Flexwerkers in dienst bij DUO, het UWV en de Belastingdienst |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welk percentage van de medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst via een uitzendbureau in dienst is? Zo ja, kunt u dat ook aangeven voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel bij deze instanties?
Belastingdienst
6,4%
64,5%
3,4%
DUO
18%
46%
8%
UWV
6,7%
67,5%
3,7%
Het percentage is gebaseerd op het aantal uitzendkrachten in FTE en het totale aantal medewerkers bij de organisatie in FTE op 1 oktober 2015. Vanwege de specifieke vraagstelling zijn verschillende bronnen geraadpleegd en gecombineerd. Hierdoor kan enige afwijking mogelijk zijn met betrekking tot andere beschikbare informatie.
Voor de goede orde merk ik op dat bij het inlenen van uitzendkrachten sprake is van externe inhuur en dat uitzendkrachten in dienst zijn van het uitzendbureau en niet een dienstverband hebben bij de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Hoeveel van de medewerkers die via een uitzendbureau in dienst zijn bij deze instanties krijgt een vast contract? Kunt u dat ook aangeven voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel?
Registratie van uitzendkrachten in het personeelsinformatiesysteem van de inlenende organisatie is geen standaard. Daarnaast vindt bij indiensttreding geen registratie plaats van de vorige werkgever. Alleen door een vergelijking van verschillende informatiebronnen, voor zover deze beschikbaar zijn, is het mogelijk aan te geven welke medewerkers via een uitzendbureau in dienst zijn gekomen bij de betreffende organisaties. Het al dan niet beschikbaar zijn van deze informatie is afhankelijk van de organisatie.
Bij de Belastingdienst is instroom van uitzendkrachten afhankelijk van het aantal vacatures en is geen vast jaarlijks gegeven. In 2014 zijn bijvoorbeeld bij de Belastingdienst in totaal 505 uitzendkrachten van de circa 2.500 uitzendkrachten in dienst genomen. Hiervan waren 260 uitzendkrachten werkzaam bij de Belastingtelefoon die bij diverse onderdelen van de Belastingdienst zijn ingestroomd.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft 16 november jongstleden met de vakbonden een convenant gesloten over de inzet van uitzendkrachten bij DUO. Het convenant houdt in het geleidelijk afbouwen van de huidige flexibele schil, het vervangen van externen door interne medewerkers en het openstellen van vacatures, waarop na het volgen van de normale procedure voor eigen- en rijkspersoneel uitzendkrachten kunnen solliciteren. De afspraken in het convenant leiden ertoe dat:
Bij het UWV zijn in de eerste drie kwartalen van 2015 133 van de circa 1.400 uitzendkrachten in dienst genomen op tijdelijke dan wel vaste basis. In deze periode zijn bij de divisie Klant en Service (callcenter) 16 van de circa 700 uitzendkrachten op vaste basis in dienst genomen. Het in dienst nemen van uitzendkrachten bij de divisie Klant en Service is een lopende ontwikkeling om toe te groeien naar een verhouding vast/tijdelijk van 40/60. Na het derde kwartaal zijn nog 164 uitzendkrachten op vaste basis in dienst genomen.
Uiteraard geeft de sector Rijk uitvoering aan artikel 8b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Met inachtneming van de geldende rechtspositieregelgeving en vacaturebeleid, zoals voorrangspositie voor Van-Werk-Naar-Werk-kandidaten, kunnen uitzendkrachten op dezelfde wijze als ambtenaren zonder voorrangspositie kennis nemen van een vacaturemelding op de Mobiliteitsbank, zodat uitzendkrachten dezelfde kansen hebben op een vaste aanstelling.
Vindt u dat de instanties, met name voor de callcentermedewerkers en vergelijkbaar personeel, het goede voorbeeld geven dat flexwerkers «gewoon weer in dienst worden genomen», zoals uitgesproken in het regeerakkoord?1
In mijn brief van 11 oktober 2013 aan uw Kamer2 is uiteengezet op welke wijze invulling wordt gegeven aan de afspraken uit het regeerakkoord over de inzet van medewerkers in lage loonschalen bij het Rijk. Gelet op het beloningsniveau van de werkzaamheden horen callcentermedewerkers niet tot deze doelgroep.
Als uitwerking van de kabinetsreactie op de motie Van Weyenberg, Heerma en Mulder over op welke wijze de rijksoverheid handelt in de geest van de Wet werk en zekerheid (Wwz)3 is op 1 november 2015 de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid bij de rijksoverheid in werking getreden4. Het uitgangspunt bij de rijksoverheid is dat de inzet van flexibele contractvormen zich beperkt tot tijdelijke werkzaamheden. Voor structurele werkzaamheden geldt dat deze werkzaamheden zullen worden verricht op basis van een aanstelling als ambtenaar.
Klopt het dat mensen die als uitzendkracht bij deze instanties werken andere arbeidsvoorwaarden hebben dan mensen die vergelijkbaar werk doen maar in vaste dienst zijn? Zo ja, vindt u het te rechtvaardigen dat mensen die hetzelfde werk doen bij de overheid, daar anders voor beloond worden?
Voor uitzendkrachten die werkzaam zijn bij de sector Rijk, zoals de Belastingdienst en DUO, geldt gedurende de gehele inhuurperiode de zogenaamde inlenersbeloning. Dit betekent dat de uitzendkracht wordt beloond volgens het beloningssysteem van de inlenende organisatie, in casu het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Hierdoor ontvangt de uitzendkracht hetzelfde salaris en grotendeels dezelfde toeslagen en kostenvergoedingen als de ambtenaar, die is aangesteld bij de sector Rijk, en wordt de salarisontwikkeling van de sector Rijk gevolgd.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan dat niet tot de sector Rijk hoort. Bij het UWV geldt een vergelijkbare beloningssystematiek voor de uitzendkrachten, waarbij uiteraard wordt aangesloten bij de UWV cao.
Het systeem van arbeidsvoorwaarden en CAO’s brengt met zich mee dat er altijd verschillen zullen zijn tussen de rechtspositie en arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten enerzijds en werknemers en ambtenaren van overheidsorganisaties anderzijds. Een uitzendkracht heeft een andere werkgever en voor hem geldt een andere cao. Daarnaast geldt in het bijzonder voor de rijksambtenaren het ambtenarenrecht en voor de uitzendkracht het civiele arbeidsrecht.
Bent u bereid te onderzoeken of een flexpool voor callcentermedewerkers bij de overheid tot de mogelijkheden behoort om deze mensen meer zekerheid te bieden?
Het inrichten van een flexpool voor callcentermedewerkers ligt niet voor de hand. De callcentermedewerkers krijgen een uitgebreide inhoudelijke opleiding op het vakgebied of een deel van het vakgebied van de betreffende organisatie. Aangezien de vakgebieden van de Belastingdienst, DUO en het UWV nagenoeg geen overlap hebben, heeft de inhoudelijke kennis van een medewerker van één van de organisaties geen meerwaarde voor de andere organisaties en omgekeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat er in de toekomst wederom misstanden kunnen ontstaan, zoals bij DUO nu al meerdere keren is voorgekomen?2
Zie hiervoor het antwoord van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft eerder uw Kamer antwoord gegeven op vragen van het lid van Raak (SP)6 en het lid Voortman (GroenLinks)7 over de inzet van uitzendkrachten bij DUO.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting 2016 van Binnenlandse Zaken?
Het verkrijgen van de benodigde informatie voor beantwoording van de vragen vergde enige tijd en maakte het niet mogelijk de antwoorden aan uw Kamer te sturen voor de plenaire behandeling van de begroting 2016 van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De komst van geweldsboodschapper Haneen Zoabi naar een Kristallnacht-herdenking |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Controversial Arab-Israeli MK Zoabi to speak on Israeli racism at Dutch Kristallnacht event»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de steun van Haneen Zoabi ten aanzien van de ontvoering van drie Israëlische jongens, die later ook wreed zijn vermoord door de Palestijnse terreurorganisatie Hamas?
Mevrouw Zoabi is een op democratische wijze verkozen lid van de Knesset, het parlement van Israël. Voor de uitspraken die zij deed rond 17 juni 2014 in relatie tot de ontvoering van drie Israëlische jongens mocht zij gedurende een schorsing van zes maanden de Knesset en Knesset-commissies niet toespreken. De Israëlische procureur-generaal zag af van het openen van een strafrechtelijk onderzoek naar Zoabi vanwege haar uitspraken. Hij concludeerde dat zij de ontvoerders niet als terroristen bestempelde, maar de ontvoering altijd had afgekeurd.
In algemene zin geldt dat Nederland aan visumvrije derdelanders de toegang kan weigeren indien van hun aanwezigheid of hun activiteiten een gevaar uit gaat voor de openbare orde of nationale veiligheid. Of daarvan sprake is, wordt te allen tijde beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Daarnaast kunnen zij beoordeeld worden op de boodschap die zij uitdragen tijdens hun verblijf. De aanpak van onverdraagzame boodschappen kan dan plaatsvinden via strafrechtelijke weg.
Bent u op de hoogte van de aangifte die Federatief Joods NL heeft gedaan tegen Haneen Zoabi?
Ja.
In hoeverre worden geweldspredikers zoals Haneen Zoabi, die recent opriep tot een intifada, de toegang tot Nederland ontzegd?
Zie antwoord vraag 2.
Het conflict tussen de gemeente Nijmegen en Rijkswaterstaat over het gebruik van de nevengeul van de Waal |
|
Hayke Veldman (VVD), Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de patstelling tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Nijmegen over het gebruik van de nevengeul («Spiegelwaal») en het eiland Veur-Lent?1 Waarom komt Rijkswaterstaat terug op eerdere afspraken, zoals het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen stelt?2
Ja, het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen heeft mij op 16 oktober 2015 een brief geschreven over «nakoming afspraken project «Ruimte voor de Waal – Nijmegen». In deze brief geeft het college aan dat het Rijk de gemaakte afspraken naar het oordeel van de gemeente niet nakomt en gaat het in op het gebruik van het nieuwe buitendijks gelegen gebied. Anders dan het beeld dat in de brief wordt geschetst, geeft Rijkswaterstaat naar mijn mening in de overleggen op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau met de gemeente Nijmegen invulling aan de gemaakte afspraken. De inzet van Rijkswaterstaat is vanuit een constructieve houding altijd gericht geweest op het afronden en nakomen van de afspraken, uiteraard binnen de kaders die daarvoor gelden. Een afschrift3 van mijn reactie op de brief van de gemeente Nijmegen heb ik voor u bijgevoegd.
Deelt u de mening dat op de Spiegelwaal en het eiland Veur-Lent – binnen de noodzakelijke kaders voor waterveiligheid – zo veel mogelijk ruimte dient te zijn voor bijvoorbeeld watersport, evenementen, natuur en recreatie?
Met het project Ruimte voor de Waal is een gebied met een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit gerealiseerd. Het is van belang die ruimtelijke kwaliteit ook naar de toekomst toe te borgen.
Rijkswaterstaat zal in afstemming met de gemeente een plan opstellen voor de invulling van dit gebied. Daarin zal, binnen de grenzen van geldende wet- en regelgeving van alle bevoegd gezagen, ook ruimte zijn voor genoemde activiteiten.
Bent u van mening dat hiervoor een zekere ruimtelijke vrijheid tot bijvoorbeeld het vestigen van een botenhuis en (seizoensgebonden) horecagelegenheden redelijk en wenselijk is?
Voor het vestigen van een botenhuis is ruimte op het hoogwatervrije deel van het eiland Veur-Lent. Andere locaties zullen worden getoetst aan de Waterwet (Beleidsregels grote rivieren). Er is voorzien in een drietal seizoensgebonden horecagelegenheden op het eiland Veur-Lent.
Bent u bereid om u in te spannen om op korte termijn een constructief overleg tot stand te brengen tussen de gemeente Nijmegen en Rijkswaterstaat, waarin Rijkswaterstaat vooral kijkt wat er wél mogelijk is, in plaats van wat er niet kan?
In het bestuurlijk overleg van 14 oktober 2015 is door Rijkswaterstaat aangegeven dat zij in afstemming met de gemeente een plan wil opstellen hoe het Rijk en de gemeente Nijmegen hun bevoegdheden in het gebied zullen invullen. Hieruit zal blijken wat er in het gebied wél mogelijk is.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg Water, voorzien op 30 november 2015, beantwoorden?
Ja.
Binaire opties |
|
Peter Oskam (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt de u de constatering van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat binaire opties «zeer risicovolle producten [zijn] waarbij je vooral snel en gemakkelijk je hele inleg kunt kwijtraken»?
Ik deel de constatering van de AFM dat binaire opties risicovol kunnen zijn omdat beleggers hun inleg binnen een korte tijdspanne en op vrij eenvoudige wijze kunnen kwijtraken.
Kunt u uitleggen wat het verschil is tussen een binaire optie waarbij wordt ingezet op het stijgen of dalen van een aandeel, en het gokken op het winnen of verliezen van een sportwedstrijd door een voetbalclub?
Volgens artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet op de kansspelen (Wok) is het verboden gelegenheid te geven om mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge de Wok vergunning is verleend. Het kansspelelement en de mogelijkheid een prijs of premie te winnen, vormen derhalve wezenlijke bestanddelen bij de beantwoording van de vraag of een aangeboden product of dienst een kansspel is in de zin van de Wok. De overgrote meerderheid van deelnemers aan sportprijsvragen kan geen invloed uitoefenen op de uitkomst van het spel. Verder worden er bij aangeboden sportprijsvragen voor de winnaars doorgaans prijzen of premies in het vooruitzicht gesteld. Sportprijsvragen worden daarom in de Wok als (vergunningplichtig) kansspel aangemerkt.
Financiële instrumenten moeten echter worden gezien als beleggingsinstrumenten in brede zin, waarbij beleggers een instrument kopen met de verwachting dat de belegging in kwestie na verloop van tijd meer waard wordt. Beleggers baseren hun voorspellingen en aannames met betrekking tot – de richting van – de waardeontwikkeling van de desbetreffende instrumenten veelal op kennis, analyses en inzichten. Hoewel sommige van deze financiële instrumenten enig kansspelelement kunnen bevatten kan de beoogde waardevermeerdering doorgaans niet als «prijs» of «premie» worden beschouwd. Ingevolge de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten (Markets in Financial Instruments Directive: MiFID), die is geïmplementeerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft), worden (binaire) opties aangemerkt als financieel instrument en vallen zij onder het toezicht van de AFM.1
Waarom valt het kopen van een binaire optie onder beleggingswetgeving en daarmee onder de AFM en het gokken op sportwedstrijden, waar net als bij binaire opties geen mogelijkheid is voor de inlegger om het resultaat te beïnvloeden, onder de kansspelwetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Begin 2015 is de AFM door de rechter teruggefloten voor het weigeren van een vergunning aan een handelshuis in binaire opties1, omdat het een overtreding zou zijn van de MifiD-richtlijn; kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is in dit dossier?
De AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2015. Deze zaak is op 30 november jl. voorgekomen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De verwachting is dat het CBb in het voorjaar van 2016 uitspraak doet.
Bent u van mening dat het kopen van binaire opties eigenlijk een kansspel is, waarmee het kopen van binaire opties onder de kansspelwet zou moeten vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de problematiek van binaire opties ook de aandacht van de kansspelautoriteit (KSA)? Zo ja, hoe lang al?
De Kansspelautoriteit (KSA) heeft op grond van de Wok geen onderzoek verricht naar binaire opties. De KSA heeft wel geconstateerd dat een aantal financiële instrumenten mogelijk en tevens juridisch kan worden gekwalificeerd als kansspel in de zin van de Wok. Op dit moment ziet de KSA geen rol voor zichzelf weggelegd in de beoordeling van financiële instrumenten.3
De AFM heeft een onderzoek verricht naar binaire opties. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de AFM op 10 december 2013 middels een persbericht gewaarschuwd voor de risico’s van het beleggen in binaire opties.4 Onlangs heeft de AFM in haar Consumentennieuwsbrief van 19 november jl. nogmaals gewezen op de risico’s. Binaire opties en het aanbieden daarvan blijft de aandacht van de AFM houden. De AFM heeft geen sancties opgelegd aan partijen die binaire opties aanbieden. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid kan de AFM niet ingaan op de vraag of er nog onderzoeken naar specifieke partijen lopen of dat er een voornemen is tot het opleggen van maatregelen aan een dergelijke partij.
Kunt u een overzicht geven van alle ingestelde onderzoeken en opgelegde sancties naar aanleiding van binaire opties sinds 2013 door zowel de KSA als de AFM?
Zie antwoord vraag 6.
Indien Europese wetgeving belet om het handelen in binaire opties onder de kansspelwet te laten vallen, is de regering dan bereid om zich in te zetten voor het wijzigingen van de benodigde Europese wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Europese regelgeving, en in het bijzonder artikel 4 van de MiFID Uitvoeringsrichtlijn, biedt mogelijkheden om in uitzonderlijke gevallen op nationaal niveau aanvullende eisen te stellen aan het aanbieden van financiële instrumenten. Dergelijke eisen dienen objectief gerechtvaardigd en evenredig te zijn en bedoeld zijn om concrete, niet voldoende door MiFID behandelde risico's voor de bescherming van de belegger of voor de marktintegriteit tegen te gaan. Ook dient de Europese Commissie hiervan in kennis te worden gesteld. Deze mogelijkheid wordt met de herschikking van MiFID (MiFID II), welke een beoogde inwerkingtredingsdatum heeft van 3 januari 2017, echter afgeschaft.
MiFID biedt een adequaat niveau van bescherming aan personen die beleggen in binaire opties en voldoende mogelijkheden aan de toezichthoudende instantie om bij overtredingen in te grijpen.
Zo zijn in MiFID verschillende verplichtingen ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen, om beleggers in staat te kunnen stellen om een adequate beleggingsbeslissing met betrekking tot binaire opties te nemen, waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen.
Dit beschermingsniveau zal met de herschikking van MiFID (MiFID II) verder worden verstevigd. Lidstaten kunnen na de herschikking nadere eisen stellen aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals binaire opties. Dit geeft nationale toezichthouders, zoals de AFM, de mogelijkheid om in te grijpen als financiële instrumenten worden aangeboden aan de verkeerde doelgroep of via een niet-passende distributiestrategie. Voorts wordt een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de nationale bevoegde autoriteiten en de Europese toezichthouder ESMA het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten en bepaalde financiële activiteiten of praktijken kunnen verbieden of beperken.
Of het niveau van de bescherming adequaat is hangt echter ook af van het toezicht op deze regels door de toezichthoudende instantie van de lidstaat of staat. Mogelijke verschillen in de toezichtpraktijk kunnen leiden tot ongewenste situaties. De meeste aanbieders van binaire opties in Nederland bieden deze diensten grensoverschrijdend via internet, op basis van het «Europees paspoort», aan. Het toezicht op deze aanbieders is in beginsel belegd bij de toezichthoudende instantie van de lidstaat of staat van herkomst (home country control). De AFM heeft dit mogelijke risico reeds aangekaart bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en zet zich in voor het verder harmoniseren van het toezicht op de Europese regels zodat verschillen in de toezichtpraktijk worden verkleind.
Zijn de regering nog andere producten bekend waarvoor de AFM in Nederland waarschuwingen afgeeft, maar waartegen het door de MifiD-richtlijn niet kan optreden? Zo ja, om welke producten gaat het?
Er zijn geen andere producten waarvoor de AFM heeft gewaarschuwd maar waar zij gelet op MiFID of de Wft niet tegen kan optreden.
De door de Europese Commissie voorgestelde nieuwe handelsstrategie voor Europa |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de door de Europese Commissie voorgestelde handelsstrategie voor Europa «Trade for All: Towards a more responsible trade and investment policy»?1
Ja.
Wat wordt er volgens u bedoeld met de wens tot «modernisering van bestaande verdragen met Turkije, Mexico, Chili» uit de strategie?
Alle drie de genoemde verdragen bestaan al 12 jaar of langer. De bedoeling van de modernisering van deze verdragen is om het ambitieniveau te verhogen waardoor de economische potentie beter benut kan worden. Onderwerpen waarover in de huidige akkoorden nog onvoldoende of zelfs geen afspraken zijn gemaakt, zoals duurzame ontwikkeling, diensten, aanbestedingen en investeringen, zouden dan onderdeel uitmaken van de vernieuwde verdragen.
Hoe verhoudt volgens u het doel om meer handelsverdragen te sluiten met Latijns-Amerika en het Aziatisch-Pacifisch gebied zich tot het voornemen om duurzame ontwikkeling te bevorderen?
Deze doelstellingen versterken elkaar. Door handelsverdragen niet alleen bilateraal maar ook in een regionale context af te sluiten, wordt regionale integratie bevorderd. Regionale integratie bevordert stabiliteit en versterkt de economische structuur in een regio. De afspraken in het hoofdstuk over handel en duurzaamheid in de handels- en investeringsverdragen zullen hieraan bijdragen.
Hebben de versoepelde regels van herkomst in de «Generalised Scheme of Preferences» (GSP) volgens u invloed op de wijze waarop de EU omgaat met producten uit gebieden die in strijd met het internationaal recht bezet worden gehouden?
Nee. De versoepeling van regels van oorsprong in het Algemeen Preferentieel Stelsel heeft ten doel ontwikkelingslanden betere toegang tot de EU-markt te bieden. Op grond van Verordening (EU) nr. 978/2012 vallen momenteel 89 landen onder het Algemeen Preferentieel Systeem (APS). De lijst van APS-landen kan onder meer worden geraadpleegd op de website van de Douane in de rubriek «douane voor bedrijven».
Worden afspraken omtrent duurzame ontwikkeling, eerlijke handel en mensenrechten uit vrijhandelsakkoorden en het «Generalised Scheme of Preferences» (GSP) geïmplementeerd in het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Nederland zet zich binnen Europa in om afspraken te maken over duurzame ontwikkeling, eerlijke handel en mensenrechten. Vrijhandels- en politieke akkoorden zijn daartoe een belangrijk middel. Afspraken over handel en duurzaamheid in handelsakkoorden betreffen veelal afspraken over samenwerking tussen de Europese Commissie en de partij waarmee het akkoord wordt afgesloten. Met de nieuwe handelsstrategie heeft de Commissie de ambitie neergezet om lidstaten meer te betrekken bij de implementatie van deze afspraken. Hoe deze verbeterde implementatie er uit gaat zien, is nog niet duidelijk. De Commissie werkt momenteel aan een plan van aanpak. Dit geldt ook voor afspraken over eerlijke handel.
Afspraken over duurzame ontwikkeling in vrijhandelsakkoorden bevatten doorgaans ook een bekrachtiging van de fundamentele arbeidsconventies van de ILO. Nederland ondersteunt deze afspraken door ook in bilaterale contacten met andere landen aan te dringen op ratificatie en implementatie van deze conventies. Hetzelfde geldt voor de mensenrechtenverdragen die onderdeel zijn van APS+.
Hoe gaat het voornemen uit de strategie om mensenrechten in het kader van handel te waarborgen wat u betreft invulling krijgen?
De invloed van handels- en investeringsakkoorden op mensenrechten zou moeten worden meegenomen in de impact assessments van deze akkoorden. Voor geïdentificeerde risico’s moeten geschikte maatregelen worden genomen. Deze maatregelen moeten in overleg met de EU lidstaten worden vastgesteld en zullen per handelsakkoord verschillend zijn.
Een belangrijk onderdeel van de duurzaamheidsafspraken die doorgaans in EU-handelsakkoorden worden opgenomen is het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij de monitoring, een praktijk die in de betreffende landen niet altijd gemeengoed is. Op het gebied van ASP+ is het voornemen van de EU (vastgelegd in het EU-actieplan voor Mensenrechten en Democratie2) om meer samen te gaan werken met internationale organisaties als de ILO voor implementatie en handhaving van de verdragen in kwestie. In hetzelfde plan is vastgelegd dat afspraken over duurzaamheid en MVO ook een plek moeten krijgen in investeringsovereenkomsten die door de EU worden onderhandeld of herzien.
Krijgen de voornemens tot beantwoording van de publieke verwachtingen over regulering en investering, en het beschermen van Europese standaarden omtrent consument, milieu en sociale rechten, concrete invulling in het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, hoe?
In de mededeling benadrukt de Commissie dat lidstaten eigen beleidsruimte blijven houden en dat handelsakkoorden niet zullen leiden tot een verlaging van standaarden op het gebied van consumentenbescherming, milieu en arbeidsvoorwaarden. Een wijziging in het beschermingsniveau in verband met een handelsakkoord kan volgens de Commissie alleen maar een bijstelling naar boven zijn. De Commissie zal zich inspannen om handel en andere beleidsterreinen, waarop handel van invloed kan zijn, zoals mensenrechten en sociale- en milieustandaarden, beter te integreren.
Het Nederlandse kabinet vraagt ook consequent aandacht voor het handhaven van het niveau van standaarden in handelsakkoorden. Er mag wat Nederland betreft niet ingeboet worden op EU-normen. Tevens wil het kabinet de beleidsvrijheid blijven behouden om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van mens, dier, plant en milieu.
Wat betekent de genoemde waarde «transparantie» concreet voor het verdere onderhandelingsproces van TTIP en onderhandelingen van handelsverdragen in de toekomst?
Het kabinet is voorstander van maximale transparantie van onderhandelingen over handels- en investeringsakkoorden. Het is daarom positief dat de Commissie dit als belangrijke waarde heeft benoemd in de handelsstrategie. De Europese Commissie publiceert al veel informatie. Bij de onderhandelingen over TTIP worden EU-tekstvoorstellen online gepubliceerd, nadat een eerste versie met de VS is gedeeld. Ook is er voor elk hoofdstuk een toelichting van de inhoud en inzet van de EU en zijn er verschillende factsheets met verdere verdieping. Ook bij andere onderhandelingen laat de Commissie zien al invulling te geven aan het verzoek om meer transparantie. Zo staan voor de onderhandelingen over het plurilaterale dienstenakkoord (TiSA) het mandaat en de EU-tekstvoorstellen online en zijn de teksten voor de Economische Partnerschapsakkoorden met Westelijk, Zuidelijk en Oostelijk Afrika gepubliceerd. Deze transparantie wordt ook doorgezet in toekomstige onderhandelingen. Wel dient te worden bedacht dat iedere vorm van onderhandeling, of dit nu handelsakkoorden of cao-onderhandelingen betreft, gepaard gaat met enige mate van vertrouwelijkheid gedurende het proces.
Deelt u de mening dat de opname van geheime-arbitragevoorzieningen voor buitenlandse investeerders in door Nederland getekende of te tekenen handelsverdragen op gespannen voet staat met de verklaarde wens tot transparantie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil het mechanisme van investeringsbescherming, waaronder de procedures voor beslechting van investeringsgeschillen, moderniseren. Een belangrijk onderdeel van die modernisering is het vergroten van transparantie in de geschillenbeslechtingsprocedure. In EU-kader is gewerkt aan een nieuwe standaard voor investeringsbescherming. Zoals u bekend, heeft Nederland hieraan een substantiële bijdrage geleverd. De bestaande bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) van Nederland, die nog niet voorzien in die vergrote transparantie, zullen herzien worden in lijn met de nieuwe EU-standaard.
Wat zijn de vorderingen in het herzien van het model-IBO dat Nederland omtrent handel hanteert? Wanneer verwacht u deze te presenteren?
Naar aanleiding van de uitkomsten van het huidige debat over de herziening van het beleid ten aanzien van investeringsbescherming en geschillenbeslechting in investeringsbeschermingsovereenkomsten zal Nederland de modeltekst voor dergelijke akkoorden aanpassen. Dit zal in overleg gaan met alle stakeholders. Hierbij wordt aangesloten op de EU-standaard. Zo zal Nederland onder meer bedrijven zonder substantiële bedrijfsactiviteiten uitsluiten.
Kunt u deze vragen vóór 23 november a.s. beantwoorden?
Ja.
De kabinetsbrief over de Turkijedeal |
|
Norbert Klein (Klein), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wordt er een volgorde afgesproken van uitvoering van de verschillende elementen van het akkoord?1
Het EU-Turkije actieplan dat door de Europese Commissie aan de Europese Raad van 15 oktober jl. werd gepresenteerd, bevat geen specifieke volgorde van uitvoering van de verschillende elementen van het akkoord. Hetzelfde geldt voor de «Roadmap towards a visa-free regime with Turkey», waarop een belangrijk deel van de maatregelen in het actieplan is gebaseerd. Turkije zal wel aan alle strikte voorwaarden van de «Roadmap» moeten voldoen voordat visumvrijheid voor Turkse burgers kan worden ingevoerd.
Worden er voorwaarden gesteld aan de uitvoering van bepaalde elementen van het akkoord, bijvoorbeeld aan de uitkering van de financiële bijdrage van de EU aan vluchtelingenopvang?
Zal de genoemde extra bijdrage aan de opvang van vluchtelingen in Turkije vanuit de EU geheel ten laste komen van de EU-begroting of gefinancierd worden vanuit individuele lidstaten?
Waarom is nog geen hoogte vastgesteld voor deze bijdrage?
Als het om bijdragen gaat van individuele lidstaten, hoe gaat de Europese Commissie bewerkstelligen dat deze bijdragen aan het extra geld voor Turkije daadwerkelijk worden betaald?
Als het om bijdragen gaat van individuele lidstaten, welk bedrag heeft Nederland toegezegd en wanneer wordt dit overgemaakt?
Welke afspraken worden er met Turkije gemaakt over het besteden van het toegezegde geld?
Wordt dit budget toegevoegd aan de bestaande Turkse budgetten voor vluchtelingenopvang, of komt het in de plaats daarvan?
Welke afspraken zijn met Turkije gemaakt over de verantwoording van de bestedingen?
Gaat de in de brief genoemde extra bijdrage aan de opvang in Turkije ten laste van de bijdrage aan opvang in andere landen in de regio?
Zijn er met Turkije prestatieafspraken gemaakt over de toegang van vluchtelingen tot onderwijs, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt en in algemene zin de kwaliteit van opvang? Zo nee, hoe wordt de voortgang hierop dan gewaarborgd en gecontroleerd?
Volgens het actieplan zoals gepresenteerd aan de ER van 15 oktober jl. heeft Turkije de intentie om beleid, wetgeving en programma’s aan te nemen en te implementeren om Syrische vluchtelingen toegang te geven tot onderwijs, gezondheidszorg en de arbeidsmarkt. Het concept-actieplan noemt geen verdere details. Turkije en de Commissie zullen de samenwerking de komende periode verder uitwerken. De implementatie van het actieplan zal gezamenlijk worden aangestuurd en overzien door de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger en de Turkse regering in de op te richten EU-Turkije high level werkgroep inzake migratie.
Welke gegevens zal Frontex precies met Turkije gaan wisselen in het kader van de grensbewaking?
Op basis van de bestaande samenwerkingsovereenkomst met Turkije werkt Frontex sinds enige tijd samen met dit land op het gebied van grensbewaking. Hieronder valt ook informatie-uitwisseling ten behoeve van risicoanalyse, bijvoorbeeld op het gebied van illegale grensoverschrijdingen, routes en grensweigeringen. Momenteel wordt bezien hoe deze informatie-uitwisseling met Turkije kan worden versterkt. Conform de Frontex-verordening vindt er geen uitwisseling van persoonsgegevens plaats.
Kunt u een nadere duiding geven van de betekenis van de «nieuwe energie» waarmee de toetredingsonderhandelingen met Turkije wordt hervat? Kunnen er extra hoofdstukken geopend worden? Zijn er specifieke gebieden waarover het gesprek hervat kan worden?
Er wordt al enige tijd op Raadswerkgroepniveau gesproken over het openen van hoofdstuk 17 (economisch en monetair beleid), na de opheffing van de Franse blokkade op dit hoofdstuk. De Commissie is van mening dat de Turkse wet- en regelgeving op dit terrein voldoende op orde is om onderhandelingen over de volledige overname van het EU-acquis te kunnen beginnen. Mochten de gesprekken met Turkije ertoe leiden dat naast hoofdstuk 17 ook andere hoofdstukken worden geopend, dan zet Nederland conform de Kamerbrief uit maart 2014 (Kamerstuk 23 987, nr. 143) in op behandeling van de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24, waarop op dit moment nog een unilaterale blokkade van Cyprus rust. Nederland wacht nadere voorstellen van de Commissie af voor eventuele opening van andere hoofdstukken. Er is daarbij overigens geen sprake van het opheffen van het embargo van de Raad van december 2006 op acht hoofdstukken vanwege het uitblijven van uitvoering door Turkije van het Ankara Protocol.
Op welke manier zal Turkije haar migratierecht specifiek gaan verbeteren, zoals u in uw brief stelt?
In het actieplan zoals gepresenteerd aan de Europese Raad van 15 oktober jl. staat dat Turkije zijn migratierecht zal verbeteren. Zoals in het concept-actieplan genoemd, is Turkije voornemens om zorg te dragen voor internationale bescherming en effectieve implementatie van de vreemdelingenwet, door middel van het aannemen van secundaire wetgeving en het informeren hierover van alle betrokken partijen. In dit kader moet dan worden gedacht aan dezelfde verbeterpunten zoals ook genoemd in de «Roadmap towards a visa-free regime with Turkey». Turkije en de Commissie zullen dit actieplan de komende periode verder uitwerken en dan zal ook duidelijk worden op welke punten Turkije specifiek zijn migratierecht zal verbeteren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de uitkomsten van de Europese top van 15 en 16 oktober jl., over de JBZ-raad op 9 november 2015 en over de inzet voor de migratietop van 11 en 12 november 2015, voorzien op donderdag 5 november? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De decharge die de aandeelhouder van de NS verleende op 4 maart 2015 tijdens de ALV, ondanks het feit dat toen al duidelijk was dat NS in 2014 de spoorwegenwet overtreden had |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u na maanden wachten deze week eindelijk aan de Kamer meedeelde dat u in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 4 maart 2015 decharge verleende aan de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van de NS voor het gevoerde beleid in 2014?1
Ja.
Klopt het dat er sinds september 2014 een procedure tegen de NS liep bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) over de aanbesteding in Limburg?2
Ja. Dit valt op te maken uit het besluit dat ACM op 3 juni 2015 op zijn site heeft gepubliceerd (www.acm.nl).
Klopt het dat de ACM in januari 2015 de vooraankondiging van het besluit per brief naar de NS verstuurde?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in vooraankondiging stond dat de NS de Spoorwegwet overtreden had, dit is namelijk de conclusie van het gepubliceerde besluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft de NS voor of op 4 maart 2015 meegedeeld over deze procedure en over de mogelijkheid/waarschijnlijkheid dat de ACM tot de conclusie kon of zou kunnen komen dat de NS de Spoorwegwet overtreden had in 2014? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden inclusief brieven, e-mails en presentaties over dit onderwerp tussen de NS en de Minister/het ministerie tussen september 2014 en juni 2015?
Zoals ook in het feitenrelaas in de bijlage van mijn brief van 31 augustus jl. is vermeld, zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën voor het eerst in november 2014 door NS mondeling geïnformeerd over de klacht van Veolia. Het volgende moment dat Financiën is geïnformeerd was in februari 2015. NS meldde toen dat een Vooraankondiging was ontvangen van een besluit dat ACM wilde nemen naar aanleiding van de klacht van Veolia. Ook meldde NS in februari 2015 dat er een kans was dat ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake zou zijn van een overtreding van de Spoorwegwet. De NS schatte zijn juridische positie redelijk sterk in.
Op 8 maart werd Financiën geïnformeerd door NS dat de ACM op 6 maart een besluit heeft genomen. Het voorgenomen besluit luidde dat ACM van mening was dat NS de Spoorwegwet heeft overtreden. NS had toen hun zienswijze met inhoudelijk verweer nog niet aan de ACM verstrekt en was van mening dat het voorgenomen besluit op punten onjuist was. Eveneens meldde NS dat er door ACM nog niet was besloten om dit besluit al dan niet openbaar te maken. Eind maart kondigt de NS aan een kort geding tegen het door de ACM voorgenomen besluit aan te spannen bij het bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Eind april wordt Financiën op de hoogte gesteld van de resultaten over het interne compliance onderzoek dat advocatenkantoor De Brauw in opdracht van NS uitvoerde en de ernstige onregelmatigheden die daarbij waren geconstateerd («medewerker X»). Begin juni stuurt NS een brief aan mij met de aankondiging haar publieke verantwoordelijkheid te aanvaarden en het beroep tegen het besluit van de ACM in te trekken.
Medewerkers van het Ministerie van IenM zijn eind 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat ACM uitvoerde. Eind januari zijn zij door NS geïnformeerd over de Vooraankondiging van ACM. Net als Financiën ontving IenM op 8 maart van NS de melding dat ACM op 6 maart een besluit had genomen en dat ACM nog niet had besloten om dit besluit openbaar te maken. Eind april ontving IenM van advocatenkantoor De Brauw namens NS het conceptrapport van het interne compliance onderzoek.
Heeft de top van de NS de aandeelhouder voldoende geïnformeerd over de rechtszaak en de hoge waarschijnlijkheid van een veroordeling alvorens decharge verleend is voor het gevoerde beleid over 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 had NS aangegeven dat er een kans was dat de ACM tot de conclusie zou komen dat er sprake was van een overtreding. Op 4 maart (de dag van de AvA) wist NS nog niet dat de ACM op 6 maart een besluit zou nemen. Bovendien schatte de NS op 4 maart de juridische positie redelijk sterk in, indien tegen een voor NS negatief besluit in beroep zou worden gegaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Op basis van de feiten zoals die op 4 maart bij Financiën waren, was er geen aanleiding om geen decharge te verlenen. Overigens geeft de aandeelhouder alleen decharge aan de bestuurders voor wat de aandeelhouder op dat moment (moment decharge) bekend is en betreft het hier geen goedkeuring van de gedragingen waarvoor de rechtspersoon verantwoordelijk is en blijft.
Wanneer heeft de NS aan de aandeelhouder meegedeeld dat zij juridische procedures gevoerd heeft om dit besluit geheim te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Op wiens initiatief en voorstel zijn de procedures gevoerd om het oordeel van de ACM geheim te houden?
NS heeft overwogen een voorlopige voorziening aan te vragen om het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging van ACM te voorkomen. NS heeft uiteindelijk geen voorlopige voorziening aangevraagd omdat ACM niet overging tot het vroegtijdig publiceren van de Vooraankondiging.
Is bij een eventuele rechtszaak nu de NS of de overheid aansprakelijk, indien benadeelde partijen een claim neerleggen?
De NS.
Herinnert u zich dat u meldde dat de NS de Nederlandse Corporate Governance Code integraal naleeft?4
Ja.
Bent u bekend met het volgende artikel uit die code: «II.2.12 Het remuneratierapport van de raad van commissarissen bevat een verslag van de wijze waarop het bezoldigingsbeleid in het afgelopen boekjaar in praktijk is gebracht en een overzicht van het bezoldigingsbeleid dat het komende boekjaar en de daaropvolgende jaren door de raad wordt voorzien. Het rapport vermeldt hoe het gekozen bezoldigingsbeleid bijdraagt aan de realisatie van de lange termijn doelstellingen van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming, in overeenstemming met het risicoprofiel. Het rapport wordt op de website van de vennootschap geplaatst. II.2.13 Het in best practice bepaling II.2.12 bedoelde overzicht bevat in ieder geval de volgende informatie: ... II.2.14 De belangrijkste elementen van het contract van een bestuurder met de vennootschap worden na het sluiten daarvan gepubliceerd, uiterlijk bij de oproeping voor de algemene vergadering waar de benoeming van de bestuurder wordt voorgesteld. Deze elementen betreffen in ieder geval de hoogte van het vaste salaris, de opbouw en hoogte van het variabel deel van de bezoldiging, de eventuele overeengekomen afvloeiingsregeling en/of vertrekvergoeding, de eventuele voorwaarden van een change of control clausule in het contract met de bestuurder en andere aan de bestuurder in het vooruitzicht gestelde vergoedingen, pensioenafspraken en de toe te passen prestatiecriteria»?
Ja.
Waarom heeft u geweigerd het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken, terwijl het volgens de code, die de NS zegt na te leven, op de website moet staan?
Er is geen sprake van weigering door wie dan ook om het remuneratierapport over 2013 en 2014 openbaar te maken. Zoals ik in de op 27 oktober aan uw Kamer toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Geurts aangaf is het remuneratierapport onderdeel van het jaarverslag van NS. Het jaarverslag is openbaar. In het jaarverslag over 2013 is onder het kopje beloning bestuurders, pag. 113, verslag gedaan van de remuneratie van de bestuurders over het jaar 2013. In het jaarverslag 2014 wordt er op pag. 153 en volgende verslag gedaan over de remuneratie van de bestuurders over het boekjaar 2014. De verslagen zijn te vinden via www.nsjaarverslag.nl, respectievelijk http://2013.nsjaarverslag.nl.
Kunt u ervoor zorgen dat de Kamer ze per ommegaande ontvangt, hetzij via de aandeelhouder, hetzij via de vennootschap? Kunt u ervoor zorgen dat indien zaken in II.2.13 niet zijn opgenomen, ze alsnog opgenomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u aangeven waar de stukken onder II.2.14 te vinden zijn? Indien ze niet openbaar zijn, kunt u dan bewerkstelligen dat ze zo spoedig mogelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u via de dechargeverlening op 4 maart 2015 goedkeuring verleend over de uitbetalingen van de bonussen van de Raad van Bestuur van de NS?
Nee. In het jaarverslag over 2014 staat dat de variabele beloning nog nader bepaald diende te worden (tabel op pagina 155). Die situatie was onveranderd tijden de AVA op 4 maart. Op 2 juni 2015 was er definitieve overeenstemming over de variabele beloningen. in mijn brief van 23 juni 2015 en in antwoord op vragen van uw Kamer van 20 juli 2015 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over het proces van vaststelling van de variabele beloning van beide NS-bestuurders, inclusief relevante data.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden, aangezien de vorige vragen meer dan twee maanden op antwoord gewacht hebben en de informatie echt beschikbaar moet zijn?
Twee weken was niet haalbaar, ruim drie weken is het geworden.
De rookoverlast van houtkachels, haarden en vuurkorven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) voor schadelijke rook uit onder meer houtkachels?1
Ja.
Op welke wijze wordt het advies verspreid dat mensen de kachel niet als hoofdverwarming moeten gebruiken en niet moeten stoken bij windstil weer?
In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is de handreiking «Houtstook door particulieren, hoe voorkom je overlast?» opgesteld, die onder andere de stoker adviseert over de beste stooktechniek, welke brandstoffen te gebruiken en wanneer beter niet kan worden gestookt. Deze brochure is thans beschikbaar via de link http://www.vvm.info/main.php?id=897, en zal binnenkort worden verspreid via de website van het Platform Houtstook (in oprichting). In dit Platform werkt een brede vertegenwoordiging van partijen uit het veld van onderzoek, maatschappelijke organisaties, ondernemers en overheden samen aan het verminderen en voorkomen van overlast en gezondheidseffecten van houtstook door particulieren. Ook MilieuCentraal geeft op haar website informatie over hoe overlast door houtstook kan worden voorkomen. MilieuCentraal wijst er op dat een toename van houtkachels en open haarden in woonwijken vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit en geurhinder niet gewenst is en adviseert de potentiële koper milieuvriendelijker alternatieven voor verwarming te overwegen. Daarnaast heeft MilieuCentraal een «modelpagina» over overlast door houtstook samengesteld die is gepubliceerd in huis-aan-huis bladen.
Bent u bekend met het rapport «Rookoverlast houtkachels, haarden en vuurkorven: burenruzie of milieuprobleem?» van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)?2
Ja, het betreft hier een in 2006 verschenen rapport van de wetenschapswinkel van de Rijksuniversiteit Groningen.
Kunt u reageren op de conclusie op pagina 32 van dit rapport dat «De gemeenten aanmerkelijk minder (doen) dan zij kunnen bij het bestrijden van rookoverlast. Dat heeft deels te maken met een laag niveau van regelgeving, maar voor een belangrijk deel ook met mentaliteit: klachten worden bagatelliserend bestempeld als «burenruzies».»?
De in het antwoord op vraag 2 genoemde brochure bevat informatie over wat burgers die overlast ondervinden kunnen doen en hoe GGD-en en gemeenten met klachten van burgers kunnen omgaan. Het is verder aan gemeenten om te bepalen op welke wijze zij invulling geven aan hun bevoegdheden bij het bestrijden van rookoverlast.
Kunt u uw reactie geven op de aanbevelingen voor beleidsmakers die in dit rapport gedaan worden?
De aanbevelingen voor beleidsmakers in het rapport zijn deels gericht aan gemeenten en deels aan de rijksoverheid. Een aantal daarvan heeft betrekking op het verbeteren van de informatievoorziening en het vergroten van het bewustzijn van de overlast door houtrook en de mogelijke gezondheidseffecten daarvan. Hierin zijn door de rijksoverheid inmiddels stappen gezet, zoals is toegelicht bij de antwoorden op de vragen 2 en 4. In Europees verband is in 2014 een voorstel van de Europese Commissie aangenomen om in het kader van de Ecodesign richtlijn de typekeuringseisen eisen voor houtkachels aan te scherpen.
Het bericht dat jeugdzorg belang van het kind uit het oog verliest |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugdzorg verliest belang kind uit het oog»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de situatie dat kinderen en hun behoeftes niet centraal staan bij de zorg die zij ontvangen? Zo ja, wat is uw aanpak om de situatie van deze kinderen te verbeteren? Zo nee, hoe kan het dat deze signalen u niet bereiken?
Zoals ik uw Kamer per brief van 10 november 2015 over de voortgang van het gedecentraliseerd jeugdstelsel heb aangegeven, herken ik de aandachtspunten in het rapport van de Kinderombudsman, zoals dat de toegang nog in ontwikkeling is, de communicatie naar cliënten beter kan, de wachttijden beperkt moeten zijn en dat de administratieve lasten omlaag moeten. Over al deze punten heb ik de afgelopen maanden overleg gevoerd met gemeenten en aanbieders. In mijn brief van 21 september 2015 aan de wethouders heb ik expliciet aandacht gevraagd voor de communicatie aan burgers, het omgaan met budgetplafonds en wachttijden en terugdringen administratieve lasten. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in reactie op het rapport aan de aanbevelingen te herkennen en dat deze hoog op de agenda van gemeenten staan.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ambtenaren op de stoel van de zorgprofessional gaan zitten, en van daaruit de zorg voor kinderen bepalen? Deelt u de mening dat alleen zorgprofessionals en het kind mogen aangeven wat voor zorg het kind behoeft? Welke stappen moeten ouders ondernemen die dit toch overkomen?
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 16 november jl. heb ik met uw Kamer stil gestaan bij de zorgen die er bij uw Kamer leven rond de toegang tot jeugdhulp. Tijdens dit overleg heb ik aangegeven het met uw Kamer eens te zijn dat de belangen van kinderen niet ondergeschikt mogen raken aan de knelpunten rond inkoop, administratieve lasten en communicatie bij de toegang tot jeugdhulp. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om voor kinderen en hun ouders een adequaat zorgaanbod te bieden. Net zo min als zorgverzekeraars mogen gemeenten niet op de stoel van zorgprofessionals gaan zitten. Hulpverleners hebben een autonome, professionele verantwoordelijkheid. Daarvoor zijn in de wet verschillende waarborgen opgenomen. Zoals kwaliteitseisen ten aanzien van de toegang en de hulpverlening.
Waar kunnen ouders terecht die signalen en klachten hebben dat er geen of niet passende zorg wordt geboden voor hun kind? Hoe gaat u bekend maken aan ouders waar zij terecht kunnen? Wat gaat u vervolgens ondernemen op basis van binnengekomen klachten? Gaat u gemeenten stimuleren deze of soortgelijke aanpakken in te voeren? Bent u bereid hierover overleg te voeren met de VNG?
Ouders kunnen met hun klachten terecht bij de gemeenten. Dat is wettelijk geregeld. Verder zijn er verschillende klacht- en meldpunten en de Kinderombudsman, waar ouders terecht kunnen. De cliëntenorganisaties verzamelen dergelijke signalen in de driemaandelijkse monitor over het jeugdstelsel. Ik heb de Kinderombudsman gevraagd om de voorbeelden waarin het met de toegang en kwaliteit van de jeugdhulp niet goed gaat, aan mij te melden, zodat ik een beeld krijg van de aard en omvang van de problemen. Ik zal de uitkomsten met de VNG bespreken en samen met de VNG bekijken hoe we gemeenten de komende periode kunnen ondersteunen om een duurzame kwaliteitslag in de toegang tot jeugdhulp te realiseren.
Het artikel “Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders” |
|
Aukje de Vries (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eumedion vreest uitbuiting kleine aandeelhouders»?1
Ja. Ik heb ook kennis genomen van het concept position paper van Eumedion hierover.
Ziet u net als institutionele beleggers risico’s in de toegenomen concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen?
Alvorens deze vraag te beantwoorden, hecht ik eraan nader in te gaan op de gegevens uit het concept position paper. Eumedion stelt dat het aantal Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder (gedefinieerd als een partij die meer dan 30% van de stemrechten houdt) bijna verdubbeld is in vergelijking met tien jaar geleden. In 2005 kende 23% van de beursvennootschappen met statutaire zetel in Nederland een controlerend aandeelhouder, terwijl dit percentage in 2015 44% bedraagt, aldus Eumedion. Ik wil dit geschetste beeld van «verdubbeling» van het aantal vennootschappen met controlerende aandeelhouders nuanceren en er tevens op wijzen dat het aantal aan Euronext Amsterdam genoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland tussen 2005 en 2015 is afgenomen. Het percentage van 23% komt uit het onderzoek van Van der Elst, De Jong en Raaijmakers, Een overzicht van juridische en economische dimensies van de kwetsbaarheid van Nederlandse beursvennootschappen, ten behoeve van de SER Commissie Evenwichtig Ondernemingsbestuur. In tabel 39 op p. 52 van het onderzoek wordt over een aantal jaren de concentratie van het aandelenbezit geschetst in vennootschappen met een beursnotering aan Euronext Amsterdam en statutaire vestiging in Nederland (p. 46). Dat waren er in 2005 129 (tabel 35, p. 47), waarvan circa 30 vennootschappen met een controlerend aandeelhouder. Eumedion komt in 2015 tot een percentage van 44% van Nederlandse beursvennootschappen, inclusief vennootschappen die buiten Nederland aan de beurs genoteerd zijn, exclusief administratiekantoren. Dat zijn in totaal 154 (excl. buitenlands genoteerde vennootschappen 99). Het gaat dan om 68 vennootschappen met een controlerende aandeelhouder, waarvan 32 in Nederland aan de beurs genoteerd. Of de concentratie van macht en zeggenschap van controlerende aandeelhouders bij Nederlandse beursvennootschappen is toegenomen, kan ik op basis van deze gegevens niet beoordelen. Ik signaleer – in vogelvlucht – dat aandeelhouders sinds 2005 meer rechten hebben gekregen en actiever zijn geworden, dat vennootschappen meer aandacht hebben voor hun aandeelhouders en dat zowel vennootschappen als aandeelhouders nadrukkelijker worden aangesproken op hun langetermijnbetrokkenheid. In dat licht acht ik het voorstelbaar dat vennootschappen, wellicht meer dan voorheen, op zoek zijn naar stabiele aandeelhouders die zich voor langere tijd aan de vennootschap verbinden. Een controlerend aandeelhouder is doorgaans voor de langere termijn betrokken bij de vennootschap, maar er kunnen ook risico’s kleven aan concentratie van zeggenschap bij een grootaandeelhouder. Ik zal hierop nader ingaan bij de beantwoording van vragen 3, 4 en 5.
Bent u van mening dat minderheidsaandeelhouders van Nederlandse beursvennootschappen met een controlerend aandeelhouder beter beschermd moeten worden tegen deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Eumedion is van mening dat de bescherming van de minderheidsaandeelhouders bij vennootschappen die worden gekenmerkt door een controlerend aandeelhouder achterloopt op die van de minderheidsaandeelhouder na gestanddoening van een openbaar bod. Eumedion meent dat de bescherming van minderheidsaandeelhouders in going concern situaties ten minste gelijk dient te zijn aan die in een post-bidsituatie. Eumedion meent verder dat de bijzondere zorgplicht van meerderheidsaandeelhouders jegens minderheidsaandeelhouders nadere invulling behoeft. Daartoe doet Eumedion een aantal voorstellen. Eumedion meent voorts dat de Nederlandse corporate governance code een te «licht» instrument is voor vennootschappen met een controlerende aandeelhouder die ook gelieerd is aan het bestuur of de raad van commissarissen. De algemene vergadering kan de rol als ultieme «waakhond» van de code niet waarmaken wanneer de vergadering wordt gedomineerd door een dergelijke controlerende aandeelhouder, aldus Eumedion.
Het Nederlandse vennootschapsrecht strekt er enerzijds toe om ondernemers een juridische infrastructuur te bieden die hen in staat stelt hun activiteiten ten volle te ontplooien en anderzijds om de bij de vennootschap betrokkenen, waaronder aandeelhouders en crediteuren, voldoende bescherming te bieden tegen (machts)misbruik. Tussen beide doelstellingen dient een zeker evenwicht te bestaan. Het vennootschapsrecht kent waarborgen ter bescherming van de belangen van minderheidsaandeelhouders in de wet en de Nederlandse corporate governance code. Voor alle bij de vennootschappelijke organisatie betrokkenen geldt de verplichting om zich jegens elkaar te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De Hoge Raad overwoog dat de in art. 2:8 BW neergelegde regel onder meer mee brengt dat de vennootschap zorgvuldigheid moet betrachten met betrekking tot de belangen van al haar aandeelhouders. De uitwerking van deze zorgvuldigheidsplicht zal mede afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer in aanmerking mag worden genomen dat sprake is van minderheidsaandeelhouders en meerderheidsaandeelhouders (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9145). Het bestuur en de raad van commissarissen hebben het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming als richtsnoer en zijn gebonden aan normen voor behoorlijke taakvervulling en voor het omgaan met tegenstrijdige belangen. Daarnaast hebben aandeelhouders die een bepaald deel van het geplaatst kapitaal vertegenwoordigen het recht om een rechterlijke machtiging te verzoeken tot bijeenroeping van een algemene vergadering, een onderwerp op de algemene vergadering te agenderen, en om een enquête te verzoeken. Voorts dient het bestuur de algemene vergadering inlichtingen te verschaffen en alle besluiten omtrent een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming ter goedkeuring voor te leggen. Aandeelhouders met een redelijk belang kunnen ook vernietiging van een besluit van een orgaan vorderen. Daarnaast worden beleggers beschermd door wet- en regelgeving op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Zo is een aandeelhouder wanneer deze overwegende zeggenschap (30% of meer van de stemrechten in de algemene vergadering) in een beursvennootschap verkrijgt, op grond van art. 5:70 van de Wft verplicht om een openbaar bod uit te brengen op alle overige aandelen. Dit biedt beleggers met een minderheidsbelang de mogelijkheid om hun aandelen van de hand te doen. Het verplichte openbaar bod moet plaatsvinden tegen een billijke prijs. Het vennootschaps- en effectenrecht vloeien voor een deel voort uit Europese regelgeving.
Het risico dat een meerderheidsaandeelhouder zijn invloed in de vennootschap aanwendt ten koste van het belang van de vennootschap, inclusief belangen van minderheidsaandeelhouders, wordt mede door bovenstaande normen tegengegaan. Daarbij is er een samenstel van materiële normen en procedurevoorschriften. Procedurevoorschriften zijn bijvoorbeeld gekwalificeerde meerderheids- of quorumeisen aan bepaalde besluiten, of een goedkeuringsrecht van een orgaan van de vennootschap. Dergelijke voorschriften stellen bepaalde drempels aan de besluitvorming. Dit biedt minderheidsaandeelhouders een hogere mate van bescherming, ten koste van een verminderde slagvaardigheid van de vennootschap. Voor procedurevoorschriften speelt rechtszekerheid een grote rol, omdat een besluit niet tot stand komt of niet wordt uitgevoerd indien niet aan de eisen wordt voldaan. De materiële, open normen vloeien bijvoorbeeld voort uit het recht om vernietiging van een besluit te vorderen wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid, uit het enquêterecht wegens gegronde redenen om aan een juist beleid of een juiste gang van zaken te twijfelen, of uit de aansprakelijkstelling van een bestuurder wegens onbehoorlijke taakvervulling. Deze normen spelen een rol bij de afweging die organen van de vennootschap maken bij hun handelen en besluitvorming, maar belemmeren deze niet op voorhand. Wel zijn kosten verbonden aan het starten van een procedure en is de toegang tot procedures beperkt tot wettelijk afgebakende belanghebbenden.
Eumedion stelt verschillende procedurevoorschriften voor (bijvoorbeeld quorumeisen aan bepaalde besluiten en het bij bepaalde besluiten niet meetellen van stemrecht van controlerende aandeelhouders). Mede in het licht van bovenstaande, ligt het in de rede om terughoudend te zijn om nieuwe procedurevoorschriften te introduceren.
Eumedion kwalificeert haar concept position paper als discussiestuk en nodigt uit tot commentaar. Ik vind het prijzenswaardig dat Eumedion actief inspringt op recente ontwikkelingen en eerst een discussie met belanghebbenden over haar voorstellen wil voeren. Ik wacht de definitieve voorstellen van Eumedion – en de onderbouwing ervan – met belangstelling af.
Wat vindt u van de door Eumedion gepresenteerde voorstellen om minderheidsaandeelhouders beter te beschermen?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in navolging van de voorstellen van Eumedion, wettelijke maatregelen te treffen om de bescherming van minderheidsaandeelhouders beter te borgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u concreet nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan de genoemde toezeggingen uit het position paper in te vullen? (Het gaat hierbij om de toezeggingen van het kabinet om i) «de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek nader te bezien en ii) de Wet bestuur en toezicht in 2016 te evalueren»).
In het kader van de consultatie van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit openbare biedingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit artikel 10 overnamerichtlijn is door diverse betrokkenen een aantal aandachtspunten naar voren gebracht die van belang zijn voor het verloop en de uitkomst van openbare overnamebiedingen. Dit betreft onder meer de wijze waarop na het uitbrengen van een openbaar bod «uitstoting» van, en verkoop door, minderheidsaandeelhouders in Nederlandse doelvennootschappen plaatsvindt en de positie van minderheidsaandeelhouders in algemene zin, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. In de nota van toelichting bij dit Besluit van 9 maart 2012 (Stb. 2012, 196) is vermeld dat dit separaat zal worden bezien in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het position paper van Eumedion vormt een goede aanleiding om aan deze toezegging vervolg te geven. Ook om die reden wacht ik de definitieve voorstellen van Eumedion met belangstelling af.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet bestuur en toezicht heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de wet na drie jaar te evalueren. De evaluatie staat gepland voor 2016, drie jaar na de inwerkingtreding van de wet. De evaluatie heeft betrekking op de volgende onderdelen van de wet: aansprakelijkheid van bestuurders (artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek); belang van de vennootschap als richtsnoer voor bestuurders (artikel 2:129/239 lid 5 BW); tegenstrijdig belang bestuurders (artikel 2:129/239 lid 6 BW); monistisch bestuursmodel (2:129a/239a, 132/242 lid 1, 134/244 en 164a/274a BW); overeenkomst met bestuurder geen arbeidsovereenkomst (2:132 lid 3); beperking combinatie aantal bestuurs- en toezichtsfuncties (2:132a/242a/297a BW); bindende voordracht (2:133 BW); tegenstrijdig belang commissarissen (2:140/250 lid 5 BW); beperking aantal commissariaten (2:142a/252a/297b BW) en evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen (artikel 2:166/276 BW). Doel van de evaluatie is om na te gaan of de doelstellingen van de wet zijn bereikt en of de wet werkt zoals beoogd.
De veiligheid van LHBT asielzoekers in opvanglocaties |
|
Attje Kuiken (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 23 oktober 2015 van het COC over de brandbrief aangaande de veiligheid van LHBT asielzoekers in AZC's?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er vanuit verschillende hoeken signalen komen over asielzoekers die zich vanwege hun geaardheid niet veilig voelen in de opvang en dat er gedreigd wordt met verkrachting en fysieke mishandeling? Zo ja, kunt u aangeven om welke schaal het gaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat zowel het COA als het COC signalen hebben ontvangen over LHBT asielzoekers die in de opvang te maken kregen met een onveilige situatie. In de afgelopen periode, waarin er sprake was van een ongekend hoge instroom, heeft zich een tiental meldingen voorgedaan, afkomstig van acht verschillende opvanglocaties. Daaraan voorafgaand was het aantal signalen zeer gering.
Kunt u verklaren hoe het kan dat de problematiek van deze groep asielzoekers wel bij het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) wordt gemeld maar dat dit niet heeft geleid tot oplossingen zodat het pesten en de bedreigingen gewoon door gaan?
Het handhaven van de veiligheid in opvanglocaties is een van de prioriteiten van het COA. Het COA is er voorts mee bekend dat een aantal groepen in de opvanglocaties kwetsbaar zijn. Daarom wordt er extra aandacht besteed aan de veiligheid van deze groepen, mede op basis van aanbevelingen uit het in 2012 verschenen rapport inzake het bevorderen van de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang, meer specifiek LHBT’s en christenen. Het aantal signalen omtrent incidenten waarbij LHBT’s betrokken waren was tot voor kort dan ook minimaal. Evenals in de maatschappij buiten de opvanglocaties is het helaas niet mogelijk om volledige veiligheid te garanderen.
Deelt u de mening dat bovenstaande onacceptabel is en de hoge instroom en zware werkdruk voor de COA medewerkers niet ten koste gaat van de veiligheid van deze kwetsbare groep?
Er was de afgelopen periode sprake van een ongekend hoge instroom die tevens gepaard ging met de inzet van noodopvanglocaties. In deze locaties zijn de opvangvoorzieningen zodanig dat de privacy minder dan in de reguliere opvangvoorzieningen geboden kan worden.
Ik ben het met uw Kamer eens dat de hoge instroom en de daaruit voortvloeiende hoge werkdruk voor COA medewerkers niet ten koste mogen gaan van de veiligheid in de opvanglocaties. De COA medewerkers doen er alles aan om ook in deze onorthodoxe situatie veiligheid te blijven bieden, ook in de noodopvanglocaties. Ook hier geldt echter dat volledige veiligheid helaas niet gegarandeerd kan worden.
Bent u bereid passende maatregelen te nemen ter bescherming van de LHBT asielzoekers in de opvang? Zo ja, hoe staat u tegenover gedane voorstellen zoals een aparte categoriale opvang voor LHBT asielzoekers en het instellen van een vertrouwenspersoon?
Zoals in het antwoord op vraag 3 al is aangegeven, heeft het COA veel aandacht voor de veiligheid van kwetsbare groepen in de opvang. Het aantal incidenten, voorafgaand aan de situatie van de hoge instroom, was zeer gering. COA medewerkers zijn getraind om signalen dat er sprake is van een onveilige situatie te herkennen en om hierover in gesprek te gaan. Gesprekken met (potentiele) slachtoffers zijn er mede op gericht om vertrouwen te scheppen en aan te geven dat de bewoner bij de COA medewerkers terecht kan voor hulp en ondersteuning. Tevens kan worden doorverwezen naar belangenorganisaties, in geval van LHBT’s, het COC.
Ik verwijs hierbij tevens naar het vorig jaar tussen het COA en het COC gesloten convenant, waarin is opgenomen dat het voor het gevoel van veiligheid van essentieel belang is dat bewoners met een vertrouwenspersoon kunnen praten over hun situatie en over hun angst. Het convenant vermeldt tevens dat bij het COA de medewerkers deze rol van vertrouwenspersoon hebben. Als medewerkers deze rol niet (voldoende) kunnen invullen ondersteunt het COA hen door middel van voorlichting en training. Ik vind het van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden en zie daarmee geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon.
Categoriale opvang voor LHBT-asielzoekers acht ik niet wenselijk. Een aparte opvang is naar mijn mening stigmatiserend. Ook zou een dergelijke locatie nu juist voorwerp van bedreigingen kunnen worden.
De inval van de Turkse politie bij een mediaconcern in Turkije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bestorming door de Turkse politie van een mediaconcern in Istanbul?1
Welke precieze informatie heeft u over deze gebeurtenis en wat is uw reactie erop?
Op welke wijze bent u bereid deze gebeurtenis scherp te veroordelen en de Turkse ambassadeur bij u op het matje te roepen?
Deelt u de opvatting dat dit optreden van de Turkse regering een forse schending van de persvrijheid in Turkije oplevert? Zo ja, op welke wijze kunt u in Europees verband aandacht vragen voor de persvrijheid in Turkije en eraan bijdragen dat dit namens de EU richting Turkije geadresseerd wordt?
Deelt u de opvatting dat deze inval tevens een inbreuk op de democratische rechtsorde in Turkije inhoudt, nu deze plaatsvindt vlak voor de parlementsverkiezingen? Zo nee, waarom niet?
Hoe verhouden zulke inbreuken op de persvrijheid en de democratische rechtsorde zich met de ambities van Turkije om lid te worden van de Europese Unie? Deelt u de mening dat Turkije geen lid kan worden van de EU als dit soort inbreuken op de persvrijheid niet volledig wordt uitgebannen?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een jaar geleden ook al tientallen journalisten werden gearresteerd en er blijkbaar geen enkele veranderde houding in het optreden van de Turkse regering is te bespeuren? Welke instrumenten heeft de EU om hier in het belang van de persvrijheid in Turkije toch vooruitgang op te kunnen stimuleren?2
De sociale kloof in de EU |
|
Marit Maij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sociale kloof in de EU neemt toe»?1 Bent u op de hoogte van het genoemde rapport van de Bertelsmann Stichting?2
Ja en ja.
Wat is uw reactie op het rapport van de Bertelsmann Stichting waaruit blijkt dat de sociale kloof in de EU is toegenomen? Hoe verhouden de uitkomsten van het rapport over werkloosheid en armoede in de EU zich tot de cijfers van de Europese Commissie die hierover officieel beschikbaar zijn? Hoe verhouden de uitkomsten wat betreft Nederland zich tot de officiële Nederlandse cijfers?
Het rapport van de Bertelsmann Stichting laat zien dat Europa nog voor grote uitdagingen staat, ondanks de voorzichtige eerste tekenen van economisch herstel. Het rapport laat ook zien dat hoewel de financieel-economische crisis alle lidstaten geraakt heeft, sommige lidstaten harder getroffen zijn dan anderen. Ook het economisch herstel is niet in alle landen even robuust. De urgentie van de strijd tegen werkloosheid en armoede is groot. Structurele hervormingen in de lidstaten zijn noodzakelijk om de economische groei te bevorderen en de werkgelegenheid te stimuleren. Nederland benadrukt daarom in EU-verband het belang van structurele hervormingen door lidstaten. Armoedebestrijding is bovendien één van de prioriteiten tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Hoewel armoedebestrijding in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de lidstaten zelf, kunnen lidstaten wel van elkaar leren door kennis en ervaringen uit te wisselen. Tijdens het voorzitterschap zal Nederland zich ervoor inzetten om de uitwisseling van «best practices» op het gebied van armoedebestrijding te bevorderen.
De cijfers over armoede en werkloosheid die in het rapport van de Bertelmann Stichting gebruikt worden, komen van Eurostat. Eurostat is het statistische bureau van de Europese Unie. De Europese Commissie maakt net als de Bertelmann Stichting gebruik van deze Eurostat cijfers. De Nederlandse cijfers worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeleverd aan Eurostat. De Eurostat cijfers en de officiële Nederlandse cijfers van het CBS zijn dus gelijk aan elkaar.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het rapport dat het aantal EU-burgers tussen de 20 en 24 jaar dat geen werk heeft en ook geen opleiding volgt in 25 van de 28 lidstaten is toegenomen en dat alleen in Duitsland en Zweden het perspectief voor deze leeftijdsgroep verbeterd is? Wat zegt deze uitkomst volgens u over de effectiviteit van de Europese Jeugdgarantie? Moet de effectiviteit van de Jeugdgarantie volgens u vergroot worden? Zo ja, op welke wijze?
Het baart mij zorgen dat – ondanks dat het herstel van de financiële crisis is ingezet – het aantal jongeren in Europa tussen de 20 en 24 jaar dat geen baan heeft of opleiding volgt in de meeste lidstaten niet is verminderd. Dit geldt overigens niet voor de totale doelgroep van de Jeugdgarantie, 15 tot 24-jarigen. Daar is er juist verbetering te constateren voor de EU als geheel en ook voor een meerderheid van de afzonderlijke lidstaten3.
De Jeugdgarantie is medio 2014 van start gegaan met als doel de bestrijding van jeugdwerkloosheid. De eerste activiteiten op het gebied van de Jeugdgarantie in verschillende lidstaten zijn volgens een recente analyse van de Europese Commissie4 bemoedigend. Zo zijn o.a. het instrumentarium en het institutionele raamwerk om jongeren aan een baan te helpen in de Europese lidstaten versterkt. Wel bestaan er verschillen tussen lidstaten in de mate van waarin deze verbeteringen zijn doorgevoerd. Maar het is in mijn ogen nog te vroeg om op basis daarvan (in samenhang met dit rapport) conclusies te trekken over de effectiviteit van dit instrument. Ik kan daarom in dit stadium niet oordelen of en hoe de effectiviteit van de Jeugdgarantie vergroot zou moeten worden.
Hoe brengt Nederland het er vanaf wat betreft armoede en werkloosheid onder jongeren in vergelijking met de andere Europese lidstaten? Welke redenen liggen eraan ten grondslag dat het perspectief voor deze groep de afgelopen periode in Nederland niet verbeterd is? Welke maatregelen voorziet u om armoede onder jongeren terug te dringen en hun kansen op werk en een opleiding te vergroten?
In het tweede kwartaal 2015 lag de jeugdwerkloosheid in Nederland op 11%. Internationaal gezien is dat erg goed. Alleen Oostenrijk, Denemarken en Duitsland hebben iets lagere percentages5. Als we kijken naar de indicator voor risico op armoede en sociale uitsluiting zoals ook gehanteerd in de Europa 2020 strategie, zien we dat Nederland het ook goed doet. Het aantal personen met risico op armoede of sociale uitsluiting in de groep 18–25-jarigen is lager dan het EU gemiddelde, en ook lager dan in landen als Zweden, Denemarken en Noorwegen6.
De jeugdwerkloosheid in Nederland laat weliswaar een voorzichtig herstel zien, maar we zijn er nog niet. Ondanks de aantrekkende economie is een deel van de jongeren onnodig (lang) werkloos. Zij kunnen wel werken, maar hebben ondersteuning nodig voor het vinden van werk. Dat deze jongeren onnodig werkloos blijven kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een verkeerde studiekeuze, matig ontwikkelde werknemersvaardigheden, weinig effectief zoekgedrag, het ontbreken van een startkwalificatie en/of van discriminatie. Met de brief van 31 maart 2015 heb ik aangegeven dat het kabinet daarom ook de komende jaren zich blijft inzetten om de kansen op werk voor jongeren te vergroten. Immers, het onbenut laten van jong talent nu en in de toekomst is sociaal en economisch onwenselijk. Zoals eerder toegezegd ontvangt u voor de begrotingsbehandeling van SZW de nadere uitwerking van de plannen.
De uitspraken van de voorzitter van de Regiegroep Vitale Varkenshouderij, waarin hij stelt dat hij geen heil ziet in het verkleinen van de varkensstapel. |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mes niet in varkensstapel»?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraken van de heer Rosenthal (voorzitter van de Regiegroep Vitale Varkenshouderij), waarin hij stelt dat hij geen heil ziet in het verkleinen van de varkensstapel om daarmee de malaise in de sector te lijf te gaan?
Het huidige ondernemersmodel waarbij de varkenshouderij sterk afhankelijk is van export naar derde landen en moeite heeft om te concurreren vanwege gebrek aan onderscheidend vermogen, biedt op termijn weinig perspectief. De slechte marktsituatie in de varkenshouderij onderstreept de noodzaak om te komen tot een versnelde vitalisering van de sector. De Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal zet zich in op het versterken van de marktoriëntatie en marktpositie van de Nederlandse varkenssector met onderscheidende kwaliteitsproducten binnen de wettelijke kaders en de gemaakte afspraken over duurzaamheid. De nadruk ligt hierbij primair op de Europese markt. De omvang van de varkensstapel kan een resultante zijn van dit proces. Het is aan de Regiegroep vitale varkenshouderij om zich te buigen over noodzakelijke maatregelen, de gevolgen hiervan voor de varkenshouders, mogelijke flankerende maatregelen en de gevolgen voor de omvang van de varkensstapel. De regiegroep zal begin 2016 een plan van aanpak presenteren.
Deelt u de mening dat het verkleinen van de varkensstapel juist wel nodig is, niet alleen om de crisis in de varkenssector te stoppen maar ook om het milieu en de omgeving van deze bedrijven te ontzien?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het zowel onrealistisch als ongewenst is dat vanuit Nederland grote delen van de wereld van varkensvlees worden voorzien, en dat deze varkens beter lokaal kunnen worden gehouden om zowel de omwonenden als het milieu in Nederland te ontzien?
Circa 80% van de Nederlandse export van varkensvlees vindt plaats naar de Europese markt, de overige export vindt plaats naar naburige landen en overige derde landen. De opmerking van de heer Rosenthal over het versterken van de exportstrategie naar de wereldmarkt heeft vooral betrekking op neven- en restproducten van het varken die niet in Europa geconsumeerd worden. Het optimaal verwaarden van alle onderdelen van het varken is belangrijk voor het rendement van de varkenshouderij. Dit geldt zowel voor het gangbaar als het onder duurzame concepten geproduceerde varkensvlees zoals Beter Leven kenmerk en biologisch.
Bent u bereid om u in te blijven zetten voor een inkrimping en extensivering van de varkenshouderij? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Het bericht 'Noorden laat zware misdaad liggen' |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Noorden laat zware misdaad liggen»?1
Ja
Klopt het dat het team Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche (DRR) zou worden uitgebreid van 12 tot 75 fte? Is het waar dat dit team nu 18 fte telt? Zo ja, wanneer zal de beoogde uitbreiding worden gerealiseerd?
Het team Opsporing Ondermijning van de Dienst Regionale Recherche heeft per 1 november 2015 een formele bezetting van 35,43 fte en wordt in de nieuwe formatie uitgebreid naar 69 fte.
Mede door de personele reorganisatie heeft het team Opsporing Ondermijning te maken met vacatures. In de Eenheid zijn tijdelijk 12 FTE extra vrijgemaakt die ingezet worden op ondermijning. In november wordt dit aantal nog eens uitgebreid met 12 fte tijdelijke tewerkstellingen en komt de inzet daarmee uit op 59 fte voor het team. Na de personele reorganisatie zullen deze tijdelijke mensen worden vervangen door vaste medewerkers. Uiteraard zijn er naast dit team meerdere medewerkers die zich bezighouden met de aanpak van Ondermijning.
Hoeveel grote onderzoeken, op eigen initiatief van de recherche in Noord-Nederland, zijn er de afgelopen vijf jaar gestart?
Op eigen initiatief zijn er in de jaren 2013, 2014 en 2015 respectievelijk 24, 21 en 26 (d.d. 9 november 2015) grote ondermijningsonderzoeken vanuit de recherche gestart. In de twee daaraan voorafgaande jaren zijn de cijfers niet eenduidig in verband met de overgang van de drie noordelijke korpsen naar de Nationale Politie.
Deelt u de vrees van het Openbaar Ministerie (OM), dat het tekortschieten van recherchecapaciteit Noord-Nederland het aantrekkelijk maakt voor criminelen? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit waterbedeffect te bestrijden?
In het krantenartikel waaraan de leden Oskam en Mulder refereren, blijkt dat de officier heeft gereageerd op een opmerking die de toenmalige burgemeester van Groningen in 2013 heeft gedaan. Hij heeft in algemene termen gesproken over mogelijke effecten van minder politie-inzet op de langere termijn. Hij heeft niet gezegd dat dit «waterbedeffect» nu reeds zichtbaar is.
Deelt u de constatering van het OM, dat de informatiepositie van de politie in Noord-Nederland ondermaats is? Zo ja, welke maatregelen neemt u teneinde die informatiepositie te versterken?
In afwachting van de personele reorganisatie zijn er op dit moment vacatures voor de nieuw in te richten Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO). De capaciteit van de intelligence organisatie is daardoor nog niet op orde. Hoewel in de afgelopen drie jaar de informatiepositie naar een hoger niveau is gebracht, dient deze nog verder versterkt te worden. In afwachting van de personele reorganisatie is ten aanzien van de aanpak van ondermijning nog 8 fte tijdelijk toegevoegd aan de DRIO. Vanuit de informatiepositie wordt maandelijks een beeld gegeven van ondermijnende criminaliteit in de eenheidsbriefing. Samen met de partners in RIEC verband zijn dit jaar criminaliteitsbeelden verstrekt van ondermijnende criminaliteit op het terrein van hennep en OMG’s. Ook is begin 2015 gestart met een informatieplein ondermijnende criminaliteit.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Dat is helaas niet gelukt.
De uitbreiding van de voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven per 1 januari 2016 |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat per 1 januari 2016 de voorschotregeling voor slachtoffers van zeden- en geweldsmisdrijven wordt uitgebreid naar slachtoffers van alle andere misdrijven, zoals voorzien in het betreffende uitvoeringsbesluit?1
Ja.
Wordt vanuit de betrokken organisaties, te weten de politie, het openbaar ministeri (OM), Slachtofferhulp Nederland, de rechtspraak en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), deze uitbreiding vanaf 1 januari 2016 ook proactief gecommuniceerd naar slachtoffers van misdrijven? Kunt u het implementatieproces hiervan bij de betrokken organisaties beschrijven?
Het is zeker van belang dat slachtoffers, die op grond van voorschotregeling in aanmerking komen voor een voorschot, hierover worden geïnformeerd. De aangewezen partij om dit te doen is het CJIB, omdat het CJIB met het slachtoffer communiceert over de inning van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel en het eventueel uitkeren van een voorschot. Dit doet het CJIB namens het OM.
Op dit moment komen alleen slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven in aanmerking voor een voorschot. Per 1 januari 2016 kunnen ook slachtoffers van alle overige misdrijven in aanmerking komen voor een voorschot. Het CJIB zal deze slachtoffers hierover informeren als in hun zaak door de rechter een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd aan de veroordeelde.
Momenteel bereidt het CJIB zich hierop voor. Het doet dit door medewerkers op te leiden om vragen over de uitbreiding van de voorschotregeling te kunnen beantwoorden en door de brieven aan te passen.
Slachtofferhulp Nederland en het OM zullen via hun website communiceren over de uitbreiding van de voorschotregeling. Intern zijn de medewerkers van Slachtofferhulp Nederland inmiddels geïnformeerd over de aanstaande uitbreiding.
De overige organisaties zijn op de hoogte van uitbreiding van de voorschotregeling. Zij zullen echter een minder actieve rol spelen met betrekking tot de communicatie over de voorschotregeling.
Herinnert u zich de ingevoerde beleidsregel voor oude, bij het CJIB nog openstaande, schadevergoedingsmaatregelen d.d. 27 november 2011?2
Ja.
Is het denkbaar dat evenals in 2011 bij de inwerkingtreding van de genoemde uitbreiding een ongelijkheid ontstaat in 2016 tussen de slachtoffers met een nog bij het CJIB openstaande schadevergoedingsmaatregel die wél voor een voorschot van het CJIB in aanmerking kunnen komen, en de slachtoffers met een nog bij het CJIB openstaande schadevergoedingsmaatregel die daarvoor nog niet in aanmerking komen, zoals door u aangegeven in de vorige vraag genoemde beleidsregel?
De uitbreiding van de voorschotregeling is alleen van toepassing op schadevergoedingsmaatregelen die zijn opgelegd bij rechterlijke uitspraken, die onherroepelijk zijn geworden na 1 januari 2016. In 2016 kan het dus nog voorkomen dat het CJIB schadevergoedingsmaatregelen int, waarbij slachtoffers geen aanspraak maken op een voorschot.
Zo ja, kunt u aangeven hoe u hierop anticipeert evenals in 2011 en of er tevens ruimte bestaat om de voorschotregeling te verruimen voor openstaande schadevergoedingsmaatregelen bij het CJIB, waarvan de uitspraak voor 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden?
Er is geen ruimte om de voorschotregeling te verruimen voor openstaande schadevergoedingsmaatregelen waarvan de uitspraak voor 1 januari 2016 onherroepelijk is geworden.
Bij de invoering van de huidige voorschotregeling is er bewust voor gekozen deze in eerste instantie te beperken tot gewelds- en zedenmisdrijven en niet ook uit te breiden naar alle overige misdrijven. Die uitbreiding is destijds bij amendement ingevoegd in het wetsvoorstel.
De kosten van deze uitbreiding naar overige misdrijven werden in 2011 geraamd op circa € 5 miljoen per jaar.3 Daarvoor was geen geld gereserveerd. Een invoeringstermijn van 5 jaar voor de uitbreiding naar overige misdrijven werd als financieel noodzakelijk gezien en is vastgelegd in de voorschotregeling.
Het per 1 januari 2016 alsnog verruimen van de uitbreiding van de voorschotregeling naar openstaande schadevergoedingsmaatregelen zou haaks staan op het besluit van mijn ambtsvoorganger, Minister Hirsch Ballin, tot gefaseerde invoering. Daarbij geldt onverminderd dat een dergelijke verruiming aanzienlijke kosten met zich mee zou brengen, waarvoor de financiële middelen ontbreken.
Bent u er bekend mee dat het Slachtoffer Informatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen slachtoffers van misdrijven schriftelijk een korte mededeling doet toekomen wanneer de dader zijn vervangende hechtenis heeft uitgezeten en er voor het CJIB geen wettelijke dwangmiddelen meer zijn om een schadevergoedingsmaatregel te innen?
Het Slachtoffer Informatiepunt Schadevergoedingsmaatregelen is onderdeel van het CJIB en informeert slachtoffers schriftelijk, als het CJIB geen wettelijke dwangmiddelen meer ter beschikking staan om de schadevergoedingsmaatregel te innen. Daarbij wordt uitgelegd dat de plicht tot betalen niet vervallen is en wat het slachtoffer zelf nog kan doen om de schadevergoeding te innen. Ten slotte wordt het slachtoffer de mogelijkheid geboden contact op te nemen met het CJIB, als het nog vragen heeft.
Kunt u zich voorstellen dat een dergelijke mededeling hard aankomt bij slachtoffers van misdrijven die nog een flink bedrag tegoed hebben van daders en deelt u de mening dat in dergelijke situaties een meer persoonlijke benadering door het Informatiepunt gewenst is, vergelijkbaar met de wijze waarop slachtoffers nabestaanden worden geïnformeerd over het vrijkomen van daders? Bent u bereid dit communicatieproces te verbeteren? Zo ja, op welke wijze?
Ik kan me voorstellen dat het bij een slachtoffer impact kan hebben als een schadevergoedingsmaatregel niet of niet volledig kan worden geïnd. Het CJIB past momenteel in afstemming met het OM de brieven aan voor de uitbreiding van de voorschotregeling per 1 januari 2016. Hierbij zal ook worden bezien of de toon en begrijpelijkheid van de brieven moet worden aangepast.
Het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het OM informeert slachtoffers en nabestaanden desgewenst over verlof en invrijheidstelling. Dit gebeurt in principe alleen per brief. Sinds vorig jaar worden nabestaanden in geval van beëindiging van de detentie voorafgaande aan de brief ook gebeld.
Ik zie voor nu geen aanleiding het communicatieproces zo aan te passen, dat slachtoffers ook worden gebeld als een schadevergoedingsmaatregel niet meer kan worden geïnd. De impact van het niet kunnen innen van een schadevergoedingsmaatregel schat ik namelijk minder groot in dan van de invrijheidstelling van een dader. Daarbij zullen slachtoffers door de uitbreiding van de voorschotregeling straks in ruim 85% van de gevallen financieel volledig gecompenseerd worden, ongeacht of het CJIB de schadevergoedingsmaatregel kan innen.4
Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen kunnen jaarlijks niet worden geïnd en (na het ondergaan van vervangende hechtenis door de dader) hoe vaak moet het CJIB aldus haar poging om een schadevergoedingsbedrag terug te krijgen, staken? Om wat voor bedragen gaat het precies en klopt het dat de enige wettelijke mogelijkheid er dan nog in bestaat voor het slachtoffer om zelf een deurwaarder in te schakelen?
In 2014 zijn 12.670 schadevergoedingsmaatregelen afgedaan (peildatum 8 februari 2015). Ruim 80% daarvan is afgesloten wegens volledige betaling door de veroordeelde. Ongeveer 16% van de zaken is afgesloten, omdat door de veroordeelde vervangende hechtenis is ondergaan. De overige zaken zijn om andere redenen afgesloten, bijvoorbeeld omdat de veroordeelde is overleden. Van de afgesloten zaken bleek in de periode 2010 tot en met 2014 gemiddeld een kleine € 10 miljoen per jaar niet inbaar.
Als de veroordeelde de vervangende hechtenis heeft ondergaan zijn voor het CJIB de wettelijke dwangmiddelen om de schadevergoedingsmaatregel te innen uitgeput. Het slachtoffer kan dan nog proberen het toegewezen schadebedrag zelf bij de veroordeelde te innen met de hulp van een deurwaarder.
Ziet u mogelijkheden om de uitbreiding van de voorschotregeling per 1 januari 2016 open te stellen voor de in de vorige drie vragen benoemde gevallen waarin zaken «afgerond zijn» voor het CJIB maar waarbij slachtoffers zelf vervolgens tevergeefs geprobeerd hebben via een deurwaarder de schadervergoedingsmaatregel te effectueren?
Dit speelt alleen bij slachtoffers van overige misdrijven, omdat slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven altijd een volledige compensatie uit het voorschotfonds ontvangen als de veroordeelde niet (volledig) betaalt.
Met de uitbreiding van de voorschotregeling zullen ook slachtoffers van overige misdrijven een voorschot ontvangen als de veroordeelde niet (volledig) betaalt. Dit voorschot bedraagt maximaal € 5.000.
Omdat slachtoffers door deze uitbreiding straks in ruim 85% van de gevallen financieel volledig gecompenseerd zullen worden, is het de verwachting dat zij nauwelijks nog een deurwaarder hoeven in te schakelen om hun schadevergoeding te krijgen.
Het altijd volledig compenseren van slachtoffers van overige misdrijven, nadat zij tevergeefs een deurwaarder hebben ingeschakeld, zou betekenen dat het maximale voorschot van € 5.000 moet worden losgelaten. Dit vind ik niet wenselijk.
Het sluiten van elektriciteitscentrales |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Energiebedrijf GDF Suez sluit aantal gascentrales»1 en het bericht «Gascentrales worden gesloten of in de mottenballen gezet; De malaise op de markt voor gasgestookte centrales houdt aan. De grote energiebedrijven voelen de pijn?»2
Ja.
Wat betekent het sluiten van elektriciteitscentrales voor de leveringszekerheid van elektriciteit op termijn? Kunt u in uw antwoord de gevoeligheidsvariant C betrekken uit het Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2014–2030 van TenneT van juli 2015? In hoeverre leiden de voorgenomen sluitingen tot nieuwe inzichten?
Het is belangrijk om de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening zorgvuldig te monitoren. TenneT stelt hiervoor jaarlijks een monitoringsrapportage leveringszekerheid op waarin de verwachte ontwikkeling van het binnenlandse productieaanbod ten opzichte van de binnenlandse vraag naar elektriciteit in beeld wordt gebracht. In het kader van de totstandkoming van de monitoringsrapportage leveringszekerheid 2014–2030 heeft GDF Suez (waaraan in de in vraag 1 aangehaalde berichtgeving gerefereerd wordt) in het eerste kwartaal van 2015 informatie verstrekt aan TenneT. Hiernaast heeft GDF Suez recent informatie verstrekt over mogelijke (tijdelijke) sluiting van centrales waarover zij nog nadere besluiten moet nemen.
Eventuele extra buitenbedrijfstelling van productievermogen ten opzichte van de eerdere opgave, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de conclusies van de monitoringsrapportage zullen veranderen. In de analyses is in gevoeligheidsvariant B namelijk reeds rekening gehouden met deze mogelijkheid. Gevoeligheidsvariant C houdt hiernaast ook rekening met een zeer lage productie uit wind- en zon PV-vermogen. Uit deze «worst case» gevoeligheidsvariant blijkt dat er vanaf 2019 een vermogenstekort van 0,4 GW kan optreden, oplopend tot 1,3 GW in 2022. Nederland beschikt echter in 2022 over 6,2 GW aan tijdelijk buiten gebruik gesteld productievermogen. Een groot deel daarvan is relatief modern en flexibel vermogen dat binnen korte tijd weer in bedrijf kan worden genomen, mocht de marktsituatie daartoe aanleiding geven. In het NEV 2015 wordt voorzien dat dit scenario rond 2025 kan plaatsvinden.
Indien de extra buitenbedrijfstellingen substantieel hoger zijn dan hetgeen waarmee rekening is gehouden in de analyses zal er sprake zijn van een toename van importafhankelijkheid op de middellange termijn. Nederland is sterk verbonden met de buurlanden en beschikt over een ruime hoeveelheid aan interconnectiecapaciteit van circa 8,7 GW per 2022 waarmee eventuele tijdelijke tekorten kunnen worden opgevangen. De leveringszekerheid is derhalve goed geborgd. Hiernaast is het van belang om zowel in de bilaterale samenwerking met onze buurlanden als in de pentalaterale regio te blijven werken aan een gezamenlijke benadering van het leveringszekerheidsvraagstuk. Verdere marktintegratie, uitbreiding van grensoverschrijdende verbindingen en nadere afspraken over het vinden van gezamenlijke oplossingen in tijden van schaarste kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor dreigende ondercapaciteit? Wat is de implementatietijd van mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het windpark op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het geplande windpark van 18 MegaWatt op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord?
Ja.
Is het waar dat dit project veel draagvlak heeft en er geen enkel bezwaarschrift is ingediend?
Op dit moment is er nog geen sprake van een formele aanvraag voor de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening. Er kan dus ook nog geen bezwaarschrift worden ingediend, noch een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het betreft hier een principe-aanvraag. Formele vergunningaanvragen kunnen bij de provincie worden ingediend vanaf 15 januari 2016, het moment waarop het beleid Herstructurering Wind op land in werking treedt.
De provincie heeft de gemeente Amsterdam en de initiatiefnemer Coöperatie NDSM Energie U.A. laten weten dat de huidige principe-aanvraag niet voldoet aan de gestelde ruimtelijke kaders (artikel 32 lid 4) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat de bouw van nieuwe windturbines alleen mogelijk is binnen de kaders van de Herstructureringsregeling Wind op land, die op 15 januari 2016 in werking treedt. De kaders houden onder meer in dat turbines in een lijnopstelling van minimaal 6 turbines moeten worden geplaatst, dat deze op voldoende afstand (600 meter) van bewoond gebied moeten worden gebouwd en dat voor elke nieuw te bouwen turbine er twee moeten worden gesaneerd. Coöperatie NDSM Energie U.A. heeft de provincie verzocht om af te mogen wijken van het 600 meter vereiste. Dit verzoek zal worden besproken in een bestuurlijk overleg tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam.
Waarom heeft de provincie Noord-Holland dan toch een reactieve aanwijzing gegeven op de door de gemeente verleende vergunning, waarmee dit project wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is de provincie Noord-Holland dan geen voorstander van windenergie? Hoe verhoudt dit zich tot de provinciale taakstelling voor Wind op Land?
Op grond van de bestuurlijke afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land heeft de provincie Noord-Holland een provinciale taakstelling van 685,5 MW wind op land in 2020. Het provinciaal bestuur heeft zich gecommitteerd aan deze taakstelling en wil deze bereiken door middel van het grote windpark Wieringermeer en een aantal kleinere projecten, waarbij nieuwe windturbines worden toegestaan op voorwaarde dat bestaande windturbines in het gebied worden gesaneerd (herstructurering). Hiertoe hebben provinciale staten van Noord-Holland op 2 maart jl. negen herstructureringsgebieden aangewezen en ruimtelijke kaders vastgesteld. Binnen deze kaders is voldoende ruimte om aan de taakstelling te kunnen voldoen. De provincie Noord-Holland ligt op schema om de doelstelling eind 2020 te realiseren. Dit laat overigens onverlet dat de provincie Noord-Holland ook boven de taakstelling windenergie kan faciliteren.
is het waar dat het NDSM-project de ambitie heeft om het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst te worden?
Uit onder andere de website van Coöperatie NDSM Energie U.A. blijkt een grote duurzaamheidsambitie van het NDSM-project. Daarvoor heb ik waardering.
Wat kunt u doen om de blokkade van de provincie Noord-Holland op het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst op te heffen?
In de afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land is uitdrukkelijk afgesproken dat de provincies de locaties aanwijzen waar windparken mogen worden gerealiseerd. Zeker aangezien de provincie Noord-Holland goed op schema ligt om de provinciale doelstelling voor wind op land in 2020 te realiseren, zie ik hier geen rol voor mijzelf. De provincie heeft een verantwoordelijkheid wat betreft windenergie, maar ook voor het landelijk gebied en voor het landschap. Het is haar verantwoordelijkheid om die verschillende aandachtsvelden goed met elkaar in verband te brengen en om de juiste beslissingen te nemen over de concrete projecten die er zijn.
Kunt u hiertoe in overleg treden met de provincie Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij ter sprake brengen dat een rigide toepassing van een afstandsnorm van 600 meter door de aanwezigheid van een drukke snelweg niet nodig is, en niet voor de hand ligt, maar dat hier pragmatisch mee omgegaan moet worden?
De partijen hebben mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeente over het NDSM-project onder andere de afstandsnorm van 600 meter aan de orde zal komen.
Het bericht: “Eurozone crosses Rubicon as Portugal’s anti-euro Left banned from power” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de president van Portugal, Anibal Cavaco Silva, volgens de berichtgeving de formatie van een linkse regering in Portugal heeft geblokkeerd, ondanks het feit dat de linkse partijen een overduidelijke verkiezingszege behaald hebben? Wat is daarover uw oordeel?1
Hoe oordeelt u over de volgende uitspraken van Anibal Cavaco Silva: «Dit is het slechtst denkbare moment voor een radicale verandering van onze democratische fundamenten» en «In veertig jaar democratie is geen enkele regering in Portugal ooit eerder afhankelijk geweest van de steun van anti-Europese krachten, dat wil zeggen: krachten die campagne hebben gevoerd om het Verdrag van Lissabon, het Begrotingspact en het Stabiliteits- en Groeipact af te schaffen, de monetaire unie op te heffen en tevens Portugal uit de eurozone te halen, naast de wens om de Navo te ontbinden»?2
Deelt u de mening van de Portugese president dat een linkse coalitie in Portugal «een radicale verandering van onze democratische fundamenten» zou impliceren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het volgens u in overeenstemming met de Europese democratische normen dat een president, die is aangesteld om een regering te formeren, zich op de bovenstaande wijze uitlaat over een verkiezingsuitslag en er bovendien op aandringt dat de conservatieven als minderheid hun beleid zouden moeten doorzetten om Brussel en de financiële markten tevreden te stellen? Zo nee, welke stappen bent u bereid te nemen om er zorg voor te dragen dat het democratische proces in Portugal gewaarborgd wordt?3
Hoe hebben de bezuinigingen in Portugal volgens u uitgepakt voor de bevolking? Deelt u de mening van het IMF dat er geen duurzaam herstel van de economie in Portugal heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar ligt dat volgens u aan?4
Van mei 2011 tot juni 2014 ontving Portugal financiële steun van de EU en het IMF in het kader van een overeengekomen leningenprogramma. Het leningenpakket had een omvang van in totaal 78 miljard euro, waarvan de laatste tranche van 2,6 miljard euro niet is uitgekeerd, omdat Portugal in mei 2014 besloot het programma vroegtijdig te verlaten. In ruil voor dit leningenpakket heeft Portugal ingestemd met een omvangrijk pakket aan beleidsmaatregelen en structurele hervormingen met als doel de economische structuur en financiële situatie van Portugal substantieel te verbeteren en de toegang tot de financiële markten te herstellen. Zoals het geval was in vrijwel alle door de eurocrisis getroffen landen hebben deze bezuinigingsmaatregelen ook effect gehad op de bevolking. De Portugese economie herstelt inmiddels als gevolg van de hervormingen. Over 2014 is de Portugese economie met 0,9% gegroeid en over 2015 wordt een reële economische groei van 1,6% verwacht. Ook is Portugal de afgelopen jaren weer gestegen op de Global Competitiveness Index, een teken dat de Portugese economie er structureel beter voor staat. Verdere uitvoering van structurele hervormingen blijft echter noodzakelijk om het groeipotentieel op de middellange termijn te borgen.
Het bericht dat ziekenhuizen zich voorbereiden op het uitkeren van winst |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving rondom de IJsselmeerziekenhuizen in Lelystad en Emmeloord die hun rechtsvorm hebben veranderd van een stichting naar een besloten vennootschap (BV)?1
Ziekenhuizen zijn vrij om te kiezen voor de rechtsvorm die het best bij hen past. De Wet toelating zorginstellingen stelt geen beperkingen aan de rechtsvorm van een zorginstelling.
Klopt het dat de IJsselmeerziekenhuizen met deze wijziging een eerste stap richting winstuitkering zetten? Wat vindt u van de beslissing van de IJsselmeerziekenhuizen om deze stap te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IJsselmeerziekenhuizen hebben zelfstandig besloten om hun rechtsvorm te wijzigen naar een BV en zij hebben daar ook het recht toe. Zolang het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg niet is aangenomen, is winstuitkering in de medisch specialistische zorg niet toegestaan. In de media geeft een bestuurder van het ziekenhuis aan dat het ziekenhuis op dit moment niet bezig is met een mogelijke winstuitkering en zich aan de geldende regelgeving zal houden.2 Wel is het zo dat zij met deze wijziging voldoen aan één van de voorwaarden die in het wetsvoorstel worden gesteld aan winstuitkering, namelijk dat de instelling een rechtsvorm heeft van BV, NV of coöperatie.
Lopen de IJsselmeerziekenhuizen hiermee volgens u vooruit op de behandeling van het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt in de Eerste Kamer? Is dit volgens u een «ondernemersrisico», of zijn er redenen om aan te nemen dat het wetsvoorstel ongewijzigd wordt vastgesteld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de behandeling van het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg eigenlijk voortgezet in de Eerste Kamer? Wanneer wordt het advies van de Raad van State verwacht? Waarop is het wachten?
Ik heb het advies van de Raad van State inmiddels ontvangen. Momenteel ben ik aan het bekijken welke gevolgen dit advies heeft voor het wetsvoorstel en zal vervolgens uw Kamer en de Eerste Kamer hierover informeren.
Deelt u de angst dat vanwege winstoogmerk de kosten voor medisch specialistische zorg explosief zullen stijgen, dan wel tot een verschraling van de zorg zal leiden? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik deel uw angst niet. Allereerst kunnen de kosten voor medisch specialistische zorg helemaal niet explosief stijgen. Ziekenhuizen zijn gebonden aan afspraken met zorgverzekeraars en daarnaast is ook het macrobeheersinstrument nog steeds van kracht. Daarnaast denk ik dat het toestaan van het uitkeren van een vergoeding op risicodragend kapitaal juist zal leiden tot een stijging van kwaliteit en een prikkel tot efficiëntie geeft. Een ziekenhuis of kliniek zal zich namelijk willen onderscheiden van zijn concurrenten en is daarom gebaat bij het leveren van hoge kwaliteit tegen lage prijzen.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger «Met winstuitkeringen gooi je er nog een extra prikkel bovenop om volume te draaien. Het geeft te veel risico's.»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik deel deze mening niet. Een ziekenhuis kan namelijk niet zomaar «meer volume draaien». Ziekenhuizen zijn gebonden aan de afspraken met zorgverzekeraars en het macrobeheersinstrument.
Hoeveel ziekenhuizen voldoen momenteel aan de eisen ten aanzien van solvabiliteit (20%) en positief resultaat (drie jaar op rij)? Hoe zal dat aantal zich naar verwachting de komende jaren gaan ontwikkelen? Hoeveel ziekenhuizen bereiden soortgelijke stappen voor als de IJsselmeerziekenhuizen?
De Nederlandse Zorgautoriteit constateert in haar marktscan medisch specialistische zorg 2015 dat het gewogen solvabiliteitspercentage voor algemene ziekenhuizen uitkomt op 20,6 procent. De rentabiliteit van algemene ziekenhuizen is 4,3. De NZa concludeert dat de gemiddelde financiële positie van de zorgaanbieders in de medisch specialistische zorg in de afgelopen jaren is verbeterd. Dit neemt niet weg dat er individuele zorgaanbieders kunnen zijn die er financieel minder goed voor staan. Ook zijn investeringen van ziekenhuizen in materiële vaste activa de afgelopen jaren afgenomen. Dit hangt samen met de financiële situatie van zorginstellingen zelf, en ook met de financieringsbereidheid van banken die mede als gevolg van de kapitaaleisen van Basel III is afgenomen. Het is de komende jaren belangrijk dat zorgaanbieders voldoende kunnen blijven investeren in bijvoorbeeld ICT en innovatie. Om al deze redenen acht ik het onverminderd nodig dat ziekenhuizen risicodragend kapitaal kunnen aantrekken.
Hoe denkt u tegemoet te gaan komen aan de vrees van veel partijen dat publiek opgebracht geld in zakken van private investeerders verdwijnt? Welke concrete maatregelen moeten dit gaan voorkomen?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg bevat uitgebreide waarborgen die ervoor zorgen dat een mogelijke winstuitkering op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Deze zijn:
Wat is uw reactie op het gegeven dat voormalig mede-eigenaar van het Slotervaartziekenhuis tegen een rendement van 6% geld stak in het ziekenhuis, en zodoende € 1,5 miljoen per jaar opstrijkt? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg?3
In het algemeen geldt dat tegenover het beschikbaar stellen van risicodragend vermogen een vergoeding staat. Banken lenen al sinds jaar en dag geld uit aan ziekenhuizen en ontvangen daarover rente.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de hoeveelheid publiek geld dat gestoken is in het voorkomen van een faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen? Hoeveel is het totaal aan middelen dat er in is gestoken, en hoeveel heeft het ziekenhuis inmiddels afgelost?
Vanuit het Rijk is een kredietovereenkomst gesloten met de IJsselmeerziekenhuizen van € 12,5 miljoen. In de overeenkomst is opgenomen dat het uitstaande bedrag in twee tranches van € 6,25 miljoen, vermeerderd met de rente, wordt terugbetaald. Van deze kredietovereenkomst is inmiddels, op basis van een nader afgesproken aflossingsschema € 10,5 miljoen afgelost, plus de daarbij horende rente.
Het Rijk, de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland hebben ieder een achtergestelde lening aan de IJsselmeerziekenhuizen verstrekt van € 2 miljoen. Over deze leningen is afgesproken dat de IJsselmeerziekenhuizen deze in drie gelijke tranches zou terugbetalen. Hierover is een clausule opgenomen dat als op dat moment de solvabiliteit van het ziekenhuis lager is dan 15%, de betreffende tranche van de terugbetaling komt te vervallen. Tot op heden is dit het geval en heeft het IJsselmeerziekenhuis dus nog geen terugbetaling hoeven te doen. Over de laatste tranche moet het formele besluit nog genomen worden. Op dat moment wordt de afboeking van de vordering op de VWS-begroting verwerkt.
Verder heeft de gemeente Lelystad een achtergestelde lening ten bedrage van € 3,6 miljoen kwijtgescholden.
Daarnaast heeft de NZa € 12 miljoen balanssteun verleend aan de IJsselmeerziekenhuizen in twee tranches van elk € 6 miljoen. Op verzoek van het ziekenhuis is de derde tranche van € 6 miljoen niet verleend en is het balanssteundossier in 2013 gesloten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de drie oprichters van de MC Groep die geld staken in de IJsselmeerziekenhuizen een rendement van 7% opstrijken? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan de rendementen die private investeerders behalen bij het investeren in ziekenhuizen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat premiegeld voor de verplichte zorgverzekering in de zakken van investeerders verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Is het niet in strijd met geldende nationale en internationale wet- en regelgeving dat publiek bijeengebracht geld, bestemd voor een verplichte verzekering zoals de zorgverzekering, verdwijnt in de zakken van private investeerders? Is dit al juridisch getoetst?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg voldoet aan nationale en internationale wet- en regelgeving.
Wat zegt u tegen al die 13,4 miljoen Nederlanders die komend jaar wederom met een premieverhoging voor hun zorgverzekering worden geconfronteerd, terwijl ondertussen door u de deur wagenwijd wordt opengezet voor graaiende investeerders?
Zie mijn antwoord op vraag 8.