Het onderzoeken van signalen van mensensmokkel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos, OneWorld, Radio Bremen op zaterdag 12 september inzake het overlijden van Kahsay Mekonen?
Ja.
De voorbereidingen voor de gezinshereninging van het gezin Mekonen waren al in gang gezet voor de dood van Kahsay Mekonen, zij lopen gevaar in Eritrea; hoe gaat het nu verder met het gezin en deze procedure?
Door het overlijden van de heer Mekonen is gezinshereniging niet langer mogelijk. Wel bestaat voor de gezinsleden de mogelijkheid om op grond van een aan te vragen visum voor een kort verblijf naar Nederland te komen in verband met het overlijden. In dat geval zijn de algemene voorwaarden, waaronder het beschikken over een geldig grensoverschrijdend document en bestaansmiddelen, alsmede de waarborg van een tijdige terugkeer, wel van toepassing. Een daartoe strekkende aanvraag kan, indien nodig, versneld worden behandeld.
Heeft de politie serieuze stappen genomen naar aanleiding van de bedreiging, op zijn laatst bij de aangifte van 2 januari? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de nationale politie hebben mij geïnformeerd dat bekenden van de heer Mekonen op 2 januari 2014 bij de politie melding hebben gedaan van diens vermissing. Daarbij hebben deze bekenden tevens gemeld dat de heer Mekonen eerder bedreigd zou zijn door een kamergenoot in het AZC te Leersum. De heer Mekonen had van deze bedreiging geen aangifte gedaan, waardoor de politie niet eerder dan 2 januari betrokken was bij deze zaak. Bij het COA was geen melding van een bedreiging bekend.
Vervolgens ontving de politie kort daarop bericht van de Duitse politie dat de heer Mekonen zelfmoord zou hebben gepleegd. De Nederlandse politie heeft op basis van dit bericht, in combinatie met de informatie die het COA had verstrekt, geen aanleiding gezien om de mogelijke bedreiging in het AZC nader te onderzoeken, noch om deze mogelijke bedreiging aan de Duitse politie te melden.
Naar aanleiding van twijfels van de familie van de heer Mekonen over zijn doodsoorzaak heeft de Nederlandse politie de Duitse collega's expliciet gevraagd of er indicaties waren om te twijfelen aan een zelfmoord. De Duitse politie herbevestigde dat zelfmoord door hen als de doodsoorzaak werd gezien. Ook hierna is in Nederland door de politie en het OM van verder onderzoek afgezien.
Zijn de kamergenoten van Kahsay Mekonen in het asielzoekerscentrum, waaronder de man met wie hij ruzie had, verhoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie de informatie over de bedreiging doorgegeven aan de autoriteiten in Bremen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de signalen die wijzen in de richting van mensenhandel doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden van de heer Mekonen is door de Duitse autoriteiten beschouwd als een zelfmoord. Het OM en de politie hebben mij laten weten dat zij destijds rondom de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen geen concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel hebben ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn dood. Er was op dat moment dan ook geen aanleiding voor een onderzoek naar een mogelijk mensensmokkelnetwerk.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de mysterieuze dood van Kahsay Mekonen aangegrepen voor een onderzoek naar een mogelijk ook in Nederland actief crimineel mensensmokkelnetwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich de stellingname van de Nederlandse regering actief in te zetten op het tegengaan van criminele mensensmokkelnetwerken tot de conclusie van Argos, OneWorld en Radio Bremen dat signalen van mensensmokkel, zoals in de zaak van Mekonen, niet worden nagegaan?1
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de politie in januari 2014 een telefoongesprek heeft getapt, waarin twee personen van Eritrese afkomst spreken over de dood van Kahsay Mekonen, waarbij het vermoeden wordt uitgesproken dat Mekonen vermoord is?
Het OM bevestigt dat de politie een dergelijk telefoongesprek heeft getapt waarin die woorden zijn uitgesproken. Het betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de vermissing van een Eritrese vrouw, waarbij aanvankelijk een vermoeden bestond van vrijheidsberoving en mogelijk ook mensensmokkel. Dit bleek echter niet zo te zijn. Het opsporingsonderzoek is daarna gestaakt.
De politie heeft de getapte informatie die leek te verwijzen naar de dood van de heer Mekonen – een naam werd overigens niet genoemd – gedeeld met de Duitse autoriteiten om hen in staat te stellen de inhoud van het gesprek te koppelen aan het aantreffen van het lichaam van de heer Mekonen.
In Duitsland is men na ontvangst van de resultaten van de autopsie, inclusief het toxicologisch onderzoek, tot het oordeel gekomen dat het bij de heer Mekonen ging om een zelfdoding. De DuitseStaatsanwalt heeft het onderzoek in deze zaak gesloten.
Klopt het dat in dit door de politie getapt telefoongesprek ook de volgende woordwisseling plaatsvond: «Pas op voor jezelf. Breng hen niet naar je huis. Ze zijn te brutaal en gemeen geworden. Als hij zelfmoord had gepleegd, dan was hij in het opvangcentrum gevonden. Zij hebben hem vermoord, zonder twijfel. Zij hebben hem opgehangen.»?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de politie deze personen gehoord over het vermoeden dat zij hebben over de mogelijke moordenaars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de politie te verzoeken het onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de nabestaanden van Kahsay Mekonen bij het onderzoek te betrekken en minstens te informeren wat er in het dossier staat opdat zij meer weten over de toedracht van de dood van deze echtgenoot/vader?
Zoals bij het antwoord op vraag 6, 7 en 8 reeds is aangegeven, heeft de politie noch het OM destijds, in de periode rond de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn overlijden.
Politie en OM hebben kennis genomen van de uitzending van het programma Argos waarin wordt gesteld dat er in relatie tot de heer Mekonen signalen van mensensmokkel dan wel -handel zouden zijn. De politie en het OM hebben Argos reeds benaderd met het verzoek om deze informatie te delen; op zeer korte termijn staat een afspraak met Argos gepland. Indien de programmamakers van Argos bereid zijn hun onderzoeksbevindingen te delen, dan zullen politie en OM deze nader bestuderen. Indien dit leidt tot nader inzicht in de gang van zaken rondom het overlijden van de heer Mekonen, zullen politie en OM de nabestaanden daarover op een daartoe geëigend moment informeren.
Zijn er aanwijzingen dat er in Nederland activiteiten plaatsvinden die te maken hebben met illegale orgaanhandel?
Het OM heeft mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn dat in Nederland sprake is van (gedwongen) orgaanhandel. In dit verband wil ik u graag wijzen op een groot Europees onderzoek naar de aard en omvang van orgaanhandel, het HOTT-project. De Landelijke Eenheid participeert in dit door de EU gesubsidieerde onderzoeksproject van de Erasmus Universiteit. De eerste resultaten van dit drie jaar durende onderzoek worden eind dit jaar verwacht. Expertise op het gebied van orgaanhandel is wel bij de Landelijke Eenheid aanwezig. Aangezien er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn van (gedwongen) orgaanhandel, is dit geen prioriteit.
Zijn er aanwijzingen dat vluchtelingen, die in Nederland opgevangen worden, onder druk worden of zijn gezet om te «betalen' met een nier?
Zie antwoord vraag 13.
Is er bij de politie expertise op het gebied van orgaanhandel aanwezig? Is dit een prioriteit van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de asieladvocate van de overleden Kahsay Mekonen, gemachtigd door een broer van hem, het COA (Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers) heeft verzocht om inzage in alle informatie die bij het COA aanwezig is over de heer Mekonen, onder meer in het IBIS-systeem?
Ja, dat klopt. In reactie op dat verzoek heeft het COA de asieladvocate van de overleden heer Mekonen verzocht om een door de broer van de heer Mekonen ondertekende schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat hij haar heeft gemachtigd om namens hem alle informatie, die bij het COA aanwezig is, in te zien. Zodra het COA bedoelde machtiging heeft ontvangen, zal het COA in het licht van de Wet bescherming persoonsgegevens beoordelen of en onder welke voorwaarden inzage kan worden verstrekt.
Klopt het dat de COA-leiding medewerkers van het Asielzoekerscentrum in Leersum verboden heeft om met de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en/of Huub Jaspers (Argos) en/of Hanna Moellers (Radio Bremen) te spreken?
Nee. Bij het COA geldt voor mediacontacten een aantal werkafspraken, zeker als het gaat om individuele dossiers. Van een spreekverbod is echter geen sprake.
Indien het politieonderzoek niet heropend wordt, bent u bereid alsnog inzage en openheid te geven inzake documenten in onder meer het IBIS-systeem rondom Mekonen?
Nee. Gelet op de uitgebreide aandacht die de zaak reeds heeft gehad van politie en OM zie ik daar geen aanleiding toe.
Het asielbeleid |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland asielzoekers terugstuurt naar Hongarije?1
Ja. Niet alleen vanuit Nederland, maar ook vanuit andere landen vinden overdrachten naar Hongarije plaats.
Bent u op de hoogte van de erbarmelijke omstandigheden waarin asielzoekers worden opgevangen in Hongarije?2 Zo ja, deelt u dan de mening dat de opvangomstandigheden onmenselijk zijn voor vluchtelingen die asiel zoeken? Zo nee, hoe staat u tegenover de opvangomstandigheden voor vluchtelingen in Hongarije?
Voor de beantwoording van het eerste deel van uw vraag, verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de Kamervragen van de leden Kuiken en Maij (PvdA)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 327).
Zonder voor bij te willen gaan aan de ernst van beelden zoals geschetst in rapportages over de situatie in de Hongaars-Servische grensstreek, is het primair niet aan het Nederlandse kabinet om vast te stellen of de praktijk in een andere EU-lidstaat ingaat tegen de EU-wetgeving. Binnen het controlesysteem van de EU is het primair aan de Europese Commissie om vast te stellen of de praktijk in een EU-lidstaat ingaat tegen de EU-wetgeving en om in rechte op te treden tegen lidstaten die hun uit de EU-wetgeving voortvloeiende verplichtingen niet nakomen. De Europese Commissie heeft laten weten de situatie nauw te volgen, en (juridische) stappen te zetten indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook de Hongaarse rechters hebben een belangrijke rol in dit systeem. Zij kunnen een zaak aanbrengen bij het Hof van Justitie van de EU. Daarbij is het van belang dat de verantwoordelijkheid blijft liggen waar zij in het licht van de internationale verplichtingen van Hongarije hoort te liggen. Dit betekent dat eventuele problemen zoveel mogelijk binnen de rechtssfeer van Hongarije tot een oplossing moeten worden gebracht. Als een vreemdeling in Hongarije bijvoorbeeld klachten heeft over zijn behandeling door de autoriteiten of de omstandigheden waaronder hij wordt opgevangen, dan dient hij zich tot de Hongaarse autoriteiten te wenden en daarna desgewenst tot het Europees Hof voor Rechten van de Mens (EHRM) of andere internationale instantie waarbij Hongarije is aangesloten.
Uiteraard wil dit niet zeggen dat ik voorbij wil gaan aan de bijzondere migratiesituatie in Hongarije, en bereid ben een bijdrage aan operationele ondersteuning ter plaatse te bieden indien daartoe, via het Europese asielagentschap (EASO) een verzoek zou komen. Tot op heden hebben de Hongaarse autoriteiten nog niet, via EASO, om operationele ondersteuning gevraagd.
Kunt u motiveren waarom u het terugsturen van vluchtelingen naar Hongarije momenteel niet in strijd acht met het beginsel van non-refoulement en artikel 3 EVRM?
Het antwoord op uw vraag 2 betekent niet dat ik geen verantwoordelijkheid zou hebben jegens asielzoekers die vanuit Nederland, in het kader van de Dublinverordening, worden overgedragen naar Hongarije. En overdracht mag niet plaatsvinden indien deze in strijd zou zijn met het EVRM of het EU-handvest. Van belang is dat de situatie waaronder asielzoekers Hongarije spontaan via de buitengrens met Servië inreizen anders is dan de situatie waaronder asielzoekers onder de Dublinafspraken terugkeren in Hongarije. In de praktijk worden de Dublinoverdrachten in goed overleg met de Hongaarse autoriteiten ingepland.
Naar mijn opvatting kan ten aanzien van Hongarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat het fundament is van de Dublin-afspraken. Dit is recent ook geoordeeld door de rechtbank Den Haag, in een uitspraak van 8 september 2015. Uit de landenrapporten blijkt niet dat opvang, gezondheidszorg en juridische bijstand in de asielprocedure door de verhoogde instroom van asielzoekers nu in zijn geheel niet meer beschikbaar zou zijn noch dat eventuele tekortkomingen stelselmatig zijn. De vraag of ten aanzien van Hongarije nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en een overdracht niet leidt tot schending van artikel 3 EVRM, ligt thans voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 23 september jl. heeft de Afdeling, in twee zaken, aangegeven dat de betrokkene niet overgedragen mag worden naar Hongarije, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist. Op 9 oktober jl.zijn de bodemzaken ter zitting door de Afdeling behandeld. Een uitspraak volgt, in beginsel, binnen zes weken.
Hoe staat u tegenover het wijzigen van de Dublinverordening om op die manier asielaanvragen die in Nederland ingediend worden, ook in Nederland te behandelen zonder vluchtelingen terug te sturen naar het eerste aankomstland zoals Hongarije?
