De uit de hand gelopen renovatie van flats in Soest van woningcorporatie Portaal |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat de renovatie van flats van de woningcorporatie Portaal in een aantal wijken (de Eng en Smitsveen) in Soest uit de hand is gelopen en dat de «onvrede bij de bewoners tot het kookpunt is gestegen»?1
Ja, naar aanleiding van dit bericht en de vragen die zijn gesteld heb ik informatie ingewonnen bij de betrokken huurdersorganisatie, de corporatie en de gemeente Soest.
Heeft u kennisgenomen van de petitie met de lijst van klachten die door de bewoners is opgesteld en aan woningcorporatie Portaal is overhandigd?2
Ja.
Is het u bekend dat de bewoners was toegezegd dat de renovatie slechts twee weken zou duren en dat dit in veel gevallen reeds zes weken duurt?
Er is sprake van twee renovatieprojecten, te weten die in de wijken De Eng en Smitsveen. Ik heb van woningcorporatie Portaal en de huurdersorganisatie begrepen dat er aan de bewoners was toegezegd dat renovatie van keuken, toilet en badkamer maximaal twee weken in beslag zou nemen. In beide gevallen is deze termijn niet gehaald. Voor het project in de wijk Smitsveen heeft de corporatie mij meegedeeld dat zij sinds afgelopen maart de planning wel haalt, maar voor het project De Eng is dit nog niet het geval.
Wat vindt u van het feit dat bewoners, zelfs die met kleine kinderen en pasgeborenen wekenlang verplicht waren in het stof, kaalgeslagen vloeren, lawaai en in hun met plastic afgedekte huisraad moesten verblijven?3
Een renovatie zal altijd in meer of mindere mate gedurende een bepaalde periode impact hebben op het directe woongenot van bewoners. Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder en de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt. Met corporatie Portaal ben ik van mening dat de renovatie in dit geval op een aantal punten niet goed is gelopen. De overlast voor de bewoners is groter dan vooraf verwacht en gecommuniceerd. Inmiddels heeft Portaal extra capaciteit ingezet voor het versterken van het al bij hen bestaande klachtenpunt. Alhoewel de corporatie heeft gezorgd voor zogenaamde rustwoningen en tijdelijke woonruimte in een bungalowpark, heeft de corporatie erkend dat een aantal bewoners te veel hinder heeft ondervonden van de renovatie. De corporatie heeft om deze reden besloten om de renovatie in De Eng te temporiseren. Dit heeft tot gevolg dat er meer tijdelijke woonruimte beschikbaar is voor de bewoners die hier behoefte aan hebben.
Ook de gemeente Soest is van mening dat de overlast voor de bewoners bij de renovatiewerkzaamheden zoveel mogelijk beperkt dient te worden. De gemeente heeft daarom het aantal controles ter plekke verhoogd. Daar waar de bewoners geen gehoor vinden bij Portaal en de aannemers kunnen zij zich melden bij de gemeente. De gemeente zal dan bezien met welke betrokken instanties klachten kunnen worden opgelost.
Is het in overeenstemming met de regels rond renovatie dat bewoners zes weken in een woning zitten zonder douche, keuken of toilet?
Een corporatie die tot renovatie van haar woningen wenst over te gaan maakt doorgaans een renovatievoorstel, waarin ook aandacht is voor de periode dat de renovatie duurt en de voorzieningen tijdens de renovatie. Wettelijk dient minimaal 70% van de huurders in te stemmen met een renovatie alvorens de corporatie tot uitvoering hiervan kan overgaan.
In de wijken De Eng en Smitsveen is vooraf overleg gevoerd met de bewoners over de renovatie en de beschikbare voorzieningen om de overlast te beperken. De bewoners hebben conform hiervoor genoemde 70% regel in de zomer van 2014 ingestemd met de renovatie waarbij zij ervan uitgingen dat er sprake zou zijn van voldoende tijdelijke voorzieningen tijdens de renovatie. Nu de renovatie in de wijk De Eng niet is uitgevoerd conform het renovatievoorstel, heeft de corporatie besloten om bewoners een financiële compensatie te bieden voor elke dag dat er langer in de woning wordt gewerkt dan was afgesproken. Ook wordt gesproken over een extra financiële compensatie voor huurders die veel overlast van de renovatie hebben ondervonden.
Waarom heeft de woningcorporatie geen fatsoenlijke wisselwoningen aangeboden aan bewoners? Heeft de woningcorporatie bewust een te korte termijn voorgespiegeld om kosten en compensatie richting bewoners te voorkomen? Heeft men voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten? Zijn hier meer voorbeelden van in het land bij u bekend?
Ik heb van de corporatie begrepen dat er in beide projecten sprake is geweest van zowel rustwoningen- (alleen voor overdag) als wisselwoningen (tijdelijk verblijf tijdens de renovatie). De corporatie heeft bij het beschikbaar stellen van deze woningen gekeken naar ervaringen bij andere projecten. De daadwerkelijke vraag naar de rust- en wisselwoningen was in het project De Eng groter dan vooraf voorzien, daarom heeft de corporatie besloten om meer van deze woningen beschikbaar te stellen en de renovatie te temporiseren. Dit laatste leidt ook tot meer tijdelijke voorzieningen voor de bewoners. Het is aan de corporatie om een dergelijke beslissing te nemen en eventueel nog bij te stellen als dit nodig is. Het bieden van tijdelijke voorzieningen, tijdelijke woningen en eventueel compensatie is gebruikelijk bij renovaties evenals het opstellen van een renovatievoorstel. Ik heb geen signalen dat corporaties hier in het algemeen onbehoorlijk mee omgaan.
Is het normaal dat er slechts een douchecabine buiten op een parkeerplaats voor twee grote blokken appartementen voor een zo lange periode dienst moeten doen voor bewoners die daardoor weken over straat moesten om zich te kunnen wassen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven heeft de renovatie langer geduurd dan conform het renovatievoorstel vooraf met de bewoners was besproken. De gemeente Soest heeft aangeven dat zij vergunningen heeft verleend voor ondermeer het plaatsen van de douchecabines, bouwketen en containers op de openbare weg. Voor de gemeente is het van belang dat de overlast voor zowel de bewoners als voor het openbaar gebied, onder meer gelet op de veiligheid voor de omgeving, beperkt blijft. De gemeente ziet hier op toe. De gemeente heeft zich bereid verklaard om in dit geval te bezien of deze voorzieningen, voor zover van belang, elders geplaatst kunnen worden, waardoor de overlast voor de bewoners verkleind kan worden.
Kunt u aangeven of het bericht van de woningcorporatie juist is, dat de asbest die voor het oog zichtbaar is, «veilig» is? (zie foto «Asbest Soest») 9. Bent u op de hoogte dat op tal van punten de veiligheid in het geding is, zoals open gaten in de gangen van de buiten portiek, het pas laat dichten van gaten in de balkons en afbrokkelend beton (zie foto’s veiligheid Soest)?
Volgens informatie van de woningcorporatie wordt het asbest dat in het zicht is in beide projecten volgens wettelijke procedures verwijderd. De gemeente heeft hiertoe sloopmeldingen van de corporatie ontvangen voor het saneren van asbest in de twee projecten. Inmiddels heeft de gemeente een groot aantal zogenaamde vrijgaverapporten ontvangen van de Deskundig Toezichthouder Asbestsloop. Daarnaast heeft driemaal een controle plaatsgevonden door de Inspectie SZW, waarbij geen opmerkingen zijn gemaakt.
Alhoewel uit het voorgaande niet blijkt van enige onregelmatigheid heeft de gemeente naar aanleiding van de signalen die zij ontving besloten om de nog uit te voeren asbestsaneringen nauwlettend te volgen. Bewoners kunnen met hun klachten over asbestsanering bij de gemeente terecht. Zij is hiervoor de bevoegde instantie.
Is het u bekend dat bouwers bewoners onder druk hebben gezet om te tekenen voor oplevering terwijl de woning niet gereed was?4
Volgens de informatie die ik van de gemeente Soest ontving zijn tijdens de bouw- en renovatiewerkzaamheden regelmatig bouwtechnische controles uitgevoerd bij beide projecten. De bouwinspecteur van de gemeente heeft hierbij onder andere gekeken naar de wapening voor de stort van de nieuwe betonvloeren en hierbij geen onregelmatigheden geconstateerd. De gemeente heeft op 24 en 25 juni jl. bij beide projecten uitvoerige integrale controles uitgevoerd en hierbij enkele gebreken geconstateerd. De urgente gebreken zijn inmiddels verholpen. Ook heeft de gemeente bij de corporatie aanvullende stukken opgevraagd, zoals een geactualiseerd veiligheidsplan voor beide renovatieprojecten. De gemeente is van mening is dat de veiligheid van de bewoners voorop staat, de bouw voor beide projecten is daarom op 25 juni jl. stilgelegd. Inmiddels heeft de corporatie aan de aanvullende eisen voldaan en is de bouwstop opgeheven.
Is het u bekend dat bewoners formulieren hebben waarop handtekeningen naar hun zeggen zijn vervalst door bouwers, omdat bewoners niet thuis waren, danwel weigerden te ondertekenen voor oplevering?
Navraag bij de corporatie leerde dat, met uitzondering van een klacht van een huurder tijdens een bewonersavond op 10 juni jl., de corporatie tot op heden geen andere klachten van bewoners heeft ontvangen over het gedwongen tekenen van het opleverformulier. De corporatie heeft inmiddels met de bouwer afgesproken dat het opleverformulier alleen door de corporatie en de bouwer worden ondertekend en niet door de huurder.
Op de informatieavond voor bewoners verklaarde de projectleider van woningcorporatie Portaal dat de renovatie uit de hand was gelopen en geen oplossing had voor de problemen; een van de aannemers verklaarde de problemen te hebben onderschat; bent u bereid op zo kort mogelijke termijn de bouwers (o.a. BAM Woningbouw) en woningcorporatie Portaal op het matje te roepen?
De corporatie heeft het originele formulier dat de huurder tijdens de bewonersavond heeft laten zien, nog niet kunnen onderzoeken, omdat de huurder het formulier nog niet aan de corporatie ter beschikking heeft gesteld.
Bent u voornemens de Inspectie Leefomgeving en Transport danwel de bouwinspectie deze lijst met klachten op zo kort mogelijke termijn te laten inspecteren?
De gemeente heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de klachten bestuurlijk contact heeft gehad met de corporatie, omdat zij zich betrokken voelt bij het welzijn van haar bewoners en er alles aan wil doen de veiligheid te vergroten.
Van de zijde van de corporatie heb ik vernomen dat beide projecten uitgebreid met de aannemer zijn geëvalueerd. De corporatie is in gesprek met bewoners die nog klachten hebben na renovatie. Daarnaast is de corporatie in overleg met de huurdersorganisatie over een financiële compensatie voor huurders die veel overlast hebben ondervonden.
De huurdersorganisatie heeft binnenkort ook contact met de wethouder om de veiligheid bij de renovatie nog eens onder de aandacht van de gemeente te brengen. De gemeente heeft uit veiligheidsoverwegingen recent de nodige maatregelen getroffen en zal ook de komende tijd de renovatie nauwlettend volgen (zie ook antwoord5.
Ik constateer dat de corporatie en de bouwonderneming doordrongen zijn van de ernst van de situatie en maatregelen treffen. Tevens constateer ik dat de gemeente Soest bijzondere aandacht heeft voor de voortgang van de werkzaamheden in relatie tot de veiligheid en zich inspant om binnen haar bevoegdheden de klachten van de bewoners te adresseren. Er is geen sprake van een rijksrol in deze.
Kunt u de Kamer hierover, gelet op de aanhoudende problemen en het onvermogen van woningcorporatie Portaal en de bouwers, binnen een week te rapporteren en aangeven welke acties er van uw zijde zijn ondernomen?
