De van terrorisme verdachte asielzoeker |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker vast voor terrorisme»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Zijn er behalve deze persoon nog andere asielzoekers in beeld als verdachte van terrorisme?
Onderzoek moet uitwijzen of deze persoon zich met jihadistische intenties in de asielstroom heeft gemengd of dat daar geen sprake van is.
In het meest recente dreigingsbeeld van de NCTV (DTN40) staat dat er tot nu toe in Nederland geen bevestigde gevallen zijn van asielzoekers die zich uit terroristische motieven in de asielstroom in Nederland hebben gemengd.
Ook in dit geval moeten we uiteraard eerst het onderzoek afwachten alvorens dergelijke conclusies te trekken.
In hoeverre erkent het kabinet inmiddels het enorme gevaar dat terroristen zich schuilhouden tussen de asielzoekersstromen?
Zie antwoord 2.
Hoe verhoudt de bewering van het kabinet, dat er sprake is van een goede screening van asielzoekers, zich tot het gegeven dat deze persoon tijdens het intake-onderzoek niet is aangehouden?
De signalering van potentiële radicalisering of jihadistische intenties in de vreemdelingenketen kan op verschillende momenten plaatsvinden. Bij de start van het proces bij de registratie of later in de procedure, bijvoorbeeld naar aanleiding van de screening door de IND.
Uit het onderzoek moet nog blijken of het hier een persoon betreft die met terrorisme in verband kan worden gebracht. Over de voortgang van dit onderzoek kan ik u geen mededelingen doen. Ik blijf wel herhalen dat er geen garanties kunnen worden gegeven dat een persoon die terroristische intenties heeft eruit kan worden gefilterd.
Kunt u hierbij toezeggen dat, mocht deze persoon daadwerkelijk een terrorist zijn, de asielprocedure per definitie wordt gestaakt, en hij na het uitzitten van zijn straf linea recta ons land wordt uitgezet?
De casus in kwestie wordt nu nader onderzocht. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek kunnen nadere stappen worden ondernomen. Tot die tijd wordt niet op de asielaanvraag beslist.
De Russische luchtaanval op een Syrische markt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen doden door Russische bommen op Syrische markt»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat bij de Russische luchtaanval clusterbommen zijn afgeworpen?
Leden van de oppositie spreken van een Russische aanval op een markt in Ariha, Idlib, op 29 november jl. Volgens lokale media zou daarbij clustermunitie gebruikt zijn. Het kabinet beschikt niet over informatie die dit kan bevestigen.
Kunt u nagaan hoeveel burgerdoden er zijn gevallen bij deze aanval?
Het Syrian Observatory for Human Rights heeft op 3 december 2015 aangegeven dat bij deze aanval 35 doden zouden zijn gevallen. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het aantal slachtoffers van deze aanval.
Klopt het dat de stad Idlib en de plek waar de markt was, niet onder gezag van IS staan? Indien ja, kunt u nagaan op wie de bombardementen waren gericht? Zo nee, waarom niet?
De markt in Ariha en de stad Idlib staan niet onder het gezag van ISIS. Het kabinet kan niet aangeven op wie deze specifieke aanval gericht was. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS d.d. 2 november 2015 (Kamerstuk 27 925, nr. 565) is een overgrote meerderheid van de Russische aanvallen gericht op gematigde oppositiegroepen.
Kunt u nagaan of Frankrijk op de hoogte was van de aanval op de markt, gezien de gemaakte afspraken tussen de Franse en Russische president?2
Frankrijk is een partner in de internationale coalitie tegen ISIS. Rusland opereert buiten deze coalitie om. De internationale coalitie, en dus ook Frankrijk, werkt niet samen met Rusland in Syrië. Wel vindt militair-technische deconflictering plaats, om ongelukken in het luchtruim te voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om Frankrijk hierover te bevragen.
Hoe verhoudt deze aanval, op een doel waarbij aangenomen kon worden dat er burgerdoden zouden vallen, zich tot de Geneefse Conventies waar ook Rusland partij van is?
Het kabinet beschikt niet over de benodigde feitelijke informatie om in dit specifieke geval een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet onderstreept dat alle partijen het toepasselijke humanitair oorlogsrecht dienen na te leven, inclusief de beginselen van onderscheid en proportionaliteit. Ingevolge het beginsel van onderscheid mogen alleen militaire doelen worden aangevallen. Ingevolge het oorlogsrechtelijke beginsel van proportionaliteit zijn aanvallen, waarbij het te verwachten bijkomend verlies van mensenlevens, verwonding onder burgers, schade aan burgerobjecten of een combinatie daarvan buitensporig is in verhouding tot het verwachte tastbare en rechtstreekse militaire voordeel, verboden.
Bent u bereid deze bombardementen te veroordelen en dit met uw Russische collega te bespreken? Zo ja, wanneer en op welke manier zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de landen die deelnemen in de internationale coalitie benadrukken dat de Russische aanvallen zich alleen op ISIS moeten richten en dat burgerobjecten niet aangevallen mogen worden. Zowel in publieke verklaringen als in directe diplomatieke contacten is Rusland hierop aangesproken; dit zal ook in de toekomst het geval blijven.
Klopt het dat Rusland al vaker clustermunitie heeft gebruikt in luchtaanvallen op Syrië, zoals onder andere Human Rights Watch aangeeft?3
Human Rights Watch spreekt van Russische clustermunitie die door Rusland of door de Syrische luchtmacht zou zijn gebruikt. Het kabinet kan niet bevestigen of Rusland clustermunitie in Syrië heeft gebruikt.
Is het waar dat zowel Rusland als Syrië het Verdrag inzake Clustermunitie (hierna: Verdrag) niet heeft ondertekend?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om clustermunitie en de inzet daarvan volledig te verbieden en Rusland het Verdrag daarom zou moeten ondertekenen? Indien ja, op welke manier gaat u artikelen 21(1) en 21(2)4 van het Verdrag uitvoeren?5
Het kabinet deelt de mening dat het van groot belang is om, in lijn met het Clustermunitieverdrag (het Verdrag), clustermunitie en de inzet daarvan volledig te verbieden. Daarom is het van belang dat zoveel mogelijk staten, waaronder de Russische Federatie, partij worden bij het Clustermunitieverdrag.
Artikel 21 lid 1 bevat de verplichting voor elke verdragspartij om Staten die geen partij zijn bij het Verdrag aan te moedigen partij te worden, met als doel de participatie van alle Staten bij dit Verdrag te verkrijgen. Artikel 21 lid 2 van het Verdrag bevat een verplichting om de normen in het Verdrag te bevorderen en zich in te spannen om andere staten te weerhouden van het gebruik van clustermunitie.
Nederland geeft hier op verschillende manieren invulling aan. Zo zet Nederland zich in voor verdere universalisatie, onder meer middels demarches in landen die nog niet partij zijn bij het Verdrag. Ook heeft Nederland niet-verdragspartijen herhaaldelijk opgeroepen om partij te worden bij het Verdrag, laatstelijk in de Eerste Commissie van de AVVN. Nederland was dit jaar co-sponsor van de resolutie van de AVVN over «Implementation of the Convention on Cluster Munitions», waarin Staten worden opgeroepen om partij te worden bij het Verdrag. Daarnaast spreekt Nederland spreekt zich uit tegen gebruik van clustermunitie en roept andere landen op geen clustermunitie te gebruiken. Onlangs heeft Nederland nog een dergelijke oproep gedaan in de Eerste Commissie van de AVVN.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de Russische luchtaanval en daarmee samenhangend het gebruik van clusterbommen door Rusland? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat alle mogelijke schendingen van het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten in Syrië op grondige en onafhankelijke wijze onderzocht moeten worden. Helaas is dergelijk onafhankelijk onderzoek binnen Syrië nog steeds onmogelijk. De door de Mensenrechtenraad ingestelde onafhankelijke onderzoekscommissie (Independent International Commission of Inquiry) heeft het mandaat alle vermeende schendingen van internationale mensenrechtenwetgeving te onderzoeken.
Syrië weigert de Onderzoekscommissie de toegang tot het land. Nederland zal ervoor blijven pleiten dat de Onderzoekscommissie veilige en ongestoorde toegang krijgt tot locaties waar zich mogelijke schendingen van mensenrechtenwetgeving hebben voorgedaan.
Nederland is vanaf 1 januari 2016 voorzitter van de Meeting of States Parties (MSP) van het Clustermunitieverdrag. In deze hoedanigheid zal Nederland bepleiten dat berichten over het gebruik van clustermunitie, ongeacht waar en door wie dit plaatsvindt, altijd grondig en onafhankelijk onderzocht moeten worden.
Achterstallig onderhoud aan de openbare verlichting op meerdere locaties langs de A15 |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat de openbare verlichting bij afslag 21 langs de A15 al maanden niet brandt en dat Rijkswaterstaat blijkens een reactie op een melding nog niet kan vertellen wanneer dit wordt gerepareerd?
Ja, dit is mij bekend.
Bent u ermee bekend dat er reeds in november 2014 een melding is gedaan bij Rijkswaterstaat van defecte verlichting iets verderop langs de fly-over op knooppunt Ridderkerk? Klopt het dat toen is gemeld door Rijkswaterstaat dat een aannemer opdracht had gekregen voor reparatie maar dat het nog ingepland moest worden?
Ook dat is mij bekend. Voor de reparatie van de verlichting langs de fly-over op knooppunt Ridderkerk was op dat moment overleg gaande met de onderhoudsaannemer. Dat heeft echter niet geleid tot een acceptabel voorstel in termen van kosten en hinderbeperking. Als gevolg daarvan is vertraging ontstaan in de aanpak. De verkeersveiligheid is daarbij overigens niet in het geding.
Klopt het dat Rijkswaterstaat na een nieuwe melding nu aangeeft dat de offerte voor deze reparatie nog moet worden beoordeeld en dat de opdrachtverlening nog enkele maanden duurt? Is daarmee de eerdere reparatieopdracht ingetrokken?
De reparatie van de verlichting langs de A15 vraagt om een grootschalige aanpak onder andere vanwege de noodzakelijke vervanging van de bekabeling. De werkzaamheden waar het over gaat betreft een totale vernieuwing van de verlichting in de middenberm op het traject A15 Knooppunt Ridderkerk – Afslag N3 (km 70 -78,5). Deze aanpak is nu gepland in 2016/2017 (start 2016). Deze aanpak vereist de nodige voorbereidingstijd, maar zal wel leiden tot een structurele oplossing van de problematiek.
Vooruitlopend daarop zal Rijkswaterstaat deze winter in overleg met de onderhoudsaannemer nagaan welke maatregelen op korte termijn mogelijk zijn om de situatie te verbeteren onder andere langs de fly-over op knooppunt Ridderkerk en bij afslag 21.
Bent u ermee bekend dat van de openbare verlichting langs de A15 tussen de Noordtunnel en de aansluiting met de N3 nog slechts circa een derde functioneert en de rest al vanaf eind 2014 kapot is?
Dat is mij bekend. Ook dit wegvak zal worden meegenomen in de in antwoord 3 gemelde aanpak.
Wat is de reden dat al deze problemen niet ruim voor de start van de wintermaanden zijn opgelost en in de laatste twee gevallen nu al een tweede winter ingaan? Klopt het dat de oplossing veel kostbaarder is dan geraamd en het herstel meer werk- en hindertijd voor het verkeer veroorzaakt dan gedacht? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is en wanneer de problemen langs de A15 uiterlijk verholpen zijn?
Belangrijkste reden is inderdaad dat een structurele aanpak van de verlichting ingrijpender bleek dan eerder verwacht. Het werk moest daardoor opnieuw worden ingepland en er moest aanvullend budget worden vrijgemaakt binnen de onderhoudsprogrammering. Zoals aangegeven is het werk inmiddels ingepland.
Bent u ermee bekend dat Rijkswaterstaat heeft gemeld dat op meer plaatsen in het rijkswegennet sprake is van «hoogstnoodzakelijk (storings)onderhoud» en Rijkswaterstaat hierdoor gedwongen wordt keuzes te maken in de planning en dat het volgens Rijkswaterstaat om veiligheidsredenen verantwoord is het herstel van de verlichting uit te stellen?
Ik hanteer een zogeheten «interventieniveau». Door tijdig onderhoud te plegen wordt daarmee de verkeersveiligheid en de doorstroming gewaarborgd. Dat betekent niet dat op elk moment op alle plekken van ons wegennet de kwaliteit van het onderhoud maximaal is. Zoals eerder aangegeven zeil ik scherp aan de wind en worden de beschikbare budgetten zo doelmatig mogelijk besteed.
Welke normen hanteert u voor Rijkswaterstaat voor de termijn waarop defecte openbare verlichting en ander hoogstnoodzakelijk (storings)onderhoud uiterlijk hersteld moet zijn? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat zulke reparaties meer dan een jaar duren?
Ik streef er naar om storingen aan verlichting zo snel mogelijk te herstellen. Er zijn hiervoor geen vaste normen behalve de eisen die we stellen aan verkeersveiligheid. Aan die normen wordt voldaan. Zoals bij antwoord 5 aangegeven heeft de aanpak van de verlichting langs de A15 helaas wel langer geduurd dan gepland.
Het bericht dat in Enschede een zorggroep een loonoffer vraagt van duizend personeelsleden |
|
Henk van Gerven , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Vindt u het ook «hartstikke waardeloos» dat in Enschede zorggroep Manna duizend personeelsleden gevraagd heeft om loon in te leveren om een tekort op de eindafrekening 2015 te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb uit het mediabericht begrepen dat zorggroep Manna het personeel heeft gevraagd om een eenmalig, vrijwillig loonoffer in de vorm van inlevering van de eindejaarsuitkering en/of verlofdagen. Ik vind dit op zijn minst bijzonder. Instellingen bepalen echter hun eigen visie, handelen en personeelbeleid. Uiteraard dient dit wel te gebeuren binnen de wettelijke kaders en de van toepassing zijnde cao.
Hoe verhoudt dit loonoffer, dat gevraagd wordt van personeel, zich met de eerdere gerechtelijke uitspraak dat financiële problemen niet afgewenteld mogen worden op medewerkers? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik neem aan dat u in uw vraag refereert aan de gerechtelijke uitspraak van de Rechtbank Overijssel d.d. 13 november 2015 t.a.v. eenzijdige wijziging van functies en verlaging van de salarissen door TSN. Het verzoek van zorggroep Manna betreft, naar ik heb begrepen, een vrijwillig loonoffer dat aan medewerkers wordt gevraagd. Bij de gerechtelijke uitspraak betreft het een eenzijdige wijziging en in dit geval een verzoek om een vrijwillig loonoffer. Dit betreft verschillende situaties derhalve. In beide gevallen dient rekening te worden gehouden met de wettelijke kaders en de van toepassing zijnde cao.
Hoeveel en welke andere thuiszorgorganisaties vragen of verplichten een loonoffer van het personeel omdat zij tekorten op het budget hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bij mij is niet bekend of, hoeveel en welke thuiszorgorganisaties een loonoffer vragen van of verplichten aan hun personeel. Ik zie geen reden om hier onderzoek naar te doen. Sociale partners gaan over de afspraken die worden gemaakt over arbeidsvoorwaarden in de cao. Vanzelfsprekend gaan sociale partners ook over de naleving van deze afspraken. Werknemers kunnen – indien ze van mening zijn dat de werkgever de cao niet naleeft – uiteindelijk via de rechter eventueel naleving van de cao vorderen.
Bent u bereid om per direct extra zorgbudget aan gemeenten te verstrekken, zodat dergelijke loonoffers niet meer gevraagd hoeven worden? Zo nee, waarom niet?
Op 4 december 2015 heb ik een brief (TK 2015–2016, 29 282 nr. 238) aan uw Kamer gestuurd over de gezamenlijke aanpak die ik met FNV, CNV en VNG heb afgesproken voor het creëren van nieuwe perspectief voor langdurige zorg en ondersteuning. Daarbij worden ook extra financiële middelen vrijgemaakt en worden de voorwaarden voor de inzet van middelen aangepast zodat gemeenten concrete afspraken kunnen maken over reguliere werkgelegenheid, fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en goede kwaliteit.
Wanneer gaat u maatregelen nemen om de sloop van de thuiszorg te stoppen, in plaats van telkens uw gratis medeleven te belijden en verder niets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet biedt met haar beleid perspectief op een houdbare langdurige zorg en ondersteuning waarin de menselijke maat centraal staat. De ontwikkelingen monitor ik zorgvuldig en waar nodig draag ik bij aan het in het vizier houden van dat perspectief zoals met de in mijn brief van 4 december 2015 geschetste aanpak (TK 2015–2016, 29 282, nr. 238).
De een miljoen kinderen in nood in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de alarmerende uitspraak van de VN dat meer dan 1 miljoen kinderen in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) per direct hulp nodig hebben?1
Ja
Wat is uw reactie op deze uitspraak gezien de Nederlandse inzet en die van de Europese Unie in de CAR?
De opleving van geweld en de humanitaire situatie, in het bijzonder van kinderen, in de Centraal Afrikaanse Republiek zijn zeer zorgwekkend. Vanwege de onrust en gewelddadigheden vormt de toegang van de hulporganisaties tot de bevolking een groot probleem, waardoor humanitaire hulp is vertraagd. Sinds de uitbraak van gewelddadigheden hebben Nederland en de Europese Unie bijgedragen aan het lenigen van de nood. Nederland gaf sinds 2012 in totaal 24,9 mln Euro humanitaire hulp, de Europese Unie 84,5 mln Euro. Binnen deze programma’s krijgen de meest kwetsbaren, waaronder kinderen, de hoogste prioriteit. Nederland blijft de problematiek in de Centraal Afrikaanse Republiek op internationale fora onder de aandacht brengen.
Heeft u een verklaring voor het gegeven dat ondanks de veelvuldige inzet van onder andere Nederland en de EU in de CAR, deze kinderen schijnbaar niet bereikt worden?
Het verlenen van humanitaire hulp in de Centraal Afrikaanse Republiek is sterk bemoeilijkt sinds het oplaaien van het geweld in september 2015. Sommige provincies zijn voor de hulporganisaties nog onveilig en transportmogelijkheden zijn beperkt. Hierdoor kunnen minder goederen en diensten de hulpbehoevenden, waaronder kinderen, bereiken. Daarnaast zijn hulporganisaties zelf ook doelwit van het geweld. Tijdens de meest recente uitbraak van geweld in september zijn hulporganisaties geplunderd en heeft men internationale staf moeten evacueren.
Kunt u toelichten hoe het Bekou Fund, het EU trust fund dat Nederland in samenwerking met Duitsland, Frankrijk en de EU in 2014 lanceerde, functioneert?
Het Bekou Fund richt zich op versterking van weerbaarheid, herstel van overheidsdiensten en basisdienstverlening, voedselzekerheid en stabilisering. Daarnaast biedt het Bekou Fund steun aan vluchtelingen uit de Centraal Afrikaanse Republiek in de buurlanden om de gevolgen van de crisis in de regio op te vangen. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale NGO’s, die samenwerken met nationale NGO's en zich ook richten op versterking van de overheid. In 2015 zijn 13 projecten van start gegaan. Hiermee zijn onder meer vrouwengroepen getraind, wederopbouwwerkzaamheden gestart, mensen getraind in vreedzame geschillenbeslechting, kinderen gevaccineerd en boerengroepen getraind. Door het oplaaiend geweld in september zijn deze projecten wel enigszins vertraagd.
Is het bedrag van 64 miljoen euro dat destijds in het fonds werd gestopt voldoende?
Na de startbijdragen van 64 mln Euro ontving het Bekou Fund additionele bijdragen tot een totaal van 74,1 mln Euro in november 2015. Hiermee kan men alle tot dan toe goedgekeurde projectvoorstellen financieren. Daarnaast ontving het Bekou Fund voor het jaar 2016 aanvullende toezeggingen tot een totaal van 108 mln Euro, waarmee nieuwe projecten ontwikkeld kunnen worden. Het fonds beschikt daarmee voorlopig over voldoende financiering.
Hoe beschouwt u de bijdrage van 3 miljoen euro die Nederland destijds overmaakte? Ben u bereid om indien nodig meer middelen beschikbaar te stellen voor dit fonds, al dan niet samen met andere EU-lidstaten?
Naast de humanitaire hulp en de 3 mln Euro voor het Bekou Fund draagt Nederland 4,9 mln Euro bij aan het VN multi-donor Trustfund voor stabilisering en opbouw van de rechtsstaat. De situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek blijft onrustig, dat blijkt ook uit de recente onrust rond het referendum over de Grondwet. In 2016, wanneer het verkiezingsproces is afgerond, zal worden bezien op welke terreinen extra Nederlandse hulp nodig en mogelijk is.
Artikel Reuters: «More than one million children need urgent aid in the conflict-torn Central African Republic: U.N.»
DAKAR (Thomson Reuters Foundation) – More than a million children in the Central African Republic are in urgent need of humanitarian aid while almost half of those under five are malnourished, the United Nations said on Friday ahead of Pope Francis» visit to the conflict-torn country.
The majority Christian nation plunged into tumult when mostly Muslim Seleka rebels briefly seized power in a 2013 coup.
Sectarian violence has plagued the country since and fresh fighting broke out in Bangui two months ago, the worst violence in the capital this year, when the murder of a Muslim man triggered reprisal attacks on a largely Christian neighborhood.
Some two million children have been affected by violence which first broke out in December 2012, and 1.2 million now need urgent aid, said the U.N. children's agency, UNICEF.
«The violence that has plagued this country has had a devastating impact on the lives of children,» said Mohamed Fall, UNICEF representative in the Central African Republic.
«The humanitarian needs are overwhelming, to meet them we need access and we need greater international support.»
The conflict has uprooted 400,000 people within the country and forced half a million to seek refuge in neighboring countries, while recent insecurity and attacks on convoys have hindered aid deliveries and lifesaving activities, UNICEF said.
Clashes between mainly Christian anti-balaka militias and mainly Muslim Seleka factions initially cast doubt on the pope's visit, and risk derailing internationally-backed elections now due on Dec. 27 after being postponed in October due to violence.
Pope Francis is due to arrive in the country on Sunday, and Central Africans on both sides of the religious chasm, even the Seleka, have rallied behind the visit, reducing the risk that his presence could add fuel to the fire of communal tensions.
«We are hopeful that... the Pope's visit will promote reconciliation in a country that is in desperate need of peace,» Fall added.
UNICEF has received $ 37 million of the $ 70.9 million it needs to provide urgent lifesaving interventions for the most vulnerable children in the Central African Republic this year.
De dreigende kaalslag in de huursector in Rotterdam |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam de omvang van de sociale huursector wil verminderen met 20.000 woningen, door sloop of grondige renovatie waardoor de huurprijs boven de liberalisatiegrens uit zal komen? Bent u betrokken bij deze plannen? Is er met u overleg gevoerd?1
Ik heb de concept-woonvisie van de gemeente Rotterdam ontvangen en er kennis van genomen dat Rotterdam deze medio 2015 voor consultatie heeft opengesteld. Het is niet mijn rol om inhoudelijk op de plannen te reageren. In het kader van de herziene Woningwet is het aan de gemeente om een woonvisie op te stellen en dit met lokale partijen af te stemmen. Volgens informatie van de gemeente Rotterdam zal de woonvisie hierna nog in de gemeenteraad worden besproken. Vervolgens is het aan de in Rotterdam werkzame corporaties om naar redelijkheid bij te dragen aan het beleid zoals opgenomen in de vastgestelde woonvisie. Vervolgens worden er prestatieafspraken gemaakt tussen gemeente, corporaties en huurders.
In de concept-woonvisie heeft de gemeente Rotterdam opgenomen om in de periode tot 2030 36.000 woningen in het midden- en hoge segment toe te voegen door 26.000 nieuwbouwwoningen toe te voegen (huur en koop) en voor 10.000 bestaande goedkope huurwoningen een meer marktconforme huur te vragen, zodat deze in het middensegment kunnen worden verhuurd. Daarnaast is in de concept-woonvisie beoogd dat 10.000 goedkope huurwoningen worden gesloopt.
De gemeente Rotterdam kiest in de concept-woonvisie voor een afbakening van middenhuur bij een maandhuur van € 618,24, de hoogste aftoppinggrens. Daarbij wordt het segment € 618,24 – € 710,68 het lage middensegment genoemd. De 20.000 genoemde woningen worden niet allemaal boven de liberalisatiegrens gebracht, maar blijven voor een deel beschikbaar voor de inkomensdoelgroep van corporaties. In de concept-woonvisie zijn geen streefgetallen per segment (lage middenhuur, hoge middenhuur) geformuleerd. De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten van plan te zijn dit bij het maken van de prestatieafspraken nader met partijen in te vullen.
Hoe verklaart u dat de wethouder in het artikel stelt dat 124.000 huishoudens aanspraak maken op een sociale huurwoning, terwijl volgens de laatste beschikbare gegevens 243.559 huishoudens aanspraak kunnen maken op een huurwoning?2 Wat zijn uw laatste cijfers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Rotterdam hanteert in de concept-woonvisie het aantal huurtoeslaggerechtigden zoals in de wet is gedefinieerd. Dit is de doelgroep die een beroep kan doen op een woning tot de aftoppingsgrens. Met ingang van 1 januari 2015 geldt voor één- of tweepersoonshuishoudens een aftoppingsgrens van € 576,87 per maand3. Voor drie- en meerpersoonshuishoudens geldt de (hoogste) aftoppingsgrens ad € 618,24 per maand. In totaal zijn dat 124.000 huishoudens. Daarnaast kunnen huishoudens met een inkomen tot € 34.911 (prijspeil 2015)4 een DAEB-woning worden toegewezen op grond van de EU-staatsteunregels. Dit zijn circa 166.700 huishoudens in Rotterdam. Voor inkomens tot € 38.950 (prijspeil 2015)5 is dit tijdelijk ook mogelijk. Over deze specifieke groep heeft de gemeente Rotterdam geen exacte cijfers. Ter illustratie: het totaal aantal huishoudens in Rotterdam met een inkomen tot € 43.000 betreft circa 201.000 huishoudens.
Desgevraagd duidt de gemeente Rotterdam het in de vraag genoemde aantal van 243.559 huishoudens (2012) als volgt. Gerefereerd wordt aan de Feitenkaart: Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2011, gebaseerd op de inkomensgegevens uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2011 van het CBS. Deze Feitenkaart hanteert twee verschillende uitgangspunten: tabellen op basis van het belastbaar inkomen en tabellen op basis van het (fictieve) gestandaardiseerde besteedbare inkomen6. In beide benaderingen hanteert men een indeling in quintielen waarbij huishoudens zijn gegroepeerd naar 20%-inkomensklassen. Het genoemde aantal van 243.559 correspondeert met de som van de eerste 4 quintielen (80 procent van het aantal huishoudens). Het gestandaardiseerde besteedbare inkomen wordt door het Rijk noch door de gemeente gebruikt om de doelgroep voor sociale huurwoningen te bepalen.
De gegevens ter zake zijn beschikbaar via de site van de gemeente:
Vindt u het wenselijk dat ondanks de toename van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoning, de gemeente Rotterdam voornemens is het aantal betaalbare huurwoningen fors te verminderen? Bent u van mening dat het aantal sociale huurwoningen in Rotterdam niet mag afnemen vanwege de behoefte aan goedkope en betaalbare huurwoningen van mensen met een laag- en middeninkomen, maar ook vanwege de groeiende stroom vluchtelingen met een verblijfsvergunning die over een aantal jaren (nog) niet terug kunnen naar het land van herkomst?3
Ik vind het wenselijk dat lokaal een afweging wordt gemaakt over het aanbod van sociale huurwoningen, zowel op de korte als op de (middel)lange termijn. De concept-woonvisie van de gemeente Rotterdam formuleert een verandering in de woningvoorraad op lange termijn, waarbij de ambitie van de gemeente Rotterdam is dat een deel van de goedkope sociale voorraad afneemt om ruimte te creëren voor de verwachte behoefte aan middeldure huurwoningen in 2030. Deze toekomstambitie laat onverlet dat de gemeente Rotterdam met de corporaties afspraken maakt over de benodigde voorraad om te voldoen aan de vraag naar huisvesting op korte termijn. Het gaat hierbij om de vraag naar passende woningen voor de inkomensdoelgroepen en de huisvesting van vergunninghouders. In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is ondermeer een tijdelijke subsidieregeling toegezegd, op basis waarvan verhuurders de komende vijf jaar woonruimte kunnen aanbieden voor gezamenlijke bewoning, opdat de uitstroom uit de AZC’s versnelt. Dit is nadrukkelijk een tijdelijke oplossing voor de komende jaren; daarna zou dit type woonruimte weer onder reguliere voorwaarden als sociale huurwoning kunnen worden verhuurd.
Wat zijn de gevolgen van een afname van 20.000 sociale huurwoningen voor de Rotterdamse wijken, waar mensen met een laag inkomen worden geweerd op grond van de Rotterdamwet, en wat betekent dit voor wijken en de regio waar de Rotterdamwet niet geldt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De Rotterdamwet is sinds 2006 van toepassing in de wijken Carnisse, Hillesluis, Tarwewijk en Oud-Charlois, vanaf 2010 ook in Bloemhof en sinds 2014 in delen van Delfshaven. In totaal gaat het om ongeveer 21.000 woningen, grotendeels op Rotterdam-Zuid, waar niet-werkenden zonder woonduur in het genoemde gebied geen huisvestingsvergunning voor krijgen, met een maximum van 20 jaar. De gemeente moet monitoren waar personen die geweigerd worden terechtkomen en of de slagingskansen van woningzoekenden afnemen. Uit de Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek («Rotterdamwet») van de Universiteit van Amsterdam uit 2015 blijkt dat de bedoelde groep zich voornamelijk verspreidt over andere wijken van Rotterdam en beperkt ook elders in de regio huisvesting vindt. Indien de problematiek zich concentreert in andere wijken, kunnen ook daar gebieden of straten onder de Rotterdamwet vallen. In de wet is bepaald dat de slagingskansen op regionaal niveau gegarandeerd moeten zijn, dus niet uitsluitend binnen Rotterdam.
De in de concept-woonvisie genoemde sloopopgave van de goedkope voorraad van 10.000 woningen, betreft vooral Rotterdam-Zuid, conform de afspraken in het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid (NPRZ). De 10.000 woningen waar meer marktconforme huren worden gevraagd, liggen verspreid over de stad, voor een deel op Rotterdam-Zuid en in de ring rond de binnenstad. Na vaststelling van de woonvisie kan het via prestatieafspraken met de corporaties en huurders nader worden ingevuld.
Hoe verhoudt de afname van 20.000 sociale huurwoningen alleen al in Rotterdam, zich tot uw uitspraak dat de komende jaren 100.000 sociale huurwoningen extra nodig zullen zijn?5
Ik heb in het debat op 8 oktober 2015 geen eigen visie verwoord over het op korte termijn toevoegen van 100.000 woningen. In het genoemde debat heeft het lid De Vries (PvdA) gesproken over het toevoegen van 100.000 (tijdelijke) woonruimten met het oog op de huisvesting van vergunninghouders en anderen die geholpen zouden zijn met bijvoorbeeld het verbouwen van een kantoor of een tijdelijke unit.
In bovengenoemd debat is ook gesproken over de woningbehoefte op de middellange en langere termijn. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft in 2015 de woningbehoefte geraamd voor 2020 en 204010. Het laat voor drie segmenten de mogelijk te verwachten behoefte zien. Bij de gereguleerde huur gaat het om ongeveer 100.000 woningen in 2020 op een totaalvolume van 2,5 miljoen (situatie in 2010) gereguleerde huurwoningen. Het EIB raamt verder circa een verdubbeling in de vraag naar huurwoningen in de vrije sector: van 340.000 in 2010 naar maximaal 650.000 in 2040. In de koopsector raamt EIB een toename van 20 tot 30%. Rotterdam lijkt in de concept-woonvisie rekening te houden met de behoefteontwikkeling die het EIB schetst: op lange termijn een beperkte groei in de vraag naar de gereguleerde huur en een grotere toename in de vraag naar vrije sectorhuurwoningen en koop.
Hoe gaat u erop toezien dat huurdersorganisaties en bewonerscommissies als volwaardige partner mee kunnen beslissen of het plan om 20.000 sociale huurwoningen te schrappen door kan gaan?
De huurdersorganisaties en bewonerscommissies hebben op verschillende momenten en verschillende manieren inspraak. Ten eerste in de fase waarin de concept-woonvisie voor consultering is opengesteld aan alle betrokkenen in de gemeente, dus ook aan de huurdersorganisaties en bewonerscommissies.
De mede op basis van de consultering aangepaste woonvisie zal vervolgens worden vastgesteld door de gemeenteraad. Op dat moment is het democratisch vastgesteld beleid en zijn de corporaties gehouden naar redelijkheid bij te dragen. Huurders hebben een stem op het moment (jaarlijks) dat de eigen corporatie aan de gemeente aangeeft hoe zij naar redelijkheid bij gaat dragen. Op dat moment geven de huurders een zienswijze. Daarnaast hebben zij een stem in de periode dat er op gemeentelijk niveau prestatieafspraken gemaakt worden: huurders zitten dan als gelijkwaardige partij aan tafel. Mocht zich in de fase van het tot stand komen van prestatieafspraken een conflict voordoen, dan kan elk van de partijen dit voorleggen voor geschilbeslechting.
Conform artikel 55b van de herziene Woningwet moet de corporatie een reglement opstellen waar het gaat om de betrokkenheid van de huurders die het betreft indien de corporatie woongelegenheden wil slopen of ingrijpende voorzieningen wil treffen. Over dit reglement voert de corporatie vooraf overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie.
Mijns inziens zijn er voldoende waarborgen in de wet opgenomen die er voor zorgen dat huurdersorganisaties, bewonerscommissies én huurders die het direct betreft op verschillende momenten hun invloed kunnen aanwenden waar het gaat om sloop of ingrijpend verbeteren.
Het bericht van Techzine van 2 december |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van Techzine van 2 december 2015 «UWV lekt mogelijk persoonsgegevens via MijnUWV»?1 2
Ja.
Hoe kan het dat mensen na inloggen in MijnUWV de gegevens van een ander te zien krijgen?
UWV heeft geen meldingen van klanten ontvangen dat de gegevens van een ander te zien zijn na inloggen op MijnUWV. Wel is er een beperkt aantal incidenten bekend waarbij klanten de gegevens van een ander inzagen bij het inloggen op werk.nl. UWV heeft hier 20 meldingen van ontvangen. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor deze incidenten zich niet meer voordoen.
De incidenten bij het inloggen op werk.nl werden veroorzaakt door een software-fout in de firewall van de internetprovider van UWV. Hierbij werd de pagina van een klant abusievelijk deels gevuld met gegevens van een ander. De klant kon dan personalia, contactgegevens en in sommige gevallen het beroep van een andere klant zien. Deze gegevens verdwenen met elke volgende klik op de webpagina. Nader inzien van gegevens was dan ook niet mogelijk. Financiële gegevens konden niet worden ingezien.
Heeft dit te maken met de storing die deze week plaats vond, of betreft dit een fundamenteel probleem?
Nee, er is geen enkele relatie met de tijdelijke storing van MijnUWV. Ook betreft dit geen fundamenteel probleem. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor de incidenten op werk.nl zich niet meer voordoen.
Van hoeveel mensen zijn de gegevens op straat komen te liggen?
Er zijn geen klantgegevens op straat komen te liggen. Wanneer het incident zich voordeed, waren na een klik de gegevens direct verdwenen (zie antwoord3.
UWV heeft in totaal 20 meldingen van klanten ontvangen dat zij gegevens van anderen konden inzien bij het inloggen op werk.nl. Gezien op het totaal van 100.000 ingelogde werkzoekenden per dag is dit een zeer klein aantal, echter vindt UWV elk incident er één teveel. Inmiddels zijn er maatregelen getroffen waardoor deze incidenten zich niet meer voordoen.
Welke acties worden ondernomen om het lekken van gegevens in de toekomst te voorkomen?
UWV heeft meteen na de eerste melding actie ondernomen, heeft contact opgenomen met de melder en heeft in samenwerking met de leveranciers het onderzoek gestart naar de oorzaak van het probleem. Op basis van de eerste resultaten van het onderzoek heeft KPN maatregelen getroffen. Zo heeft KPN tijdelijk een vervangende firewall ingezet waardoor het probleem zich niet meer voordoet.
UWV en KPN werken samen aan het herstel van de oorspronkelijke firewall. De hiervoor benodigde software-update is opgeleverd en wordt momenteel uitvoerig getest voordat overgegaan wordt tot implementatie.
Hoe worden mensen geïnformeerd over dit manco en wat doet u om eventuele schade die hieruit voortvloeit voor mensen te compenseren?
Met de klant die de melding deed is telefonisch overleg geweest. UWV heeft daarmee specifiekere informatie gekregen en heeft de klanten nadere uitleg kunnen verschaffen. De klant die daar prijs op stelden zijn telefonisch geïnformeerd over de voortgang van de oplossing. Voor zover bekend hebben klanten geen schade opgelopen en is er geen aanleiding mensen te compenseren.
In hoeverre heeft u met MijnUWV rekening gehouden met de richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), inzake de beveiliging van persoonsgegevens?
UWV houdt rekening met de richtsnoeren van het CBP. Binnen de rijksoverheid worden het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) toegepast. Aan UWV en de andere zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) is gevraagd dit normenkader te adopteren als richtlijn voor maatregelen op de informatie-beveiliging. De VIR en de BIR zijn beide gebaseerd op de standaard ISO 27001-code informatiebeveiliging. UWV heeft zijn tactische beleidskader voor beveiliging en privacy grotendeels op deze code gebaseerd. In mei 2014 heeft UWV met de ondertekening van de Bestuurlijke verklaring Informatieveiligheid zbo’s de toepassing van de VIR/BIR bekrachtigd. In de nieuwe systematiek meet UWV continu of UWV blijvend voldoet aan de BIR standaard. Dit doet UWV onder andere via businessimpactanalyses en privacyimpact-analyses.
Visumplicht voor Venezolanen |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Maatregelen tegen Venezolanen hebben politieke gevolgen»?1
Ja.
Klopt het dat de Arubaanse Minister van Toerisme heeft gezegd dat de instroom van Venezolanen op het eiland zou kunnen worden geremd middels het instellen van een visumplicht, maar dat een dergelijke maatregel «zware politieke gevolgen» zou kunnen hebben?
De Arubaanse autoriteiten bevestigen dat de Arubaanse Minister van Toerisme deze uitspraak heeft gedaan.
Deelt u de opvatting van de Arubaanse Minister dat het instellen van een visumplicht enerzijds een effectieve oplossing zou kunnen zijn, maar anderzijds negatieve gevolgen zou kunnen hebben? Zo ja, welke negatieve gevolgen zou een dergelijk besluit dan voor Aruba of het Koninkrijk in het geheel kunnen hebben? Welke indicaties zijn daarvoor?
Het instellen of afschaffen van visumplicht, voor welke nationaliteit dan ook, is altijd van invloed op de bilaterale relatie met het betreffende land. De vele bonafide reizigers die Aruba en Curaçao uit Venezuela ontvangen dragen in aanzienlijke mate bij aan de lokale economie en zijn van groot belang voor zowel het toerisme als de handel. Het invoeren van een visumplicht zou een obstakel betekenen voor een reis naar het Caribisch deel van het Koninkrijk, maar is tegelijkertijd geen garantie dat daarmee minder bonafide of minder kapitaalkrachtige reizigers wegblijven. Om de instroom te reguleren hebben Aruba en Curaçao maatregelen getroffen zoals striktere inreiscontroles en een stringenter verwijderbeleid. Ook zijn afspraken gemaakt met luchtvaartmaatschappijen over het terugnemen van personen die niet tot Aruba of Curaçao worden toegelaten.
Is de mogelijkheid van het instellen van een visumplicht voor Venezolanen reeds overwogen in één van de overleggen tussen Nederland, Aruba en Curaçao? Zo neen, bent u bereid die optie met die landen te bespreken?
In de overleggen met Aruba en Curaçao zijn verschillende opties besproken om instroom van Venezolanen te controleren. In dat kader is ook de mogelijkheid tot het instellen van visumplicht aan de orde gekomen. Gezien de maatregelen die Aruba en Curaçao reeds getroffen hebben op het gebied van toelating en verwijdering is er op dit moment geen aanleiding om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren.
In hoeverre beoordeelt u het risico op een waterbedeffect in de richting van Bonaire – een bijzondere gemeente van Nederland – als reëel, indien Aruba en Curaçao een visumplicht zouden instellen?
Aruba en/of Curaçao kunnen niet eenzijdig beslissen tot het instellen van de visumplicht. Het Caribisch visumbeleid is immers een Koninkrijksaangelegenheid en komt in goede afstemming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Veiligheid en Justitie en de Caribische Koninkrijkslanden tot stand. Het streven is een geharmoniseerd visumbeleid voor alle Caribische delen van het Koninkrijk. Als overwogen zou worden visumplicht in te stellen dan zal Nederland die afweging tevens voor Bonaire maken.
Bouwkeurmerken in relatie tot aardbevingsbestendigheid |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven op welke wijze het aardbevingsrisico zoals zich dat nu manifesteert in Groningen onderdeel is van de beoordeling op constructieve veiligheid van bouwmaterialen en bouwelementen door certificeringsinstanties als KOMO en KIWA en andere, en in hoeverre het aardbevingsrisico meeweegt in de testsystematiek en bij de toekenning van hun keurmerken? Vindt u dit afdoende en kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geven de bedoelde keurmerken de sterkte eigenschappen van bouwmaterialen en -elementen. Deze sterkte eigenschappen zijn onafhankelijk van het soort belasting dat in de praktijk op een gebouw werkt. De belastingen die op een gebouw werken zijn bijvoorbeeld windbelasting, sneeuwbelasting en in Groningen nu ook aardbevingsbelasting. Bij de beoordeling van deze sterkte eigenschappen hoeven de aardbevingsrisico’s daarom niet te worden meegewogen. Het aardbevingsrisico kan wel worden meegenomen in de projectspecifieke constructieberekeningen die gemaakt worden voor een te bouwen gebouw of woning. Bij deze berekeningen kunnen de sterkte eigenschappen uit de keurmerken dan worden gebruikt als deze passen binnen de toegepaste berekeningsmethode. Op dit moment wordt in Groningen vooral gewerkt met de berekeningsmethode uit de concept-versie van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor aardbevingsbestendig bouwen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). In het algemeen kan aardbevingsbestendig worden gebouwd met de in Nederland gangbare bouwmaterialen en sterkte eigenschappen. Niet zo zeer de afzonderlijke bouwmaterialen en -elementen zijn hierbij bepalend, maar het samengestelde geheel van bouwconstructies. Er moeten bijvoorbeeld vaker constructieve verbindingen zitten tussen de wanden en vloeren. Ook de vorm van het gebouw en de plaats van ramen zijn van belang. Dit zijn zaken die volgen uit de projectspecifieke constructieberekeningen.
Kunt u aangeven welke instanties wel rekening houden met het aardbevingsrisico bij de toekenning van keurmerken in de bouw en hoe groot de feitelijke reikwijdte is van dit keurmerk?
Aanvullend op mijn antwoord op vraag 1 is mij geen andere informatie bekend.
Kunt u aangeven op welke wijze het aardbevingsrisico, zoals zich dat nu manifesteert in Groningen, onderdeel is van de testsystematiek en de beoordeling van de kwaliteit van bouwmaterialen voorzien van CE-keurmerken? Vindt u dit afdoende en kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord op vraag 1 geldt ook voor bouwmaterialen met CE-markering. De prestatie-verklaring bij een CE-gemarkeerd bouwmateriaal geeft in het algemeen de sterkte eigenschappen van het betreffende bouwmateriaal. Deze eigenschappen kunnen vervolgens worden gebruikt bij het maken van projectspecifieke constructieberekeningen waarmee kan worden aangetoond dat een gebouw aardbevingsbestendig is. De technische specificaties van een bouwmateriaal dat valt onder een geharmoniseerde Europese productnorm, mogen overigens alleen worden vermeld in de prestatieverklaring, dat onderdeel is van de CE-markering. Deze essentiële kenmerken mogen niet in een nationaal keurmerk als KOMO worden genoemd.
Is het verplicht voor leveranciers van bouwmaterialen om op aardbevingsbestendigheid te testen bij CE- markering? Zo ja, welke materialen vallen daaronder, tot welke norm moeten die bouwmaterialen aardbevingsbestendig zijn en is die norm afdoende om het risico in Groningen af te dekken? Zo nee, wat is dan nog de zeggingskracht van een CE-keurmerk in aardbevingsgebied en op welke manier kan een bouwconsument nog vertrouwen dat bouwmateriaal aardbevingsbestendig is? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Kunt u nagaan in hoeverre de sector de beschikking heeft over besteksoftware die gecertificeerd aardbevingsbestendig bouwen mogelijk maakt, conform de eisen die nodig zijn om de veiligheid te garanderen?
Het gebruik van en de beschikking over besteksoftware – die wordt gebruikt voor contractvorming – is een zaak van de bouwsector waar ik geen rol bij heb. Aardbevingsbestendig bouwen is mogelijk zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven en staat los van de besteksoftware.
Ziet u net meerwaarde in een gebiedsgebonden «kop» op het bestaande bouwbesluit specifiek voor het aardbevingsgebied in Groningen om daarmee recht te doen aan de grotere veiligheidsrisico’s die zich daar manifesteren? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Zoals de Minister van Economische Zaken in zijn brief van 9 februari 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 96) heeft aangegeven, is het voornemen om de NPR voor aardbevingsbestendig bouwen in het Bouwbesluit aan te wijzen voor het aardbevingsgebied, naar verwachting de eerste helft van 2016.
Het bericht ‘Boete tijdens vervoer doodziek kind’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de bestuurder van een rolstoelbusje waarin zijn zieke dochter werd vervoerd en welk busje werd begeleid door een ambulance- en politiebusje, een boete heeft gekregen wegens te hard rijden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoudelijke motivatie van de negatieve beslissing op het bezwaar dat tegen de boete is gemaakt, onder andere luidende: «U stelt dat u genoodzaakt was,» en: «Wij maken de afweging tussen uw belangen en die van de overige weggebruikers. De belangen van de overige weggebruikers wegen zwaarder.»?2 Waarom wogen in casu de belangen van de overige weggebruikers zwaarder volgens het Openbaar Ministerie (OM)?
Het OM heeft aangegeven dat de beslissing van de officier van justitie, alsmede de motivering van deze beslissing, in deze zaak onjuist is geweest. Gelet op de gegeven omstandigheden had de beslissing anders moeten luiden en had de sanctie direct op € 0,– moeten worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat het OM de boete inmiddels tot 0 heeft teruggebracht? Waarom is de boete niet vernietigd? Klopt het dat het OM de betrokkenen alleen geïnformeerd heeft of zijn ook excuses aangeboden vanwege de hierboven beschreven motivering op het ingediende bezwaar?3
Het OM heeft zijn eerdere beslissing op het beroep tegen de initiële beschikking gewijzigd en het sanctiebedrag vastgesteld op € 0,–.
De beschikking is in stand gebleven, nu op de juiste wijze is geconstateerd dat de gedraging is verricht. Er is immers te hard gereden. De bijzondere persoonlijke omstandigheden ten tijde van de gedraging billijken echter niet dat het sanctiebedrag zou moeten worden voldaan. Om die reden is de beschikking in stand gebleven, maar het sanctiebedrag op € 0,– gesteld. De wetgever heeft juist in deze gevallen de mogelijkheid geboden om toepassing te geven aan de matigingsbevoegdheid. Daarbij wordt verwezen naar de Memorie van Antwoord bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften4. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd de situatie dat een betrokkene sneller rijdt dan is toegestaan in de haast om een ernstig zieke medepassagier naar de arts of ziekenhuis te brengen. Gelet op hetgeen de wetgever heeft beoogd is een matiging tot nihil in dit geval de juiste beslissing.
Betrokkene is geïnformeerd over de gemaakte misslag. Er zijn eveneens excuses gemaakt voor de onjuiste beslissing. Het OM heeft betrokkene een bos bloemen gestuurd.
Kunt u de procedure ten aanzien van het binnenkomen van een flitsfoto bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) tot en met het versturen van een boete beschrijven? Vindt normaliter bij het CJIB geen enkele belangenafweging plaats naar aanleiding van de flitsfoto, in casu gelet op de zichtbare begeleiding van een ambulance- en politiebusje? Zo nee, waarom niet?
Veruit het overgrote deel van de overtredingen wordt door middel van digitale handhavingsmiddelen geconstateerd. De digitale handhavingsmiddelen maken een foto van het kenteken van het voertuig waarmee de overtreding is begaan. Het merendeel van de foto’s wordt geautomatiseerd verwerkt. Bij de geautomatiseerde verwerking van de flitsfoto’s vindt een selectie van foto’s plaats. Kentekenhouders van wie het kenteken wordt herkend (hetzij door de geautomatiseerde systemen, hetzij na handmatige controle door buitengewone opsporingsambtenaren) ontvangen een boete. Het is – ook bij handmatige controle – niet mogelijk om aan de hand van de foto’s te constateren of er sprake is van een noodsituatie. Er kan slechts feitelijk worden geconstateerd dat – in casu – een politievoertuig achter een busje reed. Dit hoeft niet per definitie een noodsituatie te zijn. Het is aan de bestuurder om beroep in te stellen tegen de boete.
Hoe borgt u dat in eenzelfde situatie waarin onder begeleiding van hulpdiensten te hard wordt gereden niet alsnog een boete wordt uitgekeerd en/of in hoger beroep het indienen van bezwaar hiertegen effect kan sorteren? Hoe borgt u dat ook bij het CJIB een belangafweging plaatsvindt?
Op basis van de vaststelling dat de gedraging is verricht kan een sanctie worden opgelegd. Dit betreft veelal constateringen op kenteken, zoals ook hier het geval was. In een dergelijke situatie kan de betrokkene in het kader van administratief beroep tegen deze beschikking bijzondere omstandigheden aanvoeren die het opleggen van een sanctie niet billijken. Helaas kan het incidenteel voorkomen dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een onjuiste beslissing wordt genomen. In die incidentele gevallen heeft de officier van justitie de mogelijkheid om zijn eerdere besluit te wijzigen. Hetgeen ook in het onderhavige geval is gebeurd.
Het CJIB kan binnen bepaalde kaders overgaan tot correctie, waarbij de beschikking wordt ingetrokken. Het moet dan bijvoorbeeld gaan om fouten bij de instelling van de apparatuur, fouten waarbij evident is dat de sanctie is opgelegd aan een persoon die de gedraging niet heeft gepleegd of zaken waarbij iemand beschikt over een geldige ontheffing of vrijstelling overgaan tot correctie. Zaken die buiten dit kader vallen dienen in beroep te worden behandeld. Het OM kan op basis van alle omstandigheden van het geval het besluit tot het opleggen van de administratieve sanctie volledig toetsen. Het CJIB is niet bevoegd tot een dergelijke volledige heroverweging.
Wordt in uw voornemen om het kwaliteits- en serviceniveau bij het OM een stevige impuls te geven meegenomen de afhandeling door zowel het CJIB als het OM ten aanzien van vragen en/of bezwaren bij opgelegde (verkeers)boetes?4 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom ziet u hiertoe geen aanleiding?
Het kabinet stelt vanaf 2016 structureel € 15 mln. beschikbaar aan het OM zodat het de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven. Over de precieze invulling van het gereserveerde bedrag ben ik nog met het OM in gesprek.
Bijeenkomsten in het kader van het RIVM-onderzoek naar werken met chroom VI |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de teleurgestelde reacties van oud-medewerkers over de bijeenkomsten rond het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar het werken met chroom VI?1
De teleurstelling van een aantal oud-medewerkers betrof voornamelijk de toepassing en criteria van de coulanceregeling. Dat hiermee emoties gepaard gaan, begrijp ik. Enkele oud-medewerkers hadden kritische vragen over de duur van het historische onderzoek. Desalniettemin is er een brede wens en bereidheid van oud-medewerkers om mee te werken aan het RIVM-onderzoek.
Waarom mochten aanwezigen «geen gedetailleerde vragen» stellen?
Er zijn wel gedetailleerde vragen gesteld en die zijn ter plekke beantwoord.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van een oud-medewerker over het onderzoek: «Ze rekken dit zo lang mogelijk, zodat zo veel mogelijk collega's de pijp uit gaan, voordat het onderzoek klaar is»?
Zoals ik in mijn brief van 1 december jl. (Kamerstuk 34 300X, nr. 65) aan uw Kamer heb gemeld, wordt het hele onderzoek inzake chroomhoudende verf transparant, voortvarend maar ook zorgvuldig aangepakt. Ik betreur het wantrouwen jegens het RIVM, waarvan de onafhankelijkheid en deskundigheid wettelijk zijn verankerd. Bovendien wordt het onderzoek aangestuurd door de paritaire commissie onder leiding van de heer Vreeman en is er nauw overleg met de centrales van overheidspersoneel. Daarnaast wordt het onderzoek wetenschappelijk getoetst door een klankbordgroep. Deze klankbordgroep bestaat uit deskundigen die zijn voorgedragen door belanghebbenden, waaronder de vakbonden en betrokken letselschadeadvocaten. Zoals gebruikelijk in wetenschappelijk onderzoek zullen de resultaten en conclusies van deelonderzoeken ook nog worden getoetst door externe (internationale) deskundigen. Met de paritaire commissie en klankbordgroep wordt frequent besproken of en op welke manier het onderzoek kan worden versneld zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Daarnaast blijven de bij het onderzoek betrokken partijen de dialoog zoeken met de mensen om wie het werkelijk gaat en staat een goede informatievoorziening voorop.
Snapt u dat deze bijeenkomsten de frustratie en het wantrouwen van de aanwezigen vergroot heeft en dat dit het onderzoek kan bemoeilijken? Wat onderneemt u daartegen?
De bijeenkomsten zijn essentieel om (oud)medewerkers bij de uitvoering van het onderzoek te betrekken. Frustraties en kritische vragen maken duidelijk op welke punten verder moet worden gesproken om achterliggende vragen te verhelderen.
Welke criteria heeft u gehanteerd voor het uitnodigen van oud-medewerkers voor deze bijeenkomsten? Op basis van welke criteria spreekt u met mensen in het kader van het onderzoek naar Chroom VI?
Voor de beide bijeenkomsten zijn 900 oud-medewerkers uitgenodigd, die geregistreerd zijn bij het informatiepunt van het CAOP. Het enige criterium was dat deelneming openstond voor «oud-medewerkers». Aan beide bijeenkomsten hebben in totaal ongeveer 150 oud-medewerkers deelgenomen.
Zijn alle oud-medewerkers, die in aanraking geweest zijn met Chroom VI, uitgenodigd voor deze bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is het onderzoek naar de huidige situatie en het historische onderzoek afgerond?
In de volgende standvanzakenbrief, die eind januari 2016 is voorzien, verwacht ik u meer inhoudelijke informatie over het onderzoek te kunnen verstrekken.
De geheugenpoli voor immigranten |
|
Fleur Agema (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg demente migrant»?1
Ik zie het als een initiatief om de regionale keten voor dementiezorg te versterken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om voor elk ziektebeeld een speciale migrantenpoli te openen?
Het is niet altijd onwenselijk het zorgaanbod voor specifieke groepen of aandoeningen te organiseren. De pragmatische begrenzing zal gelegen zijn in de rendabele exploitatie gelet op het aantal patiënten dat zich aandient, en het onderhouden van de generieke vaardigheden van de professionals die deze zorg leveren.
Kunt u aangeven of er een tekort aan geheugenpoli’s is?
Ik beschik niet over signalen dat er nu onvoldoende zorgaanbod bestaat voor mensen met geheugenproblemen. Op grond van de demografische ontwikkelingen is een toenemende zorgvraag wel aannemelijk.
Kunnen autochtonen ook terecht bij de migrantenpoli of worden zij gediscrimineerd?
De toegang tot de zorgketen bij geheugenproblemen is ook voor autochtonen geborgd. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Valt behandeling op een migrantenpoli onder het basispakket? Zo ja waarom?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Waaruit worden de extra kosten voor tolk, maatschappelijk werk en opvang etc. betaald?
Voor zover de ondersteuning met tolken onderdeel uitmaakt van de integrale zorgverlening, dient deze bekostigd te worden uit het tarief van de Diagnose Behandel Combinatie.
Wanneer maakt u een einde aan deze flauwekul?
In artikel 14 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat »de vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst, slechts op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord wordt.»
Zorgverzekeraars hebben ten aanzien van deze aanspraak een eveneens wettelijk bepaalde zorgplicht. Ik ben niet voornemens de Zorgverzekeringwet op deze punten te wijzigen.
De BTW-plicht van gemeenten bij ambtelijke fusies |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de plannen van de vier gemeenten Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland c.a. om per 1 januari 2016 ambtelijk te fuseren als opmaat naar een bestuurlijke fusie, met als juridische basis een zware gemeenschappelijke regeling?
Ja, daar ben ik mee bekend. Uit de media heb ik op dit punt ook vernomen dat de ambtelijke fusie is uitgesteld vanwege onzekerheid rondom arbeidsplaatsen en standplaatsen.
Bent u bekend met de btw-plicht waarmee deze gemeenten worden geconfronteerd als zij een ambtelijke fusie aangaan, waarbij alle vier gemeenten btw moeten betalen over de diensten (ambtelijke voorbereiding en uitvoering) die zij afnemen van de gemeenschappelijke regeling (ambtelijke fusieorganisatie)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat gemeenten, indien zij een ambtelijke fusie aangaan, altijd btw moeten betalen over de diensten die zij van de ambtelijke fusieorganisatie afnemen, terwijl bij een ambtelijke fusie het afnemen van diensten van de nieuwe ambtelijke organisatie juist het doel is? Zo ja, waarom geldt hier geen vrijstelling voor?
In 2015 is in Europees verband, namelijk in het btw-comité, volop gesproken over de reikwijdte van de koepelvrijstelling. Deze overleggen hebben inmiddels tot een succesvolle uitkomst geleid. De Europese Commissie heeft zich namelijk onverwacht en duidelijk uitgesproken voor een ruimere toepassing van de koepelvrijstelling dan onder meer in Nederland het geval is. Deze ruimte benut ik graag. Dit betekent dat de koepelvrijstelling voor de dienstverlening van de fusieorganisatie geldt als de dienst van de fusieorganisatie hoofdzakelijk (voor 70% of meer) wordt gebruikt door de deelnemende gemeenten voor onbelaste overheidsactiviteiten of vrijgestelde activiteiten. Daarmee is de btw-problematiek van gemeentelijke samenwerking in de vorm van een fusieorganisatie vrijwel geheel opgelost. Ik zal deze beleidswijziging op de gebruikelijke wijze publiceren, waarbij conform het Besluit Fiscaal Bestuursrecht ambtshalve niet op het verleden wordt teruggekomen.
Kunt u aangeven hoeveel gemeentelijke fusieprojecten en gemeenten hierdoor getroffen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u deze btw-heffing in het licht van de druk op gemeenten om juist méér te gaan samenwerken, efficiënter te werken en het feit dat een ambtelijke fusie juist al een extra financiële inspanning van gemeenten vraagt?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke voorwaarden is de zogenaamde koepelvrijstelling van toepassing bij samenwerking tussen gemeenten?
De koepelvrijstelling is opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel u, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze vrijstelling is gebaseerd op de vrijstelling van artikel 132, lid 1, onderdeel f, van de BTW-richtlijn. Lidstaten zijn verplicht deze vrijstelling op te nemen in hun wet- en/of regelgeving. De koepelvrijstelling geldt alleen voor diensten van een samenwerkingsverband (koepel) aan haar leden die direct nodig zijn voor de uitoefening van prestaties van die leden, die deze leden vrijgesteld van BTW of als niet-ondernemer verrichten. Verder is vereist dat de koepel alleen de gemaakte kosten naar rato van het aandeel van de leden in de diensten doorbelast. Toepassing van de koepelvrijstelling mag niet leiden tot concurrentieverstoring tegenover derden. Om die reden zijn bepaalde diensten van de koepelvrijstelling uitgezonderd, zoals het verzorgen van de financiële administratie.
Bent u bereid om een btw-vrijstelling in te voeren voor gemeenten die een ambtelijke fusie aangaan ter voorbereiding op een bestuurlijke fusie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht over volle treinen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ConsumentenClaim wil massaclaim indienen bij NS over volle treinen» van 1 december jl.?1
Ja.
Wat vindt u van het toenemende aantal klachten over overvolle treinen bij NS? Op welke trajecten hebben de klachten met name betrekking en wat is de oorzaak van de klachten? Hoe verhoudt zich dit tot de inspanningsverplichting van NS om mensen een zitplaats aan te kunnen bieden?
De prestaties van NS op het gebied van vervoercapaciteit zijn nog niet overal voldoende. De hoeveelheid klachten van reizigers maakt dit ook duidelijk. Zowel de reiziger als ik en ook NS verstaan onder comfort niet dat mensen heel dicht bij elkaar staand vervoerd worden. Dat moge duidelijk zijn.
De klachten over volle treinen in 2015 zijn meestal terug te voeren op «reguliere» oorzaken, zoals verstoringen, werkzaamheden, afwijking in de uitvoering van de materieelplanning.
Rover heeft een top 100 samengesteld op basis van alle meldingen die tussen 1 januari 2015 en 30 september 2015 binnenkwamen bij het meldpunt volle treinen van Rover. De meeste klachten hebben betrekking op de trajecten Rotterdam Centraal – Uitgeest (ochtendspits), Heerlen – Schiphol (ochtendspits) en Leeuwarden – Den Haag Centraal (ochtendspits).
NS heeft de drukke treinen en trajecten in het vizier maar heeft niet altijd mogelijkheden om maatregelen te treffen door korte perronlengtes of werkzaamheden aan het spoor die beperkingen voor de materieelinzet opleveren. Veel van de klachten worden veroorzaakt door verstoring in de treindienst (welke oorzaak dan ook) waardoor de reizigersstromen veranderen en treinen overvol raken. Op wekelijkse basis beziet NS de mogelijkheden om bij te sturen op trajecten waar veel klachten op zijn. Zo heeft NS begin 2015 de Sprinter tussen Amsterdam en Schiphol (op het traject Uitgeest-Rotterdam Centraal) verlengd en is ook de drukste trein op het traject Leeuwarden – Den Haag versterkt. Voor de lijn Heerlen-Schiphol informeert NS reizigers actief over de hinder die reizigers kunnen ondervinden door tijdelijke infrastructuur beperkingen in verband met werkzaamheden rondom Utrecht.
NS dient zich te houden aan haar eigen vervoersvoorwaarden. Ook dient NS zich te houden aan de concessie afspraken. In het kader van de concessie is NS verplicht om de materieelinzet te plannen op basis van de verwachte vervoervraag en dusdanig dat er geen reizigers op het perron achterblijven en dat reizigers met voldoende comfort kunnen reizen. Daarnaast zijn in de concessie prestatie-indicatoren afgesproken. Als deze niet gehaald worden volgt een boete. Om tot verbeteringen te komen voert NS een programma uit, genaamd «vervoercapaciteit naar tevredenheid», en investeert NS in nieuw materieel.
Hoeveel materieel komt NS tekort? Kunt u dit per traject uitsplitsen? Hoeveel nieuwe treinen zijn er besteld? Wordt overwogen om naar aanleiding van een tekort aan materieel, tijdelijk materiaal in te huren of is dit gezien het voltage in Nederland niet mogelijk?
Deze vraag interpreteer ik als een vraag naar de specifieke problematiek in 2016–2017. Via een separate brief informeer ik u hierover nader.
Bent u bereid om alsnog met NS in gesprek te gaan over het langer laten rijden van de treinen van het type Mat’64?
Deze optie is onderwerp van bespreking geweest. Uitkomst is dat NS met ingang van de dienstregeling 2016 de Mat’64 niet meer planmatig inzet. Deze trein heeft de laatste cyclus van de levensduur bereikt en het veiligheidsmanagementsysteem van NS vereist revisie. Daarbij komt dat onderdelen schaars zijn en de werkplaatscapaciteit vol gepland is in 2016 ten behoeve van revisie van materieel dat in 2016 ook ingezet wordt en ten behoeve van nieuw materieel, zo laat NS mij weten.
Wel heeft NS besloten met ingang van de dienstregeling 2016 (13 december 2015) tot 1 april 2016 een aantal treinstellen Mat’64 beschikbaar te stellen als reserve voor geval van calamiteiten. Dit is mogelijk zolang de revisietermijnen niet verlopen zijn. Langer inzetten is volgens NS om hiervoor genoemde aspecten niet mogelijk.
Wanneer kunnen we in dit verband de uitkomsten verwachten van de taskforce die onderzoek doet naar maatregelen om de drukte in de spits beter te spreiden?
De Taskforce Beter Benutten Onderwijs en OV is een initiatief van Minister Bussemaker (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). Deze Taskforce bekijkt hoe de piekbelasting in de trein verminderd kan worden, bijvoorbeeld door te kijken of onderwijsinstellingen te verleiden zijn lestijden aan te passen, leren op afstand meer in te zetten en fietsgebruik op korte afstand te stimuleren. Ik vind dit van belang omdat capaciteitsproblemen in de spits in het hele openbaar vervoer voorkomen. IenM participeert in de Taskforce door haar ervaring en kennis opgedaan in het Programma Beter Benutten in te brengen. Op 17 december is het adviesrapport aan Minister Bussemaker aangeboden.
Hoe geeft u uitvoering aan uw toezegging om «alles uit de kast te halen om verbeteringen op het spoor te bewerkstelligen», zoals gedaan tijdens het Algemeen overleg spoor op 19 nov jl. en welke noodmaatregelen worden er precies genomen om iets te doen aan de overvolle treinen?
Ik verwijs u hier naar de separate brief over de oplossing van de problematiek.
Welk effect heeft het materiaaltekort op de getoetste prestatie-indicatoren in 2015 en wat zijn de vooruitzichten voor volgend jaar? Kunt u bij uw antwoord de uitvoering van de motie «3 strikes out» (Kamerstuk 29 984, nr. 541) betrekken?
Het probleem met het materieeltekort doet zich primair voor in 2016–2017. Dit laat onverlet dat er ook in 2015 bij storingen of defecten aan materieel of infrastructuur regelmatig sprake is geweest van te drukke treinen, en dat operationele verbeteringen in de komende jaren noodzakelijk zijn. Daar werkt NS via het programma vervoercapaciteit naar tevredenheid aan. Daarnaast moet een hogere betrouwbaarheid op het spoor bijdragen aan minder storingen en defecten met te drukke treinen als gevolg.
Welke resultaten NS in 2015 behaalt op de in de concessie afgesproken prestatie indicatoren kan ik pas beoordelen als de jaarcijfers beschikbaar zijn. De jaarverantwoording stuurt NS mij voor 1 maart 2016 toe. Op basis van de halfjaarverantwoording is er geen aanleiding te veronderstellen dat NS onder de gestelde bodemwaarden presteert met uitzondering van de vervoercapaciteit in de spits op de HSL-Zuid.
De vooruitzichten zijn, in de vorm van door NS afgegeven progressiewaarden, opgenomen in het vervoerplan 2016. Aangezien dit het eerste jaar van de nieuwe concessie betreft, is er nog geen sprake van drie keer onder de bodemwaarde presteren. Daarmee is nog niet gezegd dat ik tevreden ben over het geboden comfort. Niet voor niks voert NS hierop een verbeterprogramma uit.
Het werkbezoek aan Port of Twente en de daar gevestigde bedrijven d.d. 30 november jl. |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe geeft u inhoud aan uw toezegging, gedaan tijdens het Algemeen overleg Scheepvaart op 5 november 2015, om er alles aan te doen om zoveel mogelijk hinder door renovatie van de sluisdeuren in het Twentekanaal te beperken?
Ik bereid de aanbesteding voor van de renovatie van de sluiscomplexen Delden en Hengelo in het Twentekanaal. Hierbij daag ik de markt uit om de sluiscomplexen zoveel mogelijk beschikbaar te houden. Bij hun inschrijving vermelden aannemers hoeveel stremming zij veroorzaken, waarbij 35 dagen het maximum is. Die inschrijvingen beoordeel ik vervolgens onder andere op de beschikbaarheid en de prijs. Wat uiteindelijk de stremmingsperiode is, weet ik pas wanneer er een aannemer is geselecteerd.
Heeft u begrip voor de argumentatie van de aan Port of Twente verbonden bedrijven dat lang niet alle watergebonden modaliteiten geschikt zijn voor weg- dan wel spoorvervoer, en wat vindt u daarvan in relatie tot de stremming?
Ik ben mij bewust van de afhankelijkheid van de bedrijven van de vaarweg, temeer omdat dit kanaal in 2012 reeds gestremd is geweest bij de calamiteit Sluis Eefde. Juist daarom heb ik bij de voorbereiding voor dit project veelvuldig contact met de omgeving waaronder het bedrijfsleven als gebruiker van het kanaal.
Ik heb het bedrijfsleven betrokken bij mogelijkheden om de stremmingsduur te beperken of de hinder hiervan terug te brengen. Zo heb ik een inventarisatie gemaakt van mogelijkheden om tijdelijke laad- en loslocaties te maken en hierbij het bedrijfsleven aangeboden te bemiddelen of helpen met vergunningverlening waar mogelijk. Ook heb ik hen gevraagd om te kijken hoe zij kunnen bijdragen aan beperking van de hinder.
Ik realiseer mij dat het uitvoeren van werkzaamheden aan het netwerk tot hinder en financiële schade kan leiden. Daarom daag ik de markt uit om deze stremmingsduur te beperken.
Is het bedrijfsleven, dat getroffen wordt door deze langdurige stremming, betrokken geweest bij het zoeken naar alternatieven? Zo ja, wat is er met die suggesties gedaan? Zo nee, waarom niet? En bent u bereid het bedrijfsleven mee te laten denken over creatieve oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de aanbesteding te sturen op zo kort mogelijke stremmingsperiode(n), minimale overlast voor de gevestigde bedrijven, en is het gefaseerd aanpakken van de werkzaamheden een mogelijkheid om mee te nemen in de aanbesteding? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik stuur op beperking van de stremmingsduur door de markt uit te dagen. Ook overleg ik met het bedrijfsleven hoe de hinder kan worden beperkt. Zie ook vragen 1, 2 en 3.
Nee, het gefaseerd aanpakken van de werkzaamheden is geen optie. Fasering leidt tot een aanzienlijk langere totale stremmingsduur zonder dat de afzonderlijke deelstremmingen veel korter worden. Het blijkt beter om in een keer door de zure appel heen te bijten. Dan kunnen verschillende werkzaamheden tegelijk uitgevoerd worden.
Vindt u een dergelijk lange stremming in lijn met het uitgangspunt van uw beleid, om het vervoer over water te stimuleren?
Ik stimuleer het vervoer over water door op slimme manieren de effectiviteit binnen de sector te vergoten, zoals met de Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen (IDVV) en met Beter Benutten. Daarnaast investeer ik ook in uitbreiding van het netwerk zoals bijvoorbeeld met een tweede Kolk bij Eefde en verruiming van de Twentekanalen zelf. De instandhouding van het netwerk voer ik uit met zo min mogelijk hinder binnen de financiële kaders. Niet alle hinder is te voorkomen, maar door de markt uit te dagen om met creatieve oplossingen te komen, zorg ik voor kosteneffectief onderhoud met beperkte hinder.
De gelijke behandeling van aardbevingsschade in alle gemeenten |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de uitspraken van burgemeester Smit van Oldambt over het in te stellen onderzoek van de Nationaal Coördinator Groningen naar de situatie in Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat in de dorpen van de gemeente Oldambt een vergelijkbare situatie is als die in de dorpen in de gemeente Delfzijl, een paar kilometer verderop?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hieronder vallen ook de gemeenten die in de vragen worden genoemd. De NCG heeft de burgemeester van Oldambt hierover geïnformeerd.
Is het waar dat in dorpen als Nieuwolda, ’t Waar en Nieuw-Scheemda dezelfde schade voorkomt als in de dorpen van de gemeente Delfzijl?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstandigheden, zoals de ondergrond, daar hetzelfde zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afwikkeling van de schade daar even gebrekkig verloopt als in de gemeente Delfzijl? Kunt u met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg treden, en hem verzoeken om zijn onderzoek uit te breiden naar het hele gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Geweigerde terminale thuiszorg aan 23 mensen die thuis wilden sterven |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe is het mogelijk dat u deze in- en intrieste zaak liever afdoet met een telefoontje naar één ziekenhuis, waardoor u het probleem kunt ontkennen, dan dat u inziet dat hier een grens overschreden is, en daadwerkelijk actie onderneemt om de impasse tussen u, de zorgverzekeraars en de aanbieders over het geldtekort voor de wijkverpleging te doorbreken, zodat de laatste wens van mensen om thuis te kunnen sterven niet meer geblokkeerd wordt?1
Ik heb mij op de hoogte gesteld van de toegang tot terminale zorg in de casus die aan de orde was in de Nieuwsuur uitzending. In dit verband heb ik contact opgenomen met zowel het betrokken ziekenhuis als de zorgverzekeraar. Dat ik problemen zou ontkennen herken ik dus niet. Wel is mij uit deze contacten gebleken dat het incidenteel is voorgekomen dat door fluctuaties in het aantal terminale patiënten, niet altijd de voorkeursoplossing van de patiënt en familie (zoals thuis sterven) op korte termijn kan worden gerealiseerd. Op basis hiervan heeft zorgverzekeraar CZ nieuwe werkafspraken gemaakt met ziekenhuizen en thuiszorgaanbieders. Daarnaast heb ik conform de moties van het Kamerlid Wolbert2, bij zorgverzekeraars en zorgaanbieders het belang van goede regionale afspraken en een pro-actieve houding bij een knellend budget benadrukt, om eventuele problemen in de toekomst te voorkomen.
Overigens spreek ik regelmatig met partijen over alle aspecten van de wijkverpleging waaronder de inkoop van en toegang tot de specialistische vormen van wijkverpleging, zoals de palliatief terminale thuiszorg. Zoals ik heb toegezegd in het voortgezet algemeen overleg van 10 november jl., naar aanleiding van een motie van het Kamerlid Bergkamp3, informeer ik de Tweede Kamer nog voor het eind van het jaar over de stand van zaken rond de inkoop van de gespecialiseerde functies van de wijkverpleging.
Massale schade door gaswinning bij Delfzijl |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de massale schade door gaswinning in de dorpen bij Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Delfzijl bij de Nationaal Coördinator heeft aangedrongen op een snel onderzoek naar de omvangrijke schade aan huizen en gebouwen in dorpen ten zuiden van Delfzijl?
Ja, als gevolg van het hoge aantal schadegevallen in de omgeving van Delfzijl heeft de burgemeester van Delfzijl er bij de Nationaal Coördinator Groningen inderdaad op aangedrongen om extra onderzoek te doen naar de oorzaak daarvan.
Is het waar dat het gaat om onder meer Woldendorp, Termunterzijl, Termunten, Borgsweer en Wagenborg?
Ja, maar bijvoorbeeld ook om schadegevallen in de gemeente Oldambt, Veendam, Bellingwedde en Pekela.
Is het waar dat bij storm levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Welke conclusies verbindt u daaraan?
Bij storm bestaat het risico op omvangrijke schade. Deze situaties kunnen worden beïnvloed door verschillende tijd- en plaats afhankelijke factoren, die kunnen verschillen per gebouw. Daarom kan ik daar geen algemene conclusies aan verbinden.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator op aandringen dat er een snel onderzoek komt naar de situatie in en rond Delfzijl?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator, de NAM en het CVW op aandringen dat de schades zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld?
Ja, een spoedige en zorgvuldige afwikkeling van schademeldingen heeft mijn aandacht en is ook onder de aandacht van alle betrokken organisaties.
Een nieuwe, tweede corruptiezaak bij Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat Justitie bezig is met een tweede corruptiezaak bij Propertize en bij deze nieuwe affaire vijf verdachte personen en drie bedrijven betrokken zijn?
Ja.
Kunt u aangeven in welk jaar de vermoedelijke omkoping speelde?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het, gelet op de opsporings- en vervolgingsbelangen, hierover geen mededelingen kan doen.
Klopt het, dat ook in dit strafonderzoek sprake is van omkoping, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte? Deelt u de mening, dat witteboordencriminaliteit strafrechtelijk moet worden aangepakt en is al duidelijk of het tot strafrechtelijke vervolgen wordt overgegaan? Zo nee, wanneer komt hier naar verwachting duidelijk over?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in het betreffende onderzoek sprake is van een verdenking ter zake van oplichting, niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De zaak bevindt zich momenteel bij de rechter-commissaris in verband met aanvullende onderzoekswensen van de verdediging. Daarna zal het Openbaar Ministerie per verdachte een definitieve vervolgingsbeslissing nemen.
De bestrijding van financieel-economische criminaliteit is de laatste jaren geïntensiveerd. Uiteraard dient ook deze vorm van criminaliteit aangepakt te worden.
Kunt u aangeven of naast dit tweede strafonderzoek er nog andere (straf)onderzoeken lopen naar (voormalig) medewerkers van Propertize?
Ik kan geen mededeling doen of er in individuele gevallen door het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek wordt verricht.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die door Propertize zijn genomen om dit soort malversaties te voorkomen?
Er is sprake geweest van één aanwijzing. Op basis van een onderzoek door DNB in de periode 23 januari – april 2013 naar onder meer de wijze waarop SNS Property Finance opvolging gegeven had aan de signalen van mogelijke belangenverstrengeling, heeft DNB SNS Property Finance op 9 september 2013 een aanwijzing gegeven. Het onderzoek van DNB heeft weliswaar plaatsgevonden net voor en na de nationalisatie, maar de inhoudelijke basis van de aanleiding tot het onderzoek van DNB is gelegen in de jaren voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013. De aanwijzing van DNB had betrekking op herstelmaatregelen ten aanzien van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Propertize heeft gedurende 2014 de Propertize Werkwijze ingevoerd. De Propertize Werkwijze betreft de administratieve organisatie en interne beheersing van Propertize alsmede de daaraan gerelateerde (beleids)documenten, met als doel het waarborgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarbij heeft Propertize haar organisatie uitgebreid met een afdeling Internal Audit en een afdeling Compliance & Integrity.
Een gerenommeerd extern advieskantoor heeft op verzoek van de raad van bestuur van Propertize gedurende juli – augustus 2014 een validatie uitgevoerd op de Propertize Werkwijze en op 8 september 2014 geconcludeerd dat de opzet, bestaan en werking van de Propertize Werkwijze voldoende waarborgen bieden voor een beheerste- en integere bedrijfsvoering.
DNB heeft het ingezette verbetertraject gedurende de looptijd door middel van eigen waarnemingen gevolgd en heeft kennisgenomen van de bevindingen van de externe adviseur. Op 11 december 2014 heeft Propertize van DNB een brief ontvangen met daarin de vaststelling dat in voldoende mate wordt voldaan aan de aanwijzing van DNB.
In het najaar van 2014 heeft Propertize een integrale integriteitrisico-analyse uitgevoerd. De integrale integriteitrisico-analyse is op verzoek van de Raad van Commissarissen van Propertize gevalideerd door een extern gerenommeerd advieskantoor. De integriteitsrisico-analyse is vervolgens vergeleken met de Propertize Werkwijze. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat de aldus geïdentificeerde integriteitsrisico’s middels de beheersmaatregelen in de Propertize Werkwijze worden afgedekt.
Wat betekent deze tweede corruptiezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
In de eerste helft van 2013 heeft SNS Reaal/ SNS Property Finance (thans Propertize) aangifte gedaan van fraude, omkoping en/of oplichting. De kwestie waaraan thans in de media wordt gerefereerd was bij deze aangifte inbegrepen. Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd – wat Propertize betreft – geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Klopt het dat DNB SNS aanwijzingen gaf, ook na de nationalisatie? Zo ja welke aanwijzingen waren dit?2
Zie antwoord vraag 5.
De Commissie Hoekstra/Frijns de integriteitsproblemen bij SNS; hoe oordeelt u in dat licht over de volgende passages in het genoemde artikel in NRC «Een pagina gaat over integriteitsprogramma en integriteitsmetingen in de jaren erna. Maar niets over de gebrekkige bedrijfsvoering, controle en klantenkennis. Of over de aanwijzingen voor fraude en al die andere kwesties waarvan DNB in haar aanwijzing schrijft dat daar ook in eerdere jaren sprake van was en waarmee honderden miljoenen euro gemoeid zijn.»?
Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL heeft de onafhankelijke Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL onderzocht of DNB en het Ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS REAAL. De onderzoeksperiode is geëindigd op 1 februari 2013.
In een brief aan de commissie van 5 april 2013 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 27), heeft de Minister van Financiën, op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Financiën, de commissie gevraagd om aandacht te besteden aan de mate waarin er bij de goedkeuring voor de overname van Property Finance door SNS REAAL aandacht is besteed aan integriteitskwesties, en de vraag of signalen over mogelijke misstanden bij Bouwfonds serieus zijn genomen; en de organisatie en het functioneren van het risicobeheer binnen SNS REAAL en de mate van toezicht daarop door de Nederlandsche Bank. De commissie heeft in haar rapport in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld «Aandacht voor integriteitskwesties», aan dit verzoek gevolg gegeven.
Deelt u de mening dat het in de rede zou hebben gelegen dat hier juist wel en uitgebreid onderzoek naar en verslag van zou zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u in dat perspectief over de uitspraak van commissielid Frijns dat zij «niet de diepte ingegaan (zijn) op wat SNS Reaal zelf wel of niet heeft gedaan?» Was het niet juist de opdracht, mede op aandringen van de Tweede Kamer, om ook boven water te krijgen in hoeverre integriteitsproblemen mede de oorzaak waren van de deconfiture van SNS?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de mate waarin integriteitsproblemen, corruptie en zelfverrijking een eigenstandige oorzaak vormden voor de slechte vastgoedportefeuille en afbouw ervan en de noodzakelijke nationalisatie die erna volgde?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, kan ik hier geen uitspraken over doen.
Mijnbouwschade in Delfzijl |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten: «Delfzijl slaat bij Alders alarm over massale schade in dorpen»1 en «Alders komt met onderzoek naar situatie in dorpen bij Delfzij»?2
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hierin wordt een brede variatie van mogelijke schadeoorzaken bekeken.
Zo ja, wat betekent het bericht over de omvangrijke schade buiten de officiële contour van de Peak Ground Acceleration (PGA)-kaart voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij de bepaling van een veilig gaswinningsniveau? En wat betekent deze geconstateerde, omvangrijke mijnbouwschade buiten de NAM schadecontour voor de voorgestelde werkwijze en prioriteiten van de Nationaal Coördinator Groningen?
De contourenkaart geeft aan binnen welk gebied schade als gevolg van de aardbevingen in Groningen te verwachten is. Elke melding, ook als dit schade buiten de contour betreft, wordt afzonderlijk beoordeeld.
Indien het hier niet gaat om mijnbouwschade veroorzaakt door gaswinning in Groningen, wat is dan de oorzaak van de schade? Kunt u meer voorbeelden geven van gebieden in Nederland met een gelijke concentratie schade aan woningen door deze oorzaak?
Dit is onderwerp van onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Is er bij het bepalen van de contour van de PGA-kaart, behalve naar extra risico’s van mijnbouwschade door gaswinning, ook gekeken naar extra risico’s op mijnbouwschade als gevolg van waterinjectie en extra risico’s als gevolg van de combinatie van gaswinning en waterinjectie bij het bepalen van de PGA-kaart? Zo ja, op welke wijze zijn deze risico’s meegenomen bij bepaling van de PGA-contour? Zo nee, waarom niet en wat betekent dit dan voor de bruikbaarheid van het tweede advies van de commissie Meijdam bij het bepalen van een veilig winningsniveau?
In mijn brief aan uw Kamer van 23 maart 2015 ben ik ingegaan op de mogelijke risico’s van waterinjectie (Kamerstuk 33 952, nr. 31). In deze brief heb ik ook aangegeven dat en waarom de kans op door injectie geïnduceerde bevingen laag is. Hierdoor is het effect van mogelijke bevingen als gevolg van waterinjectie op de PGA-kaart, die uitgaat van een maximale beving door gaswinning van 5 op de schaal van Richter, gering.
Hoeveel aardgas wordt er jaarlijks geproduceerd buiten de PGA-contour van het KNMI en met welke hoeveelheid is deze winning sinds 2013 gedaald of gestegen?
De winning uit het gehele Groningenveld is meegenomen bij het berekenen van de PGA-kaart van het KNMI. Deze omvat dus het gehele Groningenveld.
Wat betekent de omvangrijke schade buiten de contour van de PGA-kaart voor de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de PGA-kaart en de door NAM gehanteerde schadecontour voor mijnbouwschade?
De PGA-kaart is niet bedoeld om een inschatting te geven voor schade, maar dient als prioritering voor de versterkingsopgave. NAM hanteert wel een kaart voor aardbevingsschade. Als wordt vastgesteld dat schade ook daadwerkelijk door aardbevingen komt zal deze wellicht moeten worden herzien. Dit is onderwerp van het onderzoek, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze worden tot 1 januari 2016 schadeclaims, die vallen buiten de schadecontour van NAM, afgehandeld en hoe gebeurt dit na 1 januari 2016?
Vanaf 1 januari 2015 kunnen alle schades in de provincie Groningen worden gemeld bij het Centrum Veilig Wonen (CVW), dus ook schades die buiten de schadecontour vallen. NAM heeft Arcadis opdracht gegeven om op basis van steekproeven onderzoek te doen naar de oorzaak van het hoge percentage schademeldingen dat buiten de oude schadecontour viel. De conclusie van dit onderzoek luidt dat er geen causale relatie wordt geconstateerd tussen de schade aan de huizen en gebouwen in dit gebied en de aardbevingen door gaswinning. NAM heeft de NCG gevraagd een onderzoek naar schadegevallen buiten de schadecontour te laten valideren. De NCG is voornemens deze validatie in het eerste kwartaal van 2016 uit te voeren. NAM heeft aangegeven zich te conformeren aan de uitkomst van deze validatie. Tenzij uit de validatie onomstotelijk blijkt dat de schade niet door aardbevingen kan zijn veroorzaakt zal er dus altijd een expert moeten beoordelen hoe schade is ontstaan en of vergoeding van de herstelkosten door NAM aan de orde is.
Bij wie kunnen bewoners, gebouweigenaren en organisaties, die buiten de NAM schadecontour vallen, zich tot 1 januari 2016 melden in geval van mijnbouwschade en waar na 1 januari 2016?
Zie het antwoord op vraag 8.
Hoeveel schadegevallen zijn afgewezen door de NAM en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) en wat gebeurt er met deze schadegevallen?
NAM heeft de groep van ongeveer 600 bewoners die bij NAM hun schade hebben ingediend geadviseerd om zich tot het CVW te wenden. Gedurende de validatie van het onderzoek van Arcadis door de NCG zullen deze zaken worden aangehouden. Wanneer de validatie is afgerond, zullen deze meldingen worden afgehandeld.
Hoeveel schadegevallen zijn er bekend buiten de schadecontour van NAM en hoeveel buiten de contour van de PGA-kaart van KNMI? Hoe verhoudt dat zich tot het aantal schadegevallen binnen de schadecontour van NAM en binnen de contour van de PGA-kaart van KNMI, die de commissie Meijdam adviseert te gebruiken in haar tweede advies?
Het CVW heeft circa 1.200 meldingen ontvangen buiten de schadecontour van NAM. Daarnaast zijn er nog circa 600 meldingen die, in afwachting van het validatieonderzoek van de NCG, worden aangehouden. Binnen de schadecontour van NAM waren er circa 57.200 meldingen. De PGA-kaart is niet bestemd om een inschatting te geven voor schade, maar voor de versterkingsopgave.
Hoeveel huizen zijn er buiten de schadecontour van NAM opgekocht, ontruimd en gesloopt? Hoeveel buiten de PGA-contour van KNMI? Hoeveel binnen deze contouren?
Buiten de schadecontour zijn van NAM zijn er geen huizen aangekocht. Buiten de 0,1 contour op de huidige PGA-kaart van het KNMI zijn drie panden opgekocht.
Wat betekent de omvangrijke schade aan gebouwen buiten de PGA-contour voor de veiligheid van CC2 en CC3 gebouwen, zoals schoolgebouwen, kerken en kantoorgebouwen, zowel binnen als buiten de PGA-contour?
Optredende schade wil niet direct zeggen dat een gebouw onveilig is. Bij de veiligheid van gebouwen wordt gekeken naar het individuele risico en bestaat er geen «buitenste» PGA-contour. Ook bij een lage PGA-waarde kan een gebouw nog steeds versterkt moeten worden omdat het niet voldoet aan het individuele risico van 10-5. Dat kan bijvoorbeeld liggen aan de slappe ondergrond of de sterkte van het gebouw zelf.
Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan gebouwen in gevolgklassen (Consequence Classes – CC) 2 en 3 zijn er buiten de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen schoolgebouwen of ziekenhuizen? Hoeveel meldingen van mijnbouwschade aan CC2 en CC3 gebouwen zijn er binnen de NAM schadecontour? Hoeveel hiervan betreffen scholen?
Er zijn afgelopen jaar 1.231 meldingen van aardbevingsschade uit het buitengebied ontvangen. Naast woningen ontving het CVW ook meldingen van aardbevingsschade aan 17 bedrijfspanden, 5 kerken en 2 scholen. Binnen de contour zijn er in 2015 in totaal 34.006 schademeldingen gedaan. CVW ontving 67 meldingen van schade aan een schoolgebouw, 718 meldingen aan een bedrijfspand en 2 keer een melding van schade aan een kerk.
Hoeveel CC2 en CC3 gebouwen voldoen niet aan de veiligheidsnorm in het bouwbesluit, zoals dit buiten Groningen van kracht is? Hoeveel daarvan bevinden zich binnen de NAM schadecontour? Hoeveel daarvan bevinden zich buiten de NAM schadecontour?
Dit is op voorhand niet te zeggen, omdat het een combinatie is van de mogelijk (maximaal) optredende aardbeving en de sterkte van het betreffende gebouw. Op basis van een statistische analyse schat NAM in dat het in deze gebieden om enkele honderden gebouwen gaat die moeten worden versterkt. Dit is pas met zekerheid te zeggen als de betreffende gebouwen ook daadwerkelijk zijn geïnspecteerd. De NCG neemt deze gebieden (Bedum, Noordoostkant van de stad Groningen, West-Delfzijl en Hoogezand) mee in de prioritering van de versterkingsopgave.
Waarom versterkt Waterschap Noorderzijlvest, dat buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour ligt, dijken om bestand te zijn tegen mijnbouwschade? Zijn er meer waterschappen in Nederland die buiten de PGA-contour en NAM schadecontour dijken verzwaren met het oog op mijnbouwschade? Zo ja, welke waterschappen betreft dit? Zo nee, waarom niet?
Het waterschap Noorderzijlvest en het waterschap Hunze en Aas hebben een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre er sprake is van een versterkingsopgave door bevingen voor de infrastructuur onder hun beheer. Dit is een vervolg op de eerdere quickscans die in opdracht van mijn ministerie in 2013 en 2014 door Deltares zijn uitgevoerd. Bij de bepaling van de versterkingsopgave maken de organisaties – wegens het ontbreken van normen – gebruik van inschattingen door deskundigen, op basis van de op dat moment beschikbare kennis. Omdat elk infrastructureel object uniek is, moet steeds per geval bepaald worden of er sprake is van een aardbevingsgerelateerde versterkingsopgave.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade aan bovengrondse bebouwing in dorpen rond Delfzijl, dat buiten de contour van de PGA-kaart en buiten de NAM schadecontour ligt, voor de veiligheid en stabiliteit van dijken, gemalen, (pers)leidingen en andere (vitale) infrastructuur?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De veiligheid en stabiliteit van vitale infrastructuur zoals in vraag 17 omschreven moet op zichzelf voldoende gewaarborgd zijn. Omdat vrijwel elk infrastructureel object uniek is, zal steeds per geval vastgesteld worden of er sprake is van een specifieke bevingsopgave en wat deze precies inhoudt. Vrijwel alle organisaties die betrokken zijn bij het beheer van natte infrastructuur hebben inmiddels een proces in gang gezet om te bepalen in hoeverre dit aan de orde is. Eventueel opgetreden schade aan bovengrondse bebouwing is een van de aspecten die hierin mee worden genomen.
Wat is de status van het onderzoek van Deltares naar kwetsbaarheden bij mijnbouwschade van gemalen, sluizen en (pers)leidingen?
Het betreffende waterschap heeft een ingenieursbureau gevraagd om een plan van aanpak te schrijven voor de aanpak van overige infrastructuur, zoals gemalen, persleidingen en andere kunstwerken. Dit plan bouwt voor een deel voort op de eerdere inventarisatie van Deltares uit 2014. Verder zal het plan een aanpak bieden voor het stellen van kaders en uitgangspunten. Koppeling wordt gezocht met andere onderzoeken naar infrastructuur en het Platform Aardbevingsbestendige Infrastructuur (PAI). Begin maart worden de eerste resultaten verwacht volgens het waterschap.
Het drinkwaterbedrijf heeft inventariserend onderzoek lopen en het is de bedoeling om nog meer gericht onderzoek in gang te zetten. Hierover wordt ook overleg gevoerd met NAM.
Houdt het veiligheidsplan voor de regio rekening met mijnbouwschade voor ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom doet Veiligheidregio Groningen dit, terwijl Delfzijl, Chemiepark Delfzijl en Tankenpark Delfzijl buiten de schadecontour van NAM en de risiciocontour van het KNMI vallen? Houden andere veiligheidsregio’s, bijvoorbeeld Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond of Veiligheidsregio Zuid-Limburg, op soortgelijke wijze rekening met mijnbouwschade?
Het rampbestrijdingsplan dat door de Veiligheidsregio Groningen (VRG) wordt opgesteld in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO), beschrijft de aanpak van concrete rampsituaties voor specifieke inrichtingen. De basis hiervoor zijn de risicoanalyses die zijn opgesteld door de bedrijven zelf, die overigens sinds juli 2015 verplicht zijn om daarbij in te gaan op de risico’s van overstromingen en aardbevingen. VRG heeft een rampbestrijdingsplan voor diverse bedrijven op het Chemiepark Delfzijl, dat vooral inzicht biedt in de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van effecten die zich kunnen voordoen als beoordeelde risico’s werkelijkheid worden. Daarnaast heeft VRG een Incidentbestrijdingsplan Aardbevingen. Dit is een afgeleide van het rampbestrijdingsplan en beschrijft hoe de betrokken organisaties zich voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving met een scenario waarbij zich meerdere grootschalige incidenten gelijktijdig voordoen. Het Tankenpark NAM is niet BRZO-plichtig. NAM heeft locatienoodplannen waarmee de risico’s in beeld worden gebracht en de aanpak van mogelijke effecten wordt weergegeven. De contouren die gehanteerd worden door KNMI en NAM geven een indicatie waar mogelijk grootschalige effecten van een zware aardbeving te verwachten zijn, hoewel deze informatie nog gepaard gaat met onzekerheden. De gemeente Delfzijl, het Chemiepark en het Tankenpark vallen allemaal binnen het aandachtsgebied van VRG.
Elke veiligheidsregio stelt tenminste eenmaal in de vier jaar een beleidsplan vast, dat is gebaseerd op het regionale risicoprofiel. Bij het op- en vaststellen van het regionale risicoprofiel wordt – waar opportuun – het crisistype «aardbevingen» betrokken.
Wat betekent de omvangrijke mijnbouwschade buiten de PGA-contour en buiten de NAM schadecontour aan bovengrondse bebouwing voor de veiligheid en stabiliteit van ondergrondse en bovengrondse leidingen, Tankenpark NAM Delfzijl en Chemiepark Delfzijl?
Dit is onderwerp van het onderzoek zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Het Chemiepark Delfzijl ligt aan de rand van het aardbevingsgebied. De contourenkaart van het KNMI geeft daar een maximale grondversnelling van circa 0,14g met een 0,2% overschrijdingskans, en dat is het uitgangspunt bij het onderzoek naar aardbevingsbestendigheid. De maximale grondversnelling (PGA) van 0,1g op de contourenkaart is een indicatie van de buitengrens voor versterkingswerk, maar dit is geen absolute grens. NAM hanteert geen schadecontour meer, maar kijkt wel naar de waarschijnlijkheid dat schade toe te schrijven is aan geregistreerde bevingen. Op het Chemiepark Delfzijl is nog geen aardbevingsschade geconstateerd.
Wat is de status van de onderzoeken naar risico’s voor mens en milieu als gevolg van mijnbouwschade bij Chemie Park Delfzijl, inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen; NAM Tankenpark Delfzijl; inclusief leidingen binnen, van en naar de inrichting; en andere bedrijven in Groningen; inclusief leidingen binnen, van en naar de verschillende inrichtingen?
Onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies vindt momenteel plaats bij alle BRZO-bedrijven in de provincie. Zie verder het antwoord op vraag 23.
Wat is de status van het onderzoek van AkzoNobel naar de mogelijke aanpassingen aan het bedrijfsproces om de risico’s door mijnbouwschade te verlagen?
Naast het onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies heeft het Chemiepark Delfzijl procedures en beleid opgesteld voor het meten van en reageren op aardbevingen. Snelle eerste mitigerende maatregelen ten aanzien van chlooropslag zijn nu al praktisch mogelijk indien nodig. Ook loopt er een studie naar verdere mitigerende acties in het bedrijfsproces, zoals aanpassingen in de wijze van productie, transport en opslag. Op basis daarvan zal AkzoNobel besluiten of er projecten gestart zullen worden voor het aanpassen van de productie en opslag.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van de onderzoeken naar risico’s door mijnbouwschade bij bedrijven op Chemie Park Delfzijl, AkzoNobel en NAM Tankenpark Delfzijl vallen onder relevante milieu-informatie, zoals bepaald in het Verdrag van Aarhus en de Europese Richtlijn 2003/4/EG, «Toegang tot milieu-informatie voor het publiek»? Zo nee, waarom niet en tot waar strekt toegang tot relevantie milieu-informatie volgens uw interpretatie wel? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze onderzoeken tegemoet zien?
Bij gebrek aan een technische norm en een genormeerde onderzoeksmethode hebben Deltares en TNO in mijn opdracht een handreiking ontwikkeld waarmee de aardbevingsbestendigheid van industriële constructies bepaald kan worden. Sinds 2014 laten bedrijven volgens deze methode onderzoek uitvoeren, gecoördineerd vanuit de Samenwerkende bedrijven Eemsdelta (SBE). De methode onderscheidt twee onderzoeksfasen: fase 1 is een kwalitatieve risicobeoordeling die in beeld brengt welke constructies de grootste faalkans hebben, fase 2 behelst het doorrekenen van de meest risicorelevante constructies. Fase 1 voor tankenpark NAM is bijna afgerond en wordt voor de overige bedrijven in het eerste kwartaal van dit jaar afgerond. Fase 2 bevindt zich in een pilot-stadium en wordt als eerste uitgevoerd bij de bedrijven op het Chemiepark Delfzijl.