Het niet volledig vergoeden van palliatieve zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat een professional aan het bed bij iemand die stervende is geen kostenpost, maar een noodzaak is om iemand tijdens de laatste levensfase liefdevol en menswaardig te kunnen verzorgen?1
Ik ben van mening dat de zorg in de laatste fase van het leven met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg moet worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Het is aan de professional om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Zo ja, wat is dan uw oordeel over het feit dat zorgverzekeraar Achmea niet meer bereid is om rusturen te vergoeden tijdens de sterffase van zorgbehoevende mensen?
Achmea (hierna: Zilveren Kruis) heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn. Zilveren Kruis geeft in haar berichtgeving het volgende aan: «De cliënt moet altijd de zorg krijgen die nodig is. De wijkverpleegkundige niveau 5 bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit kan dus ook als de cliënt rust of slaapt.» Ook begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Vindt u het wenselijk dat Achmea stelt dat de zorgorganisatie een financiële prikkel behoort te krijgen door de uren niet meer te betalen die de professional aan het bed doorbrengt bij rust? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Navraag bij Zilveren Kruis leert dat dit ook niet de bedoeling is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraak: «Begeleiding en nazorg aan naasten is geen zorg die valt onder de aanspraak wijkverpleging en is zorg die ook niet op een andere wijze onder wijkverpleging valt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij niet vinden in deze uitspraak. Zoals ik in mijn Kamerbrief «Nadere uitwerking Hervorming Langdurige Zorg» van 6 november 20132 heb aangegeven is de palliatief terminale zorg, geleverd in een combinatie van extramurale verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding vanuit de AWBZ ondergebracht in de nieuwe Zvw-aanspraak wijkverpleging. Hiermee is tegemoet gekomen aan de aangenomen motie van de leden Dik-Faber c.s. waarin de regering wordt verzocht palliatieve begeleiding niet naar de Wmo te decentraliseren3.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat bovengenoemde uitspraak een verkeerde interpretatie van het inkoopbeleid wijkverpleging is. In het inkoopbeleid van Zilveren Kruis staat namelijk expliciet het volgende vermeld. «De zorgaanbieder maakt in het zorgleefplan naast de fysieke, psychische en sociale aspecten tevens zichtbaar dat de cliënt de gewenste geestelijke spirituele zorg wordt aangeboden en dat zij ook de naasten van de cliënt begeleiding en nazorg biedt.»
Keurt u het goed dat er bezuinigd wordt op de zorg voor mensen in hun laatste levensfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke pijler van de hervormingen van de langdurige zorg is het betaalbaar houden van de zorg. Ook voor wijkverpleging geldt een financiële taakstelling. Met aanbieders, de beroepsgroep, verzekeraars en de cliëntenorganisaties, is in het akkoord verpleging en verzorging overeen gekomen dat ze zich tot het uiterste inspannen om de taakstelling te realiseren. Dit omdat wij het met elkaar eens zijn dat het goedkoper en beter kan en moet.
Daarbij hebben zorgverzekeraars een zorgplicht, ook voor mensen met palliatief terminale zorg. Zij moeten dus de zorg krijgen die ze nodig hebben. Hierbij is het uitgangspunt dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis bezuinigt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid nader te duiden wat onder de zorgplicht van zorgverzekeraars moet worden verstaan als het gaat om het recht op palliatieve zorg waarbij het naast directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg passend bij de complexiteit van overlijden? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Met het onderbrengen van de wijkverpleging in de basisverzekering is een aanspraak «verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden» gecreëerd en is vastgelegd dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft tegenover zijn verzekerden. Hieronder wordt verstaan dat de zorgverzekeraar ervoor zorgt dat verzekerden worden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het uitgangspunt hierbij is dat het aan de professional is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is.
Het is vervolgens aan deze zorgprofessionals om in richtlijnen aan te geven wat kwalitatief goede zorg inhoudt. Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat het bij palliatieve zorg naast de directe zorgverlening ook gaat om begeleiding en nazorg. De prestatiebeschrijvingen verpleging en verzorging van de Nederlandse Zorgautoriteit4 sluiten hierbij aan. Ik zie dan ook geen reden om deze zorg nader te duiden.
Het bericht dat een medewerker van de sociale werkvoorziening Hameland na ontslag met behoud van uitkering hetzelfde werk moet doen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat een medewerker van de sociale werkplaats na zijn ontslag met behoud van uitkering hetzelfde werk moest verrichten als voor zijn ontslag?1
Het bericht dat een medewerker hetzelfde werk verricht na het niet verlengen van zijn tijdelijke contract is door het sw-bedrijf Hameland bevestigd.
Wat is uw oordeel over deze situatie?
De gemeente is verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van het re-integratiebeleid en de inzet van de instrumenten en is op die verantwoordelijkheid aanspreekbaar. Het is niet aan mij om over specifieke individuele gevallen een oordeel te vellen.
Zonder in dit individuele geval te treden ben ik van mening dat het niet voor de hand ligt om een betaalde baan om te zetten in een werkplek met behoud van uitkering, maar er kunnen omstandigheden zijn waardoor het in het belang van een cliënt is om tijdelijk met behoud van uitkering bepaalde werkzaamheden te verrichten. In dit specifieke geval nadat een tijdelijk contract niet werd verlengd. Indien een betrokken partij van oordeel is dat er onjuist gehandeld zou zijn, is het van belang dat dit op het lokale niveau wordt aangekaart. In zijn algemeenheid kan betrokkene bijvoorbeeld tegen een beslissing in bezwaar en beroep gaan en fracties in de gemeenteraad kunnen deze zaak aan de orde stellen. Uit het artikel blijkt overigens dat de casus aan de orde is gesteld door de Progressieve Partij bij het college van de gemeente Berkelland. Op die wijze wordt recht gedaan aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor inhoud en uitvoering van het participatie- en re-integratiebeleid.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten mensen kunnen dwingen om na hun ontslag bij de sociale werkvoorziening middels het niet verlengen van een tijdelijk contract, hetzelfde werk te blijven doen, zonder hier een cao-loon voor te ontvangen en zonder pensioen op te bouwen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling om «een gelijk speelveld voor mensen met een arbeidsbeperking» te creëren?2 Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om werken zonder loon te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bekend hoeveel mensen met een indicatie voor de sociale werkvoorziening een bijstandsuitkering hebben en hoeveel van deze mensen werken zonder loon? Zo ja, bent u bereid om deze cijfers met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over deze gegevens en zie geen aanleiding om deze cijfers op basis van dit specifieke individuele geval te onderzoeken.
De problemen met de Wmo in Berkelland |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de beslissing van de gemeente Berkelland om drie uur huishoudelijke verzorging te schrappen bij een 96-jarige man die vergeetachtig en slechtziend is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Dit is een brede opdracht; van gemeenten wordt gevraagd te bevorderen dat mensen zo lang mogelijk in staat zijn zelfstandig te kunnen wonen, regie te kunnen voeren op hun situatie en te kunnen meedoen in de samenleving. Nu mensen en hun situaties verschillen is gekozen voor het uitgangspunt van maatwerk in individuele situaties. De Wmo 2015 geeft daaraan nadere uitwerking en de cliënt de nodige waarborgen voor een zorgvuldige besluitvorming op aanvragen om ondersteuning. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie dient deze georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het vooraf, generiek door gemeenten uitsluiten van voorzieningen die kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en participatie van mensen, verhoudt zich niet met de wet. Gemeenten zijn bij de beoordeling van een concrete behoefte aan ondersteuning gehouden tot maatwerk.
Op basis van de door mij bij de gemeente Berkelland ingewonnen informatie kan ik u het volgende melden. De gemeente Berkelland heeft met alle inwoners die in het verleden de voorziening huishoudelijke hulp niveau 1 kregen in de eerste helft van 2015 een gesprek gevoerd. Tijdens deze gesprekken is de situatie van betrokkenen in beeld gebracht. Als er sprake is van een toereikend ondersteunend netwerk, voldoende financiële middelen en of voldoende regie, is het in beginsel aan de cliënt de huishoudelijke hulp zelf te organiseren, bijvoorbeeld door inzet van het sociale netwerk. Als er geen sociaal netwerk is, wordt er met de cliënt gekeken naar alternatieven, waaronder de mogelijkheden tot inkoop van huishoudelijke hulp of alternatief maatwerk. Hiertoe heeft de gemeente Berkelland het zogenaamd Voormekaar team ingericht. Dit team houdt het contact met de cliënt en houdt daarmee diens leefsituatie in de gaten. Daar waar er sprake is van een cliënt waarbij – op grond van de Wmo 2015 en het gemeentelijk beleid – wordt vastgesteld dat deze zelf verantwoordelijkheid zou moeten nemen, niet over een sociaal netwerk beschikt en niet in de financiële positie verkeert om de ondersteuning daadwerkelijk te organiseren, wordt de mogelijkheid van financieel maatwerk bezien. Daar waar het onderzoek uitwijst dat de cliënt onvoldoende in staat is om regie te voeren in zijn huishouden komt hij in aanmerking voor de maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis». Ook de cliënten die voorheen huishoudelijke hulp niveau 2 ontvingen kunnen een beroep doen op deze maatwerkvoorziening.
Wat vindt u ervan dat kennelijk ouderen zorg onthouden wordt, omdat gemeenten de bezuinigingen belangrijker vinden dan het welzijn van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u u ervoor inzetten dat deze man de zorg krijgt die hij nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de massa bezwaarschriften die de gemeente Berkelland heeft ontvangen, doordat zij bij een groot deel van de mensen de huishoudelijke verzorging sterk verminderd of zelfs volledig geschrapt hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In 2014 waren er in de gemeente Berkelland 1160 cliënten die eenvoudige schoonmaakhulp ontvingen. Op dit moment zijn er in totaal 940 beschikkingen door de gemeente afgegeven, waartegen 291 bezwaarschriften zijn ingediend. Gelet op de voorgaande jaren is dat een fors aantal. De gemeente laat aan mij weten dat cliënten lokaal zijn opgeroepen om zo veel mogelijk bezwaar aan te tekenen door middel van daartoe verspreide standaard bezwaarschriften. Dit is volgens de gemeente een belangrijke verklaring voor het hoge aantal.
De gemeente Berkelland voert met de cliënten die in bezwaar zijn gegaan overleg. Tijdens deze gesprekken wordt opnieuw bekeken of de afgegeven beschikking passend is gegeven de kenmerken van de persoon en diens situatie, en wordt de eerder afgegeven beschikking toegelicht. Het streven van de gemeente is om tot een oplossing voor betrokken cliënten te komen. Dit kan variëren van wederzijds begrip, bespreken van alternatieven tot het alsnog toekennen van maatwerkvoorziening «Ondersteuning Thuis» als gevolg van gewijzigde omstandigheden.
Wat vindt u van de hoge kosten die de gemeente Berkeland uit het zorgbudget betaalt voor de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015; in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkenen kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. De wettelijke waarborgen zijn zodanig geregeld dat op het moment dat een cliënt het niet eens is met een besluit van de gemeente over ondersteuning van uit de Wmo 2015, hij daartegen bezwaar kan aantekenen. Op het moment dat er bezwaarprocedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Deze kosten voor gemeenten komen niet per definitie ten laste van het zorgbudget, maar dienen uiteraard wel uit de (brede) gemeentelijke middelen te worden voldaan. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen aanleiding hier landelijk onderzoek naar te doen. De inspanningen dienen er mijns inziens op gericht te worden om onnodige bezwaar- en beroepprocedures te voorkomen.
Klopt het dat ook andere gemeenten de afhandeling van bezwaarschriften bekostigen uit het zorgbudget? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren voorzien van uw oordeel?
Zie antwoord vraag 5.
Welk scenario is er voorhanden indien gemeenten geen geld meer hebben voor huishoudelijke verzorging zodra het budget opraakt, mede door de afhandeling van de vele bezwaarschriften? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gemeentebestuur moet zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van ingezetenen die daarop aangewezen zijn. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze geboden te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Dit uitgangspunt bindt alle gemeenten, ongeacht de uitwerking daarvan in hun beleid en ongeacht hun financiële positie. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen die een goede, zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 in opzet waarborgen.
Het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de ramadan een remedie tegen diabetes zou zijn1?
De beoordeling van de effecten van deelname aan de ramadan op diabetes vind ik een verantwoordelijkheid van de medische beroepsgroep.
Deelt u de mening dat de ramadan juist voor gezondheidsproblemen zorgt bij patiënten met diabetes?
Het is mij bekend dat het combineren van diabetes met de ramadan lastig kan zijn, omdat het vasten kan bijdragen aan ontregeling van de diabetes. Of en op welke wijze een diabetespatiënt mee kan doen aan de ramadan is onderdeel van het individuele zorgplan en dient besproken te worden tussen patiënt en zorgverlener.
Twee jaar geleden heeft de Nederlandse Diabetes Federatie een aantal adviezen gepubliceerd, om behandelaren te ondersteunen in het bepalen van de behandeling van diabetes bij mensen die willen meedoen aan de ramadan.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen dit soort gevaarlijke medicatie-adviezen van een nep-imam?
Het is aan de patiënt zelf om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Bent u bereid de extra zorgkosten die uit dit advies voortvloeien te verhalen op de veroorzaker?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2597).
Het bericht dat de Turkse autoriteiten de verzoeken om rechtshulp inzake de kwestie Demmink niet hebben gehonoreerd. |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Demmink stuit op verzet Turkse justitie?»1
Ja.
Waarom hebben de Turkse autoriteiten de Nederlandse verzoeken om rechtshulp niet gehonoreerd en willen zij niet meewerken aan het strafrechtelijk onderzoek naar oud-topambtenaar Demmink?
De mogelijkheid tot uitvoering van de Nederlandse rechtshulpverzoeken wordt in Turkije nog bestudeerd. De Turkse autoriteiten hebben eerder laten weten dat in Turkije een onherroepelijke sepotbeslissing is genomen ten aanzien van het feitencomplex waarop het Nederlandse onderzoek ziet. Medewerking aan Nederlandse rechtshulpverzoeken zou dientengevolge strijdig kunnen zijn met het «ne bis in idem»-beginsel, dat – kort gezegd – inhoudt dat een verdachte niet tweemaal in verband met hetzelfde feit mag worden vervolgd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse rechtshulpverzoeken om bepaalde onderzoekshandelingen in Turkije te laten uitvoeren, zoals het horen van getuigen,door Turkije de afgelopen tien jaar zijn geweigerd?
Nederland en Turkije werken intensief samen op strafrechtelijk gebied. Over en weer worden honderden verzoeken op jaarbasis gedaan. Daarbij komt het ook voor dat verzoeken niet kunnen worden uitgevoerd omdat er een (juridisch) beletsel is. Gelet op de omvang van de samenwerking beschik ik niet over het exacte aantal niet-ingewilligde verzoeken van de afgelopen tien jaar. Omgekeerd komt het ook voor dat Nederland een Turks rechtshulpverzoek op juridische gronden niet kan uitvoeren. Dit is niet ongebruikelijk in internationaal rechtshulpverkeer. In het algemeen kan ik zeggen dat de samenwerking constructief is.
Klopt het dat dit nagenoeg nooit voorkomt? Zo ja, waarom nu wel?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u bereid u extra in te spannen teneinde de Turkse autoriteiten te bewegen mee te werken, zodat wordt voorkomen dat het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Demmink helemaal vastloopt?
De rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag en het Openbaar Ministerie hebben zich maximaal ingespannen om uitvoering te verkrijgen van de indiende rechtshulpverzoeken.
Daarnaast heeft mijn ministerie tot op heden alles daartoe in het werk gesteld. Ik heb op 30 juli jl. tijdens een persoonlijk telefonisch onderhoud met mijn Turkse ambtgenoot de zaak besproken en het belang van uitvoering van de rechtshulpverzoeken toegelicht. Dit was een vruchtbaar gesprek. De juridische mogelijkheden om rechtshulp te verlenen worden thans nog onderzocht door de Turkse autoriteiten.
Deelt u de mening dat deze berichten wederom laten zien dat er een sfeer van schimmigheid hangt rondom de kwestie Demmink en het seksueel misbruik van minderjarige jongens door hooggeplaatste overheidsfunctionarissen?
Deze mening deel ik niet.
Het bericht: 'Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Achmea: rust of slaapt u tijdens de sterffase, dan geen professionals aan uw bed»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op deze schandalige aanscherping van het inkoopbeleid van Achmea, nog geen zes maanden nadat de zorgverzekeraars verantwoordelijk zijn geworden voor het leveren van de Palliatief Terminale Zorg?
Palliatieve zorg is een essentieel onderdeel van de gezondheidszorg, dat erop gericht is de kwaliteit van leven van de patiënten en de naasten te verbeteren, door het voorkómen en verlichten van het lijden. Een goede begeleiding van de patiënt in de laatste levensfase, waarvan waardig sterven onderdeel uit maakt, vergt het uiterste van degenen die de stervende omringen, zoals de naaste(n) en de zorgverleners. Deze begeleiding maakt dan ook onderdeel uit van de palliatief terminale zorg onder de aanspraak wijkverpleging.
Navraag bij Zilveren Kruis leert dat er geen sprake is van aanscherping van het beleid. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg (PTZ). Waar voorheen binnen de AWBZ maximaal 11,9 uur gedeclareerd kon worden en dit vervolgens werd vertaald in 24 uurs diensten, betaalt Zilveren Kruis alle geïndiceerde en gedeclareerde uren zorg uit aan zorgaanbieders. De kern van het beleid van Zilveren Kruis is dat de professional bepaalt welke zorg wanneer nodig is. Dit op basis van de indicatiestelling die door de professional gesteld wordt.
Zilveren Kruis geeft aan dat het de onduidelijke verwoording van het beleid op de website en de misverstanden die hierdoor zijn ontstaan betreurt. Zij heeft al haar berichtgeving rondom palliatief terminale zorg zodanig aangepast dat het voor cliënten en zorgverleners duidelijk is dat alle onderdelen van deze zorg geleverd mogen worden en declarabel zijn.
Bent u ervan op de hoogte, dat juist bij iemand die stervende is, het van groot belang is dat er een professional naast het bed zit om het zo hoognodige comfort (pijn, benauwdheid) in de laatste fase (op elk moment) te waarborgen? Zo nee, hoe ziet u de laatste fase dan wel?
De zorg in de laatste fase van het leven moet met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg worden omgeven, waarbij de behoeften van de cliënt leidend zijn. Mensen in de stervensfase verschillen onderling sterk, door hun eigen geschiedenis, cultuur, opvattingen, mogelijkheden, wensen en levensperspectief. Niet alleen de mensen die gaan sterven verschillen, maar ook degenen die zorgen en ondersteunen. Hierdoor kan ook de mate van inzet van professionals en vrijwilligers verschillen.
Wat goede palliatieve zorg inhoudt is door het veld beschreven in de zorgmodule palliatieve zorg. Hierin wordt onder andere aangegeven dat palliatieve zorg in de meeste gevallen wordt geleverd door formele zorgverleners, samen met informele zorgverleners, te weten naasten en vaak ook vrijwilligers. Vrijwilligers verrichten geen medische, verpleegkundige handelingen of zware huishoudelijke taken, maar vullen datgene aan wat familieleden en vrienden zelf doen. Hierbij kan gedacht worden aan hulp bij persoonlijke verzorging, voorlezen of waken.
Het is aan de professional om te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase. Het is hierbij noodzakelijk de informele zorgverleners te betrekken bij de zorgverlening.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Achmea juist die zorg niet declarabel acht als de stervende rust of slaapt en dit begeleiding noemt en dus geen aanspraak onder de zorgverzekeringswet betekent?
Zie het antwoord op vraagt 2. Zilveren Kruis geeft aan dat voor palliatief terminale zorg thuis de wijkverpleegkundige niveau 5 zelfstandig bepaalt welke zorg er wanneer nodig is, dus ook wanneer de cliënt rust of slaapt. Begeleiding die in samenhang wordt gegeven met de palliatief terminale zorg valt ook onder aanspraak wijkverpleging en kan worden gedeclareerd met uren verpleging en verzorging.
Hoe wordt er in dit geval omgegaan met palliatieve sedatie, waarbij de stervende in slaap wordt gehouden en observatie van pijn en benauwdheid cruciaal is? Moet hier dan maar iemand van de gemeente naast gaan zitten?
Observatie van pijn en benauwdheid, ook bij palliatieve sedatie, is een wezenlijk onderdeel van de verpleegkundige zorg bij een cliënt in de terminale fase. Het valt onder verpleging en verzorging zoals verpleegkundigen die plegen te bieden, zoals aangegeven in het Besluit zorgverzekering.
Is dit wat u bedoelt met dat u vindt dat de Palliatieve Terminale Zorg goed geregeld is nu het versnipperd is over de Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg en particuliere instellingen?
Bij de overheveling van de palliatieve terminale zorg heb ik ervoor gekozen om het domein waar de cliënt zich op het moment van het ontstaan van de zorgbehoefte bevindt, als uitgangspunt te nemen. Wanneer een cliënt zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg, dan ontvangt hij in de laatste levensfase de palliatieve zorg ook vanuit de Wet langdurige zorg. Wanneer een cliënt geen Wlz-indicatie heeft en de zorg ontvangt vanuit de Zvw, dan ontvangt hij in de laatste levensfase ook de palliatief terminale zorg vanuit de Zvw.
Door de palliatief terminale zorg onder de Zvw mogelijk te maken, worden cliënten in de laatste levensfase niet meer geconfronteerd met een wisseling van zorgdomein, een indicatieprocedure bij het CIZ en een verandering in eigen bijdrage die geldt voor zorg vanuit de Wlz. Samen met de betrokken branchepartijen is ervoor gekozen dat het domein waar iemand zorg ontvangt bepalend is en ik zie geen reden om daar nu van af te wijken.
Bent u nog steeds van mening, dat de overheveling van de Palliatieve Terminale Zorg naar de zorgverzekeraars in goede handen is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat Achmea het met haar reactie dat de professional moet bepalen wanneer afwezigheid kan, zich al op een onacceptabel hellend vlak begeeft, omdat zij tóch poogt te beknibbelen op de intensieve 24-uurszorg in de stervensfase? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de professional bij uitstek geschikt is om gezien de behoeften van de cliënt, samen met de informele zorgverleners (te weten naasten en vaak ook vrijwilligers) te bepalen welke zorg er noodzakelijk is in de laatste levensfase van de cliënt.
Naar mijn mening is er geen sprake van dat Zilveren Kruis beknibbelt op palliatief terminale zorg. Zilveren Kruis kent geen maximum aan ureninzet voor professionele inzet bij terminale zorg.
Bent u bereid deze mensonterende stap van Achmea direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt dat er geen zaken zijn die teruggedraaid moeten worden.
Een conflict tussen PostNL en zijn pakketbezorgers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een conflict tussen PostNL en zijn pakketbezorgers?
Ja.
Wat is de aard en inhoud van dit conflict? Welke rol spelen hierin de vergunning van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO-vergunning), het onderhandelingsakkoord, de voorgestelde tarieven, de voorwaarden voor indiensttreding en de kosten van de bestelbussen?
Het is een conflict tussen PostNL en een aantal pakketbezorgers. Het kabinet is hierin geen partij. Het is aan de betrokken partijen zich uit te spreken over de aard en inhoud van het conflict en om te zoeken naar een oplossingsrichting. Van de betrokken partijen heb ik begrepen dat de door u genoemde onderwerpen daarbij een rol spelen.
Waarom is dit conflict geëscaleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u betrokken geweest bij de totstandkoming van het onderhandelingsakkoord? Zo ja, op welke manier?
Ik ben geen partij bij de totstandkoming van het onderhandelingsakkoord. Ik acht dit een zaak van individuele partijen. Om de ontwikkelingen in de pakketsector beter te kunnen volgen, heb ik een verkenner aangesteld. Het rapport van de verkenner stuur ik u heden toe.
Wanneer wordt het toegezegde rapport over de pakketmarkt naar de Kamer gestuurd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat pakketbezorgers die op allerlei manieren gebonden zijn aan PostNL geen zelfstandigen zijn? Hoe vertaalt dit zich door in het al dan niet verlenen van een Beschikking Geen Loonheffingen (BGL)?
Het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of een pakketbezorger als zelfstandige wordt aangemerkt. Het is aan de Belastingdienst om te toetsen of van zelfstandig ondernemerschap sprake is. Ook kan een belanghebbende de rechter om een oordeel vragen.
Het voorstel om te komen tot een Beschikking Geen Loonheffingen is ingetrokken en vervangen door het inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties.
De berichten ‘Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool’ en ‘Patstelling op De Berg’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Rijk in de fout met licentie voor Wijnbergschool» en «Patstelling op De Berg»?1
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Waarom heeft u op 5 juli 2012 een VSO-licentie verstrekt aan Onderwijsstichting De Wijnberg, terwijl er reeds een VSO-school in de nabijheid aanwezig was en er geen onderbouwing daarvoor in het spreidingsplan van het toenmalige REC was?2
Onderwijsstichting De Wijnberg heeft in het voorjaar van 2012 een verzoek tot uitbreiding gedaan van de school voor speciaal onderwijs met voortgezet speciaal onderwijs. De WEC, artikel 75, tweede lid, onder h, biedt hiertoe de mogelijkheid. Voorwaarden die worden gesteld aan de uitbreiding staan in de Wet op de expertisecentra (WEC), artikel 83, eerste, tweede en derde lid. Indien uit prognoses blijkt dat er behoefte is aan extra capaciteit voortgezet speciaal onderwijs, dan biedt de wet geen ruimte een dergelijke aanvraag af te wijzen. Dat er een andere vso school in de regio is, speelt dan geen rol. Dat er geen onderbouwing was in het spreidingsplan van het toenmalige REC, zoals u in de vraag stelt, speelt ook geen rol bij de toekenning, op basis van deze wettelijke bepalingen.
Herkent u het beeld dat als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie aan De Wijnberg er in de regio Noord-Limburg een situatie van concurrentie tussen (voortgezet) speciaal onderwijsinstellingen lijkt te zijn ontstaan, omdat twee onderwijsinstellingen een vergelijkbaar aanbod in dezelfde regio aan dezelfde (type) leerlingen aanbieden? Vindt u concurrentie in het speciaal onderwijs wenselijk? Zo niet, waarom wordt concurrentie door het verstrekken van de VSO-licentie impliciet door uw ministerie gefaciliteerd?
In de vragen wordt gesteld dat met het toekennen van de licentie, het Ministerie van OCW de concurrentie faciliteert. De WEC biedt echter geen ruimte om op beleidsmatige gronden af te wijzen. Aanvragen die voldoen aan de eisen, moeten worden toegekend.
Met de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal, is er een partij bijgekomen die voortgezet speciaal onderwijs biedt in de regio. In veel regio’s zijn meer besturen voor (voortgezet) speciaal onderwijs actief, ook voor cluster 4. Voor de invoering van passend onderwijs werden binnen de regionale expertisecentra afspraken gemaakt tussen de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Sinds de invoering van passend onderwijs worden binnen de samenwerkingsverbanden afspraken gemaakt tussen de scholen om ervoor te zorgen dat voor alle leerlingen een passende plek kan worden geboden. Op basis van de schoolprofielen kunnen bijvoorbeeld ook afspraken worden gemaakt over welke (speciale) school welk type leerlingen op welke locatie onderwijs en begeleiding kan bieden. Dat vraagt dat partijen in de regio samenwerken. De situatie in Noord Limburg verhindert op dit moment dat goede afspraken gemaakt kunnen worden.
Herkent u het beeld dat de ontstane concurrentie in de regio Noord-Limburg leidt tot een toename van het aantal VSO-leerlingen? Voelt u zich aangesproken door de zorgen die het samenwerkingsverband voor passend voortgezet onderwijs Noord-Limburg hierover heeft uitgesproken? Hoe gaat u reageren op de vraag om de financiële tekorten als gevolg van de verstrekking van de VSO-licentie voor uw rekening te nemen?
Het uitgangspunt van passend onderwijs is dat alle leerlingen een passende onderwijsplek krijgen, bij voorkeur op een reguliere school in de buurt. Binnen het samenwerkingsverband worden afspraken gemaakt over welke leerlingen een plek kunnen krijgen in het voortgezet speciaal onderwijs. Vanuit dat oogpunt leidt een extra aanbieder niet tot een toename van het aantal leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Dat neemt niet weg dat ik het met u eens ben dat indien er geen goede afspraken zijn, het risico is dat het aantal leerlingen toeneemt. Overigens is dat risico er ook als er één aanbieder is. Het toekennen van de uitbreiding van de school voor speciaal onderwijs De Wijnberg met voortgezet speciaal onderwijs is dan ook geen reden om extra middelen toe te kennen aan het samenwerkingsverband.
Welke opdracht en welk mandaat heeft de landelijk projectleider voor speciaal onderwijs om de impasse te doorbreken?
De PO-Raad, de VO-raad, LECSO (branchevereniging (voortgezet) speciaal onderwijs) en OCW hebben vorige jaar een landelijk projectleider voor speciaal onderwijs aangesteld. Aanleiding hiervoor was het grote aantal veranderingen waarmee de (v)so sector te maken heeft: de invoering van passend onderwijs, de invoering van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de wijzigingen in de Zorgverzekeringswet en de invoering van de Participatiewet. Dit in combinatie met de wens om te ontvlechten, of wel het invlechten van het speciaal onderwijs in de wetgeving voor primair onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in het voortgezet onderwijs. De projectleider voert gesprekken in het land, stimuleert en ondersteunt, op verzoek, en waar nodig partijen in de regio. In dat kader voert hij ook gesprekken in Noord Limburg. Doel is dat er een oplossing wordt gevonden om weer tot werkbare verhoudingen te komen. Begin september staat een overleg gepland waarbij ook de gemeente is betrokken.
De verslechterde sfeer in de zorginstelling ‘s Heeren Loo in Noordwijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «’s Heeren Loo: bewoners in het nauw»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat vermenging van de doelgroep zwaar verstandelijk gehandicapten met de groep licht verstandelijk gehandicapten met een gedragsstoornis nadelige gevolgen heeft voor de eerste groep, de oorspronkelijke bewoners van de locatie?
Goede zorg vraagt om een zorgvuldige samenstelling van de cliëntenpopulatie op een woning. Bij ’s Heeren Loo zijn licht verstandelijk beperkte cliënten met lichte en met ernstige gedragsproblematiek op een woning geplaatst. Het samen laten wonen van deze twee cliëntgroepen kan nadelige gevolgen hebben voor de cliënten met lichte gedragsproblematiek. Dit was in de locatie Noordwijk van ’s Heeren Loo het geval. ’s Heeren Loo heeft mij laten weten dat de bewonersamenstelling is gewijzigd en de situatie op de woning inmiddels is gestabiliseerd.
Vindt u het van goede zorg getuigen, dat bestaande woongroepen uit elkaar gehaald worden om plaats te maken voor de nieuwe doelgroep, waardoor de zwaar gehandicapte groep uit hun vertrouwde omgeving wordt weggehaald en gedwongen wordt samen te leven met jongeren die blowen, dealen, drinken en agressief gedrag vertonen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de directeur, dat dit het gevolg is van de afbouw van de jeugdzorg, de psychiatrie en het justitiële apparaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is een eigen verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder de cliëntenpopulatie op een woning zodanig samen te stellen, en het personeel zodanig toe te rusten, dat de bewoners zich daar veilig kunnen voelen en prettig kunnen wonen. Dit betekent dat een zorgaanbieder zich moet afvragen of het verantwoord is op een bepaald moment cliënten met ernstige gedragsproblematiek op te nemen en samen te laten wonen met andere cliëntengroepen.
Ervan uitgaande dat het zorgplan binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) de kwaliteit van zorg en de rechten van clienten zou moeten waarborgen, een veilige plek hierin toch de basis zou moeten zijn, die hier volledig ontbreekt, bent u bereid alsnog de patientrechten te regelen in de Wlz? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteit van zorg en de rechten van cliënten zijn op verschillende manieren gewaarborgd in wet- en regelgeving. Alle instellingen die zorg leveren zoals omschreven in de Wet langdurige zorg (of de Zorgverzekeringswet) moeten voldoen aan de eisen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet er op basis van deze wet op toe dat instellingen verantwoorde zorg leveren en treedt zo nodig handhavend op. Veiligheid is het meest basale aspect van kwaliteit van zorg.
In dit verband is nog het volgende van belang. In het Besluit Langdurige Zorg is de wettelijke basis voor zorgplanbespreking vastgelegd. De zorgaanbieder moet over een aantal bij dit Besluit vastgelegde onderwerpen met de cliënt spreken en dit vastleggen in het zorgplan. Voorts worden in het voorstel Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) de rechten van cliënten verder versterkt. Deze wet wacht op behandeling in de Eerste Kamer.
De gevangenisstraf voor een optredende agent |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Toch cel voor schietende agent»1?
Ja.
Hoe duidt u de veroordeling van de agent die een verdachte wilde arresteren van een ramkraak, die ook nog eens inreed op agenten en bovendien een jaar gevangenisstraf tegoed had?
Zowel het Openbaar Ministerie als de hoofdagent hebben aangekondigd hoger beroep aan te tekenen op het bedoelde vonnis. Omdat de zaak onder de rechter is, past het mij niet hierover uitspraken te doen.
In hoeverre begrijpt u dat het straffen van agenten die optreden tegen criminelen, de moraal bij de politie ondermijnt en zelfs kan leiden tot terughoudendheid bij politie-optredens?
Ik begrijp dat het politieagenten raakt wanneer een collega veroordeeld wordt voor het toepassen van geweld. Politiemensen moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden en in gevaarlijke situaties. Waar burgers dat in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Ik begrijp daarom dat het vonnis bij politiemensen heftige emoties heeft losgemaakt. Agenten kunnen en moeten echter gewoon hun werk blijven doen, inclusief het gebruik van geweld indien dit noodzakelijk is.
In alle gevallen waarin geweldsaanwending door de politie ernstige gevolgen heeft veroorzaakt moet onderzoek plaatsvinden naar de toedracht van het voorval.2 Omdat de wens bestaat om bij een dergelijk onderzoek meer recht te doen aan de juridische status van politieagenten, loopt er momenteel een traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politie (Kamerstuk 29 628, nr. 400). Daarbij wordt gekeken welke verbeteringen mogelijk zijn in het gehele proces van het melden, registreren en beoordelen van geweld: de juridische status, de juridische bijstand alsmede de nazorg en opleiding van politieambtenaren. Na de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over deze stelselherziening.
Ziet u in dat het veroordelen van de betreffende agent tot een gevangenisstraf en zelfs het betalen van een schadevergoeding, niet strookt met het rechtsgevoel van velen in ons land?
Zie antwoord vraag 2.
Het Franse voorstel om een eigen regering te vormen voor de eurozone |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eigen regering voor eurozone»1?
Ja.
In hoeverre deelt u de aversie tegen het door de Franse president Hollande geopperde idee om een aparte regering en parlement te vormen voor de eurozone?
De kabinetsvisie op de ontwikkeling van de Economische en Monetaire Unie (EMU) is recent weergegeven in de Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-20, nr. 996) in reactie op het rapport «Completing Europe’s Economic and Monetary Union», opgesteld door de voorzitter van de Europese Commissie, in samenwerking met de voorzitters van de Europese Raad, de Eurogroep, de Europese Centrale Bank en het Europees parlement. Dit «Five Presidents Report» bevat voorstellen op economisch, financieel, budgettair en institutioneel terrein in twee fasen, de korte en de langere termijn. Daarnaast heeft het kabinet aanvullende toelichting op deze appreciatie verschaft, in zijn reactie (kenmerk MINBUZA-2015.477516) op het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken inzake het bovengenoemde rapport. Hierin wordt ook specifiek ingegaan op de politiek-institutionele consequenties en wordt benadrukt dat het kabinet zeer hecht aan versterking van democratische legitimiteit en het van belang acht dat eventuele nieuwe modaliteiten binnen het bestaande EMU raamwerk tegemoetkomen aan de wensen van nationale parlementen. Daarbij biedt de Europese interparlementaire week wellicht mogelijkheden om de samenwerking tussen nationale en Europese actoren verder te versterken. De vorm van versterking van de parlementaire dimensie van de EMU is wat het kabinet betreft afhankelijk van de richting waarin de eurozone zich verder ontwikkelt. Daarbij wil het kabinet erop toezien dat het subsidiariteitsbeginsel geborgd blijft en nationale parlementen verantwoordelijk blijven voor nationaal beleid. Van een eurozone-regering zoals genoemd in het artikel is wat het kabinet betreft geen sprake.
De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij de komende periode voorstellen zal presenteren op onderdelen van de eerste fase binnen het rapport. Nederland staat middenin dit debat en het kabinet zal uw Kamer dan ook via de gebruikelijke kanalen blijven informeren over verdere ontwikkelingen en de nadere standpuntbepaling bij concrete voorstellen.
Wilt u zowel nationaal als internationaal in de meest krachtige bewoordingen afstand nemen van dit onzalige Franse plan voor een «euroregering»?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u inmiddels in dat het Europroject is mislukt en dat we, helemaal met het oog op de lange termijn, toe moeten werken naar ontmanteling van deze geflopte monetaire unie die is uitgemond in een transferunie? Zo neen, hoe duidt u de staat van eurozone?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Rusland uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens negeert |
|
Marit Maij (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Poetin heeft nu niks meer te maken met mensenrechten»1?
Ja.
Klopt het dat het Russische Constitutionele Hof heeft geoordeeld dat uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) genegeerd kunnen worden als die in strijd zijn met de Russische Grondwet? Zo ja, welke duiding geeft u aan deze uitspraak en welke gevolgen heeft die voor de mate waarin Rusland gehouden zal blijven om de bepalingen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) na te leven?
In essentie heeft het Russische Constitutionele Hof geoordeeld dat Rusland uitspraken van het EHRM naast zich neer kan leggen wanneer deze in strijd zijn met de Russische Grondwet. Een dergelijke uitspraak druist in tegen Rusland’s verdragsverplichtingen op basis van het EVRM, waarin is bepaald dat uitspraken van het EHRM bindend zijn voor verdragspartijen. Rusland is dan ook verplicht uitspraken van het EHRM uit te voeren en dient bij een geconstateerde schending maatregelen te nemen. Rusland kan zich niet aan zijn verdragsverplichtingen onttrekken met een beroep op een uitspraak van een nationale rechter.
Ook in enkele andere lidstaten van de Raad van Europa zijn het EVRM en de protocollen geïncorporeerd in de wetten van deze lidstaten zelf, waarmee zij de status van nationale wetgeving hebben gekregen. Interpretatie en tenuitvoerlegging van nationale wetten, inclusief de Grondwet, in deze landen dient evenwel zodanig te gebeuren dat steeds kan worden voldaan aan verplichtingen onder het EVRM. Indien nationale wetten niet verenigbaar zijn met een uitspraak van het EHRM, dient de lidstaat er zorg voor te dragen dat de uitspraak van het EHRM wordt uitgevoerd.
Hoe verhoudt deze nieuwe juridische situatie in Rusland, met betrekking tot de ondergeschiktheid van het EVRM ten opzichte van de Grondwet, zich tot die in andere lidstaten van de Raad van Europa?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate moet deze uitspraak van het Russische Hof worden begrepen als een politiek signaal van Rusland om zich verder van de Raad van Europa af te keren? Heeft u signalen dat Rusland overweegt terug te treden uit de Raad van Europa? Zo ja, welke?
De verhouding van Rusland tot de Raad van Europa staat onder druk. Zo trok de Russische delegatie zich eerder terug uit de Parlementaire Assemblee van de Raad, nadat de Assemblee haar stemrecht had opgeschort naar aanleiding van de illegale annexatie van de Krim. Voorts hebben verschillende politieke vertegenwoordigers van Rusland, waaronder Doemavoorzitter Aleksei Poesjkov, gedreigd met opzegging van het Russische lidmaatschap van de Raad van Europa.
Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat Rusland daadwerkelijk overweegt terug te treden uit de Raad van Europa. Tijdens de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa in mei heeft Minister Lavrov ook geen enkele toespeling gemaakt op een eventueel opzeggen van het lidmaatschap van de Raad van Europa.
In welke mate klopt het dat Rusland uitspraken van het EHRM altijd al weigerde uit te voeren? Wat is uw oordeel hierover? Met welke andere lidstaten bestaan vergelijkbare problemen?
De inschatting dat Rusland uitspraken van het EHRM altijd al weigerde uit te voeren deel ik niet. Rusland heeft veel uitspraken van het EHRM uitgevoerd en ook door het Hof opgelegde schadevergoedingen betaald.
Deelt u de mening dat door deze ontwikkeling fundamentele rechten en vrijheden in Rusland verder onder druk komen te staan en dat burgers zich daar steeds minder juridisch tegen kunnen verweren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan Rusland aan zijn verplichtingen worden gehouden en kan worden bevorderd dat mensenrechten in Rusland op de agenda blijven?
Ik deel de mening dat fundamentele rechten en vrijheden in Rusland verder onder druk komen te staan en dat burgers zich daar steeds minder juridisch tegen kunnen verweren. Rusland heeft zich middels tal van internationale instrumenten van onder andere de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de OVSE gecommitteerd aan universele mensenrechten. Rusland kan op basis van verschillende instrumenten in verschillende fora worden aangesproken op haar verplichtingen, zoals de Universal Periodical Review van de Mensenrechtenraad van de VN, het Comité van Ministers van de Raad van Europa en de jaarlijkse Human Dimension Implementation Meeting van de OVSE.
Door te blijven inzetten op dialoog met Rusland over mensenrechtenverplichtingen én steun aan het maatschappelijk middenveld en via people-to-people contacten, probeert Nederland de negatieve ontwikkelingen in Rusland tegen te gaan.
Bent u bereid om in bilaterale contacten en/of in het verband van het Comité van Ministers aandacht te vragen bij uw Russische collega's voor dit punt en de bezorgdheid van Nederland hierover over te brengen?
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, de heer Jagland, en de voorzitter van de Parlementaire Assemblee, mevrouw Brasseur, hebben hun zorg geuit over de uitspraak van het Constitutionele Hof van Rusland. Nederland deelt deze bezorgdheid en zal aandacht blijven vragen voor deze kwestie.
De omstandigheden bij het Europese Octrooibureau in Rijswijk en de inzet van Nederland |
|
Michiel van Nispen , Paul Ulenbelt |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in juni 2013 in de Beheersraad van het Europese Octrooibureau destijds de regels gesteund om het stakingsrecht te beperken? Waarom heeft Nederland hiermee ingestemd?
Het besluit dat door de Beheersraad in juni 2013 unaniem werd genomen, regelt «strikes and unauthorized absence», ter aanvulling van de «Service Regulations» (interne regels) die binnen het Europees Octrooibureau (EOB) gelden. Voordien was het stakingsrecht bij het EOB formeel niet geregeld. Het ontbreken van interne regels leidde binnen het EOB tot gebruikmaking van het stakingsmiddel op grote schaal, waardoor het normaal en efficiënt functioneren van het EOB werd bedreigd. In het besluit van juni 2013, dat per 1 juli 2013 van kracht werd, wordt het fundamentele recht om te staken expliciet erkend. Tegelijkertijd zijn nu de voorwaarden waaronder gestaakt mag worden gepositiveerd. De regels die in 2013 van kracht werden zijn gemodelleerd naar internationale standaarden, waaronder de normen en de jurisprudentie van het Administrative Tribunal van de International Labour Organisation (ILOAT). Mede onder verwijzing naar het hervormingsbeleid van het EOB en van de Beheersraad, om de organisatie te moderniseren en meer in overeenstemming te brengen met de regels die ook buiten het EOB al langer bestaan, is (ook) door de Nederlandse vertegenwoordiger ingestemd met het besluit van juni 2013.
Waarom heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in maart 2015 in de Beheersraad van het Europese Octrooibureau ingestemd met de wijzigingen van de regels die betrekking hebben op gezondheid en invaliditeit, die ook beperkingen ten aanzien van de bewegingsvrijheid en artsenkeuze met zich meebrengen, waar veel kritiek op is?
De nieuwe regeling binnen het EOB voor ziekteverlof en invaliditeit is onderdeel van het beleid gericht op hervorming en modernisering van het EOB. De regeling is anders dan de oude regeling mede gericht op re-integratie van de werknemer, in diens eigen belang alsook in het belang van het EOB. Het oude systeem leidde tot bovenmatig gebruik van de riante ziekte- en invaliditeitsregelingen. Werknemers kwamen relatief gemakkelijk in de ziekte- en invaliditeitsregeling terecht, sommigen al op heel jonge leeftijd. Het EOB kon zich deze situatie, zowel uit oogpunt van verstandig personeelsbeleid alsook financieel niet langer veroorloven, zo vindt de Beheersraad. Nederland heeft zich positief-kritisch opgesteld in de Beheersraad, om ervoor te zorgen dat ook de werknemersbelangen goed worden meegenomen. Begrijpelijk is immers dat werknemers van het EOB vrezen dat de nieuwe regeling in individuele gevallen mogelijk niet goed zal uitpakken. Met het oog daarop heeft Nederland in de Beheersraad aangegeven dat de praktische implementatie van de nieuwe regeling binnen het EOB met zorg moet gebeuren, dat de Beheersraad via rapportages geïnformeerd moet blijven over de toepassing van het nieuwe regime en dat een revisieclausule ingebouwd zou moeten worden. Het EOB heeft zich bereid getoond tot dit alles; het nieuwe regime zal daartoe jaarlijks in de Beheersraad worden geëvalueerd. Tegen deze achtergrond is (ook) door de Nederlandse vertegenwoordiger uiteindelijk ingestemd met het besluit.
Heeft de Nederlandse vertegenwoordiger hierbij steeds gehandeld naar de Nederlandse normen en maatstaven? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat bovenstaande genoemde regels, waar Nederland dus steeds mee heeft ingestemd, hiermee in overeenstemming zijn?
Ja. De Europese Octrooiorganisatie (EOO) als internationale organisatie moet worden hervormd en moet meer in de pas lopen met de normen en maatstaven die op nationaal niveau al veel langer bestaan. In die zin ging het met het besluit van juni 2013 om een inhaalslag. Zie hierboven ook het antwoord op vraag 2.
Aan wie legt deze Nederlandse vertegenwoordiger verantwoording af? Met wie wordt het stemgedrag vooraf afgestemd en overlegd? Is bijvoorbeeld het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken als er gestemd moet worden over regels die betrekking hebben op gezondheid? Zo niet, waarom niet?
De Nederlandse vertegenwoordiger legt verantwoording af aan de bewindslieden van het Ministerie van Economische Zaken. Met andere ministeries is contact als dat nodig is.
Is het waar dat Nederland het Europees Octrooibureau steunt om in cassatie te gaan tegen de voor het Europees Octrooibureau negatieve uitspraak van het Gerechtshof, anders dan in antwoorden op eerdere vragen gemeld?1 Zo ja, waarom? Waarom heeft Nederland zich hier niet tegen uitgesproken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse Staat heeft op 22 mei zijn incidentele conclusie tot voeging ingediend bij de Hoge Raad. De reden hiervoor is dat de uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag op het punt van de aan de EOO toe te kennen immuniteit van jurisdictie en executie te weinig rekening houdt met enerzijds de internationaalrechtelijke verplichtingen die voortvloeien uit het Protocol inzake Privileges en Immuniteiten van de EOO en anderzijds het speciale karakter van de EOO, die niet alleen in Nederland maar ook in andere staten gevestigd is. De Staat heeft zich derhalve gevoegd op:
Op de Staat rust de plicht de naleving van internationaal recht in Nederland te waarborgen. Schending van internationaal recht door de Staat en zijn organen leidt tot internationale aansprakelijkheid van Nederland. Dit betekent dat de Staat de naleving van de aan de EOO toekomende immuniteiten moet waarborgen. Ook moet Nederland ervoor zorgen dat zijn rechters zich geen rechtsmacht toe-eigenen die zij niet hebben onder internationaal recht. In het onderhavige geval betekent dit dat de Nederlandse rechter geen uitspraak mag doen over een organisatie over welke hij op grond van immuniteiten geen rechtsmacht heeft. Daarnaast is de Nederlandse rechter niet bevoegd binnen de rechtsmacht van andere staten. De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag is echter gericht tegen de EOO als geheel, inclusief haar vestigingen in andere staten. Voor Nederland als gastland van de EOO, en vele andere internationale organisaties, vormt de internationaalrechtelijke verplichting tot het waarborgen van immuniteit voldoende belang tot voeging aan de zijde van deze internationale organisatie in deze zaak.
Is het waar dat de Arbeidsinspectie geweigerd wordt en dus niet kan inspecteren bij het Europees Octrooibureau, en dat het de Arbeidsinspectie zelfs niet is toegestaan om inspectiewerkzaamheden uit te oefenen ten aanzien van Nederlandse werknemers van een Nederlands schoonmaakbedrijf? Hoe is gewaarborgd dat de arbeidsomstandigheden volgens de regels worden nageleefd en dat inspecties mogelijk zijn? Welke rol kunt u hierin spelen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op Kamervragen van de leden Kerstens en Maij (PvdA) over arbeidsomstandigheden bij het Europees Octrooibureau (ingezonden 14 augustus 2014, kenmerk 2014Z12450) ten aanzien van de vraag over de onschendbaarheid van het terrein van de EOO die een arbeidsinspectie zonder instemming van de EOO niet toestaat, en het antwoord van de Staatssecretaris van Economische Zaken op Kamervragen van de leden Tanamal en Kerstens (beiden PvdA) over misstanden bij de Europese Octrooiorganisatie (ingezonden 17 juni 2015, kenmerk 2015Z11521) ten aanzien van de manier waarop Nederland in de Beheersraad van de EOO deze organisatie heeft aangesproken op de ontstane situatie.
Aan welke privacy-regels is het Europees Octrooibureau gebonden? Is dat alleen Europees recht of gelden ook nationale (Nederlandse) privacyregels? Welke privacy-toezichthouder houdt hier toezicht op?
Artikel 20 van het Protocol Inzake Privileges en Immuniteiten van de EOO bepaalt dat de organisatie zal samenwerken met de zetelstaat om de naleving van, onder andere, regelgeving op het gebied van gezondheid, arbeidsomstandigheden en andere soortgelijke nationale wetgeving te faciliteren. Onder dat laatste valt ook regelgeving ten aanzien van privacy. Op grond van de immuniteit van jurisdictie en executie die de EOO toekomt, heeft Nederland geen handhavende bevoegdheden en is er dus ook geen (Nederlandse) toezichthouder op de naleving van privacyregels door de EOO.
Deelt u de mening dat er op Nederland als gastland van het Europees Octrooibureau in Rijswijk een speciale verantwoordelijkheid rust om te interveniëren en er voor te zorgen dat de fundamentele rechten worden gewaarborgd en de regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden worden nageleefd?
Nederland is een lidstaat van de EOO. In die hoedanigheid heeft Nederland dezelfde verantwoordelijkheden ten aanzien van het functioneren van de organisatie als alle andere 37 lidstaten. Het EOB is niet alleen in Nederland gevestigd maar ook in andere Europese staten. Het naleven van fundamentele rechten en regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden, voor zover van toepassing op de EOO, is van belang voor alle vestigingen van de EOO en gaat, naast de lidstaten in welke de organisatie gevestigd is, evenzeer de andere lidstaten aan. Dit laat onverlet dat Nederland zich in de Beheersraad ingezet heeft en inzet voor verbetering van de situatie en, via een sociale dialoog, het herstellen van de arbeidsrelaties binnen het EOB.
Nu u eerder heeft geantwoord dat het mogelijk is voor lidstaten van Internationale Organisaties en zetelstaten om in dialoog of via de Beheersraad problemen ten aanzien van naleving van regels aan de orde te stellen, en nu u heeft toegezegd dit ook te gaan doen, en zowel via de Beheersraad als in dialoog met het Europees Octrooibureau aan te dringen op een oplossing van het conflict tussen werknemers en het management, wat heeft dit precies opgeleverd?2
Op aandringen van de lidstaten van de EOO is er een dialoog op gang gebracht tussen het management van het EOB (onderdeel van de EOO) en de vakbonden. Doel daarvan was en is om in een dialoog tussen beide partijen te komen tot een betere onderlinge verstandhouding als voorwaarde voor een door personeel en management gedragen verbetering.
Deze dialoog verloopt moeizaam en heeft nog niet geleid tot concrete resultaten. Ook geven berichten in de media over de slechte verhoudingen reden tot zorg. Er is dus alle reden om de vinger goed aan de pols te over de «social dialogue». De Nederlandse delegatie in de Beheersraad onderhoudt daartoe zowel in als en marge van vergaderingen nauwe contacten met het management van het EOB en met andere landen. Als echter blijkt dat interventie door een derde, bijvoorbeeld via mediation, inderdaad wenselijk wordt, dan wil ik mij daar graag, in samenspraak met andere landen, voor inzetten.
Denkt u dat het voldoende is om «zorgen te uiten» over het sociale klimaat en de wederzijdse verharding in de verhouding tussen het topmanagement en het personeel, waarna er een «sociale dialoog» is gestart? Hoe en door wie wordt dit alles in de gaten gehouden? Welke bijdrage kunt u, al dan niet via de vertegenwoordiger, leveren om er voor te zorgen dat dit tot goede resultaten zal leiden waardoor fundamentele rechten worden gewaarborgd?3
Zie ook het antwoord op vraag 9. De Beheersraad neemt een actieve houding aan en heeft mede onder invloed van Nederland duidelijk stelling genomen. Dit alles wordt in de gaten gehouden door en via de Nederlandse vertegenwoordiging in de Beheersraad, waar nodig in en na overleg met andere ministeries.
De Beheersraad, als hoogste lichaam van de EOO, is het forum waarin de lidstaten met de leiding van het EOB discussiëren over het te voeren (toekomstige) beleid en besluiten nemen ter zake. In dit kader wordt natuurlijk ook indringend gesproken over de arbeidsomstandigheden bij het EOB. De Beheersraad kent 38 leden, die ieder één stem hebben. Besluiten worden bij gewone of gekwalificeerde meerderheid genomen.
Een schietgrage crimineel die uit een inrichting is ontsnapt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schietgrage crimineel ontsnapt uit inrichting»1?
Ja.
Klopt het dat een gevaarlijke crimineel is gevlucht uit de psychiatrische inrichting in Den Dolder?
In 2014 is de in de vraag bedoelde gedetineerde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Sinds mei 2015 verblijft hij, op basis van artikel 15, vijfde lid, Penitentiaire Beginselenwet, in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Altrecht in Den Dolder voor een klinische psychiatrische behandeling. In de FPA (of een soortgelijke zorginstelling) worden de behoefte aan zorg en de behoefte aan beveiliging centraal gesteld. Hoewel er zowel fysieke als relationele beveiliging aanwezig is, ligt de focus op een veilige behandeling. Het niveau van beveiliging in een Penitentiaire Inrichting (PI) is hoger dan in een. Op 14 juli 2015 heeft betrokkene zich, ondanks de aanwezige beveiliging, onttrokken aan zijn behandeling in FPA Altrecht. Dit heeft hij gedaan door over het hek, dat aan de door DJI gestelde eisen voldeed, te klimmen. Volgens de aan hem toegekende vrijheden verbleef betrokkene op dat moment onbegeleid in de tuin van de FPA. Vanaf april 2016 kan betrokkene in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi).
Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze crimineel in november pas zou vrijkomen, na het uitzitten van twee derde van zijn driejarige celstraf en dat hij dus in de gevangenis hoorde te zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gedetineerden achter tralies horen en psychische problemen in de gevangenis moeten worden behandeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Ik ben van mening dat aan gedetineerden die lijden aan een geestelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geest passende geestelijke gezondheidszorg moet worden aangeboden binnen of buiten een PI. Deze zorg bestaat uit ambulante zorg in PI’s, behandeling in een van de vier Psychiatrische Penitentiaire Centra (PPC), of in het geval er meer geestelijke gezondheidzorg nodig is en dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is, overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis. Afhankelijk van de combinatie van benodigde zorg en beveiliging wordt bepaald waar de zorg wordt aangeboden aan de gedetineerde.
Worden er extra beveiligingsmaatregelen genomen wanneer een dergelijk gevaarlijke crimineel, al dan niet vrijwillig, in een zorginstelling wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit in het vervolg wel te gaan doen? Zo ja, welke en gaat u deze aanscherpen nu ze niet hebben geholpen?
Overplaatsing van een gedetineerde naar een psychiatrisch ziekenhuis vindt alleen plaats als dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is. Die afweging omvat verschillende toetsingsmomenten door het Psychomedisch Overleg (PMO), Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Wanneer het PMO van een PI adviseert om een gedetineerde ten behoeve van geestelijke gezondheidszorg over te plaatsen, geeft een onafhankelijke psychiater vervolgens een indicatie af voor de noodzakelijke combinatie van zorg en beveiliging. De selectiefunctionaris gaat na of er geen contra-indicaties, zoals vluchtgevaarlijkheid, aanwezig zijn en vraagt advies van het OM, waarna hij besluit tot wel of geen overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis. Ik ben van mening dat dit proces zorgvuldig is en zie geen aanleiding om dit aan te passen.
Deelt u de mening dat deze crimineel onder geen enkel beding in november voorwaardelijk op vrije voeten mag komen nu hij (voor zover hij dat niet al had gedaan) wederom bewijst een gevaar voor de samenleving te zijn en lak heeft aan de rechtsstaat?
Het openbaar ministerie beslist over uitstel, afstel of intrekking van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en over het opleggen of wijzigen van bijzondere voorwaarden. Uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op grond van artikel 15b WvSr mogelijk als de veroordeelde zich tijdens detentie (herhaaldelijk) ernstig misdraagt of tijdens zijn detentie een strafbaar feit heeft gepleegd. Als de gedetineerde een (poging tot) ontvluchting heeft gedaan of is ontsnapt, kan op grond van artikel 15c WvSr de voorwaardelijke invrijheidstelling ook worden uitgesteld of achterwege worden gelaten.
Wat doet u eraan om dit gevaar voor de samenleving per direct weer achter slot en grendel te zetten?
De onttrekking van betrokkene is direct gemeld bij de politie ten behoeve van opsporing. Hij is zondag 26 juli jl. aangehouden in Zuid-Spanje. Onmiddellijk na uitlevering is betrokkene in Nederland in hechtenis genomen.
Toelating van een Hamas-mantelorganisatie tot de Economische en Sociale Raad (ECOSOC) van de Verenigde Naties |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat gaat u doen om te verhinderen dat een Hamas-mantelorganisatie, Palestinian Return Centre (PRC), wordt toegelaten tot de ECOSOC?1
Israël heeft bezwaar aangetekend tegen de aanbeveling van het NGO comité aan de ECOSOC om PRC de consultatieve status toe te kennen binnen de ECOSOC.
Nederland is geen lid van de ECOSOC en geniet zodoende geen stemrecht. Nederland kan dus ook niet meebeslissen over toekenning van de consultatieve status aan PRC. Wel pleitte Nederland binnen EU-verband voor een eensgezinde EU-stem. Van de elf EU lidstaten die momenteel lid zijn van de ECOSOC steunden uiteindelijk negen landen het bezwaar, twee landen onthielden zich van stemming.
Is het u bekend dat toelating van PRC tot de ECOSOC wordt gesteund door de voor genocide gezochte president van Sudan?2
Ja, het is mij bekend dat Sudan, evenals vijftien andere landen binnen de ECOSOC, tegenstander was van het door Israël aangetekende bezwaar tegen verlening van de consultatieve status. Dertien landen waren voor en achttien landen onthielden zich van stemming.
Indien deze organisatie toch wordt toegelaten tot ECOSOC, distantieert Nederland zich dan, op zijn minst zo lang dat duurt, van de ECOSOC? Zo nee, waarom wilt u samenwerken met een Hamas-mantelorganisatie?
Non gouvernementele organisaties kunnen niet als lid worden toegelaten tot de ECOSOC en kunnen dan ook niet gelijkgesteld worden aan lidstaten. Het toekennen van de consultatieve status houdt geen automatisch samenwerkingsverband in.
De (h)erkenning van endometriose |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Henk van Gerven |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de chronische ziekte endometriose en de soms ontwrichtende gevolgen (arbeidsongeschiktheid, kinderloos blijven, leven met forse pijnen, etc.) van deze aandoening voor vrouwen?1 2
Ja, ik ben bekend met endometriose.
Is het waar dat endometriose voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) reden is om het arbeidsongeschiktheidscriterium niet toe te passen en tevens grond is om een beroep op een uitkering vanuit de Ziektewet te weigeren? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose wel als arbeidsongeschiktheidscriterium dan wel grond voor een beroep op een uitkering van de Ziektewet te erkennen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit is niet waar. De diagnose endometriose is voor het UWV geen reden om af te zien van het toepassen van het arbeidsongeschiktheidscriterium. Voor de vraag of men arbeidsongeschikt is, is relevant of de beperkingen veroorzaakt worden door ziekte of gebrek. Verzekeringsartsen van het UWV zijn bekend met de diagnose endometriose en zien het ook als ziekte. Vervolgens is het aan de verzekeringsarts om, gegeven de diagnose, de beperkingen vast te stellen. Een bepaalde ziekte verschaft op zichzelf geen recht op uitkering. De diagnose maakt de klachten en beperkingen voor de verzekeringsarts wel gemakkelijker herkenbaar. Het is derhalve een belangrijk hulpmiddel voor de verzekeringsarts, maar geen doel op zichzelf. Mochten de beperkingen de werknemer beletten om het eigen werk te doen, kan dit leiden tot arbeidsongeschiktheid.
Overigens is ook het eventueel ontbreken van een exacte diagnose geen reden voor een verzekeringsarts om af te zien van een keuring.
Kunt u toelichten welke richtlijn voor diagnostiek en behandeling wordt gehanteerd door keuringsartsen van het UWV bij de beoordeling van deze chronische aandoening?
Het UWV heeft voor endometriose geen specifieke verzekeringsgeneeskundige richtlijn of protocol. De verzekeringsarts maakt gebruikt van de richtlijn die wordt ondersteund door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Het gaat om de internationale richtlijn «Management of women with endometriosis». Deze is ontwikkeld door de European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Een richtlijn of protocol biedt de verzekeringsarts van het UWV de mogelijkheid om goed te kunnen inschatten wat de beperkingen en mogelijkheden van de werknemer zijn. Het helpt de verzekeringsarts bijvoorbeeld bij de anamnese, het interpreteren van specialistische gegevens of het draagt mogelijkheden aan om bepaalde beperkingen in de overwegingen te betrekken.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen die vanuit een baan dan wel werkloosheidsuitkering vanwege endometriose een beroep doen op de Ziektewet, maar waarbij de keuringsarts van het UWV zonder enig onderzoek dan wel raadpleging van een arts – gespecialiseerd in endometriose – de Ziektewetuitkering stopt en vrouwen opdraagt het werk of de sollicitatieplicht te hervatten, ondanks dat zij dagelijks forse hoeveelheden pijnstillers slikken om de pijn te verzachten? Acht u dit een wenselijke situatie? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om aan deze situatie een einde te maken?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 is de diagnose endometriose op zichzelf geen aanleiding om een ZW-uitkering te weigeren of stop te zetten. Het gaat altijd om de beperkingen die gepaard gaan met de ziekte. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling is het verhaal van de werknemer het uitgangspunt. Waar nodig zal onderzoek plaats vinden en eventueel zal de verzekeringsarts in overleg met de werknemer informatie inwinnen bij de behandelend arts. Afhankelijk van de aard en ernst van de klachten, de ingezette behandeling en het effect hiervan zal de verzekeringsarts beperkingen en mogelijkheden vaststellen. Dit wordt besproken met de werknemer. Mocht de werknemer later nog vragen hebben, dan kan deze de verzekeringsarts benaderen voor een nadere toelichting. Bij een blijvend verschil van mening staat de weg van de bezwaarprocedure open.
Is het waar dat Nederland endometriose niet als ziekte heeft erkend, terwijl andere landen zoals Amerika, Canada en België hiertoe reeds zijn overgegaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om endometriose op korte termijn te erkennen?
Het erkennen van ziekten is geen overheidstaak. Het is de verantwoordelijkheid van (internationale) representatieve professionele beroepsverenigingen om zich daar over te buigen. In het geval van endometriose is dat het geval. Er bestaat voor de behandeling van endometriose een internationale richtlijn. Deze is ontwikkeld door European Society of Human Reproduction and Embryology (ESHRE). Vanuit Nederland is de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) hierbij betrokken. De NVOG heeft tevens een voorlichtingsbrochure voor patiënten ontwikkeld.
Mogelijke risico’s van het plaatsen van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de binnenvaartsector en de omwonenden naar aanleiding van de voorgenomen plaatsing van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas?
Ja.
Is het waar dat zich juist op deze plek (de plek van de nieuwe windmolens) een aantal onoverzichtelijke bochten bevindt, waar het scheepverkeer blindelings moet kunnen vertrouwen op zowel radar als lichtgeleidepaden?
De gehele rivier de Oude Maas heeft een bochtig karakter. Deze rivier wordt druk bevaren door zowel binnenvaart- als zeeschepen. Zeeschepen maken gebruik van de geleidelichten. Deze geleidelichten geven de grootste diepte van de rivier aan. Zowel binnenvaart- als zeeschepen varen bij slecht zicht – in het donker en bij mist – op radar. De scheepvaart moet langs de gehele rivier kunnen vertrouwen op de radar. Voor de veiligheid van de scheepvaart is het zaak dat de windturbines geen verstorende werking hebben op de radar. Plannen voor het plaatsen van windturbines direct langs rijksvaarwegen worden daarom altijd door Rijkswaterstaat getoetst op dit aspect. Dat zal bij de locaties aan de Oude Maas niet anders zijn. Voor de visuele zichtbaarheid op de rivier geldt bovendien dat de windturbines de zichtlijnen over de rivier niet mogen onderbreken. Ook hierop worden de plannen getoetst.
Heeft u – of een andere instantie – een onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie (die ontstaan bij de verschillende windsnelheden van de wieken) op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen? Zo ja, wat waren de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een radar werkt door elektromagnetische pulsen (radiogolven) uit te zenden, en de reflectie hiervan op objecten via een antenne te detecteren. Windturbines kunnen ook dergelijke reflecties veroorzaken en daar wordt wanneer relevant op getoetst. Geluidsgolven en turbulentie echter zijn bewegingen van lucht en zijn niet van invloed op radiogolven. Voor zover mij bekend heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat geluidsgolven of turbulentie enige invloed op de werking van radarsystemen zouden kunnen hebben, was het niet nodig hiernaar onderzoek te laten verrichten.
Is het mogelijk dat deze windturbines moeten worden stilgezet vanwege de verstoring van de radarsystemen? Zo ja, is dit dan wel de meest voor de hand liggende locatie?
Op vrijwel elke locatie in Nederland zal rekening gehouden moeten worden met eisen die andere functies stellen. Dat is op zichzelf geen reden om een locatie op voorhand af te wijzen. Op andere punten scoort de locatie goed, zoals de landschappelijke inpassing en het relatief lage aantal direct omwonenden. Plannen worden getoetst aan de Waterwet en aan de «Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». Als blijkt dat een aanvraag aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet wordt een vergunning verstrekt. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de functievervulling van het waterstaatswerk (in casu het verzekeren van het kunnen vervullen van de functie als vaarweg voor de scheepvaart). Het is dan de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van de windturbines om te bepalen of het project op deze locatie, binnen die voorwaarden nog (financieel) haalbaar is.
Zijn er risico’s voor de veiligheid van het dijkstelsel van dit Natura 2000-gebied, als gevolg van de grote funderingen die nodig zijn voor de aan te leggen windturbines? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Plaatsing van windmolens op rijkswaterstaatswerken moet voldoen aan de «beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». De dijken langs de Oude Maas zijn in beheer bij het Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zal de plannen voor windturbines toetsen op dit aspect, mochten de turbines bij de dijken zelf worden gesitueerd.
Onmenselijk beleid door de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Waalwijk huishoudelijke verzorging heeft geweigerd aan een terminale man, omdat de gemeente van mening was dat de man zelf nog wel regie kon voeren?1
Gemeenteraden zijn direct verantwoordelijk en bevoegd voor het vaststellen van het lokale beleid en het controleren van de colleges van B en W op een goede en zorgvuldige uitvoering van het lokale beleid. Gemeenteraden zijn als eerste aanspreekbaar op het handelen van colleges van B en W en de controle op een goede uitvoering van de wet. Mij past dus enige terughoudendheid in mijn reactie op de voorbeelden van het handelen van gemeenten in de vragen die u stelt. Desgevraagd licht ik u toe wat ik van gemeenten verwacht op basis van de uitgangspunten van de Wmo 2015 en geef ik mijn opvatting over wat ik versta onder een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Met de Wmo 2015 kunnen gemeenten passende ondersteuning bieden die recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van mensen thuis. De sociale omgeving, de woonsituatie en de ondersteuning waaraan behoefte is, verschilt immers van mens tot mens. Hoe gemeenten de Wmo 2015 in de praktijk organiseren, is aan gemeenten zelf. Van alle gemeenten verwacht ik dat zij de mogelijkheden benutten die de wet hen biedt om individueel maatwerk te verlenen aan mensen die behoefte hebben aan ondersteuning. Dit betekent een persoonlijke benadering, met oog en oor voor de sociale omgeving van betrokkene en het actief betrekken van de mantelzorger bij het onderzoek dat de gemeente verricht naar de ondersteuningsbehoefte. De Wmo 2015 benoemt duidelijk de onderwerpen die een gemeente in samenspraak met betrokkene moet onderzoeken bij het beantwoorden van de vraag of hij in aanmerking komt voor ondersteuning, en zo ja, welke ondersteuning voor hem passend is gelet op zijn persoonlijke situatie. De mogelijkheden die betrokkene nog zelf heeft en de mate waarin zijn sociale omgeving kan bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene maken een belangrijk onderdeel uit van dit onderzoek, naast de mogelijke bijdrage van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Zoals in de wet is bepaald, verwacht ik van gemeenten een individuele afweging gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van betrokkene als basis voor het besluit dat een gemeente neemt over de toekenning van voorzieningen.
De gemeente Waalwijk heeft in reactie op mijn verzoek toegelicht op welke gronden zij tot dit besluit is gekomen. De gemeente wijst erop dat betrokkene volgens de gemeente de mogelijkheid had om vanaf 1 mei 2015 voor 15 euro per week zelf huishoudelijke hulp te bekostigen. Op basis van de door de gemeente verstrekte informatie heb ik begrip voor de discussie die naar aanleiding van dit besluit van de gemeente is ontstaan. De wettelijke uitgangspunten en het financieel kader voor de uitvoering van de Wmo 2015 bieden de gemeente voldoende mogelijkheden om in situaties als deze tot een andere beslissing te komen. De wet noch het financieel kader dwingt een gemeente om een bestaande voorziening voor anderhalf uur huishoudelijke hulp te beëindigen in een situatie van terminale ziekte in de fase van levensverlening. Op basis van de Wmo 2015 verwacht ik juist van gemeenten dat zij persoonlijk maatwerk verlenen en rekening houden met de individuele situatie en omstandigheden van betrokkene, zijn familie en zijn sociale omgeving. De verantwoordelijkheid voor het debat hierover ligt echter in de eerste plaats bij de gemeenteraad. Ik merk daarbij op dat de gemeenteraad van Waalwijk een actief debat voert over de gemeentelijke uitvoering van de Wmo 2015 en de wenselijkheid van de effecten van lokale beleidskeuzes.
In antwoord op uw vragen over ingrijpen, licht ik toe dat op het moment dat de Wmo 2015 niet of onvoldoende wordt nageleefd door het college van B en W, het in de eerste plaats aan de gemeenteraad is om het college daarop aan te spreken en waar nodig te corrigeren. Op basis van deze verantwoordelijkheidsverdeling tussen de gemeenteraad en mij past het niet bij mijn verantwoordelijkheid om een gemeente direct aan te spreken op iedere specifieke casus die zich op gemeentelijk niveau voordoet. Pas als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wet en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid daarin niet neemt, heb ik onder voorwaarden de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Is het niet zo dat de gemeente Waalwijk hier noodzakelijke zorg onthoudt aan iemand die in zijn laatste fase van zijn leven is aangekomen? Vindt u dit een wenselijke uitvoering van uw beleid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u ingrijpen bij de gemeente Waalwijk om te zorgen dat dit onmenselijke beleid direct tot een halt geroepen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 95-jarige volgens een gemeente maar een hypotheek moest afsluiten om de huishoudelijke verzorging te kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op basis van de informatie uit de vraag kan niet worden afgeleid welk voorbeeld wordt bedoeld. In algemene zin geldt dat een gemeente in het onderzoek naar de ondersteuningsvraag van betrokkene dient te onderzoeken of een voorziening ook in financiële termen voor betrokkene passend is.
Vindt u het niet triest dat een 84-jarige vrouw uit Franeker 1 uur huishoudelijke verzorging krijgt, terwijl ze voorheen 4 uur kreeg, maar geen compensatie of toeslag durfde aan te vragen uit angst haar laatste uurtje ook nog kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De situatie dat mensen het niet aandurven om gebruik te maken de gemeentelijke compensatieregeling voor huishoudelijke hulp was niet eerder bekend bij de gemeente Franekeradeel. Uit de informatie van de gemeente blijkt dat aan betrokkene inmiddels vier uur huishoudelijke hulp is toegekend inclusief volledige financiële compensatie.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een 77-jarige vrouw uit Assen helemaal geen huishoudelijke verzorging meer krijgt, omdat de gemeente telefonisch meedeelde dat ze geen recht meer had op deze zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De gemeente Assen heeft de keuze gemaakt om de eenvoudige hulp bij de huishouding (HH1) niet langer aan te bieden als individuele maatwerkvoorziening, maar om te vormen naar een algemene voorziening. Dit heeft voor veel Assenaren gevolgen. De gemeente doet bij deze vorm van hulp bij het huishouden een groter beroep op (het netwerk) van haar inwoners. Dat betekent dat inwoners die moeite hebben met het schoonhouden van hun huis meer een beroep doen op vrijwillige inzet van mensen uit hun omgeving (het netwerk) of zelf een professioneel bedrijf hiervoor inschakelen. Het gaat hierbij om inwoners die in staat zijn hun huishouden zelf te organiseren.
De gemeente Assen heeft een aantal maatregelen genomen om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen en te zorgen dat de hulp bij huishouding toegankelijk blijft. De inzet van de Huishoudelijke Hulp Toelage maakt het mogelijk het tarief voor schoonmaakwerk voor twee jaar tijdelijk te verlagen met 10 euro per uur. Inwoners met een laag inkomen kunnen een beroep doen op inkomensondersteuning. Inwoners met een lager inkomen dan 120% van de bijstandsnorm krijgen alle kosten vergoed.
Inwoners hebben van de gemeente een half jaar de gelegenheid gekregen zich voor te bereiden op de overgang naar een algemene voorziening. Cliënten zijn per brief, website en gemeentepagina op de hoogte gesteld van de veranderingen en hebben praktische tips gekregen om hun schoonmaakwerk in de nieuwe situatie te organiseren.
Vindt u het wenselijk dat ambtenaren telefonisch mededelen dat mensen nergens recht meer op hebben, waardoor mensen denken dat het vragen om hulp geen zin heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De Wmo 2015 geeft ingezetenen het recht een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te melden bij de betreffende gemeente. Het is vervolgens aan de gemeente om deze ondersteuningsbehoefte te onderzoeken op de wijze zoals die in de wet is gespecificeerd. Dit draagt bij aan een goede dialoog tussen ingezetene en gemeente en een zorgvuldige afweging en besluitvorming op aanvragen. Het telefonisch ontmoedigen van meldingen van een ondersteuningsbehoefte is – mede gegeven de wettelijke opdracht voor gemeenten – dan ook niet aanvaardbaar. Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging.
Wat vindt u ervan dat een 80-jarige Assenaar te horen kreeg dat hij minder uren moest aanvragen bij zijn thuiszorgorganisatie, terwijl hij eigenlijk meer uren zorg nodig heeft en nu 12,50 per uur zelf betaalt? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat zorgbehoevende mensen bij een juiste manier van aanvragen aanspraak maken op een algemene voorziening voor huishoudelijke verzorging, maar in de praktijk die extra uren grotendeels zelf moeten betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel algemene voorzieningen als maatwerkvoorzieningen kunnen een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Op het moment dat na een zorgvuldig onderzoek naar de kenmerken van de persoon en diens situatie blijkt dat ondersteuning nodig is in de zelfredzaamheid en participatie, dient deze ondersteuning georganiseerd te worden. Daar waar deze ondersteuning niet zelf of met behulp van de omgeving of door gebruik te maken van een algemene voorziening kan worden georganiseerd, dient de gemeente een maatwerkvoorziening te verstrekken. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen of een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd voor het gebruik van deze voorzieningen. Gemeenten moeten ook rekening houden met de financiële situatie van de cliënt, daartoe te rekenen de effecten van het gebruik van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen voor die situatie. Daarbij is het aan gemeenten om algemene voorzieningen, teneinde het gebruik zoveel mogelijk te bevorderen, laagdrempelig in te richten en daarbij rekening te houden met de financiële mogelijkheden van de betreffende persoon. Gemeenten kunnen hiertoe ook het instrument van de Huishoudelijke Hulp Toelage benutten.
Wat is uw reactie op het bericht dat sinds 1 januari 2015 inmiddels duizend mensen naar de rechter zijn gestapt vanwege een conflict met hun gemeente over de vergoeding van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld de huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Ik ben van mening dat gemeenten zoveel mogelijk moeten voorkomen dat cliënten zich moeten wenden tot bezwaar – en beroepsprocedures. Het uitgangspunt van de Wmo 2015, in dialoog met elkaar bezien of en hoe zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kunnen worden versterkt, kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Een toename van het aantal rechtszaken zou gelegen kunnen zijn in het nieuw wettelijk kader dat in werking is getreden, gemeenteraden op basis van dit kader (nieuw) beleid vastgesteld hebben en dit beleid nu tot uitvoering komt. Dit kan tot veranderingen in de rechten en plichten van cliënten leiden. Het is het wettelijk recht van cliënten om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen gemeentelijke besluiten over hun ondersteuning. De Wmo 2015 biedt de cliënt de waarborg van een zorgvuldige individuele afweging door de gemeente. De gewezen, vooral voorlopige, voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd.
Hoeveel rechtszaken moeten nog aangespannen worden totdat u inziet dat uw beleid niet deugt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat door onduidelijkheid van de Wmo 2015 gemeenten verder gaan in hun bezuinigingen dan u bedoeld heeft? Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak dat de randvoorwaarden van de Wmo 2015 helder en duidelijk zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? 7
De suggestie dat de Wmo 2015 onduidelijk zou zijn in de eisen die deze wet aan gemeenten stelt, deel ik niet. De Wmo 2015 biedt de cliënt de benodigde randvoorwaarden, waaronder een zorgvuldig onderzoek na een melding van een behoefte om maatschappelijke ondersteuning. Hij kan een gemeente daarop aanspreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Gemeenten maken beleid en voeren dat uit, maar moeten dat binnen de gestelde wettelijke kaders doen. Daar waar na onderzoek blijkt dat de gemeente een bijdrage dient te leveren aan de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt, dient deze bijdrage passend te zijn. Gemeenten hebben de instrumenten en benodigde budgetten ontvangen om tot een goede wetsuitvoering te komen.
Vindt u dat het sturen van brieven door u aan wethouders met de boodschap dat zij moeten voldoen aan de wetgeving in de praktijk niet werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?8
In mijn brieven van 22 december 2014 en 9 april jl. aan de wethouders heb ik hen aandacht gevraagd voor actuele onderwerpen en (mogelijke) aandachtspunten. De brieven zijn niet bedoeld om wethouders te vragen om te voldoen aan de wetgeving, immers deze verantwoordelijkheid is met de invoering van de Wmo 2015 bij hen belegd. De brieven aan wethouders hebben primair een informerend en ondersteunend karakter en vragen hen te bezien of een goede wetsuitvoering binnen de gemeente op de specifieke thema’s voldoende gewaarborgd wordt. Ook heb ik wethouders in deze brieven opgeroepen hun beleidsuitvoering te toetsen aan de gewezen rechterlijke uitspraken en waar nodig bij te sturen. Ik zie dat gemeenten gehoor geven aan deze oproepen en dat zij, daar waar nodig, het beleid en de uitvoering aanpassen in overeenstemming met de gewezen rechterlijke uitspraken.
Bent u bereid een einde te maken aan deze struisvogelpolitiek en per direct maatregelen te treffen, zodat de vele gemeenten die nu de fout ingaan wel gaan voldoen aan de wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Een goede en zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 vind ik zeer belangrijk. Hierin verschil ik niet van opvatting met de colleges van B en W die direct verantwoordelijk zijn voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. De praktijk toont voorbeelden van gemeenten die op een goede en zorgvuldige wijze uitvoering geven aan de wet. Helaas komen tekortkomingen in de uitvoering ook voor. Voorbeelden zijn de recente rechterlijke uitspraken. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet, heb ik daarom de colleges van B en W in de afgelopen periode gewezen op het belang van zorgvuldigheid en geïnformeerd over de rechterlijke uitspraken. Ik heb de colleges verzocht de lokale beleidsuitvoering te toetsen aan deze uitspraken en waar nodig het lokale beleid aan te passen. Ik constateer dat gemeenten deze rechterlijke uitspraken opvolgen en de lokale beleidsuitvoering op de orde brengen.
De komende periode blijf ik gemeenten actief volgen in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de Wmo 2015. Wanneer daar aanleiding toe bestaat, spreek ik gemeenten aan op het belang van een goede en zorgvuldige uitvoering van de wet.
Verkoop van krasloten en gokverslaving |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kansspelcommissie wil daglimiet voor daglotjes»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen in Nederland gokverslaafd zijn? Herkent u het beeld dat de Stichting AGOG (Anonieme Gokkers Omgeving Gokkers) schetst, namelijk dat er 40.000 gokverslaafden zijn en daarnaast nog eens 76.000 probleemspelers, waardoor het totaal aantal gokverslaafden ver boven de 100.000 personen uit komt?
Ik herken dit beeld niet. Uit het laatste grootschalige onderzoek dat door het WODC is uitgevoerd naar de aard en omvang van kansspelverslaving in Nederland, «Gokken in Kaart»3 blijkt dat in 2011 naar schatting 92.000 risicospelers (die dreigen probleemspeler te worden als niet wordt ingegrepen) en 20.300 probleemspelers actief waren. De onderzoekers concludeerden dat de schattingen van 2011 en 2005 en andere omvangschattingen in de afgelopen 15 jaar lijken te wijzen op een dalende trend.
Bent u het eens met Trubendorffer Verslavingsklinieken dat het psychologisch ontwerp van krasloten zoals «quick fix» extreem verslavend werkt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van het eerder genoemde WODC-onderzoek lijken krasloten een middelgroot verslavingsrisico te kennen, vergelijkbaar met bijvoorbeeld bingo, echter beduidend lager dan casinospelen, speelautomatenspelen of niet-vergunde kansspelen. Daarnaast verwijs ik graag naar onderzoek van de UvA naar het verslavingsrisico van krasloten en de prevalentie van kansspelverslaving ten aanzien van krasloten.4 Daaruit is gebleken dat onder volwassenen de prevalentie van problematische deelname 2,44% bedraagt en de pathologisch deelname 0,24%. Van de pathologische kraslotspelers bleek 0,09% uitsluitend aan krasloten verslaafd te zijn en 0,15% daarnaast ook aan andere vormen van gokken. Er is op grond van deze cijfers geen reden aan te nemen dat krasloten in extreme mate verslavingsrisico’s met zich meebrengen.
Deelt u de mening dat het maximum bedrag van 50 euro per keer dat de Lotto hanteert, gokverslaving niet tegengaat, aangezien het meest populaire kraslot hooguit 2 euro kost en mensen meerdere keren per dag krasloten kunnen kopen? Zo nee, waarom niet?
De Lotto heeft op grond van de vergunning de verplichting om onder meer maatregelen te nemen tegen onmatig speelgedrag. Daar heeft De Lotto onder andere invulling aan gegeven door winkeliers die krasloten verkopen te informeren over de risico’s die verbonden zijn aan de deelname aan kansspelen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de invulling van deze vergunningplicht. Er zijn bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de introductie van een daglimiet die wel werkt? Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Kansspelautoriteit? Bent u bereid daarbij ook de mogelijkheid van de introductie van een registratiepas te betrekken?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn er bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten. Het in overleg treden met de Kansspelautoriteit over een eventuele introductie van een registratiepas, acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Kunt u aangeven op welke wijze de Lotto verkopers traint in het herkennen van gokverslaving? Kunt u zich voorstellen dat deze training, gezien de omvang en ernst van de problematiek, te vrijblijvend is? Deelt u de mening dat gereguleerde verkoop ook in dit opzicht wenselijk is?
De verkoop van krasloten geschiedt reeds via een gereguleerd stelsel. Het is De Lotto niet toegestaan om aan personen onder de 18 jaar krasloten te verkopen. Daarbij geldt voor krasloten de richtlijn van maximaal € 50 per aankoop. Daarnaast heeft de Lotto op grond van haar vergunning de verplichting om de Kansspelautoriteit ieder kwartaal te rapporteren over onder meer de constateringen van onmatige deelname. In het kwartaaloverleg met de Kansspelautoriteit wordt vervolgens besproken welke acties hierop zijn ondernomen en of het beleid dat Lotto hierop voert, afdoende wordt geacht.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft De Lotto op grond van de vergunning de verplichting om onder meer maatregelen te nemen tegen onmatig speelgedrag. De Lotto geeft hier invulling aan door haar retailers te trainen. Het geven van een training op zichzelf is dus geen verplichting die de Kansspelautoriteit oplegt. De Lotto traint middels het aanbieden van informatie- en voorlichtingsmateriaal in het herkennen van kansspelverslaving. Dit materiaal biedt de verkopers handvatten in het verantwoord aanbieden van het kansspelproduct en het signaleren van kansspelverslaving. De verplichtingen die op De Lotto rusten acht ik niet te vrijblijvend. De Kansspelautoriteit laat weten dat er geen signalen bekend zijn die om aanpassing van het beleid vragen.
Bent u bereid in België bij de Kansspelcommissie na te gaan welke technische mogelijkheden men daar ziet om tot handhaving van een daglimiet bij krasloten over te gaan?
Zoals in mijn beantwoording van vraag 4 aangegeven zijn er bij de Kansspelautoriteit geen signalen bekend dat gokverslaving in omvang toeneemt als gevolg van verkoop van krasloten. In overleg treden met de Belgische Kansspelcommissie hieromtrent acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Wilt u de ontwikkelingen in het terugdringen van gokverslaving in België en andere Europese landen volgen en de Kamer daarover informeren?
Bij het ontwikkelen van het preventiebeleid ten aanzien van kansspelverslaving wordt gekeken naar best practices in andere landen. Uw Kamer wordt over de preventie van kansspelverslaving bij de verschillende onderdelen van het beleid – zoals de regulering van kansspelen op afstand en de modernisering van het casinoregime – geïnformeerd. Bij de twee-meting die het WODC zal uitvoeren naar de aard en omvang van kansspelen zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan mogelijke verbeteringen in het Nederlandse preventiebeleid.
Onterecht uitgegeven medische certificaten van piloten |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe heeft de situatie kunnen ontstaan dat keuringsinstantie European Aviation Medical Center (EAMC) maar liefst 99 mogelijk onterechte medische certificaten heeft kunnen uitgeven, waarvan bij 60 certificaten vrijwel zeker sprake is van onterechte uitgave en bij 39 certificaten dit waarschijnlijk wordt geacht?
Op dit moment wordt uitgezocht hoe dit heeft kunnen gebeuren. Wat betreft het strafrechtelijk onderzoek heeft de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) maandag 10 augustus in opdracht van het Functioneel Parket twee verdachten aangehouden wegens valsheid in geschrifte in het strafrechtelijk onderzoek naar onregelmatigheden met medische certificaten van vliegend personeel. De verdachten zijn na drie dagen hechtenis op vrije voeten gesteld. Zij zijn gedagvaard om op 26 november 2015 voor de rechtbank in Rotterdam te verschijnen. In het licht van het strafrechtelijk onderzoek kunnen hierover op dit moment geen verdere mededelingen worden gedaan.
De wettelijke context van medische keuringen voor piloten wordt bepaald door de Europese verordening 1178/2011. Hierbij worden piloten zowel lichamelijk als psychisch uitgebreid gekeurd. De keuringen worden verricht door erkende luchtvaartmedische keuringsartsen die werkzaam zijn bij erkende luchtvaartmedische keuringscentra. De ILT erkent luchtvaartmedische keuringscentra (AeMC’s) en luchtvaartmedische keuringsartsen (AME’s). De ILT houdt toezicht op de AeMC’s en de AME’s en dat houdt in dat alle luchtvaartmedische keuringen door de ILT worden gecontroleerd. De ILT-arts/toezichthouder beoordeelt de ontvangen onderzoeks- en beoordelingsverslagen. Eventuele tegenstrijdigheden, vergissingen of fouten in het beoordelingsproces worden door de ILT aan het AeMC of de AME gemeld of teruggestuurd ter correctie. Op basis van de Europese regelgeving betekent een ongeldige medische keuring voor piloten dat het certificaat van rechtswege nietig is. Dit betekent ook dat een piloot niet mag vliegen.
De medische keuring van luchtverkeersleiders is materieel identiek aan die van piloten maar nationaal geregeld in het kader van de Wet luchtvaart. Als sprake is van een ongeldige medische keuring, leidt dit tot schorsing.
De erkende instanties worden elke 24 maanden en artsen elke 36 maanden op alle aspecten geaudit door de ILT.
Het systeem gaat uit van de professionaliteit en deskundigheid van de artsen en instellingen en op basis daarvan vindt het toezicht plaats. Naar aanleiding van dossiercontroles op 30 juni 2015 zijn onvolkomenheden geconstateerd in 5 dossiers en heeft de ILT direct ingegrepen en is nader onderzoek gestart. Op basis hiervan heeft de ILT 99 certificaten nietig verklaard en 1 certificaat geschorst. Dit is de eerste keer dat in Nederland dergelijke maatregelen op deze schaal zijn getroffen.
Kunt u aangeven of het hier uitsluitend piloten betreft die onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen, aangezien het hier een keuringsinstantie betreft die naast Nederland ook actief is in twaalf overige landen?
De erkenning van het EAMC heeft betrekking op 1 in Nederland gevestigd bedrijf. Voor zover mij bekend heeft het EAMC geen buitenlandse vestigingen. Het betreft 99 nietigverklaringen van medische certificaten. In 17 gevallen gaat het om piloten met een buitenlands brevet. De betreffende buitenlandse autoriteiten zijn hierover geïnformeerd.
Kunt u, hoewel het tegen de achtergrond van het strafrechtelijk onderzoek dat door het Openbaar Ministerie(OM) is gestart naar de misstanden bij het EAMC niet mogelijk is om in te gaan op de aard van de geconstateerde gebreken en de gevolgen voor de medewerkers van het EAMC, wel aangeven of u het aannemelijk acht dat ook de zeven overige keuringsinstanties mogelijk onterecht medische certificaten hebben afgegeven? Is dit de reden voor uw besluit om de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de overige zeven overige keuringsinstanties en de dertien zelfstandige erkende keuringsartsen eveneens te laten inspecteren?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is gemeld, zijn dergelijke tekortkomingen nog niet eerder vastgesteld. Er is op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat medische certificaten ten onrechte zijn afgegeven door de andere keuringsinstanties en zelfstandige keuringsartsen. Omdat veiligheid voorop staat zullen ook de overige zeven overige keuringsinstanties en de dertien zelfstandige erkende keuringsartsen extra geïnspecteerd worden.
Wanneer is de laatste inspectie door de ILT van het EAMC uitgevoerd? Hoelang hebben door het EAMC medisch goedgekeurde piloten kunnen vliegen bij wie op dat moment niet duidelijk was of het medisch certificaat terecht was afgegeven, onder wie 66 verkeersvliegers die dagelijks lijnvluchten uitvoeren met veel passagiers aan boord?
De laatste on-site audit in het kader van de erkenning van het EAMC heeft 9 januari 2014 plaatsgevonden. Met ingang van 9 januari 2014 heeft het EAMC certificaten afgegeven.De laatste on-desk audit heeft 16 juli 2014 plaatsgevonden. Tot de schorsing zijn alle medische dossiers op juistheid en volledigheid gecontroleerd door de ILT. In het kader van deze controle van de medische dossiers door de ILT is op 30 juni 2015 geconstateerd dat 5 certificaten onterecht zijn afgegeven. In het reguliere toezicht waren ertot dat moment geen indicaties dat er iets mis was bij het bedrijf. Op 1 juli 2015 is het centrum een verbod opgelegd tot het verder verrichten van activiteiten. Vervolgens is op 9 julide erkenning vanhet centrum geschorst.Hierna zijn alle afgegeven medische certificaten nader door de ILT onderzocht.Op 15 juli 2015 beschikte de ILT over voldoende informatie om de medische certificaten nietig te verklaren.
Wanneer is de laatste inspectie van de ILT van de overige zeven keuringsinstanties en de dertien zelfstandige erkende keuringsartsen uitgevoerd?
Alle erkende keuringsinstanties en zelfstandige erkende keuringsartsen zijn regulier binnen de in de regelgeving gestelde termijnen geïnspecteerd. Iedere keuringsinstantie wordt conform de EU-regelgeving tenminste 1 keer per 24 maanden en de zelfstandig erkende keuringsarts wordt 1 keer per 36 maanden op alle aspecten geaudit. In deze EU-regelgeving is bepaald dat een instantie/arts moet beschikken over adequate voorzieningen, procedures, documentatie en werkende apparatuur die geschikt zijn voor luchtvaartgeneeskundige onderzoeken. Daarnaast moet de instantie/arts werken volgens de noodzakelijke procedures en voorwaarden zodat het medisch beroepsgeheim gewaarborgd is. Keuringen en afgifte van certificaten mogen alleen door bevoegde keuringsartsen met een luchtvaartgeneeskundige opleiding worden uitgevoerd. De ILT controleert de onderzoeks- en beoordelingsrapporten het gehele jaar door op juistheid en volledigheid.
Wat is de standaardfrequentie waarop de ILT keuringsinstanties die in Nederland actief zijn onder de loep neemt?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de ILT volgens u voldoende capaciteit om op een adequate wijze het functioneren van keuringsinstanties in Nederland uit te kunnen voeren, met andere woorden haar toezichtstaak op een goede manier te vervullen?
Op dit moment is er bij de ILT voldoende capaciteit aanwezig om te kunnen voldoen aan de reguliere en wettelijk voorgeschreven toezichtstaak.
Ziet u naar aanleiding van de bevindingen bij het EAMC aanleiding om de frequentie van de inspectie door de ILT op te voeren en/of de capaciteit van de ILT te vergroten?
Op dit moment is er geen aanleiding om de voorgeschreven frequentie op te voeren en/of aanwezige reguliere capaciteit te vergroten. Zoals in het antwoord op vraag 3 is gemeld wordt er momenteel een extra controle uitgevoerd. Conclusies kunnen op basis daarvan worden geformuleerd.
Staat u in contact met uw collega’s van de twaalf overige landen waar het EAMC eveneens medische certificaten afgeeft, waaronder zes lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland? In hoeverre acht u de kans aanwezig dat ook medische certificaten voor niet-Nederlandse piloten onterecht zijn afgegeven?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, heeft het EAMC voor zover mij bekend geen buitenlandse vestigingen. Het EAMC heeft in 17 gevallen medische certificaten afgegeven voor buitenlandse brevetten. Hierover zijn EASA en de buitenlandse autoriteiten geïnformeerd. Het is aan de bevoegde autoriteiten van die staten om de adequate maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of andere landen eveneens actie gaan ondernemen ten aanzien van het EAMC en overige in deze landen opererende keuringsinstanties, en kunt u aangeven welke termijn deze landen voor een eventuele complete doorlichting van deze keuringsinstanties (zullen) hanteren?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er per direct meer dan 100 piloten (66 verkeersvliegers, 29 recreatieve vliegers, drie piloten van lichte vliegtuigen en vijf vliegers van wie de medische certificaten bij de reguliere inspectie al zijn ingetrokken) aan de grond zijn gezet of zullen worden gezet om herkeurd te worden?
Ik kan niet bevestigen of alle piloten aan de grond gezet zijn. De verantwoordelijkheid om te beschikken over een geldig medisch certificaat, en indien dit niet het geval is, niet te vliegen ligt primair bij de piloten. Alle betrokken piloten hebben een brief ontvangen, er is telefonisch contact met hen opgenomen of – als zij niet telefonisch bereikbaar waren – zij zijn geïnformeerd per e-mail. Ook zijn piloten via de website van de ILT geïnformeerd. Het proces van medische herkeuring van vliegend personeel is in volle gang: momenteel heeft 2/3 een herkeuring ondergaan met positief resultaat.
Kunt u aangeven waarom u ervoor kiest om nog het hele overige deel van 2015 de tijd te nemen om de ILT de overige zeven keuringsinstanties en de dertien zelfstandige erkende keuringsartsen te laten doorlichten, nu gebleken is dat bij een gerenommeerde instantie als het EAMC (in vele landen actief en met al 25 jaar ervaring) er dusdanige misstanden aan het licht zijn gekomen dat deze geleid hebben tot een schorsing?
Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven is het EAMC een in Nederland gevestigd bedrijf. Voor zover mij bekend heeft het bedrijf geen buitenlandse vestigingen. Met ingang van 9 januari 2014 is het EAMC erkend en is toen gestart met afgifte van certificaten. De doorlichting van de andere instanties en zelfstandige erkende keuringsartsen is op dit moment gaande en de ILT doet er alles aan om alle inspecties op de kortst mogelijke termijn te realiseren.
Kunt u nader toelichten waarom de ILT deze tijd nodig heeft en of u, vanuit uw verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de Nederlandse luchtvaart, met maatregelen dit proces kunt versnellen?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat de overige keuringsinstanties en de dertien zelfstandige erkende keuringsartsen simpelweg zo snel mogelijk (eerder weken dan maanden) door de ILT moeten worden doorgelicht?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven hoe u zich ervan kunt verzekeren dat, wanneer de nu aan de grond gezette piloten worden herkeurd, deze keuringen en de op basis daarvan uit te geven medische certificaten, wél in orde zijn?
Om ervan verzekerd te zijn dat andere keuringsinstanties en -artsen wel op de juiste wijze certificeren, ben ik reeds gestart met extra controles. Ik heb hier ook extra capaciteit op ingezet. Deze extra controles zijn in november dit jaar afgerond. Naast het reguliere toezicht ben ik van mening dat hiermee het toezicht op de juiste afgifte van de certificaten maximaal geborgd is.
Kunt u aangeven hoe u zich als verantwoordelijk bewindspersoon ervan kunt verzekeren dat de door andere instanties uitgegeven medische certificaten wél in orde zijn, wanneer u uw inspectiedienst nog het gehele jaar de tijd geeft om de overige instanties te inspecteren?
Zie antwoord vraag 15.
Is de verplichting dat vliegend personeel en luchtverkeersleiders over geldige medische certificaten beschikken vastgelegd in de wet? Geldt dit ook voor de toezichthoudende taak van de ILT ten aanzien van de certificeringsinstanties? Bent u voornemens om naar aanleiding van dit geval de wet- en regelgeving aan te passen?
Zie mijn antwoord bij vraag 1 waar de wettelijke context is beschreven. In combinatie met de aangekondigde extra controle is er momenteel geen aanleiding om voorstellen te doen om de (EU-)wetgeving aan te passen.