Er is in deze geen sprake van een rol voor de toezichthouder op corporaties. De bouwinspectie valt onder de gemeente en staat onder toezicht van de provincie. Ik heb hier geen rol.
Rentemiddeling waardoor hypotheekbezitters kunnen profiteren van een lagere hypotheekrente |
|
Henk Nijboer (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met «rentemiddeling», waarbij de eerder afgesproken rente wordt gemiddeld met de actuele marktrente en de boete voor het aanpassen van de lopende vaste rente wordt berekend over een langere periode?
Ja.
Klopt het dat de meeste banken de mogelijkheid van rentemiddeling niet aanbieden? Hoeveel banken bieden deze mogelijkheid op dit moment wel aan?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers van Vereniging Eigen Huis, die aangeeft dat zes banken rentemiddeling aanbieden.
Deelt u de mening dat het zou getuigen van dienstbaar bankieren als banken klanten de mogelijkheid bieden om te profiteren van de lage rente? Deelt u de mening dat rentemiddeling daarvoor een goede manier kan zijn?
Consumenten die willen profiteren van de lage hypotheekrente kiezen er vaak voor om hun rentevastperiode af te breken om deze tegen een lagere rente opnieuw vast te zetten. Banken rekenen hiervoor een vergoeding (boeterente) als compensatie voor de misgelopen rente omdat het contract tussentijds wordt opengebroken.
Rentemiddeling is een van de mogelijkheden voor consumenten om te profiteren van de lage rente. Daarnaast kan oversluiten of overstappen naar een andere aanbieder in bepaalde gevallen voordeel opleveren.
Rentemiddeling houdt in dat de boeterente niet in één keer hoeft te worden betaald, maar feitelijk wordt «uitgesmeerd» over de nieuwe rentevastperiode. De boeterente wordt verdisconteerd in de nieuwe rente middels een opslag. Of het in individuele gevallen voordelig is om van rentemiddeling gebruik te maken, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de resterende looptijd van de rentevastperiode, de hypotheekvorm, de specifieke hypotheekvoorwaarden, eventuele bijkomende advies- en administratiekosten, etc. Het aanbieden van de mogelijkheid van rentemiddeling is een van de manieren om klanten keuzemogelijkheden te bieden en dienstbaar te zijn. Het staat overigens niet op voorhand vast dat rentemiddeling in alle gevallen leidt tot lagere lasten en dus voordeliger is voor de consument.
Bent u bereid hierover met de bankensector in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit gesprek, zodat iedereen gebruik kan maken van de mogelijkheden die de lage rente biedt?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, hangt het af van de specifieke situatie van de klant of rentemiddeling leidt tot een verlaging van de maandlasten. Kredietverstrekkers moeten de ruimte krijgen om hypotheekproducten te ontwikkelen en voorwaarden te introduceren waarvan zij verwachten dat die aansluiten bij de behoefte van de consument. Ik zal de sector, middels een brief, verzoeken om rentemiddeling als optie aan te bieden, waarbij in individuele situaties moet worden bezien of rentemiddeling in het belang is van de klant. De Staatssecretaris van financiën en ikzelf zijn uiteraard bereid om eventuele onduidelijkheden bij de uitvoering van de (fiscale) regels weg te nemen.
Bent u daarnaast bereid de berekening van de boete(rente) en de kosten voor rentemiddeling in dit gesprek met de bankensector te betrekken, zodat banken inzichtelijk maken hoe deze bedragen tot stand komen?
Het belang van de klant moet bij de berekening van de boeterente centraal staan. Dit houdt onder meer in dat de berekening van de netto contante waarde gebeurt op een transparante manier en op basis van een passende rente, zonder dat verrekeningen van kortingen of onjuiste afrondingen het klantbelang schaden. Dit geldt ook voor de berekening van de kosten van rentemiddeling. Of kredietverstrekkers zich hieraan houden valt onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In 2016 wordt de berekening van de boeterente bij hypotheken verder gereguleerd bij de implementatie van de richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten (de Mortgage Credit Directive). In deze richtlijn wordt onder meer voorgeschreven dat de boete die de hypotheekverstrekker rekent nooit hoger mag zijn dan het financiële nadeel dat de hypotheekverstrekker leidt. Ook dit zal de klant beter beschermen.
De gevaarlijke situatie voor motorrijders op het Kooimeerplein in Alkmaar |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat veel motorrijders op het Kooimeerplein bij Alkmaar onderuit gaan?1
Het is vanzelfsprekend ongewenst dat motorrijders op het Kooimeerplein bij Alkmaar ten val komen.
Heeft u in beeld hoeveel motorrijders er daar ten val zijn gekomen de afgelopen 12 maanden?
De motorrijdersorganisaties KNMV en MAG hebben motorrijders opgeroepen om valpartijen bij hen te melden. Deze meldingen laten een piek van circa veertig incidenten in het najaar van 2014 zien en circa tien incidenten dit voorjaar die een val of slippartij betroffen. Relatief veel valpartijen vinden plaatst op de linker rijstrook in de zuidoost-boog.
Bij Rijkswaterstaat zijn deze aantallen niet gemeld of geregistreerd omdat de meeste motorrijders na het incident hun weg zelfstandig vervolgden.
Wat is de reden dat motorrijders ten val komen op het Kooimeerplein?
Afgelopen jaar heeft Rijkswaterstaat de stroefheid van het wegdek en reparatievakken gemeten. Uit de metingen is gebleken dat het wegdek voldoet aan de normen. Daarnaast is er begin 2015 een verkeersonderzoek uitgevoerd om mogelijke oorzaken van de valpartijen te achterhalen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de incidenten waarschijnlijk veroorzaakt worden door een lichte knik in de belijning, wegverkanting net voor de bocht en diverse lussen en reparatievakken.
Afgelopen winter zijn waarschuwingsborden geplaatst met de boodschap: «slipgevaar bij nat wegdek». Binnenkort worden adviesborden geplaatst om motorrijders te attenderen op de makkelijker te berijden middelste en rechter rijstrook.
Welke maatregelen heeft u al genomen, behalve het plaatsen van borden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het aanpakken van de oorzaak beter is dan het plaatsen van borden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het plaatsen van adviesborden is een korte termijn maatregel. Rijkswaterstaat monitort het effect daarvan en of de dalende trend van ongevallen zich doorzet. Daarnaast onderzoekt Rijkswaterstaat de eventuele langere termijn maatregelen waarmee de motorincidenten hier aangepakt kunnen worden.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om deze gevaarlijke situatie te verbeteren, naast het plaatsen van borden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om ook de klachten van motorrijders structureel serieus te nemen en ook actie te ondernemen? Op welke manier gaat u dit doen?
Klachten van motorrijders worden serieus genomen en waren aanleiding voor de diverse metingen en onderzoek op het Kooimeerplein. Sinds deze winter voert Rijkswaterstaat constructief overleg met de KNMV en de MAG over de oorzaken van motorincidenten op het Kooimeerplein en mogelijke (lange termijn) maatregelen. Ik zal met de MAG en KNMV in gesprek blijven over de verbetering van de verkeersveiligheid voor motorrijders.
Nieuwe uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam (IUR) |
|
Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen over de herhaaldelijke ongepaste uitspraken van de rector van de IUR?1 2 3 4 5 6
Ja, ik ben bekend met deze uitspraken.
Klopt het dat uit uw reactie op de meeste recente uitspraak van de rector7, waarin u aangeeft de Raad van Toezicht (RvT) te ontbieden om aan te dringen op het ontslag van de rector, blijkt dat u de mening deelt dat de recente uitspraken van de rector wederom leiden tot verdeeldheid in de maatschappij? Kunt u de Kamer informeren over het verloop en uitkomsten van het gesprek met de IUR?
Ja, ik vind dergelijke uitspraken onacceptabel voor iemand met een functie als boegbeeld van een Nederlandse instelling voor hoger onderwijs. Bij het gesprek met de Raad van Toezicht heb ik ook het stichtingsbestuur van de IUR gevraagd om aanwezig te zijn, omdat die bevoegd is tot schorsing en ontslag van CvB-leden. Het was een stevig gesprek waarin ik heb aangegeven dat ik er geen vertrouwen meer in heb dat de rector zich in de toekomst zal houden aan de eerder gemaakte afspraken en zal laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te respecteren. Ik heb de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur dringend verzocht om maatregelen te nemen. Inmiddels heeft de Raad van Toezicht mij in een schriftelijke reactie laten weten dat de rector zijn facebookpagina zal sluiten. Dit is een stap maar nog niet voldoende. Ik heb de RvT en het stichtingsbestuur namelijk ook herhaaldelijk gevraagd om afstand te nemen van de uitspraken van de rector, dat is tot op heden nog niet gebeurd.
Als de RvT geen gevolg geeft aan uw oproep, welke stappen zult u dan ondernemen?
Mijn vertrouwen is niet hersteld omdat de IUR niet heeft laten zien de maatschappelijke opdracht te kunnen en willen vervullen. Dat betekent dat het verscherpt toezicht van de inspectie van kracht blijft. Daarnaast heb ik van de NVAO begrepen dat er naar aanleiding van de recente uitspraken bij de instelling om aanvullende informatie is gevraagd. Deze informatie zal worden betrokken bij het beoordelen van de accreditatiewaardigheid van de geaccrediteerde masteropleiding en bacheloropleiding. Bij de masteropleiding gaat het om een visitatie vanwege het aflopen van de accreditatietermijn, bij de bacheloropleiding gaat het om een midtermreview conform eerder gemaakte afspraken. Naar verwachting komt de NVAO medio juli tot een oordeel. Afhankelijk daarvan kan ik stappen zetten om de accreditatie in te trekken cq. niet te verlengen. Verder heb ik op dit moment helaas geen juridische middelen om in te grijpen. Wel werk ik aan een wetsvoorstel om dat in de toekomst te kunnen doen. Wanneer die wet van kracht is zal ik niet aarzelen dit middel in te zetten als ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR de maatschappelijke opdracht kan en wil vervullen. Dat heb ik het stichtingsbestuur en de Raad van Toezicht ook duidelijk gemaakt.
Klopt het dat het bestuur van de IUR heeft gezegd, hetgeen uit een brief aan de Kamer kan worden afgeleid, gebaseerd op een bezoek van de inspectie aan de IUR, dat «het voor de rector duidelijk [is] dat wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector bij de IUR [en] hij geen aanleiding meer zal geven tot een discussie»,?8 In acht genomen dat de rector dus beseft dat zijn uitspraken over «homo’s en Armeniërs» in de context van zijn functie als rector gezien worden, deelt u de mening dat zijn uitspraken hiermee direct raken aan het primaire onderwijsproces van de IUR? Zo nee, waarom niet?
Dat is inderdaad eerder met de inspectie besproken, maar dat heeft de rector er niet van weerhouden opnieuw ongepaste uitspraken te doen. De NVAO onderzoekt momenteel of de uitspraken invloed hebben op het primaire onderwijsproces. Mocht dat het geval zijn, dan zal de accreditatie van de masteropleiding niet worden verlengd en heb ik de mogelijkheid om stappen te zetten tot het intrekken van de accreditatie van de bacheloropleiding.
Deelt u de mening dat de recente uitspraken van de rector betrokken dienen te worden bij de accreditatie van de opleidingen aan de IUR, omdat de rector bij het doen van de kwetsende uitspraken beseft dat «wat hij via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie als rector bij de IUR»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat wat de rector via openbare bronnen uitdraagt niet los kan worden gezien van zijn functie bij een instelling voor hoger onderwijs. Of dat ook van invloed is op het onderwijsproces kan alleen de NVAO beoordelen, die gaat immers over de kwaliteit van het hoger onderwijs en heeft daartoe een zelfstandige bevoegdheid. Naar aanleiding van de eerdere uitspraken van de rector hebben de visitatiepanels de opdracht tot bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als aandachtspunt meegenomen in de eerdergenoemde visitaties en worden de meest recente uitspraken van de rector nadrukkelijk betrokken in de beoordelingen.