Een dergelijke aanpassing van de Dublinverordening vind ik niet wenselijk. Asielzoekers zouden dan ongehinderd kunnen doorreizen naar het land met de gunstigste omstandigheden en voorzieningen. Dit zou als gevolg hebben dat de verdeling van asielzoekers over de lidstaten (nog) onevenwichtiger zou worden. Dit terwijl een evenwichtiger verdeling de ambitie is van het kabinet.
Hoe verhoudt het terugsturen van vluchtelingen naar Hongarije zich tot de door het kabinet gewenste duurzame oplossing voor de vluchtelingencrisis?
Het kabinet zet zich in om de omstandigheden waaronder mensen in de landen in de regio verblijven te verbeteren. Dit ziet niet enkel op veiligheidsaspecten, maar ook op de economische en humanitaire verblijfsomstandigheden. Daaraan gekoppeld steunt het kabinet maatregelen op de meer korte termijn die als doel hebben om de asielinstroom in de EU evenwichtiger over de lidstaten te verspreiden. Daartoe moeten concrete afspraken, mede over de randvoorwaarden, worden gemaakt. Ik vind het niet wenselijk om daar in de praktijk ten aanzien van een lidstaat structureel op vooruit te lopen.
Waar zijn de 15 vreemdelingen die door Nederland zijn overgedragen aan Hongarije in 2015 waar over wordt bericht in de uitzending van Nieuwsuur van 11 september?3
Dat is mij niet bekend. Het monitoren van asielzoekers na hun terugkeer in de verantwoordelijke Dublinlidstaat is geen praktijk.
Onderwijs aan meerderjarige vreemdelingen |
|
Tjitske Siderius (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) , Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat Nederland jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs onthoudt?1 2 3
Het is een misverstand dat aan alle jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs wordt onthouden. Ook meerderjarige vreemdelingen kunnen onderwijs volgen in ons land, indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving voldoen, zoals gesteld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er is o.a. sprake van rechtmatig verblijf wanneer de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en in afwachting is van het besluit daarop. Meerderjarige vreemdelingen die hier arriveren en een verblijfsvergunning aanvragen, wordt dus niet het recht op onderwijs onthouden.
Verder is geregeld dat ook een meerderjarige vreemdeling die hier niet langer rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 Vw 2000, zijn opleiding kan voortzetten aan de instelling waar hij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Overigens is het recht op het volgen van onderwijs geen beletsel voor uitzetting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Wat is de reden dat de regering het onmogelijk maakt dat meerderjarige vreemdelingen een opleiding kunnen starten, kunnen wisselen van opleidingsrichting of kunnen wisselen van school na een gedwongen verhuizing uit een gezinslocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?4
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, kan het grootste deel van de groep meerderjarige vreemdelingen zich hier wel inschrijven aan een opleiding. Ook is het voor het grootste deel van deze groep geen probleem om van onderwijsinstelling te wisselen na een verhuizing. Dit is alleen niet mogelijk voor meerderjarige vreemdelingen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven (bijvoorbeeld omdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning definitief is afgewezen of een rechterlijke beslissing tot uitzetting is genomen) en die willen beginnen aan een nieuwe opleiding of die zich bij een andere instelling willen inschrijven. Zij mogen dan dus nog wel de opleiding afmaken waaraan ze volgens de geldende regels waren ingeschreven.
Met de Koppelingswet die in 1998 in werking trad heeft de regering beoogd illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen door illegaal in Nederland verblijvende personen het recht op een aantal voorzieningen te ontzeggen. Er wordt geen aanleiding gezien om op de uitgangspunten van de Koppelingswet terug te komen.
Deelt u de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen en zich verder te ontwikkelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat ook meerderjarige vreemdelingen zich op dit recht kunnen beroepen?
Ja, ik deel de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen onderwijs moeten kunnen volgen in ons land, maar uitsluitend indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving, zoals gesteld in de WHW en de WEB, voldoen. Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de eerdere antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya (ingezonden op 13 januari 2012).
Het kabinet ziet geen noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat het verbod op het volgen van een opleiding voor meerderjarige vreemdelingen ervoor zorgdraagt dat veel talent verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vorige vragen.
Wat is uw reactie op signalen dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen? Ontvangt u deze signalen ook? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ook stageplekken beschikbaar te stellen voor deze leerlingen?
Van elke middelbare beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. Het examen van een beroepsopleiding is eerst dan met goed gevolg afgesloten wanneer zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de beroepsopleiding met goed gevolg is afgesloten. Binnen het mbo doet de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) er daarom alles aan om stagetekorten voor zowel Nederlandse ingezetenen als vreemdelingen, zo goed mogelijk op te pakken in de regio. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen. Ook navraag bij SBB en de MBO-Raad levert deze signalen nog niet op. Ik zou het zorgelijk vinden als deze signalen blijken te kloppen. Om transparant te maken of en waar zich eventuele knelpunten bevinden, is het noodzakelijk dat er melding van gemaakt wordt. Ik roep instellingen dan ook op om bij knelpunten altijd contact op te nemen met de contactpersoon van SBB of een melding te maken via het meldpunt stagetekorten5, zodat er contact opgenomen kan worden met de betrokken partijen om een oplossing te zoeken.
Voldoet de Nederlandse onderwijs- en vreemdelingenwetgeving volgens u aan de normen van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Zoals ook op 13 januari 2012 is geantwoord op vragen van de leden van der Ham en Koşer Kaya, geldt voor het recht op onderwijs, neergelegd in artikel 2 van het Eerste protocol bij het EVRM, dat dit recht niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving, zou bestaan.
Ziet u mogelijkheden om de wetgeving aan te passen nu blijkt dat de Staat de toegang tot onderwijs niet meer alleen voor een beperkte groep volwassen vreemdelingen uitsluit, maar de groep volwassen vreemdelingen groeit?5 6
Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3. Zoals gesteld betreft dit uitsluitend meerderjarigen die in Nederland verblijven zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en die niet vóór hun achttiende jaar of tijdens hun rechtmatige verblijf zijn gestart met een opleiding. Aanpassing van de wetgeving op dit punt acht het Kabinet niet wenselijk.
De mogelijke gevolgen van de productie van teflon in Dordrecht |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe DuPont met teflon een ongekende milieuramp veroorzaakte; ook in Nederland?», waarin zorgen worden geuit over het bedrijf DuPont in Dordrecht en de kankerverwekkende stof PFOA die bij de productie van teflon vrijkomt?1
Ja.
Is bij u bekend welke gevolgen de stof PFOA op mens en milieu kan hebben?
Ja. Een overzicht daarvan kan onder andere worden gevonden in het dossier2 dat ten grondslag lag aan de plaatsing van deze stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen.
Waarom is Nederland in tegenstelling tot bijvoorbeeld Denemarken nog niet overgegaan tot een verbod op PFOA in consumentenproducten?
Nederland heeft na een toxicologische evaluatie het gebruik van deze stof in voedselcontactmaterialen gereguleerd in een regeling op basis van de Warenwet.
Op EU- en VN-niveau lopen diverse acties om het gebruik van PFOA terug te dringen. Hierbij is ook de Nederlandse overheid betrokken.
De belangrijkste actie in het kader van de vraag is een voorstel voor een restrictie op grond van de REACH-verordening3 waardoor productie, import en gebruik van PFOA en gerelateerde verbindingen grotendeels verboden zou worden. Een voorstel hiervoor van de Commissie wordt in 2016 verwacht.
Daarnaast is de industrie op vrijwillige basis al bezig met uitfasering. Vanwege de al lopende uitfasering en het feit dat een verbod op EU-niveau in voorbereiding is, heeft een eventueel nationaal verbod geen toegevoegde waarde.
Overigens kent Denemarken geen verbod op PFOA in de genoemde producten. Wel is er sprake van een voorstel voor signaalwaarden voor de aanwezigheid van organische fluorverbindingen in papier en karton, bestemd voor contact met voedingsmiddelen. Bij overschrijding van de signaalwaarden zou een aanvullende risicoanalyse moeten plaatsvinden.
Welke voorzorgsmaatregelen zijn er bij het betreffende bedrijf in Dordrecht genomen om werknemers en de omgeving te beschermen?
De voorzorgsmaatregelen lopen langs vier sporen: het bedrijf zelf, vergunningverlening, inspectie en aanpak van historische verontreiniging.
Het bedrijf zelf is verplicht om voorzorgsmaatregelen te nemen om medewerkers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Een van de acties die het bedrijf zelf ingezet heeft, is het uitfaseren van PFOA uit het productieproces, waardoor de stof sinds september 2012 niet meer gebruikt wordt.
De vergunningverlening heeft volgens het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, steeds conform de geldende Nederlandse emissierichtlijn (NeR) plaatsgevonden, waarbij maxima aan de concentraties (20 mg/Nm3) en de jaarvracht (3.500 kg) zijn gesteld. In de laatste revisievergunning uit 2013 zijn geen emissie-eisen meer opgenomen voor PFOA omdat de stof vanaf 1 september 2012 niet meer gebruikt wordt.
Het betreffende bedrijf valt onder de werking van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo) en wordt jaarlijks geïnspecteerd door de Brzo-toezichthouders: de Brzo-omgevingsdienst, de veiligheidsregio en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW).
In 2012 is door de Inspectie SZW vastgesteld dat het bedrijf de systematiek met betrekking tot bepaling van grenswaarden, risicobeoordeling, meting en beheersen van blootstelling duidelijk heeft vastgelegd. Borging van de getroffen maatregelen is in overeenstemming met de arbeidshygiënische strategie conform de Arbeidsomstandighedenwet.
Er zijn in 2012, 2013 en 2014 zowel aangekondigde als onaangekondigde Brzo-inspecties uitgevoerd, en eind 2015 staat wederom een Brzo-inspectie ingepland.
Tenslotte kent het terrein een bodemverontreiniging met onder andere PFOA. Deze verontreiniging is in de jaren ’90 vastgesteld. In 1999 is in het kader van de Wet bodembescherming door DuPont (tegenwoordig: Chemours) een raamsaneringsplan opgesteld. Voor het raamsaneringsplan is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. Rijkswaterstaat is het bevoegd gezag voor de lozing op het oppervlaktewater. De voortgang van de sanering wordt jaarlijks gemonitord.
Klopt het dat de ene instantie verantwoordelijk is voor het toezicht, een andere voor de veiligheid van de werknemers en weer een ander voor de omgeving van de fabriek? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor het overzicht op de gehele situatie en doortastend optreden in de weg kan staan? Kunt u dit toelichten?
Bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen en/of deze in opslag hebben vallen onder de werking van het Brzo 2015. Het Brzo integreert eisen op het gebied van arbeidsveiligheid (interne veiligheid), externe veiligheid en rampenbestrijding met als doel de kans op een zwaar ongeval of een ramp zo klein mogelijk te maken en het effect zoveel mogelijk te beperken. De integratie heeft als resultaat dat het toezicht door de Veiligheidsregio, de Inspectie SZW en de Brzo-Omgevingsdienst gezamenlijk wordt uitgevoerd. Op 1 januari 2014 is het samenwerkingsprogramma BRZO+ van start gegaan, met als doel dat de Brzo-toezichthouders samenwerken als waren zij één, met een landelijk uniforme en integrale aanpak. Aan het BRZO+ nemen ook het Openbaar Ministerie, de waterkwaliteitsbeheerders en de Inspectie Leefomgeving en Transport deel.
Waren betrokken instanties op de hoogte van de gevaren van PFOA? Zo ja, waarom is er tot nu toe nog geen onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van het werken met deze stof op mens en omgeving? Zo nee, deelt u de mening dat deze risico’s bekend horen te zijn bij diegenen belast met het toezicht en de veiligheid van werknemers en omgeving?
Informatie over stoffen is altijd in ontwikkeling, en niet alle informatie die op dit moment beschikbaar is, stond ook in het verleden tot de beschikking van een bedrijf of een toezichthouder. De REACH-verordening verplicht bedrijven die gebruik maken van chemische stoffen of deze produceren om bepaalde informatie in hun keten te delen. Deze informatie is ook voor inspectie en werknemers en voor het publiek op verzoek beschikbaar.
Ik vind het belangrijk om uit te sluiten dat er sprake kan zijn geweest van concentraties die geleid hebben tot gezondheidseffecten. Daarom zal ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen om een onderzoek voor te bereiden waarin uitgezocht wordt tot welke concentraties PFOA in lucht en water de emissie kan hebben geleid en op basis hiervan een inschatting te maken van eventuele gezondheidseffecten.
Bent u bereid een overkoepelend en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de productie van teflon in Dordrecht op de werknemers en de omgeving, op zowel mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het te houden debat over externe veiligheid voorzien op 30 september a.s.?
Helaas is dit niet gelukt. Hierover heb ik uw Kamer op 28 september geïnformeerd.
Het bericht 'Verkeer rond scholen onveilig voor kinderen' |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verkeer rond scholen onveilig voor kinderen»?1 Kent u het rapport dat Veilig Verkeer Nederland (VVN) door TNS NIPO heeft laten opstellen over verkeersbrigades bij basisscholen?2
Ja.
Deelt u de mening dat verkeersveiligheid nabij basisscholen van een extra groot belang is? Welk beleid voeren de gezamenlijke overheden om de verkeersveiligheid in deze gebieden zo groot mogelijk te laten zijn?
Ik deel uw mening dat de veiligheid rond basisscholen van groot belang is. Kinderen zijn kwetsbare verkeersdeelnemers.
