Het bericht dat een man op social media dreigt met massamoord op Turkse Nederlanders |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «Koerdische man uit Duitsland dreigt met massamoord op Turken in Nederland»?1
Ja.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met de Duitse autoriteiten, de identiteit van de persoon in de video te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gemeld dat alle mogelijke instrumenten worden ingezet om eventuele dreiging richting Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen te voorkomen, dan wel weg te nemen. Omwille van de belangen van opsporing en vervolging kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen.
Heeft deze persoon banden met de PKK, een organisatie die binnen de Europese Unie, de NAVO en Nederland op de lijst van terroristische organisaties staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van activiteiten van de terreurorganisatie PKK in Nederland? Zo ja, welke en wat gaat u hiertegen doen?
De PKK staat op de terrorismelijst van de Europese Unie en is daarom verboden in Nederland. De organisatie kan dus geen openlijke activiteiten ontplooien in Nederland of andere Europese lidstaten. Wel heeft de AIVD vastgesteld dat de PKK of aan PKK gelieerde organisaties heimelijke activiteiten ontplooien. Hierbij moet worden gedacht aan het werven van fondsen ter ondersteuning van de gewapende strijd tegen de Turkse staat. Als heimelijke activiteiten worden gesignaleerd kan de AIVD overgaan tot het verstrekken van een ambtsbericht op basis waarvan het OM een strafrechtelijk onderzoek kan starten
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar Nederlanders, en in het bijzonder Koerdische en Turkse Nederlanders, van de PKK in Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van fysieke dreiging van de PKK of aan de PKK gelieerde organisaties naar Nederlanders ongeacht afkomst, dan wel naar evenementen in Nederland, ongeacht signatuur.
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar evenementen in zijn algemeenheid, en in het bijzonder naar evenementen van een Turks-Nederlandse of Koerdisch-Nederlandse signatuur, van de PKK in Nederland? Zo ja, wat gaat u hier, in samenspraak met de lokale autoriteiten, aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
De open brief van de regioburgemeesters inzake het afpakken van crimineel vermogen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw algemene reactie op de oproep en het voorstel van de regioburgemeesters om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken door het verder afpakken van crimineel vermogen?1
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit («misdaad mag niet lonen»). In toenemende mate gebeurt dit ook in gezamenlijkheid door politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere handhavingspartners, zoals het lokaalbestuur en de belastingdienst. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit essentieel is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners te laten afpakken. Mijn ambtsvoorganger en ik hebben in de afgelopen jaren dan ook al meerdere investeringen gedaan in het versterken van het integraal afpakken van crimineel vermogen. Zo is in 2014 vanuit de intensiveringsgelden voor de Nationale Politie circa € 2 miljoen ter beschikking gesteld voor de regio’s voor het versterken van het integraal afpakken. Door het indienen van plannen konden de regio’s een beroep doen op deze gelden, hetgeen ook alle regio’s hebben gedaan. Daarnaast is met financiering vanuit mijn departement het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland ingericht en draag ik bij aan verschillende samenwerkingsgremia waar integraal afpakken een onderdeel van is, zoals de TaskForce Brabant-Zeeland en de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC). Uiteraard ben ik voortdurend op zoek naar mogelijkheden om het afpakken van crimineel vergaard vermogen een verdere impuls te geven. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uit ga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
In hoeverre bent u bereid na te denken over een soort «revolverend fonds», waarbij de opbrengsten van het afgepakte crimineel vermogen geherinvesteerd worden in het aanpakken van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen?
Het versterken van de aanpak van ondermijning en de rol daarbinnen van het afpakken van crimineel vermogen is een prioriteit van de Veiligheidsagenda 2015–2018. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Ik heb de regioburgemeesters voor hun bijdrage dan ook hartelijk bedankt.
Onderdeel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het afpakken van crimineel vermogen; jaarlijks worden daartoe concrete doelstellingen geformuleerd die via strafrechtelijke ontneming moeten worden gegenereerd. Afpakken of terugvorderen van crimineel of anderszins onrechtmatig verkregen vermogen gebeurt niet alleen langs strafrechtelijke weg, maar ook via fiscale of bestuursrechtelijke weg. Hierbij valt te denken aan fiscale naheffingen of terugvorderingen alsmede terugvordering van ten onrechte genoten uitkeringen. Dit raakt de verantwoordelijkheden en begrotingen van verschillende andere bewindslieden. Het beeld dat dit ineffectief of inefficiënt zou zijn, herken ik niet. Een integrale aanpak is van essentieel belang voor een effectieve aanpak.
Binnen de systematiek van de Rijksbegroting kan gewerkt worden met business cases, die erin voorzien dat de benodigde financiering voor een beleidsdoelstelling wordt gedekt door de via dat beleid te genereren opbrengsten. De business case, zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van een additionele inzet. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld.
Wat is uw reactie op de indruk die de brief wekt dat de bestaande begrotingssystematiek niet bijdraagt aan een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet als het gaat om het afpakken van crimineel vermogen? Zijn er belemmeringen? Zo ja, welke? Hoe gaan die worden beslecht?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het in de brief genoemde bedrag van 9,3 miljard euro aan crimineel vermogen?
Het onderzoek is gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Vertraging van aanpak verkeersveiligheid N35 |
|
Duco Hoogland (PvdA), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbetering N35 nog niet in zicht»?1
Ja.
Klopt het dat de verbetering van de verkeersveiligheidsknelpunten op de N35 tussen Wijthmen en Nijverdal vertraagd is? Zo ja, voor hoe lang en wat is hier de oorzaak van? Klopt het dat Rijkswaterstaat op dit moment geen medewerking verleent aan de initiatieven onder het motto «Raalte mobiel»? Wat is hiervoor de reden?
Het klopt dat vertraging is ontstaan in de start van de uitwerking van de maatregelen uit de bestuursovereenkomst. Rijkswaterstaat werkt op dit moment aan de bemensing van het projectteam, dat nodig is voor het uitwerken en realiseren van deze opdracht. Dat blijkt meer tijd te kosten dan verwacht als gevolg van beperkt beschikbare capaciteit. Een oplossing voor dit knelpunt is inmiddels voorhanden. De verwachting is dat in december gestart kan worden met de uitwerking.
Vervolgstap is dan dat Rijk en regio eerst in een participatietraject de haalbaarheid van de maatregelen vaststellen. Op basis hiervan zal de rangorde van de maatregelen opnieuw bepaald worden. Onderdeel daarvan is een actualisatie van de planning. Hierna zal tot realisatie over worden gegaan. In de bestuursovereenkomst is afgesproken dat de maatregelen uiterlijk 2018 worden gerealiseerd. Mijn ambitie is nog steeds om zoveel mogelijk maatregelen uit te voeren in 2017 en 2018.
Ik herken me niet in de stelling dat Rijkswaterstaat geen medewerking wil verlenen aan de initiatieven in het kader van «Raalte mobiel». Naar aanleiding van vragen van de provincie Overijssel over nader onderzoek van kruispunt Rijksweg N35 met de N348 bij Raalte in het kader van Raalte Mobiel, heb ik de provincie Overijssel aangegeven dat ik bereid ben om de binnen Rijkswaterstaat aanwezige informatie beschikbaar te stellen aan de provincie voor haar verkenning. De verkenning zelf maakt geen deel uit van het maatregelenpakket.
Wat is nu de planning voor de aanpak van de verkeersveiligheidsknelpunten op de N35? Hoe verhoudt zich dit tot de bestuurlijke afspraken? Worden de deadlines en afspraken alsnog gehaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat, nu er extra geld beschikbaar is gesteld door het Rijk en de provincie, de plannen alsnog op de plank blijven liggen? Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is, gelet op de verkeersveiligheid en de bestuurlijke afspraken vervat in de bestuursovereenkomst N35 d.d. 27 oktober 2014?
Zoals gesteld is er weliswaar vertraging ontstaan in de start van de uitwerking van de maatregelen, maar de maatregelen zoals opgenomen in de Bestuursovereenkomst zullen nog steeds worden uitgevoerd op basis van de daarin afgesproken systematiek van prioritering. Het is dus niet zo dat er plannen op de plank blijven liggen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rondom de andere wegenprojecten in de regio, waaronder de A15, de verbreding van de A12 en de aanpak van de N36?
Het project Via15 bevindt zich in de planuitwerking. Ik verwacht nog dit najaar het ontwerptracébesluit vast te kunnen stellen. Ter verbetering van de verkeersveiligheid wordt op de A15 filedetectie aangebracht. Dit zal conform planning voor het einde van dit jaar gerealiseerd zijn. De verbreding van de A12 Ede-Grijsoord verloopt conform planning. Ik verwacht dat deze eind 2016 opengesteld wordt. Op de N36 is een aantal verkeersveiligheidsmaatregelen gerealiseerd. De resterende maatregelen liggen ook op schema. Op 18 maart 2015 heb ik hierover vragen van uw Kamer beantwoord in mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1625).
Kunt u deze vragen ruim voor de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2016 beantwoorden?
Bij dezen.
Een strafrechtelijk onderzoek naar lekken |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u ondertussen een tv-, internet- of een krantenabonnement?
Bij het lekken van vertrouwelijke informatie kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Dit is van belang met het oog op de algemene en bijzondere belangen die zijn gemoeid met het bewaren van de vertrouwelijkheid van informatie. De kring waarbinnen informatie is verspreid, kan evenwel zo ruim zijn dat een onderzoek naar redelijke verwachting even kostbaar als vruchteloos zal zijn. In dit geval wordt daarom niet verzocht om een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nog steeds van mening dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat plannen voor Prinsjesdag vanuit de ministeries zijn gelekt?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu dat naar deze lekken een strafrechtelijk onderzoek moet worden gedaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer start dit strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen vóór morgen (Prinsjesdag) te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
De tientallen miljoenen die het Rijk laat liggen door een versnipperde aanpak |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Burgemeesters: pluk de crimineel»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk door een versnipperde aanpak minder crimineel vermogen afpakt dan mogelijk is en daardoor tientallen miljoenen laat liggen? Zo nee, waarom niet?
Ondermijnende en georganiseerde criminaliteit moet hard worden aangepakt en het afpakken van daarmee verkregen vermogen is een essentieel onderdeel van die aanpak. Dat blijkt ook uit de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn geen betrouwbare schattingen over hoeveel «misdaadgeld» er precies omgaat in Nederland. De genoemde getallen zijn gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet voldoende onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Datzelfde geldt voor het genoemde bedrag van € 50 miljoen, dat een afgeleide is van de bij de berekeningen gehanteerde schatting van € 9,3 miljard. De op dit moment bestaande doelstelling voor het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen (conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oplopend tot ruim € 115 miljoen in 2018) is in mijn ogen ambitieus maar realistisch. Dat neemt niet weg dat ik samen met de betrokken partners blijf zoeken naar mogelijkheden om de aanpak verder te versterken en te verbeteren. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Dat geldt ook voor de voorstellen van de burgemeesters.
Deelt u de mening dat georganiseerde criminaliteit keihard moet worden aangepakt en dat je deze criminelen hard treft als je hun geld afpakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hetgeen nu wordt afgepakt, iets meer dan 1% van het potentieel crimineel vermogen, ondanks dat de doelstelling ruim is gehaald, veel te weinig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om de rijksbegroting te ontschotten en een gezamenlijke afpakambitie af te spreken zodat de aanpak nog effectiever wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2 en 3 terzake van het lid Van Oosten (VVD), ingezonden 14 september 2015 (vraagnummer 2015Z16420).
Daarnaast heb ik in de Ontwerpbegroting 2016 structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uitga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
Klopt het dat een investering van 50 miljoen euro leidt tot een veelvoud aan crimineel vermogen dat kan worden afgepakt en dat daardoor het financieel risico voor het Rijk nihil is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, bent u bereid 50 miljoen euro te investeren in lokale en regionale afpakteams zoals het openbaar ministerie en de burgemeesters dat voorstellen? Zo nee waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een deel van het afgepakte criminele vermogen te gebruiken voor een verstevigde gezamenlijke aanpak van ondermijnde criminaliteit en daarmee weer meer geld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een nieuw rekenmodel om de verspreiding van Q-koorts te voorspellen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weermodel voorspelt verspreiding Q-koorts»?1
Ja.
