig is.2 Veruit de meeste scholen komen uit met hun geld. Dit beeld wordt ook bevestigd door de jaarlijkse financiële rapportage over het funderend onderwijs die de Inspectie van het Onderwijs maakt en die aan uw Kamer wordt gezonden. Het is aan het schoolbestuur om binnen de lumpsumfinanciering zodanige keuzes te maken dat inkomsten en uitgaven in balans blijven.
Hoe gaat u voorkomen dat er in Nederland Amerikaanse toestanden ontstaan, waarbij er enerzijds rijke scholen ontstaan door het ontvangen van vele giften en sponsorgelden en anderzijds arme scholen ontstaan die dat niet ontvangen? Acht u dit een wenselijke tweedeling in het Nederlandse onderwijssysteem? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze ongelijkheid terug te dringen?
Naast de reguliere bekostiging, die zodanig is dat scholen aan de wettelijk eisen met betrekking tot het onderwijs kunnen voldoen, hebben de scholen de mogelijkheid om het onderwijs te verrijken door het werven van sponsorgelden en donaties. Er zijn mij geen signalen bekend dat sponsoring en/of donaties ongelijkheid in het onderwijs teweegbrengt.
Wat is de reden dat de overheid zich steeds verder terugtrekt uit het onderwijs? Hoe beoordeelt u het forse risico dat hierdoor ontstaat, namelijk dat de onafhankelijkheid van het onderwijs in het geding is? Op welke wijze garandeert u dat leerlingen in Nederland daadwerkelijk worden opgeleid tot onafhankelijke, kritische mensen?
De overheid trekt zich niet terug uit het onderwijs. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, ontvangen scholen voldoende middelen om aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot het onderwijs te voldoen. Indien scholen overgaan tot het aantrekken van private middelen, dienen zij ervoor te zorgen dat de onafhankelijkheid van het onderwijs niet in het geding komt. Het onderwijsproces (wettelijk opgedragen activiteiten) mag niet afhankelijk worden van sponsorbedragen en donaties. Zoals in het convenant genoemd, mag de continuïteit van het onderwijs niet in gevaar komen doordat op enig moment (sponsor)middelen wegvallen.
Gaat u meer investeren in het onderwijs en ervoor zorgen dat er daadwerkelijk geld in de klas terecht komt, bij leerkrachten, en geld voor ondersteuning en begeleiding van leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe het aannemen van een dergelijk groot geldbedrag zich verhoudt tot het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring?»2
Bij navraag meldde de rector van de Hugo de Grootschool, de heer Eric van ’t Zelfde, dat het bedrag een gift is van het softwarebedrijf AFAS. Er is geen sprake van sponsoring en er staat dus géén tegenprestatie tegenover. Wel is belangrijk dat de inzet van de middelen transparant, en in overleg met docenten en ouders van de school, gebeurt.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs in 2013 en 2014? Bent u bereid om in dit overzicht per school aan te geven welke sponsoren er zijn geweest en voor welk geldbedrag er is gesponsord en voor welke doeleinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet in het bezit van een overzicht van de sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs in 2013 en 2014. Bij de hernieuwing van het Convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» is aan de deelnemende partijen van het convenant gevraagd naar de mate van sponsoring. Het beeld dat deze partijen hebben is dat sponsoring van bedrijven aan scholen slechts in beperkte mate voorkomt. Ook zijn er geen signalen bekend die wijzen op een stijgende of dalende trend. Op basis van deze informatie vind ik het niet noodzakelijk om hier onderzoek naar te laten doen.
Is de achterliggende agenda van de regering om de toename van sponsoring van scholen en de verdere amerikanisering van het onderwijs aan te moedigen, nadat onder andere de zorg, het spoor en woningbouwcorporaties geprivatiseerd zijn? Waar ligt wat u betreft de grens met het privatiseren van het onderwijs?
Privatisering van het onderwijs is niet aan de orde. De overheid is verantwoordelijk voor de reguliere bekostiging van de scholen, waarmee scholen in staat worden gesteld te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. De overheidsbekostiging is voldoende om vorm en uitvoering te geven aan goed onderwijs op de scholen.
Het gebrek aan kennis over reanimatie en gebruik van AED’s (Automatische Externe Defribilator) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paniek bij reanimatie kost mensenlevens»?1 Zo ja, bent u bekend met het recente onderzoek van het Rode Kruis waaruit blijkt dat, wanneer iemand in het openbaar een hartstilstand krijgt, 74% van de omstanders niet of nauwelijks weet hoe te handelen?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel in de Telegraaf en de uitkomsten van het onderzoek van het Rode Kruis. Overigens heeft de Hartstichting aangegeven dat uit een aantal (langlopende) onderzoeken in Nederland blijkt dat 3 van de 4 reanimaties buiten het ziekenhuis wel door omstanders worden gestart.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek voor u aanleiding om met het Rode Kruis in overleg te gaan om te kijken hoe Nederlanders meer handelingsbekwaam kunnen worden gemaakt als het gaat hoe om te gaan met een hartstilstand?
Vanuit het ministerie is contact geweest met het Rode Kruis en de Hartstichting. Met deze organisaties ben ik van mening dat op hoofdlijnen twee paden bewandeld kunnen worden om te bereiken dat meer mensen weten wat te doen bij een hartstilstand. Allereerst door mensen te stimuleren om een reanimatiecursus te volgen. Meer toegepaste kennis kan bijdragen aan de inzet van spoedeisende hulp door adequaat handelen op het moment dat het er echt toe doet. Landelijk werkende organisaties als de Hartstichting en het Rode Kruis ondernemen activiteiten als het voorlichten van burgers over het volgen van reanimatiecursussen, de aanschaf van oefenpoppen en reanimatieapparatuur om het aanbod van reanimatiecursussen te vergroten of door zelf reanimatiecursussen te verzorgen. Tevens motiveren zij getrainde burgers om zich aan te melden als burgerhulpverlener en nemen ze zelf initiatief tot oprichting van een netwerk voor burgerhulpverlening. Ook op lokaal en regionaal niveau ontstaan netwerken voor burgerhulpverlening en zien we initiatieven om EHBO en levensreddend handelen een plek te geven in het onderwijs. Ik juich dat toe.
Daarnaast is het van belang dat vrijwilligers weten waar een AED zich bevindt om ook in actie te kunnen komen. Om die reden is het Rode Kruis de actie gestart om de AED’s die in Nederland aanwezig zijn in kaart te brengen.
Ik wil dergelijke initiatieven primair bij maatschappelijke organisaties laten, deelnemen wordt niet vanuit overheidswege opgelegd en is voor ieder een vrijwillige keuze. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij burgers zelf. Burgerhulpverlening is een aanvulling op de professionele hulpverlening die in Nederland op hoog niveau functioneert. Relevant daarbij is dat in een groeiend aantal regio’s samenwerkingsverbanden tot stand komen tussen Regionale Ambulancevoorzieningen en AED-burgernetwerken die gericht zijn op het zo snel mogelijk verlenen van hulp. En dat bij reanimatiemeldingen ook politie- en brandweermensen worden ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Onderschrijft u de stelling dat de combinatie van een AED en reanimatie bevorderd moeten worden, zodat hulpverleners binnen de gouden 6 minuten de overlevingskansen van 50% kunnen vergroten? Zo ja, op welke wijze kan worden bevorderd dat meer mensen weten wat te doen «wanneer iedere seconde telt»?
Ik onderschrijf dat het van groot belang is dat een reanimatie zo spoedig mogelijk kan worden gestart om gezondheidschade en overlijden zoveel mogelijk te volkomen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn dergelijke vormen van burgerhulpverlening een waardevolle aanvulling op de in Nederland goed georganiseerde professionele hulpverlening. Ik ben van mening dat het initiatief daarvoor primair in de samenleving thuis hoort. Ik waardeer het daarbij zeer dat, zoals geschetst in mijn antwoord op de vorige vraag, de Hartstichting en het Rode Kruis hier actief in optreden.
Ziet u het als een probleem dat «hoewel er 40.000 tot 60.000 AED’s in Nederland zijn, van slechts 22.000 bij het Rode Kruis bekend is wáár zij zich bevinden»? Zo ja, op welke wijze kunt u – naast de reeds beschikbare app van het Rode Kruis2 – bevorderen dat het in Nederland makkelijk wordt de locatie van AED’s te vinden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat zoveel mogelijk hulpverleners in geval van nood weten waar zij een AED kunnen vinden. Het Rode Kruis heeft in dit kader recent de taak op zich genomen om alle AED’s in Nederland in kaart te brengen door middel van de in de vraag genoemde app. Daarnaast stimuleert het Rode Kruis ook actief het gebruik van de app. Het Rode Kruis en de Hartstichting hebben daarnaast aangegeven voorstander te zijn van de koppeling van verkoop van AED’s aan locatieregistratie. Dit zou wellicht kunnen via afspraken met de AED-leveranciers.
Ik vind het niet verstandig om andere initiatieven op dit vlak te stimuleren. Ieder systeem dat is gericht op het in kaart brengen van AED’s vergt immers continu onderhoud gezien het feit dat iedereen in Nederland een AED kan aanschaffen en beschikbaar kan stellen in de publieke ruimte. Hoe meer systemen, hoe meer kans op fouten en verwarring bij hulpverleners.
Ten slotte is van belang dat AED’s waar mogelijk openbaar toegankelijk zijn. Het is echter aan de eigenaren om hier een afweging te maken tussen de voordelen hiervan versus de risico’s die dit met zich meebrengt voor diefstal en beschadiging van de apparaten.
Welke concrete acties gaat u op dit punt ondernemen?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik de aanvulling van burgerhulpverlening op de professionele spoedzorg in Nederland zeer waardevol. Dit is primair een verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties en lokale partijen en burgers zelf om hier vorm aan te geven. Mochten er knelpunten zijn die de overheid moet oplossen, dan ben ik daar natuurlijk toe bereid.
Is u bekend of de kosten voor een AED nog een beperkende factor zijn voor het ruim voorradig hebben van dit soort levens besparende apparatuur in publieke ruimtes?
Volgens de Hartstichting zijn met name de kosten voor het beschikbaar maken van AED’s in woonwijken mogelijk een beperkende factor. Mij is niet bekend of dit ook in overige publieke ruimtes het geval is.
Zijn u gegevens bekend over de groei in de afgelopen jaren van het aantal beschikbare AED’s in Nederland?
Deze gegevens zijn bij mij en bij het Rode Kruis en de Hartstichting niet beschikbaar.
De betrokkenheid van het bedrijf NXP Semiconductors (NXP) bij conflicten met vakbonden in Thailand en de Filipijnen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het artikel «NXP intimideert vakbonden in Thailand en Filipijnen»?1
Ja.
De Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) constateert dat NXP vakbondsleden intimideert, cao-onderhandelaars heeft ontslagen en personeel heeft gedwongen op nationale feestdagen te werken en overuren te maken; kunt u aangeven hoe u deze praktijken beoordeelt?
De conclusies uit het onderzoek «Unable to connect» van SOMO, aangehaald in het artikel in NRC Handelsblad («NXP in conflict met lokale vakbonden in Thailand en Filipijnen», 2 juni 2015) zijn verontrustend en vragen om nader onderzoek. De Nederlandse ambassades in Bangkok en Manilla zullen naar aanleiding van het rapport contact opnemen met de lokale vakbonden. NXP dient de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen in de gehele keten na te leven. Het respecteren van vakbondsvrijheid en fatsoenlijke werkuren zijn daarbij essentieel. Tegelijkertijd weten we dat de gebruikelijke praktijk ten aanzien van arbeidsomstandigheden in productielanden als Thailand en de Filipijnen vaak te kort schiet. NXP en andere multinationale ondernemingen dragen echter de verantwoordelijkheid streng toe te zien op de omstandigheden in hun keten.
De Thaise en Filipijnse wetgeving schrijven een 48-urige werkweek voor, conform de ILO-normen; beide laten echter veel overwerk toe en in Thailand is volgens SOMO bij NXP inmiddels sprake van een 12-urige werkdag; kunt u aangeven of u er waarde aan hecht dat een Nederlands bedrijf zich in andere landen aan de ILO-normen houdt, ook als deze strenger zijn dan de daar geldende wetgeving?
Ik hecht hier veel waarde aan. De IMVO-convenanten baseren zich onder andere op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, waar de fundamentele ILO-conventies onderdeel van uitmaken. Bij gebrek aan regelgeving of naleving daarvan in productielanden, stellen de internationale richtlijnen de norm voor multinationals, die geacht worden die norm te realiseren voor hun werknemers. Vakbonden mogen NXP hieraan houden en kunnen werknemers informeren over de internationale normen ten aanzien van arbeidstijden en vakbondsvrijheid.
NXP heeft aangegeven dat het in gesprek wil gaan met de Thaise vakbond2; over de Filipijnse vakbond, wiens cao-onderhandelaars door NXP werden ontslagen, heeft NXP geen toezeggingen gedaan; bent u bereid NXP aan te spreken op de omgang met de rechten van werknemers en de omgang met vakbonden?
Ik spreek alle bedrijven aan op naleving van de OESO-richtlijnen, dus ook NXP. Het is goed dat NXP in gesprek gaat met de Thaise vakbond. De Nederlandse ambassade in Bangkok is al langer in contact met NXP Thailand en heeft ook naar aanleiding van het SOMO-rapport met NXP gesproken. NXP heeft ondertussen SOMO uitgenodigd voor een bedrijfsbezoek en gesprek naar aanleiding van het rapport. De ambassade zal dit volgen. In de Filipijnen is voor zover bekend nog geen contact geweest tussen NXP en SOMO met betrekking tot een concrete vervolgstap. De Nederlandse ambassade zal contact opnemen met de Filipijnse afdeling van NXP.
De ambassades in Manilla en Bangkok zullen waar wenselijk de lokale vakbonden betrekken bij de mogelijke stappen die NXP naar aanleiding van de bevindingen in het SOMO-rapport neemt. Indien deze onvoldoende zijn, zal in overleg met de verschillende partijen worden nagedacht over effectieve vervolgactie(s).
Is NXP betrokken bij het opstellen van het convenant voor de sector Metaal & Elektronica? Bent u, als dit niet het geval is, bereid het bedrijf alsnog bij de onderhandelingen over dit convenant te betrekken?
Ja, NXP is betrokken via de FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie. Het proces om te komen tot IMVO-convenanten loopt via vertegenwoordigende organisaties als brancheverenigingen. De reden hiervoor is dat wordt gestreefd naar het maken van afspraken met zo breed mogelijk draagvlak. Via de schaal die breed gedragen IMVO-convenanten biedt kunnen bedrijven hun invloed (leverage) vergroten om risico’s op negatieve effecten van hun daadwerkelijke of mogelijke handelen aan te pakken. FME heeft aangegeven in de tweede helft van 2015 initiatieven op dit vlak te gaan ontplooien.
375 ontslagen bij FrieslandCampina in Beilen en Leeuwarden |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het ontslag van 375 werknemers bij FrieslandCampina, waarvan 230 banen verdwijnen in Beilen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat de ontslagronde een forse klap is voor de werkgelegenheid in Beilen en Leeuwarden?
Op 4 juni heeft FrieslandCampina bekend gemaakt dat vanaf begin dit jaar in Beilen (Drenthe) en Leeuwarden (Friesland) is gestart met het verhogen van de efficiëntie en het verlagen van kosten. FrieslandCampina voorziet dat daardoor in de komende drie jaar in Beilen tussen de 210 en 230 van de huidige 767 arbeidsplaatsen zullen vervallen. Het gaat hierbij om 80 tot 90 FrieslandCampina werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en 115 tot 125 uitzendkrachten en tijdelijke contracten. De overige circa 15 arbeidsplaatsen betreffen natuurlijk verloop. Bij FrieslandCampina in Leeuwarden zullen de komende drie jaar tussen de 125 en 145 van de huidige 852 arbeidsplaatsen vervallen. Het gaat hierbij om 60 tot 70 FrieslandCampina werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, 40 tot 45 uitzendkrachten en tijdelijke contracten en circa 25 arbeidsplaatsen betreffen natuurlijk verloop. Dit is een forse klap voor de betrokkenen.
Uit navraag is gebleken dat FrieslandCampina, inspelend op de afschaffing van het melkquotum en steeds verder toenemende kwaliteitseisen, de afgelopen jaren fors heeft geïnvesteerd in uitbreiding van de productiecapaciteit, kwaliteitsverbeteringen en veiligheid. Van de totale € 1,8 miljard die het bedrijf de afgelopen zes jaar geïnvesteerd heeft in Nederland, ging € 100 miljoen naar de vestiging in Beilen en € 137 miljoen naar Leeuwarden. Met deze investeringen is het netto aantal banen gegroeid. Vergeleken met 2009 (voorafgaand aan de investeringen), toen er 370 fte in Beilen werkten, is er een tijdelijke toename van bijna 400 fte geweest. Na de voorgenomen ontslagronde resteert er een structurele toename van werkgelegenheid van 170 tot 190 fte. In Leeuwarden hebben de investeringen geleid tot een tijdelijke toename van het aantal fte, maar structureel is hier sprake van een krimp van 125 tot 145 fte.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ontslagronde als een «volslagen en vooral pijnlijke verrassing» kwam voor het College van B&W in Beilen?2 Wanneer was het kabinet op de hoogte van het aankomende ontslag van 375 werknemers bij FrieslandCampina?
De vestigingsmanagers van FrieslandCampina in Leeuwarden en Beilen hebben donderdagochtend 4 juni jl., voorafgaande aan de aankondigingen, persoonlijk de burgemeesters van Leeuwarden en Beilen geïnformeerd. Het kabinet is op dezelfde dag geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de verschillende overheden (rijksoverheid, provinciale overheid en lokale overheid) eerder op de hoogte zijn en eerder betrokken worden bij een ontslagronde met een dergelijk grote impact op de regio en werknemers? Zou niet veel eerder actie ondernomen moeten worden vanuit de overheid en arbeidsmarktregio’s? Zo ja, op welke manier wilt u hier verbetering in aanbrengen?
Nee. De ervaring leert dat een bedrijf eerst de interne besluitvorming afrondt en vervolgens het eigen personeel en alle andere stakeholders informeert. Aan een dergelijk voorgenomen besluit zitten namelijk ook andere belangrijke zaken vast, bijvoorbeeld de concurrentie- en of koersgevoeligheid van informatie, waar een onderneming rekening mee dient te houden. FrieslandCampina heeft dan ook deze route gevolgd (zie antwoord 3).
Op welke manier worden de ontslagen werknemers van werk naar werk begeleid, nu de mogelijkheden voor interne herplaatsing beperkt zijn? Welke actie onderneemt de arbeidsmarktregio in deze situatie? Wordt ook grensoverschrijdende arbeid onderdeel van de plannen om mensen van werk naar werk te begeleiden?
De werkgever en de sociale partners zijn primair verantwoordelijk om de mensen van werk naar werk te begeleiden. FrieslandCampina is daarover in gesprek met zowel de vakorganisaties als de regionale bestuurders.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunt trajecten naar werk in sectoren en regio’s via de sectorplannen. De sectorplannen versterken en versnellen de mogelijkheden voor baanwisselingen van met ontslag bedreigde werknemers en werklozen naar andere werkgevers in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn.
De arbeidsmarktregio Drenthe plus Hardenberg heeft onlangs het sectorplan «Vierkant voor werk» ingediend. Dit plan is nu in de beoordelingsfase en bevat ook een voorstel voor grensoverschrijdende arbeid.
Spelen de sectorplannen een rol in een oplossing voor werkgelegenheid, bijvoorbeeld het sectorplan «Grenzeloos werken»? Zo ja, op welke manier?
De sectorplannen bieden scholing aan werknemers in combinatie met inzet van de WW, die als brug kan fungeren tussen huidig en toekomstig werk, of tussen werkloosheid en werk. De brug-WW verruimt de mogelijkheden om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW en vermindert de werkgeverskosten voor de niet-productieve scholingsuren van de nieuwe werknemer.
Bent u bereid om een taskforce op te richten voor het begeleiden van mensen van werk naar werk, waarbij concreet wordt hoeveel nieuwe banen beschikbaar zijn en in welke kansrijke sectoren mensen weer aan het werk kunnen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van 375 banen in de zuivelsector voor de ambities voor Dairy Chain Friesland en het daaraan verbonden onderzoek en onderwijs?
De vooruitzichten voor de afzet van zuivel op de wereldmarkt zijn gunstig. De verwachting is dat de Nederlandse melkproductie tussen 2010 en 2020 met gemiddelde 2% per jaar zal gaan stijgen. De zuivelindustrie en melkveehouderij hebben hierop geanticipeerd door fors te investeren in capaciteitsuitbreiding. Naast de investeringen van FrieslandCampina omvat dit onder andere ook investeringen in een kaas- en ingrediëntenfabriek van de A-ware Food Group en het Nieuw-Zeelandse zuivelbedrijf Fonterra, en een nieuwe zuivelfabriek van AusnutriaHyproca (beide in Heereveen).
De investeringen in de zuivelindustrie leiden er toe dat de vraag naar personeel in de zuivelbedrijven zal toenemen. Daarbij zal de zuivelindustrie de komende jaren te maken krijgen met een verhoogde uitstroom van oudere werknemers. Het zuivelbedrijfsleven, de lokale en regionale overheden en de onderwijsinstellingen hebben daarom het programma Dairy Chain Friesland opgezet met als doel meer studenten en schoolverlaters op te leiden voor de zuivelsector. De afspraken in het kader van Dairy Chain hebben betrekking op zowel het MBO, HBO als ook op het Universitaire niveau (University Campus Fryslân). Het programma opereert nu onder de naam Dutch Dairy Chain en bedient daarmee een ruimer gebied dan Friesland.
De ambities van de Dutch Dairy Chain blijven onveranderd overeind en worden niet beïnvloed door de ontslagen bij FrieslandCampina. Naast genoemde investeringen van de zuivelindustrie en de daardoor toegenomen werkgelegenheid in de zuivel is er ook vanuit de totale foodsector in Noord Nederland vraag naar nieuw en beter geschoold personeel. Er blijft daarom de komende tijd voldoende vraag naar goed geschoold personeel.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de directie van FrieslandCampina, CNV, FNV, de provincies Fryslan en Drenthe en de lokale overheden over de doelstelling om werknemers snel weer aan het werk te krijgen?
Ik heb er vertrouwen in dat FrieslandCampina zich actief, samen met de betrokken partijen als de vakorganisaties en de regionale overheden, zullen inzetten om werknemers van werk naar werk te begeleiden (zie antwoord 5). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zullen deze ontwikkelingen actief volgen.
Import van imams uit Marokko en Turkije en bondgenootschap met de Marokkaanse en Turkse overheid voor integratie en de-radicalisering |
|
Sadet Karabulut (SP), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wie heeft het idee van Nederlandse lessen voor Turkse imams aangedragen? Welke rol speelt Diyanet hierin? Wat is uw doel met deze lessen? Worden deze lessen verplicht of dwingend opgelegd vanuit de autoriteiten? Dient het ook een doel tegen radicalisering? Zo ja, hoe dan en welke concrete doelen streeft u na? Is het de bedoeling dat er meer imams vanuit Diyanet worden gezonden naar Nederland?1
Ik heb in mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) aan uw Kamer aangegeven te willen verkennen wat de mogelijkheden zijn om Turkse imams die vanwege het Associatieverdrag met Turkije niet inburgeringsplichtig zijn, toch beter voorbereid naar Nederland te laten komen. Tijdens een ambtelijk werkbezoek aan Duitsland is hierover gesproken. Turkse imams die naar Duitsland komen volgen via het Goethe instituut in Turkije taallessen en een programma gericht op kennis over de Duitse samenleving. De achtergrond hiervan is dat het belangrijk wordt gevonden dat imams de taal, cultuur en ontwikkelingen van het land waar ze zich vestigen kennen. Dit voorziet in Duitsland in een behoefte. Ik was voornemens te kijken in hoeverre dat ook voor Nederland en Turkse imams die naar Nederland komen zou gelden.
Middels de door u beide ingediende moties bij het VAO Integratieonderwerpen van 2 juli jl. heeft uw Kamer in meerderheid aangegeven geen heil te zien in deze weg. Daarom zijn de voorbereidingen voor bovengenoemde verkenning gestaakt.
Op welke manier gaat u de wenselijkheid en mogelijkheden van voorbereiding van Turkse imams op hun komst naar Nederland verkennen? Wanneer wordt deze verkenning afgerond en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de financiering, organisatie en politieke beïnvloeding vanuit de door de Turkse Overheid rechtstreeks aangestuurde moskeeën via de Islamitische Stichting Nederland?
Afgelopen jaar is er onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een studie van Sunier en Landman die op 25 september 2014 aan uw Kamer is toegezonden. Over de Islamitische Stichting Nederland wordt hierin gezegd dat zij rechtstreeks verbonden is met Diyanet in Ankara, het Directoraat van Godsdienstzaken dat onder de premier ressorteert. Diyanet draagt de officiële Turkse versie van de islam uit en instrueert de aangesloten moskeeën over religieuze zaken. Imams in ISN moskeeën in Nederland zijn in Turkije opgeleid en worden door de Turkse overheid betaald. De financiële en logistieke ondersteuning vanuit de Turkse overheid en het relatief grote aantal aangesloten lokale verenigingen, maakt hen tot een belangrijke speler in het Nederlandse islamitische landschap.
Hoe staat het met het door u aangekondigde onderzoek naar de vorming van parallelle gemeenschappen? Bent u nog steeds bereid om de door u geconstateerde onduidelijkheid over de verschillende Turkse stromingen en organisaties weg te nemen? Bent u bereid de parallelle structuren, de bewegingen die erachter zitten en de vormingsagenda die ermee gemoeid is inzichtelijk te maken? Waarom beperkt u zich eigenlijk tot de Turks-Nederlandse gemeenschap?3 4
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u aangegeven hoe ik het vervolg met betrekking tot deze organisaties en netwerken voor me zie.
De zorgen over hoe jongeren op kunnen groeien en in het bijzonder jongeren die zich afkeren van de samenleving, radicalisering en Turks-Nederlandse jongeren die uitreizen richting Syrie staan voor mij maar ook voor vele Turkse Nederlanders voorop. Ik hecht er aan hierover in gesprek te blijven met organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder deze groepen. Ik zoek waar mogelijk samenwerking op thema’s die onze aandacht vragen en spreek organisaties aan op hun verantwoordelijkheid als daar aanleiding toe is. Transparantie is één van de andere onderwerpen die in de gesprekken aan bod is gekomen en zal blijven komen tijdens deze gesprekken.
Als het gaat om de participatie van jongeren dan zijn er raakvlakken met de Aanpak Jeugdwerkloosheid en de Aanpak discriminatie. Dit zijn concrete onderwerpen die we met de Turks-Nederlandse gemeenschap bespreken, maar ik beperk me zeker niet tot alleen organisaties en verbanden met een Turkse achtergrond.
Nieuw onderzoek zal naar mijn overtuiging geen nieuwe conclusies opleveren. Om meer zicht te krijgen op bijvoorbeeld de banden met de Turkse overheid en de mate waarin organisaties een bijdrage leveren aan de integratie, is het eerst en vooral nodig dat de organisaties zich open stellen naar de rest van de samenleving en laten zien wat ze beogen en doen. Het belang van transparantie zal ik daarom blijven benadrukken bij de organisaties. Ik informeer u uiterlijk 15 november over de wijze van uitvoering van de motie die is aangenomen bij het VAO integratieonderwerpen van 2 juli jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 103) over het vervolgonderzoek naar deze organisaties.
Heeft u het functioneren van de Turks Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s) al in kaart gebracht door actief op zoek te gaan naar de organisatie, gelieerde organisaties, bestuursleden, uitingsvormen, voedingsbronnen, subsidies en financieringsstromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten?5
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de komende vijf jaar intensief vinger aan de pols houden zoals eerder door u toegezegd?6 7
Zie antwoord vraag 4.
Wat hebben de gesprekken met de Turkse ambassadeur en Minister van Buitenlandse Zaken over de beschuldiging van racistische politiek vanuit Nederland jegens de Turks Nederlandse gemeenschap opgeleverd? Heeft Turkije de kritiek ingetrokken? Zo ja, bent u bereid er bij hen op aan te dringen de verklaring te verwijderen van de website of aan te passen? Zo nee, waarom niet?8 9
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u bericht over het gesprek dat mijn collega van Buitenlandse Zaken met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoğlu heeft gevoerd naar aanleiding van de Turkse kritiek op het Nederlandse integratiebeleid, en van het gesprek dat ik in januari jl. met de Turkse ambassadeur in Nederland heb gevoerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat Turkse Nederlanders in vrijheid keuzes moeten kunnen maken en dat het niet aan de Turkse overheid is om ons integratiebeleid dat er juist op gericht is om mensen een succes van hun leven te laten maken, racistisch te noemen. Over de tekst op de website van de Turkse overheid hebben we reeds gesproken tijdens het Algemeen Overleg Integratie van 4 juni 2015. Ik heb toen aangegeven niet de behoefte te hebben om te bepalen wat er op Turkse websites staat.
Wat doen het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen in Nederland? Via welke organisaties werken ze in Nederland? Welke activiteiten worden ondernomen en waarom?10
Het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen bestaat sinds 2010 en valt direct onder de Turkse premier. Het is gericht op coördinatie en samenwerking om Turkse diaspora te ondersteunen bij de opvoeding van Turken in Europa zowel religieus als cultureel. Dit betreft een onderdeel van de Turkse overheid. Voor een overzicht en beschrijving van Turkse organisaties in Nederland verwijs ik u naar het eerder genoemde onderzoek van Sunier en Landman.
Zijn er verslagen van de door u gevoerde gesprekken met de TRSO’s en de Turkse autoriteiten? Zo ja, zou de Tweede Kamer die kunnen inzien? Zo nee, waarom niet?
In de brief over Turkse stromingen en organisaties die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 3 juni jl. heb ik verslag gedaan van de gesprekken die ik met de organisaties en Turkse autoriteiten heb gevoerd. Als er in de toekomst relevante zaken zijn vanuit die gesprekken dan zal ik u daarvan op de hoogte brengen.
Wat behelst uw bondgenootschap met de vier TRSO’s? Kunt u aangeven welke afspraken u met de afzonderlijke organisaties heeft gemaakt of gaat maken?11
Ik ben in overleg met verschillende organisaties over de gedeelde zorgen die we hebben over positie jongeren, daaronder zijn de vier eerder genoemde Turks religieuze organisaties Over de uitkomsten van die gesprekken heb ik u in voornoemde brief geïnformeerd.
Klopt het bericht dat u in december 2014 afspraken heeft gemaakt met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) om (meer) imams uit Marokko naar Nederland te halen tegen radicalisering? Zo nee, welke afspraken ter bestrijding van radicalisering en voor integratie heeft u het afgelopen jaar wel gemaakt met het CMO? Is de Marokkaanse overheid hier op enigerlei wijze bij betrokken geweest?12
Nee. Met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) wordt er gesproken over ondersteuning van projecten om binnen de moskeegemeenschappen debatten over radicalisering en taboes te organiseren en om training te (laten) verzorgen voor imams en moskeebesturen in Nederland. De Marokkaanse overheid is niet betrokken geweest bij deze overleggen tussen het Rijk en het CMO.
Wat bedoelt u met de opmerking dat het Marokkaanse opleidingscentrum voor imams en ter verspreiding van de gematigde islam interessant is voor Nederland? Onder welke categorie islam schaart u de reeds in Nederland opererende imams en moskeeën? Bestaan er banden met de Marokkaanse overheid via moskeeën of andere organisaties? Hoe zien die eruit?13
Marokko wil graag een rol spelen in het tegengaan van radicale stromingen. Dit gebeurt onder meer door het opleiden van gematigde imams uit verschillende (islamitische) landen via het Marokkaanse opleidingscentrum. Hier wordt onder andere aandacht besteed aan het buitenhouden van (buitenlandse) radicale en extremistische invloeden. Recent is Marokko begonnen zijn ervaringen op dit terrein te delen met andere landen. Voor Nederland is het interessant om te bezien of dit kennis oplevert die relevant is voor de Nederlandse context.
De Nederlandse overheid houdt niet bij onder welke categorie islam de Nederlandse moskeeën behoren. Het is buitenlandse mogendheden toegestaan om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met Nederlandse moskeeën of ingezetenen. Dat is niet wenselijk als daarmee de integratie wordt belemmerd, maar het contact zelf als zodanig is mogelijk.
Kunt u toelichten wat de Marokkaanse gematigde islam behelst en op welke wijze deze wordt gebracht bij de mensen? Bent u voornemens deze vorm van de islam te importeren naar Nederland? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de scheiding van kerk en staat? Zo nee, waarom werkt u dan mee aan het overhalen van imams uit Marokko naar Nederland in plaats van bijdragen aan het wegnemen van drempels in Nederland voor opleiden van Nederlandse imams?14
In Marokko volgen de meeste moslims de Malikitische rechtsschool. Deze rechtsschool baseert zich naast de Koran en de overleveringen ook op het gewoonterecht. Dat houdt onder meer in dat er rekening wordt gehouden met de wetten en de regels van het land waarin de moslims wonen.
Van import van religie of bemoeienis vanuit de kant van de Nederlandse overheid met de inhoud van religie, is geen sprake. De moskeegemeenschappen die gebruik maken van imams die tijdens de ramadan naar Nederland komen, doen dit op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid. Het betreft imams die door de Marokkaanse overheid zijn geselecteerd en op uitnodiging van het CMO naar Nederland komen. Het staat de moskeeën en gelovigen vrij om hier al of niet gebruik van te maken. In Nederland krijgen de imams een introductieprogramma van het CMO over de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse overheid staat kritisch tegenover buitenlandse overheden die invloed willen uitoefenen in Nederland en daardoor mensen die uit die herkomstlanden afkomstig zijn remmen of beknotten in hun mogelijkheden tot participatie in de Nederlandse samenleving.
De rijksoverheid voert sinds 2005 beleid om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Nadat Hogeschool Inholland er in 2013 voor gekozen heeft te stoppen met de vierjarige opleiding imam/islamitisch geestelijk werker, bestaat het opleidingsaanbod thans uit de bachelor- en masteropleidingen aan de VU en Universiteit Leiden (opleidingen islamitisch geestelijk werkers, imams en in bredere zin een hoger opgeleid islamitisch kader). Dat dit opleidingsaanbod nog geen breed kader van in Nederland opgeleide imams heeft gecreëerd, hangt ermee samen dat studenten veelal kiezen voor het als aantrekkelijker ervaren beroepsperspectief van geestelijk werker en het gegeven dat veel moskeeën nog niet openstaan voor het aanstellen van dit in Nederland opgeleide islamitisch kader. Daarnaast speelt mee dat de moskeeën slechts een geringe betaling beschikbaar hebben voor hun imams. Mijn collega Bussemaker van OCW voert constructieve gesprekken met een aantal betrokken partijen over de mogelijkheden voor een eventuele intensiveringsslag om te komen tot een hoger opgeleid islamitisch kader, voortbordurend op eerdere initiatieven/opleidingen.
Wie bepaalt volgens u de religieuze behoefte van mensen? Welke rol ziet u weg gelegd voor de overheid? Welke rol ziet u voor u als Minister van integratie?
Mensen bepalen hun eigen religieuze behoefte. De overheid zal en mag geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis opleggen. Mits contacten dienen ter verwezenlijking van niet geloofsgebonden overheidsdoeleinden, zie ik geen bezwaren tegen het onderhouden van contacten vanuit de overheid met religieuze organisaties.
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Welke strategie heeft u inzake de-radicalisering en waarom? Graag een uitgebreide toelichting.
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Het is niet mogelijk om te spreken in termen van «profielen» van radicaliserende jongeren. De vele onderzoeken, die er op dit gebied hebben plaatsgevonden, wijzen uit dat er geen eenduidige «roots» van radicalisering te vinden zijn. Wel blijkt uit recent onderzoek naar Nederlandse jihadisten dat bij een meerderheid van hen sprake is van enige vorm van gedragsproblemen en gedragsstoornissen, als ook van een eerdere criminele veroordeling. Momenteel loopt in opdracht van mij een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. In september zal dit onderzoek aan uw Kamer worden aangeboden.
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen; de aanpak van radicalisering is daar een belangrijk onderdeel van. Hierbij wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering zo goed mogelijk wordt tegengegaan. Bij het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren wordt onder meer ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de door u aangekondigde internationale bijeenkomsten over integratie en radicalisering, georganiseerd door Marokko? Wie zijn daarbij aanwezig, waar gaan deze bijeenkomsten over, wie wonen de bijeenkomsten bij met welke agenda?15
In mijn brief aan de Kamer heb ik aangegeven dat er in het kader van uitwisseling van kennis en expertise Nederland een aantal internationale bijeenkomsten plaatsvinden die door Marokko worden georganiseerd. Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten zullen plaatsvinden en/of wie deze bijeenkomsten zullen bijwonen. Als hier voor het beleid van de Nederlandse overheid interessante zaken uit naar voren komen, zal ik deze aan de Kamer melden.
Klopt het bericht dat u licht enthousiast bent over de komst van imams uit Marokko naar Nederland?16
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. Dit is niet in het belang van het versterken van binding van leden van de geloofsgemeenschappen aan de Nederlandse samenleving. Vooralsnog zijn er echter niet voldoende in Nederland gewortelde imams om aan de grote vraag naar geestelijken te voldoen die tijdens de ramadan ontstaat. Ik hoop evenwel dat er in de toekomst voldoende in Nederland gewortelde imams zijn om moslims ook tijdens de ramadan bij te staan.
Welke lessen kan Nederland volgens u leren van Marokko wat betreft «het geven van een plek aan de gematigde islam in de samenleving»? Welke concrete plannen heeft u gemaakt naar aanleiding van uw bezoeken en gesprekken met Marokko?17
Deelt u de conclusie van de parlementaire onderzoekscommissie Blok dat op het terrein van de godsdienstbeleving de Turkse en Marokkaanse overheden directe invloed uitoefenen op de moskee-organisaties, wat een rem kan zetten op de integratie? Hoe past de hernieuwde samenwerking met de Turkse en Marokkaanse overheid hierin?18
Wordt de onwillige houding van moskeebesturen om in Nederland opgeleide imams toe te laten niet beloond door ondersteuning van import van imams uit Marokko en Turkije?19
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat Nederland wil aanhaken bij de jaarlijkse Marokkaanse bijles in essentiële eigenschappen van de Marokkaanse islam?20
Nee.
Met welke religieuze en niet-religieuze stromingen werkt het kabinet samen om concrete maatschappelijke vraagstukken op te lossen? Waarom zoekt het kabinet waar het de islamitische organisaties betreft naar aparte samenwerkingsvormen, verwijzend naar de «Deutsche Islam Konferenz»?
In het kader van integratievraagstukken wordt een dialoog gevoerd met een breed en divers netwerk. Het contact met de TRSO’s en andere Turks-Nederlandse organisaties in Nederland is hier onderdeel van. Waar dat zinvol is willen we organisaties verbinden aan lopende initiatieven, zoals de Aanpak Jeugdwerkloosheid en het Actieprogramma Antidiscriminatie. Het is daarbij ook belangrijk om in overleg te zijn om nieuwe signalen op te kunnen pikken. Een ander voorbeeld van een brede dialoog is de Ridderzaaldialoog die in 2014 is georganiseerd.
Duitsland organiseert jaarlijks een Islam Konferenz; ik zie dat als een interessante vorm om in den brede met verschillende islamitische organisaties aan tafel te zitten.
Wat is uw reactie op de kritiek van universitair docent islam Jan Jaap de Ruiter over samenwerking met Marokko dat hij omschrijft als een autocratisch land dat middels een zeer repressief beleid radicalisering bestrijdt, waarbij volgens mensenrechtenorganisaties de afgelopen vier jaar 173 keer gevangenen, ook verdachten, zijn gemarteld, geslagen, bedreigd met verdrinking en verkrachting?21
Nederland onderhoudt goede betrekkingen met Marokko. Op internationaal vlak werken Nederland en Marokko nauw samen in het Global Counterterrorism Forum. In het forum wisselen landen kennis en informatie uit om terrorisme tegen te gaan. Vanaf dit najaar zullen Nederland en Marokko gezamenlijk optreden als voorzitter van het forum.
Er is wederzijdse belangstelling en wil om de onderlinge samenwerking uit te bouwen, vooral op terreinen van gezamenlijk belang, zoals integratie en (de)radicalisering. Nederland gebruikt deze contacten ook om mensenrechten in Marokko te bevorderen. Dit doen we samen met andere landen en (internationale) instellingen. Er wordt nauw samengewerkt met overheidsorganisaties en NGO’s in Marokko om naleving van de mensenrechten te bevorderen. Nederland zal zich dan ook op verschillende manieren blijven inzetten om mensenrechten te bevorderen in Marokko en ook hiervoor aandacht vragen bij de Marokkaanse autoriteiten.
Denkt u niet dat import van imams uit Marokko of het Malikisme, de zogenoemde gematigde islam vanuit Marokko, de deur wagenwijd openzet voor de lange arm van de Koning van Marokko die aan het hoofd staat van de geestelijken en een politiek voert van eens een Marokkaan, altijd een Marokkaan, ook wanneer mensen dat niet willen?22
We staan in Nederland voor vrijheden. Het gaat in dit verband om vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Mensen zijn vrij in hun persoonlijke keuze naar wie ze willen luisteren.
Ziet u dit als belemmering voor de integratie? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De extra behoefte aan geestelijken tijdens de ramadan vormt daarmee een uitzonderlijke situatie.
Komen radicaliserende of reeds geradicaliseerde jongeren veel in de moskee? Waar halen zij hun ideeën op, wat is de voedingsbodem van radicalisering? Graag een uitgebreide toelichting.
Het is niet altijd duidelijk of bepaalde moskeeën een rol spelen bij de radicalisering van bepaalde jongeren. Jongeren vermijden vaak de traditionele, etnische moskeeën en reizen stad en land af om een moskee te bezoeken met een voor hen aantrekkelijk aanbod. De rol van internet en sociale media is groot bij de verspreiding van het jihadistisch gedachtegoed. Daarbij ontlenen de Nederlandse jihadisten hun legitimiteit deels juist aan het zich afzetten tegen iedere vorm van (religieus dan wel politiek) geïnstitutionaliseerd gezag.
Heeft u, of bent u voornemens, met de Turkse en Marokkaanse overheid verdragen te sluiten over integratie en de-radicalisering van Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst?
Nee.
Investeren in China’s landjepik in de Zuid-Chinese zee |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het Chinese staatsbedrijf «China Communications Construction Company» (CCCC) de gelegenheid biedt om te investeren in de projecten waarmee China zich eilanden, atollen en riffen in de Zuid-Chinese zee toe-eigent?1
Ja.
Zijn deze projecten naar uw mening rechtmatig of onrechtmatig en op welke wijze kunt u dat oordeel onderbouwen?
De Nederlandse regering volgt ontwikkelingen in Zuid-Chinese zee nauwgezet. Nederland neemt geen positie in over de territoriale claims in de Zuid-Chinese zee, maar pleit voor vreedzame beslechting van geschillen in overeenstemming met internationaal recht. Het is in eerste instantie aan direct betrokken landen om hier tot een voor alle partijen acceptabele aanpak te komen, binnen de kaders van de relevante internationale overeenkomsten. Toetsing aan deze internationale kaders zal uitsluitsel moeten geven hoe deze «projecten» te duiden.
Welke risico’s lopen investeerders indien zij investeren in (wellicht) onrechtmatige projecten?
Het lijkt investeerders mogelijk te worden gemaakt te investeren in de Chinese onderneming «CCCC Dredging». Het is aan investeerders zelf om een afweging van risico’s te maken. Projecten die een politiek risico in zich dragen kunnen het resultaat van een onderneming negatief beïnvloeden.
Overweegt de regering om (al of niet samen met andere landen) dergelijke investeringen te beletten of te sanctioneren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie onder 2.
De uit de hand gelopen renovatie van flats in Soest van woningcorporatie Portaal |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de renovatie van flats van de woningcorporatie Portaal in een aantal wijken (de Eng en Smitsveen) in Soest uit de hand is gelopen en dat de «onvrede bij de bewoners tot het kookpunt is gestegen»?1
Ja, naar aanleiding van dit bericht en de vragen die zijn gesteld heb ik informatie ingewonnen bij de betrokken huurdersorganisatie, de corporatie en de gemeente Soest.
Heeft u kennisgenomen van de petitie met de lijst van klachten die door de bewoners is opgesteld en aan woningcorporatie Portaal is overhandigd?2
Ja.
Is het u bekend dat de bewoners was toegezegd dat de renovatie slechts twee weken zou duren en dat dit in veel gevallen reeds zes weken duurt?
Er is sprake van twee renovatieprojecten, te weten die in de wijken De Eng en Smitsveen. Ik heb van woningcorporatie Portaal en de huurdersorganisatie begrepen dat er aan de bewoners was toegezegd dat renovatie van keuken, toilet en badkamer maximaal twee weken in beslag zou nemen. In beide gevallen is deze termijn niet gehaald. Voor het project in de wijk Smitsveen heeft de corporatie mij meegedeeld dat zij sinds afgelopen maart de planning wel haalt, maar voor het project De Eng is dit nog niet het geval.
Wat vindt u van het feit dat bewoners, zelfs die met kleine kinderen en pasgeborenen wekenlang verplicht waren in het stof, kaalgeslagen vloeren, lawaai en in hun met plastic afgedekte huisraad moesten verblijven?3
Een renovatie zal altijd in meer of mindere mate gedurende een bepaalde periode impact hebben op het directe woongenot van bewoners. Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder en de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt. Met corporatie Portaal ben ik van mening dat de renovatie in dit geval op een aantal punten niet goed is gelopen. De overlast voor de bewoners is groter dan vooraf verwacht en gecommuniceerd. Inmiddels heeft Portaal extra capaciteit ingezet voor het versterken van het al bij hen bestaande klachtenpunt. Alhoewel de corporatie heeft gezorgd voor zogenaamde rustwoningen en tijdelijke woonruimte in een bungalowpark, heeft de corporatie erkend dat een aantal bewoners te veel hinder heeft ondervonden van de renovatie. De corporatie heeft om deze reden besloten om de renovatie in De Eng te temporiseren. Dit heeft tot gevolg dat er meer tijdelijke woonruimte beschikbaar is voor de bewoners die hier behoefte aan hebben.
Ook de gemeente Soest is van mening dat de overlast voor de bewoners bij de renovatiewerkzaamheden zoveel mogelijk beperkt dient te worden. De gemeente heeft daarom het aantal controles ter plekke verhoogd. Daar waar de bewoners geen gehoor vinden bij Portaal en de aannemers kunnen zij zich melden bij de gemeente. De gemeente zal dan bezien met welke betrokken instanties klachten kunnen worden opgelost.
Is het in overeenstemming met de regels rond renovatie dat bewoners zes weken in een woning zitten zonder douche, keuken of toilet?
Een corporatie die tot renovatie van haar woningen wenst over te gaan maakt doorgaans een renovatievoorstel, waarin ook aandacht is voor de periode dat de renovatie duurt en de voorzieningen tijdens de renovatie. Wettelijk dient minimaal 70% van de huurders in te stemmen met een renovatie alvorens de corporatie tot uitvoering hiervan kan overgaan.
In de wijken De Eng en Smitsveen is vooraf overleg gevoerd met de bewoners over de renovatie en de beschikbare voorzieningen om de overlast te beperken. De bewoners hebben conform hiervoor genoemde 70% regel in de zomer van 2014 ingestemd met de renovatie waarbij zij ervan uitgingen dat er sprake zou zijn van voldoende tijdelijke voorzieningen tijdens de renovatie. Nu de renovatie in de wijk De Eng niet is uitgevoerd conform het renovatievoorstel, heeft de corporatie besloten om bewoners een financiële compensatie te bieden voor elke dag dat er langer in de woning wordt gewerkt dan was afgesproken. Ook wordt gesproken over een extra financiële compensatie voor huurders die veel overlast van de renovatie hebben ondervonden.
Waarom heeft de woningcorporatie geen fatsoenlijke wisselwoningen aangeboden aan bewoners? Heeft de woningcorporatie bewust een te korte termijn voorgespiegeld om kosten en compensatie richting bewoners te voorkomen? Heeft men voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten? Zijn hier meer voorbeelden van in het land bij u bekend?
Ik heb van de corporatie begrepen dat er in beide projecten sprake is geweest van zowel rustwoningen- (alleen voor overdag) als wisselwoningen (tijdelijk verblijf tijdens de renovatie). De corporatie heeft bij het beschikbaar stellen van deze woningen gekeken naar ervaringen bij andere projecten. De daadwerkelijke vraag naar de rust- en wisselwoningen was in het project De Eng groter dan vooraf voorzien, daarom heeft de corporatie besloten om meer van deze woningen beschikbaar te stellen en de renovatie te temporiseren. Dit laatste leidt ook tot meer tijdelijke voorzieningen voor de bewoners. Het is aan de corporatie om een dergelijke beslissing te nemen en eventueel nog bij te stellen als dit nodig is. Het bieden van tijdelijke voorzieningen, tijdelijke woningen en eventueel compensatie is gebruikelijk bij renovaties evenals het opstellen van een renovatievoorstel. Ik heb geen signalen dat corporaties hier in het algemeen onbehoorlijk mee omgaan.
Is het normaal dat er slechts een douchecabine buiten op een parkeerplaats voor twee grote blokken appartementen voor een zo lange periode dienst moeten doen voor bewoners die daardoor weken over straat moesten om zich te kunnen wassen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven heeft de renovatie langer geduurd dan conform het renovatievoorstel vooraf met de bewoners was besproken. De gemeente Soest heeft aangeven dat zij vergunningen heeft verleend voor ondermeer het plaatsen van de douchecabines, bouwketen en containers op de openbare weg. Voor de gemeente is het van belang dat de overlast voor zowel de bewoners als voor het openbaar gebied, onder meer gelet op de veiligheid voor de omgeving, beperkt blijft. De gemeente ziet hier op toe. De gemeente heeft zich bereid verklaard om in dit geval te bezien of deze voorzieningen, voor zover van belang, elders geplaatst kunnen worden, waardoor de overlast voor de bewoners verkleind kan worden.
Kunt u aangeven of het bericht van de woningcorporatie juist is, dat de asbest die voor het oog zichtbaar is, «veilig» is? (zie foto «Asbest Soest») 9. Bent u op de hoogte dat op tal van punten de veiligheid in het geding is, zoals open gaten in de gangen van de buiten portiek, het pas laat dichten van gaten in de balkons en afbrokkelend beton (zie foto’s veiligheid Soest)?
Volgens informatie van de woningcorporatie wordt het asbest dat in het zicht is in beide projecten volgens wettelijke procedures verwijderd. De gemeente heeft hiertoe sloopmeldingen van de corporatie ontvangen voor het saneren van asbest in de twee projecten. Inmiddels heeft de gemeente een groot aantal zogenaamde vrijgaverapporten ontvangen van de Deskundig Toezichthouder Asbestsloop. Daarnaast heeft driemaal een controle plaatsgevonden door de Inspectie SZW, waarbij geen opmerkingen zijn gemaakt.
Alhoewel uit het voorgaande niet blijkt van enige onregelmatigheid heeft de gemeente naar aanleiding van de signalen die zij ontving besloten om de nog uit te voeren asbestsaneringen nauwlettend te volgen. Bewoners kunnen met hun klachten over asbestsanering bij de gemeente terecht. Zij is hiervoor de bevoegde instantie.
Is het u bekend dat bouwers bewoners onder druk hebben gezet om te tekenen voor oplevering terwijl de woning niet gereed was?4
Volgens de informatie die ik van de gemeente Soest ontving zijn tijdens de bouw- en renovatiewerkzaamheden regelmatig bouwtechnische controles uitgevoerd bij beide projecten. De bouwinspecteur van de gemeente heeft hierbij onder andere gekeken naar de wapening voor de stort van de nieuwe betonvloeren en hierbij geen onregelmatigheden geconstateerd. De gemeente heeft op 24 en 25 juni jl. bij beide projecten uitvoerige integrale controles uitgevoerd en hierbij enkele gebreken geconstateerd. De urgente gebreken zijn inmiddels verholpen. Ook heeft de gemeente bij de corporatie aanvullende stukken opgevraagd, zoals een geactualiseerd veiligheidsplan voor beide renovatieprojecten. De gemeente is van mening is dat de veiligheid van de bewoners voorop staat, de bouw voor beide projecten is daarom op 25 juni jl. stilgelegd. Inmiddels heeft de corporatie aan de aanvullende eisen voldaan en is de bouwstop opgeheven.
Is het u bekend dat bewoners formulieren hebben waarop handtekeningen naar hun zeggen zijn vervalst door bouwers, omdat bewoners niet thuis waren, danwel weigerden te ondertekenen voor oplevering?
Navraag bij de corporatie leerde dat, met uitzondering van een klacht van een huurder tijdens een bewonersavond op 10 juni jl., de corporatie tot op heden geen andere klachten van bewoners heeft ontvangen over het gedwongen tekenen van het opleverformulier. De corporatie heeft inmiddels met de bouwer afgesproken dat het opleverformulier alleen door de corporatie en de bouwer worden ondertekend en niet door de huurder.
Op de informatieavond voor bewoners verklaarde de projectleider van woningcorporatie Portaal dat de renovatie uit de hand was gelopen en geen oplossing had voor de problemen; een van de aannemers verklaarde de problemen te hebben onderschat; bent u bereid op zo kort mogelijke termijn de bouwers (o.a. BAM Woningbouw) en woningcorporatie Portaal op het matje te roepen?
De corporatie heeft het originele formulier dat de huurder tijdens de bewonersavond heeft laten zien, nog niet kunnen onderzoeken, omdat de huurder het formulier nog niet aan de corporatie ter beschikking heeft gesteld.
Bent u voornemens de Inspectie Leefomgeving en Transport danwel de bouwinspectie deze lijst met klachten op zo kort mogelijke termijn te laten inspecteren?
De gemeente heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de klachten bestuurlijk contact heeft gehad met de corporatie, omdat zij zich betrokken voelt bij het welzijn van haar bewoners en er alles aan wil doen de veiligheid te vergroten.
Van de zijde van de corporatie heb ik vernomen dat beide projecten uitgebreid met de aannemer zijn geëvalueerd. De corporatie is in gesprek met bewoners die nog klachten hebben na renovatie. Daarnaast is de corporatie in overleg met de huurdersorganisatie over een financiële compensatie voor huurders die veel overlast hebben ondervonden.
De huurdersorganisatie heeft binnenkort ook contact met de wethouder om de veiligheid bij de renovatie nog eens onder de aandacht van de gemeente te brengen. De gemeente heeft uit veiligheidsoverwegingen recent de nodige maatregelen getroffen en zal ook de komende tijd de renovatie nauwlettend volgen (zie ook antwoord5.
Ik constateer dat de corporatie en de bouwonderneming doordrongen zijn van de ernst van de situatie en maatregelen treffen. Tevens constateer ik dat de gemeente Soest bijzondere aandacht heeft voor de voortgang van de werkzaamheden in relatie tot de veiligheid en zich inspant om binnen haar bevoegdheden de klachten van de bewoners te adresseren. Er is geen sprake van een rijksrol in deze.
Kunt u de Kamer hierover, gelet op de aanhoudende problemen en het onvermogen van woningcorporatie Portaal en de bouwers, binnen een week te rapporteren en aangeven welke acties er van uw zijde zijn ondernomen?
Er is in deze geen sprake van een rol voor de toezichthouder op corporaties. De bouwinspectie valt onder de gemeente en staat onder toezicht van de provincie. Ik heb hier geen rol.
De rijkssubsidie die gaat verdwijnen voor het doveninternaat in Haren |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Streep door subsidie doveninternaat Haren»? 1
Ja.
Hoe is deze rijkssubsidie voor het doveninternaat Haren opgebouwd? Vanuit welke ministeries en welke budgetten krijgt het internaat subsidie en wat zijn de voorwaarden voor deze subsidie?
Onderwijsmiddelen zijn niet bedoeld voor bekostiging van verblijf op een internaat. Tot 2011 kon het verblijf van een jongere met een zintuiglijke beperking op het internaat bekostigd worden op basis van een AWBZ indicatie voor verblijf, ook als dat verblijf alleen nodig was voor deelname aan het onderwijs en niet in verband met de zorgbehoefte van de jongere. De middelen vanuit de AWBZ worden bekostigd door het Ministerie van VWS.
Vanaf 2011 is het Ministerie van VWS het AWBZ-criterium voor verblijfszorg, overeenkomstig de bedoeling van de wet, strikter gaan toepassen voor nieuwe jongeren. Zittende jongeren behielden hun AWBZ-indicatie voor verblijf in verband met onderwijsdeelname. Destijds is ook op verzoek van de Tweede Kamer besloten dat vanaf het schooljaar 2011/2012 het verblijf van nieuw instromende jongeren, die niet onder het AWBZ-criterium voor verblijfszorg vallen, alleen nog tijdelijk, tot de invoering van passend onderwijs door het Ministerie van OCW zou worden bekostigd. Met passend onderwijs is er namelijk meer mogelijk om het onderwijs dichterbij de woonplaats van de jongeren te organiseren. Die subsidie van OCW bedraagt € 28.000 per jongere. In schooljaar 2014/2015 gaat het om 35 jongeren (van de in totaal 83 jongeren op het internaat).
Vanaf 1 januari 2015 geldt voor jongeren met een zintuiglijke beperking dat hun op 31 december 2014 rechtsgeldige AWBZ-indicatie voor verblijf is overgegaan naar de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor nieuw instromende jongeren biedt de Wlz geen mogelijkheid om alleen ten behoeve van deelname aan onderwijs verblijfszorg toe te kennen.
Naast het internaat zit er in Haren een school die verbonden is met het internaat. Deze school, de Guyotschool voor voortgezet speciaal onderwijs (vso), wordt bekostigd door het Ministerie van OCW.
Welk deel van de subsidie zal komen te vervallen? Bent u van mening dat het voortbestaan van het doveninternaat in gevaar komt door dit wegvallen? Zo ja, bent u bereid om samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te zoeken naar een oplossing voor deze gespecialiseerde vorm van onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het was mijn bedoeling om de subsidie vanuit OCW af te gaan bouwen vanaf schooljaar 2016/2017. Dat wil zeggen dat er na schooljaar 2015/2016 geen nieuwe instroom van leerlingen in aanmerking zou komen voor subsidie voor verblijf op het internaat.
In het AO over passend onderwijs op 30 juni 2015 is de besluitvorming hierover aan de orde geweest. Op verzoek van de heer Van Meenen heb ik toegezegd eerst op bezoek te gaan bij het internaat, voordat ik een definitief besluit neem over de afbouw van de subsidie. Dit bezoek wordt op dit moment voorbereid.
Kunt u uiteenzetten hoe de zorgbehoefte van de leerlingen van het doveninternaat wordt vastgesteld en waarom deze nu ineens verandert?
Al vanaf 2011 is het toekennen van verblijfszorg alleen in verband met onderwijsdeelname niet meer mogelijk in de AWBZ. In lijn hiermee biedt ook de Wlz geen ruimte voor het toekennen van verblijfszorg alleen voor onderwijsdeelname, en is de zorgbehoefte bepalend. Dat betekent dat nieuwe jongeren vanaf 2015 alleen in aanmerking kunnen komen voor Wlz-verblijfszorg als is vastgesteld dat zij vanwege hun zintuiglijke beperking blijvend, dus voor de rest van hun leven, zijn aangewezen op zorg waarbij permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig is. Om te voorkomen dat jongeren ineens te maken krijgen met het nieuwe systeem, konden zittende jongeren in 2011 op basis van de AWBZ op het internaat blijven. Ook nu worden zittende jongeren ontzien door het overgangsrecht van de Wlz.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de leerlingen als het internaat moet sluiten?
De precieze gevolgen voor individuele leerlingen zullen verschillen. Een deel van de leerlingen van de Guyotschool woont in (de omgeving van) Haren en kan daar onderwijs blijven volgen. Voor hen heeft de eventuele sluiting van het internaat dan ook geen gevolgen. De leerlingen, van wie het verblijf door het Ministerie van OCW wordt bekostigd, kunnen hun school afmaken. Mocht het internaat toch al eerder sluiten, dan moet voor deze leerlingen een passend onderwijsaanbod dichter bij huis worden gevonden. De instelling Kentalis, waar de Guyotschool onder valt, is momenteel bezig om het onderwijs voor deze leerlingen dan ook dichterbij huis te organiseren. Dit zal voor een belangrijk deel van de leerlingen het meest passende alternatief zijn.
De gevaarlijke situatie voor motorrijders op het Kooimeerplein in Alkmaar |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat veel motorrijders op het Kooimeerplein bij Alkmaar onderuit gaan?1
Het is vanzelfsprekend ongewenst dat motorrijders op het Kooimeerplein bij Alkmaar ten val komen.
Heeft u in beeld hoeveel motorrijders er daar ten val zijn gekomen de afgelopen 12 maanden?
De motorrijdersorganisaties KNMV en MAG hebben motorrijders opgeroepen om valpartijen bij hen te melden. Deze meldingen laten een piek van circa veertig incidenten in het najaar van 2014 zien en circa tien incidenten dit voorjaar die een val of slippartij betroffen. Relatief veel valpartijen vinden plaatst op de linker rijstrook in de zuidoost-boog.
Bij Rijkswaterstaat zijn deze aantallen niet gemeld of geregistreerd omdat de meeste motorrijders na het incident hun weg zelfstandig vervolgden.
Wat is de reden dat motorrijders ten val komen op het Kooimeerplein?
Afgelopen jaar heeft Rijkswaterstaat de stroefheid van het wegdek en reparatievakken gemeten. Uit de metingen is gebleken dat het wegdek voldoet aan de normen. Daarnaast is er begin 2015 een verkeersonderzoek uitgevoerd om mogelijke oorzaken van de valpartijen te achterhalen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de incidenten waarschijnlijk veroorzaakt worden door een lichte knik in de belijning, wegverkanting net voor de bocht en diverse lussen en reparatievakken.
Afgelopen winter zijn waarschuwingsborden geplaatst met de boodschap: «slipgevaar bij nat wegdek». Binnenkort worden adviesborden geplaatst om motorrijders te attenderen op de makkelijker te berijden middelste en rechter rijstrook.
Welke maatregelen heeft u al genomen, behalve het plaatsen van borden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het aanpakken van de oorzaak beter is dan het plaatsen van borden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het plaatsen van adviesborden is een korte termijn maatregel. Rijkswaterstaat monitort het effect daarvan en of de dalende trend van ongevallen zich doorzet. Daarnaast onderzoekt Rijkswaterstaat de eventuele langere termijn maatregelen waarmee de motorincidenten hier aangepakt kunnen worden.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om deze gevaarlijke situatie te verbeteren, naast het plaatsen van borden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om ook de klachten van motorrijders structureel serieus te nemen en ook actie te ondernemen? Op welke manier gaat u dit doen?
Klachten van motorrijders worden serieus genomen en waren aanleiding voor de diverse metingen en onderzoek op het Kooimeerplein. Sinds deze winter voert Rijkswaterstaat constructief overleg met de KNMV en de MAG over de oorzaken van motorincidenten op het Kooimeerplein en mogelijke (lange termijn) maatregelen. Ik zal met de MAG en KNMV in gesprek blijven over de verbetering van de verkeersveiligheid voor motorrijders.
Gebiedsaanwijzing op de Noordzee |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer en op welke wijze worden de gebieden voor wind op zee definitief aangewezen? Hoe zal de besluitvorming hierover zich verhouden tot bijvoorbeeld het wetsvoorstel Wind op zee en het Nationaal Waterplan?
Met het Nationaal Waterplan 2009–2015 en de bijbehorende Beleidsnota Noordzee zijn de windenergiegebieden Borssele en IJmuiden Ver aangewezen. Met het vaststellen van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 11) zijn daaraan de windenergiegebieden Hollandse Kust en Ten Noorden van de Waddeneilanden toegevoegd.
Het kabinet wil met de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust twee stroken vanaf 10 mijl (circa 18,5 km) uit de kust toevoegen aan het gebied Hollandse Kust. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt om kavels voor de realisering van windparken aan te wijzen op een afstand van minimaal 18,5 km uit de kust. Ter voorbereiding van het plan-MER voor de voorgenomen structuurvisie heeft van 24 april tot en met 11 juni 2015 de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen. De hierop ontvangen zienswijzen worden betrokken bij het opstellen van het plan-MER en de Passende Beoordeling in de tweede helft van 2015 en bij het opstellen van de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust.
In december 2015 zal het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 met de bijbehorende Beleidsnota Noordzee worden vastgesteld. Het voornemen is de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust in januari 2016 ter inzage te leggen. Op de ontwerpstructuurvisie kunnen zienswijzen worden ingediend. Na standpuntbepaling van het kabinet naar aanleiding van nog lopend onderzoek en de inhoud van de zienswijzen kan dan medio 2016 in het kader van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust de twee stroken tussen 10 en 12 mijl aangewezen worden.
Volgens het wetsvoorstel Windenergie op zee, dat op 23 juni door de Eerste Kamer is aangenomen, mogen windparken alleen gebouwd worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit. Kavels worden uitsluitend aangewezen in gebieden die als voor windenergie geschikte gebieden zijn aangewezen in het Nationaal Waterplan. Om tot aanwijzing te komen van de eerder genoemde stroken tussen de 10- en 12-mijlszone is daarom een partiële herziening van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 nodig.
Hoe worden belanghebbenden bij het proces om tot aanwijzing te komen betrokken en hoe is dit tot op heden gebeurd?
De afgelopen jaren is rond de inpassing van windenergie op zee intensief contact geweest met alle bestaande gebruikers van de Noordzee. Het Rijk heeft op basis daarvan een goed beeld van de belangen en meningen van deze gebruikers en betrekt deze bij de afwegingen rond de aanwijzing en inrichting van gebieden voor windenergie. Zo wordt bijvoorbeeld met het oog op een veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes voldoende afstand gehouden tot aangewezen windenergiegebieden. Ten behoeve van recreatievaart en visserij wordt onderzocht of (en onder welke voorwaarden) windparken opengesteld kunnen worden voor doorvaart en medegebruik door kleine schepen. Natuurorganisaties zijn betrokken bij onderzoek naar effecten en maatregelen ter bescherming van natuurwaarden.
Bij de Haalbaarheidsstudie naar windparken binnen de 12-mijlszone is een uitgebreid maatschappelijk proces doorlopen. Op basis van de aanbevelingen die in dit proces zijn gedaan, wil het kabinet de toe te voegen extra ruimte aan de gebieden voor de Hollandse Kust (HK) beperken tot een strook van maximaal twee nautische mijl. De 12-mijlszone wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien. Zonder deze stroken wordt de uitrol van windenergie op zee fors duurder want dan moeten er windparken verder weg op zee worden gebouwd. Bij realisatie zullen de eerste windturbines negen kilometer verder uit de kust komen te liggen dan het nu dichtstbijzijnde bestaande windpark.
In het kader van het huidige project Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zijn er contacten met de relevante stakeholders en kustgemeenten. De eerste stap in de procedure is het publiceren van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Van 24 april tot en met 11 juni 2015 heeft deze Notitie ter inzage gelegen. Ruim 500 insprekers hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt een inspraakreactie in te dienen. In deze periode heeft het Rijk drie informatieavonden gehouden voor kustgemeenten en belanghebbenden, respectievelijk in Egmond aan Zee, Scheveningen en Noordwijkerhout.
Op welke onderzoeken en «meetlat» wordt de definitieve besluitvorming over de mogelijke aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl gebaseerd? Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?
Bij het vaststellen van de routekaart is gekozen voor ontwikkeling van nieuwe windparken in Borssele, Hollandse Kust A en Hollandse Kust B. Dit is gedaan op basis van een groot aantal onderzoeken die tegelijkertijd met de routekaart naar uw Kamer gestuurd zijn (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11). Daarna zijn er nog diverse brieven over de kosten toegestuurd (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nrs. 12, 15 en 18).
In de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11) is gekeken of windenergie op zee dichter bij de kust mogelijk was en of het goedkoper was dan in verder weg gelegen gebieden. Op basis van onderzoeken en het proces met stakeholders heeft het Kabinet ervoor gekozen een groot deel van de onderzochte gebieden niet te benutten en slechts de strook tussen de 10 en 12 mijl aan te willen wijzen. Voordat wordt overgegaan tot aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl wordt een milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd. De ingediende zienswijzen op de NRD worden daarbij betrokken. Aan de hand van de resultaten daarvan wordt een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Die wordt (naar verwachting in het eerste kwartaal van 2016) naar uw Kamer gestuurd. Ook op dit ontwerp is weer inspraak mogelijk.
Kunt u een kaart (schaal 1:150.00) aan de Kamer doen toekomen waarin limiterende activiteiten zoals de kabelveiligheidszones, scheepvaartroutes, te vermijden gebieden en pijpleidingen zijn ingetekend tezamen met de reeds geplaatste windmolenparken en de aangewezen windmolengebieden zowel binnen als buiten de 12 mijlszone?
Ja, zie bijgeleverde kaart.1 Toelichting: de ruimte voor windenergie op de Noordzee wordt beperkt door de ruimte die nodig is voor veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes, in voorzorggebieden en nabij ankergebieden. Bij de begrenzing van de gebieden is hiermee rekening gehouden (zie ook het antwoord op vraag 6). In de aangewezen gebieden zelf moet nog rekening worden gehouden met onderhoudszones langs kabels en leidingen. Daarnaast liggen er in en rond de gebieden HK A en HK B nog mijnbouwplatforms. Rond deze platforms geldt een veiligheidszone van 500 meter, waarbinnen geen andere obstakels gebouwd mogen worden. Daarnaast moet voldoende ruimte beschikbaar blijven voor de bereikbaarheid van de platforms door helikopters.
Waarom is in de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee binnen de 12 mijlszone bij geen van de onderzoeken rekening gehouden met cumulatieve effecten? Kunt u aangeven hoe en op welk moment er wel rekening gehouden wordt met de cumulatie van effecten? Deelt u de mening dat, zolang er geen inzicht is in de cumulatieve effecten, er geen gedegen beslissing gemaakt kan worden ten aanzien van het aanwijzen van gebieden binnen de 12 mijlszone? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uit te laten voeren waaruit de cumulatieve effecten duidelijk worden? Op welke termijn wilt u dit doen en wat betekent dit voor het besluitvormingsproces?
De Haalbaarheidsstudie was bedoeld om inzage te krijgen in de mogelijkheden van en het draagvlak voor windenergie in de 12-mijlszone. Op basis van deze studie heeft het kabinet in de routekaart gekozen om drie van de vijf onderzochte gebieden te laten vervallen en van de overige twee gebieden alleen de stroken tussen de 10 en 12 mijl te benutten, op minimaal 18,5 km uit de kust. Bij de formele aanwijzing van deze stroken worden de (cumulatieve) ecologische effecten onderzocht in het kader van de MER.
De Commissie voor de Milieueffect-rapportage (Commissie m.e.r.) heeft in haar advies bij de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee aangedrongen op een zelfstandig toetsingskader voor cumulatie van effecten op natuur. Het Rijk heeft daarop het zogenoemde Kader ecologie en cumulatie (KEC) ontwikkeld. Bij een tussentijds advies over een concept-projectMER van de kavelbesluiten I en II van windenergiegebied Borssele en het daarbij gehanteerde KEC heeft de Cie m.e.r. geoordeeld dat een belangrijke stap voorwaarts is gezet in de beschrijving en beoordeling van de cumulatieve effecten op zeezoogdieren en vogels van (ook toekomstige) windparken op zee.
Ook bij het – in de tweede helft van dit jaar – opstellen van de MER en de Passende Beoordeling bij de opstelling van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zal het KEC worden toegepast.
Waarom kunnen de 2 mijl binnen de 12 mijlszone niet aan de achterkant van het gebied geplaatst worden? Welke kosten zijn ermee gemoeid als we dat wel zouden doen? Welke andere regels hebben betrekking op dat gebied?
De huidige routering voor scheepvaart op de Noordzee is na 5 jaar van voorbereiding en internationaal overleg in augustus 2013 doorgevoerd. Dit is gedaan om scheepvaart op de Noordzee veiliger en efficiënter te maken en meer ruimte te scheppen voor ander gebruik, zoals de olie- en gaswinning en de aanleg van windparken.
Het gebied Hollandse Kust is aangewezen met de vorig jaar vastgestelde Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee. De in 2013 gewijzigde scheepvaartroutes vormden het uitgangspunt voor het aanwijzen van het windenergiegebied.
De gebieden voor windenergie moeten altijd op veilige afstand van de scheepvaartroutes en ankergebieden liggen. Die afstand wordt bepaald met het «afwegingskader voor veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken», zoals vastgelegd in het National Waterplan 2009 – 2015. In het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 wordt dit het «ontwerpcriterium afstand tussen scheepvaartroutes en windparken» genoemd.
De noordelijke en westelijke grenzen van HK A en HK B zijn zo opgesteld dat ze aan het ontwerpcriterium voldoen. Met dit criterium is het niet mogelijk om aan de «achterkant» van de aangewezen windenergiegebieden nog extra ruimte voor windenergie te vinden zonder dat dit ten koste gaat van de veilige scheepvaart in de internationale scheepvaartroutes.
Is er onderzoek gedaan naar de kosten en baten voor het plaatsen van windmolens in het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone? Zo ja, is hier ook rekening gehouden met de cumulatieve effecten? Zo nee, bent u bereid een volledig onderzoek naar de haalbaarheid van uitbreiding achter de 12 mijlszone te doen? Bent u bereid een MKBA uit te voeren voor het plaatsen van windmolens tussen het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone die een-op-een vergelijkbaar is met een MKBA binnen de 12 mijlszone?
Uit de beantwoording van vraag 6 volgt dat uitbreiding achter de 12-mijlszone niet haalbaar is. Onderzoeken en analyses zijn derhalve niet zinvol.
Rentemiddeling waardoor hypotheekbezitters kunnen profiteren van een lagere hypotheekrente |
|
Henk Nijboer (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met «rentemiddeling», waarbij de eerder afgesproken rente wordt gemiddeld met de actuele marktrente en de boete voor het aanpassen van de lopende vaste rente wordt berekend over een langere periode?
Ja.
Klopt het dat de meeste banken de mogelijkheid van rentemiddeling niet aanbieden? Hoeveel banken bieden deze mogelijkheid op dit moment wel aan?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers van Vereniging Eigen Huis, die aangeeft dat zes banken rentemiddeling aanbieden.
Deelt u de mening dat het zou getuigen van dienstbaar bankieren als banken klanten de mogelijkheid bieden om te profiteren van de lage rente? Deelt u de mening dat rentemiddeling daarvoor een goede manier kan zijn?
Consumenten die willen profiteren van de lage hypotheekrente kiezen er vaak voor om hun rentevastperiode af te breken om deze tegen een lagere rente opnieuw vast te zetten. Banken rekenen hiervoor een vergoeding (boeterente) als compensatie voor de misgelopen rente omdat het contract tussentijds wordt opengebroken.
Rentemiddeling is een van de mogelijkheden voor consumenten om te profiteren van de lage rente. Daarnaast kan oversluiten of overstappen naar een andere aanbieder in bepaalde gevallen voordeel opleveren.
Rentemiddeling houdt in dat de boeterente niet in één keer hoeft te worden betaald, maar feitelijk wordt «uitgesmeerd» over de nieuwe rentevastperiode. De boeterente wordt verdisconteerd in de nieuwe rente middels een opslag. Of het in individuele gevallen voordelig is om van rentemiddeling gebruik te maken, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de resterende looptijd van de rentevastperiode, de hypotheekvorm, de specifieke hypotheekvoorwaarden, eventuele bijkomende advies- en administratiekosten, etc. Het aanbieden van de mogelijkheid van rentemiddeling is een van de manieren om klanten keuzemogelijkheden te bieden en dienstbaar te zijn. Het staat overigens niet op voorhand vast dat rentemiddeling in alle gevallen leidt tot lagere lasten en dus voordeliger is voor de consument.
Bent u bereid hierover met de bankensector in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit gesprek, zodat iedereen gebruik kan maken van de mogelijkheden die de lage rente biedt?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, hangt het af van de specifieke situatie van de klant of rentemiddeling leidt tot een verlaging van de maandlasten. Kredietverstrekkers moeten de ruimte krijgen om hypotheekproducten te ontwikkelen en voorwaarden te introduceren waarvan zij verwachten dat die aansluiten bij de behoefte van de consument. Ik zal de sector, middels een brief, verzoeken om rentemiddeling als optie aan te bieden, waarbij in individuele situaties moet worden bezien of rentemiddeling in het belang is van de klant. De Staatssecretaris van financiën en ikzelf zijn uiteraard bereid om eventuele onduidelijkheden bij de uitvoering van de (fiscale) regels weg te nemen.
Bent u daarnaast bereid de berekening van de boete(rente) en de kosten voor rentemiddeling in dit gesprek met de bankensector te betrekken, zodat banken inzichtelijk maken hoe deze bedragen tot stand komen?
Het belang van de klant moet bij de berekening van de boeterente centraal staan. Dit houdt onder meer in dat de berekening van de netto contante waarde gebeurt op een transparante manier en op basis van een passende rente, zonder dat verrekeningen van kortingen of onjuiste afrondingen het klantbelang schaden. Dit geldt ook voor de berekening van de kosten van rentemiddeling. Of kredietverstrekkers zich hieraan houden valt onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In 2016 wordt de berekening van de boeterente bij hypotheken verder gereguleerd bij de implementatie van de richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten (de Mortgage Credit Directive). In deze richtlijn wordt onder meer voorgeschreven dat de boete die de hypotheekverstrekker rekent nooit hoger mag zijn dan het financiële nadeel dat de hypotheekverstrekker leidt. Ook dit zal de klant beter beschermen.