Deelt u de mening dat de reactie van het bestuur op de recente uitspraken van de rector er in feite op neer komt dat zij op geen enkele wijze afstand neemt van de uitspraken van de rector en daarmee de ernst van de zaak dus nog steeds niet begrijpt?
Ja, ik vind de reactie van de Raad van Toezicht en het stichtingsbestuur ontoereikend. Ik en ook de inspectie hebben de RvT en het stichtingsbestuur meermaals verzocht om te laten zien dat de IUR de principes van de Nederlandse rechtsstaat wel degelijk onderschrijft door afstand te nemen van de uitspraken van de rector, die zich hier niet toe verhouden. We hebben aangegeven dat we dit onvoldoende terug hebben gezien in de communicatie naar buiten toe, maar ook in de schriftelijke reactie na ons gesprek wordt daar geen blijk van gegeven. Ik heb de IUR laten weten dat ik dit onvoldoende vind.
Hoeveel waarschuwingen moet een rector krijgen alvorens de Nederlandse overheid beslist dat zij een keurmerk van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) intrekt? Welk signaal geeft de overheid af aan de Alevitische, Armeense en Joodse gemeenschap, maar ook homo’s, vrouwen en Turken die er «een westerse leefstijl op nahouden», als zij een goedkeuringsstempel van de NVAO afgeeft aan een instelling waar een dergelijke rector de scepter zwaait? Deelt u de mening dat het structureel wegzetten van bevolkingsgroepen en anders geaarde direct neerslaat op het primaire onderwijsproces?
Zoals gezegd beoordeelt de NVAO de kwaliteit van het onderwijs aan de hand van de eisen in het accreditatiekader. De beoordeling van de aard van de uitspraken van de rector in relatie tot de kwaliteit van het onderwijs bevindt zich aan de randen van het accreditatiestelsel. Om goed te kunnen beoordelen of de uitspraken van de rector van invloed zijn op het primaire onderwijsproces heeft de NVAO aanvullende informatie opgevraagd bij de IUR. Ik wacht het oordeel van de NVAO af en werk tegelijkertijd verder aan een wetsvoorstel waarmee ik de status van rechtspersoon hoger onderwijs in kan trekken wanneer een instelling zich niet houdt aan de opdracht tot bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef.
Wat is de status van de eerder door u ingestelde onderzoeken uitgevoerd door de NVAO en de onderwijsinspectie? Hoe worden dergelijke herhaalde uitspraken betrokken bij het onderzoek?
Naar aanleiding van de eerdere uitspraken van de rector hebben de visitatiepanels van de NVAO de opdracht tot bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als aandachtspunt meegenomen in de eerdergenoemde visitaties van de beide geaccrediteerde opleidingen van de IUR. Op basis van deze visitatierapporten en de aanvullende informatie die na de meest recente uitspraak bij de IUR is opgevraagd, zal de NVAO naar verwachting medio juli tot een oordeel komen. Naar aanleiding van de eerdere uitspraken is de IUR tevens onder verscherpt toezicht van de inspectie gesteld. Dit verscherpt toezicht blijft van kracht, zolang er geen afdoende maatregelen zijn genomen en de IUR niet heeft laten zien de principes van de Nederlandse rechtsstaat te kunnen en willen respecteren.
Klopt het dat u met het bestuur harde afspraken heeft gemaakt opdat «maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef», artikel 1.3 uit de Wet op het Hoger Onderwijs, onderschreven en uitdragen wordt door de rector en de school? Bent u van mening dat het bestuur, indien zij niet in klare taal afstand neemt van de recente uitspraken van de rector, maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef onvoldoende uitdraagt en daarmee haar afspraken niet nakomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind inderdaad dat noch het College van Bestuur, noch de Raad van Toezicht, noch het stichtingsbestuur van de IUR blijk hebben gegeven van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef door geen afstand te nemen van de uitspraken van de rector. Na ons gesprek op 16 juni heeft de Raad van Toezicht mij schriftelijk laten weten dat de IUR maatschappelijke commotie wil voorkomen en dat de rector daarom zijn facebookpagina zal sluiten. Hoewel ik het waardeer dat de IUR probeert te voorkomen dat discriminerende uitingen in de toekomst weer tot maatschappelijke commotie zullen leiden, is mij nog niet voldoende gebleken dat de IUR ook daadwerkelijk vindt dat dergelijke uitingen niet passen bij het boegbeeld van een onderwijsinstelling die voor zichzelf een rol ziet in het integratieproces. Ik heb daar geen vertrouwen in. Dat betekent dat het verscherpt toezicht van de inspectie van kracht blijft, en dat ik in afwachting van het oordeel van de NVAO – die beoordeelt in hoeverre het gegeven onderwijs aan die doelstellingen beantwoordt – verder zal werken aan het voorstel waarmee de opdracht tot maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk wordt verankerd. Wanneer die wet van kracht is zal ik niet aarzelen dit middel in te zetten als ik er op dat moment nog steeds niet van overtuigd ben dat de IUR in staat is de maatschappelijke opdracht te kunnen en willen vervullen. Dat heb ik het stichtingsbestuur en de RvT ook laten weten.
De integriteit van een lobbyist |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de Beroepsvereniging voor Public Affairs (BVPA) dat oud-minister de heer B. Bot, door een lobby bij het Openbaar Ministerie in een strafrechtelijk onderzoek naar een Libische zakenman uit de clan van oud-commandant Gaddafi, de schijn heeft gewekt dat hij als oud-minister om een wederdienst vroeg?1
Gelet op de onafhankelijke positie van het Openbaar Ministerie acht ik het niet passend om in deze specifieke casus te treden. In algemene zin geldt echter dat het voor zich spreekt dat oud-bewindspersonen zich in hun handelen rekenschap dienen te geven van hun bijzondere positie. Dat geldt eens te meer voor contacten met overheidsinstanties en in het bijzonder voor contacten met de rechterlijke macht.
Vindt u dat de heer Bot zich bij het OM bekend had moeten maken als lobbyist en niet als privépersoon? Deelt u de mening dat deze lobbyist namens het public affairs bureau Meines Holla & Partners had moeten aangeven dat het hier een betaalde opdracht betrof?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat lobbyisten zich te allen tijde als zodanig bij een organisatie bekend moeten maken? Helpt het naar uw opvatting als lobbyfirma’s verplicht lid zijn van de beroepsvereniging?
Transparantie in het besluitvormingsproces van de overheid is een groot goed en het is in eenieders belang dat duidelijk is wat de afwegingen zijn geweest bij de besluitvorming en welke belangen daarbij zijn betrokken. Het is in beginsel dan ook goed om met enige regelmaat te kijken naar mogelijkheden om de transparantie van de beïnvloeding van de besluitvorming verder te vergroten en welke instrumenten en maatregelen daarvoor kunnen worden benut. Ik verwijs in dit kader graag naar het initiatief «Lobby in daglicht», dat de Kamerleden Bouwmeester en Oosenbrug recentelijk hebben gepubliceerd. Het is echter wel van belang hierbij rekening te houden met het gegeven dat besluitvormingsprocessen vaak een complex karakter hebben en er veel organisaties en personen die allemaal hun stempel op de besluitvorming willen drukken bij betrokken zijn. Hierbij gaat het doorgaans maar voor een beperkt deel om gespecialiseerde lobbyisten en het kan daarom worden betwijfeld of maatregelen specifiek gericht op deze groep het beoogde effect zullen sorteren. Lobbyisten verplichten zich te allen tijde als zodanig bij een organisatie bekend te maken lijkt mij moeilijk handhaafbaar, al was het maar omdat het lastig zal zijn een waterdichte definitie van «lobbyist» op te stellen. Het verplicht stellen van het lidmaatschap van de brancheorganisatie zie ik evenmin als een oplossing, hetgeen echter onverlet laat dat het lidmaatschap van – en actieve participatie in een belangenvereniging of brancheorganisatie een positieve bijdrage kunnen leveren aan transparante besluitvorming en de discussie over eventuele verbeteringen daarvan.
De sluiting van de kerncentrale Tihange |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van raadsuitspraken in de gemeenteraad van Heerlen en een aantal andere gemeenten, waarin wordt aangedrongen op sluiting van de Belgische, door scheurvorming aangetaste, kerncentrale in TIhange?1
Ja
Hoe gaat u acteren op dit signaal? Kunt u in overleg treden met uw Belgische collega om een eventuele sluiting van deze kerncentrale te bespreken?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid en het is dan ook de Belgische toezichthouder (het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, FANC) die (onafhankelijk) besluit of de kerncentrale veilig is of gesloten moet worden. Dit neemt niet weg dat de ANVS nauw contact heeft met het FANC over dit soort processen. Er is op dit moment geen sprake van een onveilige situatie, de beide reactoren in België met afwijkingen zijn veilig afgeschakeld.
Heeft u regelmatig overleg met uw Belgische collega Minister van Economische Zaken en/of Infrastructuur en Milieu en worden daarin ook de kerncentrales van Tihange en Doel besproken?
Mijn ambtsvoorganger de Minister van Economische Zaken heeft contact gehad met zijn collega over de nucleaire veiligheid van de centrales Doel en Tihange. Hierbij is ondermeer de afspraak gemaakt dat het FANC en de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) hun samenwerking en informatie-uitwisseling gaan versterken. De samenwerking tussen het FANC en de ANVS voorloopt voorspoedig, zo heeft 10 juni jl. nog een delegatie van het FANC de ANVS bezocht voor verdere afstemming en samenwerking.
Is het voor gemeenten ook mogelijk om op lokaal niveau communicatie- en calamiteitenplannen op te stellen en in werking te alten treden? Op welke manier kunt u hierbij betrokken raken?
Conform Wet op de Veiligheidsregio artikel 16 lid 2 bevat het regionale crisisplan een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen (waaronder communicatie) die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Gemeenten zijn als onderdeel van de Veiligheidsregio partij in dit crisisplan. Het crisisplan wordt ten minste eenmaal in de vier jaar door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld.
De ANVS werkt samen met de Veiligheidsregio’s op het gebied van de (voorbereiding op) de respons bij een nucleair ongeval. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het Breed Overleg Kernongevalbestrijding, en ook in het project «versterking risico- en crisisbeheersing stralingsincidenten», dat één van de gezamenlijke doelstellingen is van het Veiligheidsberaad en de Minister van Veiligheid en Justitie.
Wanneer zal het uitdelen van de jodiumpillen gaan plaatsvinden? Is deze maatregel afdoende tegen het stralingsgevaar? Zo nee, welke maatregelen kunnen nog meer genomen worden?
In aanvulling op de landelijke voorraad jodiumtabletten is aan een aantal veiligheidsregio’s jodiumtabletten verstrekt om decentraal op te slaan of te predistribueren. In Zuid-Limburg is dit in april 2013 gebeurd.
Het is mogelijk dat er bij een incident met een kernreactor radioactief jodium vrij komt. Door inname van de jodiumtabletten, die niet-radioactief jodium bevatten, kan de opname van radioactief jodium in de schildklier sterk worden verminderd.
Andere maatregelen om de effecten van een mogelijk stralingsincident te verlagen zijn bijvoorbeeld evacuatie en schuilen.
Tot op welke afstand van de stralingsbron worden jodiumpillen verstrekt? Is die veiligheidszone even groot als die welke in België gehanteerd wordt?