In hoeverre dient dit model nog verder ontwikkeld te worden om ingezet te kunnen worden bij een uitbraak van Q-koorts? Hoeveel tijd zal hier nog voor nodig zijn?
Met het Q-koorts weermodel kunnen experts, indien de locatie van de bron bekend is, inzichtelijk maken welke gebieden blootgesteld worden aan Coxiella burnetii, de bacterie die Q-koorts veroorzaakt. Met het model kunnen ook blootstellingen op verschillende adressen (postcodes) met elkaar vergeleken worden.
Het is niet mogelijk de kans op infectie bij blootgestelde mensen te berekenen. Daarvoor zijn gegevens nodig over de hoeveelheden bacteriën die tijdens een uitbraak in de lucht terecht komen (emissie). Dit is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de infectie op het bedrijf en de hoeveelheid ventilatie.
Het RIVM, de Universiteit Utrecht, het Centraal Veterinair Instituut en het NIVEL doen gezamenlijk onderzoek naar de effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden. Eén van de doelen is het bepalen van de mate van emissie van diverse ziekteverwekkers vanuit boerderijen. De concentratie Coxiella burnetii kan echter niet worden gemeten, aangezien de concentraties in afwezigheid van een epidemie zeer laag zijn.
Voor het volledig operationaliseren van een Q-koorts model dat de verspreiding in kaart brengt én de infectiekans berekent, zouden data in het buitenland verzameld moeten worden. Het is daarom nu nuttiger het model verder te ontwikkelen voor andere luchtoverdraagbare ziekteverwekkers.
Hoeveel verdere ontwikkeling is nog nodig om dit model ook voor andere zoönosen in te kunnen zetten? Hoeveel tijd zal hier nog voor nodig zijn?
Het weermodel is inzetbaar voor alle luchtoverdraagbare ziekteverwekkers, inclusief zoönosen. De mate van toepasbaarheid hangt echter af van de gegevens die beschikbaar zijn over de specifieke ziekteverwekker. Deze gegevens omvatten (1) de mate van emissie, (2) de mate van overleving van de ziekteverwekkers in de lucht, en (3) de beschikbaarheid van een infectiekansenmodel, specifiek voor iedere ziekteverwekker of groep van ziekteverwekkers.
Gegevens over de mate van overleving in de lucht zijn van belang omdat sommige ziekteverwekkers veel minder goed in de lucht overleven dan andere. Binnen het VGO-project worden hiervan ook gegevens verzameld, die eenvoudig in het weermodel ingepast kunnen worden.
De benodigde tijd om dit model inzetbaar te maken voor andere ziekteverwekkers is sterk afhankelijk van de beschikbare data. Als er geen data zijn, duurt het één tot twee jaar per ziekteverwekker voor het uitvoeren van metingen, waarna de verdere analyses en modellering uitgevoerd kunnen worden. De verzameling van gegevens zal de komende jaren worden uitgevoerd voor een aantal ziekteverwekkers, zodat het model daarvoor compleet is en inzetbaar wordt.
Bent u bereid om, indien nodig, ondersteuning te bieden bij de verdere ontwikkeling van dit model?
Het RIVM heeft de afgelopen jaren expertise opgebouwd in het modelleren van de verspreiding van luchtoverdraagbare ziekteverwekkers. Momenteel voert het RIVM in een samenwerkingsverband het eerder genoemde VGO-project uit. Ook wordt nog een aantal door ZonMW gefinancierde projecten uitgevoerd op het gebied van zoönosen die tot extra kennis leiden en bijdragen aan de verdere ontwikkeling van dit model.
De antwoorden op eerdere Kamervragen inzake de detentie van dhr. Romano van der Dussen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op eerdere vragen antwoordde dat u «het zeer zou betreuren indien de heer Van der D. of andere gedetineerden in Nederland en het buitenland onschuldig zouden zijn, maar toch veroordeeld en gedetineerd.»?1
Ja.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat het enige DNA materiaal gevonden op een van de drie slachtoffers van het seksueel geweld waarvoor Romano van der Dussen veroordeeld is, al in 2006 door de Britse autoriteiten gematched is met het DNA materiaal van de Brit Mark D. die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?
Zie mijn antwoorden van 27 augustus 2015 op de vragen van de leden Omtzigt en Knops met kenmerk 2015Z14411. Aanvullend hierop geldt dat vanaf zomer 2012 de Stichting PrisonLAW zich in de zaak heeft verdiept. De Stichting PrisonLAW informeerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 dat er zekerheid was over deze DNA-match.
Heeft u zich de afgelopen maanden verdiept in de casus van de heer van der Dussen?
Ja, net als daarvoor.
Bent u van mening dat de heer Van der Dussen op adequate wijze bijstand is verleend door Nederland sinds zijn arrestatie in 2003? Zo nee, wat had beter gedaan kunnen worden?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van mening is dat «als bepaalde inlichtingen moeten worden verstrekt op basis van de Wet Openbaarheid Bestuur, zij zeker aan de Kamer moeten worden verstrekt op basis van artikel 68 van de Grondwet»?2
Ja.
Kunt u alle stukken die over de zaak Van der Dussen gaan bij de rijksoverheid (inclusief de diplomatieke dienst) aan de Kamer doen toekomen, inclusief mails, brieven en memo’s? Kunt u dit zoveel mogelijk openbaar doen, maar waar nodig stukken vertrouwelijk ter inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Ik doe u hierbij een chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer R. van der D. gebaseerd op de stukken zoals die beschikbaar zijn op dit ministerie. Het dossier over de consulaire bijstand aan R. van der D. bestaat in grote mate uit persoonlijke gespreksverslagen die deels zijn opgesteld door derden. Dit zijn bijvoorbeeld vrijwillige gedetineerdenbegeleiders die mogen verwachten dat hun verslagen vertrouwelijk worden behandeld. Ook bevat het dossier veel bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens zoals gegevens over de gezondheid. Vanwege dit sterke individuele persoonlijke karakter van het dossier en de vele stukken en opvattingen van derden beperk ik mij tot het verstrekken van voornoemde inlichtingen en niet tot het overleggen van de documenten zelf.
Op welke dagen is de heer Van der Dussen fysiek bezocht door (vertegenwoordigers van) de Nederlandse ambassade in 2012, 2013, 2014 en 2015? Kunt u de precieze data geven en deze vraag niet ontwijken zoals u deed bij de eerdere vragen?
Deze informatie treft u aan in het overzicht waarnaar wordt verwezen in het antwoord op vraag 6. Consulaire bijstand aan gedetineerden is een samenstel van activiteiten zoals bezoeken, telefoongesprekken en informatieverschaffing. De contacten betreffen zowel de gedetineerden, de contactpersonen van gedetineerden in Nederland, advocaten als vrijwilligers van Reclassering Nederland. Van der D. is in detentie bezocht door onder meer medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid, honorair consulaten in Spanje en vrijwilligers van Reclassering Nederland en Stichting Epafras.
Kunt u een reactie geven op het artikel «BuZa liegt over zaak Romano van der Dussen»?3
Zie mijn antwoord van 10 september 2015 op de schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren en Bontes van 1 september 2015 (2015Z15375) die aan dit artikel refereerden.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en ze een voor een beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.
Het meerekenen van stakingsdagen bij vaststelling van het dagloon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw rectie op de uitspraak van de rechter die oordeelt dat stakingsdagen meegeteld moeten worden bij de vaststelling van het dagloon?1
De rechter heeft bevestigd dat het dagloon in deze zaak in overeenstemming met de regels van het Dagloonbesluit correct is vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank heeft (alleen) betrekking op het moment waarop het UWV de beslissing over het recht op WW mag herzien. Dit betreft een zaak die is aangespannen door het CNV namens 6 oud-werknemers Van Prins Dokkum. Het UWV heeft aan deze werkloze werknemers een WW-uitkering toegekend. Korte tijd later heeft het UWV de daglonen van deze WW-uitkeringen herzien (verlaagd) omdat bij de berekening van de hoogte van het dagloon geen rekening was gehouden met de stakingsdagen. Op de stakingsdagen hebben de werknemers niet gewerkt en geen loon ontvangen. Het UWV heeft de betreffende WW-uitkeringen met terugwerkende kracht herzien over een periode van ongeveer 2 weken. De uitspraak heeft betrekking op deze herziening met terugwerkende kracht. Het UWV had volgens de rechtbank de uitkering in dit geval niet met terugwerkende kracht mogen herzien. De werknemers wisten immers niet dat het UWV een fout had gemaakt bij de berekening van het dagloon. Gemaakte fouten mogen door het UWV worden hersteld, maar niet met terugwerkende kracht. Naast de CNV had ook de FNV een zaak aangespannen namens 8 oud-werknemers, waarbij de uitkering in 6 gevallen met terugwerkende kracht is verlaagd. De rechtbank heeft de twee beroepen waarbij de uitkering niet met terugwerkende kracht is herzien ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de overige beroepen van de CNV en van het FNV gegrond verklaard vanwege de onterechte terugwerkende kracht. Dit laat onverlet dat het UWV in deze gevallen een nieuwe beslissing moet nemen waarin het dagloon alsnog met ingang van een datum, gelegen na de oorspronkelijke primaire beslissing, verlaagd moet worden in verband met de stakingsdagen tijdens de referteperiode van het dagloon.
Is het waar dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voortaan niet automatisch stakingsdagen meetelt in de bepaling van het dagloon? Waarom is dat? Waarom zou het UWV het rechterlijk oordeel niet toepassen op soortgelijke gevallen in de toekomst?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het UWV voortaan wel de stakingsdagen moet meetellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat vastleggen in het Dagloonbesluit?
De rechtbank heeft in deze zaak bevestigd dat op grond van de huidige regelgeving stakingsdagen niet meetellen voor de bepaling van het dagloon. Ik heb echter begrip voor de wens van de vakbonden en van uw Kamer om verlaging van het dagloon in verband met stakingsdagen tijdens de referteperiode ongedaan te maken. Tijdens het Algemeen Overleg op 23 september jl. over WW-daglonen heb ik uw Kamer gemeld dat ik voornemens ben om het dagloonbesluit hierop aan te passen. Een dergelijke wijziging vergt niet alleen een aanpassing van het dagloonbesluit, maar heeft ook gevolgen voor de uitvoeringspraktijk van het UWV en de Belastingdienst. Een eventuele wijziging op dit punt zal overigens ook wijzigingen met zich meebrengen voor (de loonaangifte door) werkgevers. In overleg met het UWV en de Belastingdienst bezie ik de uitvoeringsconsequenties van deze wijziging en breng ik de kosten daarvan in beeld.
De uitzetting van journaliste Frederike Geerdink |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van journaliste Frederike Geerdink vanuit Turkije naar Nederland?1
Fréderike Geerdink werd op 5 september jl. in het zuidoosten van Turkije gearresteerd. Dit gebeurde in een periode van aanzienlijke spanningen in de regio tussen Turkse strijdkrachten en strijders van de verboden Koerdische afscheidingsbeweging PKK. Volgens de Turkse autoriteiten bevond zij zich, samen met een groep activisten, in verboden gebied. Mevrouw Geerdink is na haar arrestatie enkele dagen gedetineerd. Op 9 september jl. werd haar te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 54 1d van de law on foreigners and international protection zou worden uitgezet. Zij heeft een verklaring ondertekend waarin zij verklaarde het land vrijwillig te verlaten, in de veronderstelling dat terugkeer op termijn hiermee vergemakkelijkt zou kunnen worden.
Nederland maakt zich als bekend al langer zorgen over persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Turkije. Na bekendwording van haar arrestatie heeft Nederland, net als bij haar eerdere arrestatie in januari, onmiddellijk contact gezocht met de Turkse autoriteiten om de Nederlandse zorgen over de arrestatie kenbaar te maken, te wijzen op de geldende principes van persvrijheid en de verwachting uit te spreken dat alle vereisten voor goede procesgang in acht genomen zouden worden.
Kunt u exact de gronden en omstandigheden schetsen waaronder haar uitzetting heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Nederlandse regering richting Turkije pogingen ondernomen om de uitzetting van Geerdink te verhinderen? Zo ja, welke? Waarom hebben deze initiatieven niet tot resultaat geleid?
De Nederlandse ambassade te Ankara heeft mevrouw Geerdink de gebruikelijke consulaire bijstand verleend. Zo heeft de ambassade op verschillende niveaus en bij diverse gelegenheden bij de Turkse autoriteiten aandacht gevraagd voor haar zaak en de verwachtingen van een gedegen procesgang. Dit is onder andere gebeurd door de Nederlandse ambassadeur bij de Turkse premier Davutoglu.
Mevrouw Geerdink heeft op basis van vrijwilligheid het land verlaten. In hoeverre zij de omstandigheden waarin dit is gebeurd wil aanvechten bij de Turkse autoriteiten is een besluit van mevrouw Geerdink zelf en een civielrechtelijke aangelegenheid.
Welke andere initiatieven heeft u genomen om Geerdink te helpen, en wat heeft u bereikt? Welke initiatieven neemt u nog in deze zaak om de toelating van Geerdink in Turkije in de toekomst mogelijk te maken? Wat kunt u nog doen voor andere journalisten in Turkije die met dezelfde risico’s als Geerdink te maken hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in Europees en internationaal verband op te komen voor alle journalisten die in Turkije worden vastgehouden of worden geïntimideerd met invallen en onderzoeken? Zo ja, op welke wijze?
Nederland maakt zich wereldwijd sterk voor de pers- en mediavrijheid, ook in Turkije. De ontwikkelingen op dat vlak stemmen tot zorg; ook bij internationale partners. Zaken als die van mevrouw Geerdink of de gedeporteerde Britse journalisten van Vice News hebben de journalistieke werkzaamheden in m.n. het zuidoosten ingeperkt. Ook de afgelopen maanden zijn enkele sociale media tijdelijk afgesloten. Pers- en mediavrijheid worden nauwgezet gemonitord door de Europese Commissie in het kader van de jaarlijkse voortgangsrapportages van Turkije, en zullen weer aandacht krijgen in de rapportage die in oktober zal verschijnen. Pers- en mediavrijheid maken vast onderdeel uit van de Europese dialoog met Turkije.
Deelt u de mening dat situaties als deze een enorme knauw geven aan de persvrijheid in Turkije en dat dit voor een kandidaat-lidstaat van de EU niet acceptabel is?
Zie antwoord vraag 5.
Een heldere uitleg van de vigerende cookiewetgeving |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de geldende Europese wet- en regelgeving omtrent cookietoestemming?1
Ja.
Is het waar dat de uitgevers van digitale content bezoekers van hun sites en apps moeten informeren over het gebruik van cookies en andere vormen van lokale opslag?
Ja. Zodra er sprake is van lokale opslag, dus opslag op het randapparaat van de gebruiker, is er op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet de verplichting de gebruiker adequaat te informeren over de opslag.
Is het waar dat hiervoor, op basis van deze wet- en regelgeving, in veel gevallen ook toestemming vereist is?
Ja. Naast de informatieplicht geldt op grond van artikel 11.7a dat de opslag alleen mag plaatsvinden nadat de toestemming daarvoor van de gebruiker is verkregen, tenzij een van de in het derde lid van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet genoemde uitzonderingen van toepassing is.
Waarom wijst de Autoriteit Consument en Markt (ACM) websiteaanbieders aan als normadressaat, en niet de uitgevers van digitale content, zoals de Europese wet- en regelgeving vereist?
Website-aanbieders zijn het eerste aanspreekpunt voor ACM. Een derde partij die cookies plaatst via een website van een website-aanbieder, kan dit alleen doen wanneer de website-aanbieder hem deze mogelijkheid heeft geboden. De derde partij en de website-aanbieder spreken daarbij af wie de toestemming regelt. Vanuit praktische overwegingen is het vaak de website-aanbieder die toestemming vraagt. Wanneer namelijk iedere derde partij zelf om toestemming zou vragen dan zou hij dit binnen de beperkte, door de website-aanbieder aangeboden ruimte, bijvoorbeeld de advertentieruimte, moeten doen. Dit is echter in de regel niet goed werkbaar omdat dan elke van een derde partij afkomstige advertentie eerst een toestemmingspop-up zou moeten bevatten voordat deze kan worden ingeladen. Doordat de website-aanbieder toestemming voor het plaatsen van cookies vraagt, kan de gebruiker nu in één keer toestemming geven voor cookies van verschillende partijen.
Ten aanzien van in het buitenland gevestigde uitgevers merk ik op dat artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet van toepassing is op een ieder; dit kan een Nederlandse uitgever zijn, een Duitse adverteerder of een Ierse technologiepartij. De norm geldt niet alleen voor Nederlandse websites maar ook voor alle andere websites die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Of dit laatste het geval is, kan worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden.
Heeft dit ermee te maken dat deze uitgevers zich deels in het buitenland bevinden, wat de handhaving bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de ACM hiervoor samenwerkingsverbanden afgesloten met buitenlandse privacy- en consumententoezichthouders? Zo nee, waarom niet?
ACM heeft mij kenbaar gemaakt als toezichthouder deel te nemen aan diverse samenwerkingsverbanden op dit gebied. ACM schuift aan bij de privacytoezichthouders in de Artikel 29-werkgroep wanneer zij spreken over de Europese equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. ACM heeft op deze manier een bijdrage geleverd aan diverse adviezen van de Artikel 29-werkgroep over dit onderwerp. ACM heeft in dat kader ook meegewerkt aan een gezamenlijke sweep van websites: http://ec.europa.eu/justice/data-protection/article-29/documentation/opinion-recommendation/files/2015/wp229_en.pdf.
Daarnaast overlegt ACM in een apart samenwerkingsverband met buitenlandse toezichthoudende autoriteiten op het gebied van telecommunicatie die zich ook bezighouden met het handhaven van hun equivalent van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Ik heb van ACM begrepen dat binnen Europa ACM voorop lijkt te lopen ten aanzien van de kennis over en handhaving van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Wie is volgens het CBP de juiste normadressaat, de websiteaanbieder of de werkelijke plaatser/uitlezer van digitale content?
Het CBP ziet toe op de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig het bij en krachtens de wet bepaalde, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In de Wbp zijn de voornaamste normadressaten de verantwoordelijke, dat wil zeggen de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt, en de bewerker, dat wil zeggen degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen.
Op grond van de Wbp zijn, aldus het CBP, websitehouders met derde partijen gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens die voortvloeit uit het plaatsen en lezen van zogenaamde third party cookies/pixels/andere trackers die worden uitgelezen via hun website of app. Dit omdat zij als websitehouders/app-eigenaren derde partijen technisch in staat stellen om (via een code die zij bewust op hun website/in hun app plaatsen) persoonsgegevens over de websitebezoekers te verzamelen.
Is deze situatie te vergelijken met een wegenbouwer die een boete krijgt voor de snelheidsovertreding van de Ferrari-eigenaar die op tijd de Europese Unie heeft weten te verlaten?
Nee, een wegenbouwer bepaalt niet wie er op de weg mag rijden, een aanbieder van een website doet dat wel voor het digitale verkeer.
Waarom worden volgens de cookiewetgeving de individuele adverteerders eigenlijk niet aangesproken? Welke rol spelen hierin de advertentienetwerken en retargetingbureau’s?
ACM is een onafhankelijke toezichthouder. Het is aan ACM om te bepalen hoe zij toezicht houdt op artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. Het is mij bekend dat ACM talrijke partijen uit de advertentieketen heeft aangesproken en/of gaat aanspreken.
Kunt u in overleg treden met de ACM, teneinde de balans van de regeldruk, tussen websiteaanbieders en achterliggende uitgevers van digitale content, op te helderen?
ACM is, zoals gezegd, een onafhankelijke toezichthouder. Mij is bekend dat ACM reeds voor de invoering van de wet in 2012 een continue dialoog heeft gevoerd met alle relevante stakeholders op dit gebied en hen ook regelmatig consulteert.
ACM heeft op haar website een document met veelgestelde vragen gepubliceerd, waar partijen veel informatie in kunnen vinden over de naleving van de wet. Naar aanleiding van de haar gestelde vragen en ontwikkelingen in de markt publiceert ACM ook regelmatig een update. Dit document geeft naar mijn mening een goede beschrijving over hoe partijen de wet kunnen naleven.
ACM kijkt ook mee naar het branchebrede initiatief, getrokken door mijn ministerie en het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP), om te komen tot een uniforme branchebrede cookiestandaard. Ook dit document zal eventuele vragen over het naleven van de cookieverplichting beantwoorden en het voor iedereen gemakkelijker maken om geïnformeerd te worden en toestemming te geven.
Kunt u de ACM er vervolgens toe brengen om deze opgehelderde verdeling van cookieverplichtingen op de website van de ACM op een heldere manier te communiceren?
Zie antwoord vraag 10.
De sociale dimensie van de EU |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
In uw verslag van de Informele Raad WSBVC, Onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, van 16–17 juli 2015 te Luxemburg schrijft u dat een meerderheid van de lidstaten voorstander is van het versterken van de sociale dimensie van de EU; wat wordt er volgens u verstaan onder een sociale dimensie? Wat was de Nederlandse inbreng op dit punt? Deelt u de mening dat sociaal beleid subsidiair een competentie is van de afzonderlijke lidstaten?1
De Europese sociale dimensie is een breed begrip, waarover in EU verband al langer gesproken wordt. De crisis heeft grote sociale gevolgen gehad. De werkloosheid in Europa is opgelopen en het aantal mensen dat in armoede leeft is gestegen. Dit roept de vraag op of het nodig is om de Europese sociale dimensie te versterken. De crisis heeft ook aangetoond dat de economieën van de lidstaten van de EU sterk met elkaar verweven zijn. Kwetsbaarheden in één land kunnen ook de andere landen raken. Verdere integratie van arbeidsmarkten en coördinatie van sociaal beleid zouden de schokbestendigheid van Europese economieën kunnen versterken.
Nederland is van mening dat een combinatie van houdbare overheidsfinanciën, het doorvoeren van noodzakelijke structurele hervormingen en het stimuleren van investeringen cruciaal zijn om een Europa met gezonde overheidsfinanciën en duurzame economische groei te realiseren. In de Nederlandse visie, zoals ook ingebracht tijdens de informele Raad WSBVC in Luxemburg, zou de Europese sociale dimensie de volgende elementen moeten bevatten:
Sociaal en werkgelegenheidsbeleid is primair een competentie van de lidstaten zelf. De rol van de Europese Unie met betrekking tot sociaal beleid is ondersteunend en coördinerend. Nederland heeft niet de intentie om deze bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU aan te passen. Dit zou bovendien een verdragswijziging impliceren. Lidstaten zijn dus primair aan zet als het gaat om het vormgeven van sociaal beleid. Lidstaten kunnen van elkaar leren hoe sociaal beleid het meest effectief vormgegeven kan worden door uitwisseling van ervaringen en «best practices». Ik ben er voorstander van om te bekijken hoe bestaande EU instrumenten zoals het Europees Semester, de Open Methode voor Coördinatie en het Europees Sociaal Fonds (ESF) nog beter ingezet kunnen worden om de effectiviteit van werkgelegenheids- en sociaal zekerheidsbeleid in de lidstaten te vergroten.
De verwachting is dat het Luxemburgse voorzitterschap tijdens de Raad WSBVC van december Raadsconclusies zal willen aannemen over versterking van de Europese sociale dimensie. U zult voorafgaand aan de Raad zoals gebruikelijk door middel van een geannoteerde agenda worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet.
Hoe verhoudt een «sociale dimensie» zich tot de wens van de Nederlandse regering om tot «minder Europa» te komen»? Wanneer zal de discussie over de sociale dimensie in Europese context voortgezet worden? Wilt u aangeven wanneer u de Kamer hierover verder informeert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u duiden wat bedoeld is met «sympathiek staan tegenover het idee van een sociale Eurogroep»? Wat was de inzet van de Nederlandse regering op dit punt? Waarom vindt u dat niet-Eurozone landen niet moeten worden uitgesloten van een sociale Eurozone-groep? Deelt u de mening dat ook in de Eurozone, sociaal beleid een competentie van de lidstaten is en moet blijven?
Ik bedoel dat ik geen bezwaar heb tegen een discussie over de sociale dimensie van EMU governance in eurozone verband, zonder vooruit te lopen op de uitkomst van een dergelijke discussie. Ik vind dat niet-eurozonelanden van deze discussie niet moeten worden uitgesloten, omdat sociaal beleid en de Europese sociale dimensie onderwerpen zijn die alle lidstaten aangaan.
Zoals ook in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, is Nederland geen voorstander van een gewijzigde bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de EU op het gebied van sociaal beleid.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 30 september, zodat deze betrokken kunnen worden bij het Algemeen overleg Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid voorzien op 1 oktober?
Ja.
De vergoeding aan NPO Radio 2 en De Wereld Draait Door voor promotie van het Koningslied |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NPO Radio 2 en De Wereld Draait Door (DWDD) kregen betaald voor Koningslied»?1
Is het waar dat NPO Radio 2 en De Wereld Draait Door een vergoeding hebben gekregen voor promotie van het Koningslied? Zo nee, waarom niet?
Hoe hoog was de vergoeding die de NOS en NPO Radio 2 hebben gekregen voor promotie van het Koningslied?
Klopt het dat de NPO bijna twee miljoen euro heeft ontvangen van de Stichting Nationaal Comité Inhuldiging voor alle evenementen rond de inhuldiging?
Uit de zogenaamde «Bemiddelingsovereenkomst» tussen de NPO en het Nationaal Comité Inhuldiging van 24 juli 2013 en het bijbehorende addendum van 14 januari 2014 blijkt dat het Nationaal Comité Inhuldiging € 1.800.000 aan de NPO ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de verzorging van media-aanbod van de door het Comité gecoördineerde evenementen.
Kunt u toelichten of, en zo ja, op welke wijze, de Stichting Nationaal Comité Inhuldiging door de overheid wordt gefinancierd? Indien de Stichting Nationaal Comité Inhuldiging wordt gefinancierd met publieke middelen, vindt u het dan niet vreemd dat deze Stichting deze middelen gebruikt om de publieke omroep te betalen?
Het Nationaal Comité Inhuldiging heeft bij aanvang geen budget van rijkswege meegekregen. Voor organisatie en financiering van activiteiten was het Comité afhankelijk van de samenwerking met externe en private partijen. Volgens de financiële verantwoording van het Comité bestonden de baten van het Comité uit bijdragen van het bedrijfsleven, private fondsen, (semi) publieke instellingen en bankrente. 2 In totaal € 4.180.303. Om alle mensen in het koninkrijk, zowel in het Europese deel als in het Caribische deel, te laten deelnemen aan een uitzonderlijke gebeurtenis als een troonswisseling en inhuldiging heeft het Comité samenwerking gezocht met de NPO en een bijdrage verstrekt. Dat is ook toegestaan volgens de Mediawet 2008.
Deelt u de mening dat betaald krijgen voor «redactionele aandacht» ten koste gaat van journalistieke onafhankelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Mediawet 2008 dient de publieke omroep te allen tijde zijn redactionele onafhankelijkheid van overheid, sponsors, andere verstrekkers van bijdragen en commercie te bewaken en te handhaven. Dat wil niet zeggen dat het verboden is bijdragen van derden te ontvangen voor de productie van media-aanbod. Dat is bij de publieke omroep aan strikte regels gebonden en mag er nooit toe leiden dat er invloed wordt uitgeoefend op de redactionele beslissingen over de vorm en inhoud van de programmering. En bovendien moet de keuze van de publieke omroep om een productie te maken en uit te zenden altijd ingegeven zijn door de onafhankelijke uitvoering van de publieke taakopdracht en vanuit eigen redactionele overwegingen. In de overeenkomst tussen het Nationaal Comité Inhuldiging en de NPO van 24 juli 2013 zijn deze elementen expliciet benoemd en vastgelegd.
Is het waar dat hier sprake is van reclame maken, dan wel sponsoring, van een commercieel product, buiten de STER om? Zo nee, waarom niet?2
Bent u bereid het Commissariaat voor de Media te laten onderzoeken of de «bemiddelingsovereenkomst» tussen de NPO en de Stichting Nationaal Comité Inhuldiging in strijd is met het dienstbaarheidsverbod zoals vastgesteld in «Beleidsregels reclame publieke media-instellingen 2011», dan wel de wettelijke voorschriften met betrekking tot reclame en sponsoring zoals bepaald in de Mediawet, of enige andere bepaling uit de «Beleidsregels reclame publieke media-instelling» en/of Mediawet? Zo nee, waarom niet?
Indien er geen sprake is van enige overtreding van wettelijke regels of voorschriften, bent u dan bereid te bevorderen dat de wet zodanig wordt aangepast dat zulke overeenkomsten als tussen de NPO en de Stichting Nationaal Comité Inhuldiging in de toekomst niet meer mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid na te gaan bij de NPO of er meer van dit soort dubieuze deals zijn gesloten, zoals eerder ook de deal tussen de NOS en FOX. Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een onderzoek in te stellen, dan wel het Commisariaat voor de Media te verzoeken een onderzoek in te stellen?
Het bericht “France offers new farm aid as 1,500 tractors hit Paris streets.” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «France offers new farm aid as 1,500 tractors hit Paris streets.»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Franse regering voornemens is om de implementatie van nieuwe (voornamelijk) milieueisen voor de veehouderij te bevriezen? Van welke maatregelen wil de Franse regering de (verdere) implementatie bevriezen? Kunt u aangeven in hoeverre het hier gaat om de implementatie van EU wet- en regelgeving?
In een brief aan uw Kamer van 7 september jl. waarin de Staatssecretaris van Economische Zaken ingaat op het bericht over steun aan boeren door de Franse regering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 868), is aangegeven dat de Franse premier toegezegd heeft voorlopig geen nieuwe maatregelen in de landbouw aan te nemen die de Europese regelgeving te boven gaan. Tevens zal de Franse overheid huidige nationale regelgeving gaan bekijken. Het betreft een moratorium tot 1 februari 2016, waarin getoetst wordt of er bij de implementatie van EU-regelgeving nationale milieueisen zijn toegevoegd die stringenter zijn dan Europees vereist. De Franse overheid heeft hiermee als doel een gelijk speelveld te creëren voor Franse landbouwers met hun Europese collega’s. Een specificering van mogelijk stringentere nationale maatregelen is in dit stadium is niet te geven, daar de toetsing door de Franse overheid nog niet is afgerond.
Er lijkt geen sprake te zijn van bevriezen van implementatie van EU-maatregelen; mocht er gedurende het moratorium in de Europese Unie tot nieuwe wet- en regelgeving worden besloten, dan zal Frankrijk deze implementeren. Lidstaten kunnen niet eenzijdig besluiten om de implementatie van EU-maatregelen op te schorten. Ten algemene geldt dat de lidstaten op grond van het beginsel van loyale samenwerking verplicht zijn alle maatregelen te treffen om de nakoming van uit de Verdragen of uit handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen (artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).
Kan de Staatssecretaris aangeven of de EU regelgeving ruimte biedt tot het bevriezen van de implementatie van EU maatregelen? Zo ja, welke ruimte is dat dan en op basis van welk verdrag? Waarom maakt Nederland hier geen gebruik van?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effecten heeft de bevriezing van de implementatie door de Franse regering voor het gelijke speelveld binnen de EU? Wat zijn de mogelijk negatieve effecten voor de Nederlandse veehouderij?
Daar de Franse overheid zal blijven voldoen aan de Europese regels, is er geen aantasting van het gelijke speelveld te verwachten en dus ook geen negatief effect voor de Nederlandse veehouderij veroorzaakt door een ongelijk speelveld.
Deelt u de mening dat dergelijke Franse maatregelen niet mogen leiden tot een ongelijk speelveld en oneerlijke concurrentie binnen de Europese Unie? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken uw Kamer al aangegeven heeft in onder andere de geannoteerde agenda van de extra Landbouwraad van 7 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 852), mogen nationale maatregelen niet leiden tot een ongelijk speelveld in de Europese Unie. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft dit tijdens de extra Landbouwraad van 7 september jl. en de informele Raad op 14 september jl. benadrukt en heeft opgeroepen tot Europese actie in plaats van het instellen van nationale maatregelen, zoals te lezen is in het verslag van deze Raden (Kamerstuk 21 501-31, nr. 874 en de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 september 2015 inzake het verslag van de informele Raad) en het Schriftelijk Overleg Raad Algemene Zaken d.d. 14 september 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1526).
Boeteregen op spitsstroken |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moeten al die lege spitsstroken expres boetes opleveren»?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis waarvan besloten wordt tot openstelling van de spitsstroken? Klopt het dat de afgesproken regel is dat de stroken opengaan als er meer dan 1.350 voertuigen per rijstrook worden genoteerd? Hoe beoordeelt u dan in dit licht de genoemde voorbeelden in het artikel?
Spitsstroken gaan open als er meer dan 1.350 voertuigen per uur per rijstrook zijn. Om files te voorkomen wordt gestart met openstellen voordat dit aantal voertuigen bereikt is. De beslissing om een spitsstrook open te stellen wordt genomen op basis van de ontwikkeling in het verkeersaanbod en de tijd die het kost om een spitsstrook veilig open te kunnen stellen.
Er kunnen zich bijzondere situaties voordoen waardoor de spitsstrook langer of op een ander tijdstip open is dan normaal. Zo schommelt op sommige trajecten de verkeersdrukte overdag rond het uitgangspunt van 1.350 voertuigen per uur per rijstrook. Met het oog op een naderende avondspits kan in dergelijke gevallen worden besloten de strook niet te sluiten, vanwege de verwachting dat deze dan op korte termijn weer open moet. Een ander voorbeeld is als het weggedeelte, waarvan de spitsstrook deel uit maakt, tijdelijk een schakel is in een omleidingsroute, bijvoorbeeld ten gevolge van een ongeval op een andere weg. Preventief kan dan de spitsstrook worden geopend om de te verwachte extra verkeersdrukte op te vangen.
Kunt u aangeven waarom spitstroken niet gedurende de hele dag gewoon opgesteld kunnen worden? Waarom moet de snelheid omlaag bij openstelling? Deelt u de mening dat spitsstroken in principe zo ingericht moeten worden dat ze gewoon als reguliere rijstroken, 24/7, kunnen worden ingezet, waardoor ook een verwarrende verplichte snelheidsverlaging tot het verleden behoort? Zo ja, wat is daarvoor nodig?
Wanneer de snelheid wordt verlaagd bij het openen van de spitsstrook wordt dit gedaan vanwege de verkeersveiligheid. In die gevallen is de breedte van de spitsstrook dusdanig dat het niet verantwoord is om de snelheid te handhaven die geldt in de situatie wanneer de strook gesloten is.
Om de weggebruiker niet onnodig met een gereduceerde snelheid te laten rijden worden spitstroken gesloten op rustige momenten.
Vindt u de huidige regels met betrekking tot het gebruik van de spitsstroken voldoende helder? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de resultaten uit het aangehaalde onderzoek in het artikel dat 60% meer boetes op spitsstroken worden uitgedeeld? Klopt dit en zo ja, deelt u de mening dat deze onnodige boeteregen gewoon zo snel mogelijk aangepakt moet worden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, kunt u dit nader onderbouwen?
Naar mijn mening zijn de huidige regels met betrekking tot het gebruik van de spitsstroken helder. De conclusie dat er meer overtredingen worden geconstateerd bij een geopende spitsstrook kan aan de hand van de bij mij beschikbare gegevens niet worden getrokken. Bij de registratie van overtredingen wordt niet bijgehouden of een plus- of spitsstrook open is. Zoals ik ook in antwoorden op vragen van het lid Madlener (PVV)2 heb aangegeven zijn de cijfers die in het krantenartikel worden genoemd gebaseerd op een aantal controles die de Nationale politie op de A12 heeft uitgevoerd om een beeld te krijgen of de openstelling van de plusstroken van invloed zou kunnen zijn op de verkeersveiligheid (bijvoorbeeld betere doorstroming en een gelijkmatiger verkeersbeeld). Deze gegevens zijn onvoldoende (het onderzoek is te beperkt en niet representatief) om de conclusie te kunnen trekken dat er meer snelheidsovertredingen plaatsvinden op snelwegen tijdens de openstelling van een plus- of spitsstrook.
Hoeveel boetes worden er opgelegd bij de openstelling van spitsstroken? Klopt de stelling in het artikel dat dit niet kan worden bijgehouden? Zo nee, waarom niet? Vindt u het niet tijd worden om hier wel meer inzicht in te verschaffen?
Het klopt dat bij de registratie van overtredingen niet wordt bijgehouden of een plus- of spitsstrook open is. Bestuurders dienen zich aan de geldende snelheidslimiet te houden. Deze verplichting is onafhankelijk van de rijstrook waar zij op rijden en onafhankelijk van het feit of de plus- of spitsstrook open is. Het heeft voor de verkeershandhaving dan ook geen toegevoegde waarde om dit bij te houden.
De woekerpolissen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat op 24 november 2011 de Minister van Financiën aan de Kamer schreef dat verzekeringmaatschappijen uiterlijk in 2012 het «best of class» flankerend beleid zouden toepassen op alle polishouders?1
De Minister van Financiën heeft destijds, samen met uw Kamer, een «best of class» geformuleerd waar het flankerend beleid van verzekeraars aan zou moeten voldoen. Het flankerend beleid van verzekeraars is het beleid dat verzekeraars, naast de compensatie uit de akkoorden die zij hebben gesloten met consumentenstichtingen, hebben ten behoeve van klanten met een lopende beleggingsverzekering die in het verleden is afgesloten. Het beleid ziet op alle klanten met een beleggingsverzekering die is afgesloten voor 1 januari 2008, aangezien de compensatieakkoorden ook aansluiten bij die datum. In vervolg op het formuleren van de «best of class» heeft de Minister van Financiën uw Kamer op 5 juli 2012 een tussenrapportage2 toegezonden over de stand van zaken per verzekeraar en vervolgens, op 26 april 2013 een eindrapportage over de stand van zaken per verzekeraar op 31 december 2012.3 In de aanbiedingsbrief bij de eindrapportage is enerzijds een conclusie opgenomen over de toetsing van het flankerend beleid van verzekeraars aan de «best of class», anderzijds is toen ook opgemerkt dat het enkel voeren van beleid door verzekeraars onvoldoende is om deze klanten echt te helpen.4 Zo bevat de «best of class» wel dat klanten kosteloos moeten kunnen overstappen, maar een klant moet zich wel bewust zijn van nut en noodzaak van overstappen. Daarom is in de brief van 26 april 2013, waarmee de eindrapportage over het flankerend beleid aan uw Kamer is aangeboden, aangekondigd dat in vervolg op het in kaart brengen en verbeteren van het flankerend beleid door middel van het formuleren van een «best of class», de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) zou gaan toetsen of klanten ook daadwerkelijk worden geactiveerd in het kader van de nazorg. Dat toetsen is regelmatig gebeurd. Uw Kamer is vervolgens periodiek geïnformeerd over de bevindingen van de AFM. Sinds 18 juli 2015 hebben deze werkzaamheden van de AFM een grondslag in regelgeving.
Kunt u aangeven wanneer de verzekeringsmaatschappijen dit zullen toepassen op alle polishouders? Kunt u dit per verzekeraar aangeven?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de toezegging: «Bij de benoeming van de Ombudsman kan bovendien sprake zijn van raadpleging van uw Kamer»?2
Ja, ik herinner mij de toezegging dat bij benoeming van de Ombudsman sprake kan zijn van raadpleging van de Kamer. In de statuten van Kifid (artikel 20.4) is vastgelegd dat het bestuur van Kifid de Ombudsman benoemt na schriftelijke instemming van de Minister. Ik zal hieraan voorafgaand de Tweede Kamer raadplegen.
Overigens heeft Kifid de vacature van Ombudsman/ voorzitter geschillencommissie onlangs gepubliceerd. Deze combinatie is het gevolg van de wijziging van de reglementen van het Kifid waarbij de rol van de Ombudsman wordt gecombineerd met die van voorzitter geschillencommissie. De Ombudsman zal alleen nog bemiddelen en als zaken onbemiddelbaar blijken, doorverwijzen naar de geschillencommissie voor een uitspraak. Dit zal het behandelingsproces bij Kifid bespoedigen en de rechtseenheid bevorderen.
Op welke wijze zal sprake zijn van raadpleging van de Tweede Kamer bij de benoeming van de nieuwe Ombudsman Financiële Dienstverlening?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sinds 2011 een schatting gemaakt van het totale schadebedrag, namelijk het verschil tussen de geschapen verwachtingen en de werkelijk verwachte uitkomsten, zowel op macroniveau als per verzekeraar? Kunt u die schattingen delen met de Kamer?
Er zijn verschillende problemen geïdentificeerd bij beleggingsverzekeringen die in het verleden zijn afgesloten. Deze verschillende problemen leiden tot verschillende soorten schade. Zo waren de kosten te hoog en niet transparant. Voor dergelijke meer generieke problemen zijn voor 2011 tussen verzekeraars en consumentenstichtingen akkoorden gesloten. De daarmee geboden compensatie wordt geschat op € 2,5 miljard. Daarnaast waren de mogelijkheden om beleggingsverzekeringen toekomstgericht aan te passen te beperkt. Het bij de antwoorden op de vragen 1 en 2 aan de orde gekomen flankerend beleid is erop ingezet om deze mogelijkheden te verbeteren door bijvoorbeeld overstapdrempels weg te nemen. In combinatie met het beleid van de AFM, inmiddels ondersteund door regelgeving, om verzekeraars aan te zetten tot het activeren van klanten met een beleggingsverzekering, kunnen klanten hierdoor voor de toekomst hun beleggingsverzekering aanpassen zodat het oorspronkelijke doel weer in zicht kan komen. Daarnaast zijn er meer individuele geschillen, zoals zorgplichtschendingen. Voor dergelijke geschillen is de rechter of het Kifid het beste geëquipeerd. Uit de bestaande jurisprudentie blijkt dat de geschillen tot dusver erg divers zijn, waardoor geen algemene lijn of algemene schade te bepalen is. Ook kan sprake zijn van tegenvallende beleggingsresultaten waardoor de uiteindelijke opbrengsten kunnen tegenvallen. Wanneer voor klanten voldoende duidelijk was dat sprake was van beleggen en dat met beleggen risico gepaard gaat, wordt in de jurisprudentie doorgaans geen schending van bijvoorbeeld zorgplichten aangenomen, waardoor geen aan de verzekeraar verwijtbare schade zal worden aangenomen. Een algemeen schadebedrag door een verschil tussen de op het moment van afsluiten verwachte opbrengsten en de (op dit moment verwachte) werkelijke opbrengsten is daarom niet te bepalen.
Dient de Total Expense Ratio (TER) van een beleggingsverzekering te allen tijde opgenomen te worden in de kostenrapportages, of mag een verzekeraar de TER buiten de kostenopgaven en berekeningen houden die aan de polishouders gerapporteerd worden?
De Total Expense Ratio (TER) is het totaal van de kosten die een beheerder van een beleggingsfonds jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van het fonds. Deze kosten komen voor rekening van de klant en worden in mindering gebracht op het rendement van het beleggingsfonds. De TER geeft dus alleen de kosten weer voor het beleggingsfonds waarin voor de klant wordt belegd binnen zijn beleggingsverzekering. Andere kosten van de beleggingsverzekering, zoals de kosten van de verzekeraar en eventuele provisies vallen hier dus niet onder. Beloningen van bestuurders of medewerkers van de beheerder van het beleggingsfonds of de eventuele moedermaatschappij worden onder de operationele kosten van de onderneming geschaard en zullen dan ook niet apart inzichtelijk worden gemaakt in de TER. Beloningen van bestuurders of medewerkers van verzekeraars zijn operationele kosten van de verzekeraar en worden ook niet apart inzichtelijk gemaakt.
De TER dient op grond van artikel 60 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) en op basis van de informatiemodellen beleggingsverzekeringen (die voortkomen uit het advies van de Commissie De Ruiter) sinds 1 januari 2008 opgenomen te worden in precontractuele informatie over beleggingsverzekeringen. Deze modellen zijn destijds door verzekeraars aan zowel nieuwe als bestaande klanten verstrekt, hierbij is niet relevant of de aanbeveling van de heer Wabeke is toegepast. Ook in de informatieverstrekking gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering moeten verzekeraars op grond van artikel 73 van het Bgfo jaarlijks een opgave van de TER van het beleggingsfonds vermelden. Indien verzekeraars deze (wettelijke) informatieverplichtingen overtreden, kan de AFM een aanwijzing geven of een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opleggen. De bestuurlijke boete kan in dit geval oplopen tot maximaal één miljoen euro.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de beloning van € 240 miljoen voor de top van Nationale Nederlanden in 20143 en heeft u daarmee ingestemd?
Nationale Nederlanden viel in 2014 niet onder de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen. De reikwijdte van deze wet was op dat moment beperkt tot de aan het hoofd van de financiële groep staande groepsmaatschappij van de onderneming die staatssteun in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel genoot. Ik ben niet geïnformeerd over de in het genoemde artikel bedoelde reservering voor beloningen en dit was ook niet nodig. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de reikwijdte van het bonusverbod zich sinds 7 februari 2015 ook uitstrekt tot alle banken en verzekeraars die onderdeel zijn van een groep waaraan steun wordt verleend.7
Worden dergelijke beloningen meegenomen binnen de TER indien daarover gerapporteerd moet worden aan de polishouders?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de Wabeke-norm (die eigenlijk een aanbeveling is) wordt toegepast, moet dan de TER opgenomen worden in de kostenrapportage?
Zie antwoord vraag 6.
Welke boete krijgt een verzekeraar die de TER niet opneemt in zijn kostenrapportage?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht in het aantal schikkingen dat verzekeraars buiten het Kifid (Klachteninstituut financiële dienstverlening) en buiten de rechter om gesloten hebben over woekerpolissen? Over hoeveel polissen gaat het hier?
Een schikking is een privaatrechtelijke overeenkomst waaraan doorgaans geen openbaarheid wordt gegeven. Wanneer klanten of vertegenwoordigers van klanten een probleem hebben met hun beleggingsverzekering, kunnen ze daarover een klacht indienen bij de verzekeraar of adviseur. Iedere financiële onderneming moet een dergelijke klachtenprocedure hebben. De financiële onderneming kan de klacht gegrond vinden en de eventuele geleden schade van de klant of klanten meteen vergoeden. Een dergelijke gang van zaken is uiteraard ook in het belang van klanten. Ook tijdens een rechtszaak bij de burgerlijke rechter of een behandeling van een geschil bij Kifid kunnen beide partijen ervoor kiezen om samen een schikking te treffen en de rechtszaak niet verder te laten behandelen door de rechter of geschillenbeslechter. Daarvoor zijn verschillende redenen denkbaar. Private partijen zoals verzekeraars en hun klanten kunnen bij geschillen schikkingen treffen zonder dat een dergelijke schikking publiek wordt. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen gevallen waarin dit gebeurt. Door geheimhoudingsbepalingen kan het beeld bestaan dat ook schikkingen worden getroffen in situaties die bredere werking zouden kunnen hebben. Om een dergelijk beeld te voorkomen heb ik verzekeraars tijdens het algemeen overleg over de toekomst van de verzekeringssector op 24 september jongstleden opgeroepen om zoveel mogelijk transparant te zijn over redenen voor schikkingen. Tijdens dit algemeen overleg heb ik verder toegezegd te laten onderzoeken of de toezichthouder een rol zou kunnen hebben bij schikkingen. Ik kom hierop eind oktober terug, wanneer de volgende rapportage van de AFM over de nazorg bij beleggingsverzekeringen aan uw Kamer wordt aangeboden.
Wat vindt u ervan dat verzekeraars bij een dreigende negatieve uitspraak snel een schikking aanbieden en daarmee frustreren dat er jurisprudentie ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
De opheffing van De Ambelt, school voor speciaal onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat De Ambelt, school voor speciaal onderwijs met 2.100 leerlingen, heeft besloten zichzelf op te heffen?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor álle leerlingen van De Ambelt goed en passend onderwijs moet worden gegarandeerd in de betreffende regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u hieraan bijdragen?
Ik deel deze mening. De voorzitter van het College van Bestuur van De Ambelt heeft mij ervan verzekerd dat aan alle leerlingen een passende plek wordt geboden. De passende plek wordt gevonden op een school voor (v)so onder een ander bestuur of bij een reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs. De leerlingen worden volgens de plannen van De Ambelt vanaf 1 augustus 2017 formeel ondergebracht op een andere school, maar zij blijven als dat nodig is specialistische ondersteuning ontvangen. Veelal kunnen zij op de locatie blijven waar zij nu zitten.
Welke mogelijkheden zijn er in deze regio voor het volgen van speciaal onderwijs als dat, in plaats van het regulier onderwijs, voor enkele leerlingen van De Ambelt de meest passende plek is? Is dit naar uw mening een voldoende aanbod?
Het (v)so blijft bestaan voor leerlingen die dat nodig hebben. In Zwolle en Apeldoorn worden, volgens het plan van de Ambelt, onder bestaande schoolbesturen twee (v)so-scholen van de Ambelt geplaatst. Daarmee blijft de kennis van het (v)so behouden en kunnen leerlingen die aangewezen zijn op zware ondersteuning op de hun bekende plek blijven.
Per leerling moet worden bekeken welke plek het meest geschikt is. Dat kan in het speciaal onderwijs zijn, maar ook met extra ondersteuning in het regulier onderwijs. Uiteraard heeft het samenwerkingsverband hierin een verantwoordelijkheid en moet het ondersteuningsprofiel van de school voor regulier onderwijs voldoen aan de voorwaarden om aan leerlingen extra ondersteuning te bieden.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat ook maar één van deze 2.100 leerlingen na de opheffing van De Ambelt geen onderwijs meer volgt maar in plaats daarvan thuis komt te zitten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u aan het voorkomen hiervan bijdragen?
Ik deel de mening dat geen enkele leerling thuis moet komen te zitten. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een dekkend aanbod over de regio. Bij het wegvallen van de Ambelt herschikken de schoolbesturen samen de ondersteuningsprofielen van de scholen. Als een leerling of als ouders de plek op de nieuwe school niet passend vinden, kunnen zij in eerste instantie in gesprek gaan met de school. Komen zij er samen niet uit, dan kunnen de onderwijsconsulenten worden ingeschakeld. Ik houd daarbij een vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat er voor leerlingen, ouders en leerkrachten op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid moet komen over de manier waarop het onderwijs voor deze leerlingen in de toekomst wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is naar uw mening hiervoor een redelijke termijn?
Ik deel deze mening. De Ambelt onderneemt ook al actie hierin. Ouders worden binnenkort uitgenodigd voor een informatieavond, waar zij verder geïnformeerd zullen worden over de ontwikkelingen en wat die betekenen voor hun kinderen. Ook kunnen zij bij vragen contact opnemen met de locatiedirecteur of teamleider.
Verder voert De Ambelt dit najaar gesprekken met het personeel en met de vakbonden, zie vraag 6.
Kan de werkgelegenheid en het behoud van expertise van leerkrachten, werkzaam op scholen voor speciaal onderwijs die worden opgeheven, worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u hieraan bijdragen?
De Ambelt voert dit najaar gesprekken met het personeel en met de vakbonden. Inzet is om het personeel zo veel mogelijk in te zetten op de nieuwe school. Waar nodig zal het personeel daartoe worden bijgeschoold.
Bent u bekend met onderzoek naar de kwaliteit van onderwijs en de ontwikkeling van álle leerlingen in relatie tot de klassengrootte (het aantal leerlingen) en de diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen sinds de invoering van passend onderwijs? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten doen?
Dergelijk onderzoek is mij niet bekend. Onderzoek naar de relatie tussen de kwaliteit van het onderwijs, de ontwikkeling van alle leerlingen, klassengrootte en de diversiteit van onderwijsbehoeften van leerlingen is complex. Daarin zullen ook andere factoren, zoals de vaardigheden van de leraar en de beschikbare ondersteuning in de klas en op school, een rol moeten spelen.
Ik volg de ontwikkelingen binnen passend onderwijs door middel van het evaluatieprogramma passend onderwijs en het toezicht van de inspectie. Het evaluatieprogramma is te vinden op de website van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Binnenkort verschijnt ook een publieksversie van dit programma. Op basis van dit evaluatieprogramma acht ik het niet nodig om separaat onderzoek naar dit thema te laten doen.
Wat kan naar uw mening redelijkerwijs van leerkrachten in het regulier onderwijs worden verwacht bij het bieden van passend onderwijs gelet op de diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen en de klassengrootte?
Wat van leraren wordt verwacht, hangt af van het ondersteuningsprofiel van de school. Daarin legt het schoolbestuur, na overleg met de medezeggenschapsraad, vast welke ondersteuning de school kan bieden en welke ambities de school heeft voor de toekomst. Op basis van het ondersteuningsprofiel inventariseert de school welke expertise zij nodig heeft en wat dat betekent voor de (scholing en toerusting van) leraren.
Bestaat er naar uw mening een relatie tussen de mate van diversiteit aan onderwijsbehoeften van leerlingen en de maximum klassengrootte? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ook dit hangt af van het ondersteuningsprofiel van de school. Daarnaast zijn er andere factoren die van invloed zijn: de expertise en differentiatievaardigheden van de leraar, maar ook de ondersteuning die in en rond de klas is georganiseerd. Het is daarom belangrijk dat er op de school wordt gekeken welke klassengrootte voor de specifieke groep leerlingen het meest geschikt is.
Het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat de politie standaard telefoon en internet tapt?1
Onder het plaatsen van een tap wordt begrepen het conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering opnemen van communicatie die plaatsvindt via een communicatiedienst. Hieronder vallen zowel telefoonnummers, IP-adressen als emailadressen. Een tap wordt geplaatst op bijvoorbeeld een computer, tablet of mobiele telefoon. Wanneer de rechter-commissaris toestemming verleent voor het plaatsen van een tap op een mobiele telefoon gaat het om alle communicatie die via een toestel verloopt, dus zowel spraak als data (internetverkeer). Dit was al zo voordat de interceptiestandaard werd aangepast en dit blijft zo.
De interceptiestandaard is het overdrachtsprotocol tussen de aanbieders en de politie om tapgegevens op uniforme wijze technisch over te dragen. De gewijzigde standaard heeft geen betrekking op het juridisch kader, maar alleen op de techniek en het technische proces ten aanzien van tappen. Uitsluitend de wijze van technische overdracht van de tap tussen de aanbieder en de politie en de wijze waarop in de statistieken vervolgens het aantal taps kan worden geteld, zijn gewijzigd.
De nieuwe standaard, die gebaseerd is op de Europese standaard, vervangt twee oude standaarden waarvan er één werd gebruikt ten behoeve van het tappen van spraak en de ander voor het tappen van internetverkeer. De nieuwe standaard sluit daardoor beter aan bij de huidige stand van techniek en praktijk. Er is geen sprake van een situatie dat nu standaard alle telefoon- en internetgegevens worden getapt. Indien naast het opnemen van communicatie via de mobiele telefoon (inclusief internetdata) ook het opnemen van andere internetverbindingen dringend noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, wordt daarvoor een aparte aanvraag gedaan en wordt deze aanvraag opnieuw door de officier van justitie en de rechter-commissaris getoetst.
Wat houdt de nieuwe interceptiestandaard in? Leidt deze nieuwe standaard er inderdaad toe dat de politie nu standaard alle telefoon- én internetgegevens tapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is tot deze meer ingrijpende opsporingsmethode overgegaan? Wat is hiervan de wettelijke grondslag?
Er is geen sprake van een meer ingrijpende opsporingsmethode. Het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen zijn namelijk niet gewijzigd. Uitsluitend de wijze van technische aanlevering van de tap en de wijze waarop in de statistieken vervolgens kan worden geteld, zijn gewijzigd.
Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data en dit was, zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, vóór de nieuwe interceptiestandaard ook al het geval. Voordat deze telecommunicatie wordt opgenomen, wordt conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering getoetst of aan de daarin genoemde wettelijke eisen is voldaan en of de inzet van de tap voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Deze toets wordt tweemaal gedaan, te weten door de officier van justitie die de rechter-commissaris vraagt om een machtiging tot tappen en door de rechter-commissaris die de machtiging afgeeft.
Acht u het proportioneel en legitiem om standaard over te gaan tot het tappen van zowel telefoon als internet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de proportionaliteitsafweging in Nederland structureel anders ligt dan in veel andere landen?2 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is moeilijk een vergelijking te maken met andere landen omdat de rechtsstelsels van die landen veelal verschillend zijn. Ieder stelsel kent zijn eigen voorwaarden en waarborgen ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie. Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2012 laat zien dat in Nederland een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het nut en de noodzaak van de inzet van een telefoon- en internettap in een opsporingsonderzoek.
Ook de tapstatistieken in verschillende landen laten een grote verscheidenheid zien. Dit soort cijfers zeggen overigens niets over de mate waarin de privacy in opsporingsonderzoeken wordt aangetast. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden, zoals het plaatsen van bakens of de inzet van (criminele) infiltranten, vaker inzetten dan in Nederland. Ook wordt er niet in alle landen eenduidig geteld. In Nederland wordt bijvoorbeeld het aantal getapte nummers geteld terwijl in andere landen, bijvoorbeeld Spanje, het aantal vorderingen wordt geteld waarbij een vordering meerdere nummers kan bevatten. Dit maakt een betrouwbare cijfermatige vergelijking onmogelijk.
Deelt u de mening dat de nieuwe interceptiestandaard minder transparant is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de nieuwe interceptiestandaard is niet minder transparant. Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data, dus het is feitelijk onjuist om deze taps separaat te tellen. De nieuwe standaard geeft om die reden een accurater beeld.
Deelt u de mening dat met de nieuwe interceptiestandaard de kans groter is dat extreem privacygevoelige data van onschuldige mensen worden verzameld? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen niet zijn gewijzigd. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aan de orde is gekomen, wordt iedere tapaanvraag getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Dit juridisch kader biedt voldoende waarborgen.
Onder welke voorwaarden wordt het op dit moment rechtmatig geacht om telefoons te tappen? Welke voorwaarden gelden er als het gaat om internettaps?
De voorwaarden voor het plaatsen van een tap op alle communicatie op een mobiele telefoon, dus zowel spraak als data, zijn neergelegd in (onder andere) artikel 126m/126t van het Wetboek van Strafvordering. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf, waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tevens moet het onderzoek de inzet van de tap dringend vorderen.
Hoe wordt omgegaan met de zogenaamde bijvangst en met de gegevens van onschuldige mensen?
Conform het Wetboek van Strafvordering (art. 126cc en 126dd Sv) wordt de opgenomen communicatie bewaard tot het einde van de betreffende strafrechtelijke onderzoeken. Alle opgenomen communicatie wordt bewaard omdat dit van waarde kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, zowel in belastende zin als in ontlastende zin.
Hoe lang worden de verzamelde gegevens bewaard en wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt de nieuwe interceptiestandaard zich tot de uitspraak van het Europese Hof over de bewaarplicht?3
De nieuwe interceptiestandaard heeft niets met de uitspraak van het Europees Hof over de bewaarplicht te maken. Die uitspraak betreft de bewaarplicht van zogenaamde historische (verkeers)gegevens. Dit zijn gegevens over onder meer het nummer van de oproeper en opgeroepene, tijd en duur van het gesprek en de locatie bij het begin van de verbinding. De inhoud van een gesprek valt daarmee niet onder die uitspraak.
De nieuwe interceptiestandaard heeft enkel betrekking op het opnemen van communicatie en niet op deze historische (verkeers)gegevens.
Hoeveel mensen zijn er sinds begin 2014, conform de nieuwe interceptiestandaard, getapt? Hoe lang is er gemiddeld getapt? Indien deze cijfers niet worden gegeven, kunt u dan toelichten waarom niet?
Het wettelijk kader vereist dat per telefoonnummer een vordering tot het plaatsen van een tap wordt gedaan. In de statistieken kan daarom alleen het aantal taps worden weergegeven en niet het aantal personen dat getapt is. Het aantal taps zegt bovendien niet zoveel over het aantal mensen dat wordt afgeluisterd omdat verdachten doorgaans meer dan één telefoon hebben – soms wel enkele tientallen- waarmee zij communiceren. De gemiddelde duur van een tap wordt niet bijgehouden. Wel worden er cijfers verstrekt in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het gemiddeld aantal taps per dag. In 2014 liepen gemiddeld 1.386 taps per dag.
Kan over 2014 en een deel van 2015 alsnog onderscheid worden gemaakt tussen het aantal telefoontaps en internettaps? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals bij de tabel in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat toegelicht wordt sinds de invoering van de nieuwe interceptiestandaard, zowel technisch als procedureel, geen onderscheid meer gemaakt tussen een telefoontap en een internettap. Het onderscheid in de tellingen is hiermee ook komen te vervallen.
Hoe vaak tapt Nederland telefoons en internet in verhouding tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich reeds uitgelaten over de nieuwe interceptiestandaard? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog het oordeel van het CBP te vragen? Zo ja, wat was het oordeel?
Nee, daartoe bestaat geen aanleiding nu de wijziging van de interceptiestandaard louter technisch en procedureel van aard is en niet leidt tot een gewijzigde verwerking van persoonsgegevens.
Het bericht ‘Aantal vechtscheidingen groeit explosief’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal vechtscheidingen groeit explosief»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten die een forse toename van het aantal echtscheidingen laten zien? Is deze stijging aanleiding te komen tot nadere waarborgen ten behoeve van de positie van kinderen?
Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de respondenten inschatten dat circa 20% van de scheidingen waarin zij betrokken zijn geweest als advocaat gekwalificeerd kunnen worden als een «vechtscheiding». Dit is voor mij een belangrijk signaal uit de sector.
Hoeveel vechtscheidingen er precies zijn, is niet exact vast te stellen. Eén indicator is het aantal adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechter indien ouders het oneens blijven over het gezag, de omgang of de verblijfplaats. In 2013 gaf de Raad ten aanzien van circa 5.600 kinderen een dergelijk advies (10% van het aantal kinderen dat met een scheiding te maken krijgt). In 2014 was dit aantal nagenoeg gelijk. Tevens nam het aantal voorlopige voorzieningen dat voor scheiding is afgehandeld af tussen 2012 en 2014 van 6.000 naar 5.400 in 2013 naar 4.900 in 2014. Dit duidt op minder conflictueuze scheidingen. Het signaal uit de sector is daarmee nog niet terug te zien in de «harde» cijfers. Daarbij sluit ik niet uit dat vechtscheidingen vaker worden geïdentificeerd door de extra aandacht van het veld en het Rijk voor het onderwerp. Dit neemt niet weg dat het onderzoek voor mij aanleiding is de vinger aan de pols te houden. In de brief «Voortgang uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»« hebben wij onder andere bericht dat de looptijd van het uitvoeringsplan is verlengd2.
Wat is uw reactie op de visie van de Kinderombudsman en de Vereniging van familierechtadvocaten en scheidingsbemiddelaars (vFAS) dat scheidende ouders verplicht een mediator moeten inschakelen? Bent u bereid in de aangekondigde wetsvoorstellen over mediation in te gaan op de mogelijkheden om vechtscheidingen te voorkomen via mediation en een regeling voor verplichte mediation op te nemen?
Ik acht het zinvol dat scheidende ouders een mediator inschakelen om afspraken over hun scheiding te maken wanneer zij er niet in slagen zelf goede afspraken te maken. In veel gevallen doen ouders dat ook.
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) heeft onderzoek gedaan naar internationale evaluatie literatuur over de effectiviteit van verplichte mediation en verplichte ouderschapseducatie. Het aantal publicaties bleek beperkt, waardoor het WODC geen definitieve conclusies kon trekken over de effectiviteit. Het onderzoek leverde wel aanwijzingen op dat mediation zou kunnen leiden tot minder conflicten tussen ouders, betere naleving van de afspraken en minder vervolgprocedures, maar niet dat deze omstandigheden positief doorwerken in het welzijn van het kind, hetgeen nu juist het belangrijkste punt is bij het tegengaan van vechtscheidingen. Uit het onderzoek bleek dat er verschillende soorten mediation zijn en dat deze allemaal voor- en nadelen hebben en afhankelijk zijn van de sociale en juridische context waarin de echtscheiding plaatsvindt.
Tevens heeft in mei 2015 een internationale expertmeeting plaatsgevonden. De bevindingen van het WODC werden hier bevestigd. Het onderzoek en de expertmeeting sterken mij in mijn overtuiging dat mediation weliswaar een goed instrument is, maar niet in alle gevallen en alle omstandigheden. Ik acht het daarom niet effectief om mediation verplicht te stellen. Uit het onderzoek en de internationale expertmeeting blijkt wel dat samenwerking tussen juridische en sociale hulpverlening zeer belangrijk is. In die samenwerking liggen vooral kansen om vechtscheidingen aan te pakken. Mijn collega van VWS en ik zijn dan ook bezig om de samenwerking te versterken, zoals blijkt uit het uitvoeringsplan vechtscheidingen.
In de brief Initiatiefwetsvoorstellen mediation3 heb ik laten weten dat ik de wetsvoorstellen ter zake van het bevorderen van mediation en het borgen van de kwaliteit van mediation op zo kort mogelijke termijn in procedure zal brengen. Met die wetgeving wordt een belangrijke stap gezet om partijen te stimuleren om conflicten, waaronder echtscheidingsconflicten, door toepassing van mediation op te lossen.
Op welke wijze bevordert u dat in het belang van het kind vaker een bijzonder curator wordt benoemd? Zijn deze onderzoeksgegevens aanleiding hierover in contact te treden met de Raad voor de rechtspraak?
Om te bevorderen dat een bijzondere curator wordt benoemd heeft de rechtspraak in 2014 een werkproces en richtlijnen opgesteld en geïmplementeerd. Tevens werkt op dit moment een landelijke groep waarin beroepsgroepen zoals de advocatuur, psychologen en orthopedagogen alsmede de rechtspraak zijn vertegenwoordigd aan deskundigheidsvereisten voor bijzondere curatoren. Naar verwachting zal de Raad voor rechtsbijstand op basis hiervan in de eerste helft van 2016 inschrijvingsvoorwaarden opstellen om als bijzondere curator gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen ontvangen. Voorts loopt bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, een pilot waarbij een professional, die in de eerste plaats is opgeleid om met en vanuit het kind te werken, als bijzondere curator wordt benoemd. De evaluatie van deze pilot is naar verwachting in de zomer van 2016 gereed en zal ik uw Kamer inclusief mijn reactie toezenden.Tenslotte constateer ik dat de rechtsfiguur ook op andere manieren steeds meer bekendheid geniet. Zo organiseert de rechtbank Rotterdam hierover in oktober 2015 een bijeenkomst.
Gezien het bovenstaande vertrouw ik erop dat in het belang van het kind vaker een bijzondere curator wordt benoemd en zie ik geen aanleiding dit extra onder de aandacht van de Raad voor de rechtspraak te brengen.
Bent u bereid bij gemeenten onder de aandacht te brengen dat zij op basis van de Jeugdwet verantwoordelijk zijn voor jongeren die negatieve gevolgen ondervinden van de scheiding van hun ouders? Deelt u de mening dat organisaties als de stichting Eigen kracht centrale juist in complexe situaties als scheiding een belangrijke rol kunnen vervullen?
Voorop staat dat ouders zelf een belangrijke rol hebben in het voorkomen van negatieve gevolgen van de scheiding op hun kinderen. Slagen zij hier niet in, dan is het de taak en verantwoordelijkheid van diverse partijen, zoals het sociaal netwerk, juridische beroepsgroepen, rechtspraak, hulpverleners en gemeenten om maatregelen te nemen. Het is aan gemeenten om op basis van de Jeugdwet passende voorzieningen te treffen voor kinderen die in de knel komen bij een vechtscheiding.
Om gemeenten te ondersteunen in het vormgeven van de organisatie van een multidisciplinaire aanpak bij dreigende vechtscheidingen, stimuleert de Staatssecretaris van VWS, via ZonMw vier gemeentelijke pilots. In deze gemeenten wordt geëxperimenteerd met het beter vormgeven van de keten waarin dreigende vechtscheiding snel wordt gesignaleerd en de juiste hulp wordt ingezet. De resultaten van de projecten worden na de zomer van 2016 verwacht en zullen dan ook bij gemeenten onder de aandacht worden gebracht.
Een Eigen kracht centrale is één instrument dat een rol kan vervullen in complexe scheidingssituaties, maar het staat gemeenten vrij om een passend alternatief aan te bieden.
Herkent u het signaal van de stichting Eigen kracht centrale dat gemeenten het organiseren van een familiegroepsplan beleggen bij professionals, terwijl de wet juist de verantwoordelijkheid van de familie als uitgangspunt neemt? Hoe bevordert u dat gemeenten ook middelen beschikbaar houden voor ouders die de organisatie van een familiegroepsplan niet uit handen willen geven aan professionals?
Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over de hulp die zij nodig hebben. Zij bepalen of en hoe zij een familiegroepsplan willen opstellen. De gemeenten hebben de wettelijke taak hen daarbij indien gewenst te ondersteunen. De concrete invulling van deze wettelijke bepaling is vorm vrij; gemeenten geven hieraan uitvoering. In de factsheet Familiegroepsplan is bij gemeenten onder de aandacht gebracht welke vormen de gemeentelijke ondersteuning van het familiegroepsplan kan aannemen. Het is niet aan mij om een inhoudelijke uitspraak te doen over de door de gemeente gekozen vorm.
Misstanden in de vrouwenopvang |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo schokkend dat vrouwen en kinderen in de opvang in Heemskerk leven onder mensonwaardige omstandigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar aanleiding van berichten in de media over mogelijke misstanden in de opvang in Heemskerk heb ik direct contact op laten nemen met Blijf Groep en met de verantwoordelijke centrumgemeente vrouwenopvang, Haarlem. Zij hebben meegedeeld op de hoogte te zijn van de berichten en hadden inmiddels actie ondernomen.
De gemeente Haarlem heeft naar aanleiding van de berichten onmiddellijk een spoedinspectie laten uitvoeren door de GGD Kennemerland. De hoofdconclusie van deze inspectie was, dat de schoonmaak op de locatie ontoereikend en onder de norm was. Deze conclusie was echter niet redengevend om de betreffende locatie ongeschikt te verklaren voor de opvang. Met GGD, Blijf Groep en ambtenaren van de gemeente Haarlem zijn afspraken gemaakt over een verbeterplan. Met Blijf Groep zijn concrete afspraken gemaakt om de hygiëne te verbeteren. Tevens wordt een tijdspad voor de te realiseren verbeteringen afgesproken. De GGD zal in opdracht van de gemeente een eindinspectie uitvoeren.
Tegelijkertijd is Blijf Groep een intern onderzoek gestart om de gebeurtenissen en omstandigheden exact vast te stellen. Daarnaast zal oud-wethouder van Almere mevrouw J. Haanstra als onafhankelijke externe partij een onderzoek uitvoeren.
Het aangekondigde onafhankelijke onderzoek moet uitwijzen wat er waar is van datgene wat in de media is gesteld over de Blijf Groep. Voordat de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn, naar verwachting in november van dit jaar, onthoud ik mij van een inhoudelijk oordeel over deze zaak.
Ik stel wel vast dat zowel Blijf Groep als de wethouder van Haarlem hun verantwoordelijkheid hebben genomen en onmiddellijk tot actie zijn overgegaan om de signalen en de berichten in de media te verifiëren.
Wat vindt u ervan dat de gemeente vrouwen en kinderen laat opvangen in een gedateerd gebouw, waarin slechte hygiëne, prostitutie, intimidatie, geldproblemen en gebrekkige begeleiding aan de orde van de dag is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden heeft de betrokken wethouder de locatie niet ongeschikt verklaard? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar deze zorgelijke signalen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt geen toezicht op de sector vrouwenopvang. Het toezicht op de vrouwenopvang is een verantwoordelijkheid van gemeenten en in dit geval dus van de centrumgemeente Haarlem.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek dient te komen over misstanden in de opvang en dat er een goed en permanent systeem van controle dient te komen in de vrouwenopvang? Zo ja, bent u bereid dit te (laten) regelen? Zo nee, waarom niet?
De centrumgemeenten vrouwenopvang zijn ervoor verantwoordelijk een adequaat systeem van toezicht in te richten. Ik zie naar aanleiding van deze casus vooralsnog geen reden om zelf een onderzoek in te stellen, ook omdat ik geen signalen heb ontvangen van mogelijke misstanden elders. In deze zaak nemen de centrumgemeente Haarlem en Blijf Groep zelf hun verantwoordelijkheid in het verifiëren van signalen.
Deelt u de mening dat er in de vrouwenopvang begeleiding moet zijn om vrouwen weer zelfredzaam te maken en dat er gebroken moet worden met het systeem waar de opvang er financieel baat bij heeft om vrouwen zo lang mogelijk in de opvang te houden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Met het eerste deel van de stelling ben ik het zeer eens. In de vrouwenopvang moet aan de vrouwen begeleiding geboden worden zodat zij zo snel als mogelijk weer zelfredzaam zijn. Door middel van bijvoorbeeld de methodiek Krachtwerk die in het kader van het Verbeterplan Vrouwenopvang (2008–2014) is ontwikkeld en geïmplementeerd in de sector, worden cliënten systematisch versterkt in hun capaciteiten en krachten.
Ik heb geen grond om aan te nemen dat instellingen vanuit financiële motieven vrouwen langer dan nodig in de opvang houden. De uitstroom naar een geschikte woning kan in situaties wel een knelpunt opleveren. Ook kunnen schulden, verblijfstatus (bijvoorbeeld die voor slachtoffers van mensenhandel op grond van de B8/3 Vreemdelingencirculaire) en bijvoorbeeld tijdelijke onmogelijkheid om een vervolgtraject te starten, een langere verblijfduur veroorzaken.
In deze casus geldt dat Blijf Groep en de centrumgemeente Haarlem mij hebben laten weten dat er geen enkele prikkel bestaat om de vrouwen langer dan noodzakelijk in de opvang te houden. Noch Blijf Groep, noch de gemeente Haarlem hebben er financieel baat bij dat vrouwen langer dan nodig in de opvang verblijven. Blijf Groep heeft wel aangegeven dat bovengenoemde knelpunten met betrekking tot het tijdstip van de uitstroom ook bij hen kunnen spelen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Shirin Musa, directeur van Femmes for Freedom die aangeeft dat de meeste vrouwen niet rond kunnen komen vanwege de hoge huur en weinig leefgeld, waardoor sommige vrouwen geen andere oplossing zien dan bedelen, stelen of prostitutie? Komt dit ook voor in andere vrouwenopvangcentra? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is vastgelegd dat gemeenten een eigen bijdrage mogen vragen voor verblijf in de vrouwenopvang. De gemeenteraad is verplicht in de verordening te bepalen op welke wijze de eigen bijdrage voor de opvang wordt berekend.
Om te borgen dat cliënten genoeg zak- en kleed overhouden is in artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit bepaald dat de cliënt in ieder geval een bedrag moet overhouden dat overeenkomt met het zogeheten «zak- en kleedgeld» vermeerderd met de standaardpremie ziektekostenverzekering (gecorrigeerd met de zorgtoeslag). Ter illustratie: deze zak- en kleedgeldgrens bedroeg in 2014 € 300,15 voor alleenstaanden en € 466,85 voor gehuwden. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Als er sprake is van schuldenproblematiek, is er bij de instelling deskundigheid in huis over schuldhulpverlening. De gemeente heeft uiteraard ook een wettelijke taak in de schuldhulpverlening.
De Blijf Groep heeft mij meegedeeld dat zij bovendien regelmatig uit eigen middelen een voorschot verleent aan de vrouwen in de periode dat zij in afwachting zijn van een bijstandsuitkering.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de leefomstandigheden in vrouwenopvangcentra in Nederland en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De zorg voor goede leefomstandigheden in de vrouwenopvangcentra is primair een verantwoordelijkheid van de organisaties in de vrouwenopvang. Zij zijn het die goede leefomstandigheden en begeleiding aan hun cliënten moeten bieden. De centrumgemeenten zijn verantwoordelijk voor adequaat toezicht. Ik heb vorig jaar afspraken gemaakt met de centrumgemeenten vrouwenopvang over een kwaliteitsimpuls vrouwenopvang en heb daarvoor structureel € 10 miljoen per jaar ter beschikking gesteld. Een onderdeel van deze afspraken is dat er door de centrumgemeenten en de sector vrouwenopvang afspraken worden gemaakt over de basiskwaliteit in de vrouwenopvang. In het ondersteuningsprogramma Regio-Aanpak Veilig Thuis waarin de Federatie Opvang en de VNG werken aan een toekomstbestendig stelsel van vrouwenopvang worden de afspraken over de kwaliteitsimpuls gemonitord. Daarom zal ik niet overgaan tot nog eens een extra onderzoek. Uiteraard houd ik uw Kamer op de hoogte over de uitkomsten van de monitor van de afspraken.
Fatale gevolgen na het missen van diagnoses |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IJsselland Ziekenhuis grijpt in na fatale missers» op de website van de Telegraaf1 en het bericht «Ziekenhuis treft maatregelen na dood van Roos» op de website van het Algemeen Dagblad?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de cardiologieafdeling van het IJsselland Ziekenhuis tot tweemaal toe een diagnose heeft gemist bij jonge patiënten, waardoor patiënten zijn overleden?
Het is een buitengewoon treurige gebeurtenis voor alle betrokkenen. Ik betreur het leed dat daarmee is berokkend aan de nabestaanden van de overleden patiënten, die een zeer zwaar verlies te verwerken hebben.
De voorzitter van de Raad van Bestuur van het IJsselland Ziekenhuis stelt 3 jaar na de dood van de eerste patiënt dat het IJsselland Ziekenhuis meerdere maatregelen heeft getroffen; een maand later overlijdt er opnieuw een 19-jarige jongen; bent u van mening dat het IJsselland Ziekenhuis destijds voldoende maatregelen heeft genomen om het overlijden van deze jongen te voorkomen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg is na de eerste tuchtuitspraak en vervolgens na het tweede sterfgeval door de Raad van Bestuur van het IJsselland ziekenhuis geïnformeerd. Omdat de Raad van Bestuur pas ten tijde van de eerste tuchtuitspraak op de hoogte was van de calamiteit, heeft zij pas op dat moment aan de IGZ gemeld. Na de meldingen heeft de IGZ het ziekenhuis opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de calamiteit. De IGZ heeft de onderzoeken gevolgd en heeft het onderzoeksrapport van het ziekenhuis beoordeeld.
De IGZ heeft mij laten weten dat de Raad van Bestuur van het IJsselland ziekenhuis, zodra zij op de hoogte was van de tuchtuitspraak over het overlijden van de eerste patiënt, maatregelen heeft getroffen. Deze maatregelen beslaan onder meer supervisie door het Erasmus MC van de afdeling cardiologie van het IJsselland ziekenhuis, een andere inrichting van de organisatie van de cardiologische zorg, samenwerking van de afdeling cardiologie met de kindercardiologie van het Erasmus MC, waaronder het structureel verwijzen van deze specifieke patiëntengroep naar het Erasmus MC, en het samen met het Medisch Stafbestuur van het IJsselland Ziekenhuis aanscherpen van de interne regels, zoals het onverwijld bij de Raad van Bestuur melden van tuchtprocedures. Na het overlijden van de tweede patiënt is de Raad van Bestuur daarover direct geïnformeerd. De Raad van bestuur heeft daar vervolgens direct op geacteerd door het overlijden, na de melding aan de IGZ, te onderzoeken en de reeds genomen verbetermaatregelen nogmaals te beoordelen.
Onder regie van het Erasmus MC is een uitgebreid dossieronderzoek uitgevoerd voor deze specifieke patiëntengroep uit de afgelopen jaren. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat het ziekenhuis geen risico’s heeft gemist. Dat maakt het overlijden van de tweede patiënt echter niet minder tragisch.
Zijn er meer afdelingen in het IJsselland Ziekenhuis die op dit moment niet goed functioneren? Zo ja, welke afdelingen betreft dit, wat is hiervan de oorzaak en op welke wijze worden de problemen opgelost?
De IGZ heeft mij laten weten geen signalen te hebben dat er in het IJsselland ziekenhuis afdelingen zijn waar de zorg kwalitatief niet goed of onveilig zou zijn.
Is bekend waar de arts in kwestie inmiddels werkzaam is? Worden de patiënten in desbetreffend ziekenhuis geïnformeerd over de lopende procedure bij het tuchtcollege? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is bij de IGZ bekend waar de desbetreffende arts inmiddels werkzaam is. De Raad van Bestuur van dit betreffende ziekenhuis is op de hoogte van de kwestie en IGZ volgt dit in haar toezicht.
De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is verantwoordelijk voor het garanderen van verantwoorde zorg, en daarmee voor de keuze om patiënten wel of niet te informeren over een lopende of afgeronde tuchtzaak. Het is overigens niet gebruikelijk dat dit gebeurt. In dit geval heeft het ziekenhuis waar de arts inmiddels werkzaam is, de patiënten niet geïnformeerd over de lopende tuchtprocedure. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Welke gevolgen heeft het inzetten van twee senior cardiologen van een ander ziekenhuis in de regio voor de toegankelijkheid van cardiologie? Is het aannemelijk dat de wachttijd voor een behandeling in deze regio toeneemt?
Ik heb geen signalen dat de toegankelijkheid voor de cardiologische zorg in deze regio niet goed geregeld is. De inzet van cardiologen eerst vanuit het Erasmus MC en thans vanuit het Maasstad ziekenhuis garandeert juist dat in het IJsselland ziekenhuis geen knelpunten ontstaan.
Deelt u de mening dat het op dit moment voor patiënten soms lastig kan zijn om te achterhalen welke kwaliteit van zorg wordt geleverd door een arts? Bent u bereid maatregelen te nemen om patiënten beter voor te lichten over bijvoorbeeld het aanwezig zijn van een waarschuwing of berisping, zodat zij een betere afweging kunnen maken of zij behandeld willen worden door een arts en/of in dit ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de website van het BIG-register kunnen patiënten in het BIG-register kijken en op het overzicht van zorgverleners met een maatregel, nagaan of een BIG-geregistreerde zorgverlener een maatregel heeft gekregen. Alle tuchtmaatregelen zoals berispingen, schorsingen en doorhalingen worden openbaar gemaakt. Dat geldt ook voor door Nederland overgenomen buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen. Tuchtrechtelijke waarschuwingen worden niet gepubliceerd omdat deze maatregel uitsluitend is bedoeld om van te kunnen leren. Daarnaast moeten medisch specialisten en verpleegkundigen iedere vijf jaar voldoen aan een werkervarings- en scholingseis om in het register ingeschreven te blijven staan. Deze herregistratie heeft als doel het borgen en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. Zoals ik in de beleidsreactie op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) van 2 december 2014 heb aangegeven heb ik het voornemen om de eisen voor herregistratie uit te breiden.
Bent u bereid om met de beroepsgroep in gesprek te gaan over het verplicht doorverwijzen van patiënten onder de 16 jaar naar gespecialiseerde kindercardiologen, zodat de kans op het missen van een diagnose in de toekomst wordt verkleind? Kunt u daarin meenemen op welke wijze dit een positieve bijdrage kan leveren aan de gewenste kwaliteit bij de behandeling van speciale ziektes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zich heeft voorgedaan is situationeel van aard en daarmee gebonden aan het IJsselland ziekenhuis. Er zijn geen signalen dat het om een structureel probleem gaat. Het is aan de wetenschappelijke verenigingen om af te wegen of aanpassing van de huidige normen aan de orde is. De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie is door het IJsselland ziekenhuis geïnformeerd over deze casus.