Beleid op dit gebied is niet zozeer iets van gezamenlijke overheden, maar van gemeenten in samenspraak met de scholen. Het gaat om lokaal maatwerk waarbij vooral lokale partijen betrokken zijn (school en ouders, gemeente, politie).
Herkent u zich in de in het rapport genoemde oorzaken van de verkeersonveiligheid nabij basisscholen (drukte door brengen/halen kinderen, parkeerproblemen, gevaarlijke oversteekplaatsen, hard rijdend verkeer, drukke weg, gevaarlijk rijgedrag, werkverkeer dichtbij school, weinig oversteekvoorzieningen, tijdelijke wegwerkzaamheden, verkeerd gestalde fietsen)?3
Er worden in het rapport een aantal zeer herkenbare oorzaken genoemd. De mate waarin die zich voordoen verschilt per school. Drukte door het halen en brengen van kinderen blijft een breed voorkomend probleem, en daarbij gaat het om gedrag van ouders of het treffen van voorzieningen in de omgeving van de school.
Heeft u inzicht in welke maatregelen effectief zijn om de verkeersveiligheid rond basisscholen te verbeteren? Zo ja, kunt u dit inzicht met de Kamer delen? Zo nee, bent u bereid in beeld te brengen welke maatregelen effectief en minder effectief zijn?
Welke maatregelen het meest effectief zijn hangt af van de oorzaken die zich voordoen bij een specifieke school.
Het is goed dat hiervoor opnieuw aandacht wordt gevraagd door de VVN, die op dit gebied veel ondersteuning biedt, onder andere door campagnes en verkeerskundige adviezen. Op grond van een melding kan VVN hulp bieden bij het in gang zetten van maatregelen in samenspraak met gemeenten en bv. politie.
VVN stimuleert ook de inzet van verkeersouders en verkeersbrigadiers, die samen met het vrijwilligersnetwerk van de VVN en buurtactiegroepen maatwerk leveren voor een specifieke schoolomgeving.
Ik ondersteun deze werkwijze. Het heeft geen toegevoegde waarde om nationaal in kaart te gaan brengen wat de meest effectieve maatregelen zijn. Het gaat hier vooral om betrokkenheid op het lokale niveau, zeker ook van de ouders.
Welke rol, taak en verantwoordelijkheid hebben de lokale, de regionale en de rijksoverheid waar het gaat om verkeersveiligheid nabij basisscholen?
Verkeersveiligheid rond scholen is primair een verantwoordelijkheid van de lokale overheid. De Regionale Organen Verkeersveiligheid (ROV’s) kunnen hierbij een ondersteunende rol vervullen.
Op welke wijze kan het Rijk verder bijdragen aan verkeersveiligheid rondom scholen ter reductie van het aantal kinderen dat gewond raakt op weg van en naar school? Bent u bereid deze verdere bijdrage te leveren? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk kan waar nodig stimuleren en faciliteren. De concrete acties moeten door anderen worden uitgevoerd.
Een stimulerende rol vervul ik bijvoorbeeld bij de uitvoering «Lokale aanpak veilig fietsen», één van de acties uit de Beleidsimpuls verkeerveiligheid. Gemeenten stellen in dit kader plannen op ter verbetering van gedrag en/of infrastructurele maatregelen. Ik heb gestimuleerd dat gemeenten aandacht besteden aan de schoolomgeving en het fietsexamen voor basisscholieren opnemen in hun basispakket fietsveiligheid.
Bent u bereid zelf een rol te spelen in de promotie van het gebruik van de fiets naar school? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hier geen rol weggelegd voor de rijksoverheid. Zoals hiervoor aangegeven is dit primair een taak van gemeenten, scholen en ouders. Ouders kunnen er voor zorgen dat het teveel aan auto’s rond de school wordt teruggedrongen en er meer wordt gefietst.
De uitspraken dat een Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter ‘daar kan sneuvelen’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat u verstaat onder een «feitelijke constatering» in uw opmerking over de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen?1
Het betreft de feitelijke constatering dat de beantwoording van de stelling die destijds aan de Minister-President is voorgelegd, een keuze betrof uit twee expliciete antwoorden: sneuvelen of terugkeren.
Hoe moeten we uw opvatting dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen interpreteren, als dit niet uw «wens» is en ook geen kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een uitspraak van een Minister of Minister-President in functie altijd kabinetsbeleid is, en dat er geen mogelijkheid is tot een persoonlijke mening, aangezien dit afwijkt van de eenheid van kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tegenover de opmerking dat de uitspraak over de Nederlandse sergeant van de luchtmacht «geen kabinetsbeleid» is?
In de Nederlandse verhoudingen geldt, zoals recent ook is uitgelegd in de bijlage bij de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 III, nr. 1, blz. 22–23) dat individuele bewindspersonen in beginsel geen uitlatingen doen die niet passen bij de grondwettelijke taakomschrijving van de ministerraad, zijn reglement van orde en de collectieve verantwoordelijkheid van de leden van de raad. In de gevallen waarin geen sprake is van een op basis van het reglement van orde voor de ministerraad genomen besluit over een bepaald onderwerp van algemeen regeringsbeleid, kunnen uitlatingen van individuele bewindspersonen over een dergelijk onderwerp plaatsvinden, indien vaststaat dat deze in overeenstemming zijn met de individuele en collectieve ministeriële verantwoordelijkheid voor een goede taakuitoefening van de ministerraad en zijn onderraden en commissies. Dit kan het geval zijn indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan onmiskenbaar volgt dat de eenheid van beleid in de zin van art. 45 Grondwet en het Reglement van Orde voor de ministerraad niet aan de orde kan zijn, zoals bij een verkiezingscampagne, partijbijeenkomst, beschouwingen over de langere termijn of het optreden als lid van de Staten-Generaal (art. 57, derde lid, Grondwet).
De uitspraak die de Minister-President heeft gedaan over de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS, moet geplaatst worden in laatstgenoemde categorie. Het is een reactie op een feitelijke meerkeuzevraag die werd gesteld naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Minister-President gedaan tijdens een verkiezingsdebat. De Minister van Defensie heeft tijdens het algemeen overleg over het jaarverslag van de MIVD op 9 september jl. gezegd dat als haar «op dat moment eenzelfde meerkeuzevraag was voorgelegd», zij hetzelfde antwoord zou hebben gegeven. De eenheid van het kabinetsbeleid is daardoor niet in het geding.
Bent u er zich van bewust dat in de Grondwet staat dat de Ministers de ministerraad vormen, de Minister-President deze ministerraad voorzit, en dat deze ministerraad besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid?2 Zo ja, kunt u toelichten waarom u stelt dat uw uitspraken tijdens een persconferentie over de ministerraad géén kabinetsbeleid zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat uitspraken gedaan door een Minister in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dus ook tijdens een Algemeen overleg, kabinetsbeleid is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich er van bewust dat in Nederland de doodstraf niet kan worden opgelegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak dat de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter kan sneuvelen?
Ja. Er is geen relatie tussen de in de vraagstelling genoemde onderwerpen.
Betekent de uitspraak dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen, dat deze actief dienende militair nu persona non grata is? Zo nee, waarom niet?
De betrokken persoon zal, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer naar Nederland worden aangehouden en verhoord. Uiteraard wordt hierbij per geval bekeken wat de meest doeltreffende en toepasbare maatregelen zijn. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Het Openbaar Ministerie (OM) is een onderzoek gestart naar strafbare feiten. Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt, kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Klopt het dat een Nederlander die in vreemde krijgsdienst treedt volgens de Wet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap verliest?3
Op grond artikel 15, eerste lid, sub e van de Rijkswet op het Nederlanderschap verliest een Nederlander van rechtswege de Nederlandse nationaliteit indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Aansluiting bij een terroristische organisatie valt hier echter niet onder, omdat hierbij geen sprake is van een staat.
Om de nationale veiligheid te kunnen beschermen tegen terugkerende jihadgangers waarvan een dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in voorbereiding. Zodra het voorstel tot wet wordt verheven en in werking is getreden wordt het mogelijk om in verband met de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en waarvan een dreiging uitgaat voor de nationale veiligheid, tenzij dit leidt tot staatloosheid. Na het verlies van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit wetsvoorstel ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Het in de Eerste Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven zal het mogelijk maken het Nederlanderschap in te trekken indien de persoon is veroordeeld voor bijvoorbeeld het meewerken of deelnemen aan training voor terroristische activiteiten (artikel 134a Wetboek van Strafrecht), mits dit niet leidt tot staatloosheid.
Over individuele gevallen en eventuele maatregelen die aan deze persoon worden opgelegd, kunnen geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, zal de persoon, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer worden aangehouden en verhoord. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Bent u van plan de Nederlandse sergeant van de luchtmacht die overgelopen is naar ISIS zijn Nederlanderschap te ontnemen?
Zie antwoord vraag 8.
Is de regering actief op zoek naar de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek en met het oog op de operationele veiligheid evenals de veiligheid van onze militairen kan ik geen verdere mededelingen doen. Evenmin treed ik naar buiten over de middelen die worden ingezet om verdachten op te sporen.
Is er een officieel uitleveringsverzoek van Nederland voor de Nederlandse actief dienende militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, aan wie is dit uitleveringsverzoek gericht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie en feiten bent u er zo zeker van dat deze actief dienende militair daadwerkelijk vrijwillig is overgelopen? Houdt u rekening met de mogelijkheid dat deze militair krijgsgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS wordt gevonden, wordt hij dan bestraft op basis van de wet Militaire strafrechtspraak en/of de wet Militair tuchtrecht? Zo nee, waarom niet, en wat gebeurt er dan wel?
Militair tuchtrecht is slechts aan de orde in geval van normovertredingen die de dagelijkse discipline betreffen. Gezien de strafrechtelijke aard van de zaak is tuchtrecht daarom niet primair aan de orde.
Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Wat is de maximale straf die deze militair kan krijgen voor het feit dat hij is overgelopen naar ISIS op basis van het wetboek Militair strafrecht?4
Het is aan het OM om op grond van de bevindingen van het strafrechtelijke onderzoek te beslissen of de betrokken militair dient te worden vervolgd en zo ja, voor welke strafbare feiten. Omdat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daar op dit moment geen inhoudelijke mededelingen over worden gedaan.
Bent u er zich van bewust dat indien de deserteur wordt opgepakt en in Nederland berecht, hij een lagere straf kan krijgen als gevolg van publieke veroordeling naar aanleiding van uw uitspraken en de ophef die zij veroorzaken? Heeft dit niet tot gevolg dat u juist het tegenovergestelde bereikt van wat u oorspronkelijk heeft beoogd? Graag een toelichting.
Deze hypothetische vraag laat zich per definitie niet vooraf beantwoorden.
Betekent uw uitspraak dat de militair die is overgelopen «beter daar kan sneuvelen» dat u van mening bent dat de doodstraf meer gepast vindt voor deserteurs dan een gevangenisstraf, zoals deze nu geldt op basis van het wetboek Militair strafrecht?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zo vriendelijk zijn om bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden?
De reis van de voltallige directie Koninkrijksrelaties naar Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de voltallige directie Koninkrijksrelaties van uw ministerie een dienstreis heeft gemaakt naar Curaçao? Wat is de reden dat het ermee gepaard gaande jaarlijkse overleg, dat normaal gesproken in Den Haag plaatsvindt, dit keer aan de Caribische Zee moest plaatsvinden?1
Het organisatieonderdeel Koninkrijksrelaties van het Ministerie van BZK bestaat uit de directie Koninkrijksrelaties in Den Haag en de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze organisatie geeft inhoud aan de onderlinge relaties binnen het Koninkrijk: op het terrein van goed bestuur, overheidsfinanciën, rechtshandhaving, economische ontwikkeling, samenwerking en specifiek voor Caribisch Nederland de sociaaleconomische pijlers (armoedebestrijding & economische ontwikkeling).
Tussen de onderdelen in Den Haag en de eilanden is dagelijks contact per telefoon, e-mail, sms en videoconference; eenmaal per jaar treffen de uitgezonden beleidsmedewerkers en de in Nederland werkzame collega’s elkaar. Dit biedt de gelegenheid tot intern en extern strategisch overleg en gezamenlijk relatiebeheer.
Dit jaar is er voor gekozen de bijeenkomst in het Caribisch gebied te organiseren en hierbij ook het lokale personeel en ondersteunende medewerkers te betrekken. Dit bood de mogelijkheid drie dagen gezamenlijk inzichten te verdiepen en kennis te delen, onder andere via werkbezoeken op locatie waaraan tal van personen en instellingen op Curaçao een bijdrage leverden. Als bijlage treft u het programma aan. Werkbezoeken gingen onder meer naar de Isla-raffinaderij, Otrabanda wijk en het Recherche Samenwerkingsteam (RST).
Welke onderbouwing is er voor het feit dat alle 28 ambtenaren van de directie bij de dienstreis aanwezig moesten zijn? Op welke wijze was die maximale aanwezigheid noodzakelijk en van meerwaarde voor de goede taakuitoefening van iedere ambtenaar?
Gelet op de uitdagingen waarvoor het Koninkrijk zich gesteld ziet, variërend van kinderrechten en economische samenwerking, tot financieel toezicht en bestrijding van corruptie, vind ik het belangrijk dat de directie haar netwerk op de eilanden intensief onderhoudt. Dag in, dag uit is er, ook vanuit Den Haag, op alle niveaus contact met ambtenaren, bestuurders, instellingen en bedrijven, telefonisch, via de mail en via de videoconferentie. Dat men elkaar af en toe ook treft, is, vanwege de grote afstand die tussen het Europese deel van het Koninkrijk en de eilanden bestaat (zowel in tijd als in afstand), onontbeerlijk.
Welke doelen had de dienstreis en welke concrete resultaten zijn ermee behaald?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten zijn met de dienstreis gemoeid?
De kosten van deze reis voor 54 deelnemers (28 vanuit Europees Nederland en 26 vanuit de eilanden) zijn:
– reiskosten
€ 21.992,31
– verblijfskosten (logies en voeding)
€ 27.810,53
– programmakosten
€ 6.593,91
Totale kosten
€ 56.326,75
De reis is sober uitgevoerd door een economy vlucht en een sober arrangement voor verblijf.
Hoe past deze dienstreis in een sober reisbeleid van de directie Koninkrijksrelaties? In welke mate was deze reis noodzakelijk en sober?
De reis was nuttig en noodzakelijk om de redenen hiervoor uiteengezet. Ook in de toekomst blijf ik toezien op een sobere uitvoering van het beleid inzake dienstreizen.
Deelt u de mening dat dit soort kosten-intensieve reizen door het ministerie tot een minimum moeten worden beperkt en zo sober mogelijk vormgegeven moeten worden? Op welke wijze blijft u dat in de toekomst waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een man op social media dreigt met massamoord op Turkse Nederlanders |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
Kent u het bericht «Koerdische man uit Duitsland dreigt met massamoord op Turken in Nederland»?1
Ja.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met de Duitse autoriteiten, de identiteit van de persoon in de video te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gemeld dat alle mogelijke instrumenten worden ingezet om eventuele dreiging richting Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen te voorkomen, dan wel weg te nemen. Omwille van de belangen van opsporing en vervolging kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen.
Heeft deze persoon banden met de PKK, een organisatie die binnen de Europese Unie, de NAVO en Nederland op de lijst van terroristische organisaties staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van activiteiten van de terreurorganisatie PKK in Nederland? Zo ja, welke en wat gaat u hiertegen doen?
De PKK staat op de terrorismelijst van de Europese Unie en is daarom verboden in Nederland. De organisatie kan dus geen openlijke activiteiten ontplooien in Nederland of andere Europese lidstaten. Wel heeft de AIVD vastgesteld dat de PKK of aan PKK gelieerde organisaties heimelijke activiteiten ontplooien. Hierbij moet worden gedacht aan het werven van fondsen ter ondersteuning van de gewapende strijd tegen de Turkse staat. Als heimelijke activiteiten worden gesignaleerd kan de AIVD overgaan tot het verstrekken van een ambtsbericht op basis waarvan het OM een strafrechtelijk onderzoek kan starten
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar Nederlanders, en in het bijzonder Koerdische en Turkse Nederlanders, van de PKK in Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van fysieke dreiging van de PKK of aan de PKK gelieerde organisaties naar Nederlanders ongeacht afkomst, dan wel naar evenementen in Nederland, ongeacht signatuur.
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar evenementen in zijn algemeenheid, en in het bijzonder naar evenementen van een Turks-Nederlandse of Koerdisch-Nederlandse signatuur, van de PKK in Nederland? Zo ja, wat gaat u hier, in samenspraak met de lokale autoriteiten, aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Milieu ondergeschikt bij inkoop materialen door overheid’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Milieu ondergeschikt bij inkoop materialen door overheid»?1
Ja, het bericht is bekend.
Kunt u aangeven in hoeverre u zich kunt vinden in de aanleiding die de Forest Stewardship Council (FSC) zag om over te gaan tot onderzoek naar de rol van de overheid als opdrachtgever in de houtsector, namelijk dat bijna de helft van het toegepaste tropische hout in de grond,- weg- en waterbouw niet aantoonbaar uit een verantwoord beheerd bos komt, terwijl de herkomst van tropisch hout het verschil maakt tussen goed bosbeheer en ontbossing, en dat bovendien in veel projecten milieuonvriendelijke materialen worden toegepast waar eerder hout werd gebruikt?
In de aanleiding van dit rapport kan het kabinet zich deels vinden. De Nederlandse bouw- en GWW-sector heeft een belangrijke positie in het stimuleren van duurzaam bosbeheer in de tropen. Overheden domineren als opdrachtgever in de GWW sector en hebben daarmee ook een belangrijke rol en verantwoordelijkheid2.
De conclusie dat er in veel projecten milieuonvriendelijke materialen worden toegepast waar eerder hout werd gebruikt, kan op basis van dit rapport niet getrokken worden. Het rapport concludeert alleen dat milieucriteria in veel gevallen niet spontaan worden genoemd als gevraagd wordt waar de materiaalkeuze op is gebaseerd.
Was u vervolgens verrast door de hoofdconclusies van het rapport «Het bos verdient beter» van de FSC, namelijk dat er onvoldoende wordt gecontroleerd op de toepassing van duurzaam hout, dat bij de keuze van materialen het milieu meestal geen rol speelt en dat het bij projectmedewerkers ontbreekt aan kennis over duurzaam inkopen? Hoe verhoudt zich dit tot het doel van de overheid om vanaf dit jaar 100% duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet?2
De onderzoekers geven aan dat in vrijwel alle onderzochte projecten waarbij voor hout is gekozen, duurzaam hout is voorgeschreven in bestekken of contracten. Daaruit blijkt dat duurzaamheid wel degelijk een rol speelt bij de materiaalkeuze. Zoals reeds aangegeven, wordt het belang van duurzaam inkopen ondersteund door het kabinet en wordt daar ook extra aandacht voor gevraagd via onder andere Green Deals en kennisdeling via PIANOo.
Uit gesprekken met ngo’s, onderzoeksinstellingen, eigen inkopers en partijen bij de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer wordt het signaal herkend dat niet in alle overheidsprojecten kan worden aangetoond dat duurzaam hout daadwerkelijk is toegepast. Het is een van de redenen geweest om samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer te tekenen en inkopers extra te informeren over het hoe en waarom van het inkopen van duurzaam hout.
Onderschrijft u de conclusies van het genoemde FSC-rapport? Zo nee, kunt u aangeven op welke punten u de conclusies niet onderschrijft? Kunt u daarbij een uitgebreide toelichting geven?
Het FSC-rapport bevestigt dat in vrijwel alle onderzochte projecten waarbij voor hout is gekozen, duurzaam hout is voorgeschreven. Het FSC-onderzoek constateert daarnaast dat de gehele overheid als opdrachtgever onvoldoende aantoonbaar kan maken dat er duurzaam hout is ingekocht. De signalen over aantoonbaarheid zijn bij de rijksoverheid bekend. Dit heeft ook de aandacht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst die coördineert en faciliteert dat rijksinkopers maatschappelijk verantwoord inkopen toepassen. Vanwege de genoemde signalen is na het ondertekenen van de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer in 2013 opdracht gegeven door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor een onderzoek naar de redenen waarom bij rijksoverheidsprojecten niet in alle gevallen aangetoond kan worden dat duurzaam hout is geleverd. Dit onderzoek en de kabinetsreactie daarop wordt u eind van het jaar toegezonden.
Hoe verhouden zich deze conclusies met uw uitspraken tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu op 5 februari 2015 dat het onderwerp duurzaam inkopen u aan het hart gaat, u er de afgelopen twee jaar druk mee bent geweest en dat u zich heel verantwoordelijk voelt voor het onderwerp duurzaam hout?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen, dat 11 september jl. aan u is aangeboden, is een plan van vijf departementen. Duurzaam inkopen van hout is daarin ook opgenomen waarbij kennisdeling een belangrijk aspect blijft. Daarnaast staat in het plan onder meer dat aan harmonisatie en totstandkoming van Europese standaarden gewerkt gaat worden voor een aantal specifieke inkoopcategorieën, zoals duurzaam hout.
Het kabinet onderkent het belang van duurzaam bosbeheer, vooral in de tropen, en daarmee het gebruik van duurzaam hout. In 2013 was 74% van het hout op de Nederlandse markt van duurzame oorsprong. Wereldwijd is nog maar 11% van het bos gecertificeerd4. Dat is de reden dat het kabinet de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer heeft afgesloten. In dit kader is de afgelopen twee jaar een aantal acties uitgevoerd. Zie voor deze acties het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het in het licht van het voorgaande teleurstellend is te constateren dat in slechts acht van de 100 onderzochte projecten «milieueffecten» een serieus selectiecriterium bleek te zijn?
Deze conclusie acht het kabinet onvoldoende onderbouwd. Het rapport concludeert dat milieucriteria in veel gevallen niet spontaan worden genoemd als gevraagd wordt waar de materiaalkeuze op is gebaseerd. Er is door de onderzoekers niet actief gevraagd naar de rol van milieucriteria bij materiaalkeuze. Het signaal is daarmee niet minder relevant en heeft de aandacht van het kabinet. Zie ook het antwoord bij vraag 3.
Deelt u de mening dat er nog verbeterslagen te maken zijn als het gaat om kennisdeling, nu geconcludeerd wordt dat het bij projectmedewerkers ontbreekt aan kennis over duurzaam inkopen? Kunt u daarbij expliciet ingaan op de rol en het functioneren van het loket Duurzaam inkopen van expertisecentrum PIANOo? Zo nee, waarom niet?
Het Plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) gaat uitgebreid in op de verbetering van kennisdeling en de uitgebreide activiteiten door PIANOo. Onderdeel van dit plan is het verder versterken van de uitwisseling van kennis en ervaring op het gebied van MVI. PIANOo heeft daarbinnen een belangrijke rol. Sinds 2014 ondersteunt het centraal loket Maatschappelijk Verantwoord Inkopen publieke, inkopende organisaties bij de implementatie van MVI. De dienstverlening van het loket is tweeledig:
Kunt u ingaan op de aanbevelingen in het FSC-rapport en of u voornemens bent om deze aanbevelingen over te nemen?
Via de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer wordt kennisverspreiding gestimuleerd. Ervaringen en lessen vanuit de rijksinkoop worden met andere overheden gedeeld via het MVI loket. Het kabinet werkt via het eerder genoemde plan van aanpak aan een intensievere samenwerking van overheden op het dossier maatschappelijk verantwoord inkopen.
Het kabinet is verantwoordelijk voor duurzaam inkopen voor de rijksoverheid. Andere overheden zijn zelf verantwoordelijk voor een goede en juiste implementatie van duurzaam inkopen. De aanbevelingen voor waar het de rijksoverheid betreft worden meegenomen in een kabinetsreactie op het lopende onderzoek naar inkoop van duurzaam hout bij rijksoverheidsprojecten. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke maatregelen u getroffen heeft om de inbedding van duurzaam inkopen van hout bij de overheid te maximaliseren? Zo nee, waarom niet?
Om het inkopen van duurzaam hout, en duurzaam bosbeheer in den brede te stimuleren heeft het kabinet de Green Deal bevorderen duurzaam bosbeheer gesloten met marktpartijen. In dit kader zijn een aantal toegezegde acties opgepakt. Als voorbeeld is de categorie «houten producten» toegevoegd aan de MIA/Vamil regeling5, zijn er voorlichtingsbijeenkomsten geweest voor inkopers, en is de website www.inkoopduurzaamhout.nl vernieuwd en aangevuld met een online leermodule voor inkopers. PIANOo heeft in het kader van deze Green Deal regelmatig aandacht besteed aan het duurzaam inkopen van hout via hun website, nieuwsbrief en diverse bijeenkomsten. Ook is toegezegd het aandeel duurzaam hout op de Nederlandse markt opnieuw te zullen meten over de jaren 2013 en 2015. De monitor over 2013 heeft u 15 juli jl. ontvangen6, de monitor over 2015 zal in 2016 worden uitgevoerd.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarom de maatregelen die al dan niet door u getroffen zijn klaarblijkelijk niet het gewenste effect hebben? Zo nee, waarom niet?
Het niet gewenste effect betreft vooral aantoonbaarheid van duurzaam hout in overheidsprojecten. Of in deze projecten al dan niet duurzaam hout is gebruikt, kan niet in alle gevallen worden aangetoond. Dat wil niet zeggen dat dit niet gebeurd is. Het onderzoek naar de toepassing van hout bij rijksoverheidsprojecten zal daar meer inzicht in geven. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.
Kunt u aangeven of u naar aanleiding van de conclusies van dit rapport aanvullende inspanning gaat verrichten om zo snel mogelijk een aanzienlijke verbetering aan te brengen op het gebied van het duurzaam inkopen van hout door de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 en 8.
Kunt u in algemene zin aangeven welke (aanvullende) maatregelen u heeft getroffen naar aanleiding van de brandbrief over duurzaam inkoopbeleid van de overheid die uitvoerig besproken is in het eerder genoemde Algemeen overleg?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u vervolgens aangeven of u de mening deelt dat wanneer het gaat om duurzaam inkoopbeleid van de overheid het zaak is om ook op zeer korte termijn verbeterslagen te maken, gezien het feit dat de overheid iedere dag inkoopt en het gaat over een totaalvolume van 60 miljard?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 1 oktober 2015?
Dit is niet mogelijk gebleken. Het Algemeen overleg Duurzaamheid is uitgesteld.
Het bericht dat de sluiting van tbs-klinieken voor agressie en frustratie zorgt |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zorgen van advocaten dat de resocialisatie in het gedrang komt door de sluiting van tbs-klinieken en gedwongen verhuizingen?1
Als gevolg van enerzijds een afname van het aantal tbs-opleggingen en anderzijds een toename in de uitstroom van tbs-gestelden is de totale tbs-capaciteit teruggebracht, conform de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2013–2017. De afname van het aantal behandellocaties leidt tot meer geografische concentratie, maar is noodzakelijk om leegstand te voorkomen. De afbouw van de capaciteit betekent concreet dat circa 370 tbs-gestelden zijn overgeplaatst naar een ander forensisch psychiatrisch centrum (fpc). Bij de overplaatsingen zijn, rekening houdend met de gevolgen voor patiënten, personeel en maatschappij, de (negatieve) consequenties voor de resocialisatie van patiënten tot een minimum beperkt. Zo is er een op- en afbouwplan opgesteld met daarin onder meer een verkorte verlofprocedure, waarbij het nieuwe fpc de lopende verlofmachtiging overneemt. Dit neemt echter niet weg dat een overplaatsing op casusniveau een negatief effect kan hebben op de voortgang van de behandeling en resocialisatie. Ik ben mij ervan bewust dat, ondanks de gemaakte afspraken, de impact van de sluitingen, en overplaatsingen die hieruit voortvloeien, onder zowel het personeel als de patiënten wordt gevoeld.
Gelet op de ontwikkelingen in de vraag naar sanctie-capaciteit in brede zin, is een toekomstverkenning gestart die is gericht op de uitvoering van alle vrijheidsbeperkende en vrijheidsbenemende sancties. In deze verkenning zal nadrukkelijk naar de aansluiting tussen sancties (waaronder de tbs-maatregel), zorg en de samenleving worden gekeken. De uitkomsten van dit traject komen naar verwachting begin 2017 beschikbaar.
Hoe wordt voorkomen dat tbs’ers veel verhuisbewegingen moeten maken? Hoe vaak worden tbs’ers gemiddeld overgeplaatst?
In de regel blijft een tbs-gestelde gedurende de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel in behandeling bij één fpc. Bij die plaatsing wordt immers al gekeken welk fpc de juiste zorg aanbiedt passend bij de problematiek en de regionale binding van de tbs-gestelde. Om diverse redenen kan een overplaatsing niettemin noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld, omdat uit een nadere diagnose blijkt dat een behandeltraject van een ander fpc beter aansluit op de problematiek van een tbs-gestelde of omdat er een incident heeft plaatsgevonden, waardoor de tbs-gestelde niet langer in het fpc kan verblijven. Circa 5%2 van de tbs-gestelden wordt naar een ander fpc overgebracht.
Bij de circa 370 overplaatsingen die zijn verricht om de capaciteit van de tbs te kunnen afbouwen wordt opnieuw bekeken welk fpc het beste bij een tbs-gestelde past. Hierbij is plaatsing in de regio van herkomst leidend, omdat dit de optimale omstandigheden biedt voor een (eventueel) resocialisatietraject. Daarnaast moet het behandelaanbod van het ontvangend fpc passen bij het behandeltraject van de tbs’er (benodigde expertise/bijzondere doelgroep).
Klopt het dat tbs’ers opgebouwde rechten verliezen door verhuizing? Deelt u de mening dat hierdoor de kans wordt vergroot dat zij opnieuw in de fout gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gevolg van een overplaatsing vervalt een verlofmachtiging (artikel 15 van de Verlofregeling tbs). Het ontvangend fpc is verantwoordelijk voor de aanvraag van een nieuwe machtiging.
Hoewel de lopende verlofmachtiging komt te vervallen, verliezen de tbs-gestelden geen opgebouwde rechten. Verlof is immers geen wettelijk recht, maar onderdeel van de behandeling.
Met het oog op zowel de bescherming van de samenleving als een verantwoorde resocialisatie is het belangrijk dat goed wordt gekeken naar het effect van de overplaatsing (andere omgeving e.d.) op de risicofactoren, alvorens het verlof wordt hervat. Deze standaardprocedure heeft dan ook tot doel de kans dat tbs-gestelden opnieuw de fout ingaan te verkleinen.
Voor de overplaatsingen in het kader van het Masterplan DJI is niettemin, zoals ik ook in mijn eerste antwoord heb gemeld, een versnelde verlofprocedure ingericht. In dit proces worden geen essentiële stappen overgeslagen, maar worden stappen sneller gezet. Door de invoer van het nieuwe verlofformat kan het nieuwe fpc de verlofmachtiging overnemen. Alleen een op de situatie aangepast verlofplan en risicomanagement zijn nodig. Vervolgens wordt met een verkorte procedure, waarin dus ook een advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs is opgenomen, een verlofmachtiging verkregen. De termijnen van de verkorte procedure zijn veel korter dan de termijnen van een reguliere verlofaanvraag.
Hoe vaak komt het voor dat tbs’ers door overplaatsing geconfronteerd worden met afgebroken of tijdelijk stilgelegde behandelingen? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een behandeling wordt hervat?
Het overplaatsen van patiënten leidt niet tot afgebroken of tijdelijk stilgelegde behandelingen. De behandeltrajecten worden door de nieuwe fpc’s voortgezet. Wel kan een fpc besluiten om, uit veiligheidsoogpunt, een onderdeel van de behandeling niet direct na een overplaatsing te continueren, zoals het verlof.
Hoe vaak komt het voor dat tbs’ers door overplaatsing niet met verlof kunnen en resocialisatie dus langer duurt? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat zij alsnog met verlof kunnen en het resocialisatietraject dus wordt voortgezet?
Voor elke overgeplaatste tbs-gestelde wordt een nieuwe verlofaanvraag door het nieuwe fpc ingediend. Allereerst wordt de aanvraag getoetst door de directe behandelaars en behandelverantwoordelijken. Ook wordt er een risicotaxatie opgesteld. Daarna buigt het Adviescollege Verloftoetsing tbs zich inhoudelijk over de aanvraag. Deze toetsing duurt maximaal twee maanden. In het merendeel van de gevallen wordt het advies van dit college gevolgd, bij een negatief advies wordt per definitie het advies overgenomen.
Bij de Masterplan-overplaatsingen geldt dat de lopende verlofmachtiging wordt overgenomen. Als er slechts kleine wijzigingen moeten worden doorgevoerd in deze machtiging wordt door het Adviescollege Verloftoetsing tbs en de Verlofunit een verkorte en versnelde procedure gevolgd.
Hierdoor kan de tbs-gestelde direct na de overplaatsing verlof praktiseren, tenzij het nieuwe fpc anders beslist. Er zijn patiënten die moeten wennen aan nieuwe behandelaars, en behandelaars die hun nieuwe patiënten moeten leren kennen alvorens verlof veilig en zorgvuldig kan plaatsvinden. De tijd die het kost om aan elkaar te wennen en elkaar te leren kennen, verschilt per geval. Hoe lang dit gemiddeld duurt, kan ik op dit moment niet zeggen. Na afloop van de ongeveer 370 overplaatsingen wordt een evaluatie verricht, waarin ook het effect hiervan op de behandeling en resocialisatie wordt meegenomen.
Kunt u aangeven op welke manier wordt gewerkt aan het verbeteren van de door advocaten en rechters geconstateerde vertraagde resocialisatie?
Het overplaatsen van een tbs-gestelde naar een ander fpc moet altijd zorgvuldig worden vormgegeven en uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de wensen, belangen en gevolgen voor de patiënt en de maatschappij.
In een aantal gevallen kan een overplaatsing een positief effect hebben. Hiermee kan bijvoorbeeld een behandelimpasse worden doorbroken. Ik sluit echter niet uit dat een overplaatsing op casusniveau minder positief uitpakt.
Als dit leidt tot een (dreigende) impasse in de behandeling kan een tbs-gestelde of zijn advocaat een driegesprek (fpc, tbs-gestelde en advocaat) aanvragen waarin samen wordt bezien hoe een impasse of een dreiging daarvan kan worden weggenomen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de stelling dat overplaatsing ook kan zorgen voor een versnelde behandeling? Hoe staat dit in verhouding tot de door advocaten en rechters geconstateerde vertraagde resocialisatie door overplaatsingen?
Ten behoeve van een warme overdracht tussen het zendend fpc en ontvangend fpc wordt het dossier van een over te plaatsen tbs-gestelde uitgebreid besproken door de fpc’s. De uitkomst hiervan is in een beperkt aantal gevallen geweest dat besloten is meer vrijheden aan te vragen. In de afgelopen periode heeft dit geresulteerd in extra verlofaanvragen, die zoals gebruikelijk zijn getoetst door het Adviescollege Verloftoetsing tbs. De (nog) uit te voeren evaluatie van de overplaatsingen moet uitwijzen of, en zo ja in welke mate sprake is geweest van versnelling in de behandeling.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat rechters de tbs met maar een jaar verlengen in plaats van met twee jaar, zodat zij de vinger beter aan de pols kunnen houden?
Volgens vigerende wet- en regelgeving besluit de rechter over de verlenging van de tbs-maatregel. Daarbij toetst hij, op basis van gedragskundig advies met een risicotaxatie, of een verlenging van de tbs met één of twee jaar proportioneel en noodzakelijk is. Een uitspraak over de verlenging, en de duur hiervan, laat ik dan ook aan de deskundige rechter die daartoe bevoegd is.
Wat wordt bedoeld met de stelling dat er overplaatsingen zijn waarbij het niet helemaal optimaal gaat?
Zie mijn antwoorden bij vraag 1, 3 en 5.
Was het juist niet de bedoeling in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 de gemiddelde opnameduur van tbs’ers te verkorten? Hoe verhoudt zich de door advocaten en rechters geconstateerde ontwikkeling tot de beloftes die zijn gemaakt in dit masterplan?
De in het Masterplan DJI vastgelegde tbs-capaciteitsreductie wordt gerealiseerd door een afnemende vraag naar capaciteit en een verkorting van de gemiddelde behandelduur van de tbs naar acht jaar. Hierbij kan ik Uw Kamer melden dat de beoogde verkorting inmiddels is gerealiseerd.
Om leegstand in de fpc’s te voorkomen is de sluiting van drie fpc’s noodzakelijk. De sluitingen leiden tot het overplaatsen van circa 370 tbs-gestelden. Als uitgangspunt geldt dat de overplaatsingen moeten worden gerealiseerd met minimale hinder voor de patiënten, het personeel en de maatschappij. Daarom zijn er afspraken gemaakt die waar mogelijk moeten voorkomen dat de duur van de behandeling oploopt. Deze afspraken verhouden zich goed tot het streven de behandelduur van de tbs (verder) terug te brengen.
Bent u bereid uw antwoorden nog voor het Algemeen overleg over tbs voorzien op 15 oktober 2015 aan de Kamer te doen toekomen?
De antwoorden worden vóór het AO Tbs van 28 oktober aan Uw Kamer gestuurd.
Kent u het bericht waaruit blijkt dat de zuiveringsinstallatie van het bedrijf Sitech op industrieterrein Chemelot in Geleen maandag 7 september 2015 twee keer zoveel pyrazolen in de Maas loosde als wettelijk is toegestaan?1
Ja.
Is het waar dat de Maas als sinds de ontdekking van de vervuiling met pyrazolen op 4 augustus jl. ongeschikt is als bron voor drinkwater?
Nee, dat is niet juist. Een verhoogde concentratie pyrazool in de Maas bij het innamepunt betekent niet per definitie dat het water ongeschikt is als bron voor de bereiding van drinkwater voor menselijke consumptie.
Voor pyrazool geldt een signaleringswaarde van 1 microgram per liter (µg/l) gemeten op het innamepunt van het drinkwaterbedrijf. Een signaleringswaarde heeft een andere betekenis en functie dan de reguliere kwaliteitseisen voor specifieke stoffen. Aan signaleringswaarden ligt geen toxicologisch onderzoek ten grondslag. Deze waarden dienen als signalering om onderzoek te doen naar mogelijke verontreiniging en (als groep) om de kwaliteit van de bron te bewaken. Als deze waarden worden gemeten dient een melding plaats te vinden aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en nader onderzoek te worden verricht.
Het Waterschap Roer en Overmaas alsmede de drinkwaterbedrijven moeten inspanningen leveren om de concentraties pyrazool in drinkwater respectievelijk oppervlaktewater zo laag mogelijk te houden.
Is het bedrijf Sitech de enige bron voor de vervuiling met pyrazolen?
Voor zover nu bekend is het bedrijf Sitech de enige bron in Nederland voor de vervuiling met pyrazolen in de Maas. Sitech is het zuiveringsbedrijf van het chemische bedrijvencomplex Chemelot te Geleen en zuivert het afvalwater dat afkomstig is van dit bedrijventerrein.
Wat is het gevolg van de huidige ongeschiktheid van de Maas als drinkwaterwinningsgebied voor de drinkwaterwinning in Limburg?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het niet zo dat de Maas nu ongeschikt is als ruwwaterbron waaruit drinkwater wordt bereid. De drinkwaterbedrijven hebben bij constatering van de verhoogde concentraties pyrazool de drinkwaterinname uit de Maas uit voorzorg direct gestaakt. Zij zijn overgestapt op drinkwater uit een andere bron (grondwater of uit de Lek) of uit reservebassins. Omdat een innamestop slechts voor kortere tijd wenselijk is, hebben zij met mijn ministerie contact gezocht toen de verhoogde concentratie langer dan twee weken duurde.
Op basis van onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater, waaraan o.a. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) deelneemt, heb ik besloten voor de duur van maximaal 2 jaar een hogere concentratie pyrazool in het Maaswater dat wordt gebruikt voor de bereiding van de drinkwater toe te staan, van maximaal 15 µg/l. Uit het onderzoek van het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater blijkt een dergelijke concentratie niet tot nadelige gezondheidseffecten te leiden. Zie hiervoor ook het afschrift van mijn brief op 27 augustus 2015 over pyrazool in Maaswater met het kenmerk IenM/BSK-2015/172095 welke als bijlage aan de beantwoording van Kamervragen van het lid Smaling (SP) is toegevoegd (kenmerk IenM/BSK-2015/167450).
Hiermee kunnen de drinkwaterbedrijven, wanneer dat noodzakelijk is voor de continuïteit van de drinkwatervoorziening, de inname van water ten behoeve van drinkwater hervatten zonder risico’s voor de volksgezondheid. Ook vindt overleg plaats tussen het Waterschap Roer en Overmaas en het bedrijf Sitech over het terugdringen van lozingen met pyrazoolhoudend water.
Het Waterschap Roer en Overmaas heeft het bedrijf inmiddels een tijdelijke gedoogbeschikking gegeven om hogere concentraties pyrazool te mogen lozen. Deze beschikking is erop gericht de concentraties onder de 15 µg/l in de Maas te houden en zo snel mogelijk terug te gaan naar < 1 µg/l. Het Waterschap Roer en Overmaas doet hiertoe metingen. Aangezien de lozingsvergunning april 2016 verloopt voert het Waterschap Roer en Overmaas nu al het gesprek met het bedrijf over de herziening van de vergunning. Vanuit het Ministerie zal ik aandringen op het zo snel mogelijk teruggaan naar een concentratie van 1 µg/l.
Het bedrijf Sitech heeft inmiddels verdere maatregelen genomen en daardoor zijn sinds 12 september de concentraties in het effluent van de zuiveringsinstallatie, en daarmee in de Maas, sterk gedaald. De komende weken wordt gemonitord of deze concentraties ook verlaagd blijven.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij dit soort milieudelicten?
Het bevoegd gezag ligt bij het Waterschap Roer en Overmaas, omdat wordt geloosd op een regionaal water, de Ur (een zijriviertje van de Maas). Het Waterschap Roer en Overmaas is primair verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de verdere handhaving van de lozing. Het Waterschap Roer en Overmaas heeft hierover afspraken met Sitech gemaakt. Ik word hierover door het Waterschap Roer en Overmaas geïnformeerd en blijf aangesloten op dit traject. Ik ga er van uit dat het Waterschap Roer en Overmaas er in zal slagen op korte termijn een eind te maken aan de lozing van te hoge concentraties pyrazool, zodat er geen effecten meer zijn op de drinkwatervoorziening. Waar nodig en mogelijk zal ik dit blijven ondersteunen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is bij deze zaak betrokken vanwege de effecten van de lozingen op de drinkwatervoorziening. Het Rijk levert kennis over de risico’s van de concentratie in het oppervlaktewater en het drinkwater. Ook is er bestuurlijk overleg met het Waterschap Roer en Overmaas en andere betrokken partijen, zoals het bedrijf Sitech, de drinkwaterbedrijven en de provincie. Mijn inzet is gericht op ondersteuning van de drinkwaterbedrijven met het oog op de continuïteit en kwaliteit van de drinkwatervoorziening. Maar het Rijk ondersteunt waar nodig ook het Waterschap Roer en Overmaas bij haar inzet tot het beëindigen van de lozingen van te hoge concentraties pyrazool. Als beheerder van de rijkswateren, waaronder de Maas, is Rijkswaterstaat (RWS) betrokken in de vorm van monitoring van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de drinkwaterbedrijven en de maatregelen die de drinkwaterbedrijven moeten nemen in verband met de lozing van pyrazool in het oppervlaktewater.
Een strafrechtelijk onderzoek naar lekken |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u ondertussen een tv-, internet- of een krantenabonnement?
Bij het lekken van vertrouwelijke informatie kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Dit is van belang met het oog op de algemene en bijzondere belangen die zijn gemoeid met het bewaren van de vertrouwelijkheid van informatie. De kring waarbinnen informatie is verspreid, kan evenwel zo ruim zijn dat een onderzoek naar redelijke verwachting even kostbaar als vruchteloos zal zijn. In dit geval wordt daarom niet verzocht om een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nog steeds van mening dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat plannen voor Prinsjesdag vanuit de ministeries zijn gelekt?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu dat naar deze lekken een strafrechtelijk onderzoek moet worden gedaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer start dit strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen vóór morgen (Prinsjesdag) te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
De besteding van een IMF-lening aan Oekraïne |
|
Arnold Merkies (SP), Harry van Bommel (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Undelivered Goods, How $ 1.8 billion in aid to Ukraine was funneled to the outposts of the international finance galaxy»?1
Van het bericht hebben we kennis genomen.
Kunt u bevestigen dat een groot deel van de miljardenlening van het IMF aan Oekraïne van april vorig jaar binnen korte tijd het land heeft verlaten via banken en rekeningen die gerelateerd kunnen worden aan de Oekraïense oligarch Igor Kolomoisky? Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Het IMF keert financiering in delen uit gedurende de looptijd van een IMF programma, onder voorbehoud van tussentijdse beoordelingen. Het IMF heeft van het SBA (Stand-By Arrangement) programma dat Oekraïne met het IMF is overeengekomen in april 2014, in totaal SDR 2,972 miljard (ongeveer 3,7 miljard euro) financiering uitgekeerd. Het SBA programma is in maart 2015 omgezet naar een langduriger nieuw programma van 12,4 miljard SDR voor de periode maart 2015 t/m maart 2019, na goedkeuring in de Raad van Bestuur van het IMF. Hiervan is momenteel SDR 4,728 miljard (ongeveer 5,9 miljard euro) uitgekeerd.
Het IMF-programma heeft als doel om de economische situatie in Oekraïne te stabiliseren. Onderdeel van het programma is de herkapitalisatie van Oekraïense banken. De financiële sector stond er als gevolg van kapitaaluitstroom door het conflict met Rusland en de verslechterde politieke en economische situatie slecht voor. Voor de herkapitalisatie van de commerciële banken, inclusief PrivatBank, is geen IMF programmageld gebruikt. Banken in handen van de overheid hebben financiering ontvangen, maar via de Oekraïense overheid, in de vorm van overheidsobligaties. PrivatBank is een van de grootste commerciële banken.
Als onderdeel van het IMF programma hebben alle commerciële banken twee rondes van diagnostische studies moeten ondergaan. De eerste Asset Quality Review (AQR) is afgerond in de herfst van 2014 en keek toe op de herkapitalisatie van de banken. Voor deze review konden de 15 grootste banken, waar PrivatBank onderdeel van uit maakt, één van de vier grote accountantskantoren selecteren, waarbij als voorwaarde gold dat een bank niet hetzelfde accountantskantoor kon kiezen waarmee het al een contract had voor de analyse van de jaarrekening. De AQRs werden gedaan volgens Terms of Reference ontwikkeld met assistentie van het IMF en de Wereldbank. Alle banken hebben de deadline voor herkapitalisatie gehaald (eind juni 2015).
Vervolgens heeft er een tweede test plaatsgevonden waarbij uitzonderlijke verliezen – veroorzaakt door de economische omstandigheden van eind 2014 en begin 2015 – en de exposure van banken ten opzichte van gerelateerde partijen in kaart zijn gebracht. Hierbij zijn nieuwe Asset Quality Reviews uitgevoerd door de Nationale Bank van Oekraïne, wederom volgens Terms of Reference ontwikkeld met assistentie van het IMF en de Wereldbank. Deze review wordt op dit moment afgerond.
Op het IMF programma van Oekraïne is daarnaast het «safeguards» beleid van toepassing waarin is vastgelegd dat het IMF structureel controleert of centrale banken zelf voldoende controle-, audit- en rapportagesystemen hebben voor het beheer van de ontvangen middelen van het IMF. In 2015 heeft het IMF een beoordeling gemaakt van de besteding van de IMF middelen door de Oekraïense centrale bank. De uitkomsten van de beoordeling zijn vertrouwelijk, maar het IMF heeft aangegeven dat er bij de beoordeling van de Oekraïense centrale bank geen onregelmatigheden zijn gevonden.
In reactie op de berichten in de pers waaraan wordt gerefereerd heeft het IMF overigens in een recente persconferentie gesteld dat de beschuldigingen ongegrond zijn.
Wat is het aandeel van Nederland in deze lening?
De steun aan Oekraïne is verstrekt uit de algemene middelen van het IMF. Alle leden dragen bij aan deze middelen, waaronder ook Nederland. De algemene middelen bestaan uit quota- en tijdelijke middelen. Als lid van het IMF heeft Nederland zowel permanente quota- als tijdelijke middelen voor het IMF ter beschikking gesteld, waar het Fonds een beroep op kan doen. Het is daardoor niet direct te herleiden wat het Nederlands aandeel in de financiering voor Oekraïne is.
Kunt u toelichten waar dit deel van de lening van het IMF voor bedoeld was en waarvoor dit is/wordt gebruikt en in wiens handen het nu is?
Zie antwoord vraag 2.
Is er met betrekking tot het gebruik van dit geld sprake geweest van illegaal handelen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet hier geconcludeerd worden dat IMF-geld is misbruikt om de rekening van een rijke oligarch te spekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de accountants die de boeken van de desbetreffende banken controleerden, door deze banken zelf uitgekozen werden, terwijl dit eigenlijk een taak van het IMF is? Kunt u toelichten waarop u uw antwoord baseert?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te pleiten voor nader onderzoek naar de uiteindelijk belanghebbenden van zowel de 54 offshore entiteiten die verbonden zijn aan de PrivatBank en eigenaar zijn van de Oekraïense bedrijven die geld hebben geleend van de PrivatBank, als de zes buitenlandse leverantiebedrijven, indien deze informatie nog niet beschikbaar is? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien het standaard beleid is dat het IMF de besteding van haar publieke middelen controleert en dit recent is gebeurd in het geval van Oekraïne, zien wij geen noodzaak om voor nader onderzoek te pleiten.
Hoe verhoudt de besteding van de 1.8 miljard dollar zich tot uw eerdere uitspraken over het leningenpakket aan Oekraïne, waarin de nadruk wordt gelegd op het voldoen aan de voorwaarden die gesteld werden aan de lening van de zijde van de Oekraïense regering? Is het transparant kunnen maken van de besteding van IMF-leningen ook onderdeel van deze voorwaarden? Zo neen, bent u dan bereid om hier ogenblikkelijk voor te pleiten, om te voorkomen dat Europees belastinggeld verdwijnt in de zakken van oligarchen, terwijl de plaatselijke bevolking te lijden heeft onder de geëiste hervormingen en bezuinigingen?3
Zoals hierboven toegelicht zijn er strenge voorwaarden verbonden aan het programma van Oekraïne en de besteding van publieke middelen. De voorwaarden voor het programma en het beleid van het IMF zijn openbaar en dus transparant. Het IMF ziet toe op de besteding van de IMF-middelen en volgt daarbij internationale standaarden.
Bent u bereid bij de Oekraïense autoriteiten opheldering over deze kwestie te vragen en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
De arbeidsomstandigheden bij het Europees octrooibureau |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) , Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alarm om schrikbewind bij Europees patentbureau na vijfde zelfmoord»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau?2 3 4
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat ondanks de start van een «social dialogue» tussen management en personeelsvertegenwoordigers de situatie bij het Octrooibureau niet verbeterd is? Hoe beoordeelt u berichtgeving in de media dat de situatie zelfs verslechterd zou zijn? Deelt u de mening dat voor de situatie zoals beschreven in de media een snelle en voortvarende oplossing nodig is? Bent u bereid om u in te zetten voor mediation in dit conflict?
Op aandringen van de lidstaten van de Europese octrooiorganisatie (EOO) is er een dialoog op gang gebracht tussen het management van het EOB (onderdeel van de EOO) en de vakbonden. Doel daarvan was en is om in een dialoog tussen beide partijen te komen tot een betere onderlinge verstandhouding als voorwaarde voor een door personeel en management gedragen verbetering.
Deze dialoog verloopt moeizaam en heeft nog niet geleid tot concrete resultaten. Ook geven berichten in de media over de slechte verhoudingen reden tot zorg. Er is dus alle reden om de vinger goed aan de pols te houden over de «social dialogue». De Nederlandse delegatie in de Beheersraad onderhoudt daartoe zowel in als en marge van vergaderingen nauwe contacten met het management van het EOB en met andere landen. Als echter blijkt dat interventie door een derde, bijvoorbeeld via mediation, inderdaad wenselijk wordt, dan zijn wij graag bereid ons daarvoor, in samenspraak met andere landen, in te zetten.
Heeft u kennisgenomen van de wens van de vakbond dat de Europese Octrooiorganisatie meewerkt aan een onafhankelijk onderzoek van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar de arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau? Deelt u de mening dat het onwaarschijnlijk is dat het Europees Octrooibureau zelf toestemming zal geven voor een dergelijk onderzoek nu de topman daarvan zelf onderwerp van deze discussie is? Bent u bereid u er sterk voor te maken om de Beheersraad te laten beslissen over toestemming voor een onderzoek? Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek door de Inspectie SZW voor te stellen in de Beheersraad? Zo ja, bent u bereid om dit gezien de ernst van de situatie met alle mogelijke spoed te doen? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben kennisgenomen van de wens van de vakbonden dat een onderzoek door de Inspectie SZW plaatsvindt. Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van eerdere kamervragen, heeft de inspectie gelet op de voor de EOO geldende immuniteit geen inspectiebevoegdheid. De inspectie SZW is bereid een inspectie uit te voeren bij het EOB mocht een verzoek daartoe ontvangen worden vooropgesteld dat het management daarom vraagt en zich eraan committeert.
Dat neemt niet weg dat een onafhankelijk onderzoek door een derde partij naar de arbeidsomstandigheden op vrijwillige basis nuttig kan zijn. Naar onze mening zou een dergelijk onderzoek evenwel niet beperkt moeten zijn tot de Nederlandse vestiging van de EOO of beperkt moeten zijn tot toetsing aan Nederlandse wettelijke normen. Goede arbeidsomstandigheden dienen immers in alle vestigingen (de EOO heeft vestigingen in München, Rijswijk, Berlijn en Wenen) aanwezig te zijn en een dergelijk initiatief zou dan ook breed gedragen moeten worden door de lidstaten. Daarnaast is de medewerking van het EOB zelf noodzakelijk. De Beheersraad van de EOO heeft geen zelfstandige bevoegdheid tot het doen uitvoeren van een dergelijk onderzoek.
Op welke termijn kan het onafhankelijk onderzoek starten nadat de Beheersraad besloten heeft tot de uitvoering hiervan? Kunt u de bevoegdheden van de Beheersraad in relatie tot het Europees Octrooibureau nader toelichten?
De Beheersraad heeft geen zelfstandige bevoegdheid tot het doen uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Zie ook het antwoord op de vorige vraag. De bevoegdheden van de Beheersraad van de EOO zijn vastgelegd in het Europees Octrooiverdrag. Op grond van artikel 33 van dit verdrag heeft de Beheersraad de bevoegdheid regels aan te nemen en te wijzigen ten aanzien van het financieel reglement, het ambtenarenreglement en de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel van de organisatie, hun salarisschaal, de regels met betrekking tot toelagen, het pensioenreglement, het taksenreglement en zijn eigen reglement van orde. Daarnaast mag de Beheersraad de President van de organisatie mandateren overeenkomsten te sluiten met staten en intergouvernementele organisaties. De Beheersraad benoemt op grond van artikel 11 van het verdrag senior functionarissen, waaronder de president van het EOB. Naast deze formele bevoegdheden is de Beheersraad, als hoogste lichaam van de EOO het forum waarin de lidstaten met de leiding van het EOB discussiëren over het te voeren (toekomstige) beleid en besluiten nemen ter zake. In dit kader wordt natuurlijk ook indringend gesproken over de arbeidsomstandigheden bij het EOB. De Beheersraad kent 38 leden, die ieder één stem hebben. Besluiten worden bij gewone of gekwalificeerde meerderheid genomen.
Vertraging van aanpak verkeersveiligheid N35 |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbetering N35 nog niet in zicht»?1
Ja.
Klopt het dat de verbetering van de verkeersveiligheidsknelpunten op de N35 tussen Wijthmen en Nijverdal vertraagd is? Zo ja, voor hoe lang en wat is hier de oorzaak van? Klopt het dat Rijkswaterstaat op dit moment geen medewerking verleent aan de initiatieven onder het motto «Raalte mobiel»? Wat is hiervoor de reden?
Het klopt dat vertraging is ontstaan in de start van de uitwerking van de maatregelen uit de bestuursovereenkomst. Rijkswaterstaat werkt op dit moment aan de bemensing van het projectteam, dat nodig is voor het uitwerken en realiseren van deze opdracht. Dat blijkt meer tijd te kosten dan verwacht als gevolg van beperkt beschikbare capaciteit. Een oplossing voor dit knelpunt is inmiddels voorhanden. De verwachting is dat in december gestart kan worden met de uitwerking.
Vervolgstap is dan dat Rijk en regio eerst in een participatietraject de haalbaarheid van de maatregelen vaststellen. Op basis hiervan zal de rangorde van de maatregelen opnieuw bepaald worden. Onderdeel daarvan is een actualisatie van de planning. Hierna zal tot realisatie over worden gegaan. In de bestuursovereenkomst is afgesproken dat de maatregelen uiterlijk 2018 worden gerealiseerd. Mijn ambitie is nog steeds om zoveel mogelijk maatregelen uit te voeren in 2017 en 2018.
Ik herken me niet in de stelling dat Rijkswaterstaat geen medewerking wil verlenen aan de initiatieven in het kader van «Raalte mobiel». Naar aanleiding van vragen van de provincie Overijssel over nader onderzoek van kruispunt Rijksweg N35 met de N348 bij Raalte in het kader van Raalte Mobiel, heb ik de provincie Overijssel aangegeven dat ik bereid ben om de binnen Rijkswaterstaat aanwezige informatie beschikbaar te stellen aan de provincie voor haar verkenning. De verkenning zelf maakt geen deel uit van het maatregelenpakket.
Wat is nu de planning voor de aanpak van de verkeersveiligheidsknelpunten op de N35? Hoe verhoudt zich dit tot de bestuurlijke afspraken? Worden de deadlines en afspraken alsnog gehaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat, nu er extra geld beschikbaar is gesteld door het Rijk en de provincie, de plannen alsnog op de plank blijven liggen? Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is, gelet op de verkeersveiligheid en de bestuurlijke afspraken vervat in de bestuursovereenkomst N35 d.d. 27 oktober 2014?
Zoals gesteld is er weliswaar vertraging ontstaan in de start van de uitwerking van de maatregelen, maar de maatregelen zoals opgenomen in de Bestuursovereenkomst zullen nog steeds worden uitgevoerd op basis van de daarin afgesproken systematiek van prioritering. Het is dus niet zo dat er plannen op de plank blijven liggen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rondom de andere wegenprojecten in de regio, waaronder de A15, de verbreding van de A12 en de aanpak van de N36?
Het project Via15 bevindt zich in de planuitwerking. Ik verwacht nog dit najaar het ontwerptracébesluit vast te kunnen stellen. Ter verbetering van de verkeersveiligheid wordt op de A15 filedetectie aangebracht. Dit zal conform planning voor het einde van dit jaar gerealiseerd zijn. De verbreding van de A12 Ede-Grijsoord verloopt conform planning. Ik verwacht dat deze eind 2016 opengesteld wordt. Op de N36 is een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen gerealiseerd. De resterende maatregelen liggen ook op schema. Op 18 maart 2015 heb ik hierover vragen van uw Kamer beantwoord in mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1625).
Kunt u deze vragen ruim voor de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2016 beantwoorden?
Bij dezen.
Kent u het bericht Burgemeesters: pak meer vermogen criminelen af»« en het rapport «Integraal afpakken crimineel vermogen door overheidsinstellingen»1 2
Ja.
Deelt u de analyse en conclusies van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat wanneer gemeenten, de politie, het openbaar ministerie en de belastingdienst nog meer optreden als één overheid, criminelen nog meer getroffen kunnen worden in hun motief van het financieel en materieel gewin? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit zinvol is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners af te laten pakken. Bij integraal afpakken kan op casusniveau bekeken worden welke overheidspartner het meest effectief het criminele vermogen kan ontnemen: de verschillende wettelijke kaders vullen elkaar dan aan.
Integraal afpakken wordt ook al veelvuldig in de praktijk toegepast. Zo is in 2012 het Integraal Afpakteam Brabant opgericht. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, kunnen goed gebruikt worden bij de verdere ontwikkeling van het integraal afpakken. Daarnaast vormt het integrale afpakken een belangrijke doelstelling van de samenwerkende partners in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC) en de TaskForce Brabant-Zeeland. Hierin werken bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale partners samen om ondermijning en georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Al deze initiatieven worden mede door mijn departement gefinancierd en ik ben hier dan ook nauw bij betrokken. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit middels afpakken van crimineel vermogen.
Is er zoals er in het genoemde rapport wordt gesteld inderdaad geen sprake van een integrale aanpak van crimineel vermogen of een gezamenlijke afpakambitie? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
De ambitie van alle partijen – het Openbaar Ministerie (OM), de nationale politie (hierna: politie), belastingdienst en bestuur – is om zoveel als mogelijk crimineel vermogen te ontnemen. Het is een effectieve strategie in het bestrijden van georganiseerde misdaad. Voor het strafrechtelijk ontnemen geldt een landelijke doelstelling, die conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oploopt tot € 115 miljoen in 2018. Andere overheden, zoals gemeenten, de Belastingdienst en landelijke overheidsdiensten hebben geen specifieke doelstelling in hun begroting met betrekking tot het afpakken van crimineel vermogen of het terugvorderen of terughalen van onrechtmatig verkregen vermogen. Maar dat hoeft niet in de weg te staan van de ambitie om te komen tot een meer integrale aanpak op dit vlak. Dat sluit ook goed aan bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde initiatieven en pilots die al lopen.
In hoeverre past de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak binnen de al bestaande aanpak van het ontnemen van crimineel vermogen? In hoeverre is deze voorgestane aanpak nieuw?
Zie antwoord vraag 3.
Vergt de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak een aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De business case zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van additionele inzet. In deze fase kan ik geen uitspraken doen over cijfermatige ambities of investeringen. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld. Pas daarna ontstaat meer zicht op de vraag in hoeverre aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het OM noodzakelijk is en tot welke additionele inzet dit noopt.
Deelt u de mening van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat er extra geld nodig is om meer crimineel geld af te pakken? Zo ja, waarom, aan welk bedrag denkt u en waaraan moet dat worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om samen met uw collega’s van Financiën of andere ministeries 50 mln. euro beschikbaar te stellen voor lokale en regionale afpakteams? Zo ja, op welke wijze en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen tenminste vóór de behandeling van de begroting voor 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Hoeveel wordt er jaarlijks via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg aan crimineel vermogen ontnomen?
Via de strafrechtelijke weg zijn in het kader van de aanpak van ondermijning ontnemingsmaatregelen opgelegd ter hoogte van circa € 70 miljoen in 2012, € 86 miljoen in 2013 en € 73 miljoen in 2014 (dit zijn geen incassoresultaten). Deze bedragen zijn door middel van de jaarlijkse «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit van OM en politie» aan uw Kamer gemeld3. Als ook andere criminele fenomenen naast ondermijning worden meegeteld, is door het OM en de politie in 2014 ruim € 136 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt.
Het criminele vermogen vanuit ondermijning en georganiseerde misdaad dat via fiscale en bestuurlijke weg is ontnomen, kan ik niet becijferen, omdat dit in de registratie van die incasso’s niet apart wordt vermeld. Wel is uw Kamer eind 2014 per brief, inzake de voortgang rijksbrede aanpak van fraude, geïnformeerd over het totaal aan strafrechtelijke ontnemingen en teruggehaalde gelden door de Belastingdienst en andere relevante overheidspartijen4. De bedragen die in deze brief worden genoemd, omvatten boetes en terugvorderingen van zeer uiteenlopende aard, op basis van een breed scala aan bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke sanctiemogelijkheden. Denk hierbij aan boetes opgelegd door de belastingdienst, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit etc. Deze bedragen en maatregelen zijn te divers om ze in een eenvoudige optelsom te kunnen presenteren als een betrouwbaar totaalcijfer.
Wat wordt de landelijke ambitie voor ontnemen via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg voor 2016?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 is er geen sprake van een getalsmatige, landelijke doelstelling voor het geheel aan fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke ontneming. Onderzocht zal worden of er een voldoende solide business case opgesteld kan worden gericht op het versterken van het integraal afpakken.
De tientallen miljoenen die het Rijk laat liggen door een versnipperde aanpak |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeesters: pluk de crimineel»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk door een versnipperde aanpak minder crimineel vermogen afpakt dan mogelijk is en daardoor tientallen miljoenen laat liggen? Zo nee, waarom niet?
Ondermijnende en georganiseerde criminaliteit moet hard worden aangepakt en het afpakken van daarmee verkregen vermogen is een essentieel onderdeel van die aanpak. Dat blijkt ook uit de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn geen betrouwbare schattingen over hoeveel «misdaadgeld» er precies omgaat in Nederland. De genoemde getallen zijn gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet voldoende onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Datzelfde geldt voor het genoemde bedrag van € 50 miljoen, dat een afgeleide is van de bij de berekeningen gehanteerde schatting van € 9,3 miljard. De op dit moment bestaande doelstelling voor het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen (conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oplopend tot ruim € 115 miljoen in 2018) is in mijn ogen ambitieus maar realistisch. Dat neemt niet weg dat ik samen met de betrokken partners blijf zoeken naar mogelijkheden om de aanpak verder te versterken en te verbeteren. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Dat geldt ook voor de voorstellen van de burgemeesters.
Deelt u de mening dat georganiseerde criminaliteit keihard moet worden aangepakt en dat je deze criminelen hard treft als je hun geld afpakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hetgeen nu wordt afgepakt, iets meer dan 1% van het potentieel crimineel vermogen, ondanks dat de doelstelling ruim is gehaald, veel te weinig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om de rijksbegroting te ontschotten en een gezamenlijke afpakambitie af te spreken zodat de aanpak nog effectiever wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2 en 3 terzake van het lid Van Oosten (VVD), ingezonden 14 september 2015 (vraagnummer 2015Z16420).
Daarnaast heb ik in de Ontwerpbegroting 2016 structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uitga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
Klopt het dat een investering van 50 miljoen euro leidt tot een veelvoud aan crimineel vermogen dat kan worden afgepakt en dat daardoor het financieel risico voor het Rijk nihil is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, bent u bereid 50 miljoen euro te investeren in lokale en regionale afpakteams zoals het openbaar ministerie en de burgemeesters dat voorstellen? Zo nee waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een deel van het afgepakte criminele vermogen te gebruiken voor een verstevigde gezamenlijke aanpak van ondermijnde criminaliteit en daarmee weer meer geld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De open brief van de regioburgemeesters inzake het afpakken van crimineel vermogen |
|
Foort van Oosten |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) |
|
Wat is uw algemene reactie op de oproep en het voorstel van de regioburgemeesters om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken door het verder afpakken van crimineel vermogen?1
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit («misdaad mag niet lonen»). In toenemende mate gebeurt dit ook in gezamenlijkheid door politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere handhavingspartners, zoals het lokaalbestuur en de belastingdienst. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit essentieel is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners te laten afpakken. Mijn ambtsvoorganger en ik hebben in de afgelopen jaren dan ook al meerdere investeringen gedaan in het versterken van het integraal afpakken van crimineel vermogen. Zo is in 2014 vanuit de intensiveringsgelden voor de Nationale Politie circa € 2 miljoen ter beschikking gesteld voor de regio’s voor het versterken van het integraal afpakken. Door het indienen van plannen konden de regio’s een beroep doen op deze gelden, hetgeen ook alle regio’s hebben gedaan. Daarnaast is met financiering vanuit mijn departement het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland ingericht en draag ik bij aan verschillende samenwerkingsgremia waar integraal afpakken een onderdeel van is, zoals de TaskForce Brabant-Zeeland en de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC). Uiteraard ben ik voortdurend op zoek naar mogelijkheden om het afpakken van crimineel vergaard vermogen een verdere impuls te geven. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uit ga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
In hoeverre bent u bereid na te denken over een soort «revolverend fonds», waarbij de opbrengsten van het afgepakte crimineel vermogen geherinvesteerd worden in het aanpakken van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen?
Het versterken van de aanpak van ondermijning en de rol daarbinnen van het afpakken van crimineel vermogen is een prioriteit van de Veiligheidsagenda 2015–2018. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Ik heb de regioburgemeesters voor hun bijdrage dan ook hartelijk bedankt.
Onderdeel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het afpakken van crimineel vermogen; jaarlijks worden daartoe concrete doelstellingen geformuleerd die via strafrechtelijke ontneming moeten worden gegenereerd. Afpakken of terugvorderen van crimineel of anderszins onrechtmatig verkregen vermogen gebeurt niet alleen langs strafrechtelijke weg, maar ook via fiscale of bestuursrechtelijke weg. Hierbij valt te denken aan fiscale naheffingen of terugvorderingen alsmede terugvordering van ten onrechte genoten uitkeringen. Dit raakt de verantwoordelijkheden en begrotingen van verschillende andere bewindslieden. Het beeld dat dit ineffectief of inefficiënt zou zijn, herken ik niet. Een integrale aanpak is van essentieel belang voor een effectieve aanpak.
Binnen de systematiek van de Rijksbegroting kan gewerkt worden met business cases, die erin voorzien dat de benodigde financiering voor een beleidsdoelstelling wordt gedekt door de via dat beleid te genereren opbrengsten. De business case, zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van een additionele inzet. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld.
Wat is uw reactie op de indruk die de brief wekt dat de bestaande begrotingssystematiek niet bijdraagt aan een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet als het gaat om het afpakken van crimineel vermogen? Zijn er belemmeringen? Zo ja, welke? Hoe gaan die worden beslecht?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het in de brief genoemde bedrag van 9,3 miljard euro aan crimineel vermogen?
Het onderzoek is gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Een heldere uitleg van de vigerende cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de geldende Europese wet- en regelgeving omtrent cookietoestemming?1
Ja.
Is het waar dat de uitgevers van digitale content bezoekers van hun sites en apps moeten informeren over het gebruik van cookies en andere vormen van lokale opslag?
Ja. Zodra er sprake is van lokale opslag, dus opslag op het randapparaat van de gebruiker, is er op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de verplichting de gebruiker adequaat te informeren over de opslag.
Is het waar dat hiervoor, op basis van deze wet- en regelgeving, in veel gevallen ook toestemming vereist is?
Ja. Naast de informatieplicht geldt op grond van artikel 11.7a dat de opslag alleen mag plaatsvinden nadat de toestemming daarvoor van de gebruiker is verkregen, tenzij een van de in het derde lid van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Waarom wijst de Autoriteit Consument en Markt (ACM) websiteaanbieders aan als normadressaat, en niet de uitgevers van digitale content, zoals de Europese wet- en regelgeving vereist?
Website-aanbieders zijn het eerste aanspreekpunt voor ACM. Een derde partij die cookies plaatst via een website van een website-aanbieder, kan dit alleen doen wanneer de website-aanbieder hem deze mogelijkheid heeft geboden. De derde partij en de website-aanbieder spreken daarbij af wie de toestemming regelt. Vanuit praktische overwegingen is het vaak de website-aanbieder die toestemming vraagt. Wanneer namelijk iedere derde partij zelf om toestemming zou vragen dan zou hij dit binnen de beperkte, door de website-aanbieder aangeboden ruimte, bijvoorbeeld de advertentieruimte, moeten doen. Dit is echter in de regel niet goed werkbaar omdat dan elke van een derde partij afkomstige advertentie eerst een toestemmingspop-up zou moeten bevatten voordat deze kan worden ingeladen. Doordat de website-aanbieder toestemming voor het plaatsen van cookies vraagt, kan de gebruiker nu in één keer toestemming geven voor cookies van verschillende partijen.
Ten aanzien van in het buitenland gevestigde uitgevers merk ik op dat artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing is op een ieder; dit kan een Nederlandse uitgever zijn, een Duitse adverteerder of een Ierse technologiepartij. De norm geldt niet alleen voor Nederlandse websites maar ook voor alle andere websites die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Of dit laatste het geval is, kan worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden.
Heeft dit ermee te maken dat deze uitgevers zich deels in het buitenland bevinden, wat de handhaving bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de ACM hiervoor samenwerkingsverbanden afgesloten met buitenlandse privacy- en consumententoezichthouders? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft mij kenbaar gemaakt als toezichthouder deel te nemen aan diverse samenwerkingsverbanden op dit gebied. ACM schuift aan bij de privacytoezichthouders in de Artikel 29-werkgroep wanneer zij spreken over de Europese equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. ACM heeft op deze manier een bijdrage geleverd aan diverse adviezen van de Artikel 29-werkgroep over dit onderwerp. ACM heeft in dat kader ook meegewerkt aan een gezamenlijke sweep van websites: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2015/wp229_en.pdf.
Daarnaast overlegt ACM in een apart samenwerkingsverband met buitenlandse toezichthoudende autoriteiten op het gebied van telecommunicatie die zich ook bezighouden met het handhaven van hun equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Ik heb van ACM begrepen dat binnen Europa ACM voorop lijkt te lopen ten aanzien van de kennis over en handhaving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Wie is volgens het CBP de juiste normadressaat, de websiteaanbieder of de werkelijke plaatser/uitlezer van digitale content?
Het CBP ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In de Wbp zijn de voornaamste normadressaten de verantwoordelijke, dat wil zeggen de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, en de bewerker, dat wil zeggen degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen.
Op grond van de Wbp zijn, aldus het CBP, websitehouders met derde partijen gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit het plaatsen en lezen van zogenaamde third party cookies/pixels/andere trackers die worden uitgelezen via hun website of app. Dit omdat zij als websitehouders/app-eigenaren derde partijen technisch in staat stellen om (via een code die zij bewust op hun website/in hun app plaatsen) persoonsgegevens over de websitebezoekers te verzamelen.
Is deze situatie te vergelijken met een wegenbouwer die een boete krijgt voor de snelheidsovertreding van de Ferrari-eigenaar die op tijd de Europese Unie heeft weten te verlaten?
Nee, een wegenbouwer bepaalt niet wie er op de weg mag rijden, een aanbieder van een website doet dat wel voor het digitale verkeer.
Waarom worden volgens de cookiewetgeving de individuele adverteerders eigenlijk niet aangesproken? Welke rol spelen hierin de advertentienetwerken en retargetingbureau’s?
ACM is een onafhankelijke toezichthouder. Het is aan ACM om te bepalen hoe zij toezicht houdt op artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. Het is mij bekend dat ACM talrijke partijen uit de advertentieketen heeft aangesproken en/of gaat aanspreken.
Kunt u in overleg treden met de ACM, teneinde de balans van de regeldruk, tussen websiteaanbieders en achterliggende uitgevers van digitale content, op te helderen?
ACM is, zoals gezegd, een onafhankelijke toezichthouder. Mij is bekend dat ACM reeds voor de invoering van de wet in 2012 een continue dialoog heeft gevoerd met alle relevante stakeholders op dit gebied en hen ook regelmatig consulteert.
ACM heeft op haar website een document met veelgestelde vragen gepubliceerd, waar partijen veel informatie in kunnen vinden over de naleving van de wet. Naar aanleiding van de haar gestelde vragen en ontwikkelingen in de markt publiceert ACM ook regelmatig een update. Dit document geeft naar mijn mening een goede beschrijving over hoe partijen de wet kunnen naleven.
ACM kijkt ook mee naar het branchebrede initiatief, getrokken door mijn ministerie en het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP), om te komen tot een uniforme branchebrede cookiestandaard. Ook dit document zal eventuele vragen over het naleven van de cookieverplichting beantwoorden en het voor iedereen gemakkelijker maken om geïnformeerd te worden en toestemming te geven.
Kunt u de ACM er vervolgens toe brengen om deze opgehelderde verdeling van cookieverplichtingen op de website van de ACM op een heldere manier te communiceren?
Zie antwoord vraag 10.
De antwoorden op eerdere Kamervragen inzake de detentie van dhr. Romano van der Dussen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op eerdere vragen antwoordde dat u «het zeer zou betreuren indien de heer Van der D. of andere gedetineerden in Nederland en het buitenland onschuldig zouden zijn, maar toch veroordeeld en gedetineerd.»?1
Ja.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat het enige DNA materiaal gevonden op een van de drie slachtoffers van het seksueel geweld waarvoor Romano van der Dussen veroordeeld is, al in 2006 door de Britse autoriteiten gematched is met het DNA materiaal van de Brit Mark D. die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?
Zie mijn antwoorden van 27 augustus 2015 op de vragen van de leden Omtzigt en Knops met kenmerk 2015Z14411. Aanvullend hierop geldt dat vanaf zomer 2012 de Stichting PrisonLAW zich in de zaak heeft verdiept. De Stichting PrisonLAW informeerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 dat er zekerheid was over deze DNA-match.
Heeft u zich de afgelopen maanden verdiept in de casus van de heer van der Dussen?
Ja, net als daarvoor.
Bent u van mening dat de heer Van der Dussen op adequate wijze bijstand is verleend door Nederland sinds zijn arrestatie in 2003? Zo nee, wat had beter gedaan kunnen worden?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van mening is dat «als bepaalde inlichtingen moeten worden verstrekt op basis van de Wet Openbaarheid Bestuur, zij zeker aan de Kamer moeten worden verstrekt op basis van artikel 68 van de Grondwet»?2
Ja.
Kunt u alle stukken die over de zaak Van der Dussen gaan bij de rijksoverheid (inclusief de diplomatieke dienst) aan de Kamer doen toekomen, inclusief mails, brieven en memo’s? Kunt u dit zoveel mogelijk openbaar doen, maar waar nodig stukken vertrouwelijk ter inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Ik doe u hierbij een chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer R. van der D. gebaseerd op de stukken zoals die beschikbaar zijn op dit ministerie. Het dossier over de consulaire bijstand aan R. van der D. bestaat in grote mate uit persoonlijke gespreksverslagen die deels zijn opgesteld door derden. Dit zijn bijvoorbeeld vrijwillige gedetineerdenbegeleiders die mogen verwachten dat hun verslagen vertrouwelijk worden behandeld. Ook bevat het dossier veel bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens zoals gegevens over de gezondheid. Vanwege dit sterke individuele persoonlijke karakter van het dossier en de vele stukken en opvattingen van derden beperk ik mij tot het verstrekken van voornoemde inlichtingen en niet tot het overleggen van de documenten zelf.
Op welke dagen is de heer Van der Dussen fysiek bezocht door (vertegenwoordigers van) de Nederlandse ambassade in 2012, 2013, 2014 en 2015? Kunt u de precieze data geven en deze vraag niet ontwijken zoals u deed bij de eerdere vragen?
Deze informatie treft u aan in het overzicht waarnaar wordt verwezen in het antwoord op vraag 6. Consulaire bijstand aan gedetineerden is een samenstel van activiteiten zoals bezoeken, telefoongesprekken en informatieverschaffing. De contacten betreffen zowel de gedetineerden, de contactpersonen van gedetineerden in Nederland, advocaten als vrijwilligers van Reclassering Nederland. Van der D. is in detentie bezocht door onder meer medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid, honorair consulaten in Spanje en vrijwilligers van Reclassering Nederland en Stichting Epafras.
Kunt u een reactie geven op het artikel «BuZa liegt over zaak Romano van der Dussen»?3
Zie mijn antwoord van 10 september 2015 op de schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren en Bontes van 1 september 2015 (2015Z15375) die aan dit artikel refereerden.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en ze een voor een beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.