Het aangegeven van een exacte afstand is lastig, omdat bij het voorbereiden van beschermingsmaatregelen onder meer rekening wordt gehouden met natuurlijke en bestuurlijke grenzen. Er is een voorraad jodiumtabletten aanwezig in de regio Zuid-Limburg, samen met een uitgewerkt plan om die tabletten bij een dreigend ongeval tijdig bij de bevolking te krijgen. In België worden tabletten verstrekt in een straal van 20 km rond kerncentrale Tihange (Tihange ligt op iets minder dan 40 km van de grens met Zuid-Limburg).
Het in vaste dienst nemen van payrollers door DUO |
|
Manon Fokke (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «DUO zet 19 payrollers alsnog aan de kant»?1
Ja.
Is het waar dat het dienstverband van 19 mensen, die op payroll basis voor DUO (de Diest Uitvoering Onderwijs) werken, beëindigd wordt? Zo nee, wat is de feitelijke situatie? Zo ja, hoe lang werkten deze mensen al voor DUO?
Het is juist dat DUO voor hen de opdrachtovereenkomst met Randstad Payroll Solutions opzegt. Zij blijven echter in dienst van hun formele werkgever, Randstad Payroll Solutions, met wie zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben. Randstad Payroll Solutions zal zorgen voor nieuw werk voor deze medewerkers (zie hierna ook het antwoord op vraag 3).
De periode dat deze mensen voor DUO werken varieert en omvat maximaal een periode van 9 jaar. Daarmee maken ze feitelijk wel al gedurende langere tijd onderdeel uit van de werkorganisatie van DUO, samen met het vaste personeel, uitzendkrachten en externen. Vandaar dat DUO zich wel mede verantwoordelijk voelt voor begeleiding naar ander werk.
Daarnaast is een aantal andere aspecten van de feitelijke situatie van belang.
DUO vernieuwt haar dienstverlening en werkprocessen. DUO speelt daarmee in op grote ontwikkelingen in de samenleving met name op het terrein van digitalisering en geeft daarmee invulling aan de in het Regeerakkkoord vastgelegde ambitie om in 2017 digitaal zaken te kunnen doen met burgers en bedrijven. Deze vernieuwing is ook nodig om binnen de financiële kaders te blijven. DUO heeft een forse bezuinigingstaakstelling die per 1-1-2018 gerealiseerd moet zijn.
Deze veranderingen hebben een grote impact op het personeel van DUO. Werk verdwijnt, andere werkpakketten groeien juist in belang, werkprocessen veranderen ingrijpend en er worden andere eisen gesteld aan de competenties van managers en medewerkers.
DUO zet daarom zwaar in op mobiliteit en om- en bijscholing van medewerkers in vaste dienst. Dit ook om de met de vakbonden voor deze medewerkers afgesproken ambitie «van werk naar werk» waar te kunnen maken.
Deze veranderingen hebben ook een stevige impact op de groep payrollers. Net als voor de medewerkers in vaste dienst zal ook een deel van het werk dat de payrollers, vaak gedurende lange tijd met veel inzet en betrokkenheid hebben uitgevoerd, verdwijnen, in omvang afnemen of ingrijpend veranderen.
Vindt u het redelijk dat werkkrachten die al zo lang voor een uitvoeringsdienst van de overheid werken nu ontslagen worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de geest van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, wat doet u voor deze groep?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2. DUO is op dit moment opdrachtgever voor in totaal 49 payrollers, die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben met Randstad Payroll Solutions. Uiterlijk per 1-1-2016 beëindigt DUO, conform het eerder door het Rijk genomen besluit, de opdrachtgeversrelatie met Randstad Payroll Solutions voor deze 49 medewerkers. Per 1 juli 2015 gaat DUO voor 30 payrollers een werkgeversrelatie aan met een vast dienstverband. Voor de overige 19 payrollers zorgt Randstad Payroll Solutions voor nieuw werk. DUO heeft toegezegd daarbij maximaal te ondersteunen, waar nodig via maatwerkplannen met elementen als scholing en begeleiding en de financiering daarvan. Dat is in de geest van de Wwz waarmee onder meer beoogd is om daar waar een dienstverband niet mogelijk is, de aandacht te richten op het van werk naar werk helpen van de medewerkers die het betreft.
Is de beoordeling voor het in vaste dienst nemen of beëindigen van de contracten van payrollers bij DUO volgens uw aanwijzingen aan DUO gegaan? Zo ja, hoe is de afweging gemaakt? Zo nee, waarin is DUO afgeweken van de aanwijzingen?
Ja. De afweging is op basis van de volgende factoren gemaakt:
de belangen en positie van de 49 payrollers;
de circulaire afbouw van de inhuurvorm payrolling bij de sector Rijk van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 1 april 2014, Staatscourant 2014, nr. 10082;
het – fors dalend – meerjarige budgettaire kader en de ontwikkeling van het werkpakket van DUO (minder en anders);
de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de uitvoering van de motie Van Weyenberg c.s. van 29 mei 2015, Kamerstuk 33 818, nr. 70;
de verantwoordelijkheid van Randstad Payroll Solutions als werkgever.
Wat voor compensatie en ondersteuning bieden DUO en het payroll-bedrijf aan de medewerkers waarvan het contract niet verlengd wordt? Hoe beoordeelt u dit aanbod?
Zie het antwoord op vraag 3. Ik beoordeel dit aanbod als passend.
Hoe verhoudt dit verlies van banen bij DUO zich tot de motie-De Vries c.s (Kamerstuk 31 490 nr. 126), die uitspreekt dat werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg niet onevenredig getroffen wordt door reorganisaties bij de overheid? Wat doet u om uitvoering te geven aan deze motie?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil in het najaar de Kamer informeren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten die zichtbaar worden via de plannen voor de rijkshuisvesting. In het beeld dat de Minister dan wil presenteren is ook de opgave van DUO verwerkt. Met het beeld geeft de Minister aan hoe hij invulling geeft aan de motie De Vries c.s.
Zie het antwoord op vraag 2 voor een beschrijving van de totale context waarbinnen DUO opereert. De invulling van een forse taakstelling heeft uiteraard gevolgen voor alle categorieën personeel (vast, externen, payrollers en uitzendkrachten) en voor de werkgelegenheid bij de verschillende DUO-vestigingen. Naast het krimpend werkpakket op het hoofdkantoor van DUO in Groningen, is voor de in de motie genoemde provincies de sluiting van de servicekantoren in Leeuwarden en Sittard relevant. Binnen die context van een krimpend werkpakket voert DUO de afgelopen jaren een actief en succesvol beleid om als (gedeeltelijke) compensatie daarvoor nieuwe opdrachten te verwerven o.a. op het terrein van dataopslag, inkoop, examens, kinderopvang en registers.
Het bericht dat de inwoners van Curaçao bezorgd zijn over de rookgassen uit de raffinaderij in Willemstad |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Curaçaoënaars bezorgd over «kankerverwekkend» groen spul»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik acht de toename uitstoot van de Isla raffinaderij en de daardoor veroorzaakte milieuschade zorgelijk. Het betreft echter een autonome aangelegenheid van de Curaçaose regering, namens het Nederlandse kabinet heb ik hierover regelmatig contact met de Curaçaose regering.
Is het waar dat er in de woonwijken nabij de Isla raffinaderij nieuwe signalen zijn van de uitstoot van zware, kankerverwekkende metalen? Zo, ja, op welke wijze wordt hier, door deskundigen ter plaatse, zo snel mogelijk onderzoek naar gedaan? Is er al iets bekend over de samenstelling van het «groene spul»? Is er een verband met veranderingen binnen de Isla-raffinaderij, bijvoorbeeld de verwerking van andersoortige olie?
Voor zover mij bekend wordt in opdracht van Minister Whiteman op dit moment door Ecovision onafhankelijk onderzoek gedaan naar de samenstelling van «het groene spul». Hierbij is ook TNO betrokken. Naar ik heb begrepen worden de resultaten hiervan in de loop augustus verwacht. Op de openbare website www.luchtmetingencuracao.org, waarop de meetresultaten van de twee meetstations worden geregistreerd, valt waar te nemen dat de uitstoot van onder andere zwaveldioxide de laatste jaren een sterke stijging vertoont. Verder laat het Ministerie van Defensie, als onderdeel van haar personele verantwoordelijkheid voor het daar woonachtige defensiepersoneel en met instemming van Minister Whiteman, metingen uitvoeren naar de luchtkwaliteit in Julianadorp. De GGD Amsterdam is bezig de infrastructuur daarvoor aan te leggen en zal starten met meten in januari 2016.
Onlangs is door twee belangengroeperingen op Curaçao een kort geding gestart waarin wordt geëist dat door de regering op korte termijn een onderzoek wordt gestart naar de samenstelling van de groene substantie en de gezondheidsklachten van de mensen die onder de rook van de Isla wonen. Verder eisen de stichtingen dat de bewoners in de wijken onder de rook volledige en adequate toelichting krijgen over de gevolgen van de uitstoot van de Isla en welke voorzorgsmaatregelen ze kunnen treffen om gezondheidsschade te voorkomen. Ik vind die duidelijkheid ook belangrijk en heb begrepen dat partijen daarover op dit moment met elkaar in gesprek zijn.
Bent u bereid er bij de autoriteiten op Curaçao op aan te dringen dat er zo snel mogelijk onderzoek wordt uitgevoerd, en dat aan de inwoners in het gebied zo veel en snel mogelijk openheid over de situatie en de bevindingen wordt gegeven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat het maximale moet worden gedaan om bewoners en toeristen te beschermen tegen de uitstoot van voor de gezondheid gevaarlijke stoffen van de raffinaderij in Willemstad? Zo ja, bent u bereid hierover met de autoriteiten op Curaçao in gesprek te gaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 2 en 3
Zogenaamde Multi Level Marketing bedrijven |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het programma RamBam op woensdag 10 juni jl. over het bedrijf ACN1?
Ja.
Kunt u reageren op de getoonde gang van zaken bij het desbetreffende bedrijf en hoe beoordeelt u het verdienmodel?
De beoordeling van de handelwijze van het betreffende bedrijf is aan de betrokken toezichthouders, de Kansspelautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt (ACM), en uiteindelijk aan de rechter. Het is aan deze toezichthouders om te bepalen of er aanleiding is om nader onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is van een toegestane verkoopmethode – multi-level marketing – dan wel van een piramidespel zoals bedoeld in de Wet op de Kansspelen.
Is er in uw ogen sprake van een (legaal) Multi Level Marketingbedrijf of hanteert men een (illegaal) verdienmodel, waar omzet genereren voortkomt uit het aanwerven van vooraf betalende nieuwe «ondernemers», oftewel een piramidespel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet toelaatbaar is dat de potentiële «ondernemers» vooraf geen inzicht krijgen in het verdienmodel en hun jaarlijkse verdiensten?
Het is in het algemeen voor een ondernemer niet aan te raden om in te gaan op een zakelijk aanbod waarvan de financiële baten en lasten niet helder zijn. De ondernemer dient hierin ook zijn eigen afweging te maken en te bepalen wanneer hij over genoeg informatie beschikt om een aanbod te kunnen beoordelen. Dit betekent echter niet dat een ondernemer vooraf zekerheid moet hebben over zijn verdiensten. Overigens kan dat ook niet omdat de inkomsten mede afhankelijk zullen zijn van de inspanningen van diezelfde ondernemer.
Deelt u de mening dat er in feite sprake is van een illegaal piramidespel, omdat de startende «ondernemers» alléén kunnen beginnen wanneer zij 500 euro betaald hebben voor een «lidmaatschap» en daarnaast relatief duur te verkopen producten moeten aanschaffen, terwijl geldt dat bij een verplichte inleg van meer 50 euro al sprake is van een piramidespel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregel treft u tegen de eigenaren van dit bedrijf?
In zijn algemeenheid kan niet worden gesteld dat het betalen voor een «lidmaatschap» voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een piramidespel. Het «verkopen» van een bewezen verdienmodel door ondernemers aan andere ondernemers is niet ongebruikelijk. De betaling is ook een vergoeding voor het mogen gebruiken van de bedrijfsnaam en de producten. Een dergelijke vergoeding voor het gebruik van bedrijfsnaam, huisstijl en/of producten en voor geboden begeleiding doet zich bijvoorbeeld voor bij franchising.
Om te bepalen of er in dit geval sprake is van een illegaal piramidespel is nader onderzoek nodig. Dit laatste is aan de Kansspelautoriteit en – in voorkomende gevallen – de rechter.
In hoeverre vallen bedrijven als ACN onder wetgeving over oneerlijke handelspraktijken?
Het is niet aan mij om te beoordelen of specifieke gedragingen van bedrijven onder de wetgeving over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) vallen. Dit is aan de ACM als toezichthouder op deze regels en uiteindelijk aan de rechter.
Voor de regels over oneerlijke handelspraktijken geldt overigens in algemene zin dat ze van toepassing zijn op situaties die onder de reikwijdte vallen van afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het BW én waarin sprake is van een verhouding tussen een handelaar en consument.
In hoeverre acht u het toelaatbaar dat ondernemers hun verdienmodel aan potentiele «ondernemers» verkopen, dan wel zich voordoen, als een (legaal) Multi Level Marketing-bedrijf, terwijl in feite sprake is van een piramidespel?
Zie antwoord vraag 5.
Waar kunnen «ondernemers» die via bedrijven als ACN zijn gestart met hun slechte ervaringen en klachten op dit moment terecht?
In eerste instantie ligt het voor de hand om met klachten over een bedrijf het bedrijf zelf te benaderen. In hoeverre dit gebeurt in het geval van ACN is voor mij niet na te gaan.
Deelt u de mening dat, net als in onder meer Australië2 en de Verenigde Staten3, het noodzakelijk is dat potentiële ondernemers of zakenpartners van bedrijven als ACN zich via een site kunnen laten voorlichten over (en worden gewaarschuwd voor) het handelen van desbetreffende bedrijven? Zo ja, bent u bereid op korte termijn een vergelijkbare website op te richten? Zo nee, waarom niet?
Online is de nodige informatie te vinden over netwerkmarketing en multi-level marketing en ervaringen van ondernemers daarmee. Ik acht het niet aangewezen om daarnaast een site specifiek voor dit doel in te richten.
Welke maatregelen treft u verder om frauduleuze verdienmodellen en illegaal ondernemen, waar het draait om winst maken ten koste van anderen, in te dammen?
In beginsel strekt het burgerlijk recht en soms ook het strafrecht tot voorkoming van frauduleuze verdienmodellen. Natuurlijk heeft ondernemerschap tot doel om winst te maken. Het is aan de wederpartij, zeker waar dit een zakelijke wederpartij is, om daarbij ook het eigen aandeel in de winst goed in het oog te houden. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de onderzoeksplicht van de aspirant ondernemer.
Het ‘warrior weekend’, schiet weekend in een dorpje in Polen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lekker je wapen leegknallen in Pools oefendorp?1
Hoe waardeert u het feit dat Nederlandse inwoners in andere Europese lidstaten gewelddadige schietoefeningen kunnen volgen die in Nederland verboden zijn of onderhevig zijn aan strenge criteria?
Bent u voornemens om vanuit de regering aan te sturen op Europese regelgeving, die het volgen van trainingen in het uitoefenen van geweld met vuurwapens in lidstaten aan criteria bindt? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de visie dat dit soort schiettrainingen voor maatschappelijke onrust en dreiggevoelens in onze samenleving zorgt? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze gevoelens weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat deelname aan dit soort kampen uit voorzorg verboden moeten worden? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te bewerkstelligen? Zo, nee waarom niet?
Bent u van mening dat deelnemers aan dit kamp kwetsbaar zijn voor radicalisering of gewelddadige sympathisering? Zo ja, wat doet u om deze risico’s te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de achtergronden en doeleinden van de organisaties die dit soort schietoefeningen organiseren te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Heeft u zicht op hoeveel Nederlanders er jaarlijks gebruik maken van dit soort trainingen? Zo ja, ziet u aanleiding om op basis van dit aantal maatregelen te nemen? Zo nee, bent u bereid dit te gaan onderzoeken?
Wat vindt u van het feit dat het Isreali Tactical Holland School lesgeeft in de verdediging tegen terroristische dreigingen? Is dit een vorm van eigenrichting en horen deze taken niet bij de politie en het leger?
De ruim 3.300 alleenstaande kinderen die de afgelopen maanden de Middellandse Zee overstaken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Save the Children over de ruim 3.300 alleenstaande kinderen die sinds het begin van dit jaar de Middellandse Zee zijn overgestoken?1 Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, op welke wijze wordt informatie gedeeld over het aandeel alleenstaande kinderen onder de vluchtelingen die via de Middellandse Zee de Europese Unie binnenkomen?
Zijn er officiële cijfers bekend over het aantal alleenstaande minderjarigen kinderen die via de Middellandse Zee route Europa binnen zijn gekomen? Zo ja, bevestigen die cijfers het bericht van Save the Children? In hoeveel gevallen gaat het om slachtoffers van mensenhandel?
Deelt u de mening van Save the Children dat EU-regeringsleiders verantwoordelijkheid moeten nemen in de zorg voor en bescherming van deze groep kwetsbare kinderen? Zo ja, op welke wijze zou dit volgens u vorm gegeven moeten worden?
Is er een bestaand monitoringssysteem wat er op toeziet dat deze kinderen niet van de radar verdwijnen? Zo ja, kunt u inzicht geven in de monitoring, zo nee, op welke wijze wilt u hier actie op ondernemen dit mede in het licht van hun aankomst in Italië is het volgens Save the Children namelijk de enige mogelijkheid om hen in veiligheid te brengen, want daarna verdwijnen ze in het illegale circuit en moeten vaak onder erbarmelijke omstandigheden aan het werk?
Welke acties worden er op dit moment ondernomen teneinde te zorgen dat deze groep kwetsbare en alleenstaande kinderen direct na aankomst worden opgevangen en geplaatst in passende, kindvriendelijke opvangplekken? Welke Non-Governementele Organisaties (NGO’s) naast Save the Children houden zich specifiek bezig met deze groep en op welke wijze wordt voorzien in borging van hun veiligheid en basale kinderrechten?
Welke acties worden er door EU-regeringsleiders ondernomen teneinde te voorkomen dat deze groep alleenstaande kinderen na aankomst in Europa in het illegale circuit verdwijnt?
Wordt er door EU-regeringsleiders en/of NGO’s actief ingezet op overleg en samenwerking met de landen van herkomst (bijvoorbeeld Nigeria, zoals blijkt uit dit bericht) over het achterhalen van hun families, dit mede in het licht van het grootste risico voor de kinderen, namelijk in handen te komen van mensenhandelaren, en uit dien hoofde dan ook niet als vluchtelingen moeten worden gezien maar als slachtoffers van mensenhandel?
Het hoofdbehandelaarschap GGZ in de zorginkoop voor 2016 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Welke consequenties voor de zorginkoop voor 2016 trekt u uit uw conclusie dat de huidige regelgeving rond het hoofdbehandelaarschap in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet altijd patiëntvriendelijk is en voor hoog opgeleide beroepsbeoefenaren teveel administratieve en pro forma taken oplevert?1
Uit het feit dat de huidige regelgeving met betrekking tot hoofdbehandelaarschap in de ggz niet altijd patiëntvriendelijk is en administratieve en pro forma taken oplevert trek ik vooral conclusies voor 2017. Het advies van de commissie Meurs is gericht op 2017 en het vergt de nodige actie en voortvarendheid van veldpartijen om vóór de zorginkoop voor 2017 het advies geïmplementeerd te hebben. Wellicht zijn in 2016 reeds enige experimenten mogelijk. Het is aan veldpartijen om daar voorstellen voor te doen.
Welke ruimte biedt de regelgeving van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) momenteel op het gebied van hoofdbehandelaarschap in de GGZ om maatwerk te bieden bij het bepalen wie hoofdbehandelaar kan zijn?
De huidige regelgeving van de NZa biedt binnen de limitatieve lijsten van hoofdbehandelaars voor de generalistische basis ggz en voor de gespecialiseerde ggz alle ruimte om maatwerk te bieden.
Kunt u specifiek aangeven welke ruimte zorgverzekeraars hebben om Artsen Verstandelijk Gehandicapten (AVG-artsen) als hoofdbehandelaar in de GGZ aan te merken bij de zorginkoop voor 2016?
Ik heb de NZa gevraagd voor 2016 de huidige regels voor het hoofdbehandelaarschap te verlengen. De huidige regels bieden zorgverzekeraars niet de ruimte om Artsen Verstandelijk Gehandicapten als hoofdbehandelaar in de ggz aan te merken.
Waarom is een inhoudelijke reactie op het verzoek van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) om de orthopedagogen-generalist op te nemen als artikel 3 Wet BIG beroep vooralsnog uitgebleven?2
Ik heb besloten een wetsvoorstel voor te leggen aan het parlement om de orthopedagoog-generalist op te nemen in artikel 3 van de Wet BIG.
Ziet u het belang van een snelle, maar uiteraard zorgvuldige, inhoudelijke reactie op de aanvraag van de NVO om de beroepsorthopedagogen-generalist op te nemen in de Wet BIG als artikel 3 beroep?
Ja dit belang zie ik. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van een BIG-registratie voor de beroepsgroep orthopedagogen-generalist en (mogelijke) cliënten?
Voor het hoofdbehandelaarschap in 2016 heeft het uitblijven van een BIG-registratie voor de orthopedagogen-generalist geen consequenties. De commissie Meurs adviseert dat een regiebehandelaar een BIG-geregistreerde moet zijn. Mocht het wetsvoorstel dat ertoe strekt de orthopedagoog-generalist op te nemen in de Wet BIG niet (tijdig) door het parlement worden aanvaard, dan heeft dit mogelijk tot consequentie dat de orthopedagoog-generalist geen regiebehandelaar kan zijn vanaf 2017. Ik zal u dit wetsvoorstel in 2016 doen toekomen.
Bent u voornemens de orthopedagogen-generalist op te nemen in de Wet BIG, zodat zij ook aangemerkt kunnen worden als hoofdbehandelaar (of t.z.t. regiebehandelaar)? Zo ja, wanneer wordt de procedure daartoe in gang gezet en wanneer is opname gerealiseerd? Op welke wijze kunt u bevorderen dat vooruitlopend hierop in de onderhandelingen over de zorginkoop voor het overbruggingsjaar 2016 ook maatwerk voor de beroepsgroep orthopedagoog-generalist mogelijk wordt gemaakt?
In de zorginkoop voor 2016 is in de generalistische basis ggz voor de orthopedagogen-generalist, net zoals nu, maatwerk mogelijk. Verder verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 6.
Kunt u deze vragen, gezien de tijdigheid van de onderhandelingen over de zorginkoop voor 2016, binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De bescherming van persoonsgegevens |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in 2012 naar de aangepaste privacyvoorwaarden van Google?1
Ja. Zie ook de antwoorden die de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 6 maart 2012 mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gegeven op schriftelijke vragen (kenmerk 2012Z01382) van het lid Verhoeven (D66).
Bent u bekend met het onderzoek van het CBP over het gebruik van tracking cookies door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?2
Ja. Zie ook de antwoorden die ik op 1 oktober 2014 heb gegeven op schriftelijke vragen (kenmerk 2014Z13302) van het lid Verhoeven (D66).
Bent u bekend met een organisatie genaamd Snappet die persoonsgegevens van kinderen niet alleen verwerkte voor doelen die redelijkerwijs voortvloeien uit het gebruik van onderwijstablets?
Ja.
Vindt u dat Snappet zich hiermee houdt aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen?
Het staat ter beoordeling van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of in individuele gevallen sprake is van overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP heeft onderzoek gedaan naar de activiteiten van Snappet en daarbij geconstateerd dat Snappet op meerdere punten de Wbp overtreedt. Snappet heeft daarop maatregelen genomen om aan deze overtredingen een einde te maken. Het CBP heeft als reactie daarop besloten geen handhavende maatregelen tegen Snappet te nemen.3
Vindt u dat persoonsgegevens alleen gebruikt mogen worden voor datgene waarvoor de internetgebruiker toestemming geeft? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar artikel 9 van de Wbp. Daarin is bepaald dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Deelt u de mening dat internetgebruikers beter geïnformeerd moeten worden over de tracking cookies? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (Tw) moeten partijen die (tracking) cookies plaatsen internetgebruikers voorzien van duidelijke en volledige informatie over het plaatsen en lezen van cookies. Hierop wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Deelt u de mening dat er eerst onderzocht moet worden hoe apps met persoonsgegevens omgaan voordat ze beschikbaar worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan degene die voornemens is een app beschikbaar te stellen om te beoordelen of de app persoonsgegevens verwerkt en zo ja om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een wijze die voldoet aan vereisten van de Wbp. Als de app eenmaal beschikbaar is gesteld dan kan de toezichthouder, in dit geval het CBP, beoordelen of daadwerkelijk wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en zo nodig handhavend optreden. Een app wordt dus niet vooraf door de overheid onderzocht of goedgekeurd. De verantwoordelijkheid om te voldoen aan de wettelijke vereisten ligt geheel bij de aanbieder van de app.
Bent u van mening dat omroepsites, alvorens de webpagina geladen wordt, toestemming moeten vragen voor tracking cookies? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 11.7a van de Tw moet voordat een (tracking) cookie wordt geplaatst de internetgebruiker duidelijk en volledig worden geïnformeerd over het plaatsen/lezen van de cookie. Tevens moet voordat de cookie wordt geplaatst toestemming zijn verkregen van de internetgebruiker voor het plaatsen van de cookie. De toestemming hoeft dus niet te zijn verkregen voordat een webpagina wordt geladen, maar wel voordat de cookie wordt geplaatst. Dit betekent in de praktijk dat veelal eerst een webpagina zonder tracking cookies wordt geladen, waarop informatie wordt gegeven over de te plaatsen cookie en waarin om toestemming wordt gevraagd. Als de internetter eenmaal toestemming heeft gegeven (bijvoorbeeld door op een «ja» button te klikken of door verder te surfen nadat hij duidelijk en volledig is geïnformeerd over de te plaatsen cookies en het feit dat hij door verder te surfen toestemming geeft), dan kunnen de cookies worden geplaatst.
Bent u van mening dat een organisatie die onderwijstablets aan scholen aanbiedt zorgvuldig met de persoonsgegevens van de leerlingen moet omgaan? Zo ja, vindt u dat een dergelijke organisatie gegevens niet voor andere doeleinden kan gebruiken dan waarvoor ze verstrekt zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u van mening dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar organisaties, apps en websites die gebruik maken van persoonsgegevens? Zo ja, gaat u hier onderzoek naar laten doen? Zo nee, waarom niet?
Het CBP en de ACM zijn onafhankelijke toezichthouders. «Profiling» is een van de hoofdthema’s voor het CBP in 2015. Verder heeft de ACM begin dit jaar aangekondigd het aangepaste artikel 11.7a van de Tw actief te zullen handhaven. Verschillende partijen die (nog) niet voldoen aan de cookiebepaling zijn inmiddels door de ACM aangeschreven.
Vindt u dat apps voor kinderen duidelijk moeten vermelden dat de kinderen eerst toestemming van hun ouders nodig hebben, voordat ze gebruik van de app kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
De Tw bevat geen specifieke bepalingen voor apps. Kenmerkend voor apps is echter dat er informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst en dat er meestal ook informatie van dat randapparaat wordt gelezen. Hierdoor is artikel 11.7a van de Tw ook op apps van toepassing. Dit artikel vereist voorafgaande toestemming en gebruikt daarbij hetzelfde begrip «toestemming» als de eveneens van toepassing zijnde Wbp. In artikel 5 van de Wbp is bepaald dat bij personen onder de 16 jaar in plaats van de toestemming van de betrokkene, die van zijn wettelijk vertegenwoordiger is vereist. In het kader van de duidelijke en volledige informatie die volgens de Tw en de Wbp moet worden verstrekt, ligt het voor de hand dat een app die speciaal gericht is op minderjarigen onder de 16 jaar haar gebruikers daarop attendeert.
De aanpak van wraakporno en onderzoek naar sexting |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tegen wraakporno is wet nodig»?1 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik verwijs naar mijn brief2 van 12 juni jl. aan uw Kamer, waarin reeds antwoord wordt gegeven op deze vragen.
Klopt het dat, in eerste instantie vrijwillig gemaakte, erotische opnames bij onvrijwillige verspreiding alleen via de strafbaarstelling van belediging en smaad kan worden aangepakt? Acht u dat afdoende?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u hoeveel gevallen van wraakporno jaarlijks plaatsvinden? Zo nee, bent u bereid daarnaar onderzoek te doen?
Uit het totaal aan veroordelingen op grond van smaad of laster, kan niet worden herleid hoe vaak een relatie kan worden gelegd met een aangifte inzake wraakporno omdat dit niet als zodanig wordt geregistreerd.
Hoe vaak is het tot een veroordeling gekomen op grond van smaad of laster?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met een specifieke strafbaarstelling te komen van het verspreiden van erotisch materiaal zonder de toestemming van betrokkenen, zoals in veel andere landen al is gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de door u eerder aangekondigde algemenere strafbaarstelling van het kopiëren, verspreiden of voorhanden hebben van vertrouwelijk gegevens van personen via de wet Computercriminaliteit III?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de in vraag 5 aangehaalde strafbaarstelling als afzonderlijk wetsvoorstel naar de Kamer te zenden, teneinde de behandeling daarvan te bespoedigen en te vereenvoudigen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat hulpverleningsorganisaties die zich richten op loverboy-slachtoffers constateren dat sexting steeds vaker wordt gebruikt om jongeren tot prostitutie te dwingen?
De problematiek van sexting in relatie tot loverboys is mij bekend. In het rapport «Verboden rood in beeld» heeft het WODC in het kader van de nulmeting van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche3, geconstateerd dat minderjarige meisjes soms via internet of sociale media onder druk worden gezet om seksuele diensten aan te bieden, bijvoorbeeld door dat gedreigd wordt met verspreiding van erotisch materiaal van de meisjes.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de gevolgen en risico’s van sexting en de noodzaak om wetgeving daarop aan te passen?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag eveneens naar mijn brief aan uw Kamer van 12 juni jl.
Bent u in het kader van preventie bereid, in overleg met uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het beschikbare lesmateriaal over de risico’s van sexting bij elkaar te brengen en dit voor scholen te ontsluiten?
De Staatssecretaris van OCW bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om zo bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Het NJI krijgt steun voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van media (waaronder ook sexting) tegen te gaan.
De Minister van OCW zet zich daarnaast in voor het vergroten van derelationele en seksuele weerbaarheid van jongerenmet de campagne «WE CAN Young» in 15 gemeenten en de jongerenaanpak «Maak seks lekker duidelijk» (samen met VWS). In beide campagnes is aandacht voor sexting, zie o.a. www.onuitwisbaar.nu
De introductie van de thuis pret echo’s |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat er een mogelijkheid komt om thuis pret echo’s te maken van je ongeboren kindje door het apparaat «Babywatcher» te huren?1
Het is nog maar de vraag of deze mogelijkheid er inderdaad zal komen. Het betreffende bedrijf is in de opstartfase en is bezig om via crowd funding aan startkapitaal te komen.
Zou het niet wenselijk zijn als mensen die graag een pret echo maken van hun ongeboren kind(eren) dit altijd onder begeleiding doen van iemand die een medische opleiding heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga niet over pret echo’s. Pret echo’s zijn geen noodzakelijke zorg en maken derhalve geen onderdeel uit van de behandelrichtlijnen van de beroepsgroepen en ook niet van het basispakket. Het uitvoeren van een echografie is in de wet Big niet als voorbehouden handeling aangemerkt. Dat laat onverlet dat voor het uitvoeren van een betrouwbaar echoscopisch onderzoek een uitgebreide kennis van de embryologie en anatomie noodzakelijk is.
Erkent u dat er bij ouders onzekerheid of (ernstige) ongerustheid kan optreden als zij iets waarnemen bij een echo, of juist iets niet kunnen waarnemen, wat onverwacht is? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een zwangerschap is een bijzondere gebeurtenis in het leven. Vrijwel alle aanstaande ouders zijn tijdens de zwangerschap op momenten onzeker en/of ongerust. Aanstaande ouders moeten dan ook goed worden voorgelicht en begeleid tijdens de zwangerschap zodat zij goed voorbereid zijn op de komst van hun baby.
Is de Babywatcher een aanvulling op de zorg voor moeder en ongeboren kind(eren) volgens de opgestelde richtlijnen, of kan de Babywatcher mogelijk tot negatieve beïnvloeding van de zorg voor moeder en ongeboren kind(eren) leiden? Bent u bereid hier goed naar te (laten) kijken?
De Babywatcher is niet bedoeld voor professioneel gebruik en zal derhalve geen onderdeel uitmaken van de richtlijnen van beroepsgroepen. Ik ga er vanuit dat verloskundigen en gynaecologen goede zorg blijven verlenen aan zwangeren en daarbij geen onderscheid maken in zorg aan zwangeren die wel of geen gebruik zullen maken van de Babywatcher.
Hoe verhoudt het thuis kunnen maken van echo’s (maximaal drie keer per dag voor tien minuten) zich tot de terughoudendheid die betracht wordt door verloskundigen en gynaecologen omdat niet bekend is wat de gevolgen van echo’s zijn op de lange(re) termijn?
Uit een beperkte literatuurscan komt het beeld naar voren dat er onvoldoende bekend is over de schade van ultrasoon geluid en dat er daarom terughoudend omgegaan moet worden met het blootstellen van de foetus aan deze geluidsgolven. Dit is in lijn met de terughoudendheid die betracht wordt door verloskundigen en gynaecologen. Het is moeilijk aantoonbaar wat de gevolgen zijn op lange termijn.
Waarop is de beperking van het echo-aantal per dag en de lengte van de echoduur gebaseerd? Is deze beperking wetenschappelijk onderbouwd, en zo ja, door wie?
Ik weet niet waarop de beperking van het echo aantal en de lengte van de echoduur van de Babywatcher is gebaseerd. De website van de Babywatcher maakt dat onvoldoende duidelijk. Voor mij is van belang het kwaliteitsmodel dat momenteel gezamenlijk wordt ontwikkeld door de beroepsverenigingen van echoscopisten (BEN), gynaecologen (NVOG) en verloskundigen (KNOV). Het gaat hierbij om kwaliteitscriteria op het gebied van opleiding en scholing van zorgverleners, de apparatuur waarmee gewerkt wordt en volumenormen per jaar per categorie per zorgverlener.
Is het waar dat de aanbieder van de Babywatcher claimt dat er «nooit enig gevaar» voor het kindje zal zijn? Op welke wijze is dat gegarandeerd?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Is het apparaat dat als Babywatcher verhuurd kan worden om thuis pret echo’s van ongeboren kinderen te maken een medisch apparaat of niet? Wie bepaalt dat precies?
De minimale eisen waaraan het product moet voldoen zijn vastgelegd in de General Product Safety Directive (of artikel 18 van de Warenwet). Hierbij ontbreken nadere specifieke markttoelatingsregels anders dan dat het product veilig moet zijn. Er zijn geen instanties betrokken bij de toelating tot de consumentenmarkt.
Indien het product valt onder de definitie van medisch hulpmiddel, dan moet het product voldoen aan de eisen die zijn vastgesteld onder de Wet en het Besluit op de medische hulpmiddelen, gebaseerd op de gelijknamige Europese Richtlijn. Het doel waarmee de fabrikant het product op de markt brengt, is leidend bij de bepaling of het apparaat een medisch hulpmiddel is.
Welke instanties zijn betrokken bij de introductie van de Babywatcher, en hoe is de toelating van dit apparaat tot de consumentenmarkt geregeld? Zijn er beperkingen op te leggen aan de introductie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Is bekend of de introductie van de apparaten waarmee thuis naar het hartje van het ongeboren kind geluisterd kan worden tot meer of minder vragen bij verloskundigen heeft geleid?
Daar is nog niets over bekend aangezien de Babywatcher nog niet op de markt is.
Illegale houtkap in de Amazone en de controle van de NVWA hierop |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwe rapport van Greenpeace over de handel in illegaal hout uit de Amazone?1
Ja.
Klopt het dat de bedrijven Rodenhuis Holding Almere B.V., Nailtra B.V. en Felix Clercx Handelsonderneming wel gecontroleerd zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar geen sancties opgelegd hebben gekregen? Zo ja, waarom niet?
Eén bedrijf heeft een schriftelijke waarschuwing ontvangen bij een eerdere inspectie. Een ander bedrijf was akkoord bij inspectie. Bij een derde bedrijf is de inspectie nagenoeg afgerond. Ook dit bedrijf krijgt een schriftelijke waarschuwing voor het niet hebben van een afdoend stelsel van zorgvuldigheidseisen.
Klopt het dat er door deze bedrijven (na de controle van de NVWA) hout gelinkt aan omstreden houtkapbedrijf Santa Efigenia op de Nederlandse markt is gebracht en was de NVWA hiervan op de hoogte?
De NVWA onderzoekt op dit moment deze bewering uit het rapport van Greenpeace.
Is de import van dit hout in strijd met de Europese houtverordening (EUTR) artikel 4 en 6 omtrent het hebben van een afdoende Due Diligence systeem? Zo ja, hoe beoordeelt u in dat licht de effectiviteit van de EUTR? Zo nee, waarom niet?
De Houtverordening schrijft voor dat bedrijven die hout op de Europese markt brengen de risico’s in hun handelsketen moeten beoordelen en zo nodig moeten beperken. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 294). Onderzoek door de NVWA zal uitwijzen of deze bedrijven zich in voldoende mate aan dat voorschrift hebben gehouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg voorzien op 30 juni 2015 over de NVWA?
Het Algemeen Overleg NVWA is uitgesteld tot 6 oktober 2015.
Het Convenant Bodem en ondergrond |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een steeds grotere gifkaart»1?
Ja.
Klopt het bericht dat na de aanpak van spoedlocaties volgens afspraken in het bodemconvenant nog een groot aantal gevallen (200.000) resteert waarbij sprake is van (minder) ernstige verontreiniging?
Na de aanpak van de spoedlocaties volgens afspraken in het bodemconvenant resteren locaties waar potentieel een verontreiniging aan de orde kan zijn. Het aantal van 200.000 is een grove inschatting van locaties waar de concentratie van stoffen boven de achtergrondwaarde kan zijn.
Klopt het bericht dat deze gevallen pas worden aangepakt als de functie van het gebied wijzigt? Zo ja, hoe wordt dan geborgd dat deze minder ernstige bodemverontreinigingen toch niet het grondwater en de waterwinning in gevaar brengen?
De huidige aanpak van de verontreinigde locaties is er op gericht om ten minste alle gevallen aan te pakken met een hoog risico voor de mens en met een groot risico om via verspreiding de kwaliteit van het grondwater op grote schaal aan te tasten. Hierbij is onderzocht in welke mate gevoelige functies als waterwinningen het risico beïnvloeden. Bij de gevallen met een hoog risico moeten binnen een bepaalde tijd de risico’s zijn weggehaald of ten minste beheerst. Bij die potentieel verontreinigde locaties die mogelijk een risico vormen, zal bij een activiteit in of op de grond rekening gehouden moeten worden met de kwaliteit van de bodem. Overige bodemverontreinigingen die een mogelijke bedreiging vormen voor drinkwaterwinningen worden meegenomen in de specifieke gebiedsgerichte aanpak, die invulling krijgt via het KRW-spoor en de daarbij behorende gebiedsdossiers voor drinkwaterwinningen.
Is van deze resterende gevallen wel volledig bekend of ze een bedreiging kunnen vormen voor het grondwater en de drinkwatervoorziening?
De bevoegde overheden ex Wet bodembescherming (Wbb) hebben de afgelopen jaren de locaties die een bedreiging vormen voor de kwaliteit van het grondwater geïnventariseerd. De locaties, die een groot risico vormen, zijn opgenomen op de lijst van spoedlocaties. Deze gevallen moeten voor 2020 zijn gesaneerd of tenminste zijn de risicio’s van deze gevallen beheerst. Overige gevallen die de drinkwatervoorziening kunnen bedreigen komen in beeld via de zogenoemde gebiedsdossiers voor drinkwaterwinningen.
Welke instrumenten hebben overheden om voor wat betreft deze gevallen verder onderzoek te kunnen of laten doen naar de aard en omvang van de verontreinigingen?
De bevoegde overheden kunnen op grond van Hoofdstuk IV Wbb onderzoek (laten) verrichten naar de aard en omvang van de verontreinigingen. Indien geconstateerd is dat er sprake is van een ernstige verontreiniging kan deze constatering in een beschikking worden vastgelegd. Voorts bieden de gebiedsdossiers voor drinkwaterwinningen een kader, waarbinnen de specifieke risico’s voor de drinkwatervoorziening in beeld moeten worden gebracht.
In welke mate vindt er ook daadwerkelijk nog verder onderzoek naar deze gevallen plaats om de aard en omvang van de verontreiniging in beeld te brengen?
In de afgelopen jaren zijn diverse acties ingezet om de inventarisatie van de lijst van spoedlocaties te completeren. Het is aan het bevoegd gezag om zo nodig verder onderzoek te verrichten. Voor de bedreiging van drinkwaterwinningen dient dit onderzoek plaats te vinden binnen het kader van de gebiedsdossiers.
Blijft bij de herziening van de Wet bodembescherming (Wbb) een kader voor gevalsgerichte sanering overeind voor het geval dat later blijkt dat drinkwaterwinning in gevaar is?
Ook onder de Omgevingswet zullen straks instrumenten zijn om verontreinigde locaties aan te pakken wanneer dat voor de drinkwaterwinning nodig zou zijn. Daar waar mogelijk kan een gebiedsgerichte aanpak een kostenefficiënte oplossing bieden. In de toekomst kunnen de resterende (grondwater-) verontreinigingen via gebiedsgericht beheer worden beheerst.
Is er een verschil tussen normering voor drinkwater en normen voor aanpak van bodemverontreiniging? Zo ja, hoe is dan geborgd dat knelpunten met bodemverontreiniging voor de waterwinning toch worden aangepakt?
De normering voor drinkwater betreft de kwaliteit van het drinkwater uit de kraan. De normeringsystematiek van bodemverontreiniging betreft de chemische kwaliteit van de vaste grond en het grondwater. In de zogenaamde gebiedsdossiers op grond van de Kaderrichtlijn Water wordt de relatie tussen de gewenste en beschikbare kwaliteit gelegd. Ter ondersteuning van die relatie tussen de normen wordt momenteel een monitoringsprogramma als onderdeel van het gebiedsdossier ontwikkeld. In het monitoringprogramma drinkwaterbronnen worden handvatten opgenomen voor de toetsing van de kwaliteit van de drinkwaterbronnen aan de KRW-doelen. Hiermee wordt meer duidelijkheid gegeven in de relatie tussen normering voor drinkwater en normen voor aanpak van bodemverontreiniging.
Voor waterwinningen wordt in gebiedsdossiers voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) in beeld gebracht welke bodemverontreinigingen een knelpunt vormen; is in het bodemconvenant de afspraak gemaakt dat álle verontreinigingen die een waterwinning bedreigen, zoals blijkt uit de gebiedsdossiers, ook worden aangepakt? Zo nee, wat betekent dit voor het halen van de KRW-doelstellingen?
In het gebiedsdossier worden risico’s vanwege bodemverontreinigingen in beeld gebracht. Indien er een risico is voor de drinkwatervoorziening, wordt bezien op welke wijze het beste met het gesignaleerde risico kan worden omgegaan. Indien maatregelen getroffen moeten worden om de gewenste kwaliteit te bereiken zal een afweging worden gemaakt om de meest kostenefficiënte maatregelen in te zetten waarbij rekening wordt gehouden met de mate van bedreiging van de winning, de urgentie, kosten van verschillende mogelijke maatregelen en de gebiedsspecifieke situatie. Het bereiken van de KRW-doelstellingen wordt hiermee ondersteund.
Bent u bereid om, refererend aan de motie Smaling (Kamerstuk 34000 J, nr. 13) en de brief2 waarin de uitvoering van deze motie beschreven wordt, de drinkwatersector nadrukkelijker te betrekken bij de herziening van de Wbb? Zo nee, waarom niet?
De herziening van de Wbb valt samen met de overgang van de Wbb naar de Omgevingswet. Bij deze transitie zijn de belanghebbenden betrokken. Ook de belangen van de drinkwatersector zijn nadrukkelijk onderdeel van de input voor de herziening en inhoud van de Omgevingswet.
Het bodemconvenant is afgesloten tussen overheden en het bedrijfsleven; bent u bereid om de drinkwatersector toch te betrekken bij de uitvoering van het convenant door een werkgroep in te stellen die zich specifiek zal richten de aanpak van knelpunten voor de waterwinning?
De drinkwatersector is vertegenwoordigd in de koepel van het bedrijfsleven en is daarmee betrokken bij het opstellen van het Convenant «Bodem en Bedrijfsleven 2015» dat ik op 18 mei 2015 samen met VNO-NCW en MKB Nederland heb ondertekend. Voor de specifieke knelpunten is de drinkwatersector actief betrokken bij het opstellen van de gebiedsdossiers.
Hoe is het binnen uw ministerie gesteld met de aanwezige kennis over bodemverontreiniging? Op welke wijze wordt deze kennis geborgd en/of uitgebreid?
De kennis over bodembeleid is binnen het ministerie geborgd. Deze capaciteit wordt ondersteund door uitvoeringsdiensten en kennisinstituten. Door middel van convenanten wordt de goede samenwerking, ook op het gebied van kennis, met de andere overheden en bedrijfsleven vastgelegd.
Is naar uw mening de bodemsanering en het in kaart brengen van bodemverontreiniging voldoende gewaarborgd door de flexibele en moderne wijze van het inrichten van een landelijke pool van bodemexperts?
De bodemsanering en het in kaart brengen van de bodemverontreiniging valt onder de verantwoordelijkheden en taken van de bevoegde (decentrale) overheden. De inzet van of ondersteuning door bodemexperts is daarmee tevens een eigen initiatief van de betreffende bevoegde overheden. De landelijke pool van bodemexperts is een initiatief van het team (Uitvoeringsprogramma Bodemconvenant) dat de uitvoering van het huidige convenant met de andere overheden ondersteunt. Uit de ervaringen tot nu toe valt op te maken dat dit een uitstekende wijze is om de beschikbare kennis breed in te zetten.
Hoeveel bodemexperts zijn bij de respectievelijke Omgevingsdiensten in dienst? Is dit naar uw mening voldoende mankracht om niet alleen het negatieve imago van de bodem om te buigen, kennis te bieden bij het ontplooien van (zoals de in het artikel 1 genoemde) nieuwe activiteiten als de opslag van energie, CO2 en de berging van water en ondergronds bouwen, evenals het toezicht en handhaving bij bodemsaneringen te verzekeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is bij het rijk geen inzicht in het exacte aantal bodemexperts die bij de Omgevingsdiensten werkzaam zijn aangezien deze vanuit de decentrale overheden benoemd zijn. Het is namelijk aan de andere overheden om te zorgen dat de afspraken uit het convenant en de wettelijke taken op adequate wijze kunnen worden uitgevoerd. Ik herken het door u genoemde negatieve imago van bodem niet. Met de andere overheden en andere betrokkenen ben ik bezig om de zogenaamde verbreding van het bodembeleid vorm te geven. Zo wordt bijvoorbeeld gedurende de voorbereiding van de Structuurvisie Ondergrond veel kennis gegenereerd over de ordening van de activiteiten in de ondergrond. Het toezicht en handhaving bij bodemsaneringen is primair een taak van de bevoegde overheden.
Het bericht dat jeugdzorg een strop dreigt te worden voor Friese gemeenten |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdzorg een strop dreigt te worden voor Friese gemeenten?1
Sinds 1 januari zijn de gemeenten verantwoordelijk, zij hebben de plicht om passende jeugdhulp te leveren. Het is op grond hiervan aan de gemeente om afspraken te maken met de betrokken jeugdhulpaanbieders en zo te zorgen dat kinderen en gezinnen tijdig de juist hulp krijgen.
Naar aanleiding van dit bericht is contact opgenomen met gemeente Leeuwarden, die een centrale rol vervult bij de inkoop van jeugdhulp door de Friese gemeenten. Desgevraagd gaf gemeente Leeuwarden aan dat de Friese gemeenten in gesprek zijn met de lokale en regionale aanbieders van jeugdhulp over de ontwikkeling van de zorgconsumptie. De gemeente doet daarmee wat er in de nieuwe verhoudingen van haar verwacht mag worden. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of de handelwijze van het gemeentebestuur juist is.
Kunt u aangeven waar deze tekorten door zijn ontstaan? Wat gaat u in samenspraak met deze gemeenten doen om het probleem op te lossen?
Gemeente Leeuwarden geeft aan dat de berichtgeving in het Friesch Dagblad tekorten betreft die in 2015 mogelijk zullen ontstaan als gevolg van gestegen zorgconsumptie.
Het gaat om een extrapolatie van cijfers over de reële zorgconsumptie in het eerste kwartaal van 2015, die via een uitvraag onder aanbieders zijn verkregen.
Er zijn Friese gemeenten die op basis van deze eerste indicatieve cijfers eind 2015 mogelijk met een tekort geconfronteerd worden. Op basis van deze cijfers over het eerste kwartaal zijn er echter ook gemeenten die ruimte houden binnen het hun beschikbare budget.
Van gemeenten wordt verwacht dat zij afspraken maken met de aanbieders van zorg om de jeugdhulpplicht in te vullen, ook als er sprake is van een vraagontwikkeling die groter is dan verwacht, en de daaruit voortvloeiende budgettaire consequenties. Het is de gemeenteraad die daarop moet toezien.
Wat voor consequenties hebben deze tekorten voor de zorg voor kinderen en gezinnen?
Sinds 1 januari 2015 ligt bij gemeenten de jeugdhulpplicht. Gemeente Leeuwarden geeft aan dat eventuele tekorten geen consequenties hebben voor de zorg voor de kinderen en gezinnen in de Friese gemeenten, onder verwijzing naar de jeugdhulpplicht en de wettelijk verankerde zorgcontinuïteit gedurende 2015 voor kinderen die in 2014 al zorg ontvingen.
Op basis van de contacten met Leeuwarden zijn er geen signalen dat de Friese gemeenten de jeugdhulpplicht niet nakomen.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten op dit moment voor de jeugdzorg in de Friese gemeenten? Hoeveel gemeenten kampen met dezelfde problemen, en bent u met hen in gesprek over mogelijke oplossingen?
Op basis van de Jeugdwet wordt het jeugdhulpgebruik landelijk gevolgd. Dat gebeurt met het monitoren van een aantal waarden zoals de start- en einddatum van de jeugdhulp in verschillende productcategorieën, bijvoorbeeld met verblijf, zonder verblijf, pleegzorg, etc. Die informatie is in eerste instantie bedoeld voor gemeenten (en natuurlijk gemeenteraden als controlerende instantie) om te beoordelen hoe jeugdhulp en het gebruik daarvan zich ontwikkelt in hun gemeente en ten opzichte van andere gemeenten.
Wachttijdinformatie maakt niet apart deel uit van de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik. Maar gemeenten en Rijk kijken natuurlijk samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals de signalen van patiëntenorganisaties.
De cijfers over jeugdhulpgebruik komen twee keer per jaar beschikbaar voor iedereen (april en oktober, alleen in 2015 eenmalig in juli), door publicatie op StatLine, de jeugdmonitor en waarstaatjegemeente.nl.
Sinds 1 januari ligt bij de gemeenten de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten. De gemeente bepaalt welke hulp met het budget wordt ingekocht. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur bij de uitvoering van de jeugdwet.
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders, ook in geval er sprake is van (te) grote vraag en daaruit voortvloeiende budgetuitputting.
Desgevraagd geeft gemeente Leeuwarden aan dat de Friese gemeenten gezamenlijk periodiek bestuurlijke overleggen voeren met de grootste aanbieders in de Friese jeugdzorg. Deze gesprekken gaan concreet over de vraag wat er nodig is om kinderen tijdig de juiste jeugdhulp te bieden.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten waar deze financiële tekorten zich voor doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gezinnen en kinderen niet zonder hulp komen te zitten?
In de Jeugdwet hebben de gemeenten de jeugdhulpplicht. Het is op grond hiervan aan de gemeenten om afspraken te maken met de betrokken jeugdhulpaanbieders en zo te zorgen dat kinderen en gezinnen tijdig de juiste hulp krijgen.
Frauderen met rijkssubsidies |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u ook kennisgenomen van het artikel «Frauderen met subsidies blijkt kinderspel»?1
Ik ben bekend met dit artikel. In de voortgangsrapportage van eind 20142 over de Rijksbrede aanpak van fraude is aangegeven dat mogelijke risico’s op fraude met overheidssubsidies de komende periode scherper in beeld worden gebracht. Of en hoe fraude met overheidssubsidies kan worden gepleegd en welke aanvullende maatregelen mogelijk kunnen worden ondernomen om eventuele frauderisico’s zoveel mogelijk te beperken, wordt thans nader onderzocht. In de voortgangsrapportage van dit najaar zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Wat is uw reactie op de stelling dat «met gemak» gefraudeerd kan worden met overheidssubsidies?
Zie antwoord vraag 1.
Langs welke weg vindt de screening plaats van subsidieaanvragers door de rijksoverheid? Welke wettelijke ruimte is voorhanden als het gaat om het beoordelen van het juridisch verleden van de subsidieaanvragers? In hoeverre voldoen de wettelijke mogelijkheden?
In de wet- en regelgeving voor subsidieverstrekking zijn regels opgenomen die het tegengaan van misbruik moeten bewerkstellingen. Zo dienen onder meer subsidieregelingen op basis van een risicoanalyse te worden opgesteld en subsidieaanvragen kritisch te worden beoordeeld. Als op basis van objectieve gronden de risico’s van een subsidieaanvraag hoog worden ingeschat is het mogelijk een nadere controle uit te voeren door aanvullende informatie op te vragen, de aanvrager bij de verantwoording intensiever te controleren of de subsidie preventief te weigeren. Screening kan plaatsvinden op basis van openbare bronnen.
Daarnaast is op grond van voornoemde regelgeving vereist dat subsidieontvangers die misbruik maken van de subsidie departementaal worden geregistreerd. Deze registratie wordt gebruikt bij de risicoanalyse die ten grondslag ligt aan een subsidieregeling of een individuele subsidietoekenning. Zo nodig kan een volgende aanvraag van dezelfde ontvanger preventief worden geweigerd op basis van artikel 4:35 Awb. Dit zal van geval tot geval worden bezien. Daarnaast kan de registratie gebruikt worden bij de risicoafweging ten aanzien van de steekproefsgewijze verantwoording en controle. Ten slotte biedt de registratie op departementaal niveau inzicht in de aard en omvang van misbruik. Deze informatie kan gebruikt worden bij het ontwerpen en bijstellen van subsidieregelingen.
Voorts kunnen bestuursorganen zelf is ingevolge de Wet Bibob onderzoek doen naar subsidieaanvragers en zich daarbij, indien nodig, laten ondersteunen door advies van het Landelijk Bureau Bibob. Daarbij komt tevens het juridische verleden van de subsidieaanvrager aan de orde alsook het vraagstuk of voor de te subsidiëren c.q. gesubsidieerde activiteiten reeds een subsidieaanvraag is of nog zal worden ingediend bij andere bestuursorganen. Bij de behandeling van het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob is toegezegd dat de toepassing van de Wet Bibob zal worden gemonitord, onder meer in relatie tot subsidies. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft over 2013 en 2014 een monitor uitgevoerd, die ik uw Kamer deze zomer zal doen toekomen.
De (wijze van) screening van subsidieaanvragers en de mogelijkheden en de toepassing van het instrument Bibob vormen ook onderdeel van het thans lopende nader onderzoek naar potentiële frauderisico's bij rijkssubsidies. Over de uitkomsten hiervan zal ik de Kamer zoals gezegd nader informeren via de voortgangsrapportage dit najaar over de rijksbrede fraudeaanpak. Daarbij zal ook worden ingegaan op de rol en werking van computersystemen.
In hoeverre is het gangbaar dat bij twijfel over de integriteit van de subsidieaanvrager Bureau BIBOB wordt ingeschakeld om de subsidieaanvraag te toetsen? Hoe vaak gebeurt dit jaarlijks?
Zie antwoord vraag 3.
In het artikel valt te lezen dat computersystemen binnen de rijksoverheid niet op orde zouden zijn en onvoldoende op elkaar aangesloten als het gaat om het herkennen van subsidieaanvragers die eerder bij een verzoek bot vingen; wat is uw reactie hierop? Zijn de systemen op elkaar ingesteld? Ziet u reden hier actief beleid op te gaan voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Mogelijk Nederlandse betrokkenheid bij de FIFA omkopingszaak |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Braziliaanse voetbalfraudeur stalt uitzendrechten in Nederland» en «Nike en Nederlandse ex-directeur verstrikt in FIFA-omkopingszaak»?1
Ja.
Zijn de berichten, dat onrechtmatig verkregen vermogen geparkeerd zou staan bij een Nederlandse brievenbusmaatschappij, aanleiding te vermoeden dat er in Nederland strafbare feiten zijn gepleegd met betrekking tot de in het eerste bericht genoemde fraude met voetbalrechten? Zo ja, betekent dit dat er door de Nederlandse justitiële autoriteiten onderzoek wordt gedaan naar deze brievenbusfirma dan wel medewerking wordt verleend aan het onderzoek door de FBI? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) kan geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en de privacy van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Wat is de aard van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) naar de sponsoring door Nike van het Nederlands elftal?
Ik beschik niet over deze informatie. De KNVB is een private organisatie die haar eigen prioriteiten stelt.
Deelt u de mening dat wanneer er aanleiding is te veronderstellen dat er mogelijk sprake is geweest van strafbare feiten rondom de sponsor(ing) van het Nederlandse elftal dat dan het openbaar ministerie door de KNVB daarvan op de hoogte moet worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja.