Indicatieproblemen bij terminale thuiszorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van situaties waarin terminale patiënten door indicatieproblemen niet thuis kunnen sterven?1
Ik vind dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat iedere terminale patiënt thuis moet kunnen sterven, ook als deze patiënten (kort) in een zorginstelling hebben gewoond? Deelt u voorts de mening dat systemen de mensen moeten volgen, en dat het geen goede zaak is als kwetsbare patiënten geen terminale thuiszorg krijgen, omdat dit niet in het systeem past?
Ja. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te vermijden. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht en zijn inmiddels verduidelijkt (zie ook antwoord op vraag 3), zodat er geen misverstanden hoeven te bestaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Vindt u dat het zorgkantoor in kwestie een juiste interpretatie geeft van de wet- en regelgeving voor terminale patiënten die in een instelling wonen en niet thuis kunnen sterven? Waar kunnen patiënten en hun familie heen als ze er niet uitkomen met het zorgkantoor, en wie heeft de verantwoordelijkheid om voor een tijdige (thuis-)oplossing te zorgen?
In de mij nu bekende gevallen gaat het om indicatiebesluiten voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. Het CIZ geeft deze besluiten af (met de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen), het zorgkantoor heeft hierbij geen directe rol.
In de voornoemde situaties bleken de beleidsregels indicatiestelling Wlz niet duidelijk genoeg te zijn. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden.
In deze gevallen gaat het om mensen die al zorg krijgen. Bij een wijziging van de zorgvraag is het zaak dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voor tijdige oplossingen te zorgen. Zorgkantoren hebben daarbij een zorgplicht. Dat betekent dat het zorgkantoor moet zorgen dat de cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het zorgkantoor koopt de zorg in bij zorgaanbieders. De zorgaanbieders waar mensen al in zorg zijn, hebben ook een taak om voor goede vervolgzorg te zorgen. Transferverpleegkundigen van het ziekenhuis regelen bijvoorbeeld indicaties, verzorging, verpleging en materialen nodig voor zorg die aansluit op de ziekenhuisopname. Een soortgelijke functie bestaat in het verpleeghuis.
In hoeverre klopt het dat voor cliënten van zorginstellingen de gelden die veel ZZP-indicaties (Zorgzwaartepakket) in de thuissituatie opleveren ontoereikend zijn om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden? Wat vindt u ervan dat families dan geld moeten bijleggen, terwijl terminale thuiszorg een verzekerd recht is? In hoeverre vindt u het wenselijk dat alleen ZZP-10 voldoende gelden in de thuissituaties oplevert om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden, terwijl bij veel terminale patiënten niet aan alle voorwaarden voor ZZP-10 kan worden voldaan?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt inderdaad niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Er is overigens geen sprake van dat mensen in de thuissituatie geld moesten bijleggen. In een hospice kan het voorkomen dat mensen een aanvullende eigen bijdrage moeten betalen voor bijkomende kosten (maar niet voor verpleging en verzorging). In de beleidsregels is duidelijk aangegeven dat als cliënten in de laatste levensfase de zorg thuis of in een hospice (zonder toelating voor verblijf) willen ontvangen, het zorgprofiel VV beschermd verblijf met intensief pallatief terminale zorg kan worden geïndiceerd, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de aanvullende voorwaarden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat terminale patiënten met een ZZP-indicatie voor een zorginstelling een indicatie voor terminale thuiszorg kunnen krijgen, zodat zij thuis kunnen sterven? Bent u bereid de Kamer hier nog dit jaar over te informeren?
Zie antwoord op vraag 2. De oplossing is in 2015 gerealiseerd en ik heb u vroeg in 2016 geïnformeerd.
Het bericht ‘Transitie doet administratieve lasten met 30 procent groeien’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de transitie in het sociale domein de administratieve lasten met 30 procent heeft doen toenemen door een gebrek aan regie en een wildgroei aan bureaucratische regels?1
Maatwerk voor en dichtbij de cliënt alsmede vermindering van administratieve lasten zijn belangrijke doelstellingen die met de decentralisaties worden nagestreefd. Dankzij de decentralisaties is bijvoorbeeld de verplichte indicatiestelling met een duur van maximaal negen weken in de jeugdzorg afgeschaft. Verschillende vormen van hulp zijn bij de Wmo en de Jeugdwet onder één financieringsstelsel gebracht. Door integrale hulpverlening – waarbij professionals meer bewegingsruimte krijgen – moeten de lasten terug kunnen.
Het is inherent aan grote stelselwijzigingen dat de vernieuwing in de uitvoering tijd nodig heeft om zich in te regelen. Aanbieders moeten met meerdere financiers (gemeenten) afspraken maken. Gemeenten en aanbieders zijn nog op zoek naar de meest optimale selectie-modellen die integrale hulpverlening en ondersteuning op een doelmatige wijze kunnen faciliteren. Ik beschik niet over een representatief onderzoek over de administratieve lasten als gevolg van de transitie. Er zijn wel diverse signalen. Er zijn positieve geluiden over een snellere toegang met minder bureaucratie, waarin professionals sneller kunnen schakelen. Er zijn ook (voorzichtige) positieve signalen over het toepassen van nieuwe inkoopmodellen die juist minder administratieve lasten met zich mee brengen. Tegelijkertijd zijn er reële klachten van met name regionaal en bovenregionaal werkende aanbieders die met meerdere financiers afspraken moeten maken.
Om de stijging van administratieve lasten te beperken heb ik in 2014 afspraken gemaakt met zorgaanbieders (verenigd in iZa) en de VNG om in projectverband gezamenlijk een zorgvuldige implementatie van het gegevensverkeer, waaronder een beperking van de administratieve lasten, te waarborgen. In 2015 hebben hier eerste acties op plaatsgevonden, waaronder een zeer forse reductieslag in het aantal productcodes en een zogenaamde modeloplegger bij eerder gesloten contracten, teneinde gestelde eisen aan verantwoordings- en beleidsinformatie vergaand te beperken.
Medio 2015 hebben op mijn initiatief de VNG en de branches van zorgaanbieders een – op basis van een met het veld tot stand gebrachte probleemanalyse – een werkagenda Administratie en ICT2 opgesteld. Inmiddels is een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van gemeenten en zorgaanbieders ingericht die de regie voert over de activiteiten. Het doel van deze uitvoeringsorganisatie is om de informatievoorziening te stroomlijnen en de administratieve lasten rondom inkoop en verantwoording te verminderen. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van gemeenten en aanbieders om gebruik te maken van beschikbare standaarden en in de spotlights zetten van goede voorbeelden aangaande afspraken tussen gemeenten een aanbieders die weinig administratieve lasten met zich mee brengen.
Was het niet juist de bedoeling dat de administratieve lasten in de zorg zouden afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze toename in administratieve lasten mede veroorzaakt wordt door uw beleid waarin u aan de gemeenten heel veel (beleids)vrijheid heeft gelaten, waardoor elke gemeente en elke zorgorganisatie zaken in het kader van de transitie anders aanpakken en het wiel op vele verschillende manieren wordt uitgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de belangrijkste doelen van de decentralisaties in het sociaal domein is dat gemeenten cliënten integraal lokaal maatwerk bieden bij hun hulpvraag en participatie in de samenleving. Deze hulpvraag is afhankelijk van de kenmerken van de persoon en diens situatie en zal als regel dan ook veelal per cliënt verschillen. Gemeenten hebben om die reden beleidsvrijheid in de wijze waarop zij maatwerk bieden aan de cliënt. Dit leidt tot een verscheidenheid aan activiteiten en diensten. Tegelijkertijd moet het mogelijk zijn dit leveren van maatwerk gepaard te doen laten gaan met zo min mogelijk administratieve lasten. Beleidsruimte sluit het slim organiseren van bedrijfsvoeringprocessen, met zo min mogelijk administratieve lasten, het gebruik maken van standaarden, geenszins uit. Administratieve processen dienen ondersteunend te zijn aan zorgverlening en niet belemmerend.
Maakt deze toename van administratieve lasten de zorg volgens u beter, of gaat de tijd die men hieraan kwijt is ten koste van een goede zorgverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel, en welke gemeenten hebben gebruik gemaakt van externe inhuur van ambtenaren en/of gebruik gemaakt van externe adviesbureaus, en welke kosten waren hiermee gemoeid? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is op landelijk niveau géén informatie beschikbaar over externe inhuur van ambtenaren of adviesbureaus door gemeenten en de hiermee verbonden kosten. Ik zie daar ook geen aanleiding toe, nog los van de lasten die dat met zich meebrengt.
Zijn er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de hoeveelheid bureaucratie en/of kosten aan externe inhuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in reactie op de vragen 1 en 2 heb aangegeven wordt de mate van administratieve lasten vooral in de uitvoeringspraktijk bepaald; het is aan gemeenten en zorgaanbieders om zich hiervan bewust te zijn en adequate keuzes te maken.
Welke kosten zijn er met deze toename van administratieve lasten gemoeid? Kunt u dit inzichtelijk maken?
Ik beschik niet over het gevraagde inzicht. Mijn inzet is er op gericht om samen met de daarvoor verantwoordelijke partijen te streven naar minimalisering van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Zoals onder 1 en 2 aangegeven lopen daartoe al acties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw aanpak om de bureaucratie bij gemeenten en zorgorganisaties te verminderen? Zijn er al concrete resultaten zichtbaar? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de vragen 1 en 2 ben ik ingegaan op de reeds ondernomen acties. In het voorjaar van 2016 zal ik u uitgebreider informeren over de brede aanpak.
Het bericht “Nederlanders hebben weinig kennis van zorg” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlanders hebben weinig kennis van zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de gemiddelde score van een 5,3 die door de ondervraagden werd behaald bij een zorgkennisquiz?
Ik ben voorzichtig met de kennis als onvoldoende te bestempelen; daarvoor kan ik het onderzoek onvoldoende beoordelen op representativiteit en vergelijkbaarheid met onderzoeken naar andere (verzekerings)producten. Achter het gemiddelde van 5,3 gaat een grote spreiding schuil. Sommige mensen scoren heel hoog, anderen juist weer lager. Bovendien is het een gemiddelde van alle antwoorden. Ik denk dat het belangrijker is dat mensen weten dat de huisarts buiten het eigen risico valt – daar richten we ons in de informatievoorziening ook op – dan de algemene kennis of logopedie al dan niet in het basispakket valt. Dat laatste is alleen relevant voor mensen die hiervan gebruik maken of dat denken te gaan doen.
Ik vind het overigens wel wenselijk om het kennisniveau op het terrein van de Zorgverzekeringswet waar mogelijk te vergroten. Op het Ministerie van VWS en ook op andere plekken wordt voortdurend gewerkt aan het vergroten van kennis over zorgverzekeringen. Vanaf december 2015 is de eindejaarscampagne gestart www.meerwetenoverzorg.nl met specifieke aandacht voor het gespreid betalen van het eigen risico, het eigen risico in relatie tot de spoedeisende hulp of de huisarts(-enpost), wachtlijstbemiddeling, zorgtoeslag, de zorgverzekering als je 18 wordt (premie betalen en zorgtoeslag ontvangen) en zwangerschap in relatie tot de zorgverzekering (geen eigen risico verloskundige zorg en kraamzorg)en het eigen risico. Daarnaast zijn de website van rijksoverheid.nl en de zorgverzekeringslijn.nl recent geactualiseerd, is een voorbeeldartikel opgesteld voor patiënten- en consumentenorganisaties en regionale bladen en in 2016 zal er een voorlichtingsteam van VWS het land in gaan om mensen uitleg te geven over bovengenoemde onderwerpen; juist om mensen te bereiken die de informatie zelf mogelijk niet direct zoeken of kunnen vinden op internet.
Deelt u de mening dat het een zorgelijk signaal is dat de kennis van Nederlanders over zorgverzekeringen waarschijnlijk onvoldoende is, en dat bijvoorbeeld 44% van de ondervraagden niet wist wat voor soort basisverzekering zij hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak van deze lage mate van kennis over de werking van zorgverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze lage mate van kennis voor een groot deel kan worden verklaard door de ingewikkeldheid van het zorgverzekeringssysteem en onduidelijke informatie over zorgpolissen?
Dat valt uit het opinieonderzoek niet op te maken. Ik zie het als een combinatie van zaken, waarbij bijvoorbeeld ook een rol speelt dat gezonde mensen de neiging hebben zich minder in zorgverzekeringen te verdiepen. Bij het kiezen van een zorgverzekering moet een verzekerde een aantal vragen echt voor zichzelf beantwoorden: welke zorg verwacht ik volgend jaar nodig te hebben? Wil ik een vrijwillig eigen risico? Wil ik me aansluiten bij een collectiviteit? Uit onderzoek van bijvoorbeeld de ACM blijkt, dat mensen steeds beter stilstaan bij dergelijke vragen. Zo hield in 2013 (ten opzichte van 2014) 2% van de bevolking rekening met zijn gezondheidssituatie bij het overstappen naar een andere polis. In 2014 (ten opzichte van 2015) was dat al toegenomen naar 18%. Ik beschouw dat als een goede ontwikkeling, dat mensen zichzelf de vraag stellen welke zorgverzekering het beste bij hen past. De NZa, Consuwijzer van de ACM, de NPCF, de consumentenbond en ook rijksoverheid.nl doet verzekerden een handreiking om te komen tot een afgewogen keuze om wel of niet over te stappen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de versimpeling van het systeem, en de verbetering van de begrijpelijkheid van het systeem en zorgverzekeringen?
Van belang is om de wijzigingen beperkt te houden. Er is de afgelopen jaren bijvoorbeeld vaak iets veranderd op het terrein van het eigen risico (no claim, eigen bijdrage, etc.), de hervorming langdurige zorg (wijkverpleging naar de Zvw). Ik zie daarnaast duidelijke communicatie als algemene randvoorwaarde. De NZa stelt in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten eisen aan de informatie die een zorgverzekeraar hoort te verstrekken. Om de informatie transparant te houden hebben ook zorgverzekeraars aangegeven in hun actieplan Kern Gezond dat zij zich zullen houden aan duidelijke en begrijpelijke uitleg over de polis. Zorgverzekeraars hebben daarin aangegeven dat verzekerden en zorgaanbieders snel en gemakkelijk moeten kunnen inzien welke zorg voor een verzekerde, gelet op zijn of haar polis, is gecontracteerd. Ik zie dit jaar polisvoorwaarden voorbij komen, van bijvoorbeeld De Friesland, die zeer leesbaar zijn en geen verwijzingen naar andere artikelen meer bevatten. De vergelijkingssites spelen vaak een nuttige rol bij het inzichtelijk maken van producten in het overstapseizoen en het aanleveren van de juiste informatie aan deze sites is ook onderdeel van het NZA-toezicht.
In de monitor van het overstapseizoen die ik thans laat uitvoeren, wordt gekeken naar de informatie op websites van verzekeraars. Hoe worden de polissen aangeboden, welk taalniveau wordt er gebruikt, hoe vindbaar is de informatie op de websites etc.? Ik verwacht dat dit onderzoek het inzicht vergroot in de wijze waarop verzekeraars verzekerden werven en bestaande verzekerden proberen te behouden. Waar gaat het goed, waar kan het beter?
Kunt u een uiteenzetting geven van de rollen die u ziet weggelegd voor de verschillende partijen in het veld zoals de zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, zorgverleners, verzekerden en uw ministerie om deze ontwikkeling in gang te zetten?
Zorgverzekeraars zijn het eerste loket waar de burger kijkt voor zijn zorgverzekering. Deze informatie moet dus volledig, correct en begrijpelijk zijn. Ik zie het actieplan Kern Gezond als goede stap en verwacht dat verzekeraars die lijn zullen voortzetten voor het verbeteren van informatievoorziening aan verzekerden.
Het Ministerie van VWS informeert het algemeen publiek ieder jaar over de veranderingen in het basispakket van het jaar erop. Naast de veranderingen in het basispakket besteden we in een voorlichtingscampagne ook aandacht aan maatschappelijk actuele onderwerpen. Dit jaar gaat het over het eigen risico, de zorgtoeslag in het algemeen en de zorgtoeslag voor 18-jarigen, kiezen van een nieuwe zorgverzekering, bezoek aan de Spoedeisende hulp (SEH) en huisarts/huisartsenpost en wachtlijstbemiddeling. In alle voorlichtingsuitingen verwijzen we naar www.meerwetenoverzorg.nl. Dit jaar zal er voor het eerst een voorlichtingsteam actief het land intrekken om mensen actief te benaderen en te informeren.
De NZa stelt bij de uitvoering van haar taken het algemeen consumentenbelang voorop en ziet erop toe dat zorgverzekeraars en aanbieders transparant zijn over hun producten en diensten. Zorgaanbieders moeten in ieder geval informatie over de tarieven en de kwaliteit van hun prestaties en diensten verschaffen. Verzekeraars moeten inzicht geven in de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten en de wijze van dienstverlening. De NZa werkt aan een consumentensite met meest gestelde vragen over de zorg.
Conform artikel 64 en 65 van de Zvw geeft het Zorginstituut (Zinl) aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de verzekerde prestaties. NZa en Zinl bieden op hun eigen websites specifieke informatie aan voor verzekerden.
In hoeverre wordt volgens u nu ingezet op de ontwikkeling van begrijpelijke informatie over zorgverzekeringen en de werking van de Zorgverzekeringswet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 7.
Deelt u de mening dat een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen aan een sterkere positie van de verzekerde binnen het systeem?
Die mening deel ik met u. Het is onnodig dat mensen niet overstappen omdat zij bijvoorbeeld denken niet geaccepteerd te zullen worden. Zorgverzekeraars geven dit jaar bij iedere basisverzekering aan dat iedereen geaccepteerd zal worden voor die verzekering. Als mensen daardoor het gevoel hebben dat er een drempel vervalt is dat een groot goed.
In verlengde daarvan benoem ik regelmatig dat ook de medische selectie voor de aanvullende verzekering nog maar voor 5% van de polissen geldt en dan alleen bij de aller zwaarste pakketten, in het bijzonder specifieke tandartsverzekeringen. Mensen zijn onvoldoende op de hoogte dat het aantal medische selecties voor aanvullende verzekeringen al enorm is afgenomen de afgelopen jaren. Dat is jammer, want daardoor ervaren mensen mogelijk onnodig drempels. Zoals hierboven aangegeven probeer ik via diverse kanalen mensen daarop te wijzen. Als we door uitleg dergelijke misverstanden kunnen wegnemen, zal dat verzekerden meer het gevoel geven dat zij als kritische verzekerde hun eigen afweging kunnen maken bij het kiezen van een polis.
Op welke manier wordt informatie over zorgverzekeringen betrokken in het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar?
Het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, had vooral betrekking op de hervorming langdurige zorg en jeugd. Informatie over de zorgverzekering is vorig jaar meegenomen in de eindejaarscampagne met de bijbehorende voorlichtingscampagnesite «De zorg verandert mee». Het centraal informatiepunt zal vanaf 2016 worden vervangen door regelhulp, met name gericht op de langdurige zorg en maarschappelijke ondersteuning.
Momenteel loopt de jaarlijkse eindejaarscampagne. De eindejaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over met name het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen. Zoals reeds aangegeven zullen wij in aanvulling op de publiekscampagne via media ook aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt met de inzet van een voorlichtingsteam. Deze inzet zal plaatsvinden van januari–mei 2016. In die periode wordt de voorlichting over de zorgverzekering vooral gericht op de categorie 18–39 jaar en 65 plus.
Arbeidsmigratie binnen Europa |
|
Marit Maij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht ««Parijs» en Brexit blazen arbeidsmigratie van Europese agenda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt waarmee vrij verkeer van werknemers te vaak gepaard gaat óók een urgent probleem is dat snel (mede) in EU-verband moet worden aangepakt?
Zoals bekend deel ik de zorgen van de vragenstellers over de gevolgen van het vrije verkeer binnen Europa. Ook de Europese Commissie deelt inmiddels dit standpunt. De Commissie wil de oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt in de EU steviger aanpakken. Volgens EU Commissaris Thyssen van Werk, Sociale Zaken en Arbeidsmobiliteit is het slecht voor het imago en de geloofwaardigheid van de EU als daar niets tegen wordt gedaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er bijvoorbeeld vertraging ontstaat rondom de noodzakelijke aanpassing van de Detacheringsrichtlijn? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er spoedig een grondige herziening van de Detacheringsrichtlijn tot stand komt? Op welke wijze gaat u hierop inzetten in het kader van het Nederlandse voorzitterschap in 2016?
Gezien het belang dat de Europese Commissie aan dit onderwerp hecht verwacht ik niet dat er onnodige vertraging ontstaat. Commissaris Thyssen hoopt dat het Arbeidsmobiliteitpakket binnenkort wordt uitgebracht, zodat in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die op 7 maart 2016 plaatsvindt een eerste gedachtewisseling kan plaatsvinden. Nederland heeft als reactie op de mededeling van de EU Commissaris om met een Arbeidsmobiliteitpakket te komen, aangegeven, dat zij als Voorzitter dit pakket graag verder wil brengen. Nederland zal haar concrete standpunt formuleren als de inhoud van het Arbeidsmobiliteitpakket bekend is.
Bent u bereid om in Nederland alvast aan de slag te gaan met de aanpak van schijnzelfstandigheid, de problemen rondom het door de belastingdienst met de uitzendbranche overeengekomen ET-convenant en het A1-formulier, onder meer naar aanleiding van signalen hierover van de FNV? Zo ja, wat zijn uw voornemens met betrekking tot deze onderwerpen? Op welke termijn gaat u op deze punten actie ondernemen?2
In mijn brief van 2 oktober 2015 waarin ik de kabinetsreactie op het IBO-advies ZZP heb gegeven, ben ik ingegaan op mogelijkheden om schijnzelfstandigheid te bestrijden (EK, vergaderjaar 2015–2016, Bijlage bij Kamerstuk 34 036, letter H).
Wat betreft de door deze leden genoemde problematiek rondom buitenlandse uitzendkrachten heb ik tijdens het AO arbeidsmigratie van 23 september 2015 aangegeven dat het complexe materie blijkt te zijn. Eenvoudige oplossingen zijn niet voorhanden. Zodra er duidelijkheid over is zal ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën, de Tweede Kamer informeren.
Ook ben ik bezig de problemen rond het A1-formulier aan te pakken. De Administratieve commissie voor de coördinatie van sociale zekerheidsystemen van de EU heeft een werkgroep ingesteld die als taak heeft de problemen rond de A1-verklaring te inventariseren en met oplossingen te komen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep.
Het bericht "Salaris bobo's Friese thuiszorg verdubbeld" |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Salaris bobo's Friese thuiszorg verdubbeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zelfs al is het voor Patyna een in totaal kostenneutrale verhoging, van het meer dan verdubbelen van de persoonlijke beloningen van de toezichthouders een signaal uit gaat dat de topmensen van deze thuisorganisatie lak hebben aan versobering als het om hun eigen bezoldiging gaat? Zo nee, waarom niet?
Zorggroep Plantein en zorggroep Tellens zijn per 1 januari 2016 gefuseerd en verder gegaan onder de naam Patyna. Patyna heeft inmiddels kenbaar gemaakt dat het besluit tot het verhogen van de vergoedingen van de voorzitter en leden van de raad van toezicht naar aanleiding van de maatschappelijke verontwaardiging daarover, is herroepen. De bedragen blijven volgens Patyna gelijk aan de vergoedingen die de voorzitter en leden van de raad van toezicht ontvingen bij Plantein en Tellens, te weten € 10.500 respectievelijk € 7.000.
Kunt u zich voorstellen dat de verdubbeling van de beloning van de toezichthouders van Patyna door thuiszorgmedewerkers in het land, waarvan banen en salarissen onder druk staan, als een klap in hun gezicht kan worden ervaren? Zo ja, waarom kunt u zich dit voorstellen? Zo nee, waarom kunt u zich dit niet voorstellen?
Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt is het aan de instelling en de topfunctionaris om te bepalen wat een passende beloning is. Dat het wettelijk maximum maatschappelijk gezien niet altijd als passend wordt beschouwd, blijkt uit de reacties die een dergelijk besluit uitlokt.
Voldoen de vergoedingen voor de toezichthouders bij de thuiszorgorganisatie Patyna aan de eisen die de Wet Normering Topinkomens (WNT) daaraan stelt? Zo nee, waarom niet?
Per 1 januari 2016 geldt er een nieuwe ministeriële regeling voor de zorg met aan het verlaagde WNT-2 maximum aangepaste staffels. Het bezoldigingsmaximum van de leden respectievelijk de voorzitter van een raad van toezicht bedraagt 10 respectievelijk 15% van het voor de instelling geldende bezoldigingsmaximum op grond van die regeling. Toezicht op de naleving hiervan vindt achteraf plaats door de toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG.
Is het op grond van die wet, en dan met name artikel 2.2, toegestaan dat ook vicevoorzitters van een raad van toezicht een bezoldiging van maximaal 15% van 178.000 euro krijgen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoeveel vicevoorzitters mogen er zijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het bericht dat de vicevoorzitter van Patyna bijna 25.000 euro verdient?
Nee. Voor een vicevoorzitter geldt evenals voor leden van de raad van toezicht een norm van 10% van het voor de instelling geldende bezoldigingsmaximum. Zie ook het antwoord onder 4.
Deelt u de mening, er vanuit gaande dat de in het bericht genoemde bezoldigingen conform de WNT zijn, dat uit niets blijkt dat thuiszorginstellingen ook verplicht zijn om bezoldigingen te verhogen laat staan meer dan te verdubbelen?
De WNT en de regeling voor de zorg bevatten maximumbedragen, geen minimumbedragen. Uit de WNT kan dus geenszins een verplichting worden afgeleid om een bezoldiging te verhogen.
Deelt u de mening dat verdubbelingen van bezoldigingen voor toezichthouders volstrekt onwenselijk zijn? Zo ja, wat kunt u doen om dergelijke verdubbelingen te voorkomen? Zo nee, waarom vindt u dat niet onwenselijk?
Verhogingen van de bezoldiging zijn mogelijk binnen de grenzen van de wet. Men mag de grenzen van de wet opzoeken, maar niet overschrijden. Binnen die grenzen moet men binnen de sector en de desbetreffende instelling eigen afwegingen maken.
Bij hoeveel thuiszorgorganisaties zijn er, sinds de maximumpercentages die toezichthouders mogen verdienen verhoogd zijn, beloningen daadwerkelijk verhoogd of gaan die binnenkort verhoogd worden?
De maximumpercentages voor toezichthouders zijn met ingang van 2015 verhoogd. De jaarrekeningen van de thuiszorgorganisaties van 2015 zijn nog niet opgesteld. Deze gegevens zijn dus nog niet beschikbaar.
Is er sprake van dat, door de verhoging van de genoemde percentages, er bij toezichthouders in de thuiszorg een «race to the top» is begonnen om zo hoog mogelijke bezoldigingen binnen te halen? Zo ja, wilt u dan met deze organisaties of hun koepelorganisatie gaan overleggen om matiging af te spreken?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8. Overigens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders.
In hoeverre is het een thuiszorgorganisatie toegestaan om bij vaststelling van topinkomens vertegenwoordigers van het personeel en klanten te raadplegen?
Het is aan de instelling zelf om te bepalen wie men raadpleegt voor de vaststelling van de hoogte van de bezoldiging van bij de instelling werkzame topfunctionarissen.
Deelt u de mening dat dit wenselijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Raadplegen van vertegenwoordigers van personeel en klanten kan naar mijn idee bijdragen aan het maatschappelijk draagvlak voor de hoogte van de bezoldiging.
Deelt u de mening dat dergelijke inspraakmogelijkheden wettelijk verankerd zouden moeten worden? Zo ja, waarom, en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is een verantwoordelijkheid van de instelling. Overigens is een wijziging van de Wet op de Ondernemingsraden in voorbereiding die de positie van de ondernemingsraden met betrekking tot beloningsverhoudingen binnen (grote) ondernemingen expliciteert.
Het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Medische websites lekken gezondheidsgegevens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat websites van medische organisaties, zoals ziekenhuizen en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), gezondheidsinformatie van bezoekers doorgeven aan commerciële bedrijven?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, voorheen College Bescherming Persoonsgegevens, om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Deze regels voor de omgang met persoonsgegevens in Nederland zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast treedt per 1 januari 2016 de Wet meldplicht datalekken in werking. Voor een toelichting op deze wetten en regelgeving en het toezicht hierop verwijs ik u naar de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps zeer onwenselijk. Juist ook omdat ik vanwege de positieve effecten groot voorstander ben van het gebruik van consumenten eHealth en eHealth apps. Uit onderzoek blijkt dat de inzet van consumenten eHealth, bijvoorbeeld in het geval van telemonitoring bij COPD en hartfalen, positieve effecten heeft op de kwaliteit van leven van patiënten en dat het leidt tot minder ziekenhuisbezoek. Het kan mensen ook stimuleren in een gezondere leefstijl en meer beweging.
Dat mensen zelf informatie verzamelen over hun gezondheid en dat eventueel delen met hun zorgverleners is niet nieuw. Dat doen ze nu ook al door bijvoorbeeld gebruik te maken van een zwangerschapstest, weegschaal of thermometer. Door de snelle ontwikkeling van eHealth nemen de gegevens die kunnen worden gemeten en verzameld wel snel toe. De voordelen hiervan zijn groot, maar er zijn ook mogelijke risico’s. Naast toezicht is daarom «privacy by design» belangrijk. In dat licht is het zeer onwenselijk als persoonsgegevens als big data en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben.
Daarom wil ik, naast mijn vertrouwen in het toezicht op de relevante wet- en regelgeving, met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Overigens gaat het hier om een onderwerp dat ook speelt voor niet medische websites en voor buitenlandse websites. Dit vraagt erom dat consumenten in algemene zin bewust zijn van de sporen die men onbewust of ongewenst achterlaat bij online verkeer.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat websites, zoals thuisarts.nl en tweedstedenziekenhuis.nl, databedrijven toestaan gegevens van bezoekers te verzamelen, zonder de bezoekers hier expliciet over te informeren? Is er naar uw mening sprake van oneigenlijk gebruik van gegevens? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke schaal dit nog meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps, hoe groot of klein in omvang ook, onwenselijk. Gezien mijn eHealth ambities vraagt dit mogelijk om extra waarborgen, zodat gegevens niet ongemerkt verzameld, verkocht of gebruikt worden. Ik zal daartoe met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen voor de patiënt/verzekerde zijn als dergelijke gezondheidsgegevens worden gevolgd en opgeslagen? Heeft u helder aan welke bedrijven de data zijn doorverkocht? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat deze praktijken per direct verboden moeten worden, omdat deze privégegevens tot het individu behoren, en geen onderdeel mogen zijn van een lucratief winstmodel van organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Veilig Thuis tekort schiet in haar taken |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin wordt gesteld dat Veilig Thuis tekort schiet in haar aanpak van huiselijk geweld?1
In dit artikel wordt gerefereerd aan (deel)rapporten van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) in de regio’s Groningen, Hollands Midden, Drenthe en Gelderland-Zuid. Ook ik heb deze signalen van de inspecties ontvangen. In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (VGR GIA) die ik u mede namens de ministers van Veiligheid en Justitie (VenJ) en Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) in januari 2016 stuurde, ben ik uitgebreid ingegaan op de noodzakelijke verbetering en doorontwikkeling van Veilig Thuis. Dit vraagt een krachtige aanpak die ik samen met de VNG en de Minister van VenJ in gang heb gezet. De nadere uitwerking van dit project zal ik u binnenkort toesturen.
Het eindrapport van de inspecties verwacht ik eind februari 2016. Zodra ik dit rapport heb ontvangen, zal ik het binnen de gebruikelijke termijnen aan u sturen.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de wachttijd van deze instellingen, gelet op het feit dat de genoemde Veilig Thuis organisaties al in augustus 2015 zijn bezocht?
Op basis van de deelrapportages van de inspecties hebben de VT-organisaties en de verantwoordelijke gemeenten onmiddellijk actie ondernomen. Zo hebben de gemeenten in de regio’s Gelderland-Zuid, Drenthe, Groningen en de gemeenten van Hollands Midden extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de VT-organisaties voor het wegwerken van de wachttijden. Alle tot nu toe onderzochte VT-organisaties hebben of zullen binnenkort aan de inspecties verbeterplannen en verbetermaatregelen presenteren. Komend jaar zullen de inspecties toetsen of de verbeterplannen daadwerkelijk hebben geleid tot verbeteringen in de praktijk.
Om vinger aan de pols te houden en te onderzoeken waar we kunnen ondersteunen, zal VWS in overleg treden met de verantwoordelijk wethouders van de betreffende Veilig Thuis regio’s over de oorzaken van de ontstane wachtlijsten en de maatregelen die getroffen zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het artikel blijkt dat op de wachtlijst ook zaken staan met «hoge prioriteit», wat strijdig is met de uitspraak van de Staatssecretaris van VWS tijdens het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties van 11 november jl., dat er altijd op «acute situatie gereageerd wordt»? Hoe verklaart u deze tegenstelling?2
Het is zeer onwenselijk dat acute crisiszaken op de wachtlijst van Veilig Thuis staan en dat geen contact opgenomen wordt met de betreffende gezinnen. Gemeenten en VT-organisaties werken er hard aan om dit probleem op te lossen. Het is goed dat de IGZ en IJZ in het najaar grondig onderzoek hebben gedaan zodat snel kon worden ingegrepen. Dat is ook gebeurd, de VT-organisaties genoemd in het artikel in NRC Next hebben extra financiële middelen van de gemeenten ontvangen voor het wegwerken van de wachtlijsten.
In het afgelopen najaar zijn alle VT-organisaties ook door VWS samen met VNG en VenJ bezocht. Waar de ronde van VWS langs de VT-organisaties bedoeld was om globaal inzicht te krijgen in de successen en knelpunten van deze organisaties, was de toezichtronde van de IJZ en IGZ bedoeld om van alle VT-organisaties te bepalen in hoeverre zij voldoen aan (wettelijke) randvoorwaarden, in hoeverre zij zicht houden op de veiligheid en ervoor zorgen dat acuut onveilige situaties worden opgeheven.
VT-organisaties hebben tijdens de ronde van VWS, VenJ en VNG benadrukt dat bij alle binnenkomende meldingen direct nagegaan wordt of sprake is van een crisissituatie en dat indien nodig onmiddellijk wordt ingegrepen.
Conclusie van de inspecties is, zo blijkt uit de deelrapporten die ik vanaf november heb ontvangen, dat niet alle bezochte VT-organisaties voldoen aan de (wettelijke) randvoorwaarden. Niet alle VT-organisaties hebben een actueel beeld van de veiligheid van alle leden van gezinnen en huishoudens, vooral bij zaken die op de wachtlijst staan en dat het hierbij ook gaat om zaken met hoge prioriteit.
Klopt het dat in sommige gevallen geen contact is geweest met gezinnen op de wachtlijst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dat, en op welke manier gaat u dit verbeteren? Hoe kunt u garanderen dat er tussen deze meldingen ook zaken zijn waarop acuut gereageerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties gaat u ondernemen om de enorme wachtlijstproblematiek bij de Veilig Thuis organisaties op te lossen?
Zowel de VT-organisaties, de gemeenten, de VNG, de Minister van VenJ als ik beseffen de urgentie van de problemen bij de VT-organisaties. Zoals al aangegeven hebben de betrokken VT-organisaties in overleg met hun gemeenten, verbeterplannen gemaakt. Samen met de VNG en de minster van VenJ neem ik een krachtige doorontwikkeling van Veilig Thuis ter hand. Kortom, alle betrokkenen zetten alles op alles om gevaarlijke situaties te voorkomen. Voor de voorgenomen verbeteringen verwijs ik naar de VGR GIA die u in januari 2016 heeft ontvangen.
Kunt u garanderen dat door de problemen bij Veilig Thuis geen kinderen en gezinnen in gevaar zijn gekomen? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de resultaten van de pilot waarin adviezen geregistreerd worden door Veilig Thuis? Wat zijn de gevolgen van een eventuele uitrol hiervan op de toch al forse wachtlijsten van de organisaties?
Om te voorzien in de behoefte aan experimenteerruimte, heeft het kabinet een Experimentenwet aangekondigd waarmee een aantal gemeenten voor een specifieke periode in de gelegenheid wordt gesteld af te wijken van wettelijke bepalingen. De gemeente Tilburg wil bij wijze van experiment op basis van adviesvragen bij Veilig Thuis Midden-Brabant persoonsgegevens registreren van mogelijke slachtoffers van kindermishandeling en huiselijk geweld. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en VWS onderzoeken met de gemeente Tilburg onder welke voorwaarden dit experiment kan worden vormgegeven, waarbij in ieder geval aandacht uitgaat naar de zorgvuldigheid van de gegevensverwerking, de laagdrempeligheid van Veilig Thuis en het effect van dit experiment op de bereidheid van professionals om contact op te nemen met Veilig Thuis. Uiteraard wordt ook de draagkracht van Veilig Thuis bij dit onderzoek meegenomen. Naar verwachting zal in het voorjaar van 2016 een wetsvoorstel over experimenteerruimte voor gemeenten door de Minister van BZK bij uw Kamer worden ingediend. De beoogde datum van de inwerkingtreding is 1 januari 20173.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de samenwerking tussen Veilig Thuis en gemeenten, scholen, sociale wijkteams, politie en justitie?
Het ondersteuningsprogramma Veilig Thuis van de VNG heeft op 4 september 2015 het model: «samenwerkingsafspraken tussen de VT-organisaties, de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie voor de terreinen huiselijk geweld, kindermishandeling en zorgmeldingen jeugd van de politie», gepresenteerd. Uit de ronde langs de VT-organisaties blijkt dat dit model door de VT-organisaties gebruikt wordt om op regionaal niveau samenwerkingsafspraken te maken met de politie en OM.
Uit de ronde langs de VT-organisaties bleek ook dat in 2015 hard is gewerkt aan samenwerkingsafspraken met sociale wijkteams en scholen. En dat het maken van deze samenwerkingsafspraken veel inzet en tijd vraagt van de VT-organisaties.
De lancering van een medium range ballistische raket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Iran tests another mid-range ballistic missile in breach of UN resolutions»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran wederom een test heeft uitgevoerd waarbij een ballistische raket is gelanceerd die een nucleaire lading kan dragen?
Iran heeft op 21 november jl. een ballistische raket gelanceerd. Het is thans niet bekend welk type raket dat betrof. Wel kan worden gesteld dat deze raket, evenals de op 10 oktober jl. gelanceerde ballistische raket, zeer waarschijnlijk valt binnen de «Categorie 1 Systemen», zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Deze systemen hebben een bereik groter dan 300 km en een payload van minimaal 500 kg. Op basis van de richtlijnen van het MTCR kan worden gesteld dat «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Is deze lancering wederom een schending van VNVR-resolutie 1929? Zo ja, deelt u de mening dat deze schending geadresseerd, onderzocht en, indien bewezen, gesanctioneerd moet worden?
VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 (2010) verbiedt Iran activiteiten te ondernemen die gerelateerd zijn aan ballistische raketten die in staat zijn een nucleair wapen te dragen. Het kabinet is van mening dat, evenals bij de andere door Iran gelanceerde ballistische raketten de afgelopen jaren, door middel van de geëigende VN-mechanismen dient te worden onderzocht of een raket een massavernietigingswapen zou kunnen dragen. VNVR-resolutie 1929 stelt een Expertpanel in dat gemelde schendingen kan onderzoeken en draagt het Iran Sanctiecomité op effectief te reageren op schendingen. Het ligt in dit stadium niet voor de hand om buiten het multilaterale kader dit vraagstuk bij Iran aan de orde te stellen.
Bent u voornemens deze schending aanhangig te maken bij de VN-Veiligheidsraad? Wordt daartoe overleg gevoerd met andere landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan uw ongenoegen over deze lancering kenbaar te maken bij de Iraanse regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welk gevolg heeft het door de Verenigde Staten aanhangig maken bij de VN-Veiligheidsraad van een ballistische raketlancering door Iran in oktober van dit jaar gekregen? Is deze lancering inmiddels aangemerkt als schending van VNVR-resolutie 1929? Zo ja, is dit reeds gevolgd door sancties?
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten hebben op 21 oktober jl. het Iran Sanctiecomité gevraagd de rakettest van 10 oktober jl. te onderzoeken. Het Comité heeft in november unaniem besloten dat het Expertpanel een onderzoek moest beginnen naar de lancering en heeft het panel gevraagd hierover terug te rapporteren. Op 11 december heeft het Expertpanel zijn rapport ingediend bij het Sanctiecomité, met als hoofdconclusie dat de lancering van de ballistische raket op 10 oktober jl. een schending betreft van paragraaf 9 van VNVR-resolutie 1929 (2010). Op 15 december heeft de voorzitter van het Sanctiecomité een briefing gegeven aan de VNVR. Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en de Verenigde Staten hebben in hun reactie gesteld dat de VNVR actie moet ondernemen tegen deze schending. De Amerikaanse Ambassadeur Power stelde met krachtige bewoordingen dat de VNVR zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Ook hebben VS, VK en Frankrijk aangegeven Iran in multilateraal kader te zullen blijven aanspreken op zulke schendingen. Het kabinet steunt deze aanpak ten volle. De VNVR zal zich de komende tijd moeten buigen over een reactie, maar het lijkt er op dat er binnen de Raad geen overeenstemming zal zijn over het instellen van nieuwe sancties.
Het bericht ‘Vluchtelingen ingezet voor nijpend personeelstekort’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingen ingezet voor nijpend personeelstekort»?1
Ja
Is er onder de ruim 600.000 werklozen en ruim 400.000 bijstanders die Nederland telt – alsmede onder de ongeveer 300.000 ZZP’ers met amper opdrachten – geen enkele kandidaat te vinden om dit probleem op te lossen? Zo neen, waarom niet?
De personeelstekorten treden op in specifieke sectoren, zoals in de techniek, waarin al langere tijd geprobeerd wordt om vacatures te vervullen. Dit kan bijvoorbeeld liggen aan geringe populariteit van sommige beroepen of aan onvoldoende afstemming tussen opleiders en arbeidsmarkt. Aangezien het om personeelstekorten gaat die al sinds lange tijd bestaan, is er geen sprake van uitsluiten van anderen. Eerder is het tegenovergestelde het geval; Nederlandse werkgevers hebben baat bij de kennis en kunde die vluchtelingen (met een verblijfsvergunning) kunnen meebrengen.
Waarom is dit project specifiek op vluchtelingen gericht, waardoor anderen worden uitgesloten? Deelt u de mening dat dit een onacceptabele bevoordeling van vluchtelingen ten koste van anderen is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit project te (laten) beëindigen? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik ben niet van plan dit project te laten beëindigen, want het past binnen het kabinetsbeleid om vluchtelingen een bijdrage te laten leveren aan de samenleving. Vluchtelingen die in ons land mogen blijven, moeten zo snel mogelijk integreren en aan het werk.
Bent u bereid de sociale implosie en de verdere verpaupering van Nederland te voorkomen door de grenzen te sluiten voor asielzoekers? Zo neen, waarom niet?
Nederland biedt bescherming aan personen die vluchten voor oorlog, vervolging of onmenselijke behandeling. Asielaanvragen worden op individuele basis beoordeeld. Als een asielzoeker geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar enkel vanwege economische motieven een asielaanvraag doet, wordt deze afgewezen en verkrijgt men geen verblijfsrecht in Nederland.
Het verzoek om OVSE/ODIHR-waarnemers te laten observeren bij het aanstaande referendum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de OVSE/ODIHR (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa / Office for Democratic Institutions and Human Rights) op een verzoek om waarnemers te sturen?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er gevraagd is om OVSE/ODIHR-waarnemers toe te laten bij het aanstaande referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne?
Bij parlementsverkiezingen is het gebruikelijk dat Nederland OVSE/ODIHR waarnemers uitnodigt om bij de verkiezingen aanwezig te zijn. Het raadgevend referendum over het associatieakkoord met Oekraine op 6 april 2016, is de eerste keer dat een referendum in Nederland wordt gehouden onder de Wet op het raadgevend referendum (Wrr). In de Wrr is artikel J39 van de Kieswet niet van toepassing verklaard. In artikel J39 wordt een bevoegdheid verleend aan de Minister van Buitenlandse Zaken voor het uitnodigen van waarnemers bij verkiezingen, ter uitvoering van een verdrag of een internationale afspraak. Een referendum is echter geen verkiezing. Om die reden is in de Wrr geen regeling voor waarnemers opgenomen. In de memorie van toelichting op de Wrr wordt gesteld dat er geen behoefte was aan een regeling voor waarnemers. De Wrr bevat echter geen verbod op de aanwezigheid van waarnemers, zodat, ondanks het ontbreken van een regeling daartoe, waarnemers aanwezig kunnen zijn bij het uitbrengen van de stemmen, mits met instemming van de burgemeester en de voorzitter van het stembureau.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het de eerste keer is dat er gebruik wordt gemaakt van de Wet raadgevend referendum 2015 en verschillende gemeenten hebben aangegeven dat zij – in verband met de kosten – minder stemlokalen open gaan stellen, de aanwezigheid van OVSE/ODIHR-waarnemers van meerwaarde is? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen verband tussen de aanwezigheid van waarnemers en het aantal stemlokalen. Transparantie van de procedure is altijd het uitgangspunt bij zowel verkiezingen als referenda. Het aantal beschikbare stemlokalen doet daaraan niets af.
Bent u, daar het een voorwaarde is dat er een verzoek gedaan wordt door de regering van een OVSE-lidstaat, bereid een formele uitnodiging te versturen om de OVSE/ODIHR dit referendum te laten observeren?
Hoewel de Wrr daartoe niet verplicht, zal het kabinet OVSE/ODIHR uitnodigen bij het aankomende referendum waarnemers te zenden om aanwezig te kunnen zijn bij het uitbrengen van de stemmen. Zoals u bekend uit het antwoord van ODIHR aan GeenPeil, zal ODIHR als autonome instelling evenwel zelf bepalen of het daadwerkelijk tot waarneming kan en zal komen en op welke wijze de waarneming wordt vormgegeven.
De stremming van het treinverkeer tussen Bad Nieuweschans en Leer |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Spoorbrug doorboord, vijf jaar geen trein tussen Groningen en Duitsland» en «Doorboorde spoorbrug over Ems is total loss: minstens vijf jaar geen treinverkeer mogelijk»?1
Ja.
Is het waar dat de komende vijf jaar geen treinen kunnen rijden tussen Bad Nieuweschans (Groningen) en het Duitse Leer? Bent u bereid bij uw Duitse collega’s aan te dringen op spoedig herstel van de brug?
De eerste inschatting van DB Netz, de Duitse spoorweginfrabeheerder, is dat het vervangen van de spoorbrug 3 tot 5 jaar in beslag zal nemen. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de brug zelf alsook de fundering total loss is, waardoor de gehele planprocedure om te komen tot een nieuwe brug (incl. inspraak procedures etc.) zal moeten worden doorlopen. Meer duidelijkheid over de doorlooptijd wordt begin 2016 verwacht.
Op korte termijn zal ik mijn Duitse ambtscollega een brief sturen, waarin ik aandacht zal vragen voor de huidige hinder en zal benadrukken dat het in het belang van de (grensoverschrijdende) reiziger en de vervoerder is, om een spoedig herstel te bevorderen. Ik zal hem in deze brief ook vragen te kijken naar financieringsmogelijkheden die toekomstrobuuste oplossingen mogelijk moeten maken.
Hoeveel reizigers worden per dag getroffen door deze stremming? Welke economische consequenties heeft de stremming bij benadering voor reizigers, bedrijven en overheden aan Nederlandse c.q. aan Duitse zijde?
De afgelopen drie jaar is door de provincie Groningen, in nauwe samenwerking met vervoerder Arriva, veel gedaan om het internationaal reizen tussen Groningen en Niedersachsen te verbeteren en onder de aandacht te brengen van de reiziger. Dit heeft geresulteerd in een reizigersgroei van circa 200 reizigers per dag die de grens passeerden in 2012, naar ruim 700 reizigers per dag in november 2015.
Met name het goederenvervoer zal hinder ondervinden door deze stremming. Als gevolg van de stremming kan in januari niet gestart worden met het drie tot vijf keer per week rijden van een goederentrein van Veendam via Leer naar Bremen (en verder naar Malmö).
Tenslotte zullen de provincie Groningen en de Landesnahverkehrsgesellschaft Niedersachsen (LNVG) nadelen ondervinden in hun proces om te komen tot een verbeterde verbinding tussen Groningen en Leer. Naar verwachting zal het behaalde reizigersgroei niet kunnen worden vastgehouden. De komende tijd zal samen met de vervoerder en DB Netz worden gezocht naar een verdere verbetering van het alternatief vervoer.
Zijn er – gezien de bijzondere situatie – mogelijkheden om de vervanging van de spoorbrug te versnellen? Zijn er aan Nederlandse zijde belemmeringen die de vervanging van de spoorbrug verlengen? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen om ervoor te zorgen dat deze belemmeringen niet leiden tot een langere duur van de vervanging?
Uiteraard is DB Netz volop bezig met het onderzoek naar de oorzaak, maar ook naar de mogelijkheden om de hinder zoveel mogelijk te beperken. Mij zijn geen belemmeringen voor de vervanging van de spoorbrug aan Nederlandse zijde bekend.
Welk alternatief wordt geboden aan reizigers die de komende jaren hinder ondervinden als gevolg van deze stremming? Bent u bereid om u – samen met provincie, Arriva en Duitse overheden – in te spannen voor een oplossing waarbij reizigers zo min mogelijk hinder ondervinden van de stremming?
Op dit moment heeft de regionale concessiehouder, vervoerder Arriva, vervangende busdiensten ingezet. De provincie Groningen, LNVG en Arriva gaan verdere verbeteringen voor de alternatieve (bus)dienstregeling onderzoeken, zodat de gevolgen voor de reiziger zoveel mogelijk worden beperkt.
Welke gevolgen heeft de vernieling van deze spoorbrug voor de plannen om een snelle(re) treinverbinding tussen Groningen en Bremen te realiseren?
Zie beantwoording vraag 3 voor de hinder voor de huidige reizigers. In overleg met de betrokken partijen (waaronder de provincie Groningen, Niedersachsen en Berlijn) wordt op dit moment nagegaan wat de gevolgen zijn voor de realisatie van een snelle(re) treinverbinding tussen Groningen en Bremen. Zodra dat bekend is, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat betekent deze stremming voor de rijksbijdrage voor de grensoverschrijdende spoorverbinding Groningen-Bremen? Gelden de op 7 juni 2014 gestelde voorwaarden – namelijk voor 1 juli 2016 duidelijkheid over de grootste problemen, verschillende varianten, kosteneffectiviteit en kostenverdeling Nederland-Duitsland – om aanspraak te kunnen maken op de rijksbijdrage nog steeds?2 Bent u – gezien de bijzondere situatie bereid om hier flexibel mee om te gaan? Zo nee, waarom niet?
De rijksbijdrage voor de grensoverschrijdende verbinding Groningen-Bremen was gereserveerd onder enkele specifieke voorwaarden, waaronder de vermelding dat er uiterlijk medio 2016 vorderingen zouden zijn gemaakt met de uitwerking van de planvorming. Wat de effecten op lange termijn zijn, is nu nog niet te zeggen. Ik wacht de nadere berichten daarover van de provincie Groningen eerst af.
Wat betekent deze stremming voor de bij de EU verworven gelden à 8,3 miljoen euro voor een studie naar de spoorverbinding Groningen-Bremen?3 Ziet u – nu deze spoorbrug ernstig beschadigd is – mogelijkheden om extra Europese middelen te verwerven voor deze verbinding?
De 8,3 miljoen die het project heeft ontvangen voor studie naar de spoorverbinding Groningen-Bremen wordt ingezet voor de noodzakelijke onderzoeken in de planuitwerkingsfase en blijft derhalve staan. Risico is dat het deels opnieuw moeten laten uitvoeren van de onderzoeken resulteert in het niet halen van de planning die met Innovation and Networks Executive Agency (INEA) is afgesproken. De provincie Groningen heeft dit bij INEA gemeld en zal, zodra hier meer duidelijkheid over is, INEA nader informeren. Voor de beantwoording van uw vraag over de extra Europese middelen, verwijs ik u graag naar de beantwoording van vraag 2.
Bent u bereid u in te spannen om ervoor te zorgen dat de nieuwe brug aan Duitse zijde zodanig wordt aangelegd, zodat deze past bij de ambities die er liggen voor een snelle(re) treinverbinding tussen Groningen en Bremen?
De aanvaring met de brug is een bijzonder ongelukkige situatie voor de huidige dienst. Echter, in het project biedt dit ook de gelegenheid om samen met de Duitse betrokken partijen na te denken over een structurele oplossing die recht doet aan de ambities voor een snelle(re) verbinding tussen Groningen en Bremen. Ook hierover is het project, met als trekkende partij de provincie Groningen, met de Duitse partijen in gesprek.
Het aan werk helpen van bijstandsgerechtigden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Neem onze werklozen in plaats van Polen of Roemenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor veel functies waarvoor werknemers uit Oost-Europa geworven worden ook in Nederland gegadigden te vinden zijn?
Deelt u de mening dat de aanpak in Nijmegen zoals weergegeven in het artikel navolging verdient? Bent u bereid om hierbij een actieve rol te vervullen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Navraag bij de gemeente Nijmegen leert dat de wethouder van Werk en Inkomen en Economische Zaken, als hij bedrijfsbezoeken aflegt bij ondernemers in de regio, de groep werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt actief onder de aandacht brengt. Voor hen zijn de beschikbare banen schaars, terwijl ook deze groep werk zoekt om uit de bijstandsuitkering te komen.
Ik juich toe dat gemeenten zich actief inzetten om de kansen op de arbeidsmarkt van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten. Dit sluit aan bij de verantwoordelijkheid en opdracht van gemeenten op grond van de Participatiewet om mensen met een bijstandsuitkering te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. Het is ook goed om te merken dat ondernemers deze groep een kans willen geven.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie Dijkgraaf c.s. (Kamerstuk 29 817 nr. 121) waarmee de regering verzocht is te onderzoeken hoe sectoren waarin veel vraag is naar laaggeschoolde arbeid ontvankelijker kunnen worden voor arbeidsbeperkten? Wat heeft de uitvoering van deze motie tot nu toe opgeleverd?
De motie Dijkgraaf c.s. dateert van 5 februari 2013. De intentie van de motie wordt door de regering onderschreven. Op 11 april 2013 hebben sociale partners en het kabinet afspraken gemaakt in het sociaal akkoord. Deze afspraken zijn onder meer gericht op versterking van de arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten en omvatten de afspraak dat werkgevers in de markt en de overheid 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking creëren met een quotum als stok achter de deur. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden en op 1 mei 2015 de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Daarmee is het wettelijk kader beschikbaar voor bedrijven, sectoren en regio’s, gemeenten en UWV om daadwerkelijk extra banen te creëren voor mensen met arbeidsbeperkingen. Ik stel vast dat partijen momenteel over een breed front aan de gemaakte afspraken werken. De inspanningen worden door mij voortdurend gevolgd; uiteraard wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
De veel te hoge prijs die Nederland betaalt voor kankergeneesmiddelen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland betaalt hoofdprijs voor medicijnen tegen kanker»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over het onderzoek van het NKI en drie andere Europese kankercentra (gepubliceerd in The Lancet Oncology) over prijsverschillen van dure geneesmiddelen in Europa.
Hoe duidt u het gegeven dat Nederland, als het gaat om de negen kankergeneesmiddelen die het meeste zorggeld opslokken, bij zeven daarvan in de top-3 staat van meest betalende landen?
Dit onderzoek is gebaseerd op de prijzen die ziekenhuizen in verschillende landen betalen voor dure kankergeneesmiddelen. Het laat zien dat de prijzen van dure kankergeneesmiddelen vaak het hoogste liggen in de meer welvarende landen, zoals Nederland. In het onderzoek, uitgevoerd op basis van de cijfers van 15 landen, staat Nederland voor 7 van de 9 geneesmiddelen in de top 3. Het is nadelig voor Nederland dat wij relatief veel blijken te betalen voor kankergeneesmiddelen. Tegelijkertijd ondersteunt dit mijn beeld dat er klaarblijkelijk nog veel lucht in de prijzen van dure geneesmiddelen zit en de prijzen van deze dure geneesmiddelen omlaag kunnen. Ik ben mede daarom voorstander van meer transparantie over de prijzen. Dit onderzoek onderstreept het belang daarvan. Verder vind ik dat er wat moet gebeuren aan de hoge prijzen van (innovatieve) geneesmiddelen in het algemeen. Ik kom hier op terug in de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Spaanse kankercentra 40% korting op de officiële verkoopprijs van bijvoorbeeld het medicijn ipilimumab (tegen melanoom) krijgen en Nederland slechts 2 procent?
Waarom bij dit specifieke geneesmiddel in Spanje een hogere korting wordt verstrekt door de fabrikant is mij niet bekend. Wel laat dit zien dat het belangrijk is de inkoopmacht te versterken, zodat we ook in Nederland hogere kortingen kunnen bedingen. Dit onderwerp loopt daarom mee in mijn gesprek met de sector over een integraal pakket aan maatregelen rond de dure geneesmiddelen. Dit integrale pakket aan maatregelen wordt meegezonden met de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Deelt u de visie dat het nooit zo mag zijn dat Nederland te veel betaalt voor kankergeneesmiddelen en deze geneesmiddelen om die reden niet in het verzekerde pakket terecht komen? Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk om nieuwe innovatieve geneesmiddelen toegankelijk en betaalbaar te houden, ook voor de lange termijn. Daar zet ik mij voor in. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat er iets aan de prijzen van geneesmiddelen gebeurt. In mijn visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd kom ik op het betaalbaar en toegankelijk houden van innovatieve geneesmiddelen terug.
De aanhouding van een Syrische asielzoeker in Den Haag op grond van deelname aan een terroristische organisatie |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Syrische asielzoeker opgepakt als terreurverdachte»?1
Ja.
Erkent u dat u geen zicht heeft op wie er allemaal (zonder papieren) Nederland binnenkomen en welke achtergrond en motieven zij hebben? Zo nee, waarom niet?
Het aantal migranten dat Europa binnenkomt is nog steeds zeer hoog. Het vraagt aanzienlijke inspanningen om aan de Europese buitengrenzen deze aantallen vreemdelingen te identificeren en te registreren. Mede om die reden is een start gemaakt met de inrichting van de hotspots in Italië en Griekenland. In Europees verband is afgesproken dat de inspanningen om meer hotspots operationeel te maken, worden geïntensiveerd. Versterking van de Europese buitengrenzen is noodzakelijk. De Europese Commissie heeft in dit verband voorstellen gedaan.
Daar waar asielzoekers zich melden aan de Nederlandse buitengrens (veelal op Schiphol), vindt identificatie plaats aan de grens alvorens eventueel toegang tot Nederland wordt gegeven. Wanneer asielzoekers zich via een andere weg in Nederland melden voor asiel (veelal in Ter Apel), start het proces met de identificatie en registratie door de politie. Vreemdelingen worden gefouilleerd, hun bagage wordt doorzocht, vingerafdrukken worden getoetst, het paspoort wordt gecontroleerd, de identiteit wordt onderzocht en de politie kan besluiten om gegevensdragers, zoals mobiele telefoons uit te lezen. Vervolgens vindt er een screening door de IND plaats. Deze screening is onder andere gericht op het onderkennen van signalen die mogelijk wijzen op jihadisme of radicalisering of die op andere wijze aan de nationale veiligheid kunnen raken.
Binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen is een meldstructuur ingericht voor signalen die mogelijk wijzen op jihadisme of radicalisering of die op andere wijze aan de nationale veiligheid kunnen raken. Signalen van jihadisme of radicalisering kunnen op elk moment in het proces worden opgevangen en worden dan doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ik merk hierbij op dat ondanks alle maatregelen een volledige veiligheidsgarantie uiteindelijk niet is te geven.
Bent u bereid alle asielzoekerscentra hermetisch af te sluiten, zolang niet iedere asielzoeker grondig is gescreend? Zo nee, waarom niet?
Nee, als er individuele indicaties zijn dat er sprake is van openbare-orde of nationale veiligheidsrisico's, dan is het mogelijk om de vrijheid van het betreffende individu onmiddellijk te beperken.
Bent u daarnaast bereid de Nederlandse grenzen te sluiten en geen enkele asielzoeker meer toe te laten? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer van 8 september 2015 is de aanpak van het kabinet uitgelegd ten aanzien van de Europese asielproblematiek (Kamerstuk 19 637, nr. 2030). Deze aanpak ziet onder andere op: een betere vorm van opvang in de regio, een effectieve terugkeer van mensen zonder verblijfstitel en een verdere verbetering van de beveiliging van de Europese buitengrenzen.
Het pleidooi van de NOV om de prijsverhoging van de VOG niet voor vrijwilligers te laten gelden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Prijsverhoging VOG niet voor vrijwilligers»?1
Ja.
Herinnert u zich dat met ingang van 1 maart 2016 de prijs van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) omhoog gaat van 30,05 euro naar 41,35 euro? Herinnert u zich dat ook de prijs van een digitale VOG omhoog gaat, namelijk van 24,55 naar 33,85 euro?
Ja.
Bent u het eens met de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), die aangeeft dat de tarieven van de VOG’s nu al voor veel vrijwilligersorganisaties als te hoog worden ervaren? Hoe beoordeelt u de verhoging van de tarieven voor het aanvragen van een VOG in relatie tot de wens tot meer betrokkenheid van vrijwilligers in onze samenleving?
Ik besef dat de tariefverhoging van de VOG een tegenvaller kan zijn voor een aantal vrijwilligersorganisaties. De afgelopen 10 jaar is het VOG-tarief echter gelijk gebleven (er heeft bijvoorbeeld geen correctie op prijsinflatie plaatsgevonden). Verder wordt ook de gratis VOG-regeling gefinancierd uit de tariefsverhoging. Mede daarom vind ik de tariefsaanpassing reëel. De tariefsverhoging is generiek en geldt voor iedere aanvrager, ongeacht betaald- of onbetaald werk, of de hoogte van het inkomen. De effecten van de tariefsverhoging voor het aantal VOG-aanvragen, de participatie van vrijwilligers of anderszins ken ik niet, want de verhoging gaat per 1 maart 2016 in.
Een specifieke grote groep vrijwilligers hoeft niet te betalen voor een VOG, omdat ze gebruik kan maken van de gratis VOG-regeling. Hiermee wil ik, in combinatie met preventiebeleid, seksueel misbruik in het vrijwilligerswerk voorkomen. Uit onderzoek van het Verwey Jonker Instituut is gebleken dat kinderen en mensen met een verstandelijke beperking het meeste risico lopen om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Daarom komen vrijwilligers die met deze doelgroepen werken in aanmerking om deel te nemen aan de gratis VOG-regeling. Omdat in de praktijk met name voor (kleine) vrijwilligersorganisaties de financiële en organisatorische uitdaging wat groter blijkt te zijn om preventiebeleid (waaronder de VOG) door te voeren, is de gratis VOG voor vrijwilligers van deze organisaties bestemd.
Ik kies daarmee bewust voor een focus op vrijwilligers uit bepaalde organisaties die met eerdergenoemde kwetsbare groepen werken. In de jaren 2012 en 2013 zette de helft van de bevolking van 15 jaar en ouder zich in als vrijwilliger voor een organisatie of vereniging.2 Ik zie geen ruimte op de begroting van mijn ministerie om voor miljoenen vrijwilligers de gratis VOG ter beschikking te stellen, dan wel om opnieuw een tariefsverhoging door te voeren voor de reguliere VOG om de gratis-VOG voor een bredere doelgroep te bekostigen.
Herinnert u zich dat er een uitzondering is gemaakt voor vrijwilligersorganisaties die werken met jongeren en/of mensen met een verstandelijke beperking? Kunt u aangeven waarom deze organisaties niet hoeven te betalen voor het aanvragen van VOG’s en organisaties die werken met vluchtelingen, laaggeletterden, ouderen etc. wel? Deelt u de mening dat dit verschil eigenlijk niet uit te leggen is?
Zie antwoord vraag 3.
Is het – in het licht van de gewenste participatiesamenleving – niet heel wenselijk om het aanvragen van een VOG voor alle vrijwilligersorganisaties gratis te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om vóór 1 maart 2016 een quick scan uit te voeren naar de financiële gevolgen voor vrijwilligersorganisaties en de Kamer over de resultaten daarvan te informeren?
Nee, ik ben niet bereid de quick scan uit te voeren. Hoofdzakelijk omdat ik niet voornemens ben om, op basis van uitkomsten van een quick scan, een uitbreiding van de doelgroep voor de gratis VOG-regeling te heroverwegen. Dit mede vanwege in bovenstaand antwoord genoemde overwegingen.
Daarnaast zie ik ook twee praktische punten. Ten eerste is het de vraag of een quick scan het gewenste resultaat kan leveren. Vrijwilligersorganisaties zijn divers, bijvoorbeeld in aantal vrijwilligers, leden, eventuele subsidies en bijdragen, hoogte van de contributie en deelname aan de gratis VOG-regeling. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om met een quick scan een algemene uitspraak te doen over de financiële gevolgen van de tariefverhoging voor vrijwilligersorganisaties in den brede. Ten tweede gaat de tariefsverhoging in per 1 maart 2016. Vóór deze datum een quick scan uitvoeren en hierover informeren dient geen doel, daar het om de gevolgen van de verhoging gaat.
Het bericht 'Zorgadviseur strijkt 368.000 euro op' |
|
Grace Tanamal (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zorgadviseur» strijkt 368.000 euro op»1 en herinnert u zich eerdere vragen over een oud-topman van een zorginstelling die na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende?2
Het bericht is mij bekend. Ja, ik herinner mij die vragen nog.
Is het waar dat, na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Reinier van Arkel, deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling, als adviseur, in totaal nog € 368.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Blijkens de openbare jaarrekening 2013 van de Stichting Reinier van Arkel bedroeg de bezoldiging van betrokkene in 2013 € 190.835. Blijkens de jaarrekening 2014 bedroeg de bezoldiging van betrokkene in 2014 € 184.668. Betrokkene is volgens de jaarstukken tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Daarna is hij tot en met 31 december 2014 adviseur van de Raad van Bestuur geweest.
Zijn de genoemde betalingen aan de ex-topman van Reinier van Arkel geheel conform de Wet Normering Topinkomens, met name die ten aanzien van interimmers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014 adviseur Raad van Bestuur. In de door de accountant gecontroleerde jaarstukken wordt hij in die periode als gewezen bestuurder aangemerkt. De bezoldiging en ontslaguitkering van een gewezen topfunctionaris worden niet genormeerd door de WNT. Wel moeten de gegevens over de bezoldiging en ontslaguitkering op naam openbaar gemaakt worden. De regels ten aanzien van topfunctionarissen zonder dienstbetrekking (ook wel interim--bestuurders genoemd) zijn niet van toepassing, omdat betrokkene een dienstverband had bij de Stichting Reinier van Arkel. De toezichthouder van de WNT voor de zorgsector, het CIBG, zal deze casus in het kader van het reguliere toezicht op de WNT onderzoeken. Jaarlijks wordt in de maand december aan de Kamer verslag gedaan van de handhaving in de gevallen waarin als resultaat van het toezicht op de naleving van de WNT overtredingen zijn vastgesteld.
Heeft de genoemde persoon na zijn vertrek als bestuursvoorzitter een vertrekpremie ontvangen? Zo ja, hoe hoog was die en hoe verhoudt zich dat, mede gezien zijn inkomen als adviseur, tot de Wet Normering Topinkomens?
Blijkens de jaarrekeningen van 2013 en 2014 heeft betrokkene geen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband ontvangen.
Deelt u de mening dat het inhuren van een ex-topman als adviseur, en die vervolgens op hoog niveau doorbetalen, de indruk kan wekken dat een topman helemaal de desbetreffende zorginstelling niet heeft verlaten, maar als interimmer een topfunctie blijft bekleden? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de jaarstukken heeft betrokkene zijn taken als bestuursvoorzitter per 1 februari 2013 neergelegd en is hij daarna tot en met 31 december 2014 in dienst gebleven als adviseur. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een zorginstelling die al een topman heeft niet ook nog daarnaast een ex-topman voor een dito salaris moet inhuren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de verliezen die Reinier van Arkel maakt?
De WNT normeert alleen de bezoldiging van topfunctionarissen.
Deelt u de mening dat de door Reinier van Arkel gebruikte constructie met de ex-topman/adviseur, onder andere bij het personeel van die instelling, de indruk kan wekken dat er iets verzonnen moest worden om een topfunctionaris vorstelijk door te kunnen betalen? Zo ja, waarom, en bent ook u dan van mening dat organisaties er verstandig aan doen die indruk te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Van een schijnconstructie is sprake als een topfunctionaris formeel zijn taken neerlegt, maar feitelijk belast blijft met de leiding van de organisatie met als doel de WNT te omzeilen of indien deze voortzetting van het dienstverband in een functie als adviseur onderdeel uitmaakt van de afspraken die met het oog op de beëindiging van het dienstverband als topfunctionaris zijn gemaakt. Dit soort constructies zijn niet toegestaan. Er staat hier niet vast dat sprake is van een schijnconstructie. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het onderzoek ‘Geldzaken in de praktijk 2015’ van het Nibud |
|
Keklik Yücel (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Geldzaken in de praktijk 2015» van het Nibud?1
Ja
Deelt u de zorgen van het Nibud over hoge zorgkosten als belangrijkste reden voor betalingsachterstanden?
Het is zorgelijk als mensen herhaaldelijk te maken hebben met betalingsachterstanden. Het is in dergelijke situaties van groot belang dat inkomsten en uitgaven zo snel mogelijk weer in evenwicht worden gebracht. Voor de laagste inkomens geldt in algemene zin dat stijgende huur en zorgkosten grotendeels worden gecompenseerd via een hogere huur- en zorgtoeslag. Daarnaast houdt het kabinet de koopkracht van met name de lagere inkomens nauwlettend in de gaten. Zo zijn werkenden met een laag inkomen er door kabinetsbeleid fors op vooruitgegaan en zijn minima (vooral met kinderen) zoveel mogelijk ontzien. Komend jaar gaan uitkeringsgerechtigden er in doorsnee 0,7% op vooruit omdat het kabinet de koopkracht voor deze groepen heeft gerepareerd via uitstel van de bezuiniging op de huurtoeslag, een verlenging van de tijdelijke verhoging van de zorgtoeslag en via een hoger kindgebonden budget en kinderbijslag. Gemeenten kunnen waar nodig maatwerk bieden om mensen die te maken hebben met financiële problemen te ondersteunen.
Bent u het er mee eens dat het alarmerend is dat meer dan een kwart van de consumenten moeite heeft met het vinden van relevante financiële informatie, en dat 70 procent van de mensen niet weet waar zij terecht kunnen voor hulp bij schulden?
Dit is inderdaad niet wenselijk, maar het beeld is wel iets genuanceerder. Uit het onderzoek van Nibud blijkt namelijk ook dat 56 procent van de respondenten wel denkt te weten waar zij terecht kunnen met persoonlijke problemen zoals schulden als het nodig is. En dat consumenten met een lening, roodstand of consumenten die moeilijk rondkomen wel vaker weten waar ze terecht kunnen. Maar dit kan beter.
Wanneer iemand niet kan rondkomen is het belangrijk dat hij zich in een vroeg stadium wendt tot de gemeente, zodat het ontstaan van problematische schulden voorkomen kan worden. Daarbij is het belangrijk dat gemeenten vervolgens laagdrempelige informatie, regelingen en diensten, zoals schuldhulpverlening, aanbieden. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in informatievoorziening over geldzaken door organisaties die zich richten op consumenten. Denk daarbij aan het Nibud, Wijzer in Geldzaken en de website zelfjeschuldenregelen.nl van het Nibud en de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (de NVVK). Dit is van groot belang.
Specifieke informatie over zorgkosten ontvangen burgers via verschillende kanalen. Zo verzorgt Zorgverzekeringslijn.nl (SKGZ) in opdracht van het Ministerie van VWS de voorlichtingsactiviteiten gericht op wanbetalers en onverzekerden. Dit doen zij met een telefonisch informatie- en adviespunt, een website, voorlichtingsmateriaal en bijeenkomsten. In de Verzekerdenmonitor 20152 staat beschreven dat de Zorgverzekeringslijn met deze activiteiten steeds meer mensen weet te bereiken. Zorgverzekeraars informeren verzekerden met betalingsachterstanden onder andere met brieven over de mogelijkheden van een betalingsregeling en verwijzen naar mogelijkheden voor schuldhulpverlening. Daarnaast bieden zorgverzekeraars in toenemende mate (preventief) de mogelijkheid van gespreide betaling.
Welke rol ziet u hierbij weggelegd voor wijkteams en gemeenten, mede in het licht van de motie waarbij wordt uitgesproken dat het signaleren van armoede en schulden een integraal onderdeel moet worden van het takenpakket van wijkteams?2
In de brief van 27 november jl.5 heb ik gereageerd op de motie van lid Yücel6 waar u naar verwijst. Wijkteams kunnen inderdaad een cruciale rol spelen bij signaleren van armoede en schuldenproblematiek. In de praktijk is dit vaak ook het geval. Daarnaast kunnen sociale wijkteams laagdrempelige voorzieningen zijn voor burgers om even naar binnen te lopen en vragen te stellen over zaken waar zij tegen aanlopen. In veel gevallen spelen hier ook financiële vragen. Uw Kamer onderstreepte het belang van laagdrempelige dienstverlening en preventie en vroegsignalering van schulden nogmaals met de aangehouden motie van de leden Koser-Kaya en Yücel7, die vraagt om een faciliterende rol te vervullen bij de instelling van financiële loketten en te onderzoeken op welke manier ze het beste opgericht en vormgegeven kunnen worden. In reactie op deze motie ben ik op bezoek geweest bij het Geldloket in Amersfoort.
Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het aanbieden van schuldhulpverlening aan hun burgers. Hier hoort ook preventie bij. Uit de praktijk en onderzoeken zoals het onderzoek van het Nibud en het recent uitgevoerde onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20158, blijkt dat het laagdrempelig inrichten van deze verantwoordelijkheid van groot belang is. Het kabinet wil gemeenten hierbij faciliteren en ondersteunen. Daarom heeft het kabinet 100 miljoen euro per jaar extra uitgetrokken voor armoede- en schuldenbeleid, waarvan 90 miljoen euro voor gemeenten. Zo kunnen gemeenten meer werk maken van het voorkomen, signaleren en verhelpen van schulden.
Het is aan gemeenten zelf hoe zij een laagdrempelige en preventieve aanpak vormgeven. Er zijn goede voorbeelden in het land van sociale wijkteams die deze rol vervullen. Het Geldloket in Amersfoort is hier een voorbeeld van. Het is van groot belang dat gemeenten van elkaar leren en niet opnieuw het wiel hoeven uit te vinden. Daarom faciliteert dit kabinet gemeenten ook door stevig in te zetten op kennisuitwisseling. Concreet door in januari een Peer-Review te organiseren over de wijze waarop sociale wijkteams beter geëquipeerd kunnen worden om armoede te bestrijden. Dit gebeurt in het kader van de prioriteit «armoedebestrijding» tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie waarbij de integrale aanpak centraal staat. De uitkomsten van de Peer-Review worden door de Europese Commissie gebundeld en gepubliceerd en door mij verspreid richting gemeenten. Daarnaast heb ik in mijn Verzamelbrief aan Gemeenten van 18 december jl. aandacht gevraagd voor het Geldloket in Amersfoort. Deze verzamelbrief is ook naar de Tweede Kamer gestuurd. Ik roep hierin gemeenten op om kennis te nemen van de aanpak van het Geldloket en zich hier door te laten inspireren.
Bent u het ermee eens dat loketten voor informatie en hulp bij inkomensondersteuning en schulden beter gebundeld moeten worden, zodat er vanuit de situatie van mensen in samenhang hulp geboden kan worden, zoals de Kamer in een motie heeft gevraagd?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de mogelijkheden tot compensatie voor de zorgkosten in het algemeen? Deelt u de mening dat er veel verschillende manieren van compensatie voor zorgkosten bestaan, zoals bijvoorbeeld de zorgtoeslag, het terugvragen van zorgkosten, en de mogelijkheid tot gespreide betaling, maar dat verzekerden hier niet in alle gevallen van op de hoogte zijn, en daarom niet iedereen toegang tot deze compensaties heeft?
In ons zorgstelsel zijn verschillende maatregelen genomen om de financiële toegang tot zorg voor een ieder te waarborgen. In de brief van 28 oktober jl. naar aanleiding van het onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding9 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) deze maatregelen beschreven. Voorts zijn in deze brief verschillende acties aangekondigd om de bekendheid met deze acties te vergroten voor mensen met een laag inkomen, jongvolwassenen in de leeftijdscategorie 18–39 en mensen in achterstandswijken. De Minister van VWS is reeds met diverse partijen (zoals de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en de VNG) in gesprek om tot gedegen doelgroepgerichte voorlichtingscampagnes te komen.
Bent u het ermee eens dat deze mogelijkheden beter vindbaar moeten worden voor diegenen die hier gebruik van kunnen maken? Op welke manier bent u bereid dit te stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten bijvoorbeeld een budget van 260 miljoen euro hebben gekregen voor compensatie van zorgkosten en gerichte ondersteuning? Kan worden aangegeven hoe dat budget op dit moment door gemeenten wordt ingezet?
Gemeenten hebben de vrijgekomen middelen uit de voormalige Wtcg en de CER (€ 45 miljoen in 2014 oplopend tot € 268 miljoen structureel vanaf 2017) op verschillende wijze ingezet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld in de derde voortgangsrapportage HLZ10, is uit het onderzoek dat tezamen met de voortgangsrapportage op 2 november jl. aan uw Kamer is gestuurd, naar voren gekomen dat vrijwel alle gemeenten de middelen (deels) hebben ingezet om de collectieve verzekering voor minima en chronisch zieken uit te breiden. Nagenoeg alle gemeenten bieden momenteel een collectieve verzekering (inclusief aanvullend pakket) voor minima en chronisch zieken aan. Daarnaast zijn de middelen ingezet in de vorm van aparte specifieke financiële regelingen voor bijzondere en noodzakelijke kosten, om de eigen bijdragen van maatwerkvoorzieningen te verlagen en/of de bijzondere bijstand te verruimen.
Hoe staat het op dit moment met de najaarscampagne, en welke resultaten worden hiervan verwacht, waarover de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in haar brief van 25 oktober 2015 over de verhoging van het eigen risico en zorgmijding stelt dat er bij verzekerden misvattingen bestaan over het eigen risico en de zorgtoeslag, waaraan zij in de najaarscampagne extra aandacht zal besteden?4
In deze vraag wordt verwezen naar een brief van 25 oktober 2013 (Kamerstuk 29 689 nr. 479). We gaan er echter van uit dat bedoeld zal zijn de brief van 28 oktober 2015 «Onderzoek omvang en aard van zorgmijding» (Kamerstuk 29 689, 664).
De najaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen.
Deze publiekscampagne bestaat uit inzet van diverse communicatiemiddelen (radiospots, online video, bannering en een advertentie in huis-aan-huis bladen) in diverse media die de burgers verwijzen naar de campagnesite «meerwetenoverzorg.nl». Daarnaast is een uitgebreid artikel over de zorgverzekering aangeboden als bijlage bij huis-aan-huis bladen,
Op de campagnesite, in de communicatie-uitingen en in het artikel bij de huis-aan-huisbladen is benadrukt dat de zorgtoeslag dient om de premie en het verplicht eigen risico te betalen. Tevens worden jongeren erop gewezen dat vanaf 18 jaar recht op zorgtoeslag bestaat. De campagnesite verwijst voor gedetailleerde informatie door naar de site van de Belastingdienst/toeslagen. Tevens is op de campagnesite en op de reguliere website rijksoverheid.nl een opsomming gegeven in welke situaties het verplicht eigen risico niet verschuldigd is (zoals de huisarts, wijkverpleging, verloskundige en kraamzorg en nog enkele andere situaties).
In aanvulling op de publiekscampagne via media zal van januari tot en met mei 2016 een voorlichtingsteam aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt.
De prijsverhoging van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) in 2016 |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat per 1 maart 2016 de prijs van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) omhoog gaat van 30,05 euro naar 41,35 euro en dat de prijs van een digitale VOG omhoog gaat, namelijk van 24,55 naar 33,85 euro? Wat is hiervoor de reden? Heeft u voorafgaand aan deze beslissing hierover contact gehad met belanghebbende organisaties, zoals NOC*NSF en de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV)?1
Ja, zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat de kosten voor het aanvragen van een VOG voor veel vrijwilligersorganisaties nu al lastig op te brengen zijn?2 Hoe verhoudt dat zich volgens u tot de voorgestelde prijsverhoging in 2016?
Hoewel ik mij realiseer dat de tariefverhoging van de VOG een tegenvaller kan zijn voor een aantal vrijwilligersorganisaties wil ik benadrukken dat begin 2015 is gestart met de gratis VOG-regeling. Vrijwilligers die werken met kinderen of mensen met een verstandelijk beperking kunnen in aanmerking komen voor deelname. Ik stel jaarlijks 100.000 gratis VOG’s beschikbaar. De kosten voor deze regeling zijn verdisconteerd in de tariefverhoging. Hierover is het veld en uw Kamer in 2013 geïnformeerd.3 De tariefverhoging werd met de recente begroting van Veiligheid en Justitie, definitief berekend en aangekondigd.4
Deelt u de mening dat bestaande voorwaarden die organisaties belemmeren om een VOG aan te vragen, gewijzigd dienen te worden? Kunt u specifiek ingaan op de voorwaarden dat de betreffende organisatie een rechtspersoon moet zijn, geen winstoogmerk mag hebben en minimaal 70% van de werkzaamheden door vrijwilligers moet worden uitgevoerd? Bent u zich ervan bewust dat deze laatste voorwaarde betekent dat bijvoorbeeld scholen die met vrijwilligers werken in de tussenschoolse opvang, voor deze vrijwilligers geen gratis VOG kunnen aanvragen?
Nee, ik ben niet bereid om bestaande voorwaarden te wijzigen. Ik ben gestart met het project gratis VOG voor vrijwilligers om seksueel misbruik in het vrijwilligerswerk te voorkomen. Uit onderzoek van het Verwey Jonker Instituut is gebleken dat kinderen en mensen met een verstandelijke beperking het meeste risico lopen om slachtoffer te worden van seksueel misbruik5. In de praktijk blijken met name kleine vrijwilligersorganisaties over weinig financiële en organisatorische slagkracht te beschikken om preventiebeleid, waaronder de VOG, door te voeren. Daarom richt ik mij op deze organisaties en zijn de voorwaarden er op gericht om die te onderscheiden, ook het aantal beschikbare gratis VOG’s van 100.000 per jaar is hierop gebaseerd. Ik ben mij bewust dat scholen zijn uitgesloten van deelname. Scholen beschikken over organisatorische slagkracht en hebben het tegengaan van kindermishandeling anderszins geagendeerd. Ook de bekostiging van scholen is structureel geborgd en biedt desgewenst mogelijkheden om een VOG voor personeel en vrijwilligers te financieren.
Bent u bereid om vóór 1 maart 2016 de mogelijkheden te onderzoeken om de VOG voor alle vrijwilligers die met minderjarigen werken gratis te maken, rekening houdend met de hierboven genoemde beknellende voorwaarden die thans gelden?
Met de gratis VOG-regeling wil ik vrijwilligersorganisaties met onvoldoende professionele slagkracht bereiken, zodat ook zij gedegen preventiebeleid (waaronder de VOG) kunnen invoeren. Naar schatting doen ruim 2 miljoen mensen vrijwilligerswerk met minderjarigen.6 Afgezien van het bereik van de huidige regeling, zie ik helaas geen ruimte op de begroting van Veiligheid en Justitie om aan al deze vrijwilligers een gratis VOG te verstrekken.
Het onderzoek van de respectievelijke ministeries naar het ‘te strikte beleid ‘van de provincie Zuid Holland inzake de vestiging van megawinkels |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe kans Decathlon in Forepark»?1
Ja.
Wat is de reden dat u beiden gaat bezien of de provincie Zuid Holland de regels rond de vestiging van detailhandel buiten de gevestigde winkelgebieden niet te strikt interpreteert? Wie is de opdrachtgever voor dit onderzoek?
De sportwinkel Decathlon heeft bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland (hierna: de VR) voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Het verzoek is tevens ter kennisgeving gezonden aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij de beoordeling in het kader van interbestuurlijk toezicht van het verzoek tot vernietiging van de provinciale verordening gaat het niet specifiek om de vraag of Decathlon zich kan vestigen op de beoogde locaties. Onderzocht dient te worden of vestiging van bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de in de limitatieve lijst genoemde branches door Zuid-Holland kan worden tegengehouden in het licht van de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht.
De ministers van IenM, EZ en BZK vinden het aannemelijk dat artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en menen dat er gerede twijfel is of er wordt voldaan aan regels omtrent de vrijheid van vestiging in de interne markt van de Europese Unie. In de VR is een limitatieve lijst opgenomen van typen bedrijven die uitgezonderd worden van het verbod op vestiging buiten de centra van gemeenten. Dat geeft enerzijds helderheid richting gemeenten en bedrijven, maar heeft anderzijds tot gevolg dat vanwege het limitatieve karakter er geen afzonderlijke ruimtelijke afweging gemaakt kan worden voor andere bedrijven die zich ook willen vestigen buiten de centra, niet op de lijst staan, maar zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening wellicht niet onderscheiden van de wel in de lijst opgesomde typen branches.
Het voorliggende koninklijk besluit (hierna: KB) is niet een KB tot vernietiging. Het onderzoek naar vernietiging loopt nog, en dit is het onderzoek waar u op doelt. Het van toepassing zijnde Beleidskader schorsing en vernietiging geeft aan hoe op een zorgvuldige wijze gekomen kan worden tot de beslissing over het al dan niet doen van een voordracht tot vernietiging. Besloten is om voorafgaande aan die beslissing, om redenen genoemd in de vorige alinea, een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, voor te dragen voor schorsing. Daarmee worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling, lopende het onderzoek naar vernietiging, voorkomen.
Schorsing van het gehele derde lid van artikel 2.1.4 van de VR zou met zich brengen dat er in het geheel geen uitzonderingen meer mogelijk zijn op het verbod tot nieuwe detailhandel buiten de centra van gemeenten. Schorsing van alleen onderdeel a van het derde lid, zou met zich brengen dat de in dat onderdeel genoemde detailhandel zich niet buiten de centra van gemeenten mag vestigen. Om die reden is er voor gekozen om niet het gehele derde lid te schorsen, maar te volstaan met het schorsen van onderdeel a van het derde lid. Tevens is een voorziening getroffen om ongewenste effecten van de schorsing te voorkomen. De voorziening houdt in dat gedurende de periode van schorsing de limitatieve lijst is uitgebreid met een (open) categorie van soorten bedrijven, namelijk de bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de andere in onderdeel a genoemde bedrijven. Het is aan de gemeenteraad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of, als daarbij voorzien wordt in de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf, dat bedrijf zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheid van de met name genoemde bedrijven in onderdeel a van het derde lid. Wij kunnen en willen niet beoordelen of Decathlon aan dat criterium voldoet.
Wat voegt naar uw mening dit hernieuwde onderzoek toe aan het eerdere terugkomen op een (voorgenomen) wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarbij het de provincies onmogelijk gemaakt zou worden een actief detailhandelbeleid te voeren?2
In het door u bedoelde persbericht van het IPO was geschreven dat teruggekomen zou worden/zijn op een voorgenomen wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening. Die berichtgeving was niet juist. Het bedoelde artikel (artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro) is met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Het artikellid beperkt de provincies niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Het benadrukt slechts dat het stellen van eisen aan dienstverrichters uiteraard niet in strijd met de Dienstenrichtlijn mag komen. Om een goede beslissing te kunnen nemen over het gedane verzoek wordt onderzoek verricht naar de juistheid van ook andere aangevoerde argumenten tegen bepalingen uit de VR waaruit mogelijk strijd met de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht (dat is niet alleen de Dienstenrichtlijn maar ook artikel 49 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie, het VWEU).
Wat is naar uw mening onduidelijk aan het advies van de Raad van State dat naar aanleiding van dezelfde casus is gegeven, waarin wordt gesteld dat het doen van economische behoefte onderzoek ter onderbouwing van ruimtelijke beslissingen binnen het kader van de ter zake doende Europese Richtlijn mogelijk is?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft destijds advies uitgebracht over het voorgestelde artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro (W14.14.0026/IV). De Afdeling merkte daarin op het niet eenvoudig is om overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, overlast, bereikbaarheid van voorzieningen, leegstand en leefbaarheid, in de praktijk deugdelijk te kunnen onderscheiden van de economische componenten die niet bij het onderzoek mogen worden betrokken. Naar aanleiding van dat advies heb ik het vierde lid aangepast. Doel van het artikellid was en is om duidelijkheid te verschaffen over het doel van een onderzoek naar de actuele regionale behoefte en in artikel 3.1.6, vierde lid, het verbod van artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn en de daarin opgenomen uitzondering, toegespitst op de ruimtelijke ordening, te verwoorden.
Het onderzoek naar aanleiding van het verzoek om voordracht tot vernietiging van (een aantal artikelen van) de VR heeft echter niets te maken met artikel 3.1.6, vierde lid. Inmiddels is het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat detailhandel niet gezien wordt als een dienst (en dat de Dienstenrichtlijn geen rol speelt bij detailhandel). Dat betekent dat het onderzoek naar de toelaatbaarheid van beperkingen van een bedrijf dat bijvoorbeeld sportartikelen verkoopt in relatie tot het Unierecht zich vooral zal richten op de mogelijke strijdigheid van regels in relatie tot artikel 49 (vrije vestiging) van het VWEU.
Hoe verhoudt zich dit onderzoek tot de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen over winkelleegstand,3 met name gelet op hetgeen in het antwoord op vraag 5 gesteld wordt?
Het onderzoek staat los van de beantwoording waaraan u refereert. Ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Inmiddels werken overheid en markt met de Retailagenda samen aan toekomstbestendige winkelgebieden. Ik onderschrijf de uitgangspunten uit de Retailagenda om in te zetten op vitale winkelgebieden en binnensteden. Daarvoor moeten beslissingen onderbouwd worden met de juiste argumenten die voldoen aan Europese en nationale regelgeving.
Is er iets veranderd aan uw houding ten opzichte van 2013 waarin u toentertijd in de beantwoording op vraag 6 stelde dat de verantwoordelijkheid van het opstellen van een detailhandel visies en ruimtelijke structuurvisies primair bij regionale overheden ligt en dat u hen, conform de motie De Vries, hebt opgeroepen hiermee actief aan de slag te gaan»?4 Ligt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van detailhandel – en ruimtelijke structuur visies inderdaad bij de provincies? Ligt de besluitvorming in dat verband eveneens bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn houding is niet veranderd. De provincies zijn actief aan de slag gegaan. Zij zijn ook actief in het kader van de gezamenlijke Retailagenda van overheid- en marktpartijen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van ruimtelijke en detailhandelvisies en de bijbehorende besluitvorming ligt bij provincies en gemeenten.
Bent u nu, in tegenstelling tot in december 2013, wel bereid een Rijksstructuurvisie Detailhandel op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Het Rijk ondersteunt de regionale overheden en de marktpartijen inmiddels gericht in het kader van de Retailagenda.
Het bericht dat een hoger loon voor leraren in de Randstad niet helpt om leraren voor het onderwijs te behouden |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een hoger loon voor leraren in de Randstad niet helpt om leraren voor het onderwijs te behouden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het beoogde effect van 290 miljoen euro subsidie voor het behoud van leraren achterwege blijft?
Het Centraal Plan Bureau (CPB) heeft geen effect gevonden dat door de versterking van de functiemix er meer leraren behouden blijven in het voorgezet onderwijs. Een verklaring hiervoor kan zijn dat een relatief groot gedeelte van de leraren die in een hogere schaal zijn geplaatst tot de leeftijdsgroep 35–54 behoort, een leeftijdsgroep waar de uitval uit het beroep relatief laag is. De hoogste uitval uit het beroep zit in de leeftijdsgroep 18–34 en 55+. Uit internationaal onderzoek blijkt dat vooral jonge leraren gevoelig zijn voor het salaris bij hun beslissingen om het beroep te betreden c.q. als leraar te blijven werken.2
Tegelijkertijd vindt het CPB dat door het beleid wel een iets groter gedeelte van de leraren in de Randstad is blijven werken en niet naar buiten de Randstad is vertrokken. Dat is een positieve uitkomst, gezien de grotere tekortproblematiek in de Randstad.
Een andere positieve uitkomst is dat het CPB heeft geconcludeerd dat het beleid heeft geleid tot meer op- en bijscholing in de Randstad. Dit kan een belangrijk middel zijn om tekorten aan goede en gekwalificeerde leraren te voorkomen.
Naast het behoud van leraren is de functiemix ook bedoeld om meer goede leraren aan te trekken. Een beter salarisperspectief kan op termijn dan ook leiden tot een grotere aantrekkingskracht van het beroep onder jongeren die voor de keuze staan om wel of niet een lerarenopleiding te gaan doen. Het is dan wel van belang dat jongeren goede kennis hebben over het salarisperspectief. Dat blijkt nu nog matig het geval. Uit recent onderzoek van Researchned onder universitaire studenten blijkt dat zij het startsalaris van een leraar in het voortgezet onderwijs met gemiddeld 15 procent onderschatten, en het maximale salaris zelfs met circa 40 procent (Researchned, 2015). Tegelijkertijd blijkt dat studenten het gebrekkige gepercipieerde carrièreperspectief als belangrijkste reden opvoeren om niet voor het lerarenberoep te kiezen. Er lijkt dus nog winst te behalen met meer en betere voorlichting over het carrièreperspectief van leraren.
Wat is er de oorzaak van dat nog altijd zeven procent van de leraren niet voor het onderwijs behouden blijft in de Randstad?
De zeven procent betreft de gemiddelde uitval onder alle leraren in de Randstad. Een deel hiervan betreft de natuurlijke uitstroom door pensionering. De uitval onder leraren in de Randstad ligt overigens maar marginaal hoger dan onder leraren buiten de Randstad. Een significante voorspeller voor uitval uit het beroep is het percentage leerlingen op een school uit armoedeprobleemaccumulatiegebieden: hoe hoger dit percentage ligt, hoe hoger de uitval. Dit aandeel ligt ruim twee keer zo hoog in de Randstad als daarbuiten en verklaart daarmee de wat hogere uitval onder leraren in de Randstad.
Op welke manier wilt u er zorg voor dragen dat er in de randstad voldoende leraren beschikbaar blijven, zodat de kwaliteit van het onderwijs op peil blijft of verbetert?
In het Sectorakkoord heb ik met de VO-raad afgesproken dat wij scholen maximaal stimuleren om een goed HRM-beleid te voeren. Goed HRM-beleid is de basis om aantrekkelijke loopbanen met interessante verantwoordelijkheden te kunnen vormgeven. Daarnaast wordt er intensief gewerkt aan het tegengaan van lerarentekorten in het voortgezet onderwijs door maatregelen